TOELICHTING
1. Inleiding
De Arbeidsomstandighedenregeling kent vier zogenoemde arbodeskundigen:
de veiligheidskundige, de arbeidshygiënist, de arbeids- en organisatiedeskundige en
de bedrijfsarts. Voor de eerste drie deskundigen, zijnde de niet-medische arbodeskundigen,
geldt op grond van de artikelen 2.15, 2.16, respectievelijk 2.17 van de Arbeidsomstandighedenregeling
de verplichting dat zij over een geldig certificaat moeten beschikken dat is afgegeven
door een certificerende instelling die op grond van artikel 1.5a en volgende van het
Arbeidsomstandighedenbesluit is aangewezen door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Deze drie gecertificeerde deskundigen worden verder ‘arbokerndeskundigen’ genoemd.
Met het Besluit van 7 september 2009 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit
en enige Warenwetbesluiten in verband met de herziening van het stelsel van certificatie
(Stb. 2009, 395) is de basis gelegd voor de stelselwijziging certificatie SZW. Vervolgens heeft een
gefaseerde invoering plaats gevonden van de werkveldspecifieke documenten door de
wijziging van de bijlagen bij de Arbeidsomstandighedenregeling.
De vernieuwde eisen voor de certificatie van de drie hierboven genoemde arbokerndeskundigen
werden in maart 2012 gepubliceerd en zijn op 1 juli 2012 inwerking getreden (Stcrt 2012, 4230). Daarbij werden drie zogenoemde certificatieschema’s als bijlagen toegevoegd aan
de Arbeidsomstandighedenregeling alsmede één schema met de eisen aan de certificerende
instellingen (bijlage IIc bij de Arbeidsomstandighedenregeling). Voor ieder van de
drie arbokerndeskundigen die een certificaat moeten hebben, werd een apart schema
opgenomen met de eisen voor de betreffende deskundige (bijlagen IId, IIe en IIf bij
de Arbeidsomstandighedenregeling).
2. Nieuwe opzet certificatieschema
Voor een nadere toelichting op de inhoudelijke wijzigingen in het certificatieschema
wordt verwezen naar de toelichting daarop die is gevoegd bij het certificatieschema.
3. Wijziging Arboregeling in verband integratie bijlage IId, IIe en IIf en het vervallen
van bijlage IIc
Op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit geldt dat de aanwijzing van certificerende
instellingen alleen nog gebaseerd kan worden op accreditaties door de Stichting Raad
voor Accreditatie (RvA) (Stb. 2017, 487).
De RvA zal een certificerende instelling slechts dan van een accreditatie kunnen voorzien
indien het certificatieschema dat uitgevoerd moet worden naar het oordeel van de RvA
aan bovengenoemde eisen voldoet. Dat is onderdeel van het accreditatieproces.
Het werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen
belast met persoonscertificatie op het gebied, Arbeids- en organisatiedeskundige,
Arbeidshygiënist en Hogere Veiligheidskundige, dat is opgenomen als bijlage IIc bij
de Arboregeling, kan als aparte bijlage komen te vervallen omdat de meeste daarin
opgenomen eisen, hetzij al sinds 1 januari 2018 (Stb. 2017, 487) waren opgenomen in het Arbeidsomstandighedenbesluit zelf omdat het generieke aanwijzingseisen
zijn, het eisen betreft die al gesteld worden door NEN-EN-ISO/IEC 17024, of, wanneer
het werkveldspecifieke eisen zijn die worden opgenomen in het certificatieschema.
In het nieuwe certificatieschema zijn dergelijke werkveldspecifieke eisen opgenomen
in paragraaf 6.1 (certificatieprocedure), 6.3 (certificaat), 6.4 (certificatieovereenkomst),
6.7 (eisen aan examinatoren), hoofdstuk 7 algemene eisen aan de certificerende instellingen),
hoofdstuk 9 (het examen), hoofdstuk 10 (het examen – organisatie) en hoofdstuk 11
(toezicht en maatregelen) van het nieuwe certificatieschema.
4. Administratieve lasten en financiële gevolgen
Door de overgang van drie certificatieschema’s (voor de veiligheidskundige, de arbeidshygiënist
en de arbeids- en organisatiedeskundige) naar één certificatieschema voor alle arbokerndeskundigen
is het niet mogelijk om precies aan te geven of de nieuwe opzet uiteindelijk leidt
tot meer of minder administratieve lasten. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat deze
min of meer gelijk blijven, evenals de financiële gevolgen daarvan.
De certificerende instelling zal voor het grootste deel van haar activiteiten, waaronder
het administratieve proces van (her)certificeren, naar verwachting dan ook geen negatieve
of positieve gevolgen ondervinden in administratieve lasten en kosten. Wel zal de
duur van het examen toenemen (met ongeveer 40%) omdat er als gevolg van de introductie
van een ‘systeemtoets’ en een ‘scopetoets’ over meer onderwerpen geëxamineerd dient
te worden. Een goede voorbereiding en training van examinatoren, waaronder deelname
aan kalibratiebijeenkomsten, zal in combinatie met een verdubbeling van het aantal
examinatoren leiden tot een kostenstijging van 25 tot 30 procent. Met een beter gestructureerd
gesprek tijdens het examen (het criteriumgerichte interview) kan sneller worden getoetst
of de kandidaat aan de eisen voldoet.
De arbokerndeskundige zal deze hogere kosten in rekening gebracht krijgen. Daartegenover
staat dat de verplichting voor de arbokerndeskundige om locatiebezoeken af te leggen
is komen te vervallen. Niet altijd is een locatie–bezoek noodzakelijk. Indien daarvan
af wordt gezien, dient met argumenten onderbouwd te worden waarom het noodzakelijke
inzicht in de risico’s ook tot stand kan komen met een bezoek op afstand met behulp
van daarvoor geschikte middelen (bijv. videosurveillance). Dit zal in veel gevallen
waar alleen maar bureauwerk plaatsvindt, de kosten van een locatiebezoek, dat relatief
kostbaar is, besparen.
Het vervallen van de in hoofdstuk 5 van bijlage IIc opgenomen verplichting van certificerende
instellingen om alle schorsingen of intrekkingen van certificaten aan de Nederlandse
Arbeidsinspectie door te geven leidt ten slotte tot een vermindering van de administratieve
lastendruk van de certificerende instellingen. Deze vermindering is echter praktisch
nihil. De reden daarvoor is dat er de afgelopen jaren gemiddeld één tot twee schorsingen
per jaar werden opgelegd en dat er jaarlijks ongeveer 20 intrekkingen van het certificaat
voorkomen. De gegevens worden eenmaal per jaar aan de Nederlandse Arbeidsinspectie
gemeld met een mail waaraan als bijlage het databestand met de bijgehouden gegevens
is toegevoegd. Deze mail hoeft niet meer verzonden te worden. Wel blijft de wettelijke
verplichting (zie artikel 1.1a van de Arbeidsomstandighedenregeling) bestaan dat elke
certificerende instelling in het aan de Minister van SZW toe te sturen jaarverslag
onder meer de door de instelling afgegeven, ingetrokken, geschorste dan wel geweigerde
certificaten vermeldt.
5. Toetsen
5.1 Adviescollege toetsing regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft deze regelingswijziging en de opstelling
van een nieuw certificatieschema niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat
dit wel gevolgen voor de regeldruk heeft, maar deze gevolgen in de toelichting toereikend
in beeld zijn gebracht.
5.2 Raad voor Accreditatie
De Raad voor Accreditatie heeft het nieuwe certificatieschema tweemaal ter beoordeling
voorgelegd gekregen en heeft in reactie daarop aangegeven dat het schema geen tekortkomingen
bevat, zodat dit schema door een geaccrediteerde certificerende instelling kan worden
uitgevoerd. Hiermee is tevens duidelijk dat alle certificatie-eisen toetsbaar zijn
en dat de Raad voor Accreditatie de aangewezen certificerende instelling kan auditen
op de juiste uitvoering van het certificatieschema.
5.3 Nederlandse Arbeidsinspectie
De Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: NLA) is gevraagd om een uitvoerbaarheids-
en handhavingstoets uit te voeren ten aanzien van de wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling
in verband met de vervanging van drie aparte certificatieschema’s door één certificatieschema
bij de uitvoering van haar taken als toezichthouder en handhaver. Naar het oordeel
van de Nederlandse Arbeidsinspectie is de wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling
en het certificatieschema uitvoerbaar en handhaafbaar. De NLA heeft aanvullend opgemerkt
dat het persoonscertificatieschema geen eisen stelt aan de uitvoering van de werkzaamheden door een gecertificeerde deskundige en daardoor ontoereikend
is voor het kunnen bijsturen bij onvoldoende functionerende arbodeskundigen.
In reactie daarop kan worden opgemerkt dat persoonscertificatie er inderdaad op gericht
is om te toetsen of een te certificeren persoon over de vereiste kennis en vaardigheden
beschikt om de taken, waarvoor hij een certificaat aanvraagt, te kunnen uitvoeren.
Voor certificerende instellingen met een accreditatie voor de uitvoering van persoonscertificatieschema’s
is de geharmoniseerde norm NEN-EN-ISO/IEC 17024 maatgevend. Het toe te passen certificatieschema
dient te voldoen aan de eisen voor een dergelijk schema in deze norm. Dat brengt met
zich mee dat in het certificatieschema alleen eisen met betrekking tot competenties
kunnen worden opgenomen. De NLA merkt op dat het hierdoor niet mogelijk is dat de
certificerende instelling corrigerend optreedt indien de gecertificeerde deskundige
zijn competenties niet op de gewenste manier in de praktijk inzet.
Dat is echter een misverstand. Ten eerste omdat artikel 1.5g, derde lid, onder d,
van het Arbeidsomstandighedenbesluit voorziet in de mogelijkheid van schorsing, wijziging
of intrekking van het certificaat indien een certificaathouder met zijn werkzaamheden,
voor zover die door het certificaat worden gereguleerd, of door de wijze waarop hij
de werkzaamheden verricht, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen.
Indien een advies met betrekking tot de risico-inventarisatie en -evaluatie tekort
schiet, kan dit ertoe leiden dat de werkgever niet de juiste preventieve maatregelen
neemt en dit tot ernstig gevaar voor werknemers leidt. Ten tweede omdat het certificatieschema
en het certificaat geldigheidscondities bevatten voor het behouden van het certificaat
(zie paragraaf 6.3 van het certificatieschema). Eén van die condities betreft de voorwaarde
dat de certificaathouder zijn taken uitvoert overeenkomstig de taakbeschrijving in
het certificatieschema. In de certificatieovereenkomst tussen certificerende instelling
en certificaathouder is opgenomen dat de certificaathouder verplicht is om gedurende
de looptijd van het certificaat te blijven voldoen aan de eisen uit het certificatieschema.
Op grond hiervan heeft een certificerende instelling de mogelijkheid maatregelen op
te leggen aan certificatiehouders die tekort schieten in de uitvoering van hun taken
bij de toetsing van en advisering over de risico-inventarisatie en -evaluatie van
de werkgever en kan de NLA er op toezien dat certificerende instellingen daar naar
handelen.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A, B, C, D (artikel 2.14, 2.15, 2.16 en 2.17)
De redenen waarom de drie certificatieschema’s zijn vervangen door één nieuw certificatieschema
en aanpassing van de verwijzingen nodig was, is al toegelicht in het algemeen deel
van deze toelichting.
Artikel I, onderdeel E (artikel 9.2a)
Dit artikel betreft een oude overgangsbepaling die met ingang van 30 november 2006
was ingevoerd (Stcrt. 2006, 232) en die al lang geen betekenis meer heeft en daarom kan vervallen.
Artikel I, onderdeel F, G, H en I (Bijlage IIc, IId, IIe, IIf)
De redenen waarom de in deze bijlagen opgenomen certificatieschema’s kunnen vervallen,
zijn al toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel II
Voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling moet worden aangesloten bij de
datum van inwerkingtreding van het nieuwe certificatieschema.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip