Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2022, 8628 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2022, 8628 | ander besluit van algemene strekking |
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;
Besluit:
De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Paragraaf A2/6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De verlenging van de ophouding, als bedoeld in artikel 50, vierde lid, Vw, is mogelijk, als het onderzoek naar de verblijfsrechtelijke positie van de opgehouden persoon nog niet is afgerond. Het verlengen van de ophouding als bedoeld in artikel 50a, eerste lid, Vw is niet mogelijk.
De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.1 VV neemt aan dat er geen sprake is van rechtmatig verblijf als aanwijzingen daarvoor ontbreken.
Op het moment van de verlenging van de termijn van ophouding, als bedoeld in artikel 50, vierde lid, Vw moet duidelijk zijn, welk onderzoek naar het rechtmatig verblijf nog moet plaatsvinden en waarom dit onderzoek nog niet heeft plaatsgevonden.
Een reden dat het onderzoek naar de verblijfsrechtelijke positie van de opgehouden persoon nog niet is afgerond, kan gelegen zijn in de omstandigheid dat een (relatief) grote groep vreemdelingen is staandegehouden, waardoor capaciteitsproblemen zijn ontstaan en niet alle noodzakelijke onderzoekshandelingen binnen de oorspronkelijke ophoudingstermijn kunnen worden verricht.
De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.1 VV maakt de verlenging van de ophouding kenbaar zodra duidelijk is dat de termijn van zes uur naar verwachting wordt overschreden. Dit kan meebrengen dat deze ambtenaar de verlenging (ruim) voor het verstrijken van de zes uur kenbaar maakt aan de opgehouden persoon.
De termijn van 48 uur voor verlengde ophouding wordt niet volledig gebruikt als de verlengde ophouding niet langer noodzakelijk is. Gedurende de verlengde ophouding dient voortvarend gewerkt te worden. Zo spoedig mogelijk nadat het onderzoek is afgerond beëindigt deze ambtenaar de verlengde ophouding en stelt de opgehouden persoon in vrijheid dan wel in bewaring.
Ook als de opgehouden persoon een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd indient of heeft ingediend, kan de ophouding onder omstandigheden worden verlengd. Daarbij is de stand van zaken van de procedure van belang. Deze ambtenaar kan de ophouding onder meer verlengen als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen of dat rechtmatig verblijf wordt onthouden op grond van artikel 3.1 Vb. Deze ambtenaar treedt hierover, voor zover nodig, in contact met de IND. Immers, deze ambtenaar kan het nodig achten met de IND te overleggen over de stand van die procedure.
Procedure
De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.1 VV moet bij de verlenging van de ophouding van de persoon in ieder geval de volgende handelingen verrichten:
• voor de verlenging van de ophouding van de persoon gebruik maken van het model M105-E;
• de beschikking tot verlenging van de ophouding van de persoon voorzien van dagtekening, ondertekening en de redenen voor de verlenging van de ophouding;
• een afschrift van de beschikking tot verlenging aan de opgehouden persoon uitreiken;
• de opgehouden persoon meedelen dat hij tegen deze beslissing een rechtsmiddel kan aanwenden;
• het origineel van de beschikking tot verlenging van de ophouding van de persoon in het archief van de eigen organisatie opbergen;
• het tijdstip waarop de verlenging van een ophouding van de persoon ingaat in de vreemdelingenadministratie registreren en benoemen in het model M105-E;
• in het model M105-A aangeven welke handelingen zijn verricht in het kader van onderzoek naar de verblijfsrechtelijke status van de opgehouden persoon.
Bij de verlenging van de ophouding van de persoon hoeft de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.1 VV de opgehouden persoon niet te horen.
B
Paragraaf A2/12.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Een signalering wordt door de IND uit het (N)SIS verwijderd als de termijn van de signalering is verstreken.
De IND kan een signalering opheffen voordat de termijn van de signalering is verstreken als sprake is van gewijzigde omstandigheden, die aanzetten tot opheffing. Daarvan is in ieder geval sprake in de volgende gevallen:
• de grondslag voor de signalering is komen te vervallen;
• de vreemdeling toont aan dat de signalering berust op onterechte gronden;
• aan de vreemdeling wordt verblijf in Nederland toegestaan;
• aan de vreemdeling wordt verblijf in een andere lidstaat toegestaan. Als aan de vreemdeling verblijf in een andere lidstaat wordt toegestaan moet het Bureau SIRENE van het betreffende Schengenland aan Nederland verzoeken de signalering op te heffen. Het Bureau SIRENE van Nederland stuurt het verzoek om opheffing van de signalering door naar de IND. De IND wist de signalering uit het (N)SIS en gaat na of de signalering vervolgens in het E&S wordt opgenomen. Dit is afhankelijk van de reden van de signalering. Als de vreemdeling is gesignaleerd vanwege een:
• ongewenstverklaring: wist de IND de signalering uit (N)SIS en neemt de IND deze op in E&S.
• inreisverbod: beoordeelt de IND aan de hand van A4/2.5.5 Vc ambtshalve of het inreisverbod wordt opgeheven. Naar aanleiding van deze beoordeling wordt de signalering in (N)SIS opgeheven en opgenomen in E&S als dit van toepassing is.
Met opneming van de signalering van de vreemdeling in E&S, moet de IND rekening houden met het verblijfsdoel van de vreemdeling in het land waar hem verblijf wordt toegestaan, bijvoorbeeld als de vreemdeling onder de werking van het Unierecht komt te vallen.
C
Paragraaf A3/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND, politie, KMar en ZHP starten een terugkeerprocedure op die gericht is op de terugkeer naar het land van herkomst van de vreemdeling, nadat zij de vreemdeling een terugkeerbesluit hebben uitgereikt. De politie, KMar en ZHP kunnen hierbij gebruik maken van model M107-A.
De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen mag de vreemdeling op grond van artikel 4.38 Vb vorderen om te verschijnen om gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding van het vertrek uit Nederland. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen moet de vreemdeling uitleggen welke gegevens de vreemdeling moet verstrekken om het vertrek van de vreemdeling uit Nederland mogelijk te maken. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen registreert de vordering tot het verstrekken van gegevens in de vreemdelingenadministratie.
De DT&V kan een vreemdeling bij de feitelijke terugkeer begeleiden. De DT&V kan dit bijvoorbeeld doen bij:
• een alleenstaande minderjarige vreemdeling; of
• een vreemdeling waarbij sprake is van een medische overdracht.
Naast deze begeleiding door de DT&V kunnen andere vormen van begeleiding plaatsvinden, zoals begeleiding:
– door de KMAR in het kader van veiligheid van de vlucht; of
– door derden, zoals psychiatrisch geschoolde verpleegkundigen, ter vervulling van de reisvoorwaarden opgenomen in het BMA-advies.
Vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat van de Europese Unie (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland
Bevel tot terugkeer en terugkeerbesluit bij vreemdelingen met regulier verblijfsrecht
In het geval de vreemdeling in één van de lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland een geldige reguliere verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf heeft, wordt in de regel geen terugkeerbesluit uitgevaardigd. Ingevolge artikel 62a, derde lid, Vw wordt aan de vreemdeling in beginsel eerst het bevel gegeven zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven (model M106-B). Indien dit bevel niet wordt nageleefd of indien om redenen van openbare orde of nationale veiligheid het onmiddellijke vertrek van de vreemdeling is vereist, wordt tegen de vreemdeling wel een terugkeerbesluit uitgevaardigd door de IND, KMAR, politie of ZHP.
Vreemdeling met regulier verblijfsrecht die zwaar inreisverbod krijgt: consultatie
Als een vreemdeling met een regulier verblijfsrecht in een andere lidstaat een terugkeerbesluit krijgt uitgereikt door de IND, dat tevens een zwaar inreisverbod inhoudt, moet de consultatieprocedure, zoals hieronder is beschreven, worden opgestart. Overeenkomstig paragraaf A4/2.2 Vc kan een zwaar inreisverbod worden opgelegd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw, ongeacht of het verblijfsrecht in de andere lidstaat wordt ingetrokken naar aanleiding van de consultatie. Het inreisverbod met de rechtsgevolgen als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, Vw, kan al worden opgelegd terwijl de consultatieprocedure nog niet volledig is doorlopen.
Opname in E&S volgt totdat zekerheid is omtrent de intrekking van het verblijfsrecht in de andere lidstaat; na intrekking van het verblijfsrecht volgt signalering in (N)SIS.
Vreemdeling met regulier verblijfsrecht die licht inreisverbod krijgt: consultatie
Als wordt overwogen aan een vreemdeling met een regulier verblijfsrecht in een andere lidstaat die een terugkeerbesluit uitgereikt krijgt een licht inreisverbod op te leggen, moet de IND, politie, KMar of ZHP contact opnemen met de lidstaat door wie de verblijfsvergunning is afgegeven om nadere informatie te verkrijgen over de aard van het verblijf in die lidstaat en de vraag of zij naar aanleiding van het eventuele inreisverbod over gaan tot intrekking van het verblijfsrecht. Dit kan onder meer via Bureau SIRENE; Bureau SIRENE kan daarbij aan de andere lidstaat informatie verstrekken die relevant kan zijn voor de beoordeling van de intrekking van het verblijfsrecht in de andere lidstaat.
Bij intrekking regulier verblijfsrecht door andere lidstaat: eventueel een terugkeerbesluit, inreisverbod en signalering door Nederland
Als de lidstaat van de Unie waar de vreemdeling een regulier verblijfsrecht heeft op basis van de door de ambtenaar verstrekte informatie over gaat tot intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling, bestaat aanleiding om een terugkeerbesluit uit te reiken en overeenkomstig paragraaf A4/2.1 Vc een inreisverbod op te leggen. De vreemdeling wordt overeenkomstig paragraaf A2/12.2 Vc in het SIS gesignaleerd. De IND, KMar, politie of ZHP kan alleen een licht inreisverbod opleggen als een verblijfsrecht door een andere lidstaat is ingetrokken.
Bij zwaar inreisverbod en niet intrekken verblijfsrecht door andere lidstaat: eventuele SIS-signalering vanwege zwaar inreisverbod wissen (wel in E&S signaleren)
Als uit de consultatie van de andere lidstaat blijkt dat het verblijfsrecht niet wordt ingetrokken en overeenkomstig paragraaf A4/2.2 Vc een zwaar inreisverbod met toepassing van artikel 66a, zevende lid, Vw wordt opgelegd, staat dat in de weg aan een SIS-signalering. Signalering (of het laten voortduren van signalering) in E&S kan wel.
Geen terugkeerbesluit bij vreemdeling met internationale bescherming: wel bevel tot terugkeer, ongewenstverklaring en consultatie
In het geval de vreemdeling in één van de lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland internationale bescherming geniet, wordt in de regel geen terugkeerbesluit uitgevaardigd. Ingevolge artikel 62a, derde lid, Vw wordt aan de vreemdeling in beginsel eerst het bevel gegeven zich onmiddellijk naar het grondgebied van de betrokken lidstaat te begeven (model M106-B). Een terugkeerbesluit wordt niet uitgevaardigd aan een vreemdeling met internationale bescherming in één van de lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland. Om die reden kan ook geen inreisverbod worden opgelegd (zie ook A4/2.2 Vc). De IND kan deze vreemdelingen wel ongewenst verklaren, naast het geven van een bevel tot terugkeer. Om de andere lidstaat hierover te informeren, vindt er een consultatie, zoals hieronder beschreven, plaats. De vreemdeling kan al ongewenst worden verklaard en in E&S worden gesignaleerd, terwijl de consulatie nog niet volledig is doorlopen.
Begeleiding terugkeer door DT&V naar lidstaat met regulier verblijfsrecht of internationale bescherming
In afwijking van de richtlijn 2008/115/EG wordt een vreemdeling die voldoet aan alle volgende kenmerken door de DT&V begeleid in de terugkeer naar de lidstaat die hem een verblijfsvergunning heeft verleend:
• de vreemdeling is afkomstig uit een derde land;
• de vreemdeling heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland;
• de vreemdeling is in het bezit van een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf;
• de vreemdeling is na het ontvangen van een terugkeerbesluit alsnog bereid en in staat terug te keren naar de lidstaat die hem een verblijfsvergunning heeft verleend.
D
Paragraaf A3/6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In de volgende gevallen vindt in ieder geval geen uitzetting van vreemdelingen plaats ondanks het feit dat de vertrekplicht van kracht is:
a. als door een buitenlandse autoriteit de opsporing (en aanhouding ter fine van uitlevering) van een vreemdeling is of wordt gevraagd;
b. als de vreemdeling een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend tegen de voorgenomen uitzetting en de uitspraak op de voorlopige voorziening in Nederland mag worden afgewacht;
c. als een vreemdeling tenminste aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
1. de vreemdeling is als verdachte van een strafbaar feit aangehouden en het strafonderzoek is niet door het OM beëindigd;
2. de vreemdeling heeft een strafvervolging wegens een misdrijf lopen en op de strafvervolging is niet onherroepelijk beslist;
3. de vreemdeling is tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld en de opgelegde straf of strafrechtelijke maatregel is niet ondergaan;
4. aan de vreemdeling is een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd en de vrijheidsontnemende maatregel is niet ondergaan.
In de onder het vierde punt genoemde vier situaties mag wel tot uitzetting worden overgegaan als het OM daarmee akkoord gaat.
d. als er voor de vreemdeling:
– een beletsel bestaat om terug te keren naar het land van herkomst in verband met ernstige schade (artikel 3 EVRM) of een reëel risico op vervolging; en
– er ook geen ander land kan worden aangewezen waarnaar de vreemdeling kan terugkeren.
In de situatie gemeld onder d. wordt in het terugkeerbesluit opgenomen dat:
• de vreemdeling Nederland, het grondgebied van de EU (met uitzondering van Ierland), EER en Zwitserland moet verlaten binnen een gestelde vertrektermijn;
• de vreemdeling niet zal worden uitgezet naar het land van herkomst; en
• het voornemen tot uitzetting wel blijft bestaan (zie ook paragraaf C2/10.3.2 Vc).
E
Paragraaf A3/7.1.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg rust op de vreemdeling.
Dit is van belang in die gevallen waarin het BMA in het medisch advies:
• heeft geconcludeerd dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
• heeft aangegeven, dat de medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf beschikbaar is.
Als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond middels originele documenten, kan hij in beginsel niet aannemelijk maken dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst of het land waarnaar hij kan vertrekken voor hem niet toegankelijk is. Dit is anders als:
• de vreemdeling wel een (kopie van een) verlopen paspoort heeft overgelegd, of zijn identiteit en nationaliteit is aannemelijk geacht in een voorgaande asiel en/of reguliere procedure; en
• nadien geen redelijke twijfel is ontstaan over de nationaliteit of identiteit van de vreemdeling.
Het enkele ontbreken van identiteitsdocumenten is geen reden om de toegankelijkheid van de zorg niet te beoordelen.
In het besluit moet worden gemotiveerd om welke reden er niet kan worden getoetst aan de feitelijke toegankelijkheid van de zorg vanwege het ontbreken van een originele documenten, die de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling aantonen
Nationaliteit
Als documenten met betrekking tot de nationaliteit van de vreemdeling gelden in ieder geval:
• een paspoort; of
• een ander door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven document met pasfoto waarin staat aangegeven dat de vreemdeling de nationaliteit van het betreffende land bezit.
Identiteit
De documenten met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling moeten officiële, door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven documenten zijn met daarin tenminste een pasfoto en de geboorteplaats en -datum van de vreemdeling.
Het ontbreken van documenten ter staving van de identiteit en nationaliteit valt de vreemdeling niet toe te rekenen, indien:
– hij heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld; of
– hij heeft aangetoond dat de enige mogelijkheid voor de afgifte of verlenging van een geldig document voor grensoverschrijding vereist dat hij in persoon terugkeert naar het land van herkomst.
Aan het vereiste om middels documenten de identiteit en nationaliteit aan te tonen wordt niet voorbijgegaan om de enkele reden dat de vreemdeling in Nederland een medische behandeling ondergaat.
In de situatie dat de vreemdeling wel zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond middels documenten, legt de IND het medisch advies ter informatie voor aan de vreemdeling en biedt hem daarbij de mogelijkheid om aan de hand van documenten zoals bedoeld in A3/7.1.5 aannemelijk te maken dat de medische zorg voor hem ontoegankelijk is. De IND geeft de vreemdeling een termijn van twee weken om te reageren.
De omstandigheid dat een vreemdeling enkel aangeeft dat de kosten voor een medische behandeling hoog zijn of dat de plek, waar de medische behandeling kan plaatsvinden, ver weg is van de woonplaats van de vreemdeling, vormt onvoldoende reden om een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aan te nemen.
De IND kent geen betekenis toe aan niet onderbouwde stellingen over enig beletsel dat in de weg staat aan het verkrijgen van toegang tot de benodigde zorg.
Als de vreemdeling heeft gereageerd op het verzoek van de IND en daarbij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de medische zorg voor hem niet toegankelijk is, dan vraagt de IND in beginsel aan de DT&V te onderzoeken of de vreemdeling direct aansluitend op zijn terugkeer feitelijke toegang tot medische zorg zal kunnen krijgen.
De IND zal in een dergelijk geval in het besluit opnemen dat uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw wordt verleend in afwachting van het uitvoeren van de in dat besluit genoemde voorwaarden (zie verder paragraaf A3/7.3.2.2 Vc).
Vertrekmoratorium
Als er sprake is van een vertrekmoratorium voor het gebied waar de medische zorg beschikbaar is, zal de IND ambtshalve concluderen dat de medische zorg niet toegankelijk is.
De IND verleent uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw aan een vreemdeling, die afkomstig is uit een land waarvoor een gedeeltelijk besluit- en vertrekmoratorium geldt, als:
• de vreemdeling afkomstig is uit een gebied, dat niet onder de werking van het besluit- en vertrekmoratorium valt; en
• de behandelmogelijkheden alleen aanwezig zijn in een gebied waarvoor het moratorium geldt.
F
Paragraaf A4/3.5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bij de toepassing van artikel 6.6, tweede lid, Vb weegt de IND de belangen van de vreemdeling af tegen het algemeen belang van de Nederlandse Staat.
Als een vreemdeling die ongewenst verklaard is vanwege gevaar voor de nationale veiligheid een aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring heeft ingediend, willigt de IND deze aanvraag uitsluitend in als de vreemdeling sinds de ongewenstverklaring en het vertrek uit Nederland tien jaren onafgebroken buiten Nederland heeft verbleven.
Als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling nog steeds een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, wijst de IND de aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring af.
Voor de toepassing van het begrip ‘gevaar voor de nationale veiligheid’, zie paragraaf B1/4.4 Vc.
Er kunnen zich bijzondere feiten en omstandigheden voordoen waarbij het gevaar voor de openbare orde is geweken of het belang van de vreemdeling moet prevaleren vóórdat de van toepassing zijnde duur van de ongewenstverklaring is verstreken. De IND kan het algemeen belang van de Nederlandse Staat uitsluitend laten wijken voor het belang van de vreemdeling als sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden in het geval van de vreemdeling die bij de totstandkoming van de algemene regel over opheffing van de ongewenstverklaring niet zijn betrokken.
In ieder geval merkt de IND het enkele feit dat de vreemdeling zich gedurende de ongewenstverklaring niet schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit en niet meer in Nederland heeft verbleven, niet aan als een bijzonder feit of bijzondere omstandigheid.
G
Paragraaf A5/6.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bewaring op grond van artikel 59b Vw is mogelijk voor de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient of wenst in te dienen. Voor bewaring op grond van artikel 59b Vw maakt de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV gebruik van Model 109-B. Model M109-B bevat in ieder geval:
• een kenbare belangenafweging, en
• één of meerdere gronden, als bedoeld in artikel 59b, eerste lid, Vw.
