29 826 Industriebeleid

31 239 Stimulering duurzame energieproductie

30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 155 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT EN VOOR KLIMAAT EN ENERGIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 2022

Inleiding

Betrouwbare en betaalbare groene energie is een basisbehoefte voor een duurzame samenleving en economie. De urgentie om tijdig infrastructuur uit te breiden is helder. Dat wordt ook bevestigd in de onlangs uitgebrachte Klimaat en Energieverkenning (KEV) 2022 (bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1112).

Door hoge prijzen van (fossiele) energie neemt de wens om sneller te verduurzamen nog verder toe. Zonder passende infrastructuur voor energie- en grondstoffen zal Nederland inboeten in zijn aantrekkingskracht voor bestaande en nieuwe bedrijven en dit zal invloed hebben op het verdienvermogen. Bovendien komen zonder tijdige infrastructuur de woningbouwopgave en de verduurzamingsambities van onder andere de gebouwde omgeving, mobiliteit, landbouw en industrie in het gedrang. Dit kabinet zet zich maximaal in om de juiste infrastructuur op tijd te realiseren.

Opwek, opslag, conversie, transport en laden/tanken van groene elektronen en groene moleculen en waar nodig ook import vormen de ruggengraat van de verduurzaming. Vereiste hiervoor is een op elkaar afgestemde keten: duidelijk inzicht in de vraag, passende opwek en werken aan de infrastructuur om vraag en aanbod op het gepaste moment aan elkaar te koppelen. Ook private investeringen ten behoeve van gebruik van hernieuwbare energie en grondstoffen dienen tijdig genomen te worden om het beschikbare aanbod goed te benutten.

Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NP VI)

Om invulling te geven aan de wens tot een gecoördineerde keten komen we voor de industrie in het eerste kwartaal van 2023 met een nieuw Nationaal Programma Verduurzaming Industrie. Onderdeel hiervan is een routekaart Verduurzaming Industrie, waarmee een helder ontwikkelpad voor de energie-intensieve industrie wordt geschetst en aangegeven wordt welke randvoorwaarden, waaronder infrastructuur, nodig zijn. Deze Routekaart moet duidelijkheid scheppen welke private en publieke beslissingen, wanneer en door wie genomen moeten worden. Vervolgens willen we de governance verbeteren voor een snelle en zorgvuldige besluitvorming. We zorgen voor de noodzakelijke executiekracht in de vijf industriële clusters en op nationaal niveau. Het daadwerkelijk realiseren van versnelling vraagt om strak projectmanagement. We werken aan een sterke uitvoeringsorganisatie en coördinatie per cluster, zoals is toegezegd in het commissiedebat Verduurzaming Industrie van 9 november jongstleden.

Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK)

Plannen en programmeren doen we middels het MIEK met daarin energie-en grondstoffeninfrastructuurprojecten van nationaal schaalniveau. Voor het regionale schaalniveau doen we dit in de provinciale MIEK’s (PMIEK’s). Het doel van het MIEK is om besluitvorming over energie-en grondstoffeninfrastructuurprojecten voor de verduurzaming van Nederland te versnellen en systeemintegratie te bereiken.

Dit jaar hebben we resultaten geboekt in het versnellen van energie- en grondstoffeninfrastructuurprojecten en het verkennen van additionele versnellingsmogelijkheden ten opzichte van de reguliere planning. Hierover wordt u in deze brief geïnformeerd. Verdere regie vergt het formaliseren van samenwerkingsprocessen en het juridisch verankeren van verschillende onderdelen van het MIEK (MIEK en PMIEK, CES en Data Safe House). We komen hiervoor in het voorjaar 2023 met een voorstel.

Daarnaast zetten we in op verbreding van het MIEK naar alle sectoren en brengen we verdieping aan door het in kaart brengen van MIEK-projecten op het niveau van de provincies zoals in deze brief nader wordt toegelicht. Infrastructuur die in eerste instantie vanwege de vraag van de industrie wordt aangelegd, kan ook bijdragen aan de verduurzamingsdoelen van de andere sectoren. De aanpak van MIEK en PMIEK vergroot de integraliteit van de aanpak. We voeren een analyse uit naar wat de verbreding en eventuele prioritering betekent voor middelen en capaciteit.

De versnelling krijgt te maken met potentiële beperkingen waarvan stikstofruimte om te bouwen en beschikbare menskracht op dit moment de grootste zijn. Het kabinet werkt aan oplossingen hiervoor, maar het is reëel om te stellen dat niet alle beperkingen weg te nemen zijn. Dan zal het eerder gaan om het voorkomen van vertraging dan om het versnellen van projecten.

Werken aan een transportnet voor elektriciteit, waterstof en CO2: vraag, aanbod en infrastructuur

Achtereenvolgens behandelen we de verschillende stappen in de keten: vraag, aanbod en de benodigde infrastructuur.

Inzicht in de vraag van vijf geografische clusters en cluster 6

We maken de vraag naar groene elektronen en moleculen scherp door middel van onder meer de Cluster Energie Strategieën (CES’en) en maatwerkafspraken met industriële partijen.

  • CES: De vijf geografische industrie clusters hebben dit jaar een nieuwe CES opgesteld, waarin de laatste inzichten van de clusters zijn verwerkt in de transitie naar klimaatneutraliteit. De CES’en geven een lijst met projecten vanuit de clusters die de basis vormen voor de potentiële MIEK-projecten, die prioriteit krijgen en worden versneld. Naast de projecten die primair voortkomen uit de plannen voor verduurzaming van de industrie, bevat de lijst dit jaar ook projecten rondom warmtenetten, walstroom, transportcorridors en wind op zee. De MIEK-waardigheid is getoetst aan de hand van de criteria nationaal schaalniveau, urgentie, toekomstbestendigheid en klimaatwinst. De definitieve MIEK-projecten staan in het MIEK overzicht 2022.

