Regeling van de Minister voor Klimaat en Energie van 5 april 2023, nr. WJZ/ 26237427, tot wijziging van de Regeling investeringsplan en kwaliteit elektriciteit en gas in verband met investeringen die zijn geprogrammeerd in een nationaal of provinciaal meerjarenprogramma infrastructuur energie en klimaat en met het prioriteren van uitbreidingsinvesteringen

De Minister voor Klimaat en Energie,

Gelet op artikel 2.1, vijfde lid, van het Besluit investeringsplan en kwaliteit elektriciteit en gas;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling investeringsplan en kwaliteit elektriciteit en gas wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.5, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met d, tot d tot en met f, worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

  • b. de investeringen voor zover het om projecten gaat die zijn gericht op het aanlanden van elektriciteit van windparken op zee en de verbinding met het landelijk hoogspanningsnet en waarvoor een kavelbesluit, als bedoeld in artikel 3, van de Wet windenergie op zee, is genomen;

  • c. de investeringen in het net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998, die, na overleg met de netbeheerders als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Elektriciteitswet 1998, zijn geprogrammeerd in het jaarlijks door Onze Minister vast te stellen nationale meerjarenprogramma infrastructuur energie en klimaat en in de tweejaarlijks door Gedeputeerde Staten vast te stellen provinciale meerjarenprogramma’s infrastructuur energie en klimaat en die daarmee zijn aangemerkt als van hoog maatschappelijk belang;

2. Onder verlettering van de onderdelen e (nieuw) en f (nieuw) tot f en g, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • e. de volgorde van de uitvoering van de noodzakelijke investeringen overeenkomstig artikel 2.6, voor zover die betrekking hebben op het net, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998;

B

Na artikel 2.5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.6

  • 1. Een netbeheerder als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Elektriciteitswet 1998, geeft bij het bepalen van de volgorde van de noodzakelijke uitbreidingsinvesteringen, voorrang aan achtereenvolgens:

    • a. de in artikel 2.5, eerste lid, onder b, bedoelde investeringen;

    • b. de in artikel 2.5, eerste lid, onder c, bedoelde investeringen.

  • 2. Een netbeheerder geeft geen voorrang aan investeringen als bedoeld in de het eerste lid, indien dat de uitvoering van zijn wettelijke taken en verplichtingen zou beletten of indien de onderlinge samenhang tussen investeringen een andere volgorde rechtvaardigt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 5 april 2023

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

TOELICHTING

Algemeen

De aanleiding voor deze wijziging van de Regeling investeringsplan en kwaliteit elektriciteit en gas ligt in de noodzaak om maatschappelijk richting te geven aan de ontwikkeling van nieuwe infrastructuur. De programmatische aanpak die daarvoor in samenwerking met onder meer netbeheerders is opgezet door zowel de rijksoverheid als de provincies, dient daarvoor inhoudelijk en formeel doorwerking te krijgen in de investeringsplannen van netbeheerders. Dit vergt concreet dat via het nationale meerjarenprogramma infrastructuur energie en klimaat (MIEK)1 getoetste en geselecteerde projecten in de investeringsplannen van netbeheerders worden opgenomen. Daarbij zal tevens rekening moeten worden gehouden met de nog vast te stellen provinciale meerjarenprogramma’s infrastructuur energie en klimaat (PMIEK’s), waarin eveneens investeringen in het net zijn geprogrammeerd en die daarmee zijn aangemerkt als van hoog maatschappelijk belang.

Naast het verankeren van MIEK-projecten in het investeringsplan, zoals beschreven in artikel 2.5, is het in het perspectief van maatschappelijke belangen, wenselijk om voor netbeheerders een prioriteringskader vast te stellen dat richting geeft aan de volgorde van uitbreidingsinvesteringen. Prioritering is als zodanig geen nieuwe wettelijke taak voor netbeheerders. Het prioriteringskader voor investeringen heeft betrekking op netuitbreidingen zoals onderstations en kabelverbindingen en niet op de aansluitvolgorde van individuele klanten (een bedrijf, school, kantoorgebouw) op het net. Bij het aansluiten van individuele klanten op het net geldt voor netbeheerders het (Europese) non-discriminatiebeginsel.

De artikelen 21, tiende lid, onder b, van de Elektriciteitswet 1998 en 2.1, vijfde lid van het Besluit investeringsplan en kwaliteit elektriciteit en gas, geven grondslag om regels te stellen over de nadere inhoud en inrichting van een investeringsplan. Het gaat om een ruim geformuleerde delegatiegrondslag die de mogelijkheid biedt om ten aanzien van de inhoud en inrichting van een investeringsplan in de onderhavige regeling mede nadere regels te stellen aan prioritering van investeringen. Een meer uitgebreide regeling voor opname van MIEK-projecten in het investeringsplan en over prioritering wordt voorzien voor de komende Energiewet, waarvoor een voorstel in de loop van 2023 bij de Tweede Kamer zal worden ingediend. In de Energiewet zal, naar aanleiding van het advies van de Raad van State op het concept-wetsvoorstel, tevens een meer expliciete delegatiegrondslag worden opgenomen. Voorliggende regeling is vooruitlopend daarop vastgesteld mede met het oog op de start van de eerstvolgende procescyclus van het investeringsplan van netbeheerders in het voorjaar van 2023 en beperkt zich vooralsnog tot het terrein van elektriciteitstransport. Dit is ingegeven door de relatief grote urgentie van ontwikkeling van elektriciteitsinfrastructuur en verlichting van netcongestieproblematiek.

Dit prioriteringskader is in nauwe samenwerking met de ACM en de netbeheerders vormgegeven. Daarnaast is samen met medeoverheden bekeken hoe provinciale ontwikkelingen goed meegenomen kunnen worden in het prioriteringskader.

Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de vraag die netbeheerders hebben gesteld aan de overheid om op dit terrein regie te voeren. Tevens wordt daarmee invulling gegeven aan de desbetreffende oproep van de ACM en aan de motie Bontenbal/Thijsen2.

Bedrijfseffectentoets

Het prioriteringskader raakt aan de uitvoering van de wettelijke beheer- en ontwikkeltaak van de beheerders van het elektriciteitsnet. Het geeft extra gewicht en daarmee prioriteit aan investeringen in projecten die zijn gericht op het transporteren van elektriciteit van windparken op zee naar het landelijk hoogspanningsnet en waarvoor een kavelbesluit als bedoeld in artikel 3, van de Wet windenergie op zee, is genomen en daaropvolgend MIEK-projecten. MIEK-projecten hebben met name impact op bedrijven met een energie-intensief karakter die in de komende periode willen verduurzamen door middel van elektrificatie. Denk hierbij aan industriesectoren zoals staal, kunstmest, chemie/plastics, chemie/methanol en brandstoffen. Het prioriteringskader geeft achtereenvolgens prioriteit aan ten eerste investeringen in transport van met wind op zee opgewekte elektriciteit naar land en waarvoor een kavelbesluit als hiervoor bedoeld is genomen en daarna aan uitbreidingsinvesteringen in het elektriciteitsnet voor de vijf industrieclusters benoemd in het nationale MIEK (ca. 30-50 bedrijven). Ook via het PMIEK krijgen uitbreidingsinvesteringen in het net een prioritaire status. Potentieel kunnen andere bedrijven in dezelfde sector en daarbuiten hier profijt van hebben. Met het prioriteringskader kunnen bedrijven in de vijf industrieclusters en deels daarbuiten, sneller verduurzamen. Door de netuitbreidingen ten behoeve van vooral de industrie te prioriteren kan de industrie fungeren als vliegwiel voor de energietransitie zoals toegelicht in Nationaal Programma Verduurzaming Industrie.3 Deze regeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk voor bedrijven.

MIEK-projecten in investeringsplan netbeheerder (artikel 2.5, onderdeel A)

Inhoud van nationaal en provinciaal MIEK

Via het nationale MIEK voert de overheid regie op de uitbreiding van de energie-en grondstoffeninfrastructuur van nationaal belang. De energievraag en infrastructuurbehoefte vanuit onder meer de industrieclusters, zoals vertaald in de Cluster Energie Strategieën zoals bedoeld in het nationale MIEK, vormen hiervoor de basis.

Het nationale MIEK is een gestructureerd proces van periodieke toetsing en selectie waarin nut en noodzaak van tijdige realisatie van infrastructuur voor de energietransitie wordt vastgesteld. Het proces bestaat uit vier hoofdfasen; verkenning, planuitwerking, FEED-studie en realisatie. Overheid en netbeheerders werken hierin intensief samen. Een infrastructuurproject wordt opgenomen in het MIEK in één bepaalde fase, afhankelijk van de stand van de ontwikkeling. Bij ieder van de fasen hoort bepaalde beslisinformatie om een keuze te maken of een project klaar is voor een volgende fase. Dit leidt stapsgewijs tot helderheid en besluitvorming over integraliteit, nut en noodzaak, maatschappelijke kosten en baten, eigenaarschap, juridische vastlegging, financiering en de ruimtelijke inpassing.

Andere sectoren (gebouwde omgeving, mobiliteit, landbouw en cluster 6 industrie4) hebben voor hun verduurzamingsopgave ook tijdig energie- en grondstoffeninfrastructuur nodig. Omdat de energievraag en -opwek verspreid is over het land, is er voor gekozen om de noodzakelijke infrastructuur provinciaal te programmeren via het provinciale MIEK.5 De basis hiervoor wordt gevormd door onder meer de Regionale Energie Strategieën6, het Programma Verduurzaming gebouwde omgeving7, de regionale industrie in Cluster 6 en de Agenda’s Laadinfrastructuur8. Een goede wisselwerking tussen het nationale MIEK en de provinciale MIEK’s is van groot belang. Wanneer de regionale vraag via het provinciaal MIEK leidt tot projecten met een nationaal schaalniveau is opname in het nationale MIEK mogelijk. Een bundeling van vragen kan dan leiden tot potentiële uitbreiding of verzwaring van een deel van het elektriciteitsnet.

Het provinciale MIEK is een toetsing- en selectieproces dat is gestructureerd door afspraken die daarover zijn vastgelegd in een door IPO, VNG, netbeheerders en de ministeries van BZK en EZK opgestelde handreiking voor het programmeren van regionale energie infrastructuur. Het provinciale MIEK-proces sluit aan bij de bestaande rollen en verantwoordelijkheden van partijen. Het is aan de overheid om vanuit haar democratisch gelegitimeerde rol te bepalen welke projecten vanuit maatschappelijk perspectief het meeste waarde hebben. Zij kan ook een belangrijke rol spelen in het versnellen van projecten. Het is uiteindelijk aan de netbeheerders om deze maatschappelijke prioritering in te passen in hun wettelijke beheer- en ontwikkeltaak. Zij dienen de veiligheid en betrouwbaarheid van het net te borgen en plannen de netuitbreidingen conform die wettelijke taak. Provincies, gemeentes en netbeheerders geven in een gezamenlijk proces vorm aan het provinciale MIEK. Uitgangspunt daarbij is dat overheden en netbeheerders streven naar overeenstemming over de prioritering van de regionale infrastructuur.

Toetsing en vaststelling MIEK

De selectie van MIEK-projecten dient te passen in het in ontwikkeling zijnde Nationaal Plan Energiesysteem9, op basis van een systeemanalyse per project. Besluitvorming over de uiteindelijke opname van een project in het nationale MIEK vindt plaats door de Minister voor Klimaat en Energie na bestuurlijk overleg met in ieder geval de mede-overheden en netbeheerders. Voor het PMIEK wordt er, naast het Nationaal Plan Energiesysteem, ook gekeken of projecten passend zijn in de in ontwikkeling zijnde provinciale energievisies. Een PMIEK wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten, na overleg met de netbeheerders en afstemming met gemeenten. De netbeheerders kijken hierbij onder meer mee of het totaal aan PMIEK-projecten inpasbaar is in hun investeringsplannen. Afhankelijk van de provinciale context kunnen hier ook andere relevante samenwerkingsverbanden en sectoren bij worden betrokken. Tenslotte is van belang dat de resultaten van het nationale MIEK en van het PMIEK langs interbestuurlijke weg in onderling verband en wisselwerking worden beschouwd.

Bevoegdheid provincie

De inzet van provincies om maatschappelijk sturing te geven aan de energie infrastructuur opgave is verenigbaar met de Elektriciteitswet 1998. Het daarin opgenomen verbod voor decentrale overheden om algemene regels te stellen over de in die wet geregelde onderwerpen staat daaraan niet in de weg. Het MIEK brengt namelijk geen wijziging aan in de wettelijke taken en verplichtingen van netbeheerders maar geeft hen binnen het wettelijk kader vanuit een maatschappelijke afweging richting bij het prioriteren van uitbreidingsinvesteringen.

Prioriteringskader (artikel 2.5, onderdeel B en 2.6)

Inhoud van prioriteringskader

Het uitgangspunt van het prioriteringskader is om extra gewicht en daarmee prioriteit te geven aan investeringen in projecten die zijn gericht op het transporteren van elektriciteit van windparken op zee naar het landelijk hoogspanningsnet en waarvoor een kavelbesluit als bedoeld in artikel 3, van de Wet windenergie op zee, is genomen en daaropvolgend aan MIEK-investeringen. Deze prioritering laat onverlet dat andere projecten die een netuitbreiding vereisen ook in het investeringsplan worden opgenomen en worden gerealiseerd, zij het niet met een zelfde prioriteit.

Prioritering binnen context van brede wettelijke netbeheer- en ontwikkeltaak

Aan de basis van investeringsplannen liggen scenario’s die door netbeheerders worden ontwikkeld vanuit een verscheidenheid aan bronnen. Structurerende keuzes die in de energietransitie worden gemaakt in sectorale programma’s en in het in ontwikkeling zijnde Nationaal Plan Energiesysteem zijn hierbij in toenemende mate van betekenis. Ook dienen netbeheerders bij hun investeringsplanning zelfstandig rekening te houden met uitvoeringsaspecten en op basis daarvan tot optimalisering van de planning te komen. Door deze factoren is niet uit te sluiten dat de concrete volgorde van ingebruikname van uitgevoerde investeringen uiteindelijk kan afwijken van de formele prioriteitsvolgorde. Tegen deze achtergrond is het eens te meer van belang dat netbeheerders zoveel mogelijk inzicht in hun integrale afwegings- en keuzeproces verschaffen aan belanghebbenden in de energieketen en aan de toezichthouder. De prioriteit die ingevolge deze regeling toekomt aan projecten in het kader van de aanlanding van wind op zee en aan MIEK-projecten is niet absoluut. Zij laat onverlet dat investeringsplanning een zelfstandige taak van netbeheerders is die binnen de context van Europese en nationale wetgeving primair onder toezicht van de aangewezen regulerende instantie (ACM) wordt uitgevoerd. Dit is nog eens specifiek tot uitdrukking gebracht in het tweede lid van artikel 2.6, dat aangeeft dat prioritering van projecten in het kader van aanlanding van wind op zee en MIEK-projecten de wettelijke taken en verplichtingen van de netbeheerder niet mag beletten.

Systeemefficiëntie

In aanvulling op de focus bij prioritering op onder meer investeringen die zijn geprogrammeerd in het MIEK, onderzoek ik samen met de netbeheerders hoe in de toekomst het belang van een geografisch goede balans in energievraag en -aanbod mede bepalend kan worden voor het prioriteren van uitbreidingsinvesteringen in het elektriciteitsnet. Dit sluit aan bij de sturende principes van het Nationaal plan energiesysteem dat ik in voorbereiding heb. Dit kan in regelgeving worden vastgelegd zodra dit met het oog op de praktische uitvoerbaarheid verder is uitgewerkt.

Toetsing van werking van het prioriteringskader

Uitgaande van het bestaande wettelijk stelsel van toetsing van investeringsplannen door de ACM en de Minister voor Klimaat en Energie, zal in die toetsing óók worden betrokken of het in deze regeling opgenomen kader voor maatschappelijke prioritering voldoende, transparant en navolgbaar is toegepast. Artikel 2.6. sluit wat dit betreft aan bij de primaire toezichthoudende rol die de ACM vervult. Op grond van artikel 5c, van de Elektriciteitswet stelt de ACM de Minister voor Klimaat en Energie in kennis van de bevindingen die zij mede op dit vlak verkrijgt uit haar toezichthoudende en toetsende taken.

Inwerkingtreding

Een ministeriële regeling treedt volgens een vast stramien van verandermomenten in werking met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Uitzondering op de vaste verandermomenten is onder meer mogelijk voor zover het regelgeving betreft die met spoed tot stand moet komen. Dit is het geval met het oog op de start van de eerstvolgende procescyclus van het investeringsplan van netbeheerders in het voorjaar van 2023 en is ingegeven door de grote urgentie van ontwikkeling van elektriciteitsinfrastructuur en verlichting van netcongestieproblematiek.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten


X Noot
1

Kamerstukken II 2021/22 29 826/31 239/30 196, nrs. 132 en 155.

X Noot
2

Kamerstukken II 2020/21, 32 813, nr. 775

X Noot
3

Kamerstukken II 2022/23, 29 826, nr. 176

X Noot
4

‘Cluster 6 industrie’ is in beginsel de industrie met uitzondering van de vijf industrieclusters.

X Noot
5

Kamerstukken II, 2022/2023, 29 826, 31 239 en 30 196 nr. 155.

X Noot
6

Kamerstukken II, 2022/2023, 31 813 nr. 1166

X Noot
7

Kamerstukken II, 2021/2022, 32 847 en 32 183 nr. 911

X Noot
8

Kamerstukken II, 2022/2023, 31 305 en 32 183, nr. 380

X Noot
9

Kamerstukken II, 2021/2022, 32 813 en 31 239, nr. 1053.

Naar boven