Als op grond van artikel 59b Vw een maatregel van bewaring wordt opgelegd, dan stuurt de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV een afschrift van het model M109B ter informatie door aan de IND.
Gronden voor bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw
Vreemdelingen die een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kunnen op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw in bewaring worden gesteld, indien:
a. bewaring noodzakelijk is met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling;
b. bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;
c. de vreemdeling:
1. in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van richtlijn 2008/115;
2. al de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad; en
3. op redelijke gronden aangenomen kan worden dat hij de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen; of
d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde als bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel e, van richtlijn 2013/33.
Het is mogelijk dat een vreemdeling vanwege meerdere gronden in bewaring wordt gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, Vw.
Ad a en b
Hierbij gaat het vooral om situaties waarin een vreemdeling niet in bewaring kan worden gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel c, Vw, maar waarbij wel één of meerdere omstandigheden als bedoeld in artikel 5.1c, derde lid, Vb van toepassing zijn. Deze situaties kunnen zich met name voordoen, indien:
• de vreemdeling gedurende zijn strafrechtelijke detentie een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend;
• de vreemdeling gedurende de periode van overbrenging en ophouding als bedoeld in artikel 50, tweede of derde lid, Vw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend; of
• de vreemdeling is overgedragen aan Nederland krachtens Verordening (EU) nr. 604/2013.
Bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel a of b, Vw is slechts mogelijk als ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, Vb zich voordoen.
Bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel a, Vw is slechts mogelijk indien er sprake is van onduidelijkheid over de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling. Dat de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling onbekend is, is op zichzelf onvoldoende om een inbewaringstelling te rechtvaardigen.
Ad c
Bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel c, Vw is slechts mogelijk als de vreemdeling ten tijde van de indiening van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd al in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 Vw.
Bij bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel c, Vw moeten vooral de volgende omstandigheden worden betrokken:
• of de vreemdeling eerder een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
• de termijn waarbinnen de vreemdeling zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kenbaar heeft gemaakt in relatie tot zijn verklaringen hierover;
• de omstandigheden waaronder de vreemdeling is aangetroffen of zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kenbaar heeft gemaakt;
• of de vreemdeling in het Schengeninformatiesysteem voor een inreisverbod gesignaleerd staat;
• de gestelde nationaliteit in relatie tot de toepassing van artikel 30b, eerste lid, onder b, Vw,
• de onderbouwing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Wanneer er zich meer van de hierboven genoemde omstandigheden voordoen, wordt sneller aangenomen dat een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd slechts is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Deze opsomming is niet limitatief.
Ad d
Het is mogelijk om een vreemdeling in bewaring te stellen op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel d, Vw, indien deze een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde. Voor bewaring op deze grond is het niet noodzakelijk dat er sprake is van een risico op onderduiken. Bij het bepalen of een vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde kunnen de volgende omstandigheden worden betrokken:
• de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan mogelijk worden afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;
• er is sprake van een individuele aanwijzing als bedoeld in artikel 48, tweede lid, Vw, waaruit blijkt dat de vreemdeling dat er sprake is van een gevaar voor de nationale veiligheid of de openbare orde;
• er is sprake van een (individueel) ambtsbericht van de AIVD; of
• de verdenking of veroordeling in verband met een misdrijf.
De ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV kan de vreemdeling aanmerken als een gevaar voor de openbare orde om één of meer van de redenen zoals opgenomen in paragraaf B1/4.4 Vc en er sprake is van een daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde. Bij de beoordeling is paragraaf A3/3 Vc onder het kopje daadwerkelijk en actueel gevaar voor de openbare orde, voor zover relevant, van overeenkomstige toepassing.
Opheffing van bewaring op grond van artikel 59b Vw na afwijzing aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
Indien in de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is bepaald dat de vreemdeling het beroep dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag afwachten, wordt de bewaring op grond van artikel 59b Vw opgeheven. De vreemdeling wordt vervolgens op grond van artikel 59 Vw (opnieuw) in bewaring gesteld door de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV. De vreemdeling dient voordat hij (opnieuw) in bewaring wordt gesteld te worden gehoord.
Verlenging van bewaring op grond van artikel 59b, derde lid, Vw na afwijzing aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
In het geval dat in de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is bepaald dat de vreemdeling het beroep in Nederland mag afwachten, wordt de bewaring op grond van artikel 59b Vw niet opgeheven. De bewaring wordt in dat geval op grond van artikel 59b, derde lid, Vw verlengd met ten hoogste drie maanden. De bewaring van gezinnen met minderjarige kinderen wordt echter niet verlengd op grond van artikel 59b, derde lid, Vw (zie paragraaf A5/2.4 Vc). Indien de bewaring met ten hoogste drie maanden verlengd wordt, motiveert de IND dit in de afwijzende beschikking op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Nadat er beroep is ingesteld tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vraagt de IND de rechtbank om het beroep zo spoedig als mogelijk te behandelen.
In het geval dat in de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is bepaald dat de vreemdeling het beroep dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag afwachten, maar een verzoek om een voorlopige voorziening wordt toegewezen heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder h, Vw. Het is dan mogelijk om de vreemdeling voor ten hoogste drie maanden opnieuw in bewaring te stellen op grond van artikel 59b, derde lid, Vw. De IND vraagt de rechtbank om het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel zo spoedig als mogelijk te behandelen.
Voor zover niet langer sprake is van een situatie dat de vreemdeling het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten, wordt de (verlengde) bewaring op grond van artikel 59b Vw opgeheven, en wordt de vreemdeling op grond van artikel 59 Vw (opnieuw) in bewaring gesteld. Hiervan is in ieder geval sprake indien:
• er na afloop van de beroepstermijn geen beroep is ingesteld; of
• het beroep door de rechtbank ongegrond wordt verklaard.
De vreemdeling dient voordat hij op grond van artikel 59 Vw (opnieuw) in bewaring wordt gesteld te worden gehoord.
Verlenging van bewaring op grond van artikel 59b, vijfde lid, Vw
De bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, onderdeel d, Vw duurt niet langer dan zes maanden. Deze bewaring kan op grond van artikel 59b, vijfde lid, Vw verlengd worden met ten hoogste negen maanden. De verlenging van de bewaring vindt, na afweging van alle omstandigheden van het geval, plaats door de IND. Hierbij gaat het om zeer uitzonderlijke gevallen waarin er sprake is van complexe feiten en juridische omstandigheden die betrekking hebben op het asielverzoek. Daarnaast dient er een zwaarwegend belang van openbare orde of nationale veiligheid aanwezig te zijn dat in de weg staat aan het verder behandelen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd terwijl de vreemdeling in vrijheid is gesteld. Een zwaarwegend belang van openbare orde of nationale veiligheid kan niet gelegen zijn in de enkele verdenking of veroordeling in verband met een misdrijf.
H
Paragraaf B1/4.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
I
Paragraaf B1/6.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND past de regels van de artikelen 3.86 en 3.87 Vb ook toe als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling heeft niet tijdig een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning;
• de aanvraag (tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van een verblijfsvergunning) is door de IND ontvangen binnen twee jaar nadat het verblijfsrecht op grond van de eerdere verblijfsvergunning of het Nederlanderschap is geëindigd;
• er zijn geen onjuiste gegevens verstrekt of gegevens achtergehouden, die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid; en
• de vreemdeling heeft het hoofdverblijf niet buiten Nederland gevestigd.
Voor toepassing van artikel 3.86, vierde lid, Vb beoordeelt de IND of sprake is van het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven. Het bepaalde in paragraaf B1/4.4 Vc is van overeenkomstige toepassing.
TBS-maatregel
Bij de verlenging van de TBS-maatregel (artikel 37a WvSr) beziet de IND of het verblijfsrecht van een vreemdeling met toepassing van de glijdende schaal als genoemd in art. 3.86, tweede lid Vb kan worden beëindigd. Daarbij is het bepaalde in paragraaf B1/4.4 Vc van overeenkomstige toepassing.
In het buitenland gepleegde en/of berechte inbreuk op de openbare orde
Voor de toepassing van artikel 3.86, achtste lid Vb verzoekt de IND het OM te beoordelen of het buiten Nederland gepleegde feit een misdrijf oplevert en welke straf in Nederland voor het betreffende strafbare feit zou zijn gevorderd. Hierbij wordt aangesloten bij de gepubliceerde richtlijnen van het OM met betrekking tot de eis van de officier van justitie ter zitting.
Aan het (gedeeltelijk) kwijtschelden van een straf komt voor de toepassing van deze regels geen zelfstandige betekenis toe.
Nationale veiligheid
Voor de toepassing van deze grond is het bepaalde in paragraaf B1/4.4 Vc van overeenkomstige toepassing.
J
Paragraaf B5.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Beperking
Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: ‘Arbeid in loondienst’.
Arbeidsmarktaantekening
Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder d, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.
Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder m, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid toegestaan conform aanvullend document’.
Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.1 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend.
Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument als de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.
Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder b, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.2 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid niet toegestaan’.
Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.5 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.
Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder f, VV luidt de arbeidsmarktaantekening als de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleent op grond van paragraaf B5/2.1.6 Vc: ‘TWV niet vereist voor specifieke arbeid, andere arbeid toegestaan mits TWV is verleend’.
Voorschrift
Op grond van artikel 10 Wav kunnen aan de afgifte van een GVVA voorschriften worden verbonden.
Geldigheidsduur verblijfsvergunning regulier arbeid in loondienst – algemeen
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de GVVA voor de duur van maximaal drie jaar. De geldigheidsduur van de GVVA eindigt in overeenstemming met het advies van het UWV.
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de arbeidsovereenkomst of werkzaamheden, maar niet langer dan:
– voor de duur van drie jaar; of
– voor vijf jaar als de vreemdeling gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw en hij zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd.
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de arbeidsovereenkomst of werkzaamheden, maar niet langer dan:
– voor de duur van maximaal drie jaar,
– of voor de duur van maximaal vijf jaar indien de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt.
De IND hanteert in de hieronder genoemde situaties de volgende beleidsregels ten aanzien van de geldigheidsduur.
Geldigheidsduur vergunning wegens arbeid op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat en arbeid op een Nederlands zeeschip
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de op grond van paragraaf B5/2.1.1 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal drie jaar.
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de op grond van paragraaf B5/2.1.1 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in ieder geval:
• voor de duur van een inkomensvervangende uitkering krachtens een sociale verzekeringswet; of
• voor de duur van de arbeidsovereenkomst,
• maar voor maximaal drie jaar.
Geldigheidsduur vergunning wegens arbeid op grond van een zetelovereenkomst
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verleent de IND de op grond van paragraaf B5/2.1.2 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de werkzaamheden, maar voor maximaal drie jaar.
Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb verlengt de IND de geldigheidsduur van de op grond van paragraaf B5/2.1.2 Vc verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van de werkzaamheden, maar voor maximaal vijf jaar.
K
Paragraaf B8/6.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Op grond van artikel 3.48 Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het specifieke buitenschuldbeleid aan een amv als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:
• de vreemdeling is alleenstaand;
• de vreemdeling is (nog) minderjarig;
• de vreemdeling is ten tijde van de eerste verblijfsaanvraag jonger dan vijftien jaar;
• voor de vreemdeling is in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naartoe kan gaan geen adequate opvang of het vertrek kan buiten de schuld van de vreemdeling niet plaatsvinden en hij heeft zich actief ingezet om zijn vertrek te realiseren.
Ad 1. Alleenstaand
De IND verleent de verblijfsvergunning niet aan de minderjarige vreemdeling in één van de volgende gevallen:
• de vreemdeling reist met zijn meerderjarige ouder(s) Nederland in;
• de vreemdeling reist met zijn eventuele in het buitenland toegewezen voogd Nederland in;
• de ouder(s) van de vreemdeling bevind(t)(en) zich al in Nederland; of
• de in het buitenland toegewezen voogd bevindt zich al in Nederland.
De IND beschouwt een minderjarige vreemdeling als alleenstaand, als zijn ouder(s) in de bovengenoemde situaties minderjarig is/zijn en niet zijn gehuwd.
Ad 2. Minderjarigheid
De IND beoordeelt de minderjarigheid naar Nederlands recht op grond van artikel 1:233 BW.
Als de IND twijfelt aan de leeftijd van de betrokken vreemdeling en deze zijn gestelde leeftijd niet met bescheiden kan aantonen, kan de IND de vreemdeling in de gelegenheid stellen een leeftijdsonderzoek te laten verrichten. De procedure en de bepalingen inzake het leeftijdsonderzoek zijn nader uitgewerkt in paragraaf C1/2.2 Vc. Als een verricht leeftijdsonderzoek niet met voldoende zekerheid tot een conclusie over de minder- of meerderjarigheid leidt, kan de IND de vreemdeling binnen één à twee jaar opnieuw oproepen voor een leeftijdsonderzoek.
Ad 5. Adequate opvang
De IND verstaat onder adequate opvang in het land van herkomst: iedere opvang (ongeacht de vorm) waarvan de omstandigheden vergelijkbaar zijn met de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een gelijkwaardige positie als de vreemdeling bevinden.
De IND neemt het bestaan van adequate opvang in ieder geval aan als sprake is van één van de volgende omstandigheden:
a. in het betreffende land is een familielid tot in de vierde graad aanwezig;
b. uit feiten en omstandigheden komt naar voren dat een ander familielid dan in a. gesteld of een meerderjarige, niet zijnde een familielid, adequate opvang kan bieden;
c. opvang in een (particuliere) opvanginstelling is voorhanden en de IND beschouwt deze opvang naar lokale omstandigheden als aanvaardbaar;
d. uit het landgebonden asielbeleid volgt dat de autoriteiten zorgdragen voor de opvang;
e. op grond van algemene informatie blijkt dat de algemene opvangvoorzieningen beschikbaar en toereikend zijn.
Ad a.
Bij het zoeken naar een vorm van opvang die voor een amv als adequaat mag worden beschouwd, zal primair worden getracht om de minderjarige met de ouder(s) te herenigen. Opvang bij ouders is in beginsel aan te merken als adequaat.
Ad c. d. en e.
Een opvangvoorziening wordt aangemerkt als adequaat indien de opvangvoorziening de minderjarige in ieder geval naar lokale maatstaven biedt:
• onderdak tot de minderjarige de leeftijd van 18 jaar zal bereiken, tenzij de opvang dient tot het overbruggen van een beperkte periode, waarna de minderjarige door zijn eigen familie, of door anderen bij wie er sprake is van adequate opvang, kan worden opgevangen;
• beschikbaarheid van voedsel, kleding en hygiëne;
• toegang tot onderwijsvoorzieningen; en
• aanwezigheid van medische verzorging.
L
Paragraaf B9/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder d, Vb.
Het ‘in Nederland zijn geboren en getogen’ houdt in dat de vreemdeling in Nederland is geboren en minstens de hele basisschool in Nederland heeft doorlopen.
M
Paragraaf B9/8.1.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND past de vrijstellingen toe genoemd in artikel 3.80a, tweede lid, Vb.
De IND verlangt niet dat de vreemdeling gedurende de acht jaren als bedoeld in artikel 3.80a, tweede lid, aanhef en onder b, Vb ononderbroken was ingeschreven als ingezetene in de BRP of rechtmatig in Nederland verbleef.
Overgangssituatie op 1 januari 2022 in verband met nieuwe Wet inburgering 2021
Op 1 januari 2022 is de Wi 2021 in werking getreden. Deze heeft als doel alle nieuwe inwoners van Nederland met een inburgeringsplicht zo snel mogelijk Nederlands te leren spreken en schrijven op het voor hen hoogst haalbare niveau, zodat zij zo goed mogelijk mee kunnen draaien in de Nederlandse samenleving.
De inburgeringseisen van de Wi 2013, inclusief vrijstellingen en ontheffingen, werken door naar de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit voor vreemdelingen die op tijdelijke basis in Nederland verblijven en op enig moment sterker verblijf aanvragen. Deze doorwerking van de Wi 2013 blijft ook gelden na 1 januari 2022 voor:
• niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen; en
• inburgeringsplichtige vreemdelingen, die voor 1 januari 2022 inburgeringsplichtig zijn geworden.
Inburgeringsplichtige vreemdelingen die onder de Wi 2021 vallen en onder dat regime hun inburgeringsplicht vervullen of daarvan worden vrijgesteld, of ontheven, op basis van hun inburgeringsdiploma,- certificaat, vrijstelling of ontheffing voldoen hiermee tevens aan het inburgeringsvereiste en kunnen op basis hiervan ook sterker verblijf aanvragen. De doorwerking van het inburgeringsregime blijft derhalve gehandhaafd.
De grondslag voor het stellen van het inburgeringsvereiste voor sterk verblijf is te vinden in de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit (art 16a Vw jo. art 3.80a Vb; art 21 Vw jo. art 3.96a Vb; art 34 Vw jo. 3.107a Vb en art 45b Vw jo 3.126 Vb).
N
Paragraaf B9/20.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Inburgeringsvereiste
De IND beschouwt het inburgeringsdiploma of bewijsstukken waaruit blijkt dat de vreemdeling is vrijgesteld of ontheven van het inburgeringsexamen als bewijsmiddel dat de vreemdeling voldoet aan het inburgeringsvereiste, met inachtneming van het gestelde in paragraaf B9/8.1.2 Vc over de inwerkingtreding van de Wi 2021.
De IND beschouwt conform het Besluit inburgering en de Wi één van onderstaande bescheiden als bewijsmiddel dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het inburgeringsexamen:
• een op wettelijke basis uitgereikt Nederlands diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, of middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal;
• een met een van de hierboven genoemde diploma’s of getuigschriften vergelijkbaar diploma of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in België of Suriname, mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;
• een diploma, certificaat of ander document, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, ten bewijze van afronding van een bij regeling van Onze Minister aangewezen opleiding, mits een voldoende behaald is voor het vak Nederlandse taal;
• een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, bedoeld in het Statuut van de Europese school (Trb 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;
• het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;
• een certificaat Naturalisatietoets zoals dit luidde voor 1 april 2007 waaruit blijkt dat aanvrager is geslaagd voor de volgende vijf onderdelen: kennis van staatsinrichting en maatschappij; spreek-, luister-, schrijf- en leesvaardigheid;
• een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, wanneer uiterlijk 31 december 2006 het inburgeringstraject is afgerond, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat een profieltoets met de uitkomst voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2-2 is behaald, voor de onderdelen ‘lezen’ en ‘schrijven’ niveau NT2-1 en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;
• een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’, ‘spreken’, ‘lezen’ en ‘schrijven’ ten minste NT2 niveau 2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;
• het certificaat, bedoeld in de Regeling certificaat inburgering oudkomers, indien uit de vermelding daarop blijkt dat ten minste het niveau NT2 2 voor de onderdelen Luisteren, Spreken, Lezen en Schrijven is behaald;
• het inburgeringsdiploma, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Wi zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wi en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430);
• een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering zoals dat besluit luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald;
• een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de WIN achterwege is gelaten omdat de vreemdeling als bedoeld in artikel 5, tweede lid, WIN de kennis, inzicht en vaardigheden in voldoende mate op andere wijze zou verwerven;
• een beschikking van het College van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma in het kader van de WIN achterwege is gelaten omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, WIN met goed gevolg is afgelegd;
• een bewijs waaruit blijkt dat de vreemdeling ingevolge artikel 4 Besluit Naturalisatietoets, zoals deze geldig was op 1 april 2003, is of was ontheven van de wettelijke verplichting om alle in dat artikel bedoelde toetsonderdelen af te leggen;
• een brief van DUO waarin staat dat DUO vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die in de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 30 september 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden);
• een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht, omdat DUO aan de vreemdeling ontheffing heeft verleend op grond van aantoonbaar geleverde inspanningen en hij om deze reden de inburgeringsexamens niet hoeft te behalen, en omdat de vreemdeling het participatieverklaringstraject heeft afgerond (in geval van vreemdelingen die na 30 september 2017 inburgeringsplichtig zijn geworden);
• een brief van DUO waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden);
• een advies van DUO waaruit blijkt dat de vreemdeling aantoonbaar voldoende is ingeburgerd (zie ook B9/8.1.2.3 Vc bij onderdeel c, over ontheffing vanwege aantoonbaar voldoende inburgering);
• een brief van het College van B&W waarin staat dat het college vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen van de vreemdeling tot het oordeel komt dat het voor de vreemdeling redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of
• een brief van het College van B&W waarin staat dat de vreemdeling door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te halen (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden).
Als vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, beschouwt de IND een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald als bewijsmiddel hiervan.
De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de beoordeling of de IND kan overgaan tot een medische ontheffing als bedoeld in paragraaf B9/8.1.2.2 Vc:
• een advies afgegeven door een arts die door het College van B&W van de woonplaats van de vreemdeling is aangewezen en als de vreemdeling is verhuisd: een advies afgegeven door een aangewezen arts uit de vorige woonplaats (in geval van vreemdelingen die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden); of
• een advies afgegeven door een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen onafhankelijk medisch adviseur.
De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van een beoordeling van de hardheidsclausule op basis van de geleverde inspanning als bedoeld in paragraaf B9/8.1.2.3 Vc:
• een door DUO afgegeven advies, waarin DUO aangeeft dat de vreemdeling ondanks de aangetoonde inspanningen het inburgeringsexamen niet kan halen; of
• een verklaring van het ROC van Amsterdam, waarin deze aangeeft dat de vreemdeling analfabeet is en wegens beperkt leervermogen in samenhang met onder meer vooropleiding en leeftijd in redelijkheid niet in staat kan worden geacht het inburgeringsexamen binnen vijf jaar af te leggen; en
• de door DUO verstrekte resultatenbrief van het afleggen van de toets gesproken Nederlands (TGN), met het resultaat ‘geslaagd’ (A2-niveau).
De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van een beoordeling van de hardheidsclausule vanwege bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in paragraaf B9/8.1.2.3 Vc, bescheiden waaruit deze bijzondere individuele omstandigheden blijken. Aan de hand hiervan beoordeelt de IND of de vreemdeling voor ontheffing in aanmerking komt. De bescheiden bevatten in ieder geval een onderbouwing van:
• de wil en de geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het inburgeringsexamen; en
• de bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan het met goed gevolg afleggen (van een deel) van het inburgeringsexamen niet kan worden gevergd.
O
Paragraaf C1/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In artikel 3.108d Vb is de aanmeldfase beschreven.
Aanmelding
De vreemdeling geeft in persoon bij de aanmeldunit van de AVIM of bij de KMar tijdens het MTV, het grenstoezicht of andere werkzaamheden te kennen dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen. De AVIM/KMar registreert dit verzoek binnen het aantal werkdagen zoals bepaald in artikel 3.107b Vb.
De vreemdeling vult na aanmelding bij de aanmeldunit van de AVIM of bij de KMar een aanmeldformulier in.
Onderzoek tijdens de aanmeldfase
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/AVIM) verricht tijdens de aanmeldfase in ieder geval onderzoek naar:
• de identiteit, nationaliteit en reisroute van de vreemdeling;
• de vingerafdrukken van de vreemdeling; en
• documenten, bescheiden en gegevensdragers van de vreemdeling.
Dit onderzoek kan doorlopen in de rust- en voorbereidingstermijn of nog tijdens de rust- en voorbereidingstermijn worden opgestart.
Indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
De vreemdeling of zijn wettelijke vertegenwoordiger dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in bij de AVIM in het aanmeldcentrum Ter Apel of bij de KMar op de brigade, waar de vreemdeling zich bij KMar heeft gemeld.
De IND kan in een individueel geval een van de andere aanmeldcentra of een andere locatie, niet zijnde een aanmeldcentrum, aanwijzen. De vreemdeling dient de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd conform artikel 3.108c Vb zo snel mogelijk in nadat hij op de in artikel 3.108 Vb voorgeschreven wijze kenbaar heeft gemaakt deze aanvraag te willen indienen en de AVIM/KMar de handelingen in het kader van de vaststelling van de identiteit en nationaliteit heeft verricht.
In afwijking van de regel over het indienen van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gelden aparte beleidsregels voor de vreemdeling:
• die aan de buitengrens heeft aangegeven een aanvraag te willen indienen en aan wie het besluit omtrent de toegangsweigering is uitgesteld (zie paragraaf C1/2.5 Vc); of
• die een tweede of volgende aanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of
• die een lastminuteaanvraag wil indienen (zie paragraaf C1/2.9 Vc); of
• die vanuit vreemdelingenbewaring een aanvraag indient (zie paragraaf C1/2.10 Vc).
De IND merkt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die op een ander dan het door de IND aangewezen moment of locatie of op een andere dan de hierboven beschreven wijze wordt ingediend, aan als een onvolledige aanvraag. Een onvolledige aanvraag doet de termijnen van de rust- en voorbereidingstermijn en de algemene asielprocedure niet aanvangen.
Zodra de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend, verstrekt de IND aan de vreemdeling:
– de informatiebrochure ‘Deel A: Informatie over de Dublinverordening voor personen die om internationale bescherming verzoeken’, conform artikel 4 van Verordening (EU) nr. 604/2013; en
– de informatiebrochure over de aanmeldfase.
De IND maakt aan de hand van het onderzoek van de AVIM/KMar en de gegevens op het aanmeldformulier een inschatting van de procedure die voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden gevolgd:
• de Dublinprocedure (zie paragraaf C1/2.6 Vc);
• de procedure voor vreemdelingen behorende tot de categorieën als genoemd in artikel 3.109ca, eerste lid Vb (zie paragraaf C1/2.7 Vc); of
• de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc).
Onderzoek en inname van documenten
De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (AVIM) neemt originele documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten van de vreemdeling in voor onderzoek naar de authenticiteit van de documenten. De vreemdeling ontvangt:
• een bewijs van ontvangst waarin de ingenomen documenten staan benoemd;
• een kopie van de ingenomen documenten; en
• een informatiebrochure over de gevolgen voor de vreemdeling van het innemen van de documenten.
Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling wordt ingewilligd, geeft de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/AVIM) de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten terug aan de vreemdeling. Deze ambtenaar stelt een rapportage over de authenticiteit van de documenten ter beschikking aan de vreemdeling.
Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/AVIM) heeft geconcludeerd dat de documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten vals of vervalst zijn, geeft deze ambtenaar deze documenten niet terug aan de vreemdeling. Valse of vervalste documenten worden definitief aan het rechtsverkeer onttrokken.
Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling wordt afgewezen, duurt de grondslag voor het innemen en onder zicht houden van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten als bedoeld in artikel 4.23, eerste lid aanhef en onder d, Vb voort tot het moment waarop de vreemdeling daadwerkelijk vertrekt. Onder daadwerkelijk vertrek in de zin van artikel 52, tweede lid, Vw wordt verstaan het metterdaad verlaten van het Schengengebied. In dat geval worden de documenten de vreemdeling ter beschikking gesteld op de Luchthaven Schiphol waar hij het document direct voor uitreis kan ophalen.
Als de vreemdeling door het overleggen van een vliegtuigticket aantoont dat hij op het punt staat om te vertrekken uit het Schengengebied via een luchthaven die buiten Nederland is gelegen, of hij vertrekt naar een plaats in het Schengengebied waar zijn verblijf rechtmatig is, worden de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten hem ter beschikking gesteld op het moment dat de vreemdeling Nederland verlaat, tenzij er aanknopingspunten zijn dat de vreemdeling niet te goeder trouw handelt.
Als de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij het document nodig heeft om zijn vertrek voor te bereiden of voor een andere handeling in het Nederlandse rechtsverkeer die zich verhoudt met zijn verblijfsstatus, wordt hij gefaciliteerd door de DT&V. Dit kan betekenen dat een medewerker van de DT&V de vreemdeling vergezelt. Op verzoek wordt de vreemdeling een kopie van de ingenomen documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten ter beschikking gesteld.
Als de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen (KMar/AVIM) andere bewijsmiddelen bij de vreemdeling heeft aangetroffen dan documenten voor grensoverschrijding en/of identiteitsdocumenten, verstrekt hij deze aan de IND. De IND onderzoekt de authenticiteit van deze documenten.
De IND verstrekt de vreemdeling, van wie bewijsmiddelen worden ingenomen:
• een bewijs van ontvangst, waarin de ingenomen bewijsmiddelen staan benoemd;
• een kopie van de ingenomen bewijsmiddelen; en
• een informatiefolder.
De IND neemt een kopie van deze bewijsmiddelen op in het dossier van de vreemdeling.
De IND geeft de bewijsmiddelen terug aan de vreemdeling nadat het onderzoek is afgerond met een rapportage over de authenticiteit van de onderzochte bewijsmiddelen.
De IND geeft de bewijsmiddelen niet terug aan de vreemdeling als de IND heeft geconcludeerd dat de bewijsmiddelen vals of vervalst zijn.
De IND zendt de resultaten van onderzoek zo snel mogelijk na ontvangst aan de vreemdeling of zijn gemachtigde.
Aanmeldcentra
Waar in het Vreemdelingenbesluit wordt gesproken over het ‘Aanmeldcentrum′, wordt gedoeld op de volgende locaties die door de IND zijn ingericht als aanmeldcentrum:
• Aanmeldcentrum Ter Apel
• Aanmeldcentrum Budel
• Aanmeldcentrum Den Bosch
• Aanmeldcentrum Zevenaar
• Aanmeldcentrum Schiphol (gevestigd in het Justitieel Complex Schiphol)
• Aanmeldcentrum West
Beschikbaarheid tijdens de asielprocedure
De IND verstrekt aan de vreemdeling met het oog op zijn beschikbaarheid tijdens de asielprocedure (inclusief de Dublinprocedure) een aanwijzing door middel van model M117-C, waarin staat aangegeven in welke plaats of locatie hij zich gedurende die periode dient op te houden. De IND licht de aanwijzing mondeling toe. Voor de Dublinprocedure wordt de aanwijzing door middel van model M117-C verstrekt op de dag dat de IND een gehoor afneemt in de zin van artikel 3.109c, vierde lid, Vb.
De IND beoordeelt op verzoek van de vreemdeling of de beschikbaarheid van de vreemdeling tijdens de asielprocedure nog langer nodig is. De beschikbaarheid van de vreemdeling is niet meer nodig als de IND geen processtappen meer voorziet waarvoor de aanwezigheid van de vreemdeling noodzakelijk is.
Antecedentenverklaring
De IND vraagt aan elke vreemdeling van 12 jaar en ouder om bij zijn asielaanvraag de antecedentenverklaring (conform bijlage 12 VV 2000) in te vullen en te ondertekenen. De vreemdeling verklaart daarin onder meer of hij voor een strafbaar feit is veroordeeld en of hij op het moment van zijn aanvraag niet aan een strafvervolging is onderworpen. Daarnaast dient de vreemdeling te verklaren zich niet schuldig te hebben gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, en dat er in een andere Europese lidstaat nooit een inreisverbod aan hem is opgelegd. Als de vreemdeling deze vragen niet wil beantwoorden, zal de IND hier gevolgen aan verbinden. Hier zal de vreemdeling dan onder meer uitvoerig over bevraagd worden. Als blijkt dat de vreemdeling de verklaring feitelijk onjuist heeft ingevuld, doordat hij bijvoorbeeld ooit is veroordeeld, of schuldig is aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, terwijl hij daar op de antecedentenverklaring geen melding van heeft gemaakt, dan staat vast dat hij deze verklaring onjuist heeft ingevuld en daarmee onjuiste gegevens heeft verstrekt (zie ook C1/4.2 Vc inzake het verstrekken van onjuiste gegevens).
Onderzoek naar de toepasbaarheid van Verordening (EU) 604/2013 (Dublin)
Na indiening van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd start de IND conform artikel 20, eerste lid van Verordening (EU) 604/2013 met het onderzoek welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag.
Voor dit onderzoek verricht de IND, de AVIM en/of de ambtenaar belast met de grensbewaking onderzoek naar de vingerafdrukken van de vreemdeling in EU VIS en Eurodac.
Als de IND de aanvraag vermoedelijk niet in behandeling zal nemen op grond van artikel 30 Vw, behandelt de IND de aanvraag conform artikel 3.109c Vb in de Dublinprocedure. De IND neemt een gehoor af als bedoeld in artikel 3.109c, vierde lid, Vb. Dit gehoor wordt aangeduid als een Dublin gehoor.
Zie voor het verdere verloop van de Dublinprocedure paragraaf C1/2.6 VC.
Onderzoek of de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst, EU onderdaan is of reeds internationale bescherming geniet
Wanneer de aanvraag vermoedelijk kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk zal worden verklaard vanwege één van de in artikel 3.109ca, eerste lid, Vb genoemde gronden, neemt de IND, na het indienen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, een gehoor als bedoeld in artikel 3.109ca, vierde lid, Vb af. Zie paragraaf C1/2.7 Vc voor de verdere procedure.
Het aanmeldgehoor
Wanneer de IND inschat dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden behandeld in de algemene asielprocedure, neemt de IND een aanmeldgehoor af als bedoeld in artikel 3.108d, zesde lid, Vb. De IND neemt ook een aanmeldgehoor af bij niet alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf vijftien jaar (die zelfstandig een aanvraag hebben ingediend) en bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf twaalf jaar.
De vragen die de IND tijdens het aanmeldgehoor stelt, betreffen onder andere vragen over:
• de personalia van de vreemdeling;
• de geboorteplaats en geboortedatum;
• de nationaliteit, religie en etnische afkomst;
• de datum van vertrek uit het land van herkomst;
• de datum van de aankomst in Nederland;
• eventueel verblijf in derde landen;
• het bezit van een paspoort en identiteitsdocumenten;
• de reisroute;
• genoten opleiding;
• militaire dienst;
• werkzaamheden in land van herkomst;
• leefomgeving/levensloop en gezins- en familieleden.
Daarnaast vraagt de IND naar een korte opgave van de asielmotieven.
De IND kan bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen jonger dan twaalf jaar een aanmeldgehoor afnemen. De IND vraagt in dat geval uitsluitend naar de volgende gegevens:
• personalia (naam, voornamen, geboortedatum en -plaats);
• nationaliteit;
• spreekta(a)l(en);
• laatste adres in het land van herkomst;
• etnische afkomst;
• religie;
• gezins- of familieleden woonachtig in Nederland;
• gezinssamenstelling in het land van herkomst (de namen van de vader, de moeder en eventuele (half-)broers en (half-)zussen, en eventuele overige familieleden); en
• schoolopleiding en naam van de school.
Opgave van asielmotieven tijdens de aanmeldfase
De IND vraagt de vreemdeling conform artikel 3.108, vierde lid, Vb tijdens de aanmeldfase naar een korte opgave van de asielmotieven. Doel van het kort informeren naar asielmotieven is het bevorderen van een efficiënte en zorgvuldige afhandeling van de asielaanvraag. De IND vraagt hiernaar in het aanmeldformulier en/of tijdens het aanmeldgehoor. De IND stelt tijdens het aanmeldgehoor geen verdiepende vragen naar aanleiding van de opgegeven asielmotieven. De IND betrekt de afgelegde verklaringen over de asielmotieven zoals vermeld in het aanmeldformulier en/of tijdens het aanmeldgehoor niet bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Dit is wel mogelijk als de verklaringen betrekking hebben op daden als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, andere zware strafbare feiten of relevant zijn in het kader van de bescherming van de nationale veiligheid. De IND kan de overige tijdens de aanmeldfase afgelegde verklaringen wel betrekken bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Na afronding van het aanmeldgehoor, eindigt de aanmeldfase. De IND verstrekt een afschrift van het rapport van aanmeldgehoor aan de gemachtigde. De vreemdeling mag schriftelijk op het rapport van aanmeldgehoor reageren door het indienen van correcties en aanvullingen.
Leeftijdsschouw
Bij een alleenstaande minderjarige vreemdeling die zijn minderjarigheid niet met authentieke identiteitsdocumenten kan aantonen, vindt tijdens de aanmeldfase een leeftijdsschouw plaats. De leeftijdsschouw bestaat uit twee sessies die de volgende samenstelling hebben:
– een sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met twee medewerkers van de IND, dan wel;
– een sessie met twee ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en één sessie met één medewerker van de IND.
De medewerkers beoordelen per sessie onafhankelijk van de andere sessie of er sprake is van:
– evidente meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn;
– evidente minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn, of;
– twijfel over de opgegeven leeftijd.
Per sessie zien de ambtenaren de vreemdeling apart van de andere sessie en elke sessie trekt een eigen conclusie. Er dient unaniem, dat wil zeggen door beide sessies, geoordeeld te zijn om tot evidente meerder- of minderjarigheid te kunnen concluderen. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en de medewerker van de IND zorgen ervoor dat de conclusie dat een vreemdeling evident meerderjarig, evident minderjarig is of dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd, wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.
Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:
• uiterlijke kenmerken;
• het gedrag;
• de verklaringen;
• eventuele andere relevante omstandigheden.
De IND kan de vreemdeling een leeftijdsonderzoek aanbieden als uit de leeftijdsschouw niet blijkt dat de vreemdeling evident meerderjarig- of minderjarig is. Zie paragraaf C1/2.2 Vc.
P
Paragraaf C1/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Het verloop van de grensprocedure is geregeld in artikel 3, derde tot en met zevende lid, Vw en artikel 3.109b Vb. In de grensprocedure worden de artikelen 3.109 en 3.113 tot en met 3.115 Vb overeenkomstig toegepast, tenzij anders is bepaald.
De vreemdeling geeft in persoon bij de ambtenaar belast met de grensbewaking te kennen dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen. De ambtenaar belast met de grensbewaking registreert dit verzoek binnen de termijnen als bedoeld in artikel 3.107b Vb.
In artikel 3.108d Vb (inzake de aanmeldfase) is bepaald dat dit artikel niet van toepassing is in de grensprocedure. Wel vult de vreemdeling een aanmeldformulier in en vindt voorafgaand aan het nader gehoor een aanmeldgehoor plaats. De artikelen 3.108, vierde en vijfde lid, Vb zijn van overeenkomstige toepassing.
De rust- en voorbereidingstermijn
In artikel 3.109 Vb is de rust- en voorbereidingstermijn beschreven. Conform artikel 3.109b, tweede lid, Vb kan in de grensprocedure een kortere rust- en voorbereidingstermijn dan zes dagen gelden. De vreemdeling neemt het initiatief hiertoe, waarna in samenspraak met de IND de duur van de rust- en voorbereidingstermijn wordt bepaald. De IND heeft een inspanningsverplichting om volgens het verzoek van de vreemdeling te handelen.
De rust- en voorbereidingstermijn is niet van toepassing in de in artikel 3.109, zesde lid, Vb genoemde gevallen (zie paragraaf C1/2.2 Vc).
Voortzetting grensprocedure
De IND toetst tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voortdurend of de aanvraag conform artikel 3, derde lid, Vw binnen de grensprocedure kan worden behandeld. Het uitgangspunt is dat de IND uiterlijk na het nader gehoor, op basis van volledige informatie, aan de vreemdeling kenbaar maakt indien zijn aanvraag niet in de grensprocedure verder kan worden behandeld. Hiervan kan worden afgeweken indien in een eerder of later stadium de relevante informatie voorhanden is.
In ieder geval in de volgende situaties zal reeds na het aanmeldgehoor geconcludeerd worden dat zijn aanvraag niet binnen de grensprocedure (verder) zal worden behandeld.
Indien na het aanmeldgehoor de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling met voldoende zekerheid is vastgesteld:
• waarbij geconcludeerd wordt dat de vreemdeling onder de werking van een besluit- of vertrekmoratorium valt, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.
• waarbij in het betreffende landgebonden beleid is opgenomen dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn (2011/95/EU) en de vreemdeling daardoor waarschijnlijk in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.
• waarbij geconcludeerd wordt dat dit om overige redenen bepalend is voor het inwilligen van de asielaanvraag, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.
Indien de IND concludeert dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen de grensprocedure verder kan worden behandeld, dan wordt van rechtswege de toegang verleend en de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6, derde lid Vw, opgeheven. De IND meldt de vreemdeling uiterlijk om 18.00 uur aan bij het COA ten behoeve van de uitplaatsing. De behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal in dit geval worden opgeschort en verder worden behandeld in de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure. De IND bepaalt in overleg met de gemachtigde van de vreemdeling, wanneer de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden voortgezet. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de opschorting een week duurt.
Verlenging van de algemene asielprocedure voorafgaand aan de start van het onderzoek
De in paragraaf C1/2.3 Vc opgenomen beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing in de grensprocedure. In aanvulling daarop geldt dat de aanvraag binnen de in artikel 3, zesde lid, Vw genoemde termijn moet worden afgedaan.
Afwijken van de AA-termijnen binnen de grensprocedure
De IND bepaalt tijdens de grensprocedure of de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verder wordt behandeld binnen de grensprocedure onder voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6 Vw.
Als de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet afgerond kan worden binnen de termijnen van de algemene asielprocedure, kan de IND de behandeling voortzetten indien het vermoeden bestaat dat de aanvraag zal worden afgedaan met toepassing van artikel 30, 30a en 30b, Vw en de behandeling naar verwachting binnen de termijn als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Vw kan worden afgerond. In artikel 3.118, tweede lid, Vb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een zienswijze in dit geval een week bedraagt.
Dit doet zich onder andere voor indien er nader onderzoek noodzakelijk is naar:
1. De identiteit, nationaliteit of reisroute van de vreemdeling.
2. Mogelijk misbruik van de asielprocedure of naar mogelijke fraude.
3. De mogelijkheid om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag, op grond van openbare orde of op grond van nationale veiligheid.
Ad. 1
Dit kan onder andere door middel van:
– nader onderzoek naar de documenten van de vreemdeling op echtheid of authenticiteit.
– taalanalyse of een ander onderzoek naar de herkomst van de vreemdeling.
– onderzoek naar de leeftijd van de vreemdeling.
De IND moet de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de grensprocedure voortvarend behandelen.
Indien duidelijk is dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen de termijn zoals bedoeld in artikel 3, zesde lid, Vw kan worden afgedaan, wordt de vreemdeling toegang verleend tot Nederland en wordt de vrijheidsontnemende maatregel ex. artikel 6, derde lid, Vw opgeheven.
Toepassing van de procedure voor vreemdelingen afkomstig uit een veilig land van herkomst, EU-onderdanen of vreemdelingen die reeds internationale bescherming genieten
In de grensprocedure kan tevens de procedure als bedoeld in artikel 3.109ca Vb worden toegepast. Dit betekent dat de vreemdeling geen rust- en voorbereidingstermijn krijgt en dus evenmin een medisch onderzoek wordt aangeboden. In uitzonderlijke gevallen kan de IND ervoor kiezen toch een medisch onderzoek aan te bieden. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als blijkt dat sprake is van dusdanige (medische) problematiek dat de IND een medisch advies noodzakelijk acht voordat het gehoor als bedoeld in artikel 3.109ca, vierde lid, Vb wordt afgenomen.
Intrekking van de asielaanvraag in de grensprocedure
Indien de vreemdeling de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking zo spoedig mogelijk een besluit omtrent weigering van de toegang als bedoeld in artikel 14 juncto artikel 6 SGC (model M17). Na het nemen van dit besluit, legt de bevoegde ambtenaar middels beschikking model M19 of M19A een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel op krachtens artikel 6, eerste en tweede lid Vw dan wel artikel 6a Vw. Het nemen van een besluit omtrent weigering van de toegang en het opleggen van deze nieuwe maatregel dient plaats te vinden binnen twee dagen na intrekking van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Voortzetting van detentie na de grensprocedure en daarop volgende toegangsweigering
Nadat de in paragraaf A5/3.1 Vc onder Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw onder a tot en met e genoemde situaties niet langer aan de orde zijn, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking zo spoedig mogelijk een besluit omtrent weigering van de toegang. Daarnaast legt de bevoegde ambtenaar middels model M19 of M19A een nieuwe vrijheidsontnemende maatregel op krachtens artikel 6, eerste en tweede lid juncto het zesde lid, Vw dan wel artikel 6a, eerste lid, Vw.
Het nemen van een besluit omtrent weigering van de toegang en opleggen van de nieuwe maatregel dient plaats te vinden binnen twee dagen nadat de in paragraaf A5/3.1 Vc onder Vrijheidsontneming op grond van artikel 6, derde lid, Vw onder a tot en met e genoemde situaties niet langer aan de orde zijn. De IND motiveert in de beschikking model M19 of M19A:
• dat een (significant) risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, of de vreemdeling de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert;
• of op de vreemdeling een afdoende minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen;
• of de maatregel ten aanzien van de vreemdeling onevenredig bezwarend is, en
• er zicht op uitzetting dan wel overdracht bestaat.
Inbewaringstelling op grond van artikel 59b Vw na grensprocedure
Indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid, terwijl de aanvraag niet binnen de termijn zoals bedoeld in artikel 3, zesde lid, Vw kan worden afgedaan, stelt de bevoegde ambtenaar van de IND of de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, zijnde de hulpofficier van justitie, de vreemdeling aansluitend in bewaring op grond van artikel 59b, Vw. Hiervan is in ieder geval sprake indien de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mogelijk met toepassing van artikel 1F Vluchtelingenverdrag kan worden afgewezen (zie paragraaf A5/6.3 Vc).
Q
Paragraaf C1/2.12 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Algemeen
De IND maakt in het voornemen kenbaar:
• alle gronden van het voornemen tot afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
• een eventueel voornemen tot een ambtshalve besluit om aan de vreemdeling al dan niet een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen;
• een eventueel voornemen tot een ambtshalve besluit om de uitzetting van de vreemdeling al dan niet achterwege te laten op grond van artikel 64 Vw;
• een eventueel voornemen tot het opleggen van een inreisverbod.
De IND verstrekt bij het voornemen informatie over de mogelijkheid die de vreemdeling heeft om een zienswijze naar voren te brengen.
De termijnen voor het indienen van de zienswijze worden geregeld in artikel 3.116, tweede lid, Vb.
Voornemen in de algemene asielprocedure
De IND zendt het voornemen aan de gemachtigde van de vreemdeling.
In de volgende situaties reikt de IND het voornemen aan de vreemdeling uit:
• van de vreemdeling is geen gemachtigde bekend; of
• de IND heeft wanneer dit nodig is in samenspraak met DT&V, COA, AVIM en/of KMar vastgesteld dat uitreiking in persoon is aangewezen.
Voornemen in de verlengde asielprocedure
De IND zendt het voornemen aan de gemachtigde van de vreemdeling. Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, stuurt de IND het voornemen aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.
Als de IND er niet in slaagt het voornemen aan de vreemdeling bekend te maken, geeft de IND in een rapport van bevindingen aan welke handelingen zijn verricht om het voornemen aan de vreemdeling kenbaar te maken.
Uitstel voor het indienen van de zienswijze
Voor het indienen van de zienswijze verleent de IND:
a. bij het niet tijdig beschikbaar zijn van een tolk uitstel tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal beschikbaar is;
b. bij plotselinge ziekte van de gemachtigde van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen vanaf datum ziekte voor zaken waarin de reactietermijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt;
c. bij plotselinge ziekte van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen na zijn herstel als de ziekte door het verstrekken van een medische verklaring is aangetoond;
d. bij overplaatsing van de vreemdeling uitstel tot vijf werkdagen na de overplaatsing als de vreemdeling schriftelijk heeft aangetoond dat de overplaatsing samenviel met de afspraak met de gemachtigde; of
e. bij vakantie van de gemachtigde van de vreemdeling uitstel van vijf werkdagen na de vakantie van de gemachtigde als de vakantie ten minste één maand tevoren en met betrekking tot elke betreffende zaak schriftelijk is gemeld aan de IND.
Ad a.
De indiener van het verzoek om uitstel moet schriftelijk aantonen dat binnen drie dagen na ontvangst van het voornemen een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is.
De vreemdeling moet een schriftelijke verklaring van de intermediair die tolken levert overleggen waarin staat:
• op welke datum de vreemdeling een tolk heeft aangevraagd; en
• op welke eerstvolgende datum een tolk in de gewenste taal beschikbaar is.
De IND verleent geen uitstel als de besproken tolk een afspraak met de vreemdeling of zijn gemachtigde afzegt, tenzij sprake is van overmacht van de zijde van de tolk.
Ad e.
Voor eenmanskantoren bepaalt de IND op uitdrukkelijk verzoek een ruimere termijn.
De IND verleent geen uitstel vanwege wijziging van gemachtigde door de vreemdeling.
Het hierboven genoemde beleid voor het verlenen van uitstel voor het indienen van de zienswijze is van toepassing op verzoeken om uitstel voor het indienen van een reactie op onderzoeksresultaten.
Nieuwe feiten of omstandigheden
Feiten en omstandigheden zoals bedoeld in artikel 3.119 Vb zijn in ieder geval:
• nieuwe resultaten van onderzoek door of in opdracht van de IND; en
• feiten en omstandigheden die hetzij door het bekend worden, hetzij door een andere beoordeling naar aanleiding van de zienswijze van de vreemdeling, van invloed kunnen zijn op de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling.
Als het eerder uitgebrachte voornemen op grond van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 3.119 Vb niet meer alle gronden voor afwijzing van de aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel bevat, brengt de IND een nieuw of aanvullend voornemen uit.
R
Paragraaf C1/2.13 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Beslistermijn
De IND neemt binnen 6 maanden na indiening van de aanvraag voor verlening of verlenging van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een beslissing op de aanvraag. Deze termijn kan op grond van artikel 42 Vw worden verlengd.
Met de inwerkingtreding van WBV 2020/12 maakt de IND gebruik van de in artikel 42, vierde lid, onder b, Vw neergelegde bevoegdheid om in individuele zaken de termijn met 6 maanden te verlengen. Dat betekent dat van alle aanvragen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waarvan de wettelijke beslistermijn nog niet is verstreken op datum inwerkingtreding van WBV 2020/12 de wettelijke beslistermijn met 6 maanden wordt verlengd. Blijkens de op 16 april 2020 gepubliceerde Richtsnoeren Asiel en Migratie van de Europese Commissie is een dergelijke verlenging gerechtvaardigd.
Daarnaast blijft de IND gebruikmaken van de mogelijkheid om, in de gevallen waarin dat nodig is, de beslistermijnen te verlengen op grond van artikel 42, vierde lid, onder a of c, Vw.
Er is sprake van een nog niet verstreken wettelijke beslistermijn bij:
• Asielaanvragen ingediend minder dan zes maanden voor de inwerkingtreding van WBV 2020/12; of
• Asielaanvragen die minder dan zes maanden voor de inwerkingtreding van WBV 2020/12 zijn opgenomen in de nationale procedure;
• Asielaanvragen die langer dan zes maanden geleden zijn ingediend of opgenomen in de nationale procedure en ten aanzien waarvan op andere gronden verlenging op grond van artikel 42, vierde lid, Vw, artikel 43 Vw of opschorting van de beslistermijn op grond van artikel 4:15, tweede lid, onder c, Awb heeft plaatsgevonden, waardoor de beslistermijn nog niet is verlopen.
De verlenging van de termijn vindt plaats op grond van de algemene kennisgeving in onderhavige paragraaf en de publicatie daarvan in de Staatscourant. De IND stuurt geen individuele kennisgevingen om de beslistermijn op grond van artikel 42, vierde lid, onder b, Vw te verlengen.
Onder complexe feitelijke en juridische kwesties zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder a, Vw kan in ieder geval worden verstaan dat onderzoek moet worden gedaan door of advies moet worden gevraagd aan:
• een Nederlands ministerie;
• het Openbaar Ministerie;
• de autoriteiten van derde landen;
• de UNHCR;
• het BMA, voor zover zij voor het onderzoek gebruik maakt van externe deskundigen;
• Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (Toelt), voor zover zij voor het onderzoek gebruik maakt van externe deskundigen; en
• het NFI.
Er is ook sprake van een complexe feitelijke en juridische kwestie zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder a, Vw als er 1F-indicaties zijn.
De IND neemt in de verlengde asielprocedure in ieder geval aan dat de vertraging van de behandeling van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te schrijven als bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder c, Vw, wanneer:
• het (eventuele) aanvullend gehoor op verzoek of door toedoen van de vreemdeling verzet wordt;
• er bepaalde omstandigheden in het leven van de vreemdeling spelen, zoals langdurige ziekte;
• de vreemdeling een contra-expertise laat uitvoeren;
• of de vreemdeling kort voor het verstrijken van de beslistermijn met omvangrijke nieuwe stukken komt.
Wijze van bekendmaken
In de beschikking vermeldt de IND naast de wettelijk vereiste gegevens, de termijn waarin de vreemdeling Nederland moet verlaten (indien van toepassing).
Als de IND de beschikking aan de vreemdeling bekend maakt vermeldt de IND in de verzendopdracht in INDIGO of op het bij de beschikking gevoegde aanbiedingsformulier:
• de datum en het tijdstip van bekend maken; en
• de naam van de ambtenaar die de beschikking uitreikt (indien van toepassing).
De beschikking in de algemene asielprocedure
De IND zendt de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling.
In de volgende situaties reikt de IND de beschikking aan de vreemdeling uit:
• van de vreemdeling is geen gemachtigde bekend;
• indien het een afwijzing van een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd betreft die binnen de ééndagstoets asiel wordt behandeld, geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is en de vreemdeling aanwezig is op het aanmeldcentrum (zie paragraaf C1/2.9);
• in de afwijzende beschikking wordt tevens een inreisverbod uitgevaardigd met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw;
• de DT&V, COA, AVIM, KMar en/of IND hebben wanneer dit nodig is in onderlinge samenspraak vastgesteld dat uitreiking in persoon aangewezen is, bijvoorbeeld omdat onmiddellijk vertrek uit Nederland wordt aangezegd.
Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, en het niet mogelijk is de beschikking in persoon aan de vreemdeling uit te reiken, wordt op de daarvoor bestemde plek in het aanmeldcentrum een melding van terinzagelegging opgehangen. De IND stelt een rapport van bevindingen op waarin wordt vastgelegd welke handelingen zijn verricht om de beschikking bekend te maken.
De beschikking in de verlengde asielprocedure
De IND stuurt de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling. Als er bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is, stuurt de IND de beschikking aangetekend naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.
Als de IND er niet in slaagt de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken, geeft de IND in een rapport van bevindingen aan welke handelingen zijn verricht om de beschikking aan de vreemdeling kenbaar te maken.
De inwilliging
Als de IND de aanvraag inwilligt op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw, motiveert de IND waarom niet is ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw. Als de IND de aanvraag inwilligt op grond van artikel 29, tweede lid, Vw, motiveert de IND waarom niet is ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a en b, Vw. De IND beperkt deze motivering tot het benoemen van de (on)geloofwaardige relevante elementen en, indien van toepassing, de redenen waarom deze niet kwalificeren voor vluchtelingenstatus en/of de subsidiaire beschermingsstatus. De IND brengt in deze situatie geen voornemen uit, maar motiveert dit in de inwilligende beschikking.
S
Paragraaf C1/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van de artikelen 29, 30, 30a, 30b, 30c, 36, 37 Vw en van de artikelen 3.107b tot en met 3.121 Vb.
Met uitzondering van het onderdeel ‘voornemen in de algemene asielprocedure’ en ‘uitstel voor het indienen van de zienswijze’ is paragraaf C1/2.12 Vc van overeenkomstige toepassing op de voornemenprocedure bij intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De vreemdeling krijgt op grond van artikel 41 Vw in samenhang met artikel 39 Vw en artikel 3.116, tweede lid, onder b, Vb de gelegenheid om binnen een termijn van zes weken schriftelijk zijn zienswijze in te dienen.
Het gehoor als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Vw wordt aangeduid als het intrekkingsgehoor. Paragraaf C1/2.11 Vc onder ‘Algemeen’ is van overeenkomstige toepassing op het intrekkingsgehoor. Dit geldt ook voor andere gehoren die binnen de intrekkingsprocedure kunnen plaatsvinden.
De IND stelt de vreemdeling tijdens het intrekkingsgehoor in de gelegenheid om zijn zienswijze op het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd mondeling toe te lichten.
Bij het intrekkingsgehoor stelt de IND de vreemdeling ook in de gelegenheid om (zelfstandige) asielgronden naar voren te brengen.
Als de vreemdeling niet in de gelegenheid is om te verschijnen op het geplande intrekkingsgehoor, dan moet hij zo snel mogelijk contact met de IND opnemen om een nieuwe afspraak te maken voor het gehoor. Hierbij moet de vreemdeling of zijn gemachtigde aangeven en onderbouwen, waarom het gehoor niet op het geplande moment kan plaatsvinden.
De IND kan de intrekkingsprocedure zonder intrekkingsgehoor voortzetten, als ten minste één van de onderstaande situaties van toepassing is:
• de vreemdeling is niet bereikbaar;
• de verblijfsplaats van de vreemdeling is niet bekend;
• de vreemdeling heeft geen zienswijze ingediend; of
• de vreemdeling heeft geen verschoonbare reden voor het niet verschijnen bij een gepland intrekkingsgehoor.
Als de vreemdeling niet verschijnt bij het intrekkingsgehoor, neemt de IND, contact op met de vreemdeling of met zijn gemachtigde om navraag te doen naar de redenen hiervoor.
Als de vreemdeling een verschoonbare reden heeft, dan nodigt de IND de vreemdeling opnieuw uit voor een intrekkingsgehoor. De IND merkt de volgende omstandigheden in beginsel niet aan als verschoonbare redenen voor het niet verschijnen:
• vakantie of werk van de vreemdeling;
• detentie van de vreemdeling;
• nalatigheid; of
• de vreemdeling heeft de uitnodigingsbrief na ontvangst niet gelezen.
De IND geeft de vreemdeling een termijn van twee weken om schriftelijk op het rapport van het intrekkingsgehoor te reageren. Paragraaf C1/2.12 Vc onder ‘Uitstel voor het indienen van de zienswijze’ is van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘wijze van bekendmaken’ en ‘de beschikking in de verlengde asielprocedure’ is van overeenkomstige toepassing.
Als de vreemdeling door middel van een ondertekende verklaring aangeeft afstand te willen doen van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan verzorgt de IND een verkorte intrekkingsprocedure. De IND verzendt aan hem een briefbeschikking, waarin staat aangegeven dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingetrokken op verzoek van betrokkene. Er vindt dan geen inhoudelijke beoordeling plaats als bedoeld in paragraaf C2/10.1.1 tot en met C2/10.1.4 Vc.
Als er slechts een buitenlands adres – van buiten de Europese Unie – bekend is, dan stuurt de IND een ongemotiveerd voornemen dan wel besluit naar dit buitenlandse adres. In verband met de privacy verstuurt de IND geen inhoudelijke voornemens en besluiten naar een buitenlands adres. Voor de zienswijze geldt de termijn zoals neergelegd in paragraaf C1/3.1.2 Vc. Wanneer de vreemdeling zich bij de IND meldt met het verzoek om een gemotiveerd voornemen of besluit te ontvangen, dan stuurt de IND deze alsnog aan de vreemdeling, bij voorkeur naar het adres van een gemachtigde in Nederland. Na verzending van het gemotiveerde voornemen of besluit gaat de zienswijzetermijn respectievelijk beroepstermijn opnieuw lopen.
Als de vreemdeling de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te vroeg indient, dan stuurt de IND de vreemdeling een brief dat de aanvraag te vroeg is ingediend. De IND doet de zaak dan niet inhoudelijk af, en de vreemdeling moet een nieuwe aanvraag doen, op zijn vroegst drie maanden voordat de geldigheidsduur zal verlopen.
Als de IND in een intrekkingsprocedure heeft geconcludeerd dat de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel op een andere grondslag in aanmerking komt, dan nodigt de IND de vreemdeling zo snel mogelijk uit om een aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur in te dienen, zodat de IND de aanvraag op de juiste grondslag kan afdoen.
In afwijking van artikel 44, vijfde lid, Vw verlengt de IND de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met ingang van de dag waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning verloopt, als de volgende situaties van toepassing zijn:
• de vreemdeling heeft de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd;
• de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel is verlopen op of na 1 oktober 2018;
• de IND heeft (nog) geen besluit genomen tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus of het besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus staat op dat moment nog niet in rechte vast; én
• de vreemdeling voldoet aan alle voorwaarden voor de verlenging van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Als de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verlopen en de vreemdeling geen aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd heeft ingediend, dan beoordeelt de IND of aanleiding bestaat om de internationale beschermingsstatus te beëindigen. Voor deze procedure wordt verwezen naar paragrafen C2/10.1 Vc, C2/10.4 Vc en paragraaf C5/2.1 Vc.
T
Paragraaf C1/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Bij afwijzing van de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als (kennelijk) ongegrond beoordeelt de IND volgens artikel 3.6a Vb ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in het artikel 3.6a, eerste lid, Vb. Bij een tweede of opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd toetst de IND niet ambtshalve aan artikel 3.6a Vb. De IND beoordeelt bij een tweede of opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd evenmin ambtshalve of een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een van de gronden genoemd in artikel 3.6b moet worden verleend.
De IND behandelt een tweede of opvolgende aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als een eerste aanvraag in de zin van artikel 3.6a Vb, indien de vorige aanvraag niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 Vw en die afwijzingsgrond niet (meer) van toepassing is. Dit geldt ook als een nieuwe aanvraag wordt ingediend nadat een vorige aanvraag buiten behandeling is gesteld, tenzij de vreemdeling eerder een aanvraag heeft gedaan die is afgewezen (zie artikel 30c, tweede lid, Vw).
Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid, onder a, Vb (uitzetting in strijd met artikel 8 EVRM), past de IND paragraaf B7/3.8 Vc (8 EVRM) overeenkomstig toe.
Bij de ambtshalve beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid onder b, Vb, past de IND paragraaf B8/3.1 Vc onder het kopje Ambtshalve verlening in de asielprocedure toe.
Voor zover daar op grond van artikel 3.6ba Vb en paragraaf B11/2.5 Vc aanleiding toe bestaat, beoordeelt de IND bij een eerste asielaanvraag of er op grond van artikel 3.6ba Vb aanleiding bestaat ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen.
De IND beoordeelt bij afwijzing van de eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als (kennelijk) ongegrond op grond van artikel 6.1e Vb ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, tenzij de aanvraag als kennelijk ongegrond is afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid onder g, j of k Vw. Paragraaf A3/7 Vc is van overeenkomstige toepassing.
De IND laat de ambtshalve toets als bedoeld in artikel 3.6a Vb en 6.1e Vb achterwege, wanneer aan de vreemdeling reeds eerder een zwaar inreisverbod (artikel 66a, zevende lid, Vw) of een ongewenstverklaring is opgelegd of wanneer met de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel een zwaar inreisverbod of ongewenstverklaring wordt opgelegd.
U
Paragraaf C1/4.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Als een vreemdeling een opvolgende aanvraag indient, onderzoekt de IND of de aanvraag niet-ontvankelijk kan worden verklaard in de zin van artikel 30a, eerste lid onder d, Vw. Dit onderzoek bestaat uit twee fasen.
In de eerste fase onderzoekt de IND of er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Dat is het geval als de vreemdeling aan de opvolgende aanvraag elementen of bevindingen ten grondslag legt die niet zijn onderzocht en beoordeeld tijdens de eerdere asielprocedure(s). Is er geen sprake van nieuwe elementen en bevindingen, dan is de aanvraag daarmee niet-ontvankelijk.
Als wel sprake is van nieuwe elementen en bevindingen, onderzoekt de IND in de tweede fase of deze nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Maken de nieuwe elementen en bevindingen de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter, dan kan de aanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard.
De IND beoordeelt de aanvraag inhoudelijk op inwilligbaarheid als sprake is van nieuwe elementen en bevindingen die de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken.
Gegevensdragers die elementen of bevindingen onderbouwen die de vreemdeling in het kader van een eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingebracht, kunnen nieuwe elementen of bevindingen die de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken vormen. Bij de toets of de nieuwe elementen en bevindingen de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken, betrekt de IND de redenen voor de afwijzing van de vorige aanvra(a)g(en) en beoordeelt deze redenen in onderlinge samenhang met de nieuwe elementen en bevindingen. Deze gezamenlijke afweging leidt dan tot een conclusie of deze nieuwe elementen en bevindingen de kans op internationale bescherming aanzienlijk groter maken.
De IND wijst een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval niet af als niet-ontvankelijk in de volgende situaties:
a. Als een vreemdeling tijdens een opvolgende asielaanvraag aangeeft dat hij LHBT is en deze seksuele gerichtheid niet reeds tijdens een voorgaande procedure is gesteld en beoordeeld;
b. Als een vreemdeling tijdens een opvolgende asielaanvraag aangeeft dat hij is bekeerd tot een ander geloof en deze bekering niet reeds tijdens een voorgaande procedure is gesteld en beoordeeld;
c. Als een vreemdeling waarvan de gestelde nationaliteit in een eerdere procedure ongeloofwaardig is bevonden, tijdens een opvolgende aanvraag authentieke (originele, onvervalste en bevoegd afgegeven) documenten overlegt waaruit volgt dat alsnog van deze nationaliteit dient te worden uitgegaan;
d. Als een vreemdeling voor de eerste maal een door het IMMO of vergelijkbare instantie opgestelde medische rapportage naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade overlegt, tenzij er reeds een onderzoek in de zin van artikel 3.109e Vb heeft plaatsgevonden.
In weerwil van het gestelde onder a tot en met d, wordt de aanvraag als niet-ontvankelijk afgewezen, indien op voorhand vaststaat dat hetgeen de vreemdeling aanvoert niet kan afdoen aan het in de voorgaande procedure genomen besluit.
De IND wijst een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet af als niet-ontvankelijk als sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende elementen en bevindingen.
Hiervan is in ieder geval sprake indien hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd en/of overgelegd tot het oordeel leidt dat met de uitzetting van de vreemdeling artikel 3 EVRM wordt geschonden.
De IND beschouwt een verzoek om heroverweging als een onvolledige aanvraag van een verblijfsvergunning asiel. Indien de vreemdeling weigert een asielaanvraag in te dienen past de IND artikel 30c Vw toe.
V
Paragraaf C1/4.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De beoordeling of een te hervestigen vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vindt plaats voor zijn komst naar Nederland. De hoofdstukken C1 en C2 van de Vc zijn voor deze beoordeling niet van toepassing.
Bij de toetsing of een vreemdeling voor hervestiging in aanmerking komt, maakt de IND een beoordeling op grond van een weging van de volgende factoren:
• de internationale beschermingsgronden, zoals omschreven onder paragraaf C2/3 Vc;
• de individueel gemotiveerde voordracht van UNHCR; en
• het asielbeleid ten aanzien van het land van herkomst van de vreemdeling.
De IND betrekt bij die beoordeling ook of sprake is van de uitsluitingsgronden en contra-indicaties die van toepassing zijn op de internationale beschermingsgronden.
Als onderdeel van het aankomstproces van hervestiging meldt de vreemdeling zich na aankomst in Nederland bij de IND voor het indienen van de aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, om in aanmerking te komen voor het verblijfsdocument.
De intrekkingsgronden, zoals opgenomen in paragraaf C2/10 Vc zijn ook van toepassing op een vreemdeling die in het kader van hervestiging een verblijfsvergunning asiel voor Nederland heeft ontvangen. In uitzondering op bovengenoemde regels trekt de IND de verblijfsvergunning niet in of wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur niet af van een hervestigde vreemdeling, als de verleningsgrond is komen te vervallen vanwege een wijziging in de algemene situatie in het land van herkomst (zie paragraaf C2/10.4 Vc in combinatie met artikel 32, eerste lid, sub c, Vw).
Als de hervestigde vreemdeling vrijwillig is teruggekeerd naar het land van herkomst, beoordeelt de IND de gevolgen voor de verblijfsvergunning asiel van een hervestigde vreemdeling vanwege zijn vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst aan de hand van paragraaf C2/10.4.5 Vc.
W
Paragraaf C2/10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Als in dit hoofdstuk wordt gesproken over het herbeoordelen van een verblijfsvergunning asiel, dan wordt gedoeld op zowel het intrekken van een verblijfsvergunning asiel als op de behandeling van de aanvraag voor de verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daar waar er verschillen zijn, wordt specifiek over intrekkingen of verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gesproken.
In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen in aanvulling op artikel 32 Vw en de artikelen 3.105d, 3.105f en 3.106 Vb.
In artikel 32 Vw is beleidsruimte gelaten door op te nemen dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken of de verlengingsaanvraag kan worden afgewezen als aan één van de genoemde intrekkingsgronden is voldaan. Deze beleidsruimte is deels ingevuld in de in paragraaf C2/10.1 Vc genoemde artikelen uit het Vreemdelingenbesluit, maar nog altijd is hier beleidsruimte om van intrekking van het verblijfsrecht af te zien of van afwijzing van de verlengingsaanvraag.
Van belang is dat er beoordeeld wordt of de intrekking van de verblijfsvergunning evenredig is. Hierbij wordt bekeken wat het belang van de Staat is om te handhaven en om de verblijfsvergunning in te trekken, dan wel niet te verlengen tegenover het belang van de vreemdeling om hier rechtmatig verblijf te behouden, dan wel voort te zetten. Omdat het intrekken van het verblijfsrecht vergaande gevolgen heeft voor de vreemdeling moet de evenredigheid van dit besluit op voorhand getoetst te worden. In deze toets wordt, onder meer, meegewogen:
• welke banden de vreemdeling heeft met Nederland;
• welke banden de vreemdeling heeft met het land van herkomst; en
• behelst in ieder geval de toets die wordt gedaan in het kader van 8 EVRM (privé en gezinsleven).
Ook de belangen van het kind worden, als van toepassing, meegewogen. Als individuele belangen worden aangevoerd, die niet onder bovengenoemde punten vallen, worden deze ook meegewogen.
Als uit de toets komt dat een intrekking onevenredig is, zal de verblijfsvergunning asiel in stand worden gelaten.
Als er enkel belangen zijn aangedragen die aan 8 EVRM raken, kan de asielvergunning wel ingetrokken worden, maar zal gelijktijdig een 8 EVRM vergunning worden verleend, conform de ambtshalve toets uit par. C2/10.1.5 Vc.
Uitzondering hierop is de verblijfsvergunning asiel die verleend is op grond van de Kwalificatierichtlijn, of waar sprake is van internationale bescherming.
In dat geval is sprake van een imperatieve intrekkingsgrond, als intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid Vw, plaatsvindt op grond van:
– onjuiste gegevens (zie paragraaf C2/10.2Vc); of
– vervallen verleningsgrond (zie paragraaf C2/10.4 Vc).
In deze gevallen is er geen discretionaire bevoegdheid om af te wijken van het beleid. De belangen van de vreemdeling worden in het kader van 8 EVRM getoetst bij de ambtshalve toets, en kunnen ertoe leiden dat hoewel de asielvergunning wordt ingetrokken, er een 8 EVRM vergunning zal worden verleend. Voor vergunningen die zijn verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw danwel oudere vergunningen verleend op grond van artikel 29, eerste lid, die niet te herleiden zijn tot de Kwalificatierichtlijn, zal de evenredigheidstoets onverkort gelden.
De IND herbeoordeelt de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als er signalen zijn dat zich mogelijk een intrekkingsgrond (zie paragrafen C2/10.2 e.v.) Vc voordoet. De intrekkingsprocedure kan de volgende onderdelen bevatten:
a) of er een of meerdere gronden zijn om de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken of de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd af te wijzen (zie paragraaf C2/10.2 e.v. Vc);
b) toets naar de evenredigheid van het intrekkingsbesluit (zie paragraaf C2/10.1.1 Vc);
c) of er (achteraf bezien) op het moment van verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd nog andere gronden voor verlening als bedoeld in artikel 29 Vw van toepassing waren (ex tunc toets, zie verder paragraaf C2/10.1.3 Vc evenals paragrafen C2/10.2-C2/10.6 Vc);
d) of de vreemdeling op het moment van herbeoordeling in aanmerking komt voor verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, Vw (ex nunc toets, zie verder paragraaf C2/10.1.4 Vc);
e) de vreemdeling in aanmerking komt voor:
– een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.6a, eerste lid, Vb; of
– uitstel van vertrek op grond van artikel 6.1e Vb
(zie verder paragraaf C2/10.1.5 Vc over de ambtshalve toets);
f) of er sprake is van een terugkeerbeletsel als bedoelt in A3/6.3 Vc en C2/10.3.2 Vc; en
g) of er redenen zijn om een inreisverbod op te leggen of om de vreemdeling ongewenst te verklaren.
Als er meerdere intrekkingsgronden van toepassing zijn, trekt de IND de verblijfsvergunning in per datum van de intrekkingsgrond, die chronologisch het verst teruggrijpt in het verblijfsrecht. Uitzondering hierop is dat als het gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid één van de intrekkingsgronden is, dan vermeldt de IND die intrekkingsgrond subsidiair in het besluit (zie ook paragraaf C2/10.3 Vc).
De IND laat de afwijzing van de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dan wel de intrekking daarvan achterwege als de IND oordeelt dat er op het moment van verlening van de oorspronkelijke verblijfsvergunning asiel sprake was van:
– één of meerdere andere grond(en) voor verlening als bedoeld in artikel 29 Vw; én
– die grond(en) voor verlening op het moment van herbeoordeling niet is komen te vervallen.
Bij de ex tunc toets wordt enkel de informatie die ten tijde van het verlenen van de verblijfsvergunning asiel bekend was getoetst aan het op dat moment geldende beleid. Nieuwe informatie wordt niet getoetst binnen de ex tunc toets. Voor de gevallen waarin de IND geen ex tunc toets verricht, wordt verwezen naar de paragrafen C2/10.2 tot en met C2/10.7 Vc.
Als de IND de afwijzing van de verlenging dan wel de intrekking van de verblijfsvergunning op grond van de ex tunc toets achterwege laat, betekent dat het einde van de herbeoordeling. De IND informeert de vreemdeling dan per brief dat:
– de verblijfsvergunning asiel niet wordt ingetrokken; of
– zijn aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel wordt ingewilligd.
Als de IND besluit dat de grond voor verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gewijzigd moet worden, dan verzoekt de IND de vreemdeling om een verlengingsaanvraag te doen, zodat de grondslag per datum verlengingsaanvraag gewijzigd kan worden in het informatiesysteem van de IND.
De IND beoordeelt of de vreemdeling op het moment van herbeoordeling in aanmerking komt voor internationale bescherming op grond van artikel 29, eerste lid, Vw. Het uitvoeren van de ex nunc toetst hoeft niet vooraf gegaan te worden door een ex tunc toets.
Als de vreemdeling op het moment van herbeoordeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, Vw, dan kan de IND een intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of afwijzing van de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur daarvan achterwege laten.
Als de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ervan afwijst, beoordeelt de IND op grond van artikel 3.6a Vb ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de in dit artikel genoemde beperkingen of voor uitstel van vertrek (zie verder paragraaf C1/4.5 Vc onder ‘ambtshalve toets’). Als er een zwaar inreisverbod is opgelegd, laat de IND – overeenkomstig paragraaf C1/4.5 Vc – de ambtshalve toets op grond van artikel 3.6a Vb achterwege, behoudens de beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 EVRM (artikel 3.6a, eerste lid onder a, Vb).
In beginsel omvat een besluit tot intrekking of van niet-verlenging van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook een terugkeerbesluit.
De IND legt echter geen terugkeerbesluit op, op het moment dat de IND uitstel van vertrek verleent op grond van de medische situatie. In dat geval legt de IND pas een terugkeerbesluit op, op het moment dat:
– de IND besluit tot beëindiging van het uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw; of
– de periode van uitstel van vertrek eindigt en de vreemdeling het grondgebied van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein of Zwitserland moet verlaten.
Paragraaf C2/3.3 Vc is van toepassing.
De IND trekt een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw met terugwerkende kracht in tot aan de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
In paragraaf C2/10.1.2 Vc is uitgelegd wat onder de ex tunc toetst verstaan wordt. Als de IND een intrekkingsprocedure start naar aanleiding van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, verricht de IND slechts een ex tunc toets, als:
– de onjuiste gegevens toezien op het asielrelaas; en
– niet op voorhand vaststaat dat de IND deze aanvraag op grond van de juiste gegevens wel had ingewilligd.
In alle overige gevallen verricht de IND geen ex tunc toets. Dit geldt voor verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd die zijn verleend op grond van artikel 29, eerste en tweede lid, Vw.
In paragraaf C2/10.1.3 Vc is uitgelegd wat onder de ex nunc toetst verstaan wordt.
De IND beoordeelt bij een intrekking of niet-verlenging op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, Vw op het moment van de herbeoordeling, of de vreemdeling op grond van alle beschikbare en geloofwaardige elementen en bevindingen op grond van artikel 29, eerste lid, Vw in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De IND trekt de verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht in tot aan de pleegdatum van het misdrijf, dat aanleiding geeft tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Voordat de IND bij een intrekking op grond van de openbare orde aan de ex nunc toets toekomt, beoordeelt de IND eerst of er sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf en of aan de glijdende schaal is voldaan (zie hieromtrent paragraaf C2/10.3.3 en C2/10.3.4 Vc).
De IND verricht geen ex tunc toets als de IND een intrekkingsprocedure start naar aanleiding van door de vreemdeling gepleegde misdrijven die aangemerkt kunnen worden als een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
In paragraaf C2/10.1.3 Vc is uitgelegd hoe de ex nunc toetst plaatsvindt. Als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt, verricht de IND een ex nunc toets. De IND beoordeelt ex nunc of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij internationaal te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade (artikel 3 EVRM). Bij deze toetst beoordeelt de IND ook of het door de vreemdeling gepleegde misdrijf gezien moet worden als een (bijzonder) ernstig misdrijf, wat maakt dat de openbare orde of nationale veiligheid zich verzet tegen het bezit van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De IND kan in dat geval toch de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekken, omdat de vreemdeling een gevaar is voor de openbare orde of nationale veiligheid, zie hieromtrent paragraaf C2/10.3.2 Vc.
Er kan sprake zijn van een terugkeerbeletsel, als de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd intrekt of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ervan afwijst wegens gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid. De IND beoordeelt altijd of sprake is van een situatie waarbij de vreemdeling bij terugkeer naar het land van herkomst:
– risico loopt op vervolging, zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a Vw; of
– reëel risico loopt op ernstige schade, zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid onder b, Vw.
Als sprake is van één van bovengenoemde situaties neemt de IND in het terugkeerbesluit op, dat de vreemdeling Nederland, het grondgebied van de EU (met uitzondering van Ierland), EER en Zwitserland binnen een gestelde vertrektermijn moet verlaten, maar niet zal worden uitgezet naar het land van herkomst. Als de IND oordeelt dat er een ander land is, waarnaar de vreemdeling kan terugkeren, dan benoemt de IND dit land in het terugkeerbesluit.
In aanvulling op artikel 3.105d, tweede lid, aanhef en onder b, Vb wordt verwezen naar paragraaf C2/7.10.1 Vc om te beoordelen of er sprake is van een bijzonder ernstig misdrijf. Artikel 3.86, eerste tot en met elfde lid, Vb zijn van overeenkomstige toepassing voor zover de strafmaat uit artikel 3.86 Vb de minimumnorm van bijzonder ernstig misdrijf uit paragraaf C2/7.10.1 Vc overstijgt.
Ook beoordeelt de IND of er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving.
In aanvulling op artikel 3.105f, tweede lid, aanhef en onder b, Vb wordt verwezen naar C2/7.10.1 Vc om te beoordelen of er sprake is van een ernstig misdrijf. Artikel 3.86, eerste tot en met elfde lid, Vb zijn van overeenkomstige toepassing voor zover de strafmaat uit artikel 3.86 Vb de minimumnorm van bijzonder ernstig misdrijf uit paragraaf C2/7.10.1 Vc overstijgt.
Ook beoordeelt de IND of er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving.
De IND kan de afgeleide verblijfsvergunning voor nareizende gezinsleden intrekken of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur afwijzen als er sprake is van een gevaar voor de openbare orde als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Daarbij is niet van belang of de verblijfsvergunning:
– ambtshalve dan wel op aanvraag is verleend; of
– is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e of f, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening.
Artikel 3.86, eerste tot en met twaalfde en zeventiende lid, Vb alsmede artikel 3.87 Vb en paragraaf B1/6.2.2 Vc zijn van overeenkomstige toepassing.
Zie voor de verdere invulling van de ex nunc toets paragraaf C2/10.3.1.2 Vc.
De IND beoordeelt of er sprake is van een gevaar voor de openbare orde aan de hand van de voorwaarden van artikel 3.86, eerste tot en met het elfde lid, Vb, als de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c of d, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening.
Voor de invulling van de ex nunc toets wordt verwezen naar paragraaf C2/10.3.1.2 Vc.
De IND trekt een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in met terugwerkende kracht tot aan het moment dat de grond voor verlening is komen te vervallen.
Als de IND een intrekkingsprocedure start, omdat de grond voor verlening is komen te vervallen volgt er een ex tunc toets. In paragraaf C2/10.1.2 Vc is uitgelegd wat onder de ex tunc toets verstaan wordt. De IND verricht geen ex tunc toets als de grond voor verlening van de verblijfsvergunning asiel is komen te vervallen, omdat de vreemdeling vrijwillig is teruggekeerd naar het land van herkomst.
Als de grond voor verlening is komen te vervallen, verricht de IND altijd een ex nunc toets. In paragraaf C2/10.1.3 Vc is uitgelegd wat onder de ex nunc toetst verstaan wordt. De IND beoordeelt daarbij onder meer of de vreemdeling dwingende redenen als bedoeld in artikel 3.37g VV kan aanvoeren om te weigeren de bescherming in te roepen van het land waarvan hij de nationaliteit bezit of zijn gewone verblijfplaats bezat.
De IND verstaat onder ‘dwingende redenen’ als bedoeld in artikel 3.37g VV twee hieronder genoemde voorwaarden:
a. de vreemdeling is slachtoffer geweest van wandaden die (mede) hebben geleid tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; en
b. de psychologische problematiek van de vreemdeling als gevolg van de wandaden en de positie waarin hij na terugkeer kan komen te verkeren staan aan terugkeer in de weg.
Ad a.
De IND beschouwt de volgende daden als wandaden:
• verkrachting, ernstige mishandeling of foltering van de vreemdeling; en,
• de vreemdeling was getuige van de gewelddadige dood, verkrachting, ernstige mishandeling of foltering van naaste familieleden.
Ad b.
De IND neemt aan dat de vreemdeling die geconfronteerd is met een dergelijke wandaad, zich in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst als de daders van de wandaad ongestraft blijven in het land van herkomst. De IND beoordeelt naar de huidige situatie of daders van de wandaad in het algemeen worden bestraft in het land van herkomst.
De IND geeft in het landgebonden asielbeleid van hoofdstuk C7 Vc aan of een wijziging in de algemene situatie in (een deel van) een bepaald land een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft zoals bedoeld in artikel 3.37g VV.
Als de IND vaststelt dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw uit vrije wil is teruggekeerd naar zijn land van herkomst, nodigt de IND de vreemdeling uit om tijdens een gehoor uitleg te geven over de reden, bestemming, duur en verloop van zijn reis. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij ondanks zijn terugkeer naar het land van herkomst nog steeds in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
Voor personen in het bezit van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, tweede lid, Vw, zal terugkeer naar het land van herkomst geen gevolgen hebben voor de verleende verblijfsvergunning.
De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, in onder toepassing van artikel 1C Vluchtelingenverdrag, als een vreemdeling een paspoort van zijn land van herkomst aanvraagt en verkrijgt.
De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, niet in, als de vreemdeling met bewijsmiddelen onderbouwt dat artikel 1C Vluchtelingenverdrag niet van toepassing is.
De IND beoordeelt of de internationale beschermingsstatus van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, kan worden beëindigd omdat de grond voor verlening, zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, is komen te vervallen. Deze situatie doet zich voor als:
– de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw is verlopen; en
– er geen aanvraag voor verlenging van de asielvergunning voor bepaalde tijd of verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is ingediend.
De IND neemt aan dat door het niet (tijdig) indienen van een dergelijke aanvraag de vreemdeling niet langer internationale bescherming nodig heeft en dat de grondslag voor verlening is komen te vervallen. Als hier sprake van is brengt de IND een voornemen tot beëindiging van de beschermingsstatus uit. De IND stuurt het voornemen naar het laatst bekende adres. Als er sprake is van een buitenlands adres geldt hetgeen neergelegd in paragraaf C1/3.1.7 Vc. Als de vreemdeling niet op het voornemen reageert, beëindigt de IND de beschermingsstatus op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
Als de vreemdeling zich bij de IND meldt, voordat het besluit tot beëindiging in rechte is komen vast te staan, beziet de IND of er aanleiding bestaat om het al uitgebrachte besluit te heroverwegen.
De IND verwijst de vreemdeling naar het aanmeldcentrum voor het indienen van een nieuwe (opvolgende) asielaanvraag (zie paragraaf C1/4.6 Vc omtrent een verzoek tot heroverweging), als de vreemdeling:
– zich meldt bij de IND, nadat het besluit tot beëindiging in rechte vast is komen te staan;
– stelt nog steeds internationale bescherming nodig te hebben.
De IND laat in dat geval niet-ontvankelijkverklaring als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw achterwege.
De IND beoordeelt of een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw, kan worden ingetrokken als de vreemdeling uit Nederland is vertrokken. De IND gaat daarbij uit van het vervallen van de verleningsgrond, als:
• aannemelijk is dat de vreemdeling Nederland heeft verlaten en uit de omstandigheden van het vertrek op voorhand duidelijk is dat de verleningsgrond is vervallen; of
• de vreemdeling niet reageert op een informatieverzoek van de IND over zijn verblijfsplaats en of hij vanwege zijn vertrek nog internationale bescherming nodig heeft; of
• op basis van de reactie van de vreemdeling op vorenbedoeld informatieverzoek kan worden aangenomen dat de verleningsgrond is vervallen.
De IND neemt in ieder geval aan dat de vreemdeling uit Nederland is vertrokken. als:
• de vreemdeling is uitgeschreven uit het BRP; of
• de vreemdeling ingeschreven is in het RNI.
De IND stelt de vreemdeling in beginsel eerst in de gelegenheid informatie te verstrekken over zijn verblijfplaats en of hij nog bescherming nodig heeft. De IND stuurt hiertoe een brief naar het laatst bekende adres en stelt de vreemdeling daarbij in de gelegenheid te reageren binnen een termijn van tenminste twee weken. Als er sprake is van een buitenlands adres geldt hetgeen neergelegd in paragraaf C1/3.1.7 Vc.
Als de IND op basis van de verstrekte informatie oordeelt, dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken kan worden, dan brengt de IND een voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning uit, conform paragraaf C1/2.12 Vc. De IND trekt de verblijfsvergunning in op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, als:
– de vreemdeling niet reageert op het voornemen; of
– de zienswijze van de vreemdeling niet tot een ander oordeel leidt.
De IND beziet of er aanleiding bestaat om het al uitgebrachte intrekkingsbesluit te heroverwegen, als de vreemdeling zich bij de IND meldt, voordat het besluit tot intrekking in rechte is komen vast te staan.
De IND verwijst de vreemdeling naar het aanmeldcentrum voor het indienen van een nieuwe (opvolgende) asielaanvraag (zie paragraaf C1/4.6 Vc omtrent een verzoek tot heroverweging), als de vreemdeling:
– zich meldt bij de IND, nadat het besluit tot beëindiging in rechte vast is komen te staan; en
– stelt nog steeds internationale bescherming nodig te hebben.
De IND laat in dat geval niet-ontvankelijkverklaring als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw achterwege.
De IND concludeert niet dat de grond voor verlening is komen te vervallen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, alleen vanwege het feit dat de daders van de als traumatiserend aangemerkte gebeurtenis die aan de verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening ten grondslag lag, zijn bestraft.
Als de IND constateert dat in het land van herkomst een doeltreffend systeem voor opsporing, vervolging en bestraffing van daders van als traumatiserend aangemerkte gebeurtenissen aanwezig is, kan dit aanleiding geven voor de conclusie dat de grond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening is komen te vervallen.
Als de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die verleend is op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening intrekt op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw, dan trekt de IND de verblijfsvergunning in met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van het wijzigingsbesluit waarmee het categoriaal beschermingsbeleid is beëindigd.
De IND concludeert dat de grond voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw is komen te vervallen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, als de verblijfsvergunning asiel van de referent wordt of is ingetrokken. Hierbij past de IND de bepaling van artikel 3.106, eerste lid, Vb overeenkomstig toe.
De IND trekt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in met terugwerkende kracht tot aan de datum waarop de verplaatsing van het hoofdverblijf uit Nederland kan worden vastgesteld. Deze intrekkingsgrond past de IND niet toe als de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet te herleiden is tot de internationale beschermingsstatus en dus niet te herleiden is tot de Kwalificatierichtlijn.
Voor de invulling van de term ‘hoofdverblijf’ zoals bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder d, Vw wordt verwezen naar paragraaf B1/6.2.1 Vc.
Als de vreemdeling in het bezit van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, Vw zijn hoofdverblijf verplaatst, beoordeelt de IND in het kader van de intrekkingsgrond ‘vervallen verleningsgrond’, zie paragraaf C2/10.4.5 Vc, of dit leidt tot intrekking van de verleende vergunning.
De IND kan de afgeleide verblijfsvergunning die is afgegeven op grond van artikel 29, tweede lid, Vw intrekken of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur afwijzen, als de huwelijks- of gezinsband is verbroken als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder e, Vw in samenhang met artikel 3.106 Vb.
De IND trekt de afgeleide verblijfsvergunning in beginsel in met terugwerkende kracht tot aan de vastgestelde datum, waarop de huwelijks- of gezinsband is verbroken.
De IND neemt aan dat de huwelijks- of gezinsband is verbroken in de situaties als opgesomd in paragrafen B7/3.1 Vc en B7/3.2.1 Vc.
Voor het beoordelen van de feitelijke gezinsband tussen ouders en hun biologische kinderen wordt verwezen naar paragraaf C2/4.1 Vc.
De IND beschouwt de gezinsband tussen ouders en kinderen niet als verbroken als de nareizende gezinsleden wegens een tekort aan passende woonruimte noodgedwongen op een ander adres dan de referent worden gehuisvest.
Bij het verbreken van de huwelijks- of gezinsband trekt de IND de verblijfsvergunning in ieder geval niet in of wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur in ieder geval niet af als:
– het minderjarig of meerderjarig kind op het moment van het verbreken van de gezinsband langer dan één jaar houder is van de afgeleide verblijfsvergunning in het kader van nareis bij zijn of haar ouder(s); of
– de ouder(s) op het moment van verbreken van de gezinsband langer dan één jaar houder zijn van de afgeleide verblijfsvergunning in het kader van nareis bij hun (minderjarige) kind; of
– een situatie zoals bedoeld in artikel 3.106 Vb zich voordoet.
In paragraaf C2/10.1.2 Vc is uitgelegd wat onder de ex tunc toetst verstaan wordt. Als de IND een intrekkingsprocedure start vanwege de verbreking van de huwelijks- of gezinsband, dan verricht de IND een ex tunc toets.
In paragraaf C2/10.1.3 Vc is uitgelegd wat onder de ex nunc toetst verstaan wordt. Als er sprake is van deze intrekkingsgrond, beoordeelt de IND of de vreemdeling op grond van alle beschikbare en geloofwaardige gegevens op grond van artikel 29, eerste lid, Vw in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
X
Paragraaf C5/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De vreemdeling moet de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd indienen voor de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afloopt. Als de vreemdeling na afloop van geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geen aanvraag heeft ingediend, start de IND een procedure tot intrekking van de beschermingsstatus. Zie hiervoor de paragrafen C1/3, C2/10.1 en C2/10.4 Vc.
Als de vreemdeling de aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te vroeg indient, dan stuurt de IND de vreemdeling een brief dat de aanvraag te vroeg is ingediend. De IND doet de zaak dan niet inhoudelijk af, en de vreemdeling moet een nieuwe aanvraag doen.
Hierop maakt de IND een uitzondering als de vreemdeling op het moment van indienen van de aanvraag vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder c, Vw.
Op grond van artikel 40 Vw kan de vreemdeling de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd niet eerder indienen dan vier weken voor de afloop van de geldigheidsduur van de aan hem verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Als de vreemdeling de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd indient tussen de zes maanden en vier weken voor afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dan bepaalt de IND de aanvraagdatum op vier weken voor afloop van deze verblijfsvergunning.
Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is ingediend voor afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geldt conform artikel 44, vierde lid, Vw als ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de dag, dat de vreemdeling aan alle voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd voldoet. Verlening vindt echter niet eerder plaats dan met de dag waarop de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is aangevraagd.
Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldt als ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de dag dat de vreemdeling aan alle voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd voldoet. De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als:
• de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verlopen op of na 1 oktober 2018;
• er (nog) geen besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus is genomen;
• het besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus op dat moment nog niet in rechte vaststaat; én
• de vreemdeling aan alle voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd voldoet.
Als de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verlopen vóór 1 oktober 2018 en:
– er (nog) geen besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus is genomen; of
– het besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus op 1 oktober 2018 nog niet in rechte vaststond.
Dan geldt het recht zoals dat gold voor deze datum.
Voor de beleidsregels met betrekking tot het inburgeringsvereiste, waaronder de vrijstellings- en ontheffingsgronden, als bedoeld in artikel 3.107a Vb is paragraaf B9/8.1.2 Vc van overeenkomstige toepassing. Voor de bewijsmiddelen met betrekking tot het inburgeringsvereiste is paragraaf B9/20.1 Vc van overeenkomstige toepassing.
Zie paragraaf C2/10 Vc met betrekking tot de verlenging van de geldigheidsduur, als de vreemdeling niet aan de voorwaarden van artikel 3.107a Vb voldoet.
De IND vermeldt op de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’.
De IND reikt op grond van artikel 9 Vw het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt uit aan het IND loket dat zich het dichtst bij de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling bevindt.
De vreemdeling kan een aanvraag indienen tot het vervangen of vernieuwen van het verblijfsdocument waaruit zijn rechtmatig verblijf blijkt om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb. De vreemdeling dient de aanvraag in bij een door de IND opgegeven postadres dat de IND via zijn website of het aanvraagformulier kenbaar maakt. De IND maakt op zijn website of op het aanvraagformulier eveneens kenbaar op welke wijze de vreemdeling de leges moet betalen. De vreemdeling dient de aanvraag in met het vereiste aanvraagformulier, dat bij de IND verkrijgbaar is.
Y
Paragraaf C5/4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
Als in hoofdstuk C5/4 gesproken wordt over het herbeoordelen van een verblijfsvergunning asiel wordt hieronder zowel de herbeoordeling in kader van het intrekken van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als de afwijzing van de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verstaan. Daar waar de beoordeling anders verloopt, wordt specifiek over intrekkingen of afwijzing aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd gesproken.
In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen die van toepassing zijn in aanvulling op artikel 35 Vw over de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
In artikel 35 Vw is beleidsruimte gelaten door op te nemen dat een verblijfsvergunning asiel kan worden ingetrokken of dat de verlengingsaanvraag kan worden afgewezen indien aan één van de genoemde intrekkings- en afwijzingsgronden is voldaan. Voor de inhoud van de toets wordt verwezen naar paragraaf C2/10.1.1 de inhoud daarvan is van overeenkomstige toepassing.
Wel wordt opgemerkt dat op grond van de kwalificatierichtlijn de intrekking op grond van onjuiste gegevens, paragraaf C5/5.4 Vc, imperatief is. Derhalve is hier geen discretionaire bevoegdheid om af te wijken van het beleid. Voor verblijfsvergunningen die zijn verleend op grond van artikel 29, tweede lid, Vw dan wel oudere verblijfsvergunningen waar geen sprake is van internationale bescherming als bedoeld in de Kwalificatierichtlijn zal de evenredigheidstoets onverkort gelden.
De IND maakt een herbeoordeling van de verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als er signalen zijn dat zich mogelijk een intrekkingsgrond voordoet. De intrekkingsprocedure kan de volgende onderdelen bevatten:
a) of er een of meerdere gronden zijn om de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in te trekken;
b) toets naar de evenredigheid van de intrekking (zie paragraaf C5/4.1.1 Vc);
c) of de vreemdeling op het moment van herbeoordeling in aanmerking komt voor internationale bescherming op grond van artikel 29, eerste lid, Vw (ex nunc, zie ook C2/10.1.4 Vc);
d) of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 EVRM, conform artikel 3.6b, aanhef en onder c, Vb en of aan de vreemdeling uitstel van vertrek op grond van artikel 6.1e Vb moet worden gegeven (ambtshalve toets, zie ook C5/4.1.4 Vc).
e) of er sprake is van een terugkeerbeletsel als bedoeld in A3/6.3 Vc en C2/10.3.2 Vc;
f) of er redenen zijn om een inreisverbod op te leggen dan wel om de vreemdeling ongewenst te verklaren.
Als er meerdere intrekkingsgronden van toepassing zijn, trekt de IND de verblijfsvergunning in per datum van de intrekkingsgrond, die chronologisch het verst teruggrijpt in het verblijfsrecht. Uitzondering hierop is dat als het gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid één van de intrekkingsgronden is, dan vermeldt de IND die intrekkingsgrond subsidiair in het besluit (zie ook paragraaf C2/10.3, C5/4.3 Vc en C5/4.5 Vc).
Bij het intrekken van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd toetst de IND niet of er op het moment van verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook een of meerdere andere grond(en) voor verlening als bedoeld in artikel 29, Vw van toepassing waren.
Paragraaf C2/10.1.5 Vc is van overeenkomstige toepassing. Alleen beoordeelt de IND bij een intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet ambtshalve of de vreemdeling op grond van artikel 3.6a Vb in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de in dit artikel genoemde beperkingen.
Op grond van artikel 3.6b, aanhef en onder c, Vb beoordeelt de IND wel ambtshalve of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 EVRM.
Paragraaf C2/10.2 Vc is met uitzondering van paragraaf C2/10.2.1.1 Vc van overeenkomstige toepassing. De IND trekt een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De IND trekt een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in met terugwerkende kracht tot aan de pleegdatum van het misdrijf, dat aanleiding geeft tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Paragraaf C2/10.3 Vc is van overeenkomstige toepassing.
De IND neemt in ieder geval aan dat op een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de internationale beschermingsstatus van toepassing is als:
• de verblijfsvergunning bij de inwerkingtreding van de Vw 2000 van rechtswege is aangemerkt als verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wegens voorafgaande toelating als vluchteling; of
• de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is verleend op basis van (voorafgaande aanspraken op) een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a dan wel b, Vw.
De IND beoordeelt of er sprake is van een gevaar voor de openbare orde aan de hand van de voorwaarden van artikel 3.86, eerste tot en met het elfde lid, Vb, als de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is verleend naar aanleiding van een oorspronkelijke verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c of d, Vw zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening. Wanneer de oorspronkelijke vergunning een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw was verleend, wordt dit gezien als nationale vergunning, en is er geen sprake van internationale bescherminsstatus zoals bedoeld in de Kwalificatierichtlijn.
Wanneer de oorspronkelijke vergunning een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw, of er sprake is van een vergunning verleend voor invoering van de Vreemdelingenwet 2000, wordt per geval bepaald of deze aan te merken is als een vergunning die valt onder de Kwalificatierichtlijn.
Voor de verdere toetsing is paragraaf C2/10.3.6 Vc van overeenkomstige toepassing.
De IND neemt in ieder geval aan dat op een vergunning voor onbepaalde tijd de Kwalificatierichtlijn van toepassing is als:
• de vergunning bij de inwerkingtreding van de Vw 2000 van rechtswege is aangemerkt als verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wegens voorafgaande toelating als vluchteling; of
• de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is verleend op basis van (voorafgaande aanspraken op) een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, aanhef en onder a dan wel b, Vw.
De IND beoordeelt of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd waarop de internationale beschermingsstatus van toepassing is kan worden ingetrokken op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
De IND beoordeelt of er sprake is van verplaatsing hoofdverblijf overeenkomstig paragraaf C2/10.5 Vc.
De IND trekt de verblijfsvergunning alleen in op grond van verplaatsing hoofdverblijf:
• voor zover het verplaatsen van het hoofdverblijf een intrekkingsgrond in de zin van de internationale beschermingsstatus oplevert; en
• paragraaf C2/10.4.5 Vc en C2/10.5 Vc zijn van overeenkomstige toepassing.
Z
Paragraaf C7/2 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt gewijzigd en komt te luiden:
Ten aanzien van Afghaanse vreemdelingen is sinds 26 augustus 2021 een besluitmoratorium in de zin van artikel 43, eerste lid, Vw van toepassing.
De IND neemt in de regel ten aanzien van de volgende categorieën vreemdelingen ‘personal and knowing participation’ in de zin van paragraaf C2/7.10.1 Vc aan:
• onderofficieren en officieren van de KhaD en de WAD;
• de volgende leden van de Hezb-i-Wahdat:
a. alle leden van het Centrale Leiderschapsorgaan, Shura-i-Markazi;
b. de leden van het Militair Comité van Shura-i-Markazi;
c. de leden van het Politiek Comité van Shura-i-Markazi;
d. de hoofden van de Provinciale Vertegenwoordigingen;
e. alle commandanten van een ferq’a; en
f. hoge officieren van de strijdkrachten van Hezb-i-Wahdat.; en
• hoofd- en opperofficieren van de volgende afdelingen van de Afghaanse politie in de periode 1978–1996:
a. de Kumandani-ye Umumi-ye Defa-yelnqelab;
b. de Riasat-e-Makhsous; en
c. de Operatifi-ye Mahabas.
Groepsvervolging wordt aangenomen voor tolken die hebben gewerkt voor internationale militaire- of politiemissies in Afghanistan.
De IND merkt voor Afghanistan uitsluitend de volgende categorieën vreemdelingen aan als risicogroep:
a) vrouwen die werkzaam zijn in de publieke arena (met name non-gouvernementele organisaties, journalistiek, bij ministeries, in het onderwijs, de gezondheidszorg en de rechterlijke macht).
b) personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van de mensenrechten, die werkzaam zijn voor non-gouvernementele organisaties of het justitieel apparaat.
c) burgers die geassocieerd worden met – of die beschouwd worden als ondersteunend aan – de Afghaanse regering, pro-regering gewapende groepen, het Afghaanse maatschappelijk middenveld en de internationale gemeenschap in Afghanistan, waaronder internationale strijdkrachten, en dientengevolge extra risico lopen op gericht geweld van met name de Taliban en ISKP. Hieronder vallen ook medewerkers van Nederlandse ontwikkelingsprojecten, mensenrechten- en in het bijzonder vrouwenrechtenverdedigers, fixers van journalisten en mensen die hebben gewerkt voor de Nederlandse overheid (anders dan tolken) in Afghanistan.
d) Hazara’s.
e) vreemdelingen die afkomstig zijn uit een leefgebied waar zij tot een (gemarginaliseerde) etnische minderheid behoren, die aldaar ernstige problemen ondervindt.
f) vreemdelingen die afkomstig zijn uit een leefgebied waar zij tot een (gemarginaliseerde) religieuze minderheid behoren, die aldaar ernstige problemen ondervindt.
g) niet-Moslims, vooral bekeerlingen (tot het Christendom bekeerden), afvalligen, Christenen, Bahai en Sikhs/Hindoes.
h) LHBT’s.
i) slachtoffers van Bacha Bazi misbruik.
De IND merkt uitsluitend de volgende categorieën aan als kwetsbare minderheidsgroep:
a) vreemdelingen die afkomstig zijn uit een leefgebied waar zij tot een (gemarginaliseerde) etnische minderheid behoren, die aldaar ernstige problemen ondervindt.
b) vreemdelingen die afkomstig zijn uit een leefgebied waar zij tot een (gemarginaliseerde) religieuze minderheid behoren, die aldaar ernstige problemen ondervindt.
c) niet-Moslims, vooral bekeerlingen (tot het Christendom bekeerden), afvalligen, Christenen, Bahai en Sikhs/Hindoes.
De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de Afghaanse vreemdeling, die aannemelijk heeft gemaakt te vrezen voor eerwraak of bloedwraak, als uit de verklaringen van de vreemdeling is gebleken dat een niet-gewelddadige oplossing onmogelijk is.
Aan een alleenstaande vrouw uit Afghanistan verleent de IND in de regel een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
Bij de beoordeling of een vrouw in Afghanistan als alleenstaand wordt gezien en op die grond bescherming behoeft, wordt in ieder geval meegewogen dat:
1. zij geen echtgenoot heeft – of geen persoon met wie zij een duurzame relatie heeft – in Afghanistan met wie zij kan gaan samenleven;
2. de gezinsband met haar ouderlijk gezin is verbroken en zij aannemelijk heeft gemaakt dat deze niet kan worden hersteld;
3. er geen familielid of sociaal netwerk is waar de vrouw, gelet op haar individuele omstandigheden, voor opvang en bescherming op terug kan vallen.
De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan een alleenstaande vrouw als op grond van haar individuele asielrelaas aannemelijk is dat zij geen bescherming op grond van haar alleenstaande status nodig heeft. Hierbij wordt onder andere meegewogen of en hoe zij zich in het verleden zelfstandig heeft kunnen handhaven in het dagelijks leven in het land van herkomst.
De IND neemt ten aanzien van Afghanistan een binnenlands beschermingsalternatief aan in Kaboel, Herat en Mazar-i-Sharif. De IND beoordeelt individueel of dit binnenlands beschermingsalternatief kan worden tegengeworpen.
De IND neemt in ieder geval aan dat geen binnenlands beschermingsalternatief in deze steden aanwezig is voor de volgende categorieën:
a) de hierboven in paragrafen 2.3.2, 2.4.3 en 2.4.5 genoemde categorieën;
b) gezinnen met minderjarige kinderen;
c) alleenstaande minderjarigen; en
d) vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor:
• geweldpleging op grond van huiselijk geweld, of
• geweld in de directe sociale omgeving, of
• specifiek op hen als vrouw gericht eer-gerelateerd geweld.
De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.
Voor Afghanistan geldt in ieder geval dat:
• algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en
• de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
Ten aanzien van Afghaanse vreemdelingen is sinds 26 augustus 2021 een vertrekmoratorium in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw van toepassing.
Verwesterde vrouwen
De hoofdregel is dat een enkele in Nederland ontwikkelde westerse levensstijl niet tot vluchtelingschap of subsidiaire bescherming kan leiden. Aanpassing aan de gebruiken van Afghanistan mag worden verlangd. Hierop zijn twee uitzonderingen mogelijk:
• Indien een vrouw aannemelijk maakt dat de westerse gedragingen een uitingsvorm zijn van een godsdienstige of politieke overtuiging;
• Indien een vrouw aannemelijk maakt dat zij persoonlijke kenmerken heeft, die uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk zijn te veranderen en zij vanwege deze kenmerken in Afghanistan voor vervolging te vrezen heeft of een risico loopt op een onmenselijke behandeling.
AA
Paragraaf D1/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:
De IND wijst de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen af als in ieder geval één van de in artikel 45b Vw genoemde gronden zich voordoet en de artikelen 3.124, 3.125 en 3.126 Vb hierop geen uitzondering maken.
De IND gaat bij te vroeg of te laat ingediende aanvragen uit van de regels zoals die zijn opgenomen voor de behandeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd respectievelijk de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie respectievelijk paragraaf C5/2 Vc en paragraaf B12/1.1 Vc).
AB
Model 105 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.
AC
Model 105-A komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.
AD
Model 105-B komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.
AE
Model 105-E komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.
AF
Model 107-A komt te luiden als aangegven in bijlage 5.
AG
Model 107-B komt te luiden als aangegven in bjilage 6.
AH
Model 107-D komt te luiden als aangegeven in bijlage 7.
AI
Model 108-A komt te luiden als aangegeven in bijlage 8.
AJ
Model 109 komt te luiden als aangegeven in bijlage 9.
AK
Model 109-A komt te luiden als aangegeven in bijlage 10.
AL
Model 109-B komt te luiden als aangegeven in bijlage 11.
AM
Model 109-C komt te luiden als aangegeven in bjilage 12.
AN
Model 117-A komt te luiden als aangegeven in bijlage 13.
AO
Model 120 komt te luiden als aangegven in bijlage 14.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 29 maart 2022
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie
Model M105, Proces-verbaal staandehouding/overbrenging/overdracht als bedoeld in artikel 50 dan wel artikel 50a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Model M105-A, Proces-verbaal ophouding en onderzoek als bedoeld in artikel 50, dan wel artikel 50a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Model M105-B, Proces-verbaal van staandehouding als bedoeld in artikel 55 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Model M105-E, Beschikking verlenging ophouding, artikel 50, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Model 107-A, Kennisgeving als bedoeld in artikel 62a van de Vreemdelingenwet 2000, al of niet gepaard met een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, eerste of tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Model 107-B, Inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Model 107-D, Kennisgeving als vervolg op en ter aanvulling van een eerder genomen terugkeerbesluit als bedoeld in artikel 62a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Model 109, Maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Model 109-A, Maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Model 109-B, Maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Model M109-C, Maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Model M117-A, Aanwijzing ingevolge artikel 55 en/of meldplicht ingevolge artikel 54 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Dit verzamel-WBV strekt tot aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000 en bevat verbeteringen en verduidelijkingen van bestaande beleidsregels, redactionele aanpassingen en verwerking van jurisprudentie.
De tekst van paragraaf A2/6 Vc is aangepast naar aanleiding van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1392). In die uitspraak is geoordeeld, dat de verlenging van de ophouding geoorloofd kan zijn, als er na de termijn van de ophouding nog steeds het vermoeden bestaat, dat de betrokken persoon geen rechtmatig verblijf heeft. Wel moet daarbij duidelijk zijn dat het onderzoek naar het rechtmatig verblijf nog niet is afgerond en moet duidelijk zijn welk onderzoek al wel is verricht.
Zo kan capaciteitsgebrek na staandehouding van een groep vreemdelingen reden zijn tot verlenging van de ophouding. Maar ook in dat geval moet duidelijk zijn welk onderzoek naar de verblijfsrechtelijke status wel en welk nog niet is afgerond, zodat het vermoeden van geen rechtmatig verblijf blijft bestaan.
Verder zijn een aantal redactionele wijzigingen doorgevoerd.
In WBV 2021/22 zijn beleidsregels opgesteld hoe om te gaan met de situatie waarin een derdelander verblijfsrecht krijgt in een andere lidstaat van de Europese Unie (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland, maar in Nederland gesignaleerd staat in (N)SIS ter fine van de weigering van de toegang vanwege een inreisverbod. De andere lidstaat verzoekt Nederland om deze signalering in (N)SIS op te heffen. De signalering wordt dan altijd uit (N)SIS gewist. Of de vreemdeling vervolgens wordt opgenomen in het nationale systeem E&S is afhankelijk van de vraag of het inreisverbod wordt opgeheven. In A4/2.5 Vc is dit uitgewerkt.
Ook voor een ongewenstverklaarde derdelander geldt dat de signalering altijd uit (N)SIS gewist moet worden als er sprake is van rechtmatig verblijf in een andere lidstaat. Een ongewenstverklaarde derdelander wordt vervolgens in het nationale systeem E&S gesignaleerd. Bij een ongewenstverklaarde derdelander is immers sprake van een schending van de openbare orde en om die reden wordt de ongewenstverklaring niet opgeheven en de derdelander de toegang tot Nederland geweigerd. Dat laatste kan bereikt worden door hem in het E&S te signaleren. Burgers van de Europese Unie, statushouders met een verblijfsrecht in de Europese Unie en hun familieleden die ongewenst verklaard zijn worden nooit gesignaleerd in (N)SIS, alleen in E&S. Wissen van de signalering uit (N)SIS – en opname in E&S – is daarom niet aan de orde.
Dit kwam nog onvoldoende tot uiting in de Vc na de wijziging in WBV 2021/22. Daarom is dit met de wijziging expliciet opgenomen onder A2/12.7 Vc.
Voor de volledigheid, duidelijkheid en om onnodige herhaling te voorkomen, is voor een eventuele omzetting van de signalering van N(SIS) naar E&S bij een inreisverbod verwezen naar A4/2.5.5 Vc.
In A3/2 Vc is verduidelijkt dat de informatie die Bureau SIRENE geeft aan de andere lidstaat dient voor de beoordeling van de intrekking van de verblijfsvergunning die in die andere lidstaat is afgegeven. Het gaat namelijk specifiek om de beoordeling van de intrekking. Daarnaast is verduidelijkt dat als de lidstaat van de Unie waar de vreemdeling een regulier verblijfsrecht heeft op basis van de door de ambtenaar verstrekte informatie over gaat tot intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling, er aanleiding bestaat om een terugkeerbesluit te geven en een inreisverbod op te leggen voor zover dat nog niet is gebeurd. Het kan immers zo zijn dat er al een terugkeerbesluit is gegeven en een (zwaar) inreisverbod is opgelegd voordat de vergunning in de andere lidstaat is ingetrokken. In dat geval hoeft alleen nog een signalering in het SIS te volgen en wordt een eventuele signalering in het E&S gewist. Deze situatie wordt in de Vc-tekst ook gedekt.
Daarnaast is de paragraaf geherstructureerd en voorzien van passende kopjes om de leesbaarheid te vergroten.
Paragraaf A3/6.3 Vc is aangepast, omdat de situatie waarbij uitzetting naar het land van herkomst niet mogelijk is in verband met artikel 3 EVRM of een reëel risico op vervolging, waarbij bovendien geen ander land kan worden aangewezen als land waarnaar de vreemdeling kan terugkeren, niet was opgenomen in de Vc.
Hierbij wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 november 2021 waarin expliciet is opgenomen dat een terugkeerbesluit waarin is opgenomen dat gedwongen terugkeer, al dan niet tijdelijk, niet mogelijk is, niet in strijd is met de Terugkeerrichtlijn (ECLI:NL:RVS:2021:2466).
Paragraaf A3/7.1.5 Vc is aangepast in verband met twee uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In de eerste uitspraak van 14 december 2021 is gesteld dat als de nationaliteit en identiteit van een vreemdeling in een voorafgaande asielprocedure geloofwaardig is geacht, het enkele ontbreken van originele identiteitsdocumenten geen reden is om het artikel 64 verzoek af te wijzen (ECLI:NL:RVS:2021:2799). In de tweede uitspraak van 31 januari 2022 volgt dat ook bij een (reguliere) procedure waar geen asielprocedure aan is voorafgegaan dat, ondanks het niet overleggen van originele documenten, er toch beoordeeld moet worden wat de vreemdeling heeft aangevoerd over de feitelijke toegankelijkheid van de noodzakelijke medische zorg (ECLI:NL:RVS:2022:2799).
In A4/3.5.1 Vc is een redactionele wijziging doorgevoerd. Het dubbele gebruik van het werkwoord ‘laten’ is verwijderd en het werkwoord ‘kan’ is toegevoegd om het facultatieve karakter van deze bevoegdheid tot uitdrukking te brengen.
Vanwege de vervolgprocedures is het belangrijk dat de IND zo snel mogelijk op de hoogte is van de bewaring op grond van artikel 59b Vw. Daarom is aan paragraaf A5/6.3 Vc toegevoegd dat de ambtenaar als bedoeld in artikel 5.3 VV een afschrift van het model 109B doorstuurt aan de IND.
Bovendien is een passage over het houden van een belangenafweging uit de paragraaf verwijderd, omdat deze passage is verouderd. Asielzoekers kunnen op grond van artikel 59b Vw in bewaring worden gesteld. Als een van de daarin genoemde gronden aanwezig is en is gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kan worden volstaan, bestaat geen reden om daarnaast nog een belangenafweging te maken. Er is ook geen verplicht contact met de IND nodig. Dit volgt ook uit vaste Afdelingsjurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:889).
In paragraaf B1/4.6 Vc is een taalfout aangepast.
Per 1 januari 2022 is de herziening van de Wet arbeid vreemdelingen in werking getreden. Met de herziening komt artikel 14, vijfde lid, Vw te vervallen. De hierin genoemde geldigheidsduur is onder artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder h, Vb opgenomen. De geldigheidsduur voor de GVVA, arbeid in loondienst is gewijzigd van één naar drie jaar. Dit is in B5/2.2 Vc gewijzigd met het WBV 2021/22. Daarnaast is per 1 januari 2022 artikel 3.58, eerst lid, aanhef en onder h Vb gewijzigd waardoor een GVVA, arbeid in loondienst verleend kan worden voor 5 jaar als de vreemdeling al vijf jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Per abuis is dit met het WBV 2021/22 niet opgenomen in paragraaf B5/2.2 Vc. Dit wordt met deze wijziging alsnog toegevoegd.
In paragraaf B8/6.1 Vc is een foutieve verwijzing verwijderd. Verder is de schrijfwijze van de verwijzing naar paragraaf C1/2.2 Vc aangepast.
In artikel B9/2.1 Vc is een verduidelijking opgenomen van het begrip ‘geboren en getogen in Nederland’. Met deze toevoeging is geen beleidswijziging beoogd.
Bij besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 9 december 2021 (WBV 2021/22) is paragraaf B9/8.1.2.1 Vc gewijzigd. Deze wijziging hield in, dat de werking van de Wet inburgering 2021 nog niet in werking is getreden voor vreemdelingen, die een verzoek hebben ingediend om sterker verblijf. Daarbij is melding gemaakt dat een aanpassing van het Vreemdelingenbesluit nog in procedure was. Inmiddels is op 25 januari 2022 de wijziging van het Vreemdelingenbesluit, zoals al aangekondigd in het WBV 2021/22, gepubliceerd in het Staatsblad, en met terugwerkende kracht tot 1 januari 20222 in werking getreden (Stb. 2022, 44). Daarmee kan de tekst in paragraaf B9/8.1.2.1 Vc, die verwijst naar de lopende procedure van de wijziging van het Vreemdelingenbesluit, uit de tekst van de paragraaf worden geschrapt.
De wijziging in het Vreemdelingenbesluit zorgt voor een wettelijke basis, waardoor, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2022. De systematiek van doorwerking blijft gelden voor inburgeringsplichtigen die onder het regime van de nieuwe Wi 2021 vallen. Verder wordt aan de huidige verwijzingen in het Vreemdelingenbesluit naar de Wi en het Bi eerbiedigende werking toegekend door aan de betreffende verwijzingen in het Vreemdelingenbesluit toe te voegen dat het de Wet c.q. het Besluit inburgering betreft zoals dat luidde voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding van de Wet c.q. het Besluit inburgering 2021. Dit is van belang voor de niet-inburgeringsplichtige vreemdelingen die sterk verblijf aanvragen en verder de inburgeringsplichtige vreemdelingen, voor zover die onder het overgangsrecht van de Wet inburgering 2021 vallen.
Bij besluit van 24 november 2021 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2021, 580) is aan de artikelen 3.80a, 3.96a en 3.107a Vb een ontheffingsgrond toegevoegd, namelijk de ontheffing aantoonbaar voldoende ingeburgerd (AVI). Met deze ontheffingsgrond kan een vreemdeling worden ontheven van het inburgeringsvereiste bij een aanvraag voor een sterker verblijfsrecht. In het WBV 2022/21 is deze ontheffingsgrond aan paragraaf B9/8.1.2 Vc toegevoegd. De vreemdeling toont dit aan met een advies van DUO. Per abuis is dit bewijsmiddel niet toegevoegd in B9/20.1 Vc. Dit is met deze wijziging hersteld.
Een vreemdeling kan zich melden voor een verblijfsvergunning asiel bij de aanmeldunit van de AVIM. Daarnaast kan de vreemdeling zich melden bij de KMar tijdens de MVT, het grenstoezicht of andere werkzaamheden van de KMar. Dit stond niet vermeld in de Vc. Daarom is dit in C1/2.1 Vc toegevoegd voor de landprocedure en in C1/2.5 Vc voor de grensprocedure.
De KMar verricht net als de AVIM handelingen die zien op de identificatie en registratie (I&R) van de vreemdeling bij aanmelding. De KMar verricht deze handelingen op de brigades of in I&R-straten. De KMar laat de vreemdeling eveneens een aanvraagformulier ondertekenen op de locatie waar zij de vreemdeling aantreffen en verzendt dit formulier naar de IND. Feitelijk wordt daardoor ‘dag nul’ op het AC Ter Apel overgeslagen en start de IND na aankomst van de vreemdeling op het AC direct met het aanmeldgehoor. Om deze gelijkstelling ook tot uitdrukking te brengen in de tekst van C1/2.1 Vc is de KMar ook opgenomen in de paragrafen die zien op deze handelingen.
De voorgenomen besluiten die de IND kenbaar kan maken in een voornemen, waren niet compleet. Immers, de IND kan in een voornemen ook de intentie tot het opleggen van een inreisverbod kenbaar maken. Daarom is dit toegevoegd aan C1/2.12 Vc.
De IND stuurt in beginsel geen (inwilligende) beschikkingen meer naar een vreemdeling in het buitenland door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. De reden hiervoor is dat dit schending van de privacywetgeving oplevert. Daarom is deze passage geschrapt uit C1/2.13 Vc.
De hoofdstukken C1/3, C2/10, C5,2 en C5/4 Vc zijn aangepast om de leesbaarheid te verbeteren, het beleid te verduidelijken en enkele verwijzingen te actualiseren. Verder zijn wijzigingen doorgevoerd om een duidelijker onderscheid te maken tussen de procedurele en inhoudelijke regels met betrekking tot het intrekken of niet verlengen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bestaande tekst in deze hoofdstukken is onderverdeeld in paragrafen en sub-paragrafen. Ook zijn de paragrafen en sub-paragrafen van nummering voorzien. Met deze aanpassingen is geen beleidswijziging beoogd.
In hoofdstuk C1/3 is de koptekst ‘De procedure bij intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd’ en ‘De procedure bij verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd’ toegevoegd en zijn de paragrafen ‘Termijnen indiening aanvraag om verlenging’ en ‘Ingangsdatum verblijfsvergunning asiel’ verplaatst van C2/10.1 Vc naar C1/3.2 Vc en van nummering voorzien. De tekst over het verlopen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verplaatst van paragraaf C1/3 Vc naar paragraaf C1/3.2.3 Vc.
Enkele passages die op andere plekken in de Vc al worden behandeld, zijn verwijderd. Er is in die gevallen een verwijzing opgenomen. Dit geldt voor paragraaf C1/3.1.1 Vc en C1/3.1.2 Vc. In paragraaf 3.1.2 Vc is verder verduidelijkt dat bij het intrekkingsgehoor de vreemdeling altijd de gelegenheid krijgt om asielgronden naar voren te brengen. De verwijzing naar artikel 32, eerste lid, onder e, Vw is verder verwijderd omdat deze verwijzing niet meer juist is. De tekst onder paragraaf 3.2.1 Vc is zodanig gewijzigd dat deze de huidige praktijk weergeeft.
Paragraaf C1/3.1.2 Vc is toegevoegd om specifiek voor de intrekkingsprocedures de regels voor de zienswijze toe te lichten. Verder is paragraaf C1/3.1.7 Vc toegevoegd en is een nieuw proces voor verzending naar het buitenland uitgewerkt. Op deze wijze kan aan de privacyregelgeving worden voldaan en kan de besluitvorming wel aan de vreemdeling worden kenbaar gemaakt.
In paragraaf C1/3.2.1 Vc is toegevoegd dat een vreemdeling waarbij de grondslag van de verblijfsvergunning asiel gewijzigd dient te worden uitgenodigd zal worden een verlengingsaanvraag te doen.
Verder is in hoofdstuk C1/3 Vc verduidelijkt, dat dit hoofdstuk alleen geldt voor de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De regels over de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd zijn vanuit dit hoofdstuk verplaatst naar paragraaf C5/2 Vc.
De paragraaf ‘De procedure bij verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd’ is verplaatst van paragraaf C2/10.1 Vc naar C1/3.2 Vc. Verder is het al bestaande beleid verduidelijkt en is het beleid op een aantal onderdelen aangepast. Ten aanzien van de verduidelijkingen van het beleid is paragraaf C2/10.1 Vc toegevoegd, waarin een toelichting wordt gegeven op de algemene beleidsregels die gelden voor alle intrekkingsgronden uit artikel 32 Vw. Verder is sub-paragraaf C2/10.1.1 Vc toegevoegd, waarin wordt toegelicht waar de IND rekening mee houdt bij het herbeoordelen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. In de ook nieuwe sub-paragraaf C2/10.1.2 Vc wordt toegelicht wat onder de ex tunc toets verstaan wordt. Vervolgens wordt in de nieuwe sub-paragraaf C2/10.1.3 Vc de ex nunc toets weergegeven. De al bestaande tekst uit sub-paragraaf C2/10.1.4 Vc over de ambtshalve toets is aangepast en geactualiseerd met als doel de leesbaarheid daarvan te verduidelijken. Verder is de paragraaf omtrent 1F verwijderd, nu deze informatie inhoudelijk niets toevoegt, en al voortvloeit uit paragraaf C2/7.10.2 Vc. Tenslotte is in de al bestaande paragrafen die toezien op de losse intrekkingsgronden, per intrekkingsgrond verduidelijkt waarmee rekening gehouden moet worden bij het toepassen daarvan. Met bovenstaande is geen beleidswijziging beoogd.
In paragraaf C2/10.4.3 Vc is de eerste alinea verwijderd, nu deze informatie ook in de daaropvolgende alinea staat. De vreemdeling wordt bij vrijwillige terugkeer gehoord om te bekijken of er sprake is van een vervallen verleningsgrond. Hiermee is geen beleidswijziging beoogd. In paragraaf C2/10.4.8 Vc is verduidelijkt dat artikel 3.106, eerste lid, Vb overeenkomstig toegepast wordt. Dit is inhoudelijk geen beleidswijziging.
In paragraaf C2/10.4.1 Vc is de passage – over hoe de IND vaststelt dat de grond voor verlening is komen te vervallen – geschrapt, nu dit betrokken wordt bij de bepaling van het beleid.
Voor wat betreft de beleidswijzigingen zijn de volgende aanpassingen gedaan.
Allereerst is de evenredigheidstoets ten aanzien van een intrekking expliciet in het beleid neergelegd. In het kader van de menselijke maat, het ACVZ commentaar – ‘Het evenredigheidsbeginsel biedt perspectief. Herziening van de belangenafweging bij intrekking verblijfsvergunning van februari 2022’ – evenals de verplichte en integrale belangenafweging op grond van artikel 3:4 Awb is ervoor gekozen om de noodzaak voor deze toets expliciet in het beleid neer te leggen. Hierbij wordt duidelijk gemaakt aan welke belangen getoetst dient te worden en dat deze toets ertoe kan leiden dat de verblijfsvergunning asiel in stand gelaten dient te worden.
Vervolgens is het aantal situaties waarin niet langer een ex tunc toets wordt verricht uitgebreid. In dit hoofdstuk werd reeds vermeld dat er geen ex tunc toets plaatsvindt, als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Hieraan is toegevoegd dat evenmin een ex tunc toets wordt verricht als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden over zijn identiteit en/of nationaliteit als de vreemdeling onjuiste gegevens verstrekt heeft dan wel gegevens heeft achtergehouden over het asielrelaas en het op voorhand vaststaat dat de aanvraag zou zijn afgewezen indien die gegevens bij de beoordeling bekend waren geweest. Deze beleidswijzigingen zijn gebaseerd op de uitspraak 201704184/1/V2, ECLI:NL:RVS:2018:66, van 10 januari 2018 van de AbRS, waarin is bepaald dat bij onjuiste persoonsgegevens het niet relevant is of de vergunning zou zijn verleend wanneer de juiste persoonsgegevens waren gebruikt. Redengevend is dat de verblijfsdocumenten in dat geval niet onder vermelding van de juiste persoonsgegevens zouden zijn afgegeven. In deze situaties wordt niet langer een ex tunc toets verricht. Wanneer het niet op voorhand vaststaat dat de onjuiste gegevens over het asielrelaas tot een afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid, wordt nog wel een ex tunc toets verricht.
Vervolgens is neergelegd dat bij de ex nunc toets niet langer wordt getoetst of sprake is van een grond voor verlening op basis van artikel 29, tweede lid, Vw. Immers, in artikel 29, tweede lid wordt vermeld dat een vergunning op grond van dit artikel kan worden verleend aan het gezinslid dat op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorde tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland is ingereisd, dan wel is nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend, dan wel als binnen die drie maanden door of ten behoeve van dat gezinslid een machtiging tot voorlopig verblijf is aangevraagd. Nu bij de ex nunc beoordeling van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bij voorbaat al niet aan die termijnen kan worden voldaan, wordt hier niet langer aan getoetst.
In paragraaf C2/10.2.2 Vc is toegevoegd om de intrekkingsbevoegdheid op grond van 1F in de Vc duidelijk neer te leggen en duidelijkheid te geven welke intrekkingsgrond hierbij gebruikt dient te worden. Dit is geen beleidswijziging, slechts een verduidelijking van de huidige uitvoeringspraktijk.
Tot slot is in paragraaf C2/10.3.4 Vc is de passage betreffende artikel 3.105f, tweede lid, aanhef en onder b, Vb verwijderd nu dit louter toeziet op 1F, en een intrekking 1F plaatsvindt op grond van het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden gegevens die tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid en niet op grond van een gevaar voor de openbare orde.
Aan paragraaf C5/2.2 Vc en C5/2.3 Vc is verder tekst toegevoegd om de bestaande tekst te verduidelijken. In paragraaf C5/2.3 is verder komen te vervallen dat een aanvraag voor bepaalde tijd kan leiden tot een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Dit behoort niet tot de juridische mogelijkheden, wel zal in die gevallen de vreemdeling geïnformeerd worden dat hij een aanvraag voor onbepaalde tijd of voor verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde kan indienen.
Onder paragraaf C5/2.5 Vc is de tekst over het direct verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verwijderd omdat deze tekst niets met het verstrekken van een verblijfsdocument te maken heeft en dus op deze plaats niet juist was.
In paragraaf C5/4 Vc is de evenredigheidstoets ten aanzien van een intrekking expliciet in het beleid neergelegd. Er is voor gekozen om deze toets expliciet in het beleid neer te leggen in het kader van:
– de menselijke maat;
– het ACVZ advies: ‘Het evenredigheidsbeginsel biedt perspectief. Herziening van de belangenafweging bij intrekking verblijfsvergunning van februari 2022’; en
– de verplichte en integrale belangenafweging op grond van artikel 3:4 awb
Hierbij wordt duidelijk gemaakt aan welke belangen getoetst dient te worden en dat deze toets ertoe kan leiden dat de verblijfsvergunning in stand gelaten dient te worden.
Op basis van uitspraak 201709975/1/V2, ECLI:NL:RVS:2019:1924, van 18 juni 2019 van de AbRS wordt geen ex tunc toets verricht bij het intrekken van een asielvergunning voor onbepaalde tijd. In deze uitspraak is aangegeven dat bij intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd niet hoeft te worden beoordeeld of in het verleden de tijdelijke verblijfsvergunning op een andere grond verleend had moeten worden. Dit is in aangepast in Hoofdstuk C5/4 Vc.
Verder zijn in een aantal paragrafen verwijzingen naar de paragrafen C1/3, C2/10, C5/2 en C5/4 aangepast. Dit betreft de paragrafen C1/4.7 en D1/2 Vc.
Verder is in paragraaf D1/2 Vc een verwijzing ingevoegd naar paragraaf B12/1.1 Vc voor de geldende voorwaarden bij de aanvraag van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
Deze wijziging vloeit voort uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 20 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:187). In deze uitspraak is bepaald dat de IND moet motiveren waarom de IND onverminderd het bepaalde in de artikelen 3.6 en 3.6a Vb geen gebruik maakt van de mogelijkheid om ambtshalve te beoordelen of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen op grond van artikel 3.6b Vb. De Staatssecretaris vindt het wenselijk om in het beleid neer te leggen dat de IND geen gebruik maakt van deze mogelijkheid. De wetgever heeft er immers uitdrukkelijk voor gekozen om deze toets niet uit te voeren bij tweede of volgende aanvragen en dit expliciet opgenomen in artikel 3.6a Vb (zie MvT besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 17 december 2013 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (stroomlijning toelatingsprocedures) (Stcrt. 2013, 580).
Bij een tweede of volgende aanvraag toetst de IND – conform de wens van de wetgever – dus enkel of er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen en of die de kans aanzienlijk groter maken dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Waar mogelijk beoordeelt de IND binnen één dag of er sprake is van een nieuwe elementen of bevindingen en of deze relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. Het alsnog meenemen van reguliere omstandigheden zou het risico mee kunnen brengen dat de vreemdeling een tweede of opvolgende aanvraag enkel indient om de voorwaarden voor een reguliere verblijfsvergunning (leges en paspoortvereiste) te ontlopen. Daarnaast bestaat het risico dat de IND een tweede of volgende asielaanvraag dan niet zo spoedig als mogelijk kan afhandelen.
De beleidsbepaling dat de IND bij een afwijzing van een aanvraag als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder g, Vw niet ambtshalve toetst aan artikel 3.6a Vb voegt niets meer toe. Immers, met het toevoegen van de hierboven beschreven wijziging is al duidelijk dat bij alle twee of volgende aanvragen de IND niet ambtshalve toetst aan artikel 3.6a en 3.6b Vb. Daarom is deze zin geschrapt.
De Staatssecretaris heeft de Tweede Kamer op 3 februari 2022 geïnformeerd dat de verwijtbaarheidstoets uit de Vc wordt geschrapt. De verwijtbaarheidstoets uit artikel 40, vierde lid van de Procedurerichtlijn moet expliciet in de wet- en regelgeving van de lidstaten geïmplementeerd zijn om daadwerkelijk te kunnen worden gebruikt (HvJEU 9 september 2021, C-18/20, ECLI:EU:C:2021:710). De implementatie van de verwijtbaarheidstoets in paragraaf C1/4.6 Vc voldeed hier niet aan. De gevolgen van het schrappen van de verwijtbaarheidstoets zijn voor de praktijk beperkt. Dat komt omdat de IND bij elke aanvraag toetst of uitzetting een schending van het verbod op refoulement oplevert (artikel 3 EVRM). Dit is immers een absoluut verbod. Daarom heeft de Staatssecretaris ingestemd met het schrappen van de verwijtbaarheidstoets uit de Vc. Er is niet gekozen voor implementatie van de verwijtbaarheidstoets in hogere regelgeving.
Tenslotte is met deze wijziging de term ‘nieuwe elementen en bevindingen’ aangepast naar aanleiding van het arrest van het HvJEU van 10 juni 2021 (C-921/19, ECLI:EU:C:2021:478).
Per brief van 23 februari 2022 heeft de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer laten weten dat het afgekondigde besluit- en vertrekmoratorium voor Afghaanse vreemdelingen, dat zou aflopen op 26 februari 2022, met zes maanden is verlengd. Dit besluit is op 25 februari 2022 gepubliceerd in de Staatscourant.
Gelet op het voorgaande zijn de sub-paragrafen C7/2.1 en C7/2.7 Vc aangepast. Voor een nadere toelichting op het aangegeven beleid wordt verwezen naar bovengenoemde brief aan de Tweede Kamer.
In verschillende modellen zijn een aantal redactionele wijzingen doorgevoerd:
In model M109-B is de volgorde aangepast aan de volgorde, zoals die is opgenomen in artikel 59b, Vw. Ook is per onderdeel de wettelijke grondslag beter aangegeven. Ook is de tekst uit het model M109-B verwijderd met betrekking tot de gronden, die van toepassing zijn geweest op een voorafgaande maatregel van bewaring, omdat die voor een nieuwe opvolgende maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid onder c, Vw niet van belang zijn.
Verder zijn in model 109, 109-A en 109-B een aantal voetnoten aangepast aan de huidige praktijk.
Bovendien is in het model het begrip vreemdeling(e) neutraal gemaakt tot vreemdeling.
Ook is het begrip vreemdeling(e) neutraal gemaakt tot vreemdeling in de modellen M105, M105-A, M105-B,M109, M109-A en M109-B.
Bovendien zijn de adresgegevens in de aanhef van dit model verwijderd, omdat die voor de 105-B, M109, M109-a en M109-B niet noodzakelijk zijn.
Tenslotte is de beroepsclausule aangepast in de modellen M105-E, M107-A, M107-B, M107-D, M108-A, M109, M109-A, M109, B en M109-C, M117 omdat het niet meer mogelijk is om per fax een beroepschrift bij de rechtbank in te dienen.
Bij het onderwerp ‘presentatie aan vertegenwoordiging’ is ruimte gemaakt om informatie over meerdere presentaties op te nemen. Bij de vervolgacties is de vermelding ‘reden niet gepresenteerd’ daarom verwijderd. Daarmee komt duidelijker tot uitdrukking dat met ‘vervolgacties aan vertegenwoordiging’ andere acties worden bedoeld dan het (meermaals) presenteren van een vreemdeling. Verder is het model M120 aangepast aan de huidige opmaak van de modellen in de Vreemdelingencirculaire. Ook is het model inhoudelijk geüpdatet. Zo is op een aantal plekken een verwijzing gemaakt naar het inreisverbod, als bedoeld in artikel 66a, zevende lid, Vw. Verder is op een aantal plekken verouderde terminologie aangepast.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-8628.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.