  • Maatwerk: Eerder informeerden we u in een Kamerbrief over mogelijke maatwerkafspraken met industriële bedrijven met ambitieuze verduurzamingsplannen (Kamerstuk 29 826, nr. 148). Reductie van emissies in de keten speelt hierbij een belangrijke rol. Maatwerk kan via de CES’en aanleiding vormen om MIEK-projecten te versnellen, vanwege de klimaatwinst en vanwege een duidelijk commitment van industriële partijen. We maken wederkerige afspraken met bedrijven.

Reflectie kennisinstellingen op CES

De kennisinstellingen PBL en TNO en RVO hebben gereflecteerd op de CES’en. Dit is in lijn met de toezegging uit het commissiedebat Elektriciteitsnet, energie-infrastructuur & RES van 17 februari 2022 om een externe check op de CES’en uit te laten voeren. De reflectie is op 1 december jongstleden gepubliceerd door PBL1. De reflectie bevat een beschouwing van de totstandkoming van de CES’en, de aangedragen MIEK-projecten, aanbevelingen voor verbeteringen en een getalsmatige analyse van de plannen in de CES’en.

In de appreciatie stellen de kennisinstellingen dat de CES’en van dit jaar bijna alle MIEK-projecten van de vorige CES opnieuw benoemen, met uitzondering van Athos. Dit bevestigt de robuustheid van de behoefte aan de al opgenomen projecten in het MIEK.

De kennisinstellingen benoemen de waarde van de CES’en. Een aantal observaties wordt hieronder toegelicht.

De kennisinstellingen stellen vast dat er een spanning is tussen informatie die bedrijven (kunnen) leveren over de langere termijn en de informatie die netbeheerders nodig hebben voor het opstellen van hun investeringsplannen. Die onzekerheden zijn een inherent gegeven in de energietransitie. Het is daarom nodig om meer onzekerheid te accepteren en politiek-maatschappelijke overwegingen een grotere rol te geven in het opstellen van de investeringsplannen van de netbeheerders.

Voor de termijn tot 2030/2035 kunnen bedrijven betrouwbare data aanleveren omdat de investeringen bij bedrijven ook een voorbereidingsperiode kennen. Het betreft hier echter vaak bedrijfsgevoelige informatie die niet gedeeld wordt maar die wel essentieel kan zijn voor een goede planning van infrastructuur. Een «Data Safe House» met daarin vertrouwelijke informatieverzameling over timing, effecten op de energievraag en status van verduurzamingsinvesteringen zou netbeheerders in staat stellen om beter geïnformeerd anticiperend investeringsplannen op te stellen.

De periode na 2030/2035 is relevant voor keuzes in de investeringsplannen van de netbeheerders gezien de lange doorlooptijden. De netbeheerders werken op dit moment met de Integrale Infrastructuurverkenning 2030–2050 (II3050). Hiermee kan een bandbreedte van de netbelasting in kaart gebracht worden. Voor deze langere termijn kunnen bedrijven vaak nog niet de duidelijkheid verschaffen over hun toekomstige energie-en grondstoffenbehoefte. Hiervoor zou binnen het cluster een plausibele ontwikkelrichting kunnen worden ontwikkeld op basis van breed gedragen scenario’s van het cluster. De kennisinstellingen doen de aanbeveling dat het Nationaal Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI) deze dialoog faciliteert waarbij ook de koppeling wordt gelegd met de II3050.

De kennisinstellingen hebben daarnaast een kwantitatieve analyse uitgevoerd van de CES’en. Dit heeft de volgende inzichten opgeleverd:

  • Uit de reflectie van de kennisinstellingen blijkt dat de vraag naar elektriciteit door de industrie (de vijf industriële clusters inclusief Cluster6-bedrijven) toeneemt van 40 TWh in 2022 naar 134 TWh in 2030 indien alle plannen in de CES’en worden uitgevoerd.

  • Voldoende CO2-vrije elektriciteit is nodig om de industrie te laten voldoen aan de doelstellingen met betrekking tot CO2-reductie en inzet van groene waterstof in 2030.

  • Het potentiële CO2-reductie effect stijgt van 31 Mton vorig jaar naar 38 Mton dit jaar (totaal van scope 1,2 en 32) t.o.v. de emissies in 2021.

  • De potentiële CO2-reductie bij de industrie zelf is nu 26 Mton, tegen 21 Mton vorig jaar. Deels komt dat omdat meer bedrijven zijn meegenomen in Cluster6. Het overige deel van de CO2-reductie slaat neer in de elektriciteitssector (6 Mton) en er is circa 6 Mton scope 3 reductie die bij andere sectoren gerealiseerd kan worden.

De kennisinstellingen doen de aanbeveling om de CES’en te verbreden naar centrale elektriciteitsopwekking omdat dit relevant is voor de netbelasting en mogelijkheden voor elektrificatie in de industrie. Gezien de doorvoerfunctie van veel van de clusters zou (internationale) import/export van energie- en grondstoffen inzichtelijk gemaakt moeten worden vanwege de clusteroverstijgende infrastructuur die hiervoor nodig is. De CES’en zijn vooral gericht op de industrieclusters. De overige sectoren worden bediend via andere programma’s zoals de Regionale Energiestrategie (RES), Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) of Transitievisie Warmte (TVW). Met de CES worden integrale systeemeffecten zoals warmteaanbod inzichtelijk gemaakt. In de ontwikkeling van cross-sectorale projecten vormen de CES’en dus ook een bron van informatie.

Wij ondersteunen de appreciatie van de kennisinstellingen en zullen de adviezen gebruiken om samen met de clusters tot verbeterde CES’en te komen die een goede programmering van projecten middels het MIEK onderbouwen. Met de betrokken partijen bij PIDI zullen we het belang van analyseontwikkeling bij stakeholders aankaarten om plausibele lange termijn scenario’s inzichtelijk te krijgen in de CES. Daarbij werken we komend jaar samen met de clusters aan een versterking van de governance om de voorgenoemde verbeteracties een goede uitwerking te geven. Ook zal centrale elektriciteitsopwekking en import/export opgenomen worden in de CES uitvraag. We gaan aan de slag met de coördinatie op een landelijke uitrol van een Data Safe House.

Inzicht in vraag van alle sectoren («verbreding») en provinciale MIEK («verdieping»):

Belangrijke voorwaarde voor het goed programmeren van projecten is dat iedere sector de vraag naar energie-en grondstoffen helder maakt en dit met de netbeheerder vertaalt naar de behoefte aan daarvoor benodigde infrastructuur.

Het kabinet constateert in het kader van de verbreding van het MIEK dat er een aantal relevante thema’s uit het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 342) en uit Europese regelgeving leidt tot een additionele vraag naar energie-en grondstoffeninfrastructuur. De vraag van de sectoren gebouwde omgeving, mobiliteit en landbouw is meer verspreid over het land en zal mogelijk (in bundeling) tot aanpassing van het nationale transportnet vragen.

Op regionale schaal zullen de verschillende vragen bij elkaar komen. In de eerder aangekondigde verdieping van het MIEK door het maken van provinciale MIEK’s (Kamerstukken 29 826, en 31 239 en 30 196, nr. 146) komt naar verwachting de vraag naar energie- en grondstoffeninfrastructuur vanuit de geografisch verspreide industrie (Cluster6, bedrijventerreinen), de mobiliteit, woningbouw en landbouw nadrukkelijker naar voren. Een goede wisselwerking tussen het nationale MIEK en de PMIEK’s is van groot belang. Reeds geïdentificeerde projecten die een meer regionaal schaalniveau kennen en worden aangedragen voor het PMIEK proces zijn de Warmteleiding Moerdijk-Geertruidenberg, Amsterdam zuid-oost: een nieuw 380/150 kV-transformatorstation tussen de stations Diemen en Breukelen, de Transportcorridor RH2ine en Hytrucks, het Warmtenet Eems en Walstroom in zeehavens. Over opname van de projecten in het PMIEK beslissen de decentrale overheden, met advies van de betrokken netbeheerder(s). We verwachten de oplevering van de PMIEK’s in het voorjaar van 2023. Deze zullen zich zowel richten op de prioritering op basis van een analyse van regionale energie- en grondstoffeninfrastructuurprojecten en beschikbare middelen als op het versnellen van de realisatie daarvan. Zoals gemeld in de vorige update over het MIEK (Kamerstukken 29 826 en 31 239 en 30 196, nr. 146) lopen er hiertoe MIEK-pilots in Moerdijk en de provincie Gelderland. Ook zijn de afgelopen maanden drie pilots in Zeeuws-Vlaanderen, West-Brabant en Noord-Holland Noord doorlopen, waarvan de leerpunten worden meegenomen in de ontwikkeling zijnde PMIEK’s.

Wanneer deze regionale vraag optelt tot projecten met een nationaal schaalniveau is opname in het nationale MIEK mogelijk. Een bundeling van vragen kan dan leiden tot potentiële uitbreiding of verzwaring van een deel van het elektriciteitsnet, een aansluiting op het te ontwikkelen transportnet voor waterstof of het ontwikkelen van een warmtenet.

Daarnaast werkt het kabinet aan een visie op het Nederlandse energiesysteem van de toekomst en welke keuzes dat de komende jaren zal vragen. Dit zal in 2023 landen in het eerste Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) dat de verwachte ontwikkeling van de energievraag tot 2050 zal beschrijven. U bent in juni 2022 geïnformeerd over het NPE (Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 1053).

Werken aan aanbod en opwek van energie

In het Bestuurlijk Overleg MIEK van 10 november jongstleden is besloten de aansluitingen van wind op zee op het hoogspanningsnet op land onderdeel uit te laten maken van het MIEK.

In 2021 is een verkenning gestart om te kijken naar de mogelijkheden om de aanlanding van wind op zee t/m 2030 te versnellen in verband met de aangescherpte klimaatdoelstellingen. In de brief over Verbindingen Aanlandingen Wind op Zee (VAWOZ) van december 2021 (Kamerstuk 33 561, nr. 52) is aangegeven dat 10 GW extra wind op zee aanlanden rond 2030 mogelijk is. De ruimtelijke procedures voor deze projecten zijn inmiddels gestart. Hiermee realiseren we een aanzienlijke versnelling van wind op zee aanlanding, namelijk een verdubbeling van de geplande uitrol tot en met 2030. Deze versnelling kent de nodige randvoorwaarden en risico’s die ook geschetst zijn in de aanvullende Routekaart 2030 die in juni 2022 aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 33 561, nr. 53). Zo wordt het TenneT mogelijk gemaakt om vroegtijdig investeringen te doen voordat er definitieve vergunningen zijn vergeven zodat de supply chain gegarandeerd is en de strakke planningen behaald kunnen worden. Ook is bij projecten die parallel liggen aan eerdere aanlandingen een versnelling mogelijk van circa een jaar omdat het voorkeursalternatief al duidelijk is.

Wind op Zee is niet de enige bron van hernieuwbare elektriciteit; zo blijkt uit de KEV 2021 een grote groei in zon-PV. Het aandeel hernieuwbaar in de elektriciteitsproductie komt volgens de KEV 2022 in 2030 uit op 85%, een stijging van 11%-punt ten opzichte van een jaar geleden (bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1112).

Daarnaast zet dit kabinet in op uitbreiding van het aandeel kernenergie in de elektriciteitsproductie van Nederland. De Minister voor Klimaat en Energie kondigt in zijn brief, die gelijktijdig met deze brief wordt verzonden, aan in te zetten op de voorbereiding van twee nieuwe kerncentrales, waarbij de locatie Borssele de voorkeur heeft. De inpassing hiervan in het Nederlandse elektriciteitsnetwerk moeten we in samenhang bezien met de hierboven aangekondigde uitrol van wind op zee.

Tijdige infrastructuur voor matchen vraag en aanbod: resultaten MIEK-projecten

Vraag en aanbod moeten zeker in de tijd en locatie op elkaar aansluiten. Door een explosieve stijging van vraag naar elektriciteit zit het net nu al op veel plekken vol. Er is sprake van een dubbel succes; er zijn meer windparken en zonneparken die groene stroom aan het net leveren en er zijn steeds meer bedrijven die willen elektrificeren en dus ook stroom afnemen. Bovendien is er groene stroom nodig om de uitfasering van kolencentrales te compenseren, waardoor de vraag naar elektriciteit nog verder toeneemt. De combinatie van factoren leidt tot toenemende krapte op het net. We moeten slimmer met het bestaande net omgaan, door de vraag te flexibiliseren, aanbod op piekmomenten beperkt af te schalen en vaker te werken met opslag of slimme systeemoplossingen.

Daarnaast blijven investeringen in infrastructuur noodzakelijk. Daarom moeten industrie en de netbeheerders gezamenlijk optrekken in de realisatie van projecten. We monitoren de voortgang middels het jaarlijkse MIEK-overzicht (zie MIEK-overzicht 2022). Over de voortgang van het MIEK wordt u jaarlijks geïnformeerd. Het algemene beeld is dat de projecten op schema liggen. Het bijgevoegde MIEK-overzicht laat zien dat er dit jaar relatief weinig projecten naar een nieuwe MIEK-fase gaan. Het niet overgaan naar een volgende fase is verklaarbaar vanwege geplande langere doorlooptijden van infrastructuurprojecten. Wel zijn er aanzienlijke stappen gezet:

  • Waterstof: De ontwikkeling van het transportnet voor waterstof loopt voortvarend en het eerste deel (fase 1) gaat naar de FEED-studie (zie MIEK-overzicht). In de eerdere brief over de ontwikkeling van het transportnet voor waterstof van 29 juni 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1060) is een uitrolplan geschetst. Deze geschetste fasering van de uitrol moet worden aangepast. Als gevolg van de oorlog in Oekraïne veranderen de aardgasstromen. Dat heeft gevolgen voor de beschikbaarheid van gasleidingen om te hergebruiken als transportleiding voor waterstof. Gasunie geeft aan dat de aardgasleiding op het tracé Wieringermeer naar Groningen waarschijnlijk later voor hergebruik beschikbaar komt dan eerder gedacht (Kamerstuk 32 813, nr. 1143). Om zoals gepland in de eerste fase van de ontwikkeling van het net het industriecluster Noord Nederland en de opslaglocaties in het Noorden te koppelen met de rest van het netwerk en om in deze eerste fase de interconnectie met Duitsland te realiseren, is nu een alternatief tracé nodig. Gasunie ziet in het realiseren van een waterstofleiding door Noord-Brabant of door de Betuwe een goede mogelijkheid. De leiding door Noord-Brabant volgt voor een deel het beoogde tracé van de Delta Corridor. Gasunie onderzoekt daarom samen met de private initiatiefnemers van de Delta Corridor mogelijke synergie. Waar deze synergie CO2 betreft, verwijs ik u naar mijn brief met beantwoording van schriftelijke vragen over de marktordening van CCS (Kamerstuk 32 813, nr. 1060). De koppeling tussen de industriële clusters aan de kust, de koppeling met opslag in Noord-Nederland en de koppeling met België en Duitsland blijft onderdeel van fase 1 zoals in de eerder genoemde Kamerbrief gecommuniceerd. De verandering van de tracés heeft op korte termijn mogelijk invloed op de aansluiting van Cluster 6 bedrijven buiten de clusters. Voor sommige bedrijven zal deze wijziging van tracés betekenen dat de dichtstbijzijnde waterstofleiding verder weg komt te liggen en/of later in de tijd beschikbaar is. Voor andere komt hij juist dichterbij en eerder in de tijd. Zoals eerder aangegeven, gaan we bezien op welke wijze en tegen welke voorwaarden de aansluiting van deze bedrijven op het transportnet bewerkstelligd kan worden.

  • Elektriciteit: Voor 27 elektriciteitsprojecten toonde het MIEK-Overzicht 2021 een mismatch in de tijd tussen de gewenste inbedrijfnamedata van de industrie en de verwachte inbedrijfnamedata van de elektriciteitsnetverzwaringen (het «versnellingsgat») van cumulatief 48 jaar. Mede op basis van de MIEK-aanpak heeft TenneT in haar Investeringsplan van juli jongstleden dit versnellingsgat kunnen verkleinen met 25 jaar. Voor projecten met realisatiedata tot en met 2026 is het versnellingsgat tenminste gehalveerd en soms zelfs gedicht. Het eerder gestelde doel is daarmee gehaald. We kunnen nu een termijn hanteren die goed werkbaar is voor die industrie en hun investeringsbeslissingen. Nu dit resultaat behaald is zal de inzet gericht zijn op de huidige planning daadwerkelijk samen te halen en vertraging te voorkomen. Dit is afhankelijk van commitment van alle betrokken partijen, het elimineren van alle relevante toekomstige projectrisico’s en het mogelijk toepassen van versnellingsopties. Een belangrijke randvoorwaarde voor tijdige realisatie is het onder controle blijven van (externe) risico’s voor vertraging.

  • Delta Corridor: De Delta Corridor beoogt ondergronds transport van duurzame energiedragers en (circulaire) grondstoffen tussen Rotterdam, Venlo, Moerdijk, Chemelot en Noordrijn-Westfalen. De Delta Corridor is een strategisch project met potentie om de noodzakelijke schaalsprong te creëren voor de realisatie van klimaat- en duurzaamheidsdoelstellingen. Het kabinet onderzoekt de maatschappelijke meerwaarde van dit private project, en faciliteert op ruimtelijke inpassing, internationale samenwerking en mogelijke cofinanciering. Daarbij is de overheid in overleg met de regionale overheden, Duitsland en België om steun voor het project. De huidige scope van het project bestaat uit waterstof, CO2, lpg, propeen, ammoniak en gelijkstroom. Op dit moment wordt verkend of deze leidingen haalbaar zijn en of ze voldoen aan de (wettelijke) randvoorwaarden. Om te zorgen dat het project tijdig gerealiseerd wordt, zal op korte termijn begonnen worden met de ruimtelijke procedure onder de Rijkscoördinatieregeling (Kamerstuk 29 826, nr. 149).

    Voor het project Delta Corridor is nut en noodzaak van de leidingenbundel als geheel nu voldoende aangetoond om het project door te laten gaan naar de planuitwerkingsfase (MIEK fase 2) en om de actieve rol van het Rijk te behouden (conform Kamerstuk 29 826, nr. 134). Dit is gebaseerd op de voorlopige maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA), de geopolitieke situatie en de ambitie voor verduurzaming van de industrie.

  • CCS:Het project Porthos loopt door de tussenuitspraak van de Raad van State van 2 november 2022 over de bouwvrijstelling vertraging op, maar is daarmee niet per se van de baan. Of het project definitief doorgang kan vinden is afhankelijk van het eindoordeel van de Raad van State over de projectspecifieke ecologische beoordeling. Het afgelopen jaar is ook de rijksinpassingsprocedure voor het Aramis project van start gegaan, en is deze toegevoegd aan het MIEK. CO2 vanuit verschillende industrieclusters in Nederland zal via de Aramis-infrastructuur worden opgeslagen op de Noordzee. Het MIEK project Carbon Connect Delta is afhankelijk van de definitieve samenwerking tussen emittenten en transport- en opslagprojecten zoals Aramis. Wanneer duidelijke afspraken bestaan tussen Zeeuwse emittenten en transport en opslagpartijen, is er aanleiding voor gezamenlijke ontwikkeling van CO2-opslag, liquefactie- en exportinfrastructuur in Zeeland.

Nieuwe MIEK-projecten

We zien dat er meer nodig is voor het behalen van de klimaatakkoorddoelen dan de huidige MIEK-projecten en projecten onder de Rijkscoordinatieregeling (RCR). Daarom laten we dit jaar op basis van de ingebrachte CES’en een aantal nieuwe projecten toe tot het MIEK. In het Bestuurlijk Overleg MIEK van 10 november 2022 hebben we besloten de volgende projecten nieuw op te nemen: aanlanding Wind op Zee projecten, H-Vision, Waterstof importterminals in Rotterdam en Noordzeekanaalgebied en Aramis. Meer informatie over de projecten staat in het MIEK overzicht. De scope van het bestaande project 380kV Zeeuws-Vlaanderen wordt uitgebreid met een verkenning naar een multi-utiliteitenkruising, met als voorwaarde dat dit niet leidt tot vertraging van het huidige project. Ook voor die projecten zetten we in op extra versnelling.

De aanpak voor het verder brengen van de MIEK-projecten is afhankelijk van de geplande realisatiedatum en op te delen in twee typen: i) projecten met (een herijkte) realisatiedatum tot en met 2026, waarbij de focus ligt op het voorkomen van vertraging en ii) projecten met een geplande realisatiedatum na 2026, waarbij de focus ligt op het aanbrengen van additionele versnelling.

Bij projecten binnen vier jaar van realisatie staat de uitvoeringsplanning van projecten al zodanig vast, dat het averechts zou werken om nog nadere versnellingsmaatregelen toe te passen. Dit geldt ook voor waterstof, CCS-projecten en de Delta Corridor, waar al een ambitieuze planning ligt en er geen sprake is van een versnellingsgat.

Bij projecten met geplande realisatie na 2026 is meer ruimte om met een gewijzigde aanpak en afspraken een nog snellere planning op te stellen.

Risicogerichte besluitvorming

Dat de projecten overwegend op schema liggen, betekent niet dat er geen risico’s zijn. De potentiële effecten van deze risico’s kunnen zijn het stil komen te liggen van het industriële proces door vertraagde inwerkingtreding van infrastructuur, onbenutte capaciteit, of dat netbeheerders de schaarse realisatiecapaciteit beter hadden kunnen gebruiken. Door goede afspraken te maken met de industrie en vanuit de overheid zekerheden te bieden, dragen we bijvoorbeeld met een traject als maatwerk bij aan de slagkracht van de industrie om op tijd de investeringen te gaan doen. De overheid zal overigens niet al de risico’s kunnen wegnemen.

De wens tot versnellen leidt tot grotere onzekerheden bij besluiten. Denk aan het vollooprisico of het ontbreken van uitgebreide informatie over potentiële effecten bij de start van een project. Het kabinet wil deze onzekerheden en bijbehorende risico’s inventariseren en dan geïnformeerd keuzes maken. We anticiperen in de projecten op toekomstige ontwikkelingen in het gebied. Dit betekent dat we alle alternatieven in kaart brengen om in te spelen op ontwikkelingen na de start van de ruimtelijke inpassing, met het risico dat we alternatieven in kaart brengen die later niet van toepassing blijken te zijn. Een voorbeeld hiervan is de ruimtelijke inpassing van een 380 kV hoogspanningsverbinding naar de Kop van Noord-Holland. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat werkt met TenneT in gezamenlijkheid met de provincie Noord-Holland aan de ruimtelijke inpassing. De betrokken partijen anticiperen op een aanlanding van wind op zee in Noord-Holland Noord. Wij gaan daarom uit van een 380 kV verbinding van 4 circuits. Indien gedurende het planproces blijkt dat er geen aanlanding gerealiseerd zal worden in de Noord-Holland Noord, zullen we afschakelen naar een verbinding met minder circuits, waarvoor een nut en noodzaak bestaat. Daarnaast zijn we ons bewust dat het hier gaat om een grote ruimtelijke ingreep waarvoor een gedegen participatieproces opgezet wordt om regionale belangen goed in het oog te houden.

We nemen versnellingsmaatregelen waar dat kan …

Op 30 juni 2022 bent u via de brief voortgang MIEK en RCR projecten (Kamerstukken 29 826 en 31 239 en 30 196, nr. 146) geïnformeerd over de versnellingsateliers. Deze ateliers zijn een waardevolle start geweest om de meest prangende uitdagingen voor het voetlicht te krijgen. Per CES-cluster zijn er nu specifieke aandachtspunten, acties en benodigde besluiten helder waar we gezamenlijk mee aan de slag gaan om te komen tot versnelling.

Daarnaast werken we generieke maatregelen uit die meerwaarde hebben voor elk MIEK-project om te versnellen, maar ook voor andere energie-en grondstoffeninfrastructuurprojecten. Voor nu zijn we met elkaar actief op de volgende thema’s:

  • Grip en overzicht op het besluitvormingsproces van energie-infrastructuur en bijhorende vergunningen: wat betreft vergunningen is een onderscheid te maken tussen vergunningen voor bedrijven («binnen de poort») en voor energie-infrastructuur («buiten de poort»).

    Binnen de poort is het Ministerie van IenW leidend als het gaat om de kwaliteit van (decentrale) omgevingsvergunningen en is vanuit het Ministerie van EZK vooral aandacht vanuit maatwerkafspraken met de energieclusters. Buiten de poort is het Ministerie van EZK samen met de Minister voor VRO bevoegd gezag voor de projectprocedure voor projecten van nationaal belang. De Minister voor VRO is beleidsverantwoordelijk voor ruimtelijke ordening en stelselverantwoordelijk voor de Omgevingswet. We coördineren met name door middel van de Rijkscoördinatieregeling de vergunningen voor de benodigde energie-en grondstoffenhoofdinfrastructuur. Met de Ministeries van IenW, LNV, BZK en OCW is intensief contact over decentrale (milieu)vergunningen en breed inzetbare versnellingsopties, waarvoor zij leidend zijn, in nauwe samenwerking met de decentrale overheden.

    In oktober (Kamerstuk 29 826, nr. 150) hebben we uw Kamer laten weten de rapportage over de uitvoering van de motie van de leden Boucke en Erkens over versnellen van de doorlooptijden van vergunningstrajecten (Kamerstuk 29 826, nr. 137) uit te stellen tot uiterlijk eind december 2022. We beschouwen het traject over versnellen van de doorlooptijden van vergunningen nu breder dan voorheen voorzien. Daarom stellen we de reactie op de motie uit tot het eerste kwartaal van 2023. We informeren de Tweede Kamer met een separate brief dan over verschillende bestuurlijke juridische onderdelen rondom vergunningverlening voor de verduurzaming van de industrie zowel binnen als buiten de poort en in relatie tot het NP VI en de juridische verankering van het MIEK.

  • Capaciteits- en expertiseopbouw: dit is bij vergunningverleners en netbeheerders noodzakelijk voor voortvarende vergunningsbeoordeling en verlening. We starten met het oprichten van een expertise- en capaciteitspool die regionale overheden ondersteunt bij de ruimtelijke inpassing van grootschalige energie-en grondstoffeninfrastructuurprojecten. De ambitie is deze voorjaar 2023 operationeel te hebben.

  • Grondaankoop en ruimtelijke reserveringen: netbeheerders zien potentie voor versnelling in aanleg van energie- en grondstoffeninfrastructuur wanneer hier tijdig ruimte voor wordt vrijgemaakt via ruimtelijke reservering en in sommige gevallen ook anticiperende grondaankoop. Ook overheden kunnen hier een rol in spelen. In samenwerking met PIDI-partners (netwerkbedrijven, energieproducenten, decentrale overheden en industrie), werken we uit hoe overheden hier vorm aan kunnen geven, zowel via ruimtelijke reserveringen als via anticiperende grondaankopen voor bijvoorbeeld hoogspanningsstations. Afstemming vindt plaats met een onderzoek bij het Nationaal Programma Regionale Energie Strategie (NPRES) over uitvoeringsstrategieën voor hernieuwbare energieprojecten.

  • Handreiking buiten toepassing verklaren van RCR en ruimtelijke inpassing Infrastructuur voor elektriciteitstransport: we ontwikkelen samen met TenneT, VNG en IPO een handreiking voor gemeenten en provincies waarin een handelingsperspectief is uitgewerkt welke overheid het beste het ruimtelijk planproces kan doorlopen om netonderdelen van TenneT te kunnen realiseren. Dit leidt tot een transparant proces van participatie wat bijdraagt aan het tijdig betrekken van stakeholders voor draagvlak. De ambitie is om (elementen van) deze handreiking ook te benutten voor de infrastructuur van regionale netbeheerders.

  • Clustergerichte aanpak: Bij het realiseren van projecten is vaak sprake van meerdere partijen, ieder met een eigen rol en verantwoordelijkheid. Denk aan verschillende overheden, netbeheerders, betrokken bedrijven, vergunningverleners en omwonenden. Vaak zijn er ook veel afhankelijkheden. Het is dan zaak een strak proces- en risicomanagement te voeren. Het komt de snelheid van uitvoering ten goede indien een cluster- of projectregisseur van buiten hier het voortouw in neemt als vertraging dreigt of versnellingsprocessen nodig zijn. Zij/hij kan partijen aan hun commitment houden, knelpunten oplossen en escaleren en risico’s vroegtijdig traceren en minimaliseren.

… verkennen wetgevingsopties voor versnelling besluitvorming energie-infrastructuur …

In het Coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) staat beschreven dat procedures voor grootschalige energie-infrastructuurprojecten te traag gaan. Versnelling wordt aangebracht door een aanpak zoals in de Crisis- en herstelwet. Wij verkennen daarom of door aanpassing van de huidige wettelijke procedurele kaders versnelling van de besluitvorming over energie-infrastructuurprojecten mogelijk is. We zien daarbij wetgeving als aanvullend op de mogelijkheden van versnelling binnen de bestaande wetgeving, inclusief de Omgevingswet die naar verwachting op 1 juli 2023 in werking zal treden.

Bij deze verkenning betrekken wij de opties voor versnellen in de bezwaar- en beroepsprocedures zoals door Rijksuniversiteit Groningen (RUG) zijn onderzocht. De onderzoeken van de RUG zijn op 29 september 2022 aan uw Kamer gezonden (Kamerstuk 33 118, nr. 237). We bezien in hoeverre bijvoorbeeld de volgende onderdelen in wetgeving verwerkt kunnen worden:

  • het beperken van de mogelijkheid om pro-formaberoep in te stellen: dit is voor projectbesluiten onder de Omgevingswet overigens al geregeld;

  • het voeren van regiezittingen: partijen worden in een vroeg stadium bij elkaar geroepen om te bepalen of er een zitting moet komen of dat wordt gekozen voor een comparitie van partijen (geen wetswijziging nodig);

  • kortsluiting door de rechter bij een verzoek om een voorlopige voorziening in de bezwaarfase;

  • de aanpassing van algemeen geldende procedureregels;

  • de mogelijkheid om van bepaalde procedureregels af te wijken voor duurzame energie-infrastructuurprojecten, gelet op het urgente karakter van de energiecrisis;

  • afwijkingen van procedureregels voor een aantal voor de energietransitie wezenlijke of specifieke gebieden, waarbij de procedures mogelijk verdergaand kunnen worden ingekort.

Samen met BZK en andere betrokken departementen, zoals de Ministeries van JenV, IenW, LNV en OCW bezien we in hoeverre de voorstellen daadwerkelijk in wetgeving verwerkt kunnen worden. In het eerste kwartaal van 2023 informeren we de Tweede Kamer hierover.

… en voorkomen vertraging waar dat moet

De uitvoering van de reguliere planning van projecten en het behalen van de versnelling is enkel mogelijk als aan alle randvoorwaarden wordt voldaan. Twee van de belangrijkste zijn stikstofruimte en beschikbare capaciteit bij netbeheerders, Raad van State en uitvoerders. Deze en andere risico’s zullen de partners die samenwerken binnen PIDI samen moeten blijven adresseren.

  • Stikstof: Stikstofruimte voor energie-infrastructuurprojecten is randvoorwaardelijk voor het bereiken van doelen voor de verduurzaming van de industrie. De bouwvrijstelling is op 2 november 2022 buiten toepassing verklaard. Om projecten door te laten gaan zal per project met een individuele ecologische beoordeling of een alternatief hiervoor moeten worden vastgesteld waaruit blijkt dat het project niet leidt tot schade aan Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofemissie. De gevolgen voor de MIEK-projecten maken we inzichtelijk. We verkennen of het ook mogelijk is om geen of minder beperkingen op te leggen aan projecten die op korte termijn een toename van stikstofuitstoot en – depositie veroorzaken, maar op de langere termijn een substantiële afname leveren, die bijdragen aan natuurherstel (Kamerbrief Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging uitspraak RvS over Porthos 25 november 2022). We zijn in gesprek met de Minister voor Natuur en Stikstof hierover.

  • Uitvoeringscapaciteit: Een grote uitdaging om de projecten en benodigde infrastructuur met voldoende snelheid te kunnen realiseren en inpassen, is het gebrek aan de beschikbare uitvoeringscapaciteit. Ook omgevingsdiensten, andere vergunningsverleners en ondersteunende bureaus ervaren dat zij onvoldoende capaciteit hebben om alle vergunningsaanvragen voor te bereiden en te beoordelen. Dit is een permanent punt van aandacht.

  • Beschikbare ruimte: Voor de realisatie van de energie-en grondstoffeninfrastructuur is de schaarse ruimte (fysiek en milieu) één van de belangrijke potentiële knelpunten. Voor de realisatie van MIEK-projecten is extra ruimte nodig. Ik werk samen met de Minister van BZK aan het Programma Energiehoofdstructuur dat ingaat op de op lange termijn benodigde ruimte voor de energie hoofdinfrastructuur voor een klimaatneutraal energiesysteem in 2050. Het kabinet realiseert zich dat de infrastructuur niet overal en zeker niet tegelijkertijd kan worden aangelegd. Dat levert een dilemma op voor bedrijven die willen verduurzamen maar eerder behoefte hebben aan de energie-infrastructuur en/of bedrijven die buiten deze clusters liggen. In sommige gevallen zullen bedrijven de keus moeten maken om naar de duurzame infrastructuur toe te verhuizen om snelle vergroening mogelijk te maken. Daarmee werkt de aanleg van energie-en grondstoffeninfrastructuur structurerend voor de ruimtelijke inrichting en de locatiekeuze van (energie-intensieve) economische activiteiten.

    Onder meer in het kader van de uitvoering van de Nationale Omgevingsvisie (in Programma NOVEX) worden er met provincies nadere afspraken gemaakt over de invulling van diverse ruimtelijke opgaven in Nederland (de «ruimtelijke arrangementen»). Daarbij gaat het ook over energie-infrastructuur in relatie met andere belangen. Het is belangrijk dat decentrale overheden daarbij rekening houden met de noodzakelijke ruimte voor energie-infrastructuur, zowel die van nationaal schaalniveau als MIEK-projecten die worden opgenomen in de PMIEK’s. Aanleg van infrastructuur is duur en vraagt veel ruimte. Het is daarom van belang dat overheden bij de planning van woonwijken, bedrijfsterreinen en transportfaciliteiten anticiperen op de beschikbare infrastructuur.

    Naast de beschikbare fysieke ruimte zijn omgevingsveiligheid omtrent het vervoer van gevaarlijke stoffen, ook over de weg, het water en het spoor, en het behoud van cultureel erfgoed ook factoren die in de projectontwikkeling mee worden genomen.

  • Financiering: op dit moment lijkt financiering voor de gereguleerde MIEK-projecten geen directe belemmering te vormen voor realisatie. Echter is het wel mogelijk dat in de toekomst er vaker een beroep zal worden gedaan op voorfinanciering en/of op een bijdrage vanuit de rijksoverheid waar het niet-gereguleerde infrastructuur betreft. Daarom kijken we naar de mogelijkheden bij het Klimaatfonds, passend binnen de normale begrotingssystematiek. Eén van de bestedingsdoelen van het Klimaatfonds3 is een broeikasgasneutrale energievoorziening in 2050, onder meer via het ondersteunen van de uitrol van energie-infrastructuur die noodzakelijk is voor de energietransitie. Hiervoor is een indicatief bedrag van 4 miljard euro gereserveerd. Projecten uit het nationale MIEK met een financieel knelpunt kunnen, net als energie-infrastructuurprojecten van regionale schaal, in aanmerking komen voor het fonds. Voor alle voorstellen die worden ingediend bij het Klimaatfonds geldt dat zij getoetst worden aan de criteria van het fonds. Het eerstvolgende integrale besluitvormingsmoment over het Klimaatfonds vindt plaats in het voorjaar van 20234.

Afronding

Het kabinet voert door middel van meerdere programma’s en beleidsagenda’s regie op de verduurzaming van het energiesysteem. Centraal daarin staat een kabinetsbrede visie op de ontwikkeling van ons energiesysteem. Deze wordt vervat in het Nationaal Plan Energiesysteem (Kamerstuk 32 813, nr. 1053) en ziet toe op een meer gecoördineerde ontwikkeling van de energietransitie, waarbij de verschillende schakels in het energiesysteem zo goed mogelijk op elkaar worden afgestemd. Het NPE draagt bij aan het kunnen afwegen van de belangen van de verschillende sectoren en activiteiten, en wat dit betekent voor de inrichting van het energiesysteem. Dit najaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de tussenrapportage zoals deze is uitgebracht voor het Expertteam energiesysteem. Voor de zomer volgt het concept van het NPE, dat een beeld van het energiesysteem in 2050 geeft en de verschillende ontwikkelpaden en beleidsinzet daar naar toe.

In aanloop naar dit lange termijn beeld werken we al volop aan de uitvoering van projecten en programma’s. Zo hebben we in juni 2022 de brief over de aanvullende Routekaart 2030 voor Wind op Zee (Kamerstuk 33 561, nr. 53) gestuurd. Tot eind dit jaar nemen we in aanvulling op de uitkomsten van het MIEK aanvullende besluiten die richting geven aan ons energiesysteem van de toekomst. Dit gaat onder andere over:

  • de nadere uitwerking van het coalitieakkoord op het gebied van kernenergie;

  • de inhoudelijke invulling en governance van Programma Groen Gas;

  • de routekaart waterstof, waarin beschreven wordt wat de mogelijke rol van waterstof is in het systeem;

  • de inrichting van het Programma Energie Hoofdstructuur (PEH) als basis voor de ruimtelijke inpassing van projecten van nationaal belang op land;

  • de voortgang van de regionale energiestrategieën, met de uitwerking van de doelstelling van 35 TWh hernieuwbare elektriciteit uit zon en wind op land.

In het voorjaar wordt u onder andere geïnformeerd over het maatschappelijk prioriteringskader ten behoeve van prioritering van netuitbreidingsinvesteringen, een visie burgerparticipatie energietransitie, het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie en het versnellen van vergunningverlening. Ook de brieven over de aanvullende maatregelen in het beleidsprogramma klimaat en een brief naar aanleiding van de motie van de leden Segers en Marijnissen over de publieke belangen bij de Nederlandse energievoorziening (Kamerstuk 36 200, nr. 31) worden verwacht. Deze brieven hangen samen en dragen bij aan onze inzet voor een geschikt energiesysteem voor de verduurzaming van Nederland.

Namens het kabinet,

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten


X Noot
2

We onderscheiden emissie-effecten bij de industrie zelf (scope-1), bij bedrijven die energie (elektriciteit, warmte, stoom) leveren aan de industrie (scope-2) en elders in de keten (scope-3).

X Noot
3

Het wetsvoorstel voor de officiële instelling van het Klimaatfonds ligt momenteel voor bij de Raad van State. De Minister voor Klimaat en Energie hoopt het wetsvoorstel in het najaar bij de Tweede Kamer in te kunnen dienen. Beoogde inwerkingtreding van de wet is zo snel mogelijk, maar uiterlijk 1 juli 2023.

X Noot
4

Vooruitlopend op de formele inwerkintreding van het Klimaatfonds heeft het kabinet al een aantal urgente uitgaven gedaan om vertraging van de energietransitie te voorkomen. Op het gebied van energie-infrastructuur betrof dit een subsidieregeling voor warmtenetten en slimme laadinfrastructuur. Dit is opgenomen in de dummybegroting die op Prinsjesdag met uw Kamer is gedeeld.

Naar boven