Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2022, 7453 | overige overheidsinformatie |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2022, 7453 | overige overheidsinformatie |
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
maakt bekend dat het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering, bedoeld in de artikelen 4.27 en 4.28 van de Arbeidsomstandighedenregeling door de Stichting Ascert op 4 februari 2022 in overeenstemming met hem is vastgesteld. Het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering met de daarbij behorende toelichting is als bijlage opgenomen bij deze bekendmaking.
Deze bekendmaking zal met het certificatieschema en de daarbij behorende toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Vastgesteld door de Stichting Ascert op 4 februari 2022 in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
In dit certificatieschema wordt verstaan onder:
bedrijf dat bij een certificerende instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een Procescertificaat Asbestinventarisatie of een Procescertificaat Asbestverwijdering;
hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 4.37, onderdeel a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
asbesttoepassing of asbestverontreinigingen;
toepassing waarin asbest is verwerkt;
materiaal dat op basis van een visuele beoordeling als mogelijk asbesthoudend is beoordeeld;
asbesthoudend stof of restanten asbesthoudend materiaal;
hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 4.37, onderdeel c, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
samenstel van constructieve elementen die een gebouw zijn stabiliteit geven;
onverwachte gebeurtenis die kan leiden tot ernstige risico’s voor de werk- en leefomgeving;
register dat door de schemabeheerder wordt beheerd op basis van de gegevens die de certificerende instellingen vastleggen op grond van artikel 1.5b, eerste lid, onderdeel l, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
eerste, tweede of derde periode van twaalf maanden na de ingangsdatum van een procescertificaat;
groep van ondernemingen die onder gezamenlijke leiding staan en als een eenheid optreden of rechtspersonen die via een aandeelhouderschap zijn verbonden;
constructie waarmee een werkgebied waar asbesthoudende materialen worden verwijderd wordt afgeschermd van de leefomgeving en waarin een onderdruk in stand wordt gehouden;
maatregel die gericht is op het blijvend wegnemen van de oorzaak van een opgetreden afwijking;
persoon die in het bezit is het persoonscertificaat deskundig asbestverwijderaar niveau 1 bedoeld in artikel 4.27, onderdeel d, van de Arbeidsomstandighedenregeling;
persoon die in het bezit is van het persoonscertificaat deskundig asbestverwijderaar niveau 2 bedoeld in artikel 4.27, onderdeel d, van de Arbeidsomstandighedenregeling;
persoon die in het bezit is van het persoonscertificaat deskundig toezichthouder asbestverwijdering bedoeld in artikel 4.27 van de Arbeidsomstandighedenregeling;
deskundig inventariseerder asbest als bedoeld in artikel 4.54a, zevende lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
eindbeoordeling na asbestverwijdering volgens NEN 2990;
maatregel die gericht is op het verhelpen van een opgetreden afwijking;
moederonderneming van één onderneming of meerdere ondernemingen;
door de Raad voor Accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17020 geaccrediteerde inspectie-instelling die de eindbeoordeling verricht;
Landelijk Asbestvolgsysteem, webportaal waarin informatie over het proces van asbestinventarisatie, asbestverwijdering, eindbeoordeling en afvoer van asbest wordt ingevoerd en opgeslagen via https://www.asbestvolgsysteem.nl;
NEN-ISO 16000-27:2014, algemene criteria voor bepaling van de neergestreken stofvezels op oppervlakken door scanning elektronenmicroscopie;
NEN-EN-ISO/IEC 17020:2012, algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;
NEN-EN-ISO/IEC 17025:2005, algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;
NEN-EN-ISO/IEC 17065:2012, eisen voor certificatie-instellingen die certificaten toekennen aan producten, processen en diensten, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;
NEN-EN-ISO 19011:2011, richtlijnen voor het uitvoeren van audits van managementsystemen, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;
NEN 2939:2008 Ontw.nl: Ontwerpnorm werkplekatmosfeer – Bepaling van de concentratie aan respirabele asbestvezels in de lucht bij het werken met of in de directe omgeving van asbest of asbesthoudende producten, met behulp van microscopische technieken
NEN 2990+C1:2020: Lucht – Eindbeoordeling na asbestverwijdering, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;
NEN-EN 2991:2015, algemene eisen uitgegeven voor bepaling van de asbestconcentraties in de binnenlucht en risicobeoordeling in en rondom bouwwerken, constructies of objecten waarbij asbesthoudende materialen zijn verwerkt, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;
NEN-5896:2003, kwalitatieve analyse van asbest in materialen met polarisatie microscopie, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;
hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 4.37, onderdeel d, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
natuurlijk persoon of rechtspersoon die de asbestinventarisatie of de asbestverwijdering opdraagt;
asbesthoudend materiaal dat niet in het asbestinventarisatierapport is vermeld;
het aantal manuren dat met adembescherming is gewerkt gedeeld door zes;
certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, verstrekt aan een persoon;
certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, verstrekt aan een bedrijf;
adres waar de asbestinventarisatie of asbestverwijdering plaatsvindt;
beoordeling van de risico’s van de aanwezige asbestconcentraties uitgevoerd overeenkomstig de NEN 2991;
wanneer sprake is van de concentraties asbestvezels als omschreven in de artikelen 4.44 en 4.46 van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
wanneer sprake is van de concentraties asbestvezels als omschreven in de artikelen 4.46 en 4.48 van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
wanneer sprake is van de concentraties asbestvezels als omschreven in de artikelen 4.46 en 4.53a van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
Stichting Ascert, statutair gevestigd te Wageningen;
nadere uitwerking van een eis uit dit certificatieschema in een interpretatiedocument of protocol dat na afstemming met de Minister wordt vastgesteld door de schemabeheerder;
protocol voor het valideren van werkmethoden of innovatieve technieken met betrekking tot asbestverwijdering ten behoeve van het indelen in een risicoklasse, uitgegeven door de schemabeheerder, zoals dat luidde op 1 mei 2015;
protocol voor het bepalen van de concentratie aan respirabele asbestvezels in de lucht tijdens het op projectniveau uitvoeren van asbestverwijdering, uitgegeven door de schemabeheerder, zoals dat luidde op 4 februari 2022;
eisen aan arbeidsmiddelen die bij het asbestverwijderingsproces worden ingezet, uitgegeven door de schemabeheerder, zoals dat luidde op 4 februari 2022;
protocol voor de uitvoering van de decontaminatie waarbij de decontaminatie-unit is gekoppeld aan het werkgebied, uitgegeven door de schemabeheerder, zoals dat luidde op 4 februari 2022;
protocol voor de uitvoering van de decontaminatie waarbij de decontaminatie-unit niet is gekoppeld aan het werkgebied, uitgegeven door de schemabeheerder, zoals dat luidde op 4 februari 2022;
stoffen manager asbest risico-indelingstechniek, een gevalideerd systeem waarmee de risicoklasse voor verwijdering wordt bepaald, uitgegeven door de schemabeheerder;
een natuurlijke persoon of rechtspersoon die:
een belang houdt in het kapitaal;
stemrecht kan uitoefenen in de algemene vergadering;
feitelijk zeggenschap kan uitoefenen;
begunstigde is van een deel of het gehele vermogen; of
een bijzondere zeggenschap heeft over het vermogen;
onderzoek naar de blootstelling aan inadembare asbestvezels tijdens het uitvoeren van werkzaamheden met asbest of asbesthoudend materiaal met het doel deze werkzaamheden in een risicoklasse in te delen overeenkomstig de SCi-547, SCi-548 of een methode die aantoonbaar een gelijkwaardig resultaat en zekerheid oplevert;
het rekenkundig aantal maal per uur dat de lucht in het containment volledig wordt ververst;
onderdeel van een bedrijf dat is gevestigd in een afzonderlijk gelegen kantoor of andere bedrijfsruimte of complex van bedrijfsruimten, waarin of van waaruit het bedrijf zelfstandig dienstverlenende activiteiten uitvoert op het gebied van asbestinventarisatie of asbestverwijdering;
afgebakende ruimte of afgebakend gebied op een projectlocatie waarbinnen de asbestverwijdering plaatsvindt.
