TOELICHTING
I Algemeen
1. Inleiding
In 2019 is Richtlijn (EU) 2019/904 van het Europees Parlement en de Raad
van 5 juni 2019 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde
kunststofproducten voor eenmalig gebruik op het milieu (PbEU 2019, L 155),
(hierna: richtlijn 2019/904), gepubliceerd.
Richtlijn 2019/904 is in Nederland geïmplementeerd door middel van het
Besluit kunststofproducten voor eenmalig gebruik, hierna: het Besluit. Met dit
Besluit is ook het Besluit beheer verpakkingen 2014 gewijzigd (hierna: Besluit
verpakkingen). In de Regeling kunststofproducten voor eenmalig gebruik (hierna:
de Regeling) wordt op grond van artikel 9.5.2, zevende lid, van de Wet
milieubeheer maatregelen uit het Besluit en het Besluit verpakkingen nader
uitgewerkt.
In het Besluit verpakkingen (Art. 15d) staat dat voor het bereiken van een
ambitieuze en aanhoudende consumptievermindering, ter uitvoering van artikel 4,
eerste lid, van richtlijn 2019/904, vanaf januari 2023 bepaalde maatregelen
genomen kunnen worden. In de Regeling worden deze maatregelen nader uitgewerkt
in de artikelen 2.1 en 2.2.
In artikel 15f van het Besluit verpakkingen en in de artikelen 4 en 5 van
het Besluit is vastgesteld dat, voor de producten waarop deze artikelen
betrekking hebben, een producentenverantwoordelijkheid geldt voor de kosten
voor het opruimen van zwerfafval. In de Regeling worden de nadere regels
gesteld voor de producentenverantwoordelijkheid, waarbij wordt geregeld hoe de
kosten voor het opruimen van zwerfafval worden bepaald en geïnd bij producenten
(artikel 3.1) en hoe dit geld wordt verdeeld over de overheidsorganisaties die
een gebied beheren (hierna: gebiedsbeheerders) (artikel 3.2) en hoe de
producentenverantwoordelijkheid t.a.v. de bewustmakingsmaatregelen wordt
ingevuld (art. 3.3).
Daarnaast regelt de Regeling enkele rapportage en monitoringsverplichtingen
die volgen uit richtlijn 2019/904 en het Besluit (artikel 4.1 en 4.2).
De wetgeving voor kunststofproducten voor eenmalig gebruik is een schakel
in de brede aanpak om het (mariene) milieu te beschermen en ‘lekkage’ van
kunststof producten naar het milieu (de plastic soep) te verminderen. Tevens
past de wetgeving in de transitie naar een meer circulaire economie. Daarbij
moet de onderhavige regelgeving gezien worden in samenhang met onder andere
statiegeld op kunststof flessen3, de beleidsmaatregelen voor een circulaire verpakkingsketen4, evenals de acties uit het uitvoeringsprogramma circulaire
economie5, het programma van maatregelen voor de Kaderrichtlijn Mariene
Strategie6, de beleidsaanpak microplastics7 en het Afvalpreventieprogramma8 op basis van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen.
Deze regeling is enkel van toepassing in het Europese deel van Nederland.
Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben een status als ‘Landen en Gebieden
Overzee’. Op grond van artikel 355 van het EU-werkingsverdrag, het LGO-besluit
en staande jurisprudentie is een EU-richtlijn niet van toepassing in die
gebieden als over die toepassing geen expliciete bepaling in die richtlijn is
opgenomen.
2. Aanleiding, probleembeschrijving en probleemaanpak
2.1 Aanleiding
Van de materialen die als zwerfafval in het mariene milieu terechtkomen is
50% afkomstig van kunststofproducten voor eenmalig gebruik.9 Het doel van richtlijn 2019/904 en de Nederlandse implementatie ervan
is om de hoeveelheid kunststoffenproducten voor eenmalig gebruik dat als
zwerfafval in het (mariene) milieu terecht komt te verminderen.
Kunststofproducten in het (mariene) milieu breken niet tot nauwelijks af, maar
vallen hooguit uiteen in kleine (micro)deeltjes. Plant- en diersoorten
ondervinden problemen door de kunststofproducten die in het milieu
terechtkomen. Ook is zwerfafval een grote ergernis voor veel mensen. De kosten
voor het opruimen van dit zwerfafval ligt nu grotendeels bij
overheidsorganisaties die gebieden beheren (hierna: gebiedsbeheerders).
Richtlijn 2019/904 bepaalt voor specifieke producten, te weten lichte plastic
draagtassen, ballonnen, vochtige doekjes, tabaksproducten, zakjes en wikkels,
drinkbekers en voedselverpakkingen, dat de producenten (hieronder ook
importeurs) een aandeel van de kosten moet gaan betalen. Specifiek voor de
drinkbekers en voedselverpakkingen moeten lidstaten maatregelen nemen om in
2026 een ambitieuze en aanhoudende consumptiereductie van kunststof drinkbekers
en kunststof voedselverpakkingen (zijnde containers) voor eenmalig gebruik te
behalen ten opzichte van 2022.
2.2 Probleemomschrijving
Kunststof drinkbekers en kunststof voedselverpakkingen voor eenmalig
gebruik behoren tot de top 10 van kunststofproducten die het meest als
zwerfafval op de Europese stranden worden aangetroffen.10 In Nederland worden er jaarlijks ruim 4 miljard koffiebekers voor
eenmalig gebruik (wegwerpbekers) gebruikt. Daarvan worden 1,6 miljard bekers
koffie verkocht door de horeca, 2,97 miljard bekers gebruikt op het werk, 30
miljoen bekers wordt verkocht op stations en 39 miljoen door tankstations.
Daarnaast consumeren 19,5 miljoen festivalbezoekers per jaar hun drankjes in
wegwerpbekers. Er worden daarnaast jaarlijks ruim 1,7 miljard
voedselverpakkingen weggegooid na eenmalig gebruik. Er worden 876 miljoen
porties afhaal- en bezorgmaaltijden geconsumeerd, waarvoor minimaal 876 miljoen
wegwerpverpakkingen worden gebruikt. Per maaltijd zijn in de meeste gevallen
minstens twee wegwerpverpakkingen nodig.11
De trend in het gebruik van wegwerpbekers en -voedselverpakkingen is al een
aantal jaren stijgend onder andere doordat er meer eten en drinken voor
onderweg, afhaalmaaltijden en thuisbezorging geconsumeerd wordt, wat ook terug
te zien is in de monitoring van het zwerfafval. Vanwege de SARS-CoV-2 (Corona)
pandemie is het aantal afgehaalde en thuisbezorgde dranken en maaltijden en
daarmee het gebruik van wegwerpbekers en – voedselverpakkingen nog verder
toegenomen, waardoor er ook een toename is van deze producten in het
zwerfafval. Onder andere milieuorganisaties, gemeenten, waterschappen,
omgevingsdiensten, en veel bedrijven zetten zich in om het zwerfafvalprobleem
tegen te gaan. De ondernemers die in het proces van de totstandkoming van de
Regeling zijn geconsulteerd, zijn eveneens van mening dat er maatregelen moeten
worden genomen om het aantal producten dat eindigt als zwerfafval te verlagen.
Ook in de media wordt het zwerfafvalprobleem erkend. De Volkskrant schreef
bijvoorbeeld over de 5.000 liter zwerfafval die achterbleef na een dagje
park12 en De Limburger wijdde aandacht aan het toegenomen aandeel van
wegwerpbekers in het afval door de coronapandemie13. De kosten voor het opruimen ervan komen nu voor rekening van
overheden.
2.3 Probleemaanpak
Deze regeling heeft als doel om maatregelen te introduceren die:
-
1) het gebruik van de kunststof drinkbekers en voedselverpakkingen voor
eenmalig gebruik reduceren (Artikel 2);
-
2) de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, zoals opgenomen in het
Besluit kunststofproducten voor eenmalig gebruik, uitwerken teneinde de kosten
voor het opruimen van kunststof producten voor eenmalig gebruik in het
zwerfafval te laten betalen door de producenten die deze producten op de markt
hebben gebracht (Artikel 3.1 en 3.2);
-
3) bewustmaking van het publiek vergroten door producenten van
kunststofproducten voor eenmalig gebruik (Artikel 3.3); en
-
4) de verslaglegging regelen die volgt uit de het Besluit kunststofproducten
voor eenmalig gebruik (Artikel 4).
Artikel 2 (reductiemaatregelen)
De maatregelen in de regeling beogen het gebruik van kunststof drinkbekers
en voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik in 2026 t.o.v. 2022 met minimaal
40% te verminderen. De regeling bevat daartoe regels om kunststof drinkbekers
en voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik zoveel mogelijk te vervangen door
herbruikbare alternatieven a) door middel van een verbod op het gebruik ervan
bij consumptie ter plaatse en b) door ontmoediging van het gebruik door een
verbod op het gratis verstrekken bij consumptie voor onderweg, afhalen of
thuisgebruik.14
De reductiemaatregelen in de Regeling hebben als doel het gebruik van
herbruikbare bekers en voedselverpakkingen de norm te maken en de hoeveelheden
eenmalig te gebruiken kunststof bekers en voedselverpakkingen ambitieus en
aanhoudend te reduceren. Herbruikbare alternatieven zijn niet alleen beter voor
het tegengaan van zwerfafval. Verschillende onderzoeken laten zien dat het bij
een minimaal aantal keren meermalig gebruik ook qua milieu-impact beter is om
voor herbruikbaar te kiezen15. Gezondheidsexperts16 hebben daarbij verklaard dat herbruikbare systemen veilig kunnen worden
toegepast als de basishygiëneregels17 in acht worden genomen.
Artikel 3 (Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid)
De kosten voor het opruimen van zwerfafval door overheidsorganisaties wordt
in de huidige situatie voornamelijk vanuit publieke middelen betaald en deze
kosten liggen m.n. bij Nederlandse gemeenten en andere gebiedsbeheerders. Het
doel van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) in de Regeling is
om de rekening van de kosten voor het opruimen van zwerfafval deels te
verleggen naar de producenten. De producenten krijgen daardoor een aanvullende
verantwoordelijkheid voor het afval van hun producten. Het doel is dus niet om
het zwerfafvalprobleem met deze regelgeving op te lossen, want daar zijn
aanvullende regels of afspraken voor nodig en dat ligt bovendien buiten de
scope van de implementatie van richtlijn 2019/904. Een doelstelling voor het
verminderen van het aandeel van deze producten in het zwerfafval is bovendien
niet passend, aangezien het realiseren van een dergelijke doelstelling dan
grotendeels wordt opgelegd aan decentrale overheden. Het is aan henzelf om het
ambitieniveau te bepalen om de hoeveelheid zwerfafval te reduceren. Met de
Regeling wordt wel geregeld dat de kosten die overheidsorganisaties hebben voor
het opruimen van zwerfafval voor verschillende kunststofverpakkingen voor
eenmalig gebruik in beeld worden gebracht en dat de kosten vervolgens worden
verhaald op producenten. Afspraken over vermindering van zwerfafval en
effectieve aanpak van zwerfafval kunnen producenten en gebiedsbeheerders indien
gewenst onderling met elkaar bepalen in een landelijke aanpak zwerfafval.
De benadering met een UPV sluit goed aan bij het uitgangspunt van de
‘vervuiler betaalt’ en geeft producenten een financiële prikkel om zich in te
zetten om de hoeveelheid zwerfafval van hun producten terug te dringen. Tevens
krijgen producenten een verplichting om consumenten bewust te maken van de
gevolgen van zwerfafval op het milieu en het gebruik van herbruikbare
alternatieven te stimuleren. In deze ministeriële regeling zijn nadere regels
gesteld met betrekking tot de werking van de UPV: over de wijze waarop de
kosten die producenten moeten dekken worden bepaald en hoe concreet invulling
wordt gegeven aan de bewustmakingsmaatregelen voor consumenten.
Artikel 4 (Verslaglegging)
Tot slot zijn verschillende verplichtingen opgelegd ten aanzien van het
verslag dat producenten dienen te doen over het nakomen van hun verplichtingen
en de gegevens die zij moeten aanleveren ten aanzien van het totaal door hen in
de handel gebrachte kunststofproducten voor eenmalig gebruik. Deze Ministeriële
regeling stelt verschillende formats vast die door producenten dienen te worden
gebruikt.
3. Reikwijdte en werking van de maatregelen
3.1 Reikwijdte
De bepalingen in de Regeling hebben betrekking op specifieke ‘kunststofproducten voor eenmalig
gebruik’ die zijn opgenomen in het Besluit en in bijlagen A, E en G
van richtlijn 2019/904. In deze paragraaf zal als eerste worden ingegaan op
welke specifieke producten het in de Regeling betreft. Vervolgens wordt
ingezoomd op de definitie van kunststofproducten en eenmalig vs. meermalig
gebruik.
Reikwijdte van de specifieke kunststofproducten
De bepalingen in de Regeling gelden voor drinkbekers, drankverpakkingen,
voedselverpakkingen, lichte plastic draagtassen, tabaksproducten met filters,
maandverband, tampons, vochtige doekjes en ballonnen indien deze voor eenmalig
gebruik bedoeld zijn en als deze producten geheel óf gedeeltelijk van
kunststoffen zijn gemaakt. Het volledige overzicht van producten, met
bijbehorende bepalingen in richtlijn 2019/904 en in de Regeling staat in tabel
1.
Tabel 1: overzicht van producten, met bijbehorende bepalingen in
richtlijn 2019/904 en in de Regeling.
Kunststoffen producten voor eenmalig gebruik
|
Relevant deel van de bijlage bij richtlijn 2019/904 en de toepasselijke
inhoudelijke vereisten
|
Relevant deel van de regeling
|
Ballonnen
|
Deel E, sectie II, punt 2
|
Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (artikel 8, lid 3)
|
Art. 3.1
|
Deel G, punt 7
|
Bewustmakingsmaatregelen (artikel 10)
|
Art. 3.3
|
Drankflessen ≤ 3 l, doppen en deksels inbegrepen
|
Deel C
|
Productvereisten (artikel 6, lid 5)
|
Art. 4
|
Drankverpakkingen ≤ 3 l, doppen en deksels inbegrepen
|
Deel C
|
Productvereisten (artikel 6, lid 1 tot en met 4)
|
Art. 4
|
Deel E, sectie I, punt 3
|
Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (artikel 8, lid 2)
|
Art. 3.1
|
Deel G, punt 3
|
Bewustmakingsmaatregelen (artikel 10)
|
Art. 3.3
|
Drinkbekers, (herplaatsbare) deksels inbegrepen
|
Deel A, punt 1
|
Consumptievermindering (artikel 4)
|
Art. 2.1 en 2.2
|
Deel G, punt 4
|
Bewustmakingsmaatregelen (artikel 10)
|
Art. 3.3
|
Deel E, sectie I, punt 4
|
Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (artikel 8, lid 2)
|
Art. 3.1
|
Voedselverpakkingen
|
Deel A, punt 2
|
Consumptievermindering (artikel 4)
|
Art. 2.1 en 2.2
|
Deel E, sectie I, punt 1
|
Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (artikel 8, lid 2)
|
Art. 3.1
|
Deel G, punt 1
|
Bewustmakingsmaatregelen (artikel 10)
|
Art. 3.3
|
Lichte plastic draagtassen
(Artikel 3, lid 1 quater, van richtlijn 94/62/EG)
|
Deel E, sectie I, punt 5
|
Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (artikel 8, lid 2)
|
Art. 3.1
|
Deel G, punt 8
|
Bewustmakingsmaatregelen (artikel 10)
|
Art. 3.3
|
Zakjes en wikkels
|
Deel E, sectie I, punt 2
|
Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (artikel 8, lid 2)
|
Art. 3.1
|
Deel G, punt 2
|
Bewustmakingsmaatregelen (artikel 10)
|
Art. 3.3
|
Maandverbanden, tampons en inbrenghulzen voor tampons
|
Deel G, punt 9
|
Bewustmakingsmaatregelen (artikel 10)
|
Art. 3.3
|
Tabaksproducten met filter, en filters die verkocht worden voor gebruik in
combinatie met tabaksproducten (Artikel 2, lid 4, van richtlijn 2014/40/EU
|
Deel E, sectie III
|
Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (artikel 8, lid 3)
|
Art. 3.1
|
Deel G, punt 5
|
Bewustmakingsmaatregelen (artikel 10)
|
Art. 3.3
|
Vochtige doekjes
|
Deel E, sectie II, punt 1
|
Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (artikel 8, lid 3)
|
Art. 3.1
|
Deel G, punt 6
|
Bewustmakingsmaatregelen (artikel 10)
|
Art. 3.3
|
Reikwijdte: definitie van kunststofproducten
De bepalingen in de Regeling gelden voor de producten uit tabel 1 als deze
geheel of gedeeltelijk uit kunststof bestaan. In richtlijn 2019/904 is de
definitie van een kunststof product reeds bepaald. Voor een uitgebreide
omschrijving van de definitie en de uitleg ervan wordt verwezen naar de
relevante richtsnoeren van de Europese Commissie18. Hier lichten we enkele elementen van de definitie uit die van belang
zijn om te benadrukken of nader uit te leggen. Een kunststof is ‘een materiaal
bestaande uit een polymeer zoals bedoeld in artikel 3, punt 5, van Verordening
(EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad, waaraan mogelijk
additieven of andere stoffen zijn toegevoegd, en dat als een structureel
hoofdbestanddeel van eindproducten kan worden gebruikt, met uitzondering van
natuurlijke polymeren die niet chemisch gewijzigd zijn’. Verven, inkten en
lijmen zijn als polymere materialen van het toepassingsgebied van richtlijn
2019/904 uitgesloten, als deze geen structureel hoofdbestanddeel vormen.
Polymere coatings en barrières kunnen wèl worden aangemerkt als een structureel
hoofdbestanddeel van het product, aangezien in het geval van drinkbekers en
voedselverpakkingen het product zonder deze barrière niet kan functioneren
(water of vettige substanties kan vasthouden of verpakken).
Volgend uit de definitie van kunststofproducten en reikwijdte, zoals
bepaald in richtlijn 2019/904, vallen ook producten van samengestelde
materialen onder de reikwijdte van de regeling, zoals papier of andere
(natuurlijke) materialen als daar kunststof aan is toegevoegd. Bijvoorbeeld in
de vorm van een lining, coating om een water- en vetafstotende werking te
hebben of in het geval dat kunststoffen worden gebruikt als een binder om
vezels van andere materialen bij elkaar te houden. Dit betekent dat ook
toepassing van polymere lakken en/of waterdispersie door middel van
coatingmethodes en drukprocessen onder de reikwijdte van de regeling vallen.
Daarbij is nadrukkelijk geen ondergrens gesteld aan het gedeeltelijk gebruik
van kunststoffen. Alle producten en verpakkingen voor eenmalig gebruik die een
structureel hoofdbestanddeel van kunststof hebben (bijvoorbeeld een water- of
vetbarrière), ongeacht de hoeveelheid gebruikte kunststof, vallen dus onder de
regeling. Bijvoorbeeld ook verpakkingen gemaakt van bamboe- of maisvezels
waaraan kunststoffen zijn toegevoegd vallen onder de Regeling. Dit geldt ook
voor producten van bioafbreekbare plastics, zoals PLA.19
Nagenoeg elke materiaalsoort die toegepast kan worden voor de productie van
wegwerpverpakkingen voor (warme) voedsel en dranken bevat synthetische
polymeren die of in het materiaal zelf of aan de oppervlakte ervan zijn
verwerkt. In de praktijk zal de reikwijdte van de Regeling dus nagenoeg voor
alle bekers en verpakkingen voor eenmalig gebruik gelden. Dit maakt de regeling
ook robuuster voor handhaving en fraudebestendigheid.
Toelichting kunststoffen in papier en
karton
In het productieproces van karton en papier worden, naast de
procesadditieven, ook andere synthetische polymeren gebruikt om karton en
papier van bepaalde technische eigenschappen te voorzien, met als doel de
verpakkingen water en vetafstotend te maken, zodat ze geschikt zijn voor direct
contact met drinken en voedsel. De toepassing van polymeren kan op drie
manieren plaatsvinden:
■ Aanbrengen van extrusiecoatings en laminaten die een fysieke laag vormen
op de oppervlakte van het karton en papier;
■ Het aanbrengen van lakken en/of water dispersie doormiddel van coating
methodes en drukprocessen;
■ Het behandelen van karton en papier doormiddel van toevoegingen van
diverse chemische stoffen, hetgeen ofwel tijdens het pulping proces, ofwel als
nabehandeling plaatsvindt.
Dit soort technieken worden ook toegepast bij andere pulp verpakkingen
zoals suikerriet bagasse. Het grootste verschil tussen plastic coatings en de
andere barrière technieken waaronder waterdispersie is dat de plastic coatings
voor het aanbrengen een vaste vorm hebben. Het materiaal kan tijdens het
aanbrengen gesmolten worden, maar de laag die op het vezelmateriaal wordt
aangebracht heeft na het afkoelen een vaste vorm. Dat leidt tot het ontstaan
van een samengesteld materiaal. Andere barrière technieken, waaronder
waterdispersie, werken met vloeistoffen die of voor een deel of geheel in het
vezelmateriaal opgenomen worden. Afhankelijk van de manier van aanbrengen
kunnen deze vloeistoffen na het drogen een filmlaag op de oppervlakte vormen
welke niet fysiek van het substraat te scheiden is. Ook dit is een samengesteld
materiaal.
|
Reikwijdte: Eenmalig gebruik vs. Hergebruik
Het is van belang om een onderscheid te kunnen maken tussen eenmalig
gebruik en hergebruik. Het is hoofdzakelijk van belang dat het product
daadwerkelijk door de eindgebruiker wordt hergebruikt, en niet alleen door de
verstrekker wordt aangeduid als ‘herbruikbaar’. Dit moet situaties uitsluiten
waarin eindproducten als herbruikbaar of voor meervoudig gebruik in de handel
worden gebracht, verkocht of verstrekt zonder dat zij als zodanig zijn bedacht
en ontworpen, of zonder dat zij in de handel worden gebracht als onderdeel van
een systeem dat het hergebruik ervan waarborgt. De ILT kan, aanvullend op de
uitleg in de richtsnoeren van de Europese Commissie20, hiertoe een handreiking opstellen om onduidelijkheid over het verschil
tussen eenmalig te gebruiken producten en herbruikbare producten bij de
handhaving te voorkomen.
Kenmerken van het productontwerp kunnen helpen bepalen of een product moet
worden beschouwd als een product voor eenmalig of meervoudig gebruik. Relevante
kenmerken van het productontwerp zijn onder meer de samenstelling en mate van
afwasbaarheid van het product. Bij een container, die ook een verpakking is,
kan de herbruikbaarheid worden bepaald aan de hand van de essentiële eisen van
de richtlijn verpakking en verpakkingsafval21. Daarnaast zijn voorwaarden voor hergebruik opgenomen in de Europese
geharmoniseerde norm EN 13429:2004 Verpakking – Hergebruik. Vergelijkbare
beginselen zijn ook van toepassing op producten die geen verpakkingen zijn, met
de volgende indicatoren (niet cumulatief bedoeld):
-
– Het is de bedoeling dat de verpakking wordt hergebruikt;
-
– De verpakking is ontworpen om binnen de levensduur ervan een aantal omlopen
te maken;
-
– De verpakking kan worden geleegd zonder noemenswaardige schade en zonder
gevaar voor de integriteit van het product en de gezondheid en de
veiligheid;
-
– De verpakking kan opnieuw in goede staat worden gebracht, gereinigd,
gewassen of gerepareerd, met behoud van het vermogen ervan om opnieuw te worden
gebruikt voor het doel waarvoor zij was gemaakt;
-
– Er zijn regelingen getroffen om hergebruik mogelijk te maken, d.w.z. er is
een systeem voor hergebruik opgezet dat operationeel is.
Operationele systemen voor hergebruik waarbij producten opnieuw worden
gevuld, zijn cruciaal voor het gebruik van herbruikbare producten. Dergelijke
systemen kunnen ook via post- of koerierdiensten of afleverpunten in winkels
worden georganiseerd. In een operationeel navulsysteem wijzigt de producent
en/of de distributeur de functionaliteit, fysieke capaciteit en kwaliteit van
het product niet tussen de navullingen22. Maar ook systemen voor hergebruik van producten voor voedsel en
dranken die doeltreffend door exploitanten worden toegepast en beheerd, bieden
een garantie dat de herbruikbare producten (bv. bekers, containers en bestek)
naar behoren worden gereinigd om de hygiëne te waarborgen, de volksgezondheid
te beschermen en de veiligheid van klanten en werknemers te waarborgen.
Drinkbekers
De reductiemaatregelen hebben conform bijlage A van richtlijn 2019/904
betrekking op drinkbekers, doppen en deksels inbegrepen. In onderstaande tabel
is een overzicht gegeven van voorbeelden van soorten drinkbekers die onder de
reductiemaatregelen uit de Regeling vallen.23 In richtlijn 2019/904 wordt geen maximum gesteld aan de inhoud van de
drinkbekers die onder de reikwijdte vallen.
Tabel met voorbeelden van kunststof drinkbekers onder artikel 2
Bekers voor eenmalig gebruik geheel of gedeeltelijk gemaakt van kunststof,
incl. bekers van bioafbreekbaar plastic, bekers van papierlaminaten met een
kunststof coating of bekers van (natuurlijke) materialen met een kunststof
binder, met of zonder (herplaatsbaar) deksel voor de consumptie van
dranken.
|
Valt onder artikel 2.1
|
Valt onder artikel 2.2
|
Waaronder; van tevoren gevulde bekers voor de consumptie van (koude)
dranken en portieverpakkingen (zoals melk of sauscupjes).
|
Valt onder artikel 2.1
|
Valt onder artikel 2.2
|
Waaronder; lege bekers die worden verkocht in groothandels.
|
Valt onder artikel 2.1
|
Valt onder artikel 2.2
|
Waaronder; bekers met instantpoeders waar bijv. melk of water aan moet
worden toegevoegd voordat het product kan worden genuttigd.
|
Valt onder artikel 2.1
|
Valt onder artikel 2.2
|
Herbruikbare bekers geheel of gedeeltelijk gemaakt van kunststof die in het
kader van navulregelingen worden verkocht.
|
Uitgesloten; de beker is herbruikbaar (onderdeel van een
navulsysteem).
|
Drankverpakkingen van maximaal 3 liter
De UPV-maatregelen en bewustwordingsmaatregelen hebben een bredere
reikwijdte en hebben conform bijlage E en G van richtlijn 2019/904 naast
drinkbekers, doppen en deksels inbegrepen, ook betrekking op drankverpakkingen
van maximaal drie liter. richtlijn 2019/904 specificeert deze drankverpakkingen
als; containers voor het houden van vloeistof zoals drankflessen, doppen en
deksels inbegrepen en samengestelde drankverpakkingen, doppen en deksels
inbegrepen, met uitzondering van glazen of metalen drankverpakkingen met
kunststoffen doppen en deksels. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven
van voorbeelden van soorten drinkbekers en drankverpakkingen die onder de
verschillende maatregelen uit de Regeling vallen.
Tabel met aanvullende voorbeelden van kunststof drankverpakkingen
(maximaal drie liter) onder artikel 3 (UPV).
Kunststof drankfles
|
Valt onder artikel 3.
|
Samengesteld drinkpak of drankenkarton dat kunststof bevat.
|
Valt onder artikel 3.
|
Drankzakjes of knijpverpakkingen geheel of gedeeltelijk gemaakt van
kunststof.
|
Valt onder artikel 3.
|
Flexibele drankverpakking geheel of gedeeltelijk gemaakt van kunststof in
een kartonnen doos die met de hand gemakkelijk van elkaar kunnen worden
gescheiden.
|
Valt onder artikel 3.
|
Drankverpakkingen van bioafbreekbaar plastic.
|
Valt onder artikel 3.
|
Drankverpakkingen van papierlaminaten met een kunststof coating of
drankverpakkingen van natuurlijke materialen met een kunststof binder, met of
zonder (herplaatsbaar) deksel voor de consumptie van dranken.
|
Valt onder artikel 3.
|
Metalen drankverpakkingen, zoals blikjes
|
Valt niet onder artikel 3.
|
Herbruikbare en navulbare drankflessen geheel of gedeeltelijk gemaakt van
kunststof, indien zij voor meermalig gebruik zijn ontworpen en in de handel
worden gebracht en gewoonlijk door de consument als zodanig worden
gebruikt.
|
Valt niet onder artikel 3.
|
Voedselverpakkingen (zijnde containers/bakjes)
De reductiemaatregelen hebben conform bijlage A van richtlijn 2019/904
betrekking op kunststof voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik zijnde
containers zoals dozen/bakjes, met of zonder deksel, voor voedingsmiddelen24. Hierbij gaat het specifiek om voedselverpakkingen die bestemd zijn
voor onmiddellijke consumptie, ter plaatse of om mee te nemen, typisch vanuit
de container worden geconsumeerd en gereed zijn voor consumptie zonder verdere
bereiding zoals bakken, koken of verwarmen. De reductiemaatregelen hebben
conform richtlijn 2019/904 geen betrekking op drankverpakkingen, borden, zakjes
en wikkels die voedingsmiddelen bevatten. In richtlijn 2019/904 wordt geen
maximum gesteld aan de inhoud van de voedselcontainers die onder de reikwijdte
vallen. Voor voedselcontainers betekent dit dat wanneer de inhoud dusdanig
groot is dat onmiddellijke consumptie vanuit de container zonder verdere
bereiding onaannemelijk is, deze buiten de reikwijdte van de Regeling vallen.
In het kader van de handhaving kan, ten behoeve van de toepassing van de
definitie uit richtlijn 2019/904, de ILT beleidsregels stellen. Deze zullen
zoveel mogelijk de richtsnoeren van de Europese Commissie volgen.
Het verbreden van de reikwijdte van de reductiemaatregelen voor
voedselverpakkingen naar bijv. zakjes en wikkels, zoals genoemd in het ATR
advies om verschuivingseffecten te voorkomen, is in onderhavige regeling niet
mogelijk aangezien de reikwijdte van het Besluit is afgestemd op de juridische
kaders van richtlijn 2019/904. De reductiemaatregelen gelden dus alleen voor
die producten die in richtlijn 2019/904 en in de daarbij behorende richtsnoeren
staan vermeld. Een aanpassing van deze reikwijdte kan alleen plaatsvinden als
eerst het Besluit wordt aangepast.
Tabel met voorbeelden van voedselverpakkingen onder artikel 2
(reductiemaatregelen)
Alle voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik zijnde containers geheel of
gedeeltelijk gemaakt van kunststof (incl. containers van bioafbreekbaar
plastic, verpakkingen van papierlaminaten met een kunststof coating of
verpakkingen van (natuurlijke) materialen met een kunststof binder). Bedoeld
voor:
|
Een verpakking voor de consumptie van:
|
Bestemd voor onmiddellijke consumptie:
|
Typisch vanuit de container genuttigd:
|
Gereed voor consumptie zonder verdere bereiding:
|
|
Warme maaltijd (bv frietbakjes of hamburgerdoosjes)
|
Ja
|
Ja
|
Ja
|
Valt onder artikel 2.
|
Koude maaltijd (bv saladeschalen)
|
Ja
|
Ja
|
Ja
|
Valt onder artikel 2.
|
Dessert of ijs in portieverpakking voor directe consumptie.
|
Ja
|
Ja
|
Ja
|
Valt onder artikel 2.
|
Groente of fruit dat geen verdere bereiding behoeft.
|
Ja
|
Ja
|
Ja
|
Valt onder artikel 2.
|
Snacks zoals noten en crackers in doosjes.
|
Ja
|
Ja
|
Ja
|
Valt onder artikel 2.
|
Portieverpakkingen sauzen, broodbeleg, smeersels (bv. mayonaise, dips of
pindakaas).
|
Ja
|
Ja
|
Ja
|
Valt onder artikel 2.
|
(Diepvries) maaltijd die verdere bereiding behoeft.
|
Nee
|
Ja
|
Nee
|
Valt niet onder artikel 2.
|
Bakjes voor vlees, vis en/of vleesvervanger.
|
Nee
|
Nee
|
Nee
|
Valt niet onder artikel 2.
|
Bakjes of dozen met gedroogde voedingsmiddelen (bv. pasta of soep).
|
Nee
|
Nee
|
Nee
|
Valt niet onder artikel 2.
|
Zakjes en wikkels
De UPV-maatregelen en bewustwordingsmaatregelen hebben een bredere
reikwijdte en hebben conform bijlage E en G van richtlijn 2019/904 naast
genoemde voedselcontainers ook betrekking op zakjes en wikkels gemaakt van
flexibel materiaal die voedingsmiddelen bevatten die bedoeld zijn om
onmiddellijk uit het zakje of de wikkel te worden geconsumeerd, zonder verdere
bereiding. Ook voor zakjes en wikkels geldt dat richtlijn 2019/904 geen maximum
stelt aan de inhoud van de zakjes en wikkels die onder de reikwijdte vallen.
Wel geldt ook voor deze categorie conform preambule 12 van richtlijn 2019/904
als aanvullend criterium de tendens van zakjes en wikkels om zwerfafval te
worden mede op basis van hun volume of afmetingen. Hierbij geldt in Nederland
op basis van de Regeling een praktijkgerichte benadering; zakjes en wikkels die
in het zwerfafval worden aangetroffen vallen onder de UPV en worden in de
kosten meegenomen. Zakjes en wikkels voor toepassingen die in de praktijk geen
zwerfafval worden vallen buiten de in paragraaf 3.3 uiteengezette
systematiek.
Tabel met aanvullende voorbeelden van kunststof zakjes en wikkels
gemaakt van flexibel materiaal onder artikel 3 (UPV).
Zakje of wikkel voor snoep.
|
Valt onder artikel 3.
|
Zakje of wikkel voor koek.
|
Valt onder artikel 3.
|
Wikkel voor chocolade of mueslireep.
|
Valt onder artikel 3.
|
Chipszak.
|
Valt onder artikel 3.
|
Zakje of wikkel voor brood of sandwiches.
|
Valt onder artikel 3.
|
Zakje of wikkel voor snacks. (bv. hamburger of kroket).
|
Valt onder artikel 3.
|
Zakjes voor sauzen of dips.
|
Valt onder artikel 3.
|
Knijpzakjes voor yoghurt of fruit.
|
Valt onder artikel 3.
|
Zakjes voor ontbijtgranen of pasta die niet los worden gegeten en/of
verdere bereiding behoeven.
|
Valt niet onder artikel 3.
|
Lichte kunststof draagtassen, vochtige doekjes, ballonnen,
tabaksfilters en maandverbanden onder de UPV
De UPV-maatregelen en bewustwordingsmaatregelen hebben conform bijlage E en
G van richtlijn 2019/904 tevens betrekking op lichte plastic draagtassen als
omschreven in artikel 3, punt 1 quater, van richtlijn 94/62/EG; vochtige
doekjes, zijnde vooraf bevochtigde doekjes voor persoonlijke hygiëne, en
huishoudelijke doekjes; ballonnen, met uitzondering van ballonnen voor
industriële of andere professionele toepassingen die niet aan consumenten
worden verstrekt, en tabaksproducten met filters, en filters die verkocht
worden voor gebruik in combinatie met tabaksproducten. Tot slot hebben de
bewustwordingsmaatregelen conform bijlage G van richtlijn 2019/904 betrekking
op maandverbanden, tampons en inbrenghulzen voor tampons.
Tabaksproducten met kunststof filters en kunststof filters die
verkocht worden voor gebruik in combinatie met tabaksproducten
Tabaksproducten zijn producten die geconsumeerd kunnen worden en die, al is
het slechts ten dele, bestaan uit tabak. Onder kunststof filters van
tabaksproducten worden alle filters in tabaksproducten en losse filters voor
gebruik in combinatie met tabaksproducten van polymere materialen verstaan die
vallen onder de definitie van kunststofproducten van richtlijn 2019/904, zoals
hierboven toegelicht.
Veel filters bevatten celluloseacetaat, hetgeen geacht wordt een chemisch
gewijzigd natuurlijk polymeer te zijn. Deze filters vallen derhalve binnen het
toepassingsgebied van richtlijn 2019/904, mits zij aan de andere relevante
voorwaarden voor tabaksproducten of filters voldoen.
De belangrijkste product-specifieke criteria om te bepalen of een
tabaksproduct met filter of een filter dat in de handel wordt gebracht voor
gebruik in combinatie met een tabaksproduct, binnen het toepassingsgebied van
richtlijn 2019/904 vallen, zijn de volgende:
-
– Het product is een tabaksproduct (zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4,
van richtlijn 2014/40/EU) en het product bevat een kunststof filter: bv. een
sigaret of een sigaar; of
-
– Het product is een afzonderlijk kunststof filter voor gebruik met
tabaksproducten: bv. een filtrerend mondstuk of mini-filter.
Voorbeelden van producten die aan deze criteria voldoen zijn sigaretten of
sigaren met kunststof filter, afzonderlijke kunststof filters voor eenmalig
gebruik, met inbegrip van kunststof filters voor eenmalig gebruik. Voorbeelden
van producten die niet aan de criteria voldoen zijn elektronische sigaretten-
en vapingproducten, met inbegrip van al dan niet kunststof filters (meermalig
gebruik, bevat geen tabak). Losse tabak, bv. voor gebruik in een pijp of
handgerolde sigaret, zonder kunststof filter (bevat geen kunststof).
3.2 Werking reductiemaatregelen drinkbekers en voedselverpakkingen
De hoofdlijn van de reductiemaatregelen in de Regeling is: we stappen
zoveel als mogelijk over op herbruikbare alternatieven en oplossingen.
Nederland is qua logistieke voorzieningen, innovatief vermogen en geografische
kenmerken uitermate geschikt om koploper te zijn in herbruikbare oplossingen
met goede retourlogistiek en wasfaciliteiten. Dit beeld past ook goed in de
transitie naar een circulaire economie, in plaats van het vasthouden aan
eenmalige gebruik en het optimaliseren van recycling.
Bekers en voedselverpakkingen (zijnde containers) voor eenmalig gebruik
worden in verschillende situaties gebruikt, bijvoorbeeld op kantoren, festivals
en evenementen, in recreatieparken, bij de horeca, sportaccommodaties en in de
retail. Bij de reductiemaatregelen in de regeling wordt onderscheid gemaakt
tussen consumptie ter plaatse en consumptie om mee te nemen of te
bezorgen.
Door de partijen die met de maatregelen te maken krijgen is aangegeven dat
dit onderscheid van belang is, omdat de omstandigheden van voedsel- en
drankuitgifte verschillen.
3.2.1 Maatregelen voor voedseluitgiftelocaties met consumptie ter
plaatse
Bij de regels voor voedseluitgiftelocaties met consumptie ter plaatse staat
circulariteit voorop: de bekers en voedselcontainers die worden gebruikt om
eten en drinken in te verstrekken, dienen retour te komen voor veelvuldig
hergebruik óf voor hoogwaardige recycling. Zo wordt voorkomen dat wegwerpbekers
en -voedselcontainers uiteindelijk in de verbrandingsoven of in het zwerfafval
terechtkomen.
Bij consumptie ter plaatse dient de exploitant van de
voedseluitgiftelocatie in plaats van eenmalig te gebruiken verpakkingen
herbruikbaar servies aan te bieden, en dit weer in te nemen en af te wassen
voor meermalig gebruik. Met ingang van 1 januari 2024 geldt daartoe een verbod
op het verstrekken van bekers en voedselcontainers voor eenmalig gebruik bij
voedseluitgiftelocaties met consumptie ter plaatse. Hierop is een beperkte
uitzondering gemaakt. Een exploitant van een voedseluitgiftelocatie kan ervoor
kiezen gebruik te maken van eenmalig te gebruiken kunststof bekers en/of
verpakkingen, op voorwaarde dat deze door de exploitant worden ingezameld en
aangeboden voor hoogwaardige recycling. Deze uitzondering is zodoende alleen
van toepassing op producten die weer gerecycled kunnen worden tot
voedselcontactmaterialen.
Een exploitant die van deze uitzondering gebruik wil maken, dient hiervan
voorafgaand expliciet melding van te maken middels het meldingsformulier in
bijlage 2 van de Regeling. De exploitant moet tevens zorgdragen voor een
goedwerkend retour- of inzamelsysteem en moet aantoonbaar de in de Regeling
opgenomen minimumpercentages voor gescheiden inzameling bereiken. De bekers en
voedselverpakkingen die gescheiden worden ingezameld en aangeleverd moeten bij
een afvalverwerker worden aangeleverd die de hoogwaardige recycling kan
realiseren. Daarbij moet worden voldaan aan de gesteld voorschriften in
verordening (EG) 1935/2004 (artikel 3, eerste en tweede lid, artikel 4, tweede
tot en met zesde lid, artikel 15, eerste, derde, vierde, zevende, achtste en
negende lid, artikel 17 en de krachtens artikel 5, eerste lid van deze
verordening) om de afvalstoffen opnieuw te kunnen bewerken tot materialen of
voorwerpen die in de handel mogen worden gebracht als voedselcontactmateriaal.
