Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 september 2023, nummer WBN 2023/6, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, het Besluit Naturalisatietoets, de Regeling naturalisatietoets Nederland, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:

6-1-g. Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g

Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: de vreemdeling die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De hier bedoelde vreemdeling, die de optieverklaring in Nederland aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij gedurende minstens drie jaar de echtgenoot is van een en dezelfde Nederlander. Een onderbreking van deze 3 jaar wordt niet tegengeworpen als deze is ontstaan door het overlijden van de echtgenoot tussen de datum van het optieverzoek en de datum van de beslissing op het optieverzoek. De echtgenoot moet op het moment van de bevestiging van de verkrijging in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Dat Nederlanderschap is niet vereist gedurende de gehele periode van drie jaar. Onder echtgenoot wordt tevens verstaan de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN;

  • hij onmiddellijk voorafgaand aan de bevestiging van de verkrijging een ononderbroken periode van vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voor de berekening van de onafgebroken periode van toelating wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN;

  • hij niet eerder de Nederlandse nationaliteit door optie heeft verkregen (zie het negende artikellid);

  • er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (Zie de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN, alsmede de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN.); én

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

Met huwelijk wordt in dit geval bedoeld huwelijk respectievelijk geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN. Anders dan bij naturalisatie (zie artikel 8, tweede lid, RWN) wordt aan de optant niet de eis gesteld dat hij voorafgaand aan de optie en de bevestiging daarvan gedurende drie jaar onafgebroken moet hebben samengewoond met de Nederlandse echtgenoot respectievelijk geregistreerde partner. De plicht tot samenwoning vloeit namelijk niet meer voort uit het Burgerlijk Wetboek en is ook niet in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, RWN opgenomen.

Het huwelijk of geregistreerd partnerschap zal in de meeste gevallen blijken uit de BRP. Ook de Nederlandse nationaliteit van de echtgeno(o)t(e) zal over het algemeen blijken uit de BRP. Is dit niet het geval, dan moet de optant de Nederlandse nationaliteit van de echtgeno(o)t(e) aannemelijk maken door het overleggen van een Nederlands paspoort of Nederlandse Europese identiteitskaart waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken. Een recentelijk (niet ouder dan zes maanden) afgegeven verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap of een afschrift uit de BRP waaruit het Nederlanderschap van de echtgeno(o)t(e) blijkt, volstaat eveneens.

Let op! Het al dan niet met een (notarieel) samenlevingscontract samenwonen met een Nederlander is niet gelijkgesteld aan een huwelijk.

Het huwelijk met een en dezelfde Nederlander moet ononderbroken zijn. Als het huwelijk na een scheiding weer opnieuw wordt gesloten, dan vangt een nieuwe termijn van drie jaar aan.

Voorbeeld

De heer A en mevrouw B, beiden van Marokkaanse nationaliteit zijn in 1978 met elkaar getrouwd. De heer A is in 1980 naar Nederland gekomen. In 1985 heeft mevrouw B zich bij hem gevoegd. De heer A en mevrouw B zijn altijd in het bezit geweest van een geldige verblijfsvergunning. Ze gaan om het jaar, drie maanden voor vakantie/ familiebezoek naar Marokko. Zij zijn van onbesproken gedrag. In december 2002 verkrijgt de heer A de Nederlandse nationaliteit door naturalisatie. Het verzoek van mevrouw B wordt niet ingewilligd omdat zij de Nederlandse taal in onvoldoende mate beheerst. In 2004 verstaat en spreekt mevrouw B inmiddels wel eenvoudig Nederlands. Nederlands lezen en schrijven kan ze echter niet. Een verzoek om naturalisatie van mevrouw B zou opnieuw worden afgewezen als zij daarom zou vragen. Zij kan echter wel opteren voor het Nederlanderschap, omdat daarvoor geen taaleisen gelden. Zij is immers (veel) langer dan drie jaar getrouwd met een persoon die inmiddels Nederlander is geworden. Dat haar echtgenoot nog geen drie jaar Nederlander is, doet niet ter zake. Voorts heeft mevrouw B al langer dan vijftien jaar toelating en hoofdverblijf in Nederland. Verblijf voor drie maanden buiten Nederland voor vakantie/familiebezoek geldt niet als onderbreking van het hoofdverblijf. Ook vormt zij op grond van haar gedrag geen gevaar voor de openbare orde.

B

Paragraaf 2.2.5.6/Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 2.2.5.6 Bewijsnood of inwilliging met toepassing van art. 4:84 Awb: geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en of geboorteakte

De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het afleggen van een optieverklaring zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet de optant doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte en met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.

Bewijsnood akten van de burgerlijke stand

Inzake buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt bewijsnood aangenomen als:

  • Het bewuste document nooit is opgemaakt omdat in het desbetreffende land nimmer geboorteakten worden/werden opgemaakt;

  • Het bewuste document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, is verloren gegaan;

  • Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd.

Bewijsnood geldig buitenlands paspoort

Inzake een buitenlands paspoort wordt bewijsnood aangenomen als:

  • De optant staatloos is;

  • Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat van dat land een geldig reisdocument wordt overgelegd.

De optant, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte, toont dat op de volgende wijze aan. De optant legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de optant niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte.

Als er geen verklaring is van de buitenlandse autoriteiten waarom de optant niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont hij met andere objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van deze documenten. Deze bewijsstukken worden in het optiedossier gevoegd. De burgemeester beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de optant niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij het afleggen van de optieverklaring in principe niet ouder zijn dan zes maanden.

Voorbeeld 1 bewijsnood

Een Vietnamese wil Nederlander worden, maar heeft geen Vietnamees paspoort en geen geboorteakte. Zij vraagt bij de Vietnamese ambassade een paspoort en geboorteakte aan. Zij krijgt twee verklaringen dat deze documenten niet kunnen worden gegeven. In de verklaringen staat als reden: ‘after you left the locality without declaration, therefore we did not have any record’. Dit betekent dat de autoriteiten geen registratie meer hebben van betrokkene, omdat zij zich niet heeft afgemeld toen zij wegging uit Vietnam. Daarnaast is bekend dat Vietnamezen die langer dan twee jaar in het buitenland wonen, verwijderd worden uit de HuKou. Vietnamezen die niet meer in de HuKou staan, kunnen alleen documenten krijgen als zij eerst opnieuw zijn geregistreerd. Dit kan alleen als zij zelf naar Vietnam gaan.

In dit geval kan bewijsnood worden verleend omdat er verklaringen zijn van de Vietnamese overheid en er ook geen twijfel is over de identiteit van de optant.

Voorbeeld 2 bewijsnood

De optant heeft zich gewend tot de ambassade van het land waarvan hij onderdaan is. Hij heeft daar verzocht in het bezit te worden gesteld van een geboorteakte teneinde zijn identiteit aan te kunnen tonen bij zijn optieverklaring. Van de ambassade heeft de optant een brief ontvangen waarin is opgenomen dat hij door de ambassade niet in het bezit kan worden gesteld van de geboorteakte, aangezien deze enkel door de bevoegde instanties in het land van herkomst kunnen worden afgegeven, met een verwijzing naar de afgevende instantie. Naar aanleiding van deze brief heeft de optant geen actie ondernomen, maar legt hij de brief bij de gemeente over als zijnde een bewijsstuk van bewijsnood. In dit geval is géén sprake van bewijsnood omdat de geboorteakte in beginsel kan worden geleverd, de buitenlandse overheid functioneert voor de afgifte ervan. Daarnaast heeft de optant zich niet tot de juiste instantie gericht.

Voorbeeld 3 bewijsnood

De optant heeft een reguliere verblijfsvergunning gekregen, nadat haar asielverzoek was afgewezen. Bij het verkrijgen van die reguliere verblijfsvergunning werd zij indertijd vrijgesteld van het paspoortvereiste. Bij het afleggen van haar optieverklaring overlegt zij nu een Engelstalige verklaring van de ambassade van het land van herkomst. Uit de verklaring blijkt dat de optant een geboorteakte heeft proberen op te vragen en dat haar verzoek door is gestuurd naar het land van herkomst. Daar is echter gebleken dat haar geboortegegevens onvindbaar zijn in de betreffende archieven.

Deze verklaring op zich is niet voldoende om bewijsnood aan te tonen. Het zou immers kunnen dat de optant niet werkelijk geboren is in het land waar zij vandaan stelt te komen. Slechts wanneer er geen indicaties zijn dat zij wellicht afkomstig is uit een ander land dan gesteld en wanneer haar gegevens op de verklaring overeenkomen met de gegevens die zij eerder op heeft gegeven bij het indienen van haar asielverzoek en bij het afleggen van de Verklaring onder Ede kan op grond van een dergelijke verklaring eventueel bewijsnood aangenomen worden. Andere stukken (zoals een schooldiploma of een doopakte uit het land van herkomst) waar ook dezelfde gegevens op vermeld staan, zouden het in dit geval makkelijker maken om het beroep op bewijsnood te accepteren.

Voorbeeld 4 bewijsnood

De optant heeft in 2007 samen met zijn ouders een reguliere verblijfsvergunning gekregen, waarbij sprake was van vrijstelling van het ‘paspoortvereiste’. Inmiddels is hij 23 jaar en wil graag opteren. Zijn ouders zijn afkomstig uit Irak. De optant is geboren in een Iraaks vluchtelingenkamp. Geboorten werden volgens de optant niet geregistreerd in de plaats waar het vluchtelingenkamp stond en evenmin in het kamp zelf. Als hetgeen wordt gesteld inderdaad zo is, is bij de geboorteakte/bewijsstuk van de geboorteregistratie sprake van bewijsnood, want het gevraagde document is nooit opgemaakt.

Syrië

In Syrië geboren vreemdelingen hoeven geen Syrisch paspoort noch een uit Syrië afkomstige geboorteakte te overleggen. De reden hiervoor is dat uit het meest recente ambtsbericht over Syrië gebleken is dat in Syrië nog steeds sprake is van een instabiele situatie, die niet alleen wordt veroorzaakt door de aard en frequentie van het geweld, maar ook door repressieve acties van de Syrische regering en andere feitelijke machthebbers in delen van het land. Daardoor kan het verkrijgen van documenten niet gevergd worden.

Etnisch Armenen uit Azerbeidzjan

Geboorteakte en paspoort

Met ingang van 26 oktober 2015 zijn etnisch Armenen die geboren zijn in Azerbeidzjan, vrijgesteld van het overleggen van een geboorteakte uit Azerbeidzjan alsook van een Azerbeidzjaans paspoort (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Van etnisch Armenen uit Azerbeidzjan wordt aangenomen dat zijn in bewijsnood verkeren nu de Azerbeidzjaanse autoriteiten het (juridische) bezit van de Azerbeidzjaanse nationaliteit in het algemeen niet erkennen als het een etnisch Armeen betreft.

Als de optant bij het afleggen van een optieverklaring stelt etnisch Armeen te zijn kan de gemeente via de Ketenservice telefoonlijn van de IND hierover navraag doen. Het gegeven dat betrokkene uit Azerbeidzjan afkomstig is volgt uit de BRP aan de hand van de bij betrokkene geregistreerde geboorteplaats.

Optanten afkomstig uit een land zonder (erkend) centraal gezag

De optant die vanwege het ontbreken van centraal gezag of door Nederland erkend centraal gezag in de verblijfsrechtelijke procedure is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’ en die in het bezit is van een regulier verblijfsdocument, moet eveneens zijn identiteit en nationaliteit aantonen. Hiertoe moet de optant documenten overleggen waarover hij wel de beschikking heeft, bijvoorbeeld een (oud) paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs en/of huwelijksakte. Conform de Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken (staat van personen en toepassing van DNA-onderzoek), kan niet om legalisatie en verificatie van deze documenten worden verzocht. Voor de vraag of sprake is van een land zonder (erkend) centraal gezag kan de burgemeester contact opnemen met de ketenpartnerlijn van de IND.

Optanten, met een reguliere verblijfsvergunning, afkomstig uit niet-erkende staten

Er vindt geen uitwisseling van officiële stukken plaats met staten die door Nederland niet erkend zijn. De optant mag daarom een optieverklaring afleggen zonder een document (bij voorbeeld een geboorteakte) uit een dergelijk land. Dit geldt op dit moment voor documenten die uit Abchazië, Noord-Cyprus, Zuid-Ossetië of Taiwan zouden moeten komen.

Wel moet de optant bij de aflegging van de optieverklaring een geldig nationaal paspoort overleggen van het land, waartoe de niet-erkende staat feitelijk behoort. Dit hoeft niet als de optant volgens de burgemeester voldoende heeft aangetoond dat hij niet kan beschikken over een geldig nationaal paspoort (bewijsnood). Ook moet de optant daarbij aantonen, dat hij uit het gebied van de niet-erkende staat afkomstig is.

Staatloze optanten met een reguliere verblijfsvergunning

Vreemdelingen, die in de BRP zijn opgenomen als staatloos, en die in het bezit zijn van een reguliere verblijfsvergunning, moeten bij de aflegging van de optieverklaring in beginsel een geboorteakte overleggen. Zij kunnen echter wel tegen problemen aanlopen bij het verkrijgen van een geboorteakte. Als een optant volgens de BRP staatloos is, wordt bij de vraag of sprake is van bewijsnood mede betrokken wat de oorzaak is van de staatloosheid. Afhankelijk daarvan kan de aannemelijkheid worden bepaald of de optant het betreffende document niet kan verkrijgen.

Op www.ind.nl is een rapport uit 2016 opgenomen over staatloosheid in de wereld. Daarin is ook informatie opgenomen over mogelijkheden van geboorteregistratie bij staatlozen.

Optant die in 2007 of 2008 een Ranov-vergunning heeft gekregen

Geboorteakte en paspoort

Met ingang van 1 november 2021 is de optant, die in 2007 of 2008 een Ranov-verblijfsvergunning kreeg en meerderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht, vrijgesteld van:

  • het overleggen van een geldig buitenlands paspoort (of anderszins een bewijs van het actuele bezit van een vreemde nationaliteit); en

  • het overleggen van een (buitenlands) geboorteakte/geboorteregistratiebewijs.

Om hiervoor in aanmerking te komen, moet betrokkene sinds de Ranov-vergunning hoofdverblijf in Nederland hebben gehad. Dit omdat het huidige verblijfsrecht rechtstreeks moet kunnen worden herleid tot de eerder verstrekte Ranov-vergunning.

De optant die in 2007 of 2008 een Ranov-verblijfsvergunning kreeg en minderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht kwam sinds 1 juni 2021 in aanmerking voor de genoemde vrijstellingen.

Geen vrijstelling overleggen documenten bij optanten met een reguliere verblijfsvergunning

In beginsel wordt geen vrijstelling van het overleggen van documenten verleend aan optanten met een reguliere verblijfsvergunning als blijkt dat sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:

  • de optant beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;

  • op verzoek van de optant ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning een rechtsfeit of rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij de autoriteiten waarvan de optant de nationaliteit bezit betrokken waren; of

  • de optant ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit.

Er kunnen echter omstandigheden zijn om een optant toch vrijstelling van het overleggen van documenten te verlenen hoewel één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan.

Artikel 4:84 Awb

Indien er geen bewijsnood wordt aangenomen dan kan beoordeeld worden of de zaak ingewilligd kan worden met toepassing van artikel 4:84 Awb. Dit houdt in dat er bezien wordt in hoeverre het in het individuele geval bij een vreemdeling met een reguliere verblijfsvergunning wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan de hierboven staande beleidsregels.

C

Paragraaf 2.7/Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN-NL is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 2.7. Archivering

Tot slot archiveert de burgemeester de optieverklaring en de daarbij behorende documenten die hebben geleid tot de optiebevestiging, alsmede afschriften van de bevestiging gedurende ten minste twaalf jaar na de bekendmaking van de bevestiging (artikel 12, tweede lid, BVVN). Deze bewaarplicht in het BVVN is een uitvloeisel van artikel 14, eerste lid, RWN waarin is voorzien in de intrekking van de verkrijging van het Nederlanderschap binnen twaalf jaar na de bevestiging, indien de verkrijging van het Nederlanderschap berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. Voor de bijzondere gevallen waarin ook na twaalf jaar nog intrekking van de verkrijging van het Nederlanderschap mogelijk is, is een langere archieftijd in het kader van de RWN weliswaar wenselijk, maar niet noodzakelijk, omdat het verzwijgen van dergelijke misdrijven altijd bewust zal gebeuren. De bewaarplicht op grond van artikel 12 BVVN laat overigens onverlet de (bewaar)verplichtingen op grond van de Archiefwet.

D

Paragraaf 3.11/Toelichting ad artikel 7, HRWN-NL is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 3.11. Bezwaar

Een beslissing tot buitenbehandelingstelling, aanhouding of afwijzing van een verzoek om naturalisatie of tot afwijzing van een verzoek om medeverlening, is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tegen deze beslissingen kan een bezwaarschrift worden ingediend. De hoofdstukken 6 en 7 Awb zijn dan van toepassing. Ook in onder andere de volgende gevallen kan bezwaar worden ingediend:

  • Als betrokkene het niet eens is met het besluit tot verlening van het Nederlanderschap, bijvoorbeeld omdat hij bezwaar heeft tegen de bij het besluit (niet) vastgestelde of gewijzigde naam. Op een dergelijk bezwaarschrift (te verzenden aan de IND) wordt beslist door de Kroon. Bij gegrondverklaring van het bezwaarschrift wordt het besluit voorgedragen bij Zijne Majesteit de Koning voor herziening. De herziening werkt terug tot de datum van het oorspronkelijke naturalisatiebesluit.

  • Als betrokkene het niet eens is met het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap (wegens het niet nakomen van de afstandsplicht). Op het bezwaarschrift (te verzenden aan de IND) wordt beslist door Onze Minister. Bij gegrondverklaring van het bezwaarschrift wordt het besluit tot intrekking herroepen en wordt betrokkene geacht het Nederlanderschap niet te hebben verloren.

  • Als betrokkene het niet eens is met de intrekking van het Nederlanderschap wegens fraude.

Een informatieve brief, waarin het beleid nader wordt toegelicht, is géén besluit in de zin van de Awb. Een bezwaarschrift gericht tegen een informatieve brief wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij kan worden gedacht aan een bezwaarschrift gericht tegen de bijlage bij de bekendmaking van het naturalisatiebesluit, waarin de naturalisandus wordt gewezen op de afstandsplicht.

Wordt een bezwaarschrift gegrond verklaard, dan zijn de volgende situaties te onderscheiden:

  • Bij gegrondverklaring van een bezwaarschrift tegen buitenbehandelingstelling van een verzoek om naturalisatie wordt het verzoek alsnog in behandeling genomen en volgt een beslissing in eerste aanleg.

  • Bij gegrondverklaring van een bezwaarschrift tegen aanhouding van een verzoek om naturalisatie zal ófwel de verzoeker alsnog worden voorgedragen voor verlening van het Nederlanderschap, ófwel wordt het verzoek afgewezen.

  • Bij gegrondverklaring van een bezwaarschrift tegen afwijzing van een verzoek om naturalisatie wordt de verzoeker alsnog voorgedragen voor verlening van het Nederlanderschap, mits hij op het moment van de beslissing in bezwaar voldoet aan alle voorwaarden voor naturalisatie.

  • Bij gegrondverklaring van een bezwaarschrift tegen de afwijzing van een verzoek om medeverlening wordt het besluit waarbij de minderjarige werd afgewezen, herzien. Dit heeft tot gevolg dat, achteraf bezien, het kind geacht moet worden tegelijk met zijn ouder het Nederlanderschap te hebben verkregen.

In afwijking van de hoofdregel dat een beslissing op bezwaar wordt genomen met inachtneming van de feiten, omstandigheden en geldende regelgeving op het moment van de beslissing op bezwaar (ex nunc-toetsing), wordt een bezwaarschrift tegen afwijzing van een verzoek om medeverlening beoordeeld naar de feiten, omstandigheden en regelgeving ten tijde van de beslissing in eerste aanleg (ex tunc-toetsing). Dit vloeit voort uit het feit dat medeverlening aan de minderjarige is gekoppeld aan de situatie op de dag waarop aan de ouder het Nederlanderschap werd verleend. Om alsnog vanaf die dag Nederlander te kunnen worden, moet de minderjarige dus op die datum hebben voldaan aan alle vereisten voor medeverlening.

Let op! Het kan dus niet zo zijn dat een minderjarige hangende de bezwaarprocedure alsnog gaat voldoen aan de voorwaarden voor medeverlening. Dat zou immers betekenen dat de minderjarige het Nederlanderschap verwerft op een datum, waarop hij nog niet voldeed aan de vereisten voor medeverlening van het Nederlanderschap.

Beslistermijn bezwaar

Het bestuursorgaan moet op grond van artikel 7:10, derde lid, Awb binnen zes weken na het verstrijken van de bezwaartermijn op het bezwaarschrift beslissen. Ingevolge artikel 7:10, derde lid, Awb kan de beslistermijn éénmaal met ten hoogste zes verdaagd worden.

De beslistermijn op een bezwaarschrift tegen een naturalisatieweigering eindigt in het geval van een positieve beslissing op het moment dat de verzoeker de bekendmaking in ontvangst heeft genomen (in beginsel) op een naturalisatieceremonie. Als de IND niet binnen de wettelijke beslistermijn een beslissing kan nemen op het bezwaarschrift, dan zal de IND een in artikel 4:15 Awb of artikel 7:10 Awb genoemde opschortingsgrond toepassen om de beslistermijn op te schorten. Als niet binnen de wettelijke beslistermijn op bezwaar een ceremonie kan worden gehouden, dan zal de IND om de beslistermijn van het bezwaar op te schorten artikel 7:10, vierde lid en onder c Awb toepassen (naleving wettelijke procedurevoorschriften, hiermee wordt gedoeld op de uitreikingstermijn van artikel 60b lid 2 BVVN). Hiervoor zal de IND in overleg treden met de gemeente die het besluit moet uitreiken.

Opschortingsmogelijkheden

Grondslag

Opschortingsgronden

a. Art. 4:15, eerste lid, sub b, Awb

Informatie gevraagd aan een buitenlandse instantie

b. Art. 4:15, tweede lid, sub b, Awb

Vertraging toe te rekenen aan de aanvrager

c. Art. 4:15, tweede lid, sub c, Awb

Overmacht

d. Art. 7:10, derde lid, Awb

Verdaging met zes weken

e. Art. 7:10, vierde lid, sub c, Awb

Naleving wettelijke procedurevoorschriften

Ad a

Het moet hier gaan om een buitenlandse instantie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is geen buitenlandse instantie. Als aan de Minister van Buitenlandse Zaken wordt verzocht om bijvoorbeeld een ambtsbericht, is deze opschorting niet van toepassing. Deze opschortingsgrond is wel van toepassing als de IND informatie opvraagt aan de autoriteiten van een ander land (bijvoorbeeld verificatie van een brondocument).

Ad b

De beslistermijn wordt opgeschort om redenen die toe te rekenen zijn aan de verzoeker. Dat de beslistermijn op deze grond is opgeschort, kan ook achteraf worden geconstateerd. Als voorbeelden kunnen worden gegeven:

  • de verzoeker stuurt enkele dagen voor afloop van de beslistermijn omvangrijke pakketten nadere gegevens;

  • de verzoeker vraagt (om welke redenen dan ook) uitstel van bijvoorbeeld een hoorzitting en er bestaat aanleiding om dit verzoek te honoreren;

  • de verzoeker heeft gevraagd om uitstel van een nader onderzoek;

  • de verzoeker stuurt enkele dagen voor afloop van de beslistermijn informatie die aanleiding is voor nader onderzoek;

  • de verzoeker heeft stukken naar het verkeerde bestuursorgaan gestuurd;

  • de verzoeker verstrekt bij het verzoek onjuiste informatie of houdt informatie achter die van belang kan zijn voor de besluitvorming, waardoor vervolgens een nader onderzoek moet worden gedaan.

Ad c

Van overmacht zal niet vaak sprake zijn. Het gaat in ieder geval om een onmogelijkheid om te beslissen die wordt veroorzaakt door abnormale en onvoorziene omstandigheden die buiten toedoen van het bestuursorgaan zelf en die ook buiten zijn risicosfeer liggen: bij bijvoorbeeld brand, overstromingen of in geval van oorlog.

Als overmacht wordt in ieder geval niet aangemerkt:

  • het niet tijdig ter beschikking komen van informatie van een ander bestuursorgaan;

  • reguliere capaciteitsproblemen.

Ad d

De mogelijkheid tot schriftelijke verdaging met zes weken in de bezwaarfase behoeft geen nadere motivering.

Ad e

Een voorbeeld van het naleven van een wettelijk voorschrift in de naturalisatieprocedure (alleen in de bezwaarfase) is het afwachten van een naturalisatieceremonie.

Ingebrekestelling en dwangsom

Als na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn op bezwaar (dus de termijn van 12 weken na de dag waarop de primaire beslissing bekend is gemaakt) nog geen beslissing is genomen, kan de verzoeker de IND in gebreke stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 4:17 Awb). Indien twee weken zijn verstreken na de dag waarop de verzoeker de IND in gebreke heeft gesteld en er is nog geen besluit genomen, dan gaat van rechtswege de automatische dwangsom lopen (artikel 4:17 t/m artikel 4:20 Awb). De dwangsom is verschuldigd tot en met de dag waarop de IND verzoeker informeert over de bekendmaking van de beslissing op bezwaar1. Voorts kan de verzoeker gelijktijdig beroep instellen bij de rechter wegens het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 6:12 Awb).

E

Paragraaf 2.3.3/toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 2.3.3. Ontheffing op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen

Naast de ontheffing op grond van medische redenen kan er ook een ontheffing worden gegeven op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen. Artikel 6 van de Regeling naturalisatietoets Nederland geeft hieraan uitwerking.

Deze ontheffing kan worden verleend in de volgende drie gevallen:

  • 1. De verzoeker overlegt op grond van artikel 4, aanhef en onder b, van het Besluit Naturalisatietoets een beschikking van DUO namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wet inburgering geen verplichting heeft tot het afleggen van de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wet inburgering. Deze beschikking is voldoende voor de vier taalvaardigheden en kennis van de Nederlandse samenleving. Omdat deze verzoeker volgens de Wet inburgering de verplichting van het participatieverklaringstraject heeft (gehad) zal hij moeten aantonen dat hij dat traject heeft gedaan. De verzoeker kan dit aantonen door een brief van DUO te overleggen, waarin staat dat de vreemdeling heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht, omdat DUO aan de vreemdeling ontheffing heeft verleend op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen en hij om deze reden de inburgeringsexamens niet hoeft te behalen, en omdat de vreemdeling het participatieverklaringstraject heeft afgerond. Als de verzoeker niet kan aantonen dat hij het participatieverklaringstraject heeft afgerond, kan hij niet naturaliseren.

  • 2. De verzoeker overlegt een beschikking van DUO namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waaruit blijkt dat hij op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet inburgering, zoals deze luidde op 30 september 2017, is ontheven van de inburgeringsplicht wegens aantoonbaar geleverde inspanningen. De verzoeker kan met deze beschikking naturaliseren.

  • 3. De verzoeker overlegt een advies van DUO, waaruit blijkt dat het voor hem ondanks aantoonbaar geleverde inspanningen redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij het inburgeringsexamen met succes aflegt. De verzoeker hoeft de naturalisatietoets niet te behalen. Meer informatie, zie paragraaf 2.3.4 en paragraaf 2.3.5.

Tot 1 juli 2013 gold dat voor ontheffing op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen het haalbaarheidsonderzoek bij het ROC Amsterdam moest worden afgelegd en de Toets Gesproken Nederlands (TGN) moest worden gehaald. De door het ROC Amsterdam in dit kader opgestelde adviezen konden tot vijf jaar na hun afgiftedatum nog worden ingediend in een naturalisatieverzoek. Voor meer informatie hierover zie de Handleiding RWN zoals deze gold tot 1 juli 2013.

Let op! Een ontheffingsbeschikking van de inburgeringsplicht op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen afgegeven door het college van B&W geeft niet automatisch recht op ontheffing van de naturalisatietoets.

Wel staat het de vreemdeling vrij om bij DUO een adviesaanvraag als hierboven bedoeld onder punt 3 in te dienen, waarbij de beschikking van B&W met onderliggende stukken (bijvoorbeeld bewijs van aantal gevolgde uren onderwijs, afgelegde examenpogingen, eerdere leerbaarheidstoets etc.) kan worden ingezonden. DUO zal deze gegevens vervolgens meewegen in haar advies. De vreemdeling moet dit advies van DUO overleggen bij zijn verzoek om naturalisatie.

Bij twijfel over de echtheid van de beschikking of het advies van DUO, of bij twijfel of het participatieverklaringstraject is afgerond, kan DUO of het Informatiesysteem Inburgering (ISI) geraadpleegd worden.

F

Paragraaf 2.3.4/Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, HRWN is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 2.3.4. Toetscriteria aantoonbaar geleverde inspanningen

Artikel 6, vierde lid, Regeling naturalisatietoets Nederland geeft uitwerking aan de toetscriteria. DUO geeft in ieder geval, op verzoek van de betrokkene, een advies af aan de vreemdeling die:

  • a. ten minste driemaal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van de naturalisatietoets, waarvan ten hoogste twee van de examenpogingen de overeenkomstige onderdelen van het Staatsexamen Nederlands als tweede taal betreffen, en ten minste 600 uur bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk heeft deelgenomen aan:

    • een inburgeringscursus;

    • een combinatie van een alfabetiseringscursus en een inburgeringscursus, waarbij ten minste 200 uur besteed is aan de inburgeringscursus;

    • een cursus Nederlands als tweede taal; of

    • een combinatie van een inburgeringscursus en een cursus Nederlands als tweede taal;

  • b. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de betrokkene niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen; of

  • c. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een combinatie van een alfabetiseringscursus en een inburgeringscursus, beide aan een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk, waarvan ten minste 300 uur besteed is aan de alfabetiseringscursus, en uit een door DUO afgenomen toets blijkt dat de betrokkene niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen.

Buiten de hierboven genoemde voorwaarden kan DUO in het kader van maatwerk een advies voor ontheffing afgeven op grond van artikel 6, vierde lid, Regeling naturalisatietoets Nederland, als er sprake is van een samenloop van aantoonbaar aanzienlijke inspanningen met zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden. Daarbij moeten andere mogelijkheden tot ontheffing of andere maatwerkoplossingen (zoals de AGI-ontheffingen, medische ontheffingen) zijn uitgeput.

De vreemdeling zal zijn beroep hierop met documenten moeten onderbouwen, als hij van mening is dat hij alsnog ontheven wil worden van de naturalisatietoets. DUO neemt dit beroep mee in het advies aan de vreemdeling. Het moet de vreemdeling worden ontraden een naturalisatieverzoek in te dienen, als hij een negatief advies van DUO overlegt.

In verband met het uitbreiden van het inburgeringsexamen op 1 oktober 2017 met het participatieverklaringstraject is in de Regeling naturalisatietoets Nederland verduidelijkt dat de adviesprocedure bij DUO niet kan worden gevolgd door vreemdelingen die op grond van de Wet inburgering nog inburgeringsplichtig zijn voor het onderdeel genaamd het participatieverklaringstraject.

G

Paragraaf 1.2/Toelichting ad artikel 8, tweede lid, HRWN-NL is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 1.2. Drie jaar onafgebroken huwelijk (geregistreerd partnerschap) en samenwoning met een Nederlander

Als de verzoeker in de afgelopen drie jaar onafgebroken is getrouwd met een Nederlander of in geval van drie jaar geregistreerd partnerschap (vergelijk artikel 1, tweede lid, RWN) én beide partners tijdens deze periode drie jaar onafgebroken samenwonen, geldt géén termijn van toelating en hoofdverblijf. Het huwelijk en de samenwoning mogen gedurende deze periode van drie jaar niet onderbroken zijn geweest, aangezien een onderbreking afbreuk doet aan de bij een huwelijk met een Nederlander veronderstelde versnelde inburgering. Deze onderbreking wordt niet tegengeworpen als deze is ontstaan door het overlijden van de echtgeno(o)t(e) tussen de datum van het verzoek om naturalisatie en de datum van de beslissing op het naturalisatieverzoek. Op het moment van de indiening van het verzoek moet de echtgenoot van de verzoeker in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Niet vereist is dat de Nederlandse echtgenoot van de verzoeker al drie jaar het Nederlanderschap bezit. Het is dus niet zo dat pas drie jaren na de naturalisatie van de één, de ander een verzoek mag indienen.

Een periode van ongetrouwd samenwonen binnen het Koninkrijk, onmiddellijk voorafgaand aan het huwelijk, mag worden meegerekend voor de toepassing van het onderhavige artikellid. Echter, een periode waarin de verzoeker buiten het Koninkrijk ongetrouwd heeft samengewoond met een Nederlander, telt niet mee.

De samenwoning binnen het Koninkrijk kan worden aangetoond door inschrijving op eenzelfde adres in de BRP, PIVA of basisadministratie. Als de samenwoning niet afdoende blijkt uit de BRP, PIVA of basisadministratie, moet de verzoeker de samenwoning bewijzen door middel van andere bewijsstukken. Samenwoning tijdens het huwelijk buiten het Koninkrijk kan in sommige gevallen worden aangetoond met een bewijs van inschrijving in de bevolkingsadministratie van het land van samenwoning. Overigens heeft niet ieder land een gemeentelijke of centrale bevolkingsadministratie. In die gevallen zal de verzoeker met andere bewijsstukken moeten aantonen dat sprake is geweest van onafgebroken samenwoning met de Nederlandse echtgenoot.

Voorbeeld 1

A is geboren in 1953 in Suriname als zoon van Nederlandse ouders. Op 25 november 1975 heeft A de Nederlandse nationaliteit verloren op grond van de toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname (TOS). A kan als oud-Nederlander onmiddellijk na vestiging in Nederland een verzoek om naturalisatie indienen bij de burgemeester van zijn woonplaats. Hij hoeft voorafgaand aan de indiening van zijn verzoek geen toelating en hoofdverblijf in Nederland te hebben gehad. Uiteraard dient hij wel aan alle overige voorwaarden voor naturalisatie te voldoen om in aanmerking te komen voor verlening van het Nederlanderschap. Zodra A een jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf in Nederland heeft gehad, kan hij er overigens ook voor kiezen om een optieverklaring af te leggen. Zie hiervoor artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, RWN.

Voorbeeld 2

B heeft de Spaanse nationaliteit en woont met haar Nederlandse echtgenoot in Spanje. Na drie jaar huwelijk vestigt B zich met haar echtgenoot in Nederland en schrijven beiden zich in op hetzelfde adres in de gemeente Arnhem. Mits B kan aantonen dat zij gedurende haar huwelijk ten minste drie jaren in Spanje heeft samengewoond met haar Nederlandse echtgenoot, kan zij onmiddellijk na vestiging in Nederland een verzoek om naturalisatie indienen. Zij hoeft voorafgaand aan de indiening van haar verzoek geen toelating en hoofdverblijf in Nederland te hebben gehad. Uiteraard moet B wel aan alle overige voorwaarden voor naturalisatie voldoen om in aanmerking te komen voor verlening van het Nederlanderschap.

H

Paragraaf 4/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN NL is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 4. Afwijzing als er serieuze verdenkingen bestaan dat de vreemdeling een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen

De woorden ‘ernstige vermoedens’ in het onderhavige artikellid geven aan dat niet alleen misdrijven waarvoor de vreemdeling al onherroepelijk is veroordeeld in aanmerking moeten worden genomen, maar ook misdrijven waarvan hij op goede gronden wordt verdacht en waarop alsnog een sanctie kan volgen.

Met ‘sanctie’ wordt hier niet alleen bedoeld een straf (bijvoorbeeld geldboete, taakstraf of gevangenisstraf) of een maatregel die door de strafrechter is opgelegd, maar ook uitgevaardigde strafbeschikkingen of door de politie of het OM opgelegde boeten. De vreemdeling mag weliswaar niet voor schuldig worden gehouden zolang dat niet is komen vast te staan, maar dat brengt niet met zich mee dat een serieuze verdenking ter zake van een misdrijf irrelevant is. De wet bepaalt immers dat weigering van naturalisatie of optie moet plaatsvinden, als op grond van het gedrag van de vreemdeling ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde. Als naderhand blijkt dat de ernstige vermoedens toch niet hebben geleid tot een sanctie, zal dat bij de verdere behandeling van de naturalisatie- of optieprocedure worden betrokken.

Aanleiding voor het aannemen van een serieuze verdenking kan bijvoorbeeld zijn een tegen de vreemdeling wegens een misdrijf opgemaakt proces-verbaal (kan onder meer blijken uit de informatie verkregen via de bevraging om inlichtingen uit Basisvoorziening Informatie – Integrale Bevraging (BVI-IB) van de Nationale Politie) of de vermelding op het uittreksel van de Justitiële documentatiedienst (JDD) van een openstaande strafzaak ter zake van een misdrijf.

Ook als de vreemdeling al is veroordeeld voor een misdrijf of jegens hem ter zake van een misdrijf een strafbeschikking is uitgevaardigd, maar hij tegen het vonnis in hoger beroep is gegaan of verzet heeft aangetekend tegen de strafbeschikking, is de strafzaak nog niet onherroepelijk afgedaan en is er nog steeds sprake van een serieuze verdenking. Het is mogelijk dat de vreemdeling in hoger beroep wordt veroordeeld tot een andere straf.

Iedere openstaande vermogenssanctie (geldboete, transactie, strafbeschikking of maatregel strekkend tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel) van minder dan € 810,–, leidt niet tot weigering van naturalisatie of optie, omdat dit op zichzelf geen beletsel vormt voor naturalisatie. Het is daarbij niet relevant of al een rechtsmiddel is aangewend tegen de sanctie.

Let wel op dat cumulatie van boetes onder de € 810,– tot een totaal van € 1.215,- of meer kan leiden tot weigering van de naturalisatie of optie (zie paragraaf 5 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN).

Verder is er sprake van ernstige vermoedens als de vreemdeling zich nog in de proeftijd bevindt. Een proeftijd kan worden verbonden aan een voorwaardelijk sepot, een voorwaardelijke veroordeling of een voorwaardelijke gratie. Als de vreemdeling zich niet houdt aan de voorwaarden, kan alsnog strafvervolging worden ingesteld of kan de gratie ongedaan worden gemaakt.

Van belang is dat een afwijzende beslissing nimmer kan worden gebaseerd op alleen een enkel proces-verbaal. Een proces-verbaal leidt immers niet altijd tot het opleggen van een sanctie. Wel vormt het proces-verbaal aanleiding om een nader onderzoek in te stellen. Zolang niet vast staat dat de vreemdeling geen gevaar oplevert voor de openbare orde, kan hij geen Nederlander worden. Telkens zal zorgvuldig moeten worden onderzocht of er goede redenen aanwezig zijn om aan te nemen dat het vermeende misdrijf zal kunnen leiden tot een sanctie.

I

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 12, eerste lid, HRWN-NL is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 1. Namenreeks of naamsketen

Als sprake is van een namenreeks kan geen onderscheid worden gemaakt tussen de geslachtsnaam en de voornamen van de verzoeker. Onder andere de volgende landen kunnen een zogenaamde namenreeks kennen:

  • Afghanistan;

  • Bahrein;

  • Bangladesh;

  • Democratische Republiek Congo;

  • Djibouti;

  • Egypte;

  • Eritrea;

  • Ethiopië;

  • India;

  • Indonesië;

  • Irak;

  • Jemen;

  • Jordanië;

  • Kuwait;

  • Myanmar (Birma);

  • Nepal;

  • Niger;

  • Pakistan;

  • Qatar;

  • Saoedi-Arabië;

  • Soedan;

  • Somalië;

  • Sri Lanka;

  • Tsjaad;

  • Verenigde Arabische Emiraten; en

  • Zuid-Soedan.

Ten aanzien van verzoekers van wie de namen worden bepaald door het recht van deze landen is dus naamsvaststelling geboden, óók wanneer hun namen met onderscheid tussen voornamen en geslachtsnaam in de BRP zijn opgenomen. In dat geval moet een enkelvoudige geslachtsnaam worden vastgesteld die overeenkomt met de naam van de (voor)ouder. Draagt de verzoeker een namenreeks waarin niet een naam van een (voor)ouder voorkomt, dan moet één van zijn eigen namen worden vastgesteld als geslachtsnaam en de andere eigen naam als voornaam.

Met uitzondering van voorvoegsels (bijvoorbeeld Ben, El, Al, etc.) en achtervoegsels (bijvoorbeeld Zade(h)) is het niet toegestaan om een dubbele of samengestelde geslachtsnaam vast te stellen. Staat de verzoeker, na schriftelijk in de gelegenheid te zijn gesteld door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) om aan te geven welke enkelvoudige geslachtsnaam hij wenst, nog steeds op naturalisatie met een dubbele of samengestelde geslachtsnaam anders dan toegestaan in de voorgaande zin, dan wordt het naturalisatieverzoek om die reden afgewezen.

Voorbeeld

De verzoeker komt uit Soedan en heeft de volgende namenreeks: Mariam el Amin Mohamed Abbas. Zij is meerderjarig en dient een verzoek om naturalisatie in. Aangezien Mariam uit Soedan komt en een namenreeks heeft, moet er bij naturalisatie naamsvaststelling plaatsvinden. Uit de gegevens van de BRP blijkt dat de namenreeks van haar vader El Amin Mohamed Abbas Osman luidt. In dit geval mag Mariam willekeurig welke na(a)m(en) uit haar namenreeks als voorna(a)m(en) laten vaststellen. Als geslachtsnaam mag zij echter alleen El Amin, Mohamed of Abbas kiezen. Deze namen komen immers zowel in haar eigen namenreeks als in de namenreeks van haar vader voor.

J

Artikel 14 HRWN (wetstekst) is gewijzigd en komt te luiden:

Artikel 14

  • 1. Onze Minister kan de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap intrekken, indien zij berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog, dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. De intrekking werkt terug tot het tijdstip van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap. De intrekking is niet mogelijk indien sedert de verkrijging of verlening een periode van twaalf jaar is verstreken. De derde volzin is niet van toepassing indien de betrokken persoon is veroordeeld voor een van de misdrijven omschreven in de artikelen 6, 7, 8 en 8bis van het op 17 juli 1998 te Rome tot stand gekomen Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb. 2000, 120 en Trb. 2011,73).

  • 2. Onze Minister kan het Nederlanderschap intrekken van de persoon die onherroepelijk is veroordeeld wegens:

    • a. een misdrijf omschreven in de titels I tot en met IV van het Tweede Boek van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld;

    • b. een misdrijf als bedoeld in de artikelen 83, 134a of 205 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht;

    • c. een misdrijf dat soortgelijk is aan de misdrijven bedoeld onder a waarop naar de wettelijke omschrijving in de strafwet van een van de landen van het Koninkrijk een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving in de strafwet van een van de landen van het Koninkrijk soortgelijk is aan misdrijven bedoeld onder b;

    • d. een misdrijf omschreven in de artikelen 6, 7, 8 en 8bis van het op 17 juli 1998 te Rome tot stand gekomen Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (Trb. 2000, 120 en Trb. 2011,73).

  • 3. Onze Minister kan het Nederlanderschap intrekken van de persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en die zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is.

  • 4. Onze Minister kan in het belang van de nationale veiligheid het Nederlanderschap intrekken van een persoon die de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en die zich buiten het Koninkrijk bevindt, indien uit zijn gedragingen blijkt dat hij zich heeft aangesloten bij een organisatie die door Onze Minister, in overeenstemming met het gevoelen van de Rijksministerraad, is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.

  • 5. De persoon die de Nederlandse nationaliteit heeft verloren op grond van het tweede, derde of vierde lid kan de Nederlandse nationaliteit niet herkrijgen. Wij kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken, indien ten minste vijf jaren zijn verstreken sedert het verlies van de Nederlandse nationaliteit.

  • 6. Het Nederlanderschap wordt door een minderjarige verloren door het vervallen van de familierechtelijke betrekking waaraan het wordt ontleend ingevolge artikel 3, 4, 5, 5a, 5b, 5c, of 6, eerste lid, aanhef en onder c, alsmede ingevolge artikel 4 zoals dit luidde tot de inwerkingtreding van de Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap van 21 december 2000, Stb. 618 en ingevolge artikel 5 zoals dat luidde tot de inwerkingtreding van de Rijkswet van 3 juli 2003 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in verband met de totstandkoming van de Wet conflictrecht adoptie (Stb. 284). Het verlies bedoeld in de eerste zin treedt niet in indien de andere ouder op het tijdstip van het vervallen van die betrekking Nederlander is of dat was ten tijde van zijn overlijden. Het verlies treedt evenmin in indien het Nederlanderschap ook kan worden ontleend aan artikel 3, derde lid, of aan artikel 2, onder a, van de Wet van 12 december 1892 op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (Stb. 268).

  • 7. Het Nederlanderschap wordt niet verloren dan krachtens een van de bepalingen van dit hoofdstuk.

  • 8. Met uitzondering van het geval, bedoeld in het eerste lid, vindt geen verlies van het Nederlanderschap plaats indien het gevolg daarvan zou zijn dat betrokkene door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als zijn onderdaan wordt beschouwd.

  • 9. De in het vierde lid bedoelde lijst wordt na vaststelling of wijziging toegezonden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de Staten van Aruba, aan die van Curaçao en aan die van Sint Maarten en wordt gepubliceerd in de Staatscourant, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten.

  • 10. Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur worden nadere regels gesteld omtrent de elementen die betrokken worden bij de belangenafweging inzake een beslissing omtrent intrekking van het Nederlanderschap op grond van het eerste, tweede, derde of vierde lid.

Verwijzingen

RRWN: artikelen II en III; BVVN: artikelen 65 t/m 70

Algemene termijnenwet: artikel 1

BW: artikelen 1:202.1 en 3:44

WCN: artikelen 1 en 4.1

WvSr: artikel 83 (Eerste Boek), titels I tot en met IV, artikel 205 en titel XII (Tweede Boek), artikel 134a (Tweede Boek)

Overgangsrecht

Zie voor het overgangsrecht toelichting bij artikel 14, zesde lid, RWN, paragraaf 2 en de toelichting bij artikel 14, tweede lid, RWN paragraaf 1.1.

ARTIKEL II

De Circulaire optie/naturalisatieverzoeken in het buitenland wordt als volgt gewijzigd:

K

Paragraaf 2.7/Toelichting ad artikel 6, derde lid, Circulaire voor optie-/naturalisatieverzoeken in het buitenland is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 2.7. Archivering

Tot slot archiveert de Minister van Buitenlandse Zaken de optieverklaring en de daarbij behorende documenten die hebben geleid tot de optiebevestiging, alsmede afschriften van de bevestiging gedurende tenminste twaalf jaar na de bekendmaking van de bevestiging (artikel 30, tweede lid BVVN). Deze bewaarplicht in het BVVN is een uitvloeisel van artikel 14, eerste lid, RWN waarin is voorzien in de intrekking van de verkrijging van het Nederlanderschap binnen twaalf jaar na de bevestiging, indien de verkrijging van het Nederlanderschap berust op een door de betrokken persoon gegeven valse verklaring of bedrog dan wel op het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening relevant feit. Voor de bijzondere gevallen waarin ook na twaalf jaar nog intrekking van de verkrijging van het Nederlanderschap mogelijk is, is een langere archieftijd in het kader van de RWN weliswaar wenselijk, maar niet noodzakelijk, omdat het verzwijgen van dergelijke misdrijven altijd bewust zal gebeuren. De bewaarplicht op grond van artikel 12 BVVN laat overigens onverlet de (bewaar)verplichtingen op grond van de Archiefwet.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2024, met uitzondering van de onderdelen D, E en I, die per 1 oktober 2023 in werking treden.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 september 2023

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

Algemeen

Met dit wijzigingsbesluit worden beleidswijzigingen, correcties en verduidelijkingen aangebracht in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Dit komt bijvoorbeeld door wijzigingen in hogere of aanpalende wetten en regelgeving, jurisprudentie of vragen vanuit de uitvoeringspraktijk.

Artikelsgewijs

Artikel I

A, G

Aan artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g en aan artikel 8, tweede lid, paragraaf 1.2 HRWN-NL is toegevoegd dat een optieverzoek of een verzoek om naturalisatie niet wordt afgewezen als er geen sprake is van een huwelijk of geregistreerd partnerschap en samenwoning van allen 3 jaar, als dat komt doordat de echtgeno(o)t(e) komt te overlijden tussen de datum van het verzoek en de datum van het besluit. Het verbreken van de huwelijksband is in dit geval geen bewuste keuze van een echtgeno(o)t(e) of beide echtgenoten. Het zou daarom onevenredig zijn deze verzoeker te beletten Nederlander te worden. Daarbij weegt mee dat in de toelichting op artikel 9, derde lid, onder c, RWN ook in het voordeel van verzoeker rekening wordt gehouden met het overlijden van de echtgeno(o)t(e) tijdens de naturalisatieprocedure.

B

In paragraaf 2.2.5.6 van de toelichting op artikel 6, derde lid, HRWN zijn enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd.

C

In artikel 6, derde lid, paragraaf 2.7 HRWN-NL is verduidelijkt welke documenten gearchiveerd dienen te worden.

D

De voetnoot van paragraaf 3.11 van artikel 7 HRWN-NL is aangepast, omdat de destijds nog niet gepubliceerde uitspraak waarnaar wordt verwezen inmiddels is gepubliceerd. Met deze aanpassing is geen beleidswijziging beoogd.

E, F

Op 7 december 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2022:3625) een uitspraak gedaan die maakt dat een beschikking tot ontheffing van B&W onder de Wet inburgering 2007 zwaar moet worden meegewogen bij de vraag of een vreemdeling in aanmerking kan komen voor een ontheffing wegens aantoonbaar geleverde inspanningen. De vreemdeling kan deze informatie inbrengen bij zijn verzoek om ontheffing aan DUO.

Redengevend voor het niet zonder meer kunnen accepteren van een beschikking van B&W in de naturalisatieprocedure is gelegen in het feit dat gemeenten vrij waren (en zijn) over de wijze van invulling van dit criterium, hetgeen de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid kan schaden. Door ook in deze gevallen een advies van DUO te verlangen wordt geborgd dat de criteria bij de naturalisatietoets op zorgvuldige en uniforme wijze wordt toegepast.

Paragraaf 2.3.3 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN is hierop aangepast.

Daarnaast is in paragraaf 2.3.4 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN, aangepast dat DUO in het kader van maatwerk ontheffing kan verlenen op grond van artikel 6, vierde lid, Regeling naturalisatietoets Nederland, als er sprake is van een samenloop van aantoonbaar aanzienlijke inspanningen met bijzondere persoonlijke omstandigheden. Daarbij moeten andere mogelijkheden tot ontheffing of andere maatwerkoplossingen (zoals de AGI-ontheffingen, medische ontheffingen) zijn uitgeput.

Omdat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State direct opgevolgd moet worden, treden de paragrafen 2.3.3 en 2.3.4 van de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN, in werking op 1 oktober 2023

H

Op 31 mei 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een naturalisatieprocedure (ECLI:NL:RVS:2023:2059) en geoordeeld dat bij een rechtsmiddel door verzoeker tegen een boete van minder dan € 810,– het niet evenredig is om een ernstig vermoeden van gevaar voor de openbare orde aan te nemen.

Hoewel de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State enkel handelde om een strafbeschikking van het Openbaar Ministerie is besloten om in alle gevallen van een vermogenssanctie op dezelfde wijze te handelen. Om die reden is in paragraaf 4 van de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, HRWN opgenomen, dat het indienen van een rechtsmiddel tegen elke vermogenssanctie onder de € 810,– niet langer leidt tot het aannemen van een ernstig vermoeden van gevaar voor de openbare orde. In zeer uitzonderlijke situaties kan niettemin een mogelijk hoger beroep van het OM worden afgewacht omdat de Nederlandse Staat vindt dat betrokkene wel een gevaar voor de openbare orde is.

I

In artikel 12, eerste lid, paragraaf 1 HRWN-NL is de lijst met landen die een namenreeks kunnen kennen geüpdatet. Deze lijst is zo compleet mogelijk gemaakt, maar niet-limitatief. Dit kan betekenen dat naamvaststelling geboden is bij naturalisatie.

J

Met WBN 2023/5 is een stukje tekst bij het overgangsrecht bij artikel 14 ten onrechte verwijderd. Met het huidige WBN wordt dit weer hersteld, waarbij dit onderdeel van het WBN in werking treedt per 1 oktober 2023.

Artikel II

K

Zie toelichting ARTIKELGEWIJS (artikel I) onder C.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, A.W.H. Bertram directeur-generaal Migratie


X Noot
1

Zie ook uitspraak van rechtbank Noord-Nederland van 1 april 2021 (LEE 20/2884, ECLI:NL:RBNNE:2021:5695).

Naar boven