In of bij de aanvraag voor een procescertificaat verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden aan de certificerende instelling:
a. een uittreksel van de inschrijving van de aanvrager in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel of een buitenlands handelsregister;
b. het toepassingsgebied waarvoor het procescertificaat wordt aangevraagd;
c. een actuele verklaring getekend door alle bestuurders van de aanvrager met daarin een beschrijving van de volgende onderdelen:
1°. de namen en functies van de bestuurders van de aanvragHet asbestinventarisatiebedrijf verzoekt ten behoeve van het vooronderzoek aan zijn opdrachtgever:er;
2°. de namen en functies van de leden van de directie;
3°. indien de aanvrager geen naamloze vennootschap is, de namen van de eigenaren van de aanvrager en de uiteindelijk belanghebbenden bij de aanvrager;
4°. de bij de aanvrager aanwezige certificaten op het gebied van asbest;
5°. indien van toepassing, de vestigingen van de aanvrager waarvoor het procescertificaat wordt aangevraagd;
6°. indien van toepassing, het concern waarvan de aanvrager deel uitmaakt; en
7°. een verklaring dat de aanvrager niet betrokken is geweest bij een onderneming waarvan het procescertificaat in de twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag is ingetrokken, dreigt te worden ingetrokken of onvoorwaardelijk dreigt te worden geschorst, of door de certificaathouder is ingeleverd; en
d. in geval van een aanvraag bij een andere certificerende instelling de verslagen van beoordelingen, bedoeld in artikel 66, van de afgelopen drie jaar.
1. Het bezit van meerdere procescertificaten asbestinventarisatie door een onderneming met meerdere vestigingen of binnen een concern is niet toegestaan, tenzij alle vestigingen ieder vijf of meer DIA’s hebben die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst en alle vestigingen ieder ten minste 1000 asbestinventarisatierapporten per certificatiejaar realiseren.
2. Het bezit van meerdere procescertificaten asbestverwijdering door een onderneming met meerdere vestigingen of binnen een concern is niet toegestaan, tenzij in iedere vestiging ten minste één DTA werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst en er door elke vestiging ten minste 880 pakdagen per certificatiejaar worden gerealiseerd.
3. Het bezit van meerdere procescertificaten overeenkomstig het eerste en tweede lid is alleen toegestaan wanneer deze procescertificaten zijn afgegeven door dezelfde certificerende instelling.
1. De certificaathouder verleent medewerking aan beoordelingen van de certificerende instelling, inspecties van de toezichthoudende overheidsinstellingen en beoordelingen door de Raad voor Accreditatie.
2. De certificaathouder meldt onmiddellijk aan de certificerende instelling:
a. wijzigingen van zijn adres- en contactgegevens;
b. wijzigingen van bestuurders van de onderneming;
c. wijzigingen van leden van de directie; en
d. indien de certificaathouder geen naamloze vennootschap is, wijzigingen van de eigenaren van de onderneming en de uiteindelijk belanghebbenden bij de onderneming.
De certificaathouder neemt nadat de certificerende instelling hem een door haar getrokken conclusie, bedoeld in artikel 71, eerste lid, heeft gezonden die leidt tot het treffen van een herstelmaatregel of corrigerende maatregel en hij geen zienswijze indient zoals bedoeld in artikel 71, tweede lid, of nadat de certificerende instelling hem het besluit heeft gezonden omtrent het treffen van een maatregel als bedoeld in artikel 71, derde lid, de noodzakelijke adequate herstelmaatregelen of corrigerende maatregelen en rapporteert daarover aan de certificerende instelling:
a. binnen twaalf weken in geval van een afwijking uit de categorie IV, zoals bepaald in bijlage 1;
b. binnen acht weken in geval van een afwijking uit de categorie III, zoals bepaald in bijlage 1;
c. binnen twee weken in geval van een afwijking uit de categorie II, zoals bepaald in bijlage 1; en
d. binnen vier weken in geval zijn procescertificaat onvoorwaardelijk is geschorst op grond van artikel 70, vijfde lid.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 of een buitenlands handelsregister met een hiermee vergelijkbare status.
2. Het asbestinventarisatiebedrijf heeft ten minste één DIA die werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst tussen de DIA en het asbestinventarisatiebedrijf.
3. Het asbestinventarisatiebedrijf beschikt over een verklaring getekend door alle bestuurders van het bedrijf met daarin een actuele beschrijving van de volgende onderdelen:
a. de namen en functies van de bestuurders;
b. de namen en functies van de leden van de directie;
c. indien het bedrijf geen beursgenoteerde naamloze vennootschap is, de namen van de eigenaren van het bedrijf en de uiteindelijk belanghebbende bij het bedrijf; en
d. indien van toepassing, het concern waarvan het asbestinventarisatiebedrijf deel uitmaakt.
4. Het asbestinventarisatiebedrijf beschikt over een actueel document waarin het doel en de deskundigheid van het bedrijf zijn vastgelegd.
5. Het asbestinventarisatiebedrijf beschikt over actuele kennis inzake:
a. asbesthoudende materialen; en
b. verwijderingstechnieken en verwijderingsmethoden.
6. Het asbestinventarisatiebedrijf is verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid voor risico’s die voortvloeien uit zijn werkzaamheden.
1. Asbestinventarisatie wordt niet in combinatie met asbestverwijdering binnen één onderneming uitgevoerd.
2. De volgende functies worden niet gecombineerd:
a. uiteindelijk belanghebbende bij een asbestinventarisatiebedrijf en bij een asbestverwijderingsbedrijf;
b. bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf en van een asbestverwijderingsbedrijf;
c. uiteindelijk belanghebbende bij een asbestinventarisatiebedrijf en bestuurder van een asbestverwijderingsbedrijf;
d. bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf en uiteindelijk belanghebbende bij een asbestverwijderingsbedrijf; en
e. uiteindelijk belanghebbende bij of bestuurder van twee asbestinventarisatiebedrijven, tenzij sprake is van een concern en alle bedrijven ieder vijf of meer DIA’s hebben die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst en alle bedrijven ieder ten minste 1000 asbestinventarisatierapporten per certificatiejaar realiseren.
3. Op een zelfde projectlocatie:
a. zijn personen die betrokken zijn bij het uitvoeren van asbestinventarisatie niet tevens betrokken bij het uitvoeren van asbestverwijdering of bij de eindbeoordeling; en
b. worden geen werkzaamheden verricht als er sprake is van een eerstegraads of tweedegraads bloed- en aanverwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een uiteindelijk belanghebbende bij of bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf en een uiteindelijk belanghebbende bij of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf.
4. Een asbestinventarisatiebedrijf dat asbestinventarisatie uitbesteedt aan een ander asbestinventarisatiebedrijf verifieert dat dat bedrijf beschikt over een geldig Procescertificaat Asbestinventarisatie.
1. De werknemers van het asbestinventarisatiebedrijf worden door het bedrijf ondersteund om bij de uitvoering van de asbestinventarisatie tot een onafhankelijk oordeel te komen.
2. Het asbestinventarisatiebedrijf heeft een opleidingsplan waarin is vastgelegd met welke opleidingen beoogd wordt de vakbekwaamheid van de werknemers in technische en administratieve zin te waarborgen.
3. Het asbestinventarisatiebedrijf registreert van elke werknemer diploma’s en certificaten, de werkervaring, de gevolgde opleidingen en de geplande opleidingen.
4. Het asbestinventarisatiebedrijf heeft een gedragscode voor zijn werknemers. In de gedragscode komen ten minste de volgende onderwerpen aan de orde:
a. de werkhouding bij het omgaan met opdrachtgevers en hun werknemers, bewoners, gebruikers en derden;
b. hoe te handelen in situaties waarbij een direct blootstellinggevaar aan asbest dreigt voor bewoners of gebruikers van een bouwwerk of object;
c. hoe de werknemers geconstateerde gevaarlijke situaties op de projectlocatie bekend maken aan de verantwoordelijken binnen het asbestinventarisatiebedrijf;
d. hoe te handelen indien de opdrachtgever een aanbeveling tot het uitvoeren van een risicobeoordeling niet opvolgt; en
e. de wijze waarop toezichthoudende overheidsinstellingen worden geïnformeerd.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf benoemt een technisch eindverantwoordelijke voor de asbestinventarisatie en het ondertekenen van het asbestinventarisatierapport.
2. De technisch eindverantwoordelijke voldoet aan de volgende eisen:
a. hij is DIA;
b. hij voert ten minste tien inventarisaties per jaar zelf uit of heeft ten minste drie jaar relevante werkervaring in asbestinventarisaties; en
c. hij beschikt over kennis van het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 12.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf benoemt een kwaliteitsfunctionaris die verantwoordelijk is voor het beheer van het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 12.
2. De kwaliteitsfunctionaris heeft directe toegang tot de directie van het asbestinventarisatiebedrijf.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf laat ten minste eenmaal per certificatiejaar interne beoordelingen uitvoeren waarbij systematisch wordt gecontroleerd of het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 12, volledig is geïmplementeerd en effectief is.
2. Het asbestinventarisatiebedrijf laat interne beoordelingen uitvoeren door personen die aantoonbaar beschikken over kennis inzake:
a. de gezondheidsrisico’s bij asbest;
b. de regelgeving inzake asbest;
c. het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen;
d. het asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsproces; en
e. het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 12.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf heeft een kwaliteitssysteem dat is toegesneden op het werkgebied van de asbestinventarisatie en de uitwerking vormt van alle eisen die in dit certificatieschema aan het asbestinventarisatiebedrijf en zijn werkzaamheden worden gesteld.
a. een beschrijving van de rechtsvorm van het asbestinventarisatiebedrijf;
b. een directieverklaring met de uitgangspunten en doelstellingen van het kwaliteitsbeleid;
c. een beschrijving van het werkveld en de competenties van het asbestinventarisatiebedrijf;
d. een organogram van het asbestinventarisatiebedrijf;
e. indien van toepassing, informatie over de positie van de inspectie-instelling binnen het concern;
f. de functiebeschrijvingen en de vervangingsregelingen van ten minste:
1°. de leden van de directie;
2°. de technisch eindverantwoordelijke, bedoeld in artikel 9;
3°. de DIA, bedoeld in artikel 6, tweede lid;
4°. de kwaliteitsfunctionaris, bedoeld in artikel 10;
g. de procedures voor het beheer van de kwaliteitsdocumenten en kwaliteitsregistraties;
h. de procedures voor interne beoordelingen;
i. de procedures inzake inkoop en afnamecontroles, bedoeld in artikel 15;
j. de beschreven veiligheidsinstructies;
k. de procedures voor afhandeling van afwijkingen en opvolging van corrigerende maatregelen; en
l. de procedures voor het uitvoeren van een directiebeoordeling van het kwaliteitssysteem.
a. de opgestelde procedures en instructies, bedoeld in het tweede lid, onderdeel g tot en met l, worden gevolgd;
b. de actuele versies van de kwaliteitsdocumenten voor de werknemers beschikbaar zijn;
c. de veranderingen van of toevoegingen aan kwaliteitsdocumenten zijn geautoriseerd door de kwaliteitsfunctionaris, bedoeld in artikel 10;
d. de vervallen kwaliteitsdocumenten apart worden bewaard; en
e. de kwaliteitsdocumenten ten minste vijf jaar worden bewaard.
a. toetsingen die zijn uitgevoerd door één of meerdere personen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, de basis vormen voor de beoordeling van het kwaliteitssysteem door de directie van het asbestinventarisatiebedrijf; en
b. deze personen niet direct betrokken zijn bij het door hen beschouwde proces en de door hen beschouwde onderdelen van het kwaliteitssysteem en een onafhankelijke positie hebben ten opzichte van de door hen beschouwde personen.
5. De resultaten van de beoordeling van het kwaliteitssysteem door de directie van het asbestinventarisatiebedrijf worden vastgelegd.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf beschikt over passende faciliteiten en arbeidsmiddelen voor alle uit te voeren asbestinventarisatiewerkzaamheden.
2. Het asbestinventarisatiebedrijf stelt aan zijn werknemers de faciliteiten en arbeidsmiddelen ter beschikking die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een asbestinventarisatie.
3. De arbeidsmiddelen voor de asbestinventarisatie van het asbestinventarisatiebedrijf verkeren in een dusdanig goede staat dat de asbestinventarisatiewerkzaamheden veilig kunnen worden uitgevoerd.
4. De kwaliteitsbepalende arbeidsmiddelen van het asbestinventarisatiebedrijf zijn van een unieke code voorzien.
5. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt ervoor dat de arbeidsmiddelen voor het uitvoeren van de asbestinventarisaties naar behoren worden gebruikt en worden onderhouden.
6. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt ervoor dat alle in te zetten arbeidsmiddelen, voor zover van toepassing, voorafgaand aan het gebruik herleidbaar zijn gekeurd dan wel zijn gekalibreerd volgens een van tevoren opgesteld keurings- of kalibratieschema.
7. Het asbestinventarisatiebedrijf beschikt over een beschreven procedure voor de situatie waarin geconstateerd is dat de gebruikte of te gebruiken arbeidsmiddelen defect zijn.
8. Defecte arbeidsmiddelen worden buiten bedrijf gesteld en voorzien van een duidelijke aanduiding.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf draagt er zorg voor dat in aanvulling op de algemene verplichtingen inzake persoonlijke beschermingsmiddelen op grond van hoofdstuk 8, afdeling 1, van het Arbeidsomstandighedenbesluit aan de volgende eisen is voldaan:
a. de DIA beschikt over en maakt gebruik van een adembeschermingsmiddel van het juiste model en de goede maat;
b. ten minste één keer per twaalf maanden is een erkende facefit-test uitgevoerd volgens de Operational Circular 282/28 – Fit Testing Of Respiratory Protective Equipment Facepieces;
c. op de projectlocatie is het facefit-testcertificaat van de DIA beschikbaar;
d. de resultaten van de facefit-test worden in het personeelsdossier van de DIA bewaard;
e. de DIA heeft deelgenomen aan deel 1 van het online-instructieprogramma adembescherming en heeft binnen twaalf weken daarna het certificaat behaald;
f. de DIA onderhoudt de adembeschermingsmiddelen goed en houdt deze schoon; en
g. het certificaat van deelname aan het online-instructieprogramma adembescherming van de DIA is op de projectlocatie beschikbaar.
2. Het asbestinventarisatiebedrijf ziet erop toe dat de DIA zijn persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt overeenkomstig de instructie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.
Een asbestinventarisatiebedrijf beschikt over beschreven procedures met betrekking tot:
a. de keuze van gekwalificeerde leveranciers van producten en diensten die voor de asbestinventarisatie van belang zijn; en
b. de controle van bepaalde categorieën van ingekochte producten of diensten die voor de asbestinventarisatie van belang zijn.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf voert ten behoeve van het opstellen van een asbestinventarisatieplan een vooronderzoek uit.
2. Het asbestinventarisatiebedrijf verzoekt ten behoeve van het vooronderzoek aan zijn opdrachtgever:
a. de relevante documenten, waarin de toepassing van asbest en asbesthoudende producten is beschreven, beschikbaar te stellen; en
b. de mogelijkheid te bieden om bij werknemers en voormalige werknemers van de opdrachtgever, bewoners en gebruikers informatie in te winnen voor zover dit relevant kan zijn voor de asbestinventarisatie.
3. Het vooronderzoek omvat ten minste het inventariseren en het beoordelen van bouwtekeningen, tekeningen van procesinstallaties en andere documenten die relevant zijn voor de asbestinventarisatie.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf stelt op basis van het vooronderzoek een asbestinventarisatieplan op dat wordt voorzien van een unieke projectcode.
a. een beschrijving van het bouwwerk, het object of de installatietechnische eenheid die op asbest wordt onderzocht;
b. de informatie uit het vooronderzoek, bedoeld in artikel 16;
c. de gekozen methode van asbestinventarisatie en de verantwoording hoe met deze methode de emissie van asbest zo veel mogelijk wordt voorkomen;
d. een overzicht van de noodzakelijke arbeidsmiddelen voor de asbestinventarisatie; en
e. een lijst met aandachtspunten voor de uitvoering van de asbestinventarisatie.
3. Het asbestinventarisatieplan is tijdens de asbestinventarisatie aanwezig op de projectlocatie.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf stelt voorafgaand aan de uitvoering van een asbestinventarisatie van een bouwwerk, object of installatietechnische eenheid vast of alle noodzakelijke voorbereidingen zijn getroffen.
2. Het asbestinventarisatiebedrijf wijst een DIA aan die verantwoordelijk is voor de uitvoering van een asbestinventarisatie.
3. Het asbestinventarisatiebedrijf meldt ten minste 24 uur voorafgaand aan de werkzaamheden de begintijd en de eindtijd van de asbestinventarisatie in het LAVS, tenzij het gaat om:
a. werkzaamheden met een spoedeisend karakter;
b. een calamiteit; of
c. sprake is van het vermoeden van de aanwezigheid van niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal overeenkomstig artikel 42.
4. Het asbestinventarisatiebedrijf meldt wijzigingen van de begintijd en de eindtijd van de asbestinventarisatie onmiddellijk in het LAVS.
5. Het asbestinventarisatiebedrijf meldt de projectgegevens in het LAVS indien de opdrachtgever dit niet heeft gedaan.
a. het asbestinventarisatieplan en de overige documenten die van belang zijn voor de asbestinventarisatie op de projectlocatie aanwezig zijn;
b. het asbestinventarisatieplan aansluit bij de aangetroffen situatie op de projectlocatie; en
c. het bouwwerk, het object of de installatietechnische eenheid overeenkomen met de vooraf opgegeven kenmerken.
7. De resultaten van de in het zesde lid bedoelde controle worden door de DIA geregistreerd.
8. Indien uit de controle blijkt dat niet wordt voldaan aan de in het zesde lid, onderdeel b en c genoemde eisen, wordt het asbestinventarisatieplan door het asbestinventarisatiebedrijf aangepast.
9. Bij werkzaamheden met een spoedeisend karakter meldt het asbestinventarisatiebedrijf voorafgaand aan de werkzaamheden de begintijd en de eindtijd van de asbestinventarisatie in het LAVS.
a. mag, in afwijking van het derde lid, zonder voorafgaande melding direct met de asbestinventarisatie worden begonnen;
b. vindt de melding aan de certificerende instelling zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen 24 uur na het begin van het asbestinventarisatiewerk plaats; en
c. wordt bij de melding en in het asbestinventarisatierapport aangegeven wat de noodzaak is voor een spoedinventarisatie.
1. Een asbestinventarisatie omvat ten minste het gebied dat na de verwijdering van de asbesthoudende materialen visueel geïnspecteerd wordt als onderdeel van de eindbeoordeling met uitzondering van de eventuele transitroute, zijnde de route tussen de transitsluis en de decontaminatie-unit.
2. De asbestinventarisatie wordt uitgevoerd door de DIA.
3. Bij de uitvoering van een asbestinventarisatie worden ten minste maatregelen genomen overeenkomstig artikel 17, tweede lid, onderdeel c, om verspreiding van asbest te voorkomen.
4. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt ervoor dat de in te zetten arbeidsmiddelen voorafgaand aan het gebruik door de DIA worden gecontroleerd.
5. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt ervoor dat de DIA de werkzaamheden conform het inventarisatieplan uitvoert.
6. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt ervoor dat actuele versies van alle werkinstructies, normen, procedures, registratieformulieren en referentiegegevens die van belang zijn voor de asbestinventarisatie op de projectlocatie aanwezig zijn.
7. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt er voor dat waarnemingen en andere bij de asbestinventarisatie verkregen gegevens die noodzakelijk zijn voor het kunnen opstellen van een geschikt asbestinventarisatierapport tijdens de inventarisatie worden geregistreerd.
8. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt ervoor dat elke afwijking van het asbestinventarisatieplan of onregelmatigheid die door de DIA zelf wordt opgemerkt of onder zijn aandacht wordt gebracht door de DIA wordt vastgelegd.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf draagt er zorg voor dat van elk aanwezige type asbestverdacht materiaal een representatief materiaalmonster wordt genomen. Deze verplichting geldt niet bij objecten waarvan uit geraadpleegde documentatie aantoonbaar blijkt:
a. welke soorten asbest in het object verwerkt zijn en wat de percentages asbest zijn; of
b. dat er asbest in het object verwerkt is en voor SMART geen analyseresultaten nodig zijn om de risicoklasse te bepalen.
2. Monstername geschiedt door een DIA.
3. Van materialen waarin het asbest niet homogeen aanwezig is, worden meerdere materiaalmonsters genomen.
4. Een genomen monster wordt geregistreerd en voorzien van een unieke codering. De plaatsen waar de monsters genomen zijn, worden vastgelegd in een overzichtstekening.
a. zij dragen voor de situatie geschikte beschermingsmiddelen;
b. zij dragen adembeschermingsmiddelen bestaande uit ten minste een halfgelaatsmasker met P3 filter;
c. zij bakenen de plaats van monsterneming af van de omgeving;
d. zij nemen doeltreffende bronmaatregelen tijdens het nemen van een materiaalmonster door middel van puntafzuiging met behulp van een asbeststofzuiger, dan wel bevochtiging of het intapen van de bron;
e. zij impregneren de ontstane breukvlakken;
f. zij brengen een merkteken aan bij de plaats waar een monster is genomen zodanig dat deze plaats herkenbaar is;
g. zij verpakken een monster zodanig dat er geen asbeststof kan vrijkomen bij het transport;
h. zij reinigen de arbeidsmiddelen die bij de monstername zijn gebruikt of behandelen deze als asbesthoudend afval; en
i. zij reinigen de omgeving van de locaties waar de materiaalmonsters genomen zijn na afloop van de bemonstering.
6. Het asbestinventarisatiebedrijf laat een materiaalmonster als bedoeld in het eerste lid analyseren overeenkomstig de NEN 5896 door een door de Raad voor Accreditatie voor deze verrichting geaccrediteerd laboratorium.
1. Indien het asbestinventarisatiebedrijf beschadigd asbestverdacht materiaal aantreft, worden de volgende aspecten beoordeeld en beschreven:
a. de omvang en mate van beschadiging van het asbestverdacht materiaal; en
b. de omvang en verspreiding van de visueel waarneembare restanten asbestverdacht materiaal;
2. Indien uit de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat er sprake is van de aanwezigheid van visueel waarneembare restanten niet-hechtgebonden asbestverdacht materiaal binnen een bouwwerk, informeert het asbestinventarisatiebedrijf de opdrachtgever hierover en breidt het asbestinventarisatiebedrijf na opdracht door de opdrachtgever het asbestinventarisatieonderzoek uit met een inkadering door middel van:
a. het nemen van representatieve kleefmonsters per ruimte of gebied overeenkomstig de NEN 2991; en
b. een analyse van deze kleefmonsters overeenkomstig de NEN-ISO 16000-27 door een door de Raad voor Accreditatie voor deze verrichting geaccrediteerd laboratorium, als blijkt dat het beschadigde asbestverdachte materiaal, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, asbesthoudend is.
3. Indien uit de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat er naast de aanwezigheid van visueel waarneembare restanten niet-hechtgebonden asbesthoudend materiaal sprake is van een ernstige verontreiniging die kan leiden tot een blootstelling aan asbestvezels in de lucht boven de van toepassing zijnde grenswaarde informeert het asbestinventarisatiebedrijf onmiddellijk de opdrachtgever hierover en beveelt het asbestinventarisatiebedrijf de opdrachtgever aan om onmiddellijk maatregelen te treffen waaronder het laten uitvoeren van een risicobeoordeling, en bij een in gebruik zijnd bouwwerk het op de hoogte stellen van de toezichthoudende overheidsinstelling als blijkt dat het beschadigde asbestverdachte materiaal, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, asbesthoudend is.
4. Bij een mogelijke ernstige verontreiniging door niet hechtgebonden asbestverdachte materialen die kan leiden tot een blootstelling aan asbestvezels in de lucht boven de van toepassing zijnde grenswaarde, geschiedt een asbestinventarisatie met gebruikmaking van ten minste een volgelaatmasker met aanblaasunit, beschermende kleding en veiligheidsschoeisel en met gebruikmaking van een decontaminatie-unit.
1. Het asbestinventarisatiebedrijf stelt een asbestinventarisatierapport op met daarin een beschrijving van de asbesthoudende materialen met inachtneming van de reikwijdte, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, en de geschiktheid, bedoeld in het derde lid, onderdeel e.
2. Indien de asbestinventarisatie niet het gebied kan omvatten zoals vereist op grond van artikel 19, eerste lid, mag van deze eis worden afgeweken, mits:
a. er zwaarwegende redenen zijn om af te wijken van deze eis; en
b. het afwijken en de motivatie hiervan in de samenvatting van het rapport zijn opgenomen.
3. Het asbestinventarisatiebedrijf stelt een asbestinventarisatierapport op waarbij op het titelblad in ieder geval is opgenomen:
a. de naam en het certificaatnummer van het asbestinventarisatiebedrijf;
b. de naam van de opdrachtgever;
c. de adresgegevens van de projectlocatie;
d. de reikwijdte van het asbestinventarisatierapport, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen:
1°. het gehele bouwwerk of het gehele object;
2°. een gedeelte van het bouwwerk of een gedeelte van het object;
3°. het bouwwerk of het object en het gebied rondom het bouwwerk of het object; of
4°. uitsluitend het gebied rondom het bouwwerk of het object;
e. de geschiktheid van het asbestinventarisatierapport, waarbij een of meer van de volgende kwalificaties gegeven wordt:
1°. niet geschikt voor asbestverwijdering, risicobeoordeling noodzakelijk;
2°. geschikt voor de verwijdering van het in dit rapport genoemde asbesthoudende materiaal;
3°. geschikt voor renovatie zonder de bouwkundige integriteit aan te tasten; en
4°. geschikt voor volledige renovatie of totaalsloop;
f. de naam van de DIA, bedoeld in artikel 18, tweede lid, en zijn certificaatnummer;
g. de naam van de technisch eindverantwoordelijke, bedoeld in artikel 9 en zijn certificaatnummer; en
h. een unieke projectcode met versienummer van het asbestinventarisatierapport.
4. Het asbestinventarisatierapport bevat een samenvatting waarin ten minste is opgenomen:
a. een nadere specificatie van de reikwijdte van de asbestinventarisatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d; en
b. een nadere specificatie van de geschiktheid van het asbestinventarisatierapport, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e.
5. Het asbestinventarisatierapport bevat alle resultaten van het vooronderzoek, bedoeld in artikel 16.
a. een uniek bronnummer;
b. een beschrijving van het asbesthoudende materiaal;
c. de plaats waar het asbesthoudende materiaal is aangetroffen;
d. het soort asbesthoudend materiaal;
e. de in de genomen materiaalmonsters aangetroffen asbestsoorten;
f. het percentage van de asbestsoorten in de materiaalmonsters;
g. de identificatiecode van het analysecertificaat dat bij het asbesthoudende materiaal hoort;
h. de mate van beschadiging van de aangetroffen asbesttoepassingen, aangeduid met de kwalificatie niet beschadigd, licht beschadigd of ernstig beschadigd;
i. de mate van verwering van de aangetroffen asbesttoepassingen, aangeduid met de kwalificatie niet verweerd, licht verweerd of ernstig verweerd;
j. het al dan niet hechtgebonden zijn van de aangetroffen asbesttoepassingen;
k. de hoeveelheid van de aangetroffen asbesttoepassingen;
l. hoe de asbesttoepassingen bevestigd zijn;
m. de risicoklasse 1, 2 of 2A die is gebaseerd op de SMART waaronder het asbesthoudende materiaal verwijderd moet worden; en
n. specifieke opmerkingen die van belang zijn voor een veilige verwijdering van het asbesthoudende materiaal.
a. de locaties en afmetingen van alle onderzochte ruimten, gebieden of installaties; en
b. de plaatsen waarop asbesthoudende materialen zijn aangetroffen.
8. Het asbestinventarisatierapport bevat foto’s, waaronder per asbesttoepassing ten minste een overzichtsfoto en een detailfoto van de plaats waar het monster genomen is.
9. Het asbestinventarisatierapport bevat de SMART-risicoclassificaties met de gegevens, bedoeld in het zesde lid, die overeenkomen met de aangetroffen situatie.
10. Het asbestinventarisatierapport bevat de analysecertificaten.
11. Indien bij de asbestinventarisatie hechtgebonden asbesthoudende toepassingen of restanten hiervan zijn aangetroffen die zich bevinden in een ruimte die ligt onder een asbesthoudend dak bestaande uit golfplaten of dakbeschot en deze toepassingen na het verwijderen van dat dak volledig en in direct contact staan met de open lucht, mogen deze toepassingen in het inventarisatierapport onder de verwijderingstechniek openluchtcondities gerapporteerd worden mits:
a. de toepassingen los liggen of door middel van demontage te verwijderen zijn, waarbij breuk van de asbesttoepassing wordt voorkomen; en
b. in het inventarisatierapport is aangegeven dat voorafgaand aan de verwijdering van deze toepassingen onder openluchtcondities het asbesthoudende dak geheel verwijderd moet zijn.
12. Indien bij de asbestinventarisatie hechtgebonden asbesthoudende toepassingen zijn aangetroffen die zich bevinden in een ruimte waarbij ten minste één gevel geheel of gedeeltelijk open is, mogen deze hechtgebonden asbesthoudende toepassingen in het inventarisatierapport onder de verwijderingstechniek openluchtcondities gerapporteerd worden mits:
a. de diepte van de ruimte, gezien vanaf de open gevel, minder dan 50% bedraagt van de breedte van de ruimte;
b. het oppervlak van de opening in deze open gevel ten minste 50% daarvan bedraagt; en
c. de opening niet mag zijn aangebracht met als doel om een openluchtsituatie te creëren.
a. heeft het asbestinventarisatiebedrijf vastgesteld dat het validatieonderzoek is uitgevoerd of goedgekeurd door een arbeidshygiënist die is opgeleid op ten minste hbo-niveau met schriftelijk aantoonbare kennis van validatieonderzoek;
b. wordt het rapport van het validatieonderzoek na vaststelling door het asbestinventarisatiebedrijf als bijlage opgenomen in het asbestinventarisatierapport;
c. is het asbestinventarisatiebedrijf verantwoordelijk voor het bewijs van gelijkwaardigheid voor zover gebruik wordt gemaakt van een andere methode dan de SCi-547 of SCi-548;
d. wordt het validatieonderzoek opgeslagen in SMART; en
e. wordt hiervan een SMART-risicoclassificatie gemaakt die wordt opgenomen in het asbestinventarisatierapport.
14. Indien tijdens de asbestinventarisatie asbesthoudend materiaal is aangetroffen dat buiten het toepassingsgebied van dit certificatieschema valt, wordt dit in het asbestinventarisatierapport vermeld met de aanbeveling aan de opdrachtgever tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
15. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt ervoor dat het opgestelde asbestinventarisatierapport door de technisch eindverantwoordelijke, bedoeld in artikel 9, wordt gedateerd en ondertekend.
16. Correcties op of toevoegingen aan het asbestinventarisatierapport die plaatsvinden na ondertekening van het asbestinventarisatierapport worden verwerkt en onderbouwd in een herzien asbestinventarisatierapport waarin is aangegeven welke toepassingen nog aanwezig zijn en welke reeds verwijderd zijn en dat wordt opnieuw ondertekend door een technisch eindverantwoordelijke als bedoeld in artikel 9.
17. Indien correcties op of toevoegingen aan het asbestinventarisatierapport het gevolg zijn van een melding van niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal conform artikel 23, die vooraf is gegaan door een bezoek aan de projectlocatie, geeft het rapport op het adres of projectlocatie waar de verwijdering plaats vindt de situatie weer die op het moment van dit bezoek is aangetroffen.
18. In het asbestinventarisatierapport wordt aangegeven dat het rapport drie jaar geldig is na ondertekening.
19. Het asbestinventarisatiebedrijf bewaart een asbestinventarisatierapport en de overige gegevens van de asbestinventarisatie ten minste tien jaar na de ondertekening ervan.
20. Binnen tien werkdagen na ondertekening van het asbestinventarisatierapport worden de gegevens van de uitgevoerde asbestinventarisatie en het inventarisatierapport ingevoerd en opgeslagen in het LAVS.
1. Indien het asbestinventarisatiebedrijf een melding krijgt over het vermoedelijk aanwezig zijn van asbesthoudend materiaal dat niet gerapporteerd is in een door hem opgesteld asbestinventarisatierapport, onderzoekt het asbestinventarisatiebedrijf of het gemelde asbestverdachte materiaal binnen de reikwijdte van het asbestinventarisatierapport valt.
2. Indien uit het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat het gemelde asbestverdachte materiaal niet valt binnen de reikwijdte van het asbestinventarisatierapport, meldt het asbestinventarisatiebedrijf dit schriftelijk aan degene die de melding heeft gedaan en bewaart hij een afschrift van dit schrijven samen met de melding in zijn projectdossier.
3. Indien uit het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat het gemelde asbestverdachte materiaal binnen de reikwijdte van het asbestinventarisatierapport valt, voert het asbestinventarisatiebedrijf een aanvullende asbestinventarisatie uit.
4. Indien uit de aanvullende asbestinventarisatie, bedoeld in het derde lid, blijkt dat sprake is van asbesthoudend materiaal, worden een herzien asbestinventarisatierapport als bedoeld in artikel 22, zestiende lid, en een rapportage met een oorzaakanalyse opgesteld.
5. De rapportage met de oorzaakanalyse bevat ten minste de volgende onderwerpen:
a. een analyse van de oorzaak voor het ontbreken van het asbesthoudende materiaal in het oorspronkelijke asbestinventarisatierapport;
b. een analyse of het asbesthoudend materiaal al dan niet opgenomen had moeten worden in het oorspronkelijke asbestinventarisatierapport;
c. een analyse of het niet rapporteren van het asbesthoudend materiaal een incident betreft of structureel van aard is;
d. welke corrigerende maatregelen binnen het asbestinventarisatiebedrijf zijn genomen; en
e. op welke wijze en binnen welke termijn de in onderdeel d bedoelde corrigerende maatregelen worden getoetst op effectiviteit.
6. Het asbestinventarisatiebedrijf draagt er zorg voor dat de in het vijfde lid, onderdeel d, bedoelde corrigerende maatregelen effectief zijn.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf is ingeschreven in het handelsregister bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 of een buitenlands handelsregister met een hiermee vergelijkbare status.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf realiseert ten minste 70 pakdagen per jaar en heeft ten minste één DTA die werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst tussen de DTA en het asbestverwijderingsbedrijf.
a. de namen en functies van de bestuurders;
b. de namen en functies van de leden van de directie;
c. indien het bedrijf geen beursgenoteerde naamloze vennootschap is, de namen van de eigenaren van het bedrijf en van de uiteindelijk belanghebbenden bij het bedrijf; en
d. indien van toepassing, het concern waarvan het asbestverwijderingsbedrijf deel uitmaakt.
4. Het asbestverwijderingsbedrijf beschikt over een actueel document waarin het doel en de deskundigheid van het bedrijf zijn vastgelegd.
5. Het asbestverwijderingsbedrijf beschikt over actuele kennis inzake:
a. asbesthoudende materialen; en
b. verwijderingstechnieken en verwijderingsmethoden.
6. Het asbestverwijderingsbedrijf is verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid voor risico’s die voortvloeien uit zijn werkzaamheden.
1. Asbestverwijdering wordt niet in combinatie met asbestinventarisatie binnen één onderneming uitgevoerd.
2. De volgende functies worden niet gecombineerd:
a. uiteindelijk belanghebbende bij een asbestverwijderingsbedrijf en bij een asbestinventarisatiebedrijf of inspectie-instelling;
b. bestuurder van een asbestverwijderingsbedrijf en van een asbestinventarisatiebedrijf of inspectie-instelling;
c. uiteindelijk belanghebbende bij een asbestverwijderingsbedrijf en bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf of inspectie-instelling;
d. bestuurder van een asbestverwijderingsbedrijf en uiteindelijk belanghebbende bij een asbestinventarisatiebedrijf of inspectie-instelling; en
e. uiteindelijk belanghebbende bij of bestuurder van twee asbestverwijderingsbedrijven, tenzij sprake is van een concern en in ieder bedrijf ten minste één DTA werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst en er door elk bedrijf ten minste 880 pakdagen per certificatiejaar worden gerealiseerd.
3. . Op een zelfde projectlocatie:
a. zijn personen die betrokken zijn bij de asbestverwijdering niet tevens betrokken bij asbestinventarisatie of bij de eindbeoordeling;
b. worden geen werkzaamheden verricht als er sprake is van een eerstegraads of tweedegraads bloed- en aanverwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een uiteindelijk belanghebbende bij of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf en een uiteindelijk belanghebbende bij of bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf; en
c. worden geen werkzaamheden verricht als er sprake is van een eerstegraads of tweedegraads bloed- en aanverwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een uiteindelijk belanghebbende bij of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf en een uiteindelijk belanghebbende bij of bestuurder van het inspectie-instelling.
4. Een asbestverwijderingsbedrijf dat asbestverwijdering uitbesteedt aan een ander asbestverwijderingsbedrijf verifieert dat dat bedrijf beschikt over een geldig Procescertificaat Asbestverwijdering.
1. De werknemers van het asbestverwijderingsbedrijf die de asbestverwijdering uitvoeren respectievelijk hierop toezicht houden, beschikken over geldige persoonscertificaten DAV-1, DAV-2 respectievelijk DTA.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf heeft een opleidingsplan waarin is vastgelegd met welke opleidingen beoogd wordt de vakbekwaamheid van de werknemers in technische en administratieve zin te waarborgen.
3. Het asbestverwijderingsbedrijf registreert van elke werknemer diploma’s en certificaten, de werkervaring, de gevolgde opleidingen en de geplande opleidingen.
Het asbestverwijderingsbedrijf kan een DAV-1 bij asbestverwijdering inzetten indien het asbestverwijderingsbedrijf:
a. is geregistreerd als leerbedrijf in het register van leerbedrijven van de schemabeheerder;
b. de DAV-1 op de projectlocatie onder directe begeleiding en toezicht van een DAV-2 of DTA laat werken, waarbij deze DAV-2 of DTA geen andere DAV-1 begeleidt; en
c. een mentor heeft aangesteld die is geregistreerd in het register van mentoren van de schemabeheerder en die de DAV-1 begeleidt.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt ervoor dat voor elk asbestverwijderingswerk een DTA wordt benoemd die:
a. verantwoordelijk is voor de controle van het werkplan voor het asbestverwijderingswerk, bedoeld in artikel 36, en de acceptatie daarvan door ondertekening;
b. voortdurend toezicht houdt op de uitvoering van de werkzaamheden waarbij hij zijn werktaken zo organiseert, dat hij zo nodig voldoende snel kan ingrijpen in het containment en kan optreden bij incidenten of calamiteiten; en
c. feitelijk aanwezig is op de projectlocatie tijdens de uitvoering van de asbestverwijdering tot en met de visuele inspectie van de eindbeoordeling. Indien een luchtmeting deel uitmaakt van de eindbeoordeling is de DTA ook gedurende de luchtmeting op de projectlocatie aanwezig of wijst hij een DAV-2 aan die gedurende de luchtmeting op de projectlocatie aanwezig is.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, is afwezigheid van de DTA of DAV-2 tijdens de luchtmeting toegestaan mits:
a. de inspecteur van de inspectie-instelling het containment verzegeld heeft; en
b. er geen personen aanwezig zijn in de directe omgeving van het containment.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf instrueert personen die niet hoeven te beschikken over een persoonscertificaat DAV-1, DAV-2 of DTA maar wel in het werkgebied aanwezig zijn voor het uitvoeren van werkzaamheden, niet zijnde asbestverwijderingswerkzaamheden, over de risico’s van het werken met asbest en over beschermende maatregelen tegen blootstelling aan asbest. De instructie gaat ten minste over:
a. de veiligheids- en gezondheidsrisico’s bij het werken binnen het werkgebied;
b. het gebruik, de werking, de controle en het onderhoud van de arbeidsmiddelen en van persoonlijke beschermingsmiddelen;
c. de werkwijze voor het omgaan met asbesthoudende materialen;
d. de procedures bij het betreden en verlaten van het werkgebied waaronder de visuele inspectie van de gebruikte apparatuur; en
e. de calamiteitenprocedures, onder meer bij storingen van andere arbeidsmiddelen dan filteroverdrukinstallaties.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf instrueert personen als bedoeld in artikel 4.54d, tiende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit overeenkomstig artikel 4.29a van de Arbeidsomstandighedenregeling;
3. Het asbestverwijderingsbedrijf instrueert personen die niet direct betrokken zijn bij de asbestverwijdering, maar wel op de projectlocatie aanwezig zijn ten minste over het verbod om het werkgebied te betreden.
4. Registraties van de inhoud van de instructies die ingevolge het eerste lid en derde lid gegeven zijn, zijn op de projectlocatie aanwezig, waarbij tevens de namen van degenen, bedoeld in het eerste lid, die instructie ontvangen hebben zijn vastgelegd.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf benoemt een kwaliteitsfunctionaris die verantwoordelijk is voor het beheer van het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 32.
2. De kwaliteitsfunctionaris heeft directe toegang tot de directie van het asbestverwijderingsbedrijf.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf laat ten minste eenmaal per certificatiejaar interne beoordelingen uitvoeren waarbij systematisch wordt gecontroleerd of het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 32, volledig is geïmplementeerd en effectief is.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf laat interne beoordelingen uitvoeren door personen die aantoonbaar beschikken over kennis inzake:
a. de gezondheidsrisico’s bij asbest;
b. de regelgeving inzake asbest;
c. het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen;
d. het asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsproces; en
e. het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 32.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf heeft een kwaliteitssysteem dat is toegesneden op het werkgebied van de asbestverwijdering en de uitwerking vormt van alle eisen die in dit certificatieschema aan het asbestverwijderingsbedrijf en zijn werkzaamheden worden gesteld.
2. Het kwaliteitssysteem van het asbestverwijderingsbedrijf is vastgelegd in een kwaliteitshandhoek dat ten minste de volgende elementen bevat:
a. een beschrijving van de rechtsvorm van het asbestverwijderingsbedrijf;
b. een directieverklaring met de uitgangspunten en doelstellingen van het kwaliteitsbeleid;
c. een beschrijving van het werkveld en de competenties van het asbestverwijderingsbedrijf;
d. een organogram van het asbestverwijderingsbedrijf;
e. de functiebeschrijvingen en de vervangingsregelingen van ten minste:
1°. de leden van de directie;
2°. de DTA, bedoeld in artikel 28;
3°. de DAV-1, bedoeld in artikel 27;
4°. de DAV-2;
5°. de kwaliteitsfunctionaris, bedoeld in artikel 30;
f. de procedures voor het beheer van de kwaliteitsdocumenten en kwaliteitsregistraties;
g. de procedures voor interne beoordelingen;
h. de procedures inzake inkoop en afnamecontroles, bedoeld in artikel 35;
i. de beschreven veiligheidsinstructies;
j. de procedures voor afhandeling van afwijkingen en opvolging van corrigerende maatregelen; en
k. de procedures voor het uitvoeren van een directiebeoordeling van het kwaliteitssysteem.
3. Het asbestverwijderingsbedrijf draagt er zorg voor dat: a. de opgestelde procedures en instructies, bedoeld in het tweede lid, onderdeel f tot en met k, worden gevolgd;
a. de opgestelde procedures en instructies, bedoeld in het tweede lid, onderdeel f tot en met k, worden gevolgd;
b. de actuele versies van de kwaliteitsdocumenten voor de werknemers beschikbaar zijn