De bij deze verordening horende uitvoeringverordening EC 282/208 wordt
momenteel herzien en zal als leidraad dienen voor de gestelde voorschriften
voor recycling. In de huidige situatie is de uitzonderingsmogelijkheid vanwege
de Europese verordening alleen van toepassing op bekers en voedselverpakkingen
die zijn gemaakt van PET.
De exploitant is verantwoordelijk voor het registeren van de
gewichtshoeveelheid verpakkingen die hij verstrekt en de gewichtshoeveelheid
die hij aanlevert aan de afvalinzamelaar en -recycler voor hoogwaardige
recycling, om de genoemde percentages te kunnen berekenen. Daarbij kan alleen
bij de recycler aangeboden verpakkingsafval van kunststof bekers en kunststof
voedselcontainers worden meegerekend, het ingezameld gewicht moet derhalve
gecorrigeerd worden voor eventueel nog aanwezige vervuiling, voedselresten e.d.
en andere materialen (niet zijnde bekers en voedselcontainers). Als een
ingezamelde batch wordt afgekeurd, dan telt deze niet mee in het
inzamelingspercentage. Als de inzameling voor hoogwaardige recycling niet kan
worden gegarandeerd, dan zijn herbruikbare alternatieven (servies, herbruikbaar
kunststof, duurzame meermalig te gebruiken alternatieve materialen) de enige
optie binnen de voedseluitgiftelocatie. Ondanks dat het gebruik van eenmalige
verpakkingen de voorbije decennia is toegenomen, is bij het overgrote deel van
de horecagelegenheden het gebruik van meermalig servies staande praktijk.
Verpakkingen die (in theorie) herbruikbaar zijn maar in praktijk na eenmalig
gebruik worden afgedankt, zijn alleen in lijn met de bepalingen in de Regeling
als ook deze door de exploitant gescheiden worden ingezameld en voor
hoogwaardige recycling worden aangeboden.
Bij evenementen is de afgelopen jaren ervaring opgedaan met een circulair
bekersysteem. Dit is een gesloten systeem van herbruikbare of hoogwaardig
recyclebare bekers, die door gebruik van een retoursysteem (bijvoorbeeld via
statiegeld, festivalmunten, recycletokens of een digitale variant) worden
ingenomen en vervolgens hergebruikt of gerecycled worden. Een dergelijke aanpak
past binnen de circulaire economie en aanpak om eenmalig gebruik van
kunststofproducten te verminderen. Een goed functionerend retoursysteem is
hiervoor cruciaal en daarom stelt de regeling ook minimale inzamelpercentages
voor de inzameling ten behoeve van hoogwaardige recycling. Daarnaast moeten de
ingezamelde producten voldoen aan vereisten voor hoogwaardige recycling, bijv.
door inktbedrukking achterwege te laten.
Indien de exploitant van een festival of een evenement het gehele
evenemententerrein betrekt als één voedseluitgiftelocatie, gelden de regels in
artikel 2.1 in de Regeling voor het evenement als geheel. Immers het hele
terrein valt dan onder de definitie van voedseluitgiftelocatie. Indien de
organisatie van een (open) evenement ervoor kiest om niet het terrein te
betrekken (doorgaans zal dat afhuren zijn) en/of zelf niet bedrijfsmatig
voedsel zal verstrekken zal elk voedseluitgiftepunt als afzonderlijke
voedseluitgiftelocatie worden gezien. Dat betekent dat de individuele
exploitanten van een voedseluitgiftelocatie (zoals stands of foodtrucks)
bepalen of de voedseluitgifte is bedoeld voor consumptie ter plaatse of voor
onderweg, met bijbehorende regels. Dit volgt uit de gegeven definities.
Bepaalde gemeenten hebben op basis van hun eigen bevoegdheid al
reductiemaatregelen genomen bij gemeentelijke verordening of willen dat doen.
Gemeentelijke verordeningen vervallen als die een onderwerp regelen waarin het
Rijk voorziet, van rechtswege (artikel 122 van de Gemeentewet) en zouden
opnieuw kunnen worden vastgesteld voor zover dat niet in strijd is met de
hogere regeling (artikel 121 van de Gemeentewet). De regeling wil deze
gemeentelijke maatregelen in stand laten voor zover zij gelijk of verder gaan
in vergelijking met de Regeling. Uitdrukkelijk zijn de maatregelen in de
Regeling niet uitputtend bedoeld. Deze regeling mag door de gemeentelijke
regelgever worden aangevuld voor zover het doel van de Regeling niet wordt
doorkruist. Zo kunnen gemeenten ervoor kiezen om voor evenementen bijvoorbeeld
volledig herbruikbare drinkbekers of voedselverpakkingen te vereisen.
3.2.2 Maatregelen voor voedseluitgiftelocaties met consumptie om mee te nemen,
te bezorgen of af te halen
Beprijzen is in verschillende onderzoeken genoemd als effectieve maatregel
om de consument tot andere handelingsperspectieven te bewegen.25 De hoeveelheid zwerfafval en verpakkingsafval wordt door de maatregelen
beperkt, omdat de consument door de prijsprikkel sneller bereid is om voor een
herbruikbaar alternatief te kiezen, zoals het meenemen van een eigen beker of
verpakking. Er zijn positieve ervaringen met beprijzing als reductiemaatregel.
Het is sinds 1 januari 2016 verboden om plastic draagtassen gratis te
verstrekken. De afgelopen jaren is gebleken dat de maatregel effectief is: het
aantal verstrekte plastic draagtassen is met 70% afgenomen en het aantal
plastic draagtassen dat werd geteld in het zwerfafval daalde met circa
60%.26
Voor het gebruik van drinkbekers en voedselverpakkingen om mee te nemen, af
te halen of te bezorgen wordt daarom in de Regeling eenmalig gebruik ontmoedigd
door een verbod op het gratis verstrekken ervan. De consument moet dus een
bedrag (meerprijs) betalen voor de beker of voedselverpakkingen en de
exploitant moet tegelijkertijd een herbruikbaar alternatief kunnen aanbieden
aan de consument. Het bedrag (de meerprijs ten opzichte van de drank of het
voedsel) mag daarbij niet verrekend zijn in de prijs van een product en moet
als los bedrag zichtbaar zijn op de rekening. Het bedrag dat een exploitant kan
vragen is niet vastgelegd in de Regeling. De inkomsten zijn voor de exploitant
en kunnen worden gebruikt voor het bekostigen van hergebruik systemen of
duurzame alternatieven. Exploitanten moeten er rekening mee houden dat over dit
bedrag BTW moet worden gerekend.
In de internetconsultatie is de vraag gesteld of het opnemen van een
niet-bindend richtbedrag voor de beprijzing van kunststofproducten voor
eenmalig gebruik gewenst is. Ongeveer de helft van de stakeholders is voor een
richtbedrag en de andere helft vindt dit niet nodig. Argumenten die daarvoor
worden genoemd zijn m.n. om de effectiviteit te vergroten (voorstanders van een
richtbedrag of juist een vastgesteld bedrag) en om die ruimte geheel aan de
markt over te laten en differentiatie per type verpakking mogelijk te maken
(tegenstanders van een richtbedrag). Uit draagvlakonderzoek27 blijkt dat er draagvlak is onder consumenten om vanuit milieuoogpunt
extra te betalen voor eenmalig te gebruiken verpakkingen.
Uit dit onderzoek bleek dat er bij een meerprijs voor bekers onder € 0,14
er geen effect is en er boven € 0,32 weerstand ontstaat. Voor een maaltijd
bestaande uit meerdere containers heeft de maatregel bij een prijs onder € 0,29
geen effect, bij één container met voorverpakt voedsel verkocht in een
supermarkt ligt de ondergrens op € 0,13. Boven de € 0,67 (voor een maaltijd)
ontstaat er weerstand. In dit onderzoek is het meest effectieve bedrag voor
bekers vastgesteld op € 0,25 en € 0,50 voor een maaltijd. Deze bedragen worden
daarom hier als niet-bindende adviesbedragen opgenomen. Voor voorverpakte
groente, fruit, noten en kleine portieverpakkingen geldt een richtbedrag van
€ 0,05. Dit bedrag is lager om de proportionaliteit t.o.v. de prijs van het
product zelf in acht te nemen en consumptie van groente, fruit en noten niet te
ontmoedigen.
Niet-bindende richtbedragen voor de meerprijs ten opzichte van een drankje
of voedsel:
– € 0,25 voor een beker
– € 0,50 voor een maaltijd (dit kan bestaan uit meerdere containers)
– € 0,05 voor verpakking van voorverpakte groente, fruit en noten en kleine
portieverpakkingen
|
De middelen die de verkoop van de verpakkingen opleveren kunnen de
retailers en exploitanten van de voedseluitgiftelocaties inzetten om
investeringen te doen in duurzame alternatieven en herbruikbare verpakkingen
met bijbehorende retourlogistiek. Uiteindelijk draait het bij deze maatregelen
om een verschuiving te realiseren van verpakkingen voor eenmalig gebruik, naar
verpakkingen voor hergebruik. Op die manier kunnen we als samenleving een
nieuwe norm neerzetten voor herbruikbare oplossingen om de milieu-impact van
kunststofproducten in het milieu te reduceren en de circulaire economie te
bevorderen.
Naast de verplichting tot beprijzing van eenmalig kunststof bekers en
kunststof voedselverpakkingen is daarom het aanbieden van een herbruikbaar
alternatief in het geval van bereiding ter plaatse verplicht. Aan deze
verplichting kan de exploitant invulling geven door in ieder geval een door de
consument meegebrachte drinkbeker of voedselverpakking te accepteren (ook wel
bekend als het concept ‘bring your own’). In dit geval wordt er door de
exploitant ook geen verpakking uitgegeven en hoeft er logischerwijs geen
meerprijs in rekening te worden gebracht. Een andere mogelijkheid is dat de
exploitant een drankje of maaltijd in een herbruikbare verpakking verstrekt en
daar een retourpremie of statiegeld voor vraagt en dit bedrag terugbetaalt
indien de consument de verpakking na consumptie op een later moment retour
geeft. Het is belangrijk om een geldelijk bedrag zichtbaar in rekening te
brengen voor het geval de verpakking niet terugkomt en er daardoor alsnog
sprake is van eenmalig gebruik. Nog een mogelijkheid is dat een herbruikbare
beker of voedselcontainer binnen een breder retoursysteem verstrekt wordt
doordat exploitanten in samenwerking met andere exploitanten, en eventueel een
externe partij die het wassen en de logistiek verzorgt, een gezamenlijk
hergebruiksysteem opzetten of aansluiten bij bestaande hergebruiksystemen. Ook
in dit geval is het belangrijk een geldelijk bedrag of andere vorm van
retoursysteem zichtbaar in rekening te brengen om te zorgen dat de verpakking
retour komt en kan worden hergebruikt.
Voor voorverpakte dranken en voedingsmiddelen voor onmiddellijke
consumptie, die bedoeld zijn om mee te nemen of te bezorgen geldt de
verplichting tot het aanbieden van een herbruikbaar alternatief niet. Dit
betekent dat voor een supermarkt die bijvoorbeeld maaltijden of koude dranken
in een voorverpakte voedselcontainer of drinkbeker aanbiedt, louter een
verplichting tot beprijzen geldt. Dit is mede ingegeven om te voorkomen dat
voorverpakte voedingsmiddelen ter plekke (moeten) worden uitgepakt en
overgeheveld in een herbruikbare alternatieve verpakking. Een dergelijke
praktijk zou in tegenstelling zijn met de doelstellingen van richtlijn 2019/904
en de Regeling.
Hieronder is een tabel opgenomen met verschillende voorbeelden van
consumptie ter plaatse en consumptie om mee te nemen, afhalen of bezorging aan
huis. In de praktijk wordt het verschil tussen consumptie ter plaatse en
consumptie om mee te nemen of te bezorgen duidelijk aan de hand van de vraag of
verpakkingen aantoonbaar retour komen voor hergebruik of hoogwaardige recycling
in een door de exploitant opgezet systeem. Is dit niet het geval dan dient de
exploitant kunststof bekers en kunststof voedselverpakkingen voor eenmalig
gebruik te beprijzen. Benadrukt wordt dat ook supermarkten en detailhandel die
voedingsmiddelen en dranken verkopen in kunststof bekers en kunststof
voedselverpakkingen (zijnde containers), onder de reikwijdte van de regeling
vallen.
Tabel met verschillende voorbeelden van consumptie ter plaatse en
consumptie om mee te nemen of te bezorgen.
Voorbeelden voedseluitgiftelocaties
|
Valt onder artikel 2.1: consumptie ter plaatse.
|
Valt onder artikel 2.2: consumptie om mee te nemen of te bezorgen.
|
Kantine (in kantoorpand, in onderwijsinstelling, in ziekenhuis etc.)
|
Ja
|
Ja, indien drank en voedsel wordt uitgegeven om mee te nemen
|
Gesloten evenement (afgebakend met een omheining, toegangscontrole)
|
Ja
|
N.v.t
|
Openbaar evenement (niet afgebakend, geen toegangscontrole)
|
Ja, indien de organisatie alle voedseluitgifte-punten betrekt bij het
evenement en dus voor het collectieve systeem aansprakelijk is
|
Ja, indien de organisatie niet alle voedseluitgiftepunten betrekt bij het
evenement dan geldt artikel 2.1 en 2.2 voor iedere individuele exploitant van
een voedseluitgiftepunt
|
Supermarkt
|
Ja, indien er eten of drinken verstrekt wordt voor consumptie ter plaatse
(bv. voedselsampling of een koffiecorner)
|
Ja, v.w.b. verkoop van drinkbekers en v.w.b. voedselcontainers van voedsel
geschikt voor onmiddellijke consumptie, dat direct uit de container genuttigd
wordt en geen verder bereiding behoeft
|
Snackbar
|
Ja, indien er ter plaatse wordt geconsumeerd
|
Ja, indien drank en voedsel wordt uitgegeven om mee te nemen of als er
sprake is van bezorging
|
Viskraam/viswinkel
|
Ja, indien eten of drinken verstrekt ter plaatste wordt geconsumeerd
|
Ja, indien drank en voedsel wordt uitgegeven om mee te nemen of als er
sprake is van bezorging
|
Koffiezaak/café
|
Ja, indien er ter plaatse wordt geconsumeerd
|
Ja, indien drank en voedsel wordt uitgegeven om mee te nemen of als er
sprake is van bezorging
|
Op zichzelf staande drankenautomaat in open omgeving
|
N.v.t.
|
Ja
|
Drankenautomaat binnen onderneming of kantine in gesloten omgeving
|
Ja
|
N.v.t.
|
Restaurant, ook restaurants die een onderdeel zijn van een recreatiepark,
dierentuin etc.
|
Ja, indien er ter plaatse wordt geconsumeerd.
|
Ja, indien drank en voedsel wordt uitgegeven om mee te nemen buiten de
betrokken terrassen of omheining van het park.
|
Sportkantine
|
Ja, indien ter plaatse wordt geconsumeerd.
|
Ja, indien drank en voedsel wordt uitgegeven om mee te nemen.
|
Foodtruck / marktkraam zonder terras
|
N.v.t.
|
Ja
|
Foodtruck / marktkraam met terras
|
Ja, indien ter plaatse wordt geconsumeerd.
|
Ja, indien drank en voedsel wordt uitgegeven om mee te nemen.
|
Afhaalrestaurant
|
N.v.t.
|
Ja
|
Café in een winkel
|
Ja, indien ter plaatse wordt geconsumeerd
|
Ja, indien drank en voedsel wordt uitgegeven om mee te nemen.
|
Tankstation
|
Ja, indien ter plaatste wordt geconsumeerd
|
Ja, indien drank en voedsel wordt uitgegeven om mee te nemen
|
Uitzondering voor zorginstellingen en gevangenissen
Voor zorginstellingen en gevangenissen wordt een uitzondering gemaakt ten
aanzien van de reductiemaatregelen, omdat hier vanwege kruisbesmettingen,
hygiëne en veiligheid het gebruik van wegwerpbekers en voedselverpakkingen vaak
onvermijdelijk is. Instellingen hebben dan de vrijheid om per geval te
beoordelen of het gebruik van kunststofproducten voor eenmalig gebruik prudent
is. Denk bijvoorbeeld aan situaties als cliënten een gevaar zijn voor zichzelf
of andere met (metalen of keramische) reguliere producten. Via de Green Deal
Duurzame zorg kunnen uiteraard wel stappen gezet worden in de verduurzaming in
het gebruik van deze producten. De uitzondering geldt bovendien niet voor het
publieke deel van zorginstellingen, zoals openbare kantines.
Overwogen alternatieven
In artikel 15d van het Besluit beheer verpakkingen 2014 zijn, voor het
behalen van de ambitieuze en aanhoudende consumptiereductie van kunststof
drinkbekers en kunststof voedselverpakkingen (zijnde containers) voor eenmalig
gebruik, drie maatregelen opgenomen:
-
a. de verplichting om voor het verstrekken aan de eindgebruiker een bedrag in
rekening te brengen;
-
b. de verplichting om aan de eindgebruiker op verkoop- en uitgifte-punten een
herbruikbaar alternatief te verstrekken; of
-
c. het verbod tot het verstrekken aan de eindgebruiker op bepaalde locaties of
bij bepaalde gelegenheden.
Met de maatregelen zoals opgenomen in de Regeling voor consumptie ter
plaatse en voor consumptie om mee te nemen of te bezorgen, is gekozen voor een
uitvoerbare en samenhangende invulling van deze drie mogelijkheden. De gekozen
combinatie van maatregelen leidt naar verwachting tot de beoogde ambitieuze en
aanhoudende consumptiereductie. Voor consumptie ter plaatse is gekozen voor een
verbod voor eenmalige drinkbekers en voedselverpakkingen (optie c) omdat dit
het grootste effect sorteert. Voor die gevallen waar dit niet eenvoudig te
realiseren is, is een beperkte uitzondering geïntroduceerd. Voor consumptie om
mee te nemen of te bezorgen is een totaalverbod op het gebruiken van eenmalige
drankbekers en voedselverpakkingen gezien de huidige praktijk (nog) niet
reëel.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft geadviseerd toe te lichten
in hoeverre is overwogen om de reductie van kunststof drinkbekers en
voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik te realiseren via regulering van de
productie van deze materialen (eventueel via een verbod), en zo ja, waarom
daarvoor niet is gekozen. Een verbod of restrictie aan de voorkant is in feite
een handelsbeperking en dat ligt niet binnen de bevoegdheid van de Regeling.
Richtlijn 2019/904 geeft juist aan dat als er gebruik wordt gemaakt van een
handelsverbod om de reductie te realiseren, dit goed onderbouwd moet worden
vanuit het proportionaliteitsbeginsel. Aangezien de regelgeving gaat over
consumptie is bewust de keuze gemaakt om de maatregelen zo dicht mogelijk bij
de consument te nemen. Het gaat immers óók om een transitie naar een nieuwe
norm waarbij exploitanten en consumenten samen naar nieuwe alternatieven op
zoek moeten gaan die gemak, comfort en duurzaamheid combineren. Er is daarom
geen bedrijfsmatige toets uitgevoerd voor een handels- of productieverbod of
inperking van het gebruik via een UPV.
Het ATR heeft ook opmerkingen gemaakt over het verbreden van de reikwijdte
van de reductiemaatregelen voor voedselverpakkingen naar o.a. zakjes en wikkels
en niet kunststofhoudende materialen, om ongewenste verschuivingseffecten te
voorkomen. In de Regeling is deze scope verruiming niet mogelijk aangezien de
reikwijdte van de Regeling zijn juridische grondslag heeft in het Besluit en
richtlijn 2019/904. De reductiemaatregelen gelden dus alleen voor die producten
die in richtlijn 2019/904 en in de daarbij behorende richtsnoeren staan vermeld
bij de toepassing van Artikel 4 van richtlijn 2019/904 (reductiemaatregelen).
Wel zal worden gemonitord welke verschuivingen er plaatsvinden en wat de
milieueffecten zijn van deze verschuivingen. Als er ongewenste verschuivingen
plaatsvinden, dan wordt dat meegenomen in de evaluatie van de Regeling.
3.3 Werking uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV)
Met de Regeling worden de kosten die overheidsorganisaties hebben voor het
opruimen van zwerfafval voor verschillende kunststofverpakkingen voor eenmalig
gebruik in beeld gebracht en verhaald op producenten. Het is daarbij niet
werkbaar om iedere producent afzonderlijk aan iedere gemeente of
gebiedsbeheerder te laten betalen. Inzet van de regeling is om de
administratieve en uitvoeringslasten voor zowel gebiedsbeheerders als voor
producenten zoveel mogelijk te beperken. De regeling voorziet daarom in het
aanwijzen van een centrale uitvoerende organisatie, waaraan producenten
betalen. De organisatie is ook verantwoordelijk voor het uitkeren van de
vergoedingen aan gemeenten en gebiedsbeheerders. Het aanwijzen van een
organisatie is de bevoegdheid van de Minister en zal na overleg met producenten
en gebiedsbeheerders plaatsvinden. De rol van centrale uitvoerende organisatie
zou vervuld kunnen worden door een bestaande of nieuwe producentenorganisatie,
of een organisatie die gebiedsbeheerders al dan niet samen met producenten
oprichten. Opgemerkt wordt dat de taken van de organisatie louter uitvoerend
zijn en dat uitvoeringskosten worden gedekt uit de bijdragen van
producenten.
De UPV geldt voor eenieder die kunststofproducten, genoemd in de bijlage,
deel E, bij de EU-richtlijn kunststofproducten voor eenmalig gebruik, voor het
eerst in Nederland in de handel brengt. Dat kan een binnenlandse producent
zijn. Indien producten buiten Nederland worden geproduceerd, zijn de bepalingen
van toepassing op de importeur. Voor de leesbaarheid is ervoor gekozen om in
deze toelichting te spreken over «de producent», «waar producent of importeur»
bedoeld wordt. Voor vistuig wordt op een later moment UPV geïntroduceerd.
De UPV die met het Besluit is geïntroduceerd verschilt van de reeds
bestaande regelingen voor UPV in die zin dat de geïntroduceerde UPV een louter
financiële verplichting is om de kosten te dekken die gemaakt worden door of
namens de overheid. Er is daarmee geen sprake van een operationele verplichting
voor producenten, om bijvoorbeeld de inzameling, recycling of het opruimen van
afval te organiseren, zoals dat bij bestaande regelingen voor UPV wel het geval
is. Het gegeven dat de geïntroduceerde UPV louter financieel is, betekent dat –
in tegenstelling tot bestaande UPV’s – de hoogte van de financiële bijdragen
die producenten moeten betalen door de Minister zal worden vastgesteld. De
verantwoordelijkheid van producenten eindigt zodra er aan de financiële
verantwoordelijkheid voldaan is. Dit betekent ook dat er geen
zwerfafval-reductie-doelstellingen aan de producenten kunnen worden opgelegd.
Dit kan alleen als producenten organisatorisch verantwoordelijk zouden zijn –
d.w.z. verantwoordelijk voor het plaatsen van bakken, voor het vegen, etc. – en
daarmee over de mogelijkheden beschikken de gestelde doelstellingen te behalen.
Aanvullend op de financiële verplichting geldt wel de verplichting uit Artikel
3.3 van de Regeling, de bewustmakingsmaatregelen (paragraaf 3.4).
De UPV heeft als uitgangspunt dat het gemaakte (al dan niet bij benadering)
kosten vergoed. Hiervoor is het kostenonderzoek bedoeld. Er zijn geen
voorwaarden verbonden aan de vergoeding voor gemaakte kosten. De regeling
verandert dan ook niks aan bestaande verantwoordelijkheden ten aanzien van
zwerfafval. De beleidsautonomie van de gebiedsbeheerder om een passend
ambitieniveau en bijbehorend uitgavenpatroon ten aanzien van zwerfafval te
kiezen blijft onverminderd bestaan.
Hoogte bijdrage producenten en vergoedingen
overheidsorganisaties
De hoogte van de bijdrage die producenten per item – per verpakking,
ballon, vochtig doekje, of filter – moeten betalen, wordt door de Minister
vastgesteld en jaarlijks gepubliceerd in de Staatscourant. Dit gebeurt op basis
van een peiljaar, zijnde het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar
waarover de bijdrage wordt vastgesteld, en op basis van twee onderzoeken:
Het kostenonderzoek stelt vast hoeveel kosten gemeenten en andere publieke
gebiedsbeheerders hebben gemaakt voor zwerfafval. Daarin wordt gekeken naar
opruimmodaliteiten en transport- en verwerkingskosten van zwerfafval. Ook
kosten die worden gemaakt ter ondersteuning van burgerparticipatie en
participatie door vrijwilligersorganisaties voor het opruimen van zwerfafval,
vallen onder de reikwijdte van de UPV.28
De UPV regeling beperkt zich (net als de EU-richtlijn) tot het vergoeden
van de kosten die gemaakt worden door of namens overheidsorganisaties, maar ook
private gebiedsbeheerders, zoals Natuurmonumenten, Landschappen-NL, de Unie van
Bosgroepen en de Federatie Particulier Grondbezit maken kosten aan het opruimen
van zwerfafval. Private terreinbeheerders komen niet in aanmerking voor directe
vergoeding. Alleen wanneer zij namens een overheidsorganisatie zwerfafval
opruimen, kunnen deze kosten worden meegenomen in de kosten van de betreffende
overheidsorganisatie. Middels een overeenkomst tussen een overheidsorganisatie
en private gebiedsbeheerder kunnen hier afspraken over gemaakt worden. Dit is
geen verplichting, maar wel een mogelijkheid die de Regeling biedt. Veel
private terreinbeheerders ontvangen van provincies al de SNL (Subsidie Natuur
en Landschap). Door een uitvoeringsovereenkomst af te sluiten bij deze subsidie
of op een andere manier een overeenkomst te sluiten, kunnen deze kosten
meegeteld worden als opruimkosten van de provincie (of andere
gebiedsbeheerder). De vergoeding zal dan terecht komen bij de desbetreffende
overheidsorganisatie. Overheidsorganisaties en private terreinbeheerders kunnen
afspraken maken over het overhevelen van de middelen.
Bij het vormgeven van de UPV voor tabaksproducten met kunststofhoudende
filters zijn de uitgangpunten van het WHO-Kaderverdrag inzake
tabaksontmoediging gevolgd. De UPV die volgt uit deze Ministeriële regeling
verplicht producenten die tabaksproducten met kunststofhoudende filters in
Nederland in de handel brengen tot het betalen van een door de Minister vast te
stellen bijdrage per filter, aan een door de Minister aan te wijzen
uitvoeringsorganisatie. Producenten hebben geen organisatorische of
bestuurlijke verplichtingen ten aanzien van de uitvoeringsorganisatie,
producenten hebben alleen een financiële verplichting de door de Minister
vastgestelde vergoeding te betalen. De taken van de uitvoeringsorganisatie en
daarbij horende contacten met de producenten zijn louter gericht op het
uitvoeren van de financiële verplichtingen.
Voor tabaksproducten met filters, en filters die verkocht worden voor
gebruik in combinatie met tabaksproducten, wordt tevens het beheer van openbare
inzamelingsystemen meegenomen. Deze kosten kunnen ook betrekking hebben op het
opzetten van specifieke infrastructuur geplaatst door gebiedsbeheerders voor
het inzamelen van tabaksproducten, zoals passende afvalcontainers op plekken
waar frequent zwerfafval wordt aangetroffen. Voor tabaksproducenten geldt
tevens dat zij niet zelf de bewustmakingsmaatregelen mogen nemen, vanwege het
tabaksontmoedigingsbeleid. Producenten van tabaksproducten worden daarom
verplicht tot het vergoeden van de kosten die gebiedsbeheerders kwijt zijn aan
bewustmakingsmaatregelen voor deze producten. In het kostenonderzoek worden de
kosten van bewustmakingsmaatregelen door gebiedsbeheerders in beeld gebracht.
De producenten worden verplicht daarvan het deel te betalen dat overeenkomt met
hun aandeel in het zwerfafval. Wanneer het zwerfafval bijvoorbeeld voor 25% (in
stuks, volume en gewicht) uit sigarettenfilters bestaat, worden producenten van
filters geacht 25% van de kosten van bewustmakingsmaatregelen van de
gebiedsbeheerders te vergoeden. Gebiedsbeheerders zijn niet verplicht om
bewustmakingsmaatregelen voor tabaksfilters te nemen, maar zij worden wel
aangemoedigd dit te doen wanneer zij last hebben van vervuiling door
sigarettenfilters. Het Ministerie van IenW zal in afstemming met VWS en
maatschappelijke organisaties een communicatie toolbox ontwikkelen om
gebiedsbeheerders te ondersteunen dit te doen op een manier die niet leidt tot
het bevorderen van roken. Ook is het mogelijk dat gebiedsbeheerders hier
gezamenlijk in optrekken en maatschappelijke organisaties hierbij
betrekken.
Inzet is het kostenonderzoek tenminste eens in de vier jaar te herhalen.
Waar nodig kan het tussentijds worden herhaald of herzien. Het kostenonderzoek
wordt in opdracht van de Minister door Rijkswaterstaat uitgevoerd. Daarbij
worden relevante maatschappelijke spelers en in het bijzonder betrokken
producenten en gebiedsbeheerders geconsulteerd. Jaarlijks zal er een indexering
van de kosten o.b.v. het kostenonderzoek plaatsvinden.
De onderzoeken naar de samenstelling van het zwerfafval hebben tot doel te
bepalen welk deel van de kosten toegerekend moet worden aan de verschillende
items waarop de UPV van toepassing is. Het samenstellingsonderzoek wordt
jaarlijks uitgevoerd door Rijkswaterstaat in opdracht van de Minister en sluit
aan op de methodiek die nu ook al wordt gebruikt voor de jaarlijkse monitoring
van zwerfafval in opdracht van IenW29. Daarin wordt op 1.400 meetlocaties, in 20 verschillende
gebiedstypen30, in een aantal meetronden verspreid door het jaar heen het zwerfafval
gemeten. Van het zwerfafval wordt de samenstelling vastgesteld in aantallen,
gewicht en volume per categorie.
De gebiedsbeheerders ontvangen van de door de Minister aan te wijzen
organisatie een vergoeding voor de kosten die zij maken aan zwerfafval voor de
producten bedoeld in de Regeling. Ook de vergoeding die gemeenten en andere
publieke gebiedsbeheerders ontvangen, wordt jaarlijks door de Minister
vastgesteld met behulp van de resultaten van bovengenoemde kosten- en
samenstellingsonderzoeken. Voor gebiedsbeheerders wordt de bijdrage vastgesteld
op basis van gerealiseerde kosten ofwel (als dat niet mogelijk is) de
gemiddelde kosten aan de hand van de gebiedskernmerken in het beheersgebied.
Die worden in het kostenonderzoek bepaald. Te denken valt aan de
stedelijkheidsklasse zoals vastgesteld door het CBS of het aantal kilometer
snelweg in een provincie, waarlangs de provinciale overheid het zwerfafval
opruimt. Onderzocht wordt hoe duur het gemiddeld is om bijvoorbeeld een strook
van een kilometer berm op te ruimen. Daarnaast wordt gekeken welk aandeel aan
kunststof producten voor eenmalig gebruik in het zwerfvuil voorkomt. Op basis
van deze gegevens kunnen de kosten per gebiedskenmerk worden bepaald. Op deze
manier kan een totaalbeeld per gebiedsbeheerder worden berekend. Dit resulteert
in een wegingsfactor als aandeel in de totaal geïnde bijdrage van producenten
en daarmee de hoogte van de vergoeding.
Besluit regeling voor uitgebreide
producentenverantwoordelijkheid
Op 1 juli 2020 is de Wet tot wijziging van de Wet Milieubeheer (Wm) in
verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2018/85131 (Implementatiewet wijziging EU-kaderrichtlijn afvalstoffen 2018,
hierna: KRA)32 in werking getreden. In de KRA-richtlijn is een verplichting neergelegd
voor het opstellen van regelingen voor UPV. Deze verplichting is
geïmplementeerd in artikel 9.5.2 van de Wm en in het Besluit regeling voor
uitgebreide producentenverantwoordelijkheid33 (hierna: Besluit UPV). De minimumeisen voor regelingen voor UPV die in
het Besluit UPV zijn opgenomen, gelden voor alle producten waarvoor een
regeling voor UPV op grond van artikel 9.5.2 van de Wm bestaat en gaan dus ook
gelden voor producten die vanwege het Besluit onder de reikwijdte van de UPV
vallen. Richtlijn 2019/904 voor kunststofproducten voor eenmalig gebruik stelt
daarnaast extra eisen aan de UPV-regeling, namelijk het dragen van kosten voor
het opruimen van zwerfafval en voor meer specifieke maatregelen ter
bewustmaking van de consument. De voorschriften die in het Besluit en de
Regeling zijn opgenomen, zijn daarmee een aanvulling op de geldende
minimumeisen in het Besluit UPV.
Artikel 2 van het Besluit UPV stelt producenten verantwoordelijk voor het
nakomen van de verplichtingen uit de UPV. Omdat de ingestelde UPV een louter
financiële verantwoordelijkheid betreft, is er geen organisatorische
verantwoordelijkheid om een innamesysteem te organiseren.34 De verplichting om bewustmakingsmaatregelen te nemen is een aanvulling
op de verplichting voor producenten uit artikel 2, derde lid, van het UPV
Besluit om afvalstoffenhouders te informeren.
Artikel 4 van het Besluit UPV verplicht de producenten zich te melden en in
die melding onder andere uiteen te zetten hoe de UPV-verplichtingen worden
nagekomen. Dit moet uiterlijk gebeuren zes weken nadat de UPV van toepassing
is. Concreet betekent dit voor deze UPV dat de datum van 12 februari 2023 wordt
aangehouden of telkens 6 weken nadat een producentenorganisatie een
UPV-verplichting oppakt zoals het indienen van de verslaglegging (zie artikel
4.1). Indien producenten gezamenlijk uitvoering geven aan de UPV en hiervoor
een verzoek tot algemeen verbindend verklaring van een
afvalbeheerbijdrage-overeenkomst aanvragen, wordt deze aanvraag tevens
beschouwd als melding in de zin van artikel 4 van het Besluit UPV.
Artikel 5 van het Besluit UPV verplicht producenten om jaarlijks verslag te
doen over het nakomen van de UPV-verplichtingen. Dit verslag moet jaarlijks
voor 1 augustus van het volgende kalenderjaar aan de Minister worden verzonden.
Daarbij moet ook een document worden meegeleverd waaruit de verificatie van de
ingezonden gegevens blijkt.
Zowel als het gaat om artikel 4 en 5 Besluit UPV, biedt het modelformulier
in de bijlage bij de Regeling een aanvullend gereedschap om de noodzakelijke
informatie te ontvangen. Daarbij wordt overeenkomstig artikel 5 Besluit UPV
vastgelegd op welk moment verslag gedaan moet worden.
Artikel 6 van het Besluit UPV geeft producenten de mogelijkheid om
gezamenlijk uitvoering te geven aan hun UPV-verplichtingen door een
producentenorganisatie op te richten. Artikel 6 stelt hierbij nadere eisen
onder andere aan de financiële bijdragen die producenten moeten betalen en de
informatie die door de producentenorganisatie openbaar moet worden gemaakt. In
artikel 4 van de Regeling wordt duidelijk gemaakt wat ten aanzien van de
informatievoorziening verwacht wordt van de producenten.
3.4 Werking bewustmakingsmaatregelen
In artikel 4 van het Besluit worden producenten van ballonnen en vochtige
doekjes verantwoordelijk de kosten te dekken voor het bewust maken van
consumenten. Eenzelfde verplichting wordt in artikel 15f van het Besluit
verpakkingen opgelegd aan producenten van verschillende verpakkingen voor
eenmalig gebruik. Deze verplichting geldt voor voedselverpakkingen voor
onmiddellijke consumptie, zakjes en wikkels voor onmiddellijke consumptie,
drankverpakkingen van ten hoogste 3 liter, drinkbekers, lichte plastic
draagtassen, maandverband, tampons en inbrenghulzen voor tampons. In de
regeling worden nadere regels gesteld aan de bewustmakingsmaatregelen. Het
nemen van bewustmakingsmaatregelen is de verantwoordelijkheid van de producent
die de genoemde producten en verpakkingen in Nederland in de handel
brengt.
Bewustmakingsmaatregelen dienen met een landelijk bereik te worden
uitgevoerd. De producenten moeten met deze maatregelen de consumenten van hun
producten bewust maken van het feit dat deze producten niet afbreken in het
milieu en de gevolgen voor het milieu en de riolering van het onjuist weggooien
van het afval van deze producten. De bewustmakingsmaatregelen dienen de
consument aan te zetten zich op de juiste manier van afval te ontdoen, en
moeten bijdragen aan preventie van (zwerf)afval. Ook dienen producenten
consumenten bewust te maken van herbruikbare alternatieven voor de eenmalige
producten.
De bepalingen uit deze ministeriële regeling verplichten de producent om
elke drie jaar een plan op te stellen over de voorgenomen
bewustmakingsmaatregelen en deze uit te voeren. De maatregelen in het plan
moeten betrekking hebben op de producten bedoeld in artikel 4 van het Besluit
en artikel 15f van het Besluit verpakkingen. De producent dient in het plan in
te gaan op de wijze waarop en waar hun product zwerfafval wordt en waar schade
wordt ondervonden van het product in het milieu. Maatregelen dienen specifiek
gericht te zijn op het voorkomen van zwerfafval op plekken waar deze producten
zwerfafval worden. Daarnaast zijn producenten verplicht eens per drie jaar
verslag te doen over de uitvoering van deze maatregelen en hun effectiviteit.
Dit verslag wordt opgenomen in het plan met bewustmakingsmaatregelen dat eens
in de drie jaar wordt ingediend.
De bewustmakingsmaatregelen moeten bijdragen aan gedragsverandering van de
consument. Gedragsverandering is complex. Met de gevraagde onderdelen van het
plan krijgt de producent elementen aangereikt om bewustmakingsmaatregelen vorm
te geven die daadwerkelijk leiden tot gedragsverandering van de consument.
Het opstellen van een plan helpt de producent om expliciet te maken hoe de
producent invulling geeft aan de verplichting tot bewustmakingsmaatregelen. Ook
andere partijen, zoals gebiedsbeheerders, NGO’s en het Rijk, zetten zich in de
praktijk in om het gedrag ten aanzien van zwerfafval te beïnvloeden. Het
expliciet maken van de inzet van producenten maakt het voor andere partijen
mogelijk om aan te haken op de activiteiten van producenten en synergie te
creëren.
De verplichting tot het nemen van bewustmakingsmaatregelen gaat in per
1 augustus 2023. Het driejaarlijkse bewustmakingsplan dient uiterlijk op
1 augustus 2023 voor de eerste keer door de producent te worden aangeleverd bij
Rijkswaterstaat. Voor het nemen en uitvoeren van maatregelen voor het
bewustmaken van consumenten hebben producenten de mogelijkheid gezamenlijk
uitvoering te geven aan deze verplichting. Zij kunnen deze verplichting nakomen
door gezamenlijk het bedoelde plan en/of verslag in te dienen, dan wel een
producentenorganisatie een gezamenlijk plan en/of verslag te laten opstellen.
In dit plan moet expliciet gemaakt worden namens welke producenten het plan
en/of verslag wordt ingediend.
3.5 Werking verplichtingen voor monitoring en verslaglegging
In het Besluit worden verschillende verplichtingen opgelegd ten aanzien van
het verslag dat producenten en exploitanten dienen te doen over het nakomen van
hun verplichtingen en de gegevens die zij moeten aanleveren ten aanzien van het
totaal door hen in de handel gebrachte kunststofproducten voor eenmalig
gebruik. Deze Ministeriële regeling stelt verschillende formats vast die door
producenten dienen te worden gebruikt. De bepalingen dienen ter implementatie
van artikel 13 van richtlijn 2019/904.
De producent van kunststof bekers en kunststof voedselverpakkingen voor
eenmalig gebruik levert, met ingang van het daarvoor vastgestelde kalenderjaar,
in overeenstemming met het daarvoor geldende format in bijlage bij de regeling,
aan de Minister de gegevens aan over de door hem in Nederland in de handel
gebrachte hoeveelheid voedselverpakkingen en drinkbekers. Deze gegevens hebben
betrekking op de aantallen voedselverpakkingen en drinkbekers en hun totale
gewicht. Deze gegevens zijn nodig om te kunnen monitoren of de gewenste
reductie bij het gebruik van voedselverpakkingen en drinkbekers wordt bereikt
en om daarover als Nederland verslag te kunnen doen aan de Europese Commissie.
De eerste verslagperiode bestrijkt, conform richtlijn, het kalenderjaar
2022.
Op basis van artikel 15c vierde en vijfde lid van het Besluit verpakkingen
zijn producenten die kunststof drankflessen voor eenmalig gebruik van ten
hoogste 3 liter in de handel brengt, verplicht ervoor zorg te dragen dat deze
flessen gerecyclede kunststoffen bevatten. Voor 2025 geldt hierbij een
verplicht minimum van 25% gerecyclede kunststoffen voor drankflessen met als
hoofdbestanddeel polyethyleentereftalaat (PET). Voor 2030 geldt een verplicht
minimum van 30% gerecyclede kunststoffen voor alle kunststof drankflessen. Op
basis van artikel 15c het zesde lid dienen producenten gegevens aan te leveren
over het gehalte recyclaat in de kunststof drankflessen die door hem in de
handel zijn gebracht. De producent die drank in een kunststof fles in Nederland
aanbiedt, is de normadressaat voor de verplichting dat drankflessen recyclaat
bevatten. Hiermee is de normadressaat van deze verplichting gelijk aan de
normadressaat die op basis van het Besluit verpakkingen een
UPV-verantwoordelijkheid over deze drankflessen heeft. De producent is al
verantwoordelijk zorg te dragen voor 90% gescheiden inzameling van de kunststof
drankflessen. Voor kunststof flessen voor water en frisdrank geldt tevens de
verplichting voor de producent om een statiegeldsysteem te hanteren krachtens
de Wet milieubeheer. De eerste verslagperiode bestrijkt, conform richtlijn, het
kalenderjaar 2023.
Op basis van artikel 2.1, derde lid, doen exploitanten van een
voedseluitgiftelocatie een melding indien ze gebruik maken van de uitzondering
van artikel 2.1 tweede lid. Voor de melding maken zij gebruik van het formulier
in bijlage 2 deel A.
Op basis van artikel 4.4 moeten exploitanten een registratie bijhouden van
het inzamelingspercentage van bekers en voedselverpakkingen. Daarbij wordt
gebruik gemaakt van het registratieformulier in bijlage 2 deel B en C.
De exploitant registreert zelf de hoeveel bekers en voedselverpakkingen op
basis van de verkoopgegevens, dus het aantal consumpties dat daadwerkelijk
verkocht is. Het aantal bekers en voedselverpakkingen dat is ingezameld moet
blijken uit een rapportage van de afvalverwerker. De afvalverwerker moet voor
de exploitant registreren hoeveel bekers en voedselverpakkingen zijn ingezameld
en welk percentage is afgekeurd voor hoogwaardige recycling. Indien met het
afgekeurde percentage het inzamelingspercentage meer lager uitvalt dan het
verplichte inzamelingspercentage, dan is niet voldaan aan de inzamelingsplicht.
Exploitanten moeten dus afspraken gaan maken met de afvalinzamelaar en/of
afvalverwerker om feedback te krijgen op de inzameling en verwerking van de
aangeleverde bekers en voedselverpakkingen.
4. Gevolgen
Verschillende groepen gaan de effecten van de maatregelen ondervinden.
Burgers
Als het gaat om het verbod op gratis verstrekken van drinkbekers en
voedselverpakkingen moeten burgers ofwel gebruik maken van een (eigen)
herbruikbare beker of voedselcontainer, of (meer) gaan betalen voor bekers en
voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik. Ook kunnen zij te maken gaan krijgen
met retoursystemen voor bekers en drankverpakkingen (zowel voor eenmalig
gebruik als herbruikbaar).
Exploitanten van voedseluitgiftelocaties
Op plaatsen waar voedselconsumptie ter plaatse wordt aangeboden, moeten de
verstrekkers herbruikbare bekers en voedselverpakkingen gebruiken, tenzij zij
hoogwaardig te recyclebare bekers of verpakkingen aanbieden en voorzieningen
treffen voor het inzamelen voor recycling. Ondernemers die consumpties voor mee
te nemen of bezorging aan huis aanbieden, moeten kunststof bekers en kunststof
voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik beprijzen en een herbruikbaar
alternatief voor bekers en voedselverpakkingen ter beschikking stellen.
Gemeenten en gebiedsbeheerders
Gemeenten en andere gebiedsbeheerders zullen door de reductiemaatregelen
naar verwachting minder kunststof bekers en kunststof voedselverpakkingen
tegenkomen in het zwerfafval dat zij opruimen. Ook heeft de Regeling tot gevolg
dat gemeenten en gebiedsbeheerders tegemoetgekomen worden in de kosten die zij
maken voor het opruimen, het vervoer en de verwerking van het zwerfafval van
kunststofproducten voor eenmalig gebruik. Daarnaast wordt van hen verwacht dat
zij medewerking verlenen aan de uitvoering van het onderzoek naar de
zwerfafvalkosten (artikel 3.1 sub 3) door Rijkswaterstaat in opdracht van IenW.
Van gebiedsbeheerders wordt gevraagd dat ze tijdens het kostenonderzoek inzicht
geven in de kosten en activiteiten die direct relateren aan het voorkomen,
opruimen, monitoren en verwerken van zwerfafval, zodat de zwerfafvalkosten goed
in kaart kunnen worden gebracht. Er wordt gebruik gemaakt van een steekproef
voor het onderzoek, dus niet alle gebiedsbeheerders zullen tijdens het
onderzoek bevraagd worden.
Producenten van producten voor eenmalig gebruik
Producenten van de volgende producten krijgen te maken met uitgebreide
producentenverantwoordelijkheid voor de kosten die overheidsinstanties maken
voor het opruimen, het vervoer en de verwerking van het zwerfafval dat ontstaat
door hun producten: ballonnen, vochtige doekjes, tabaksproducten met
kunststofhoudende filters en losse kunststofhoudende filters,
voedselverpakkingen voor onmiddellijke consumptie, zakjes en wikkels voor
onmiddellijke consumptie, drankverpakkingen van ten hoogste 3 liter,
drinkbekers, en lichte plastic draagtassen. Producenten van tabaksproducten met
kunststofhoudende filters moeten daarnaast ook meebetalen aan de openbare
inzamelingsystemen die overheidsinstanties hebben voor tabaksfilters. De
producenten zullen een door de Minister vast te stellen bijdrage moeten betalen
aan een door de Minister aan te wijzen organisatie om aan deze verplichting te
voldoen, hetgeen extra kosten tot gevolg heeft. Voor producenten van vochtige
doekjes, ballonnen, tabaksfilters en de genoemde verpakkingen komt hier de
verplichting bij om bewustmakingsmaatregelen te nemen en hier driejaarlijks een
plan voor te maken en jaarlijks verslag over te doen.
5. Uitvoering, toezicht en handhaving
5.1 Uitvoering
Reductiemaatregelen
Rijkswaterstaat monitort het aantal bekers en voedselverpakkingen van
kunststof of met een kunststof component dat in de handel wordt gebracht en het
aandeel dat in het zwerfafval voorkomt. Het aantal bekers en
voedselverpakkingen moet vanaf 1 januari 2022 elk jaar worden gemonitord. Op
1 januari 2026 moet een ambitieuze en aanhoudende consumptiereductie van deze
bekers en voedselverpakkingen hebben plaatsgevonden ten opzichte van 1 januari
2022. Exploitanten die voor consumptie ter plaatse eten en drinken aanbieden
zullen vanaf 2024 moeten voorzien in herbruikbare bekers en servies, hetgeen
ook kan betekenen dat ze wasfaciliteiten nodig hebben. Exploitanten die gebruik
willen maken van de uitzondering op het verbod op gebruik van kunststof bekers
en voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik moeten kunnen aantonen dat de in
de Regeling opgenomen minimumpercentages voor gescheiden inzameling zijn
gehaald en dat de ingezamelde bekers en verpakkingen zijn aangeboden voor
hoogwaardige recycling. Exploitanten die consumptie om mee te nemen of te
bezorgen aanbieden moeten vanaf 2023 kunnen aantonen dat zij bekers en
voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik beprijzen en dat zij daarnaast een
herbruikbaar alternatief of ‘Bring your own’ aanbieden.
De reductiemaatregelen vragen om een afgestemde ketenaanpak. Van
producenten van kunststof bekers en kunststof voedselverpakkingen voor eenmalig
gebruik mag worden verwacht dat zij exploitanten volledig informeren over de
aanwezigheid van kunststoffen in de door hen geleverde bekers en
voedselverpakkingen. Tevens moeten producenten die kunststof bekers en
kunststof voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik op de markt willen blijven
brengen, in samenwerking met afvalverwerkers, exploitanten actief ondersteunen
bij het vormgeven van inzamelsystemen voor gescheiden inzameling en hoogwaardig
recycling.
UPV
De hoogte van de bijdrage die producenten per item moeten betalen en de
vergoedingen die door gebiedsbeheerders worden ontvangen, worden door de
Minister jaarlijks vastgesteld. Rijkswaterstaat is daarbij, in opdracht van de
Minister, verantwoordelijk voor de uit te voeren onderzoeken. Daarnaast wordt
er voorzien in een centrale uitvoerende organisatie, waaraan individuele
producenten betalen. De organisatie is ook verantwoordelijk voor het uitkeren
van de vergoedingen aan gemeenten en gebiedsbeheerders. Het aanwijzen van een
organisatie is de bevoegdheid van de Minister en zal na overleg met producenten
en gebiedsbeheerders plaatsvinden.
Verslagleggingsverplichtingen
De verslagleggingsverplichtingen over de kunststof drinkbekers en kunststof
voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik en de kunststof flessen gelden voor
het eerst eerst over het kalenderjaar 2022, waarover producenten uiterlijk
1 mei 2023 verslag dienen te doen. De verslagleggingsverplichting volgt tevens
uit artikel 8 van het Besluit verpakkingen. In de Regeling
verslaglegging verpakkingen zullen nadere eisen worden gesteld aan dit
verslag. Deze regels gelden ook voor de verslagleggingsverplichtingen over de
kunststof drinkbekers en kunststof voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik en
de kunststof flessen. Dit betekent dat het verslag moet worden opgesteld met
gebruikmaking van een format en vergezeld moet gaan van een monitoringsprotocol
waaruit blijkt hoe de ingevulde gegevens tot stand zijn gekomen en een
onafhankelijk accountantsrapport waaruit blijkt dat het monitoringsprotocol is
gevolgd.
Het verslag dient jaarlijks te worden verstuurd voor 1 mei van het volgende
kalenderjaar. Producenten hebben de mogelijkheid gezamenlijk uitvoering te
geven aan de rapportageverplichting, in dat geval dient de verslaglegging op
1 augustus te zijn verstuurd. In het verslag dient expliciet te worden gemaakt
namens welke producenten het verslag wordt ingediend.
5.2 Toezicht en handhaving
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft tot taak zorg te dragen
voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens titel
9.5 Wet milieubeheer (artikel 18.2b Wm). Die taak is toebedeeld aan de
Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Hoofdstuk 5 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht is van toepassing. Hierin zijn regels gesteld over de
kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de Wm (artikel 18.1a, eerste lid,
Wm). De bevoegdheden van de toezichthouder (i.c. de ILT) zijn opgenomen in
hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht. De regeling is gebaseerd op
titel 9.5 van de Wm, zodat de ILT belast is met het toezicht op de naleving van
de Regeling. In de praktijk zal de producentenorganisatie die de UPV uitvoert
ook een goede uitvoering van de UPV moeten borgen.
6. Financiële gevolgen
De regeldrukeffecten van de regeling zijn in beeld gebracht via een extern
onderzoek35. Per maatregel is daarbij, voor zover op voorhand mogelijk, een analyse
opgesteld van de te verwachten regeldruk. Eerst is de omvang van de doelgroepen
van de maatregelen in de regeling in beeld gebracht:
Art. 2 (Reductiemaatregelen)
|
Art. 3 (UPV zwerfafval) en Art. 4.1 en 4.2 (verslaglegging)
|
|
6.1 Maatregelen voor consumptie ter plaatse (Artikel 2.1)
Deze maatregelen hebben de meeste impact voor horecaondernemers,
exploitanten van (bedrijfs)kantines (inclusief kantines in bedrijven, publieke
organisaties, onderwijsinstellingen, culturele instellingen, sportclubs,
recreatieparken, etc.) en organisatoren van evenementen. Voor al deze sectoren
zijn er eenmalige lasten vanwege kennisneming en voorbereiding op de
regelgeving. De totale kosten voor kennisnemen van de reductiemaatregelen zijn
ca. € 3,5 miljoen. Per sector zijn overige eenmalige (investerings)kosten en
structurele kosten verschillend.
-
• Horeca: wordt er gekozen voor het aanbieden van
herbruikbare verpakkingen dan zal de exploitant eenmalig een systeem moeten
inrichten waarin het servies kan worden afgewassen, als dit niet al aanwezig
is. Dit betreft het kopen van servies en afwasmachine(s) en een eventuele
verbouwing van de keuken. De totale kosten hiervan zijn per ondernemer
gemiddeld € 8.000. De structurele kosten zitten in extra personeel voor de vaat
en vervanging van servies. Voor een kleinere ondernemer wordt uitgegaan van ca.
5 arbeidsuren per week (€ 7.000 op jaarbasis) en voor grotere horecazaken op
ca. 80 arbeidsuren per week (€ 112.000). De eenmalige en structurele kosten van
het organiseren van een inzamel-recyclesysteem (Artikel 2.1 tweede lid) zijn op
dit moment nog niet goed in te schatten.
-
• Evenementen: Bij evenementen bestaan de
eenmalige kosten m.n. uit de kennisname van de wetgeving en het oriënteren op
passende oplossingen om te voldoen aan de wetgeving. Dit bestaat voornamelijk
uit personeelskosten en wordt geschat op tussen de € 10.000 en € 60.000,
afhankelijk van de grootte en type evenement. Grootschalige gesloten
evenementen zullen naar verwachting kiezen voor een inzamel-recyclesysteem
wegens beperkte opslag- en afwasruimte, die nodig is voor het gebruik van
herbruikbare alternatieven. Kleinere evenementen kunnen makkelijker overstappen
op herbruikbare bekers en zullen juist moeite hebben om voldoende volume te
bereiken voor het inzamelen voor hoogwaardige recycling. Naar verwachting
zullen deze kosten voor beide systemen op termijn verminderen door toegenomen
efficiëntie. De kosten voor beide systemen zijn meer structureel van aard dan
eenmalig. De structurele kosten voor een inzamel-recyclesysteem zijn per
festival geschat op ca. € 33.900. Dat is in totaal € 26 miljoen, uitgaande van
769 grote evenementen (open evenementen zijn niet meegenomen).
Kostencomponenten voor dit systeem zijn kosten van de bekers, kosten van
statiegeldmunten en eventueel het opzetten van een kassasysteem, informeren van
bezoekers, instrueren personeel, transportkosten, kosten hoogwaardige recycling
en eventueel kosten voor een derde partij die adviseert over het
inzamel-recyclesysteem. De structurele kosten voor herbruikbare bekers zijn nog
niet in kaart gebracht. Deze zijn afhankelijk van het type systeem dat wordt
gebruikt. Bij het ene systeem wordt de dienst volledig uitbesteed, bij het
andere systeem valt het afwassen van de bekers of voedselverpakkingen onder de
verantwoordelijkheid van de exploitant. De structurele kosten wisselen daarom
en zijn niet op voorhand te kwantificeren. Als bezoekers betalen voor de
(eerste) beker (recyclebaar dan wel herbruikbaar), kan het systeem geheel
kostendekkend zijn.
-
• Bedrijfskantines: De grote bedrijfskantines
zullen investeringen moeten doen in servies, wascapaciteit (eenmalige) en
structurele kosten voor het schoonmaken van het servies, inclusief
elektriciteit en inzet van personeel. De investeringskosten voor het
implementeren voor middelgrote bedrijfskantines worden geschat op dezelfde orde
van grootte voor horeca, ca. € 8.000 voor een professionele vaatwasser en voor
herbruikbaar servies. De personeelskosten zullen structureel van aard zijn, en
zullen naar schatting (op basis van 1 FTE) maximaal € 56.000 bedragen. Voor
kleinere bedrijven (tussen de 50 en 250 personeelsleden) kan het minder kosten.
De investeringskosten voor het implementeren van herbruikbaar servies bij
kleine bedrijfskantines wordt geschat tussen de € 700 en € 1.100, zonder extra
personeelskosten. Er zijn 404.175 kleine bedrijfskantines, maar zij zullen niet
allemaal deze investering hoeven te doen. Voor de grotere bedrijven kan het
naar rato qua eenmalige en structurele lasten meer kosten.
Samenvattend overzicht van eenmalige en structurele kosten van de
maatregelen voor consumptie ter plaatse
Doelgroep
|
Type bedrijf
|
Aantal bedrijven
|
Keuze
|
Eenmalige Kosten per bedrijf
|
Structurele kosten per bedrijf
|
Horeca
|
|
12.640
|
Herbruikbaar systeem*
|
€ 8.000
|
€ 7.000 – € 112.000
|
|
|
Inzamel-recycle systeem
|
Optie bestaat nog niet
|
Evene-menten
|
Klein gesloten
|
346
|
Herbruikbaar
|
€ 10.000 – € 60.000
|
Max. € 33.900
|
|
Groot gesloten
|
769
|
Inzamel-recycle
|
€ 33.900
|
|
Open
|
Aantal open evenementen is onbekend
|
Herbruikbaar
|
Max. € 33.900
|
|
Inzamel-recycle systeem
|
€ 33.900
|
Bedrijfs-kantines
|
Klein
|
Aantal bedrijven dat overgaat op herbruikbaar servies onbekend
|
Herbruikbaar
|
€ 700 – € 1.100
|
€ 0
|
|
Groot
|
14.880
|
Herbruikbaar
|
€ 8.000
|
Max. € 56.000
|
6.2 Maatregelen voor consumptie om mee te nemen, af te halen of te bezorgen
(Artikel 2.2)
Deze maatregelen hebben de meeste impact voor horecaondernemers (afhaal en
bezorging), tankstations en detailhandel.
-
• Afhaalrestaurants kunnen kiezen voor BYO en
hebben hierdoor lage eenmalige kosten, omdat ze niet genoodzaakt zijn om
hiervoor investeringen te doen. Ze hebben wel kosten aan het aanpassen van het
kassasysteem voor het in rekening brengen van een prijs voor de bekers en
verpakkingen. In totaal komt dit voor de hele sector neer op € 613.000 (€ 34 *
maximaal 18.019 afhaalrestaurants). Qua structurele kosten zijn deze
ondernemers tijd kwijt met het aanslaan in het kassasysteem voor de meerprijs
op bekers en verpakkingen. Daarnaast is het waarschijnlijk dat ze extra tijd
kwijt zijn aan het uitleggen waarom klanten moeten bijbetalen. Daar staat
tegenover de structurele inkomsten voor de prijs die betaald wordt voor de
bekers en verpakkingen.
-
• Voor maaltijdbezorging zit de eenmalige lasten
m.n. in het oriënteren op alternatieven. Dit is berekend op € 432 per
ondernemer. Deze lasten zullen niet anders zijn voor het mkb dan voor grotere
bedrijven, omdat door beide categorieën een externe partij kan worden ingehuurd
voor herbruikbare bezorgverpakkingen, waardoor de lasten in verhouding tot de
omzet ongeveer gelijk zijn voor mkb-bedrijven en grotere bedrijven. De kosten
voor alternatieve verpakkingen van maaltijdbezorging zullen ca. € 0,10 tot
€ 0,15 per verpakking extra kosten. Uitgaande van 630 miljoen
bezorgverpakkingen per jaar, waarvan 40% in herbruikbare alternatieven (CE
Delft), betekent dat de regeldruk op termijn oploopt naar € 25,2 miljoen tot
€ 37,8 miljoen. Per bedrijf is dit dus gemiddeld tussen € 1.630 en € 2.450.
Aangezien de regeldruk afhangt van het aantal gebruikte verpakkingen is de
regeldruk evenredig aan het aantal verkochte maaltijden. Dit betekent dat de
regeldruk per bedrijf voor grotere bedrijven groter is dan voor mkb-bedrijven,
maar dat de lasten in percentage van de omzet ongeveer gelijk zijn. Tegenover
deze lasten staan inkomsten op de beprijzing van eenmalig te gebruiken
kunststof verpakkingen.
-
• Voor de detailhandel bedraagt de eenmalige
regeldruk € 34 per bedrijf om het kassasysteem aan te passen. In totaal gaat
het dus om € 151.300 (€ 34 * 4.450 bedrijven). De structurele kosten zijn
lastig te kwantificeren. Ook in de detailhandel zullen er inkomsten zijn uit de
beprijzing van eenmalig te gebruiken producten. Deze opbrengsten dienen ingezet
te worden om goede alternatieven aan de consument aan te kunnen bieden.
-
• Naast de regeldruk is er sprake van een bate voor het bedrag dat in
rekening moet worden gebracht voor voedselverpakkingen en koffiebekers bij
afhaal, in totaal tussen € 8,6 miljoen en € 12,3 miljoen.
Samenvattend overzicht van eenmalige en structurele kosten van de
maatregelen voor consumptie voor onderweg, afhalen en bezorgen
Doelgroep
|
Type bedrijf
|
Aantal bedrijven
|
Keuze
|
Eenmalige kosten per bedrijf
|
Structurele kosten per bedrijf
|
Horeca
|
Afhaal-restaurants
|
Max. 18.019
|
BYO
|
€ 34
|
€ 0
|
|
Verkopers van koffie to-go
|
Aantal verkopers van koffie to-go onbekend
|
BYO
|
€ 34
|
€ 0
|
|
Restaurants die maaltijden bezorgen
|
15.459
|
Herbruikbaar
|
€ 432
|
€ 1.630 – € 2.450
|
Detailhandel
|
Detailhandel
|
4.450
|
|
€ 34
|
€ 0
|
Met betrekking tot de te verwachten markteffecten is de verwachting dat de vraag naar
kunststofproducten afneemt en de vraag naar herbruikbaar horecaservies- en
afwasmachines of wasfaciliteiten toeneemt. Het aanbod van bedrijven dat een
herbruikbaar alternatief als dienst aanbiedt (inclusief wassen en logistiek)
zal naar verwachting groeien. Afhankelijk van de hoogte van de regeldruk is het
daarnaast mogelijk dat de consumentenprijzen stijgen, omdat exploitanten de
financiële gevolgen van de reductiemaatregelen voor een gedeelte in de prijzen
verwerken. De reductiemaatregelen hebben bovendien een toename van de markt
voor alternatieven voor kunststofproducten voor eenmalig gebruik tot gevolg,
hetgeen naar verwachting tot innovaties zal leiden op dit gebied, en ertoe zal
leiden dat meerdere partijen samen gaan werken aan nieuwe systemen voor
inzameling, recycling en hergebruik.
6.3 Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (Artikel 3)
De uitgebreide producentenverantwoordelijkheid bestaat uit de bijdrage in
de kosten voor het opruimen van zwerfafval en het ontwikkelen en uitvoeren van
bewustmakingsmaatregelen. De producentenverantwoordelijkheid geldt voor de
producenten en importeurs van kunststof verpakkingen (bekers,
drankverpakkingen, voedselverpakkingen, waaronder ook zakjes, wikkels, lichte
plastic draagtassen), tabaksproducten, ballonnen en vochtige doekjes. De
bewustmakingsmaatregelen gelden ook voor producenten van maandverband en
tampons.
De eenmalige kosten kunnen bestaan uit het opzetten van een
producentenorganisatie, of afspraken maken met bestaande
producentenorganisaties, de eerste keer verzamelen van beschikbare informatie
en samenwerking opzoeken t.a.v. het maken van een plan voor de
bewustmakingsmaatregelen. De structurele kosten voor de bijdrage voor het
opruimen van zwerfafval moet nog worden vastgesteld op basis van het uit te
voeren kostenonderzoek. De structurele kosten voor de bewustmakingsmaatregelen
bestaan uit het plan dat elke drie jaar moet worden geactualiseerd en
uitgevoerd. Dit plan kan ook collectief door of namens de producenten worden
opgesteld en uitgevoerd. Deze structurele kosten zijn nog niet in beeld.
7. Advies, consultatie en notificatie
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft Rijkswaterstaat en de
Inspectie Leefomgeving en Transport betrokken bij het vormgeven van de
reductiemaatregelen. De uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid is met deze
partijen besproken. De Inspectie Leefomgeving en Transport is gevraagd om op
deze conceptregeling een HUF-toets uit te voeren.
In de voorbereiding van deze conceptregelgeving is met verschillende
stakeholders gesproken. Hieronder wordt nader ingegaan op de ingebrachte
punten. De ingebrachte punten zijn gebruikt bij het formuleren van de
voorgestelde maatregelen in de ontwerp regeling die op 26 oktober 2021 in een
openbare internetconsultatie is opengesteld, waarbij eenieder in de gelegenheid
was gesteld te reageren.
Stakeholderproces reductiemaatregelen
Er heeft een stakeholdertraject plaatsgevonden waarin het voorstel van de
reductiemaatregelen is getoetst bij 41 stakeholders uit verschillende sectoren,
waar. Er is gesproken met de volgende sectoren: evenementen (8 stakeholders),
horeca (9 stakeholders), recreatie (1 stakeholder), verpakkingsproducenten (8
stakeholders), facilitaire dienstverlening onderwijs en bedrijfsleven (4
stakeholders), aanbieders herbruikbare verpakking retoursystemen (2
stakeholders), drankenproducenten (4 stakeholders), sport (5
stakeholders).
In dit stakeholderproces kwam een aantal zaken naar voren:
-
• Een totaal verbod op kunststof bekers en kunststof voedselverpakkingen voor
eenmalig gebruik wordt niet haalbaar geacht, mede doordat herbruikbare
drinkbekers en voedselverpakkingen niet in elke situatie kunnen worden
gebruikt. In een ziekenhuis is dit in verband met de strenge hygiëne eisen
bijvoorbeeld lastig.
-
• Het verplicht aanbieden van een herbruikbaar alternatief wordt door
stakeholders gezien als een belangrijke eerste stap. Exploitanten en
consumenten kunnen dan wennen aan herbruikbare alternatieven, waardoor de
volledige overstap naar herbruikbare materialen in de toekomst gemakkelijker
wordt.
-
• Het verplicht aanbieden van herbruikbare alternatieven heeft in de ogen van
verschillende stakeholders grote impact op de bedrijfsvoering van de
voedseluitgifte-inrichting, doordat deze de gebruikte en ongebruikte
herbruikbare verpakkingen moet opslaan.
-
• De Bring-Your-Own-optie, waarbij de consument
een eigen verpakking meeneemt om de drank of het voedsel in mee te nemen, is
een makkelijk te implementeren herbruikbaar alternatief.
-
• Om uitwijkmogelijkheden te voorkomen moeten de reductiemaatregelen gelden
voor zoveel mogelijk sectoren die wegwerpplastic drinkbekers en wegwerpplastic
voedselverpakkingen aanbieden, zodat er geen uitwijkmogelijkheden zijn en er
een gelijk speelveld is. Het is bijvoorbeeld niet de bedoeling dat de consument
de beprijzing voor een wegwerpplastic beker kan ontlopen door koffie om mee te
nemen te kopen bij een supermarkt in plaats van bij een koffiezaak.
-
• Volledige inzet op herbruikbare drinkbekers en voedselverpakkingen bij
consumptie ter plaatse is momenteel nog onhaalbaar. Dit komt met name door
gebrek aan (grootschalige) retourlogistiek en onvoldoende (grootschalige)
wascapaciteit.
-
• Op gesloten evenementen is opslag van het hoge aantal drinkbekers dat
benodigd is, de logistiek van de drinkbekers en het wassen van grote
hoeveelheden drinkbekers, benodigd om volledige inzet op herbruikbaar te
bolwerken, een uitdaging.
-
• Op open evenementen is het retour krijgen van drinkbekers een pijnpunt. Er
is door de keten nog geen ontwikkeld ketensysteem opgezet waarin derde partijen
de drinkbekers en voedselverpakkingen ophalen, wassen en schoon retourneren bij
de exploitant. Een dergelijk systeem zou de overstap naar herbruikbaar
vergemakkelijken.
-
• Er werd gepleit voor een vrije keuze voor wegwerpdrinkbekers en
-voedselverpakkingen of voor herbruikbaar. Stakeholders uit de
evenementensector hebben positieve ervaringen met een circulair bekersysteem,
waarin gekozen wordt voor een recylebare eenmalig te gebruiken drinkbeker of
een herbruikbare drinkbeker.
-
• Er zijn in de ogen van verschillende stakeholders momenteel goede
herbruikbare drinkbekers beschikbaar die als vervanging van wegwerpdrinkbekers
kunnen dienen.
-
• Het inzamelen van wegwerpdrinkbekers voor recycling is goed mogelijk voor
drinkbekers van PET. De drinkbekers van PET kunnen weer tot beker worden
gerecycled.
-
• De betrokken stakeholders gaven aan dat er nog onvoldoende herbruikbare
voedselverpakkingen beschikbaar zijn doordat de markt van herbruikbare
voedselverpakkingen nog in ontwikkeling is.
-
• Er bestaan in de ogen van betrokken stakeholders nog weinig
voedselverpakkingen die hoogwaardig gerecycled kunnen worden.
-
• Omdat het ontwikkelen van een wegwerpbeker of -voedselverpakking of het
inzetten op herbruikbaar hoge investeringskosten met zich meebrengt, moet in de
ogen van stakeholders duidelijk zijn naar welk doel wordt toegewerkt en op
welke termijn. Een overgangstermijn en eventuele financiële ondersteuning
vanuit de overheid versterken volgens de stakeholders de haalbaarheid van de
maatregelen.
Ook met milieuorganisaties is gesproken. Zij dringen er sterk op aan dat de
Nederlandse overheid de nodige stappen neemt om beleid te formuleren om de
ambitieuze en aanhoudende consumptievermindering van kunststof drinkbekers en
kunststof voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik te bereiken en de transitie
naar herbruikbare alternatieven te stimuleren. Daarvoor stellen zij onder meer
voor om wegwerpverpakkingen te verbieden en te beprijzen en het aanbieden van
herbruikbare alternatieven te verplichten en om de maatregelen ook van
toepassing te laten zijn voor consumptie ter plekke, op evenementen en
(semi)-publieke instellingen.
Stakeholderproces UPV
Ook over de UPV is uitgebreid contact geweest met verschillende
stakeholders. In een aantal stakeholdergesprekken is gesproken met
vertegenwoordigers van de gebiedsbeheerders die te maken krijgen met deze
regelgeving (gemeenten – VNG, Unie van Waterschappen, IPO, Staatsbosbeheer,
ProRail en Rijkwaterstaat) en met vertegenwoordigers van producenten
(verpakkend bedrijfsleven, ballonfabrikanten, vochtige doekjes producenten).
Met de tabaksfabrikanten is geen contact geweest, in lijn met artikel 5.3 de
WHO-verdrag over tabaksontmoediging.
Voor gebiedsbeheerders is het van belang dat zij de beleidsvrijheid
behouden om in hun gebied een passende zwerfafvalaanpak uit te voeren en dat
het recht op een vergoeding van hun kosten, zoals dat volgt uit het Besluit,
wordt geborgd. Voor producenten is het van belang dat de door hen te betalen
vergoedingen de kostenefficiënte uitvoering van de uit het Besluit genoemde
financiële verplichtingen betreffen. Voor beide stakeholders is het tevens van
belang dat er tijdig zekerheid is over de hoogte van de financiële vergoedingen
en dat de uitvoering lage administratieve lasten heeft en aansluit bij
bestaande structuren.
Door de Unie van Waterschappen is gepleit voor het meenemen van
rioolverstoppingen als zwerfafval kostenpost voor gebiedsbeheerders. Het is
aannemelijk dat het onjuist weggooien van slecht afbreekbaar toiletpapier,
luiers en hygiëne producten hieraan bijdraagt. In de Europese wetgeving en door
de Europese Commissie wordt geen uitsluitsel gegeven over het al dan niet
meenemen van deze kosten. In Nederland kiezen we ervoor om deze kosten niet mee
te nemen in deze UPV-regeling, omdat dit niet gezien kan worden als een vorm
van zwerfafval. Ook betreft de riolering geen ‘gebied’ van een
overheidsinstantie. Producenten van vochtige doekjes zijn wel verplicht om
bewustmakingsmaatregelen te treffen en markeringen op hun product te
zetten.
Door milieuorganisaties is ten aanzien van de UPV voor zwerfafval
opgeroepen om de hoeveelheden van de verschillende fracties in het zwerfafval
nauwkeurig te bepalen en de kosten per product te berekenen en tevens de kennis
van milieuorganisaties en gemeenten te gebruiken bij het verzamelen van
gegevens over zwerfafval. Tot slot roepen milieuorganisaties op om producten
zoals kauwgom of blikjes (waar plastic in zit) ook mee te nemen in de UPV.
MKB-toets
Een MKB-toets kon formeel niet doorgaan vanwege onvoldoende belangstelling
van MKB bedrijven. Wel is er met twee MKB bedrijven gezamenlijk gesproken en
met twee MKB-bedrijven afzonderlijk. Belangrijke elementen die hier in aan bod
kwamen waren het gelijke speelveld t.a.v. verschillende producten voor eenmalig
gebruik, nu er zogenaamde ‘plasticvrije’ producten op de markt worden
aangeboden. Daarbij is nodig om een helde spelregelkader op te stellen; wat mag
nog wel en wat mag niet meer worden aangeboden, om ook inkopers op weg te
helpen. Ook werd aandacht gevraagd voor aansluiting bij andere regelgeving
t.a.v. inzameling van bedrijfsafval en dat de oplossingen die op de markt komen
soms niet een groter probleem veroorzaken dan het probleem dat je wilt
oplossen.
De internetconsultatie
In de consultatie zijn er 79 reacties binnengekomen. Voor een uitgebreid
verslag wordt verwezen naar de internetpagina van de consultatie36. In de tabel hieronder wordt een overzicht gegeven van de aanpassingen
die zijn gedaan in de Regeling naar aanleiding van de consultatie.
Aanpassingen in de Regeling ten opzichte van de ontwerpregeling
Onderwerp
|
Reactie
|
Aanpassing in regeling
|
Aanpassing in Nota van toelichting
|
Artikel 1. Definities
|
Definitie hoogwaardige recycling: verbreden naar nuttige toepassing.
|
Maakt de regeling moelijker handhaafbaar en haalt de te behalen reductie
significant naar beneden.
|
Verwijzing Europese regels (verordening (EG) 1935/ 2004)
voedselcontact-materialen
|
|
Definitie voedseluitgiftelocatie
|
Opheffen verschil tussen open en gesloten evenementen
|
Formulering aangepast
|
Evenementen vallen in principe onder de regels voor consumptie ter
plaatse
|
Zwerfafval
|
Betere uitleg t.a.v. vochtige doekjes en tabaksproducten in openbare
inzamel-systemen
|
Formulering aangepast
|
|
Reikwijdte kunststofproducten
|
Als in producten (ook zijnde additieven, lijmen, inkten) polymeren worden
gebruikt om het product water- en vetafstotend te maken, dan vallen deze
producten binnen de reikwijdte van de wetgeving.
|
|
Uitleg over reikwijdte in toelichting opgenomen
|
Reikwijdte kunststofproducten, welke verpakkingen vallen er precies onder
en waarom en verschil tussen eenmalig en hergebruik
|
|
|
Toegelicht op basis van de uitleg in de richtsnoeren van de Europese
Commissie
|
Artikel 2.1 Reductiemaatregelen: consumptie ter
plaatse
|
Verbod op wegwerp bij consumptie ter plaatse en de
uitzonderings-mogelijkheid
|
Uitzondering blijft bewust beperkt tot enkel hoogwaardig te recyclen
materialen.
|
Art. 2.1 eerste lid (verbod, tenzij), is opgesplitst in: 1. Er is een
verbod. 2. Er is een uitzondering mogelijk.
|
|
Vragen/opmerkingen t.a.v. de handhaving en controle
|
Als gebruik wordt gemaakt van de uitzondering, dan geldt er een
meldingsplicht, t.b.v. de handhaafbaarheid
|
Meldingsplicht en rapportageformulier is toegevoegd (art. 2.1 derde lid en
art. 4.3 en 4.4)
|
|
Relatie regeling t.o.v. lokale verordening
|
De regeling is een minimum vereiste t.o.v. exploitanten en evenementen. Een
APV mag strengere eisen stellen.
|
Toegevoegd (art. 2.1)
|
|
Uitzondering voor zorginstellingen en gesloten inrichtingen
|
Deze worden uitgesloten. De uitzondering geldt niet voor
cateringfaciliteiten voor bezoekers.
|
Toegevoegd (art. 2.1)
|
|
Artikel 2.2 Reductiemaatregelen: consumptie voor
onderweg / afhalen / bezorgen
|
Uitzondering voor zorginstellingen (Wmo 2015) t.b.v. bijv. charitatieve
uitgiftepunten
|
Als eten en drinken gratis wordt uitgedeeld vanuit maatschappelijke
organisaties dan hoeft er niet betaald te worden voor de beker of
verpakking.
|
Toegevoegd (art. 2.2 derde lid a. en b.)
|
|
Kanttekeningen t.a.v. aansprakelijkheid en hygiëne vereisten.
|
De aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid t.a.v. hygiëne ligt bij de
consument
|
Verwijzing naar weigeringsgrond voor exploitant is verwijderd (art.
2.2)
|
Beschreven in de toelichting
|
Verbod op gratis verstrekken – wel of geen richtbedrag
|
Wel een niet-bindend richtbedrag opnemen voor ondernemers en
consumenten
|
|
Richtbedragen
Toegevoegd
|
Risico op
beprijzing als verdienmodel
|
|
|
Exploitanten worden aan-gemoedigd de opbrengsten in te zetten t.b.v.
duurzame en herbruikbare alternatieven
|
Artikel 3. Uitgebreide
producentenverantwoordelijkheid
|
Opzetten overlegstructuur over implementatie regeling. Veel partijen (StAF,
VNG, G4, NVRD, Milieuorganisaties) halen dit aan.
|
Een overlegstructuur zwerfafval voor grote lijnen (trends in zwerfafval,
afspreken doelstelling en wie wat daaraan gaat doen, reflecties op huidige
instrumenten) is een goed idee. Echter niet t.b.v. discussie over vergoedingen
en onderzoeken.
|
|
|
Het na te streven/te vergoeden ambitieniveau: alles schoon en vergoed
(gebiedsbeheerders) of kosten- efficiënt (producenten)
|
De gekozen middenweg van vergoeden van de gemaakte kosten blijft het
uitgangspunt. Bij evaluatie kan dit opnieuw worden bekeken.
|
|
Doel van de regeling is primair het verleggen van de rekening.
|
Differentiatie tussen gebiedsbeheerders in hoogte vergoeding n.a.v.
resultaat/ambitie
|
Niet uitvoerbaar voor nu. Als het systeem werkt, kunnen we bij de evaluatie
kijken of dit soort verfijningen kunnen worden aangebracht.
|
|
|
Hef het onderscheid tussen overheids-instellingen en particuliere
terrein-beherende organisaties (TBO’s) voor de UPV op.
|
Kosten worden meegenomen in kostenonderzoek, wanneer ze ‘opruimen namens’.
De vergoeding kan via publieke gebiedsbeheerders worden uitgekeerd aan
TBO’s.
|
|
Route uitvoerings-overeenkomst tussen publieke gebiedsbeheerder en TBO is
toegelicht.
|
Indexering van de kosten
|
|
Toegevoegd, art. 3.1 tweede lid
|
|
Tijdslijn
|
Tijdslijn is aangepast om voldoende tijd in te bouwen geld bij producenten
te innen.
|
Art. 3.1, vierde en vijfde lid, en art. 3.2 vijfde lid
|
|
Vergoeding gebiedsbeheerders
|
Artikel is uitgebreid met wegingsfactoren
|
Art. 3.2, tweede en derde lid
|
|
Reikwijdte zwerfafvalkosten voor vochtige doekjes in riolering
|
Wel in openbare ruimten/publieke voorzieningen, niet in riolering
|
|
Toegelicht
|
Artikel 3.3 Bewustmakingsmaatregelen
|
Bewustmakings-maatregelen
|
Uitgebreid met kennis over milieurisico’s en handelingsperspectieven voor
consument
|
Art. 3.3, eerste lid b en c
|
|
Bewustmakingsmaat-regelen i.r.t. tabaksontmoediging
|
|
|
Toegelicht dat het geen verplichting betreft
|
Artikel 4. Rapportageverplichtingen
|
Verslaglegging door tabaksproducenten
|
Tabaksproducenten hoeven alleen te melden wat ze op de markt hebben
gebracht
|
Formulier in bijlage 1
|
|
Melding en verslaglegging exploitanten t.a.v. artikel 2.1 tweede lid
|
Dit ontbrak in de ontwerpregeling
|
Modelformulieren toegevoegd, Bijlage 2.
|
|
Artikel 5. Inwerkingtreding
|
Reductiemaat-regelen: aangepaste inwerkingtreding
|
– consumptie ter plaatse vanaf 2024 (bekers en voedselverpakkingen)
– consumptie onderweg vanaf 1 juli 2023
|
Artikel 5.2 aangepast
|
|
UPV
|
Blijft vanaf 2023
|
|
|
Regeldruktoets door adviescollege toetsing regeldruk
(ATR)
Het ATR heeft enkele adviespunten aangereikt voor de Regeling. Met het in
acht nemen van de adviespunten kan de besluitvorming over de aangepaste
Regeling plaatsvinden. Hoofdlijnen van het advies:
-
1. Stel concrete en meetbare doelstellingen
in.
Reactie: Een doelstelling wordt gezien als een richtinggevende politieke
doelstelling, zoals reeds geformuleerd voor de reductiemaatregelen in de
voorgaande Kamerbrief. Een collectieve doelstelling is niet één op één te
vertalen naar individuele ondernemers.
Een doelstelling voor het verminderen van zwerfafval komt in de praktijk
neer op een doelstelling die je oplegt aan decentrale overheden. Die
bevoegdheid heeft IenW niet. Wel wordt het aandeel van producten in het
zwerfafval nauwkeurig gemonitord en wordt op basis daarvan de wegingsfactor
bepaald.
-
2. Heroverweeg de reikwijdte van de reductiemaatregelen in
relatie tot de verwachte verschuivingseffecten.
Reactie: het ATR verwacht dat de maatregelen minder effectief zullen zijn,
omdat zakjes, wikkels en andere materialen dan plastic niet onder de reikwijdte
van de reductiemaatregelen vallen en er dus verschuivingseffecten op zullen
treden. De heroverweging van de scope is niet mogelijk, omdat de Regeling zijn
juridische grondslag heeft in het Besluit en richtlijn 2019/904. Er zal wel
door Rijkswaterstaat monitoring plaatsvinden of verschuivingseffecten zich
voordoen, zowel in het marktaanbod als in het zwerfafval. Overigens geldt de
reikwijdte van kunststofproducten wel voor álle producten voor eenmalig gebruik
die kunststof bevatten, waardoor verschuivingsopties naar andere materialen
zeer beperkt zullen zijn.
-
3. Overweeg minder belastende alternatieve maatregelen, die
meer aan de voorkant van de keten sturen op reductie. Sturen aan de voorkant
zou bijvoorbeeld kunnen betekenen een uitbreiding van de UPV waarbij er een
quotum of marktbeperking wordt opgelegd.
Reactie: Aangezien het hier om een consumptiereductie gaat, wordt het juist
van belang geacht dat ook de consument én de verstrekkers van deze producten
aan de consumenten, via regelgeving geconfronteerd wordt met de keuzes die zij
maken en de impact daarvan. Alleen sturing via producenten en import zou een
verschuiving van producten en materialen teweeg brengen, maar minder het
gewenste gedragseffect aan de consumptiekant van de keten. Met de onderhavige
regelgeving, kunnen producenten en ketenpartijen samen kijken naar nieuwe
verdienmodellen om eten en drinken aan consumenten te verstrekken in
herbruikbare alternatieven.
-
4. Verbeter de werkbaarheid in de praktijk door o.a.
definities aan te scherpen (bijv. eenmalig vs. meermalig gebruik, type
verpakkingen onder de Regeling).
Reactie: Deze punten zijn in de toelichting bij de Regeling
geadresseerd.
-
5. Maak het overzicht van de te verwachten bedrijfsmatige
effecten (eenmalige en structurele lasten) compleet.
Reactie: Het overzicht van de te verwachten bedrijfsmatige effecten is op
basis van aanvullend onderzoek compleet gemaakt in hoofdstuk 6 in de
toelichting op de Regeling. Het rapport van de bedrijfseffectentoets is
gepubliceerd.
Handhavingstoets (ILT)
De ILT heeft de ontwerpregeling zoals die in de consultatie is gegaan
getoetst op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid en kwam
tot de conclusie dat uitvoering van de regeling, m.n. de reductiemaatregelen,
niet goed handhaafbaar is. De regeling is daarom aangepast om de handhaving te
vereenvoudigen door definities aan te scherpen en door een meldingsplicht toe
te voegen voor het gebruik maken van de uitzondering op het verbod bij
consumptie ter plaatse. Daarnaast wordt voor het juridische kader voor de
uitzonderingsmogelijkheid verwezen naar de in de verordening (EG) 1935/2004
gestelde voorschriften voor voedselcontactmaterialen om de definitie
‘hoogwaardige recycling’ uitvoerbaar en handhaafbaar te maken.
Daarnaast stelt de ILT dat de handhaving te omvangrijk is vanwege de grote
omvang van ondertoezichtgestelden (bedrijven die de regels moeten gaan
naleven). Ondanks dat de doelgroep van dit verbod groot is, verwachten IenW dat
deze groep in beginsel de wet naleeft. Dat leert ook de ervaring tot nu en uit
vergelijkbare cases bijvoorbeeld rond plastic tassen, rietjes, statiegeld, etc.
De handhavingslast zal daarom voornamelijk bestaan uit enkele / regelmatige
handhavingsoptredens na onaangekondigde controles, en met een mogelijkheid tot
delegatie naar NVWA of omgevingsdiensten. Ook stelt IenW voor om te werken met
een meldingsloket, waar een melding kan worden gedaan als de regels ergens niet
worden nageleefd.
Bijzonderheden in verband met de implementatie van
EU-regelgeving
Deze regeling behoeft geen technische notificatie maar kent wel een aantal
informatieverplichtingen voor producenten ten behoeve van de
informatieverplichtingen richting de Europese Commissie die door het Rijk
worden uitgevoerd. Voor de overzichtelijkheid is hieronder in een tabel
opgenomen welke artikelen van richtlijn 2019/904 verder zijn uitgewerkt in de
Regeling.
Bepaling EU-regeling
|
Bepaling in regeling als verdere uitwerking van het Besluit
kunststofproducten voor eenmalig gebruik of het Besluit beheer verpakkingen
2014
|
Omschrijving beleidsruimte
|
Artikel 4, eerste lid, (consumptievermindering) jo.
bijlage onderdeel A
|
Artikelen 2.1 en 2.2.
|
Maatregelen moeten proportioneel en niet-discriminerend
zijn.
|
Artikel 8, eerste lid
(UPV) jo. bijlage onderdeel E
|
3.1 t/m 3.3
|
Bepalen doelstelling UPV
|
Artikel 8, tweede lid
(UPV) jo. bijlage onderdeel E, afdeling I
|
3.1 t/m 3.3
|
|
Artikel 8, derde lid,
|
Artikelen 3.1 t/m 3.3
|
|
Artikel 8, vierde lid
|
Artikel 3.1
|
|
Artikel 13, eerste lid
|
Artikelen 4.1 en 4.2
|
|
II Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1.1 (begripsbepalingen)
In dit artikel is een aantal begrippen en begripsomschrijvingen opgenomen
die voor zover nodig hieronder worden toegelicht.
Drinkbekers en voedselverpakkingen voor eenmalig
gebruik
Voor de definitie van drinkbekers en voedselverpakkingen wordt één op één
aangehaakt bij de kunststofproducten voor eenmalig gebruik die genoemd staan in
bijlage, deel A, onder 1, van richtlijn (EU) 2019/904, met nadere uitwerking in
ervan in EU-mededeling 2021/C 216/0137 (hierna: richtsnoeren)
Bij voedselverpakkingen gaat het om kunststofproducten voor eenmalig
gebruik, genoemd in bijlage, deel A, onder 2, van de EU-richtlijn (EU) 2019/904
kunststofproducten voor eenmalig gebruik, zijnde containers zoals dozen, met of
zonder deksel, voor voedingsmiddelen die:
-
1. bestemd zijn voor onmiddellijke consumptie, ter plaatse of om mee te
nemen,
-
2. typisch vanuit de container worden genuttigd, en
-
3. gereed zijn voor consumptie zonder verdere bereiding zoals bakken, koken of
verwarmen, inclusief voedselverpakkingen voor fastfood of andere maaltijden die
gereed zijn voor onmiddellijke consumptie, met uitzondering van
drankverpakkingen, borden, zakjes en wikkels die voedingsmiddelen
bevatten.
De drie criteria in de bijlage bij richtlijn 2019/904 zijn cumulatief van
toepassing. De Europese Commissie heeft de volgende handvatten meegegeven voor
het beoordelen van de criteria:
-
1. Criterium: het product is bestemd voor onmiddellijke
consumptie, ter plaatse of om mee te nemen. Relevante
indicatoren:
-
• Aard van het voedingsmiddel in de voedselverpakking:
voedingsmiddelen die over het algemeen geschikt zijn voor onmiddellijke
consumptie zijn bv. noten, broodjes, yoghurt, salades en bereide maaltijden,
fruit en groenten.
-
• De aanwezigheid van artikelen zoals vorken, messen,
lepels en eetstokjes en/of sauzen bij de kunststoffen voedselverpakking voor
eenmalig gebruik. Het ontbreken van dergelijke artikelen mag echter op zichzelf
het product niet uitsluiten van het toepassingsgebied van richtlijn
2019/904.
-
2. Criterium: wordt typisch vanuit de container genuttigd.
Relevante indicator:
-
3. Criterium: is gereed voor consumptie zonder verdere
bereiding, zoals bakken, koken of verwarmen. Relevante
indicatoren:
-
• Het voedingsmiddel in de voedselverpakking kan zonder
verdere bereiding worden genuttigd. Het voedingsmiddel hoeft bijvoorbeeld niet
te worden ingevroren, gebakken, gekookt of verhit, met inbegrip van frituren,
grillen, roosteren, en bereiding in de magnetron of broodrooster. Zo zou
bijvoorbeeld het wassen, schillen of snijden van groenten en fruit niet als
bereiding hoeven te worden beschouwd en daarom zijn deze handelingen geen
indicator voor uitsluiting van richtlijn 2019/904, aangezien zij onderweg
gemakkelijk kunnen worden uitgevoerd.
-
• Het voedingsmiddel in de voedselverpakking kan worden
genuttigd zonder toevoeging van kruiderijen of sauzen (tenzij deze bij het
voedingsmiddel worden meegeleverd), koud of warm water of andere vloeistoffen,
met inbegrip van melk, voordat het voedingsmiddel wordt genuttigd, bijvoorbeeld
in het geval van granen (tenzij portieverpakkingen van granen samen met een
portieverpakking melk worden verkocht) of soep.
Uit het begrip volgt tevens dat het gaat om verpakkingen in de zin van
artikel 1 van het Besluit verpakkingen.
Hoogwaardige recycling
Deze definitie wordt gebruikt binnen de context van de reductiemaatregelen
zoals opgenomen in artikel 2.1. Hierbij gaat het om consumptie ter plaatste
waarbij kunststofdrinkbekers of -voedselverpakkingen verboden zijn, tenzij zij
hoogwaardig worden gerecycled. Dat wil zeggen dat de ingezamelde
kunststofproducten weer opnieuw via een industrieel proces worden omgezet in
materiaal dat kan worden gebruikt als drinkbeker of voor het verpakken van
voedsel. In zijn algemeenheid moet het gaan materiaal dat bij normaal of te
verwachten gebruik geen bestanddelen zal afgeven aan levensmiddelen in
hoeveelheden die:
-
a) voor de gezondheid van de mens gevaar kunnen
opleveren;
-
b) tot een onaanvaardbare wijziging in de samenstelling van
de levensmiddelen kunnen leiden, of
-
c) tot een aantasting van de organoleptische eigenschappen
van de levensmiddelen kunnen leiden.
Dit is een uitwerking van verordening (EG) 1935/2004 op basis waarvan
materialen zijn vastgesteld die voldoen aan de eisen. Materialen moeten op
grond van die verordening zijn toegelaten als voedselcontactmaterialen op de
Nederlandse markt.
Peiljaar
Rapportages en de UPV worden jaarlijks uitgevoerd met toepassing van dan
geldende variabelen en rekenregels. In verband daarmee wordt met peiljaar
bedoeld het kalenderjaar waarover verslag wordt uitgebracht en waarover de
UPV-verplichtingen uitgevoerd dienen te worden. Dat is het jaar voorafgaand aan
het lopende kalenderjaar (t-1).
Voedseluitgiftelocatie en de exploitant
Met het begrip wordt aangesloten bij de Alcoholwet om een plaats te
beschrijven waar eten en drinken op bedrijfsmatige wijze wordt verkocht en
vervolgens kan worden genuttigd inclusief terrassen, patio’s of
(festival)terreinen die de exploitant in beheer heeft en die zijn bestemd voor
het gekochte eten en drinken. De exploitant die de terreinen of terrassen heeft
betrokken is verantwoordelijk voor de nakoming van de gestelde voorschriften.
In dit verband maakt het niet uit of de terreinen zijn gehuurd of in eigendom
zijn, echter voorwaarde is dat de exploitant zeggenschap heeft over waar wordt
gegeten en gedronken. Of voedsel bedrijfsmatig wordt verstrekt ligt aan een
aantal elementen die elk op zichzelf niet doorslaggevend hoeven te zijn,
namelijk winstoogmerk, schaalgrootte, continuïteit (permanente inrichting of
niet) of regelmaat van de verkoopactiviteit of het hobbymatige karakter
ervan.
Het begrip wordt gehanteerd om onderscheid te maken tussen het eten in een
café, hotel of restaurant en consumptie voor onderweg. Het maakt hierbij niet
uit of de locatie mobiel (bijvoorbeeld marktkraam, strandtent of foodtruck) is
of vast (café of in sommige gevallen een supermarkt of boekwinkel).
Zwerfafval kunststofproducten
Het begrip ‘zwerfafval’ is niet beschreven in richtlijn 2019/904. Om de
afbakening en de verantwoordelijkheden van partijen te verduidelijken is ervoor
gekozen het begrip nader in te vullen. Het gaat in ieder geval om
kunststofproducten waarvan men zich heeft ontdaan (definitie van afval volgens
de Wet milieubeheer) doordat zij bewust of onbewust zijn achtergelaten of
terechtgekomen op terreinen, oppervlaktewateren of voorzieningen die primair
zijn bedoeld voor de afvoer van hemelwater38 in beheer bij een overheidsorganisatie. De reikwijdte van de regeling
beperkt zich conform richtlijn 2019/904 tot de kosten voor het opruimen van
zwerfafval door of namens overheidsinstanties. Dit kan gaan om terreinen,
bijvoorbeeld straten of bermen, parken, perrons of om oppervlaktewateren zoals
sloten en plassen. Ook zwerfafval dat in straatkolken, kolkaansluitingen en
hemelwaterriolering terecht komt valt onder de reikwijdte van de regeling. Het
zwerfafval dat op particuliere percelen is achtergelaten of gewaaid wordt niet
door de publieke gebiedsbeheerder opgeruimd. Dit zwerfafval valt buiten de
regeling.
Ook afval in daarvoor bedoelde containers of onjuist gedeponeerd afval,
zoals plastic in de gft-bak of in het vuilwaterriool, valt buiten de
reikwijdte. Daarnaast geldt dit begrip ook over de tabaksproducten die via
openbare inzamelingsystemen worden ingezameld. Dit vanwege de functie van het
begrip als het gaat om het afbakenen van de kosten die worden gemaakt voor het
opruimen van kunststofproducten voor eenmalig gebruik en de kosten die op grond
van het Besluit kunststofproducten voor eenmalig gebruik kunnen worden geïnd
van producenten en importeurs.
Artikel 2.1 (maatregelen voedseluitgiftelocaties met consumptie ter
plaatse)
In dit artikel wordt geregeld dat een exploitant van een plek waar voedsel
wordt verkocht, denk aan een café, restaurant, hotel of snackbar, kantine,
sportclub, maar ook een evenement, geen kunststof drinkbekers of kunststof
voedselverpakkingen voor eenmalig gebruik aanbiedt aan de consument. Het gaat
dus om het consumeren binnen de voedseluitgiftelocatie zoals hier eerder is
toegelicht. Een uitzondering op het verbod op het gebruik van eenmalige
kunststof bekers en kunststof voedselverpakkingen is wanneer deze door de
exploitant gescheiden worden ingezameld en aangeboden voor hoogwaardige
recycling. Om van deze uitzondering gebruik te maken moet een producent zich
melden. In hoofdstuk 4 en de bijlage van deze regeling is nader vastgelegd
welke gegevens nodig zijn. De meldplicht brengt administratieve lasten met zich
mee, maar maakt het voor het toezicht gemakkelijker om te identificeren welke
regels voor een exploitant van toepassing zijn.
De exploitant is verantwoordelijk voor het inzamelen van de drinkbekers en
voedselverpakkingen en dient daarbij het in de Regeling opgenomen percentage
gescheiden inzameling te halen en de ingezamelde stromen voor hoogwaardige
recycling aan te bieden. Dit impliceert dat verpakkingen worden gebruikt die
hoogwaardig recyclebaar zijn op een dusdanige manier dat het kunststof weer kan
worden gebruikt in voedselcontactmaterialen. Hierbij zijn wel twee voorwaarden
verbonden. Ten eerste meldt de exploitant het voornemen bij de Minister. Zonder
melding is deze optie niet toegestaan. Ten tweede, de exploitant houdt een
administratie bij van de hoeveelheid kunststof drinkbekers of verpakkingen die
worden ingekocht en ingezameld. Hiervoor wordt een voorgeschreven format
gebruikt dat is vastgelegd in bijlage 2 bij de Regeling. De inspectie kan
desgevraagd deze informatie opvragen bij de exploitant voor controle en
handhaving (zie ook artikel 4.3 en 4.4).
Logischerwijs is hergebruik ook een manier om niet onder het verbod voor
het gebruik van eenmalige kunststof bekers en kunststof voedselverpakkingen te
vallen. Het product valt dan immers niet onder de reikwijdte van het verbod op
kunststofproducten voor eenmalig gebruik. Hierbij moet er echter wel sprake
zijn van het daadwerkelijk aantoonbaar ter plaatse hergebruiken van bekers en
voedselverpakkingen en ander servies. Bekers en voedselverpakkingen die in
theorie herbruikbaar zijn en met dat doel zijn ontworpen, maar in de praktijk
na eenmalig gebruik door de gebruikers worden afgedankt en afval worden, dienen
door de exploitant gescheiden te worden ingezameld en alsnog voor hoogwaardige
recycling te worden aangeboden.
Een voorbeeld waarmee een exploitant of evenement kan voldoen aan de
verplichting tot hergebruik of recycling is een circulair bekersysteem waarbij
drinkbekers opnieuw tot drinkbeker worden gerecycled of drinkbekers die opnieuw
door afwassen in circulatie gebracht kunnen worden. Inzameling gaat niet
vanzelf. Het wordt aan exploitanten gelaten of zij gebruikmaken van een systeem
met een borg voor inlevering in de vorm van een bedrag, een token of een andere
wijze die helpt om consumenten te bewegen tot het inleveren van de
kunststofproducten. Het bovenstaande is van toepassing als het de bedoeling is
van de exploitant dat het voedsel ter plaatse wordt genuttigd.
Als het gaat om de verslaglegging wordt de hoeveelheid in Nederland in de
handel gebrachte kunststof bekers en kunststof voedselverpakkingen uitgevraagd
bij de producenten. Dit om de werking van het geheel aan reductiemaatregelen te
kunnen meten. Daarnaast moet de exploitant een registratie bijhouden van het
aantal bekers en voedselverpakkingen dat is verstrekt en ingezameld, en het
percentage dat voor recycling is afgekeurd. De data van het gewicht aan
ingezamelde en evt. afgewezen bekers en verpakkingen is afkomstig van de
afvalverwerker.
Op het verbod (inclusief de recyclingseis) zijn twee uitzonderingen.
In de gezondheidszorg of maatschappelijke opvang (in de regel instellingen
met een SBI-code 86 of 87) gelden de verplichtingen niet vanwege veiligheid en
een verhoogde norm van hygiëne die in het werkproces is opgenomen. De
overwegingen van hygiëne en veiligheid gelden ook voor de uitzondering van het
beprijzen in het kader van zorg binnen verzorgingstehuizen, (gesloten
psychiatrische) ziekenhuizen of inrichtingen voor gesloten jeugdzorg of
forensische zorg. Daarnaast geldt voor penitentiaire inrichtingen in het kader
van de veiligheid eveneens een uitzondering. De inrichting bepaalt zelf of
gebruik van kunststofproducten voor eenmalig gebruik nodig is omdat
bijvoorbeeld een client met metalen of keramische voorwerpen een gevaar voor
zichzelf of anderen is. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat het gaat om het
gebruik van kunststofproducten voor eenmalig gebruik in het kader van de zorg
en niet bijvoorbeeld bij de personeelskantine. Daarvoor geldt de uitzondering
niet.
Als het gaat om de tweede uitzondering met betrekking tot de gemeentelijke
verordening wordt verwezen naar paragraaf 3.2 van het algemene deel van deze
toelichting.
Artikel 2.2 (maatregelen voedseluitgiftelocaties met consumptie om mee
te nemen, af te halen of te bezorgen)
Voor consumptie om mee te nemen of voor bezorging geldt artikel 2.2. Dit
wordt afgebakend met het begrip voedseluitgiftelocatie zoals beschreven onder
de toelichting bij artikel 1.1. De exploitant hoeft niet de eigenaar te zijn
van het pand of terrein, maar kan ook de huurder zijn. Het gaat erom dat het
degene is die de onderneming uitbaat die in hoofdzaak verantwoordelijk is voor
het verstrekken van het voedsel. Particuliere of hobbymatige verkoop valt niet
onder de reikwijdte, omdat het moet gaan om het bedrijfsmatig aanbieden van de
producten (zie de toelichting bij voedseluitgiftelocatie).
Voor kunststof drinkbekers en kunststof voedselverpakkingen voor eenmalig
gebruik zoals beschreven onder 1.1 die bedoeld zijn om mee te nemen en los van
een zaal, terras of terrein in beheer bij de exploitant worden genuttigd geldt
een verplichting een meerprijs in rekening te brengen aan de consument
(eindgebruiker van het product). In § 3.2.2 worden handvatten geboden voor de
wijze waarop de exploitant uitvoering kan geven aan deze verplichting.
Hergebruik is een manier om niet onder de verplichting tot beprijzen te
vallen. Het product valt dan immers niet onder de reikwijdte van de definitie
van kunststofproducten voor eenmalig gebruik. Ten aanzien van het beprijzen
zijn uitzonderingen vastgesteld. Ten eerste dezelfde uitzonderingen als bij de
consumptie ter plaatse (artikel 2.1). In de gezondheidszorg of maatschappelijke
opvang (in de regel instellingen met een SBI-code 86 of 87) geldt de plicht om
te beprijzen niet. Achtergrond is dat bijvoorbeeld bij een soepkeuken of
soepbus vanuit een maatschappelijke opvang het in het kader van de hygiëne en
veiligheid gebruikelijk is om kunststofproducten voor eenmalig gebruik te
gebruiken. Gezien de doelgroep ligt het niet in de rede om hen geld te vragen
voor het aangeboden eten. Doel is juist om een gratis maaltijd aan te bieden
aan dak- en thuislozen in het kader van maatschappelijke ondersteuning.
Nadrukkelijk gaat het telkens bij deze uitzonderingen om het gebruik als
onderdeel van de zorg.
Als het gaat om de tweede uitzondering met betrekking tot de gemeentelijke
verordening wordt verwezen naar paragraaf 3.2 van het algemene deel van deze
toelichting.
In aanvulling hierop is in de regeling een verplichting opgenomen voor de
exploitant om een herbruikbaar alternatief aan te bieden. Een mogelijkheid
hiervan kan zijn dat de consument een eigen verpakking of beker meeneemt. De
exploitant mag dit niet weigeren, tenzij regels, beleid of richtlijnen rondom
voedselveiligheid dit niet toelaten zoals in een ziekenhuis of individueel als
de voedselcontainer evident niet geschikt is. Indien de exploitant kiest voor
een andere vorm van hergebruik, dient de exploitant aannemelijk te kunnen maken
dat dit hergebruik ook daadwerkelijk in de praktijk plaatsvindt.
Artikel 3.1 (bijdrage opruimen van zwerfafval)
Dit artikel vormt een uitwerking van de verplichting uit het Besluit dat
producenten de maatregelen die overheidsorganisaties nemen voor het opruimen,
het vervoer en de verwerking van het zwerfafval van hun eigen producten te
bekostigen. Overheidsorganisaties hebben recht op een vergoeding voor de te
dekken kosten. De te dekken kosten mogen volgens artikel 8 van richtlijn
2019/904 niet meer bedragen dan de kosten die noodzakelijk zijn om de daarin
vermelde diensten op een kostenefficiënte manier aan te bieden, en worden voor
de betrokken actoren op transparante wijze vastgelegd. De berekeningsmethode
dient zodanig ontwikkeld te zijn dat de kosten voor het opruimen van zwerfafval
proportioneel kunnen worden vastgesteld. Producenten betalen daartoe een
bijdrage per item door hen in de handel gebracht39 kunststofproduct zoals beschreven in de bijlage, deel E, van richtlijn
2019/904: drinkbekers, verpakkingen, zakjes, wikkels, ballonnen, vochtige
doekjes en sigarettenfilters. Voor producenten wordt hier gedoeld op de
definitie van producent uit richtlijn 2019/904 waaronder ook importeurs vallen
uit de EU en derde landen. In richtlijn 2019/904 ontbreekt de definitie van
overheidsorganisaties, echter de publieke organisaties die zich bezighouden met
het opruimen van zwerfafval zijn primair de gemeenten, waterschappen,
provincies, Staatsbosbeheer, Rijkswaterstaat en ProRail. Deze partijen worden
beschouwd als overheidsorganisaties, zoals bedoeld in de Regeling. Het is ook
mogelijk om op basis van een overeenkomst namens deze overheidsinstanties op te
ruimen. Denk aan het geval dat een private terreinbeheerder een overeenkomst
heeft met een overheidsorganisatie om bijvoorbeeld vanwege landschappelijke
waarden zwerfafval op te ruimten.
De in de Regeling neergelegde systematiek regelt dat de hoogte van het
bedrag proportioneel is ten aanzien van de veroorzaakte kosten door allereerst
met een jaarlijks onderzoek te achterhalen hoeveel van de kunststofproducten
voor eenmalig gebruik voorkomen in het zwerfafval. Daarbij wordt ten minste
elke vier jaar bepaald welke kosten gebiedsbeheerders maken om dit zwerfafval
op te ruimen. Hierbij wordt de scope en toerekening van de kosten in de
regeling bepaald door het noemen van kostencomponenten die verband houden met
het opruimen, vervoer en verwerken van dit zwerfafval.
Zwerfafval is een niet voor afvalinzameling aangeboden afvalstof, bedoeld
in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, die is achtergelaten op terrein in
beheer bij een overheidsorganisatie, met uitzondering van panden met
bijbehorende niet-openbare tuinen en in vervoermiddelen. Met andere woorden het
gaat om het gebied waar in de buitenlucht zwerfafval wordt aangetroffen en niet
om die plekken waar bijvoorbeeld het personeel van de organisatie eet of in
verband met het eigen personeel schoonmaak heeft geregeld. Deze kosten komen
niet voor rekening van producenten.
Het artikel regelt hoe wordt vastgesteld welke kosten overheidsorganisties
maken voor het opruimen van het kunststof zwerfafval om de hoogte van de
vergoeding te bepalen. Door middel van een kostenonderzoek wordt op basis van
kostencomponenten afgebakend welke kosten in aanmerking komen en zijn
samengesteld. Zo wordt onderscheid gemaakt naar methode van opruimen (een
prikstok of veegwagen), vervoer en burgerparticipatie waaronder het uitreiken
van spullen als vuilniszakken, grijpers en prikstokken, en de kosten van de
door de Minister aangewezen producentenorganisatie. Voor tabaksproducten met
filters, en filters die verkocht worden voor gebruik in combinatie met
tabaksproducten zijn tevens specifiek de kosten voor het beheer van openbare
inzamelingsystemen en de bewustmakingsmaatregelen voor tabaksfabrikanten
meegenomen. In het onderzoek worden eveneens gebiedskenmerken binnen het
beheergebied van de overheidsorganisaties onderzocht, om de hoogte van de
bijdrage voor de overheidsorganisaties te bepalen. Artikel 3.2 regelt dit.
Als tweede stap wordt het aandeel van het zwerfafval per
kunststofproductsoort als bedoeld in de regeling afgezet tegen de kosten van
het opruimen van dat zwerfafval. Hiertoe wordt in onderzoek het aandeel (in
aantallen, dan wel de hoeveelheid in gewicht of volume) van het zwerfafval van
kunststofproducten voor eenmalig gebruik per genummerde kunststofproductsoort
in de bijlage bij richtlijn 2019/904, vastgesteld.
De hoogte van de bijdrage is dan de som van de kosten die
overheidsorganisaties maken per productsoort, gedeeld door het aantal per
productsoort door producenten in Nederland in de handel gebrachte producten.
Hiermee komt een bijdrage per product tot stand. Deze bijdragen worden
gepubliceerd in de Staatscourant voor 1 juni na het peiljaar als onderdeel van
een transparant proces en rekenregels om tot een bijdrage te komen. Ten aanzien
hiervan geldt een openbare voorbereidingsprocedure in de zin van de Algemene
wet bestuursrecht waarin het onderzoek ook betrokken wordt.
De Minister wijst een organisatie aan die de gelden ontvangt voor
1 september na het peiljaar. In de praktijk kan dit de organisatie zijn die
producenten oprichten om gezamenlijk aan de verplichtingen van richtlijn
2019/904 te voldoen. Het is namelijk kostenefficiënter om gezamenlijk het
betalen van de bijdragen aan de organisaties op te pakken.
Een alternatief arrangement voor het vaststellen van de hoogte van de
bijdrage per kunststofproduct door de Minister is mogelijk als een
producentenorganisatie binnen een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
via een algemeen verbindend verklaarde afvalbeheerbijdrage (artikel 15.36 Wm)
met het bedrag, zoals zou zijn vastgesteld op basis van artikel 3.1, eerste en
tweede lid, de kosten van de maatregelen dekt. Producenten kunnen dan onderling
afspraken maken over het verdelen van de lasten.
Artikel 3.2 (vergoeding overheidsorganisaties opruimen
zwerfafval)
Als de bijdrage voor producenten is bepaald, keert de door de Minister
aangewezen organisatie een bedrag uit aan de overheidsorganisatie. Dit wordt
geregeld in artikel 3.2. Het gaat hier niet om een Besluit in de zin van de
Algemene wet bestuursrecht, maar om feitelijk handelen: het uitkeren van de
gelden van de producenten. Het recht op de vergoeding en de hoogte van de
vergoeding is vastgelegd in de regeling en besluiten van de Minister.
Gebiedsbeheerders maken verschillende kosten en ontvangen daarom ook een
verschillende vergoeding. Om hiertoe te komen is gekozen het benaderen van de
kosten door middel van gebiedskenmerken. Een gebiedskenmerk is bijvoorbeeld de
stedelijkheidsklasse zoals bepaald door het CBS, maar ook een bosland, weg, of
een vaarweg met een gemaal. Deze worden vastgelegd in een lijst in het
kostenonderzoek. Op elk van die plekken is een andere opruimmodaliteit nodig en
zullen kosten verschillen. Dit geeft een beeld van de kosten die een
overheidsorganisatie zou moeten maken voor de opruiming.
De gebiedskenmerken zijn nodig om te kunnen berekenen op hoeveel geld een
gemeente of andere gebiedsbeheerder, die niet in de steekproef van het
kostenonderzoek zat, recht heeft.
In onderstaand fictief voorbeeld blijkt uit het kostenonderzoek dat voor
provincies het aantal km provinciale weg in beheer het bepalende gebiedskenmerk
is. Er zijn 4 provincies onderzocht.
|
Aantal km weg
|
Kosten
|
Kosten/km
|
Provincie A
|
10 km weg
|
500 euro
|
50 euro
|
Provincie B
|
15 km weg
|
700 euro
|
46 euro
|
Provincie C
|
20 km weg
|
1.100 euro
|
55 euro
|
Provincie D
|
10 km weg
|
600 euro
|
60 euro
|
De gemiddelde kosten zijn dus 52,75 per km.
We moeten dan dus voor de niet onderzochte provincies ook weten hoeveel km
provinciale weg ze hebben, zodat we dat kunnen vermenigvuldigen met 52,75
euro/km, om tot een schatting van hun kosten te komen.
Voor andere soorten gebiedsbeheerders (gemeenten, waterschappen) kunnen
andere gebiedskenmerken relevant zijn, zoals inwoneraantal, kilometers aan
wegen of areaal van het bos, en dergelijke.
Voor bepaalde gebiedsbeheerders zoals Rijkswaterstaat is het mogelijk de
gerealiseerde kosten voor het opruimen van zwerfafval te achterhalen in het
kostenonderzoek (in plaats van bij benadering omdat kosten niet zijn te
onderscheiden). In dat geval worden geen gebiedskenmerken vastgesteld door de
Minister en wordt de wegingsfactor bepaald op basis van de gerealiseerde
kosten.
De wegingsfactoren zijn nodig om een onderlinge verdeling vast te stellen
tussen gebiedsbeheerders. Het totaal aan binnengehaalde middelen is 100%.
Gemeente x krijgt zoveel %, gemeenten y zoveel %, RWS zoveel%, etc.
Het totale overzicht is dan als volgt:
Eerste kwartaal
|
Opleveren samenstellingsonderzoek
|
1 april (of 1 augustus voor producentenorganisatie)
|
– Verslag over de in de handel gebrachte producten
|
1 juni
|
Minister stelt vast:
– hoogte van bijdrage producenten
– wegingsfactoren per overheidsorganisatie voor berekenen vergoeding
|
1 augustus
|
Insturen bewustmakingsplan (eens in de 3 jaar)
|
1 september
|
Bijdragen zijn betaald aan door de Minister aangewezen organisatie
|
1 november
|
De door de Minister aangewezen organisatie keert de vergoedingen uit aan
gebiedsbeheerders
|
Artikel 3.3 (Bewustmakingsmaatregelen)
Op grond van richtlijn 2019/904 moet de consument bewust gemaakt worden van
de beschikbaarheid van herbruikbare alternatieven voor de benoemde producenten
voor eenmalig gebruik, hergebruik en het goed deponeren van het eigen afval.
Tevens de effecten op het milieu van zwerfafval, met name het mariene milieu,
en onjuiste manieren van afvalverwijdering van verpakkingen en de gevolgen van
onjuiste manieren van afvalverwijdering op de riolering. In de regeling worden
deze eisen nader geconcretiseerd voor de producenten. De producent of de
producentenorganisatie maakt daartoe een plan waarbij wordt gekeken waar qua
gedragsbeïnvloeding het beste op kan worden ingezet. Dit kan door na te gaan
waar het product zwerfafval wordt en waar het product het meeste milieu-impact
heeft (kwetsbare gebieden of hinder). Ten slotte moet worden nagegaan of er een
duurzamer (niet plastic-houdend) alternatief is voor het product en hoe het
gebruik hiervan gestimuleerd kan worden. Jaarlijks wordt tevens verslag gedaan
van de genomen maatregelen en de effectiviteit daarvan. Dit verslag wordt
verwerkt in het plan van de producent of de producentenorganisatie, zoals
bedoeld in artikel 3.3, derde lid, onderdeel d.
Artikelen 4.1 en 4.2 (Monitoring- en rapportageverplichtingen
producenten)
Om de uitvoering van deze regeling te monitoren om zo te kunnen voldoen aan
artikel 13 van richtlijn 2019/904 is het noodzakelijk dat de producent
jaarlijks verslag uitbrengt over de uitvoering van zijn verplichtingen op grond
van de regeling. Dit is een nadere uitwerking van artikel 4 en 5 van het
Besluit en de artikelen 15c en 15d, eerste lid, van het Besluit beheer
verpakkingen 2014.
Daarnaast dient de producent in het verslag aan te geven hoeveel kunststof
producten, te weten: drinkbekers, voedselverpakkingen, lichte draagtassen,
vochtige doekjes, ballonnen en sigarettenfilters, hij in het voorafgaande jaar
in Nederland in de handel heeft gebracht. Dit laatste hoeft overigens niet als
een producentenorganisatie de betaling van de bijdrage regelt. Deze informatie
is dan niet nodig voor de Minister om op grond van artikel 3.1 de bijdrage van
producenten te berekenen. Informatie over drinkbekers en voedselverpakkingen
moeten zowel in het geval van een individuele producent of
producentenorganisatie voor 1 augustus bij de Minister worden aangeleverd. Het
is nodig om ofwel de berekening te maken voor de bijdrage van de producent
ofwel, als de producentenorganisatie de bijdrage vaststelt, te monitoren of de
reductiemaatregelen van hoofdstuk 2 van deze regeling worden gehaald.
Ten slotte, voor de toepassing van recyclaat in drankflessen tot 3 liter
geldt een iets ander regime en is een apart formulier ingericht.
Om de gegevens inzichtelijk te maken en de administratieve lasten zo laag
mogelijk te houden, geschiedt de verslaglegging door middel van het formulier
opgenomen in de bijlage. Een producentenorganisatie is ook in staat om de
indiening van de informatie uit te voeren namens de producenten. Die zijn
tevens overeenkomstig de door de Europese Commissie vastgestelde formats. Zie
verder het algemene deel van deze toelichting voor de verhouding met het
Besluit regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Deze regels
gelden als aanvulling op met name artikel 4 en 5 van dit besluit.
Ten slotte moet voor de aansluiting van de landelijke maatregelen van de
rijksoverheid, als het gaat om bewustmakingsmaatregelen, de plannen van de
producenten worden ingezonden.
Artikel 4.3 en 4.4 (Meldingsplicht en verslaglegging
exploitanten)
Het is verboden om kunststofproducten voor eenmalig gebruik te gebruiken
bij consumptie ter plaatse. Bij wijze van uitzondering kan worden gekozen voor
gebruik van kunststofproducten voor eenmalig gebruik als deze voor hoogwaardige
recycling worden ingezameld. Dit mag niet zonder dat dit bij de Minister wordt
gemeld. Voor die melding en de monitoring van de recyclingverplichting zijn
gegevens nodig van de exploitant. Die worden overeenkomstig een formulier in de
bijlage van de regeling verzonden.
Artikel 5.1 (Evaluatie)
Na twee jaren worden de effecten van met name de reductiemaatregelen
onderzocht, maar ook de werking van de UPV wordt onder de loep genomen. Loopt
het systeem zoals gedacht? Is de reductie bereikt of moeten bijvoorbeeld
minimumbeprijzing (art. 2.2) worden ingevoerd om de effectiviteit te
vergroten?
Artikel 5.2 (Inwerkingtreding)
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023. Hierop zijn
de reductiemaatregelen voor kunststof drinkbekers en voedselverpakkingen
uitgezonderd (de artikelen 2.1 en 2.2). In het Besluit is aangegeven dat de
reductiemaatregelen niet eerder dan 1 januari 2023 in werking zullen treden
(met andere woorden: vanaf die datum kunnen gelden).40 De regeling biedt een langere invoeringstermijn voor exploitanten om
zich aan te passen aan de nieuwe regels. Exploitanten die voedsel of drank
verstrekken voor consumptie buiten de locatie (on the go) zullen vanaf 1 juli
2023 aan de gestelde regels van artikel 2.2 voldoen. Exploitanten die die
voedsel of drank verstrekken voor consumptie binnen de locatie (ter plaatse)
zullen vanaf 1 januari 2024 aan de gestelde regels van artikel 2.1 voldoen.
Hierbij worden de vaste verandermomenten gehanteerd en de uiterste termijnen op
basis van richtlijn 2019/904 gevolgd.
De Staatssecretaris van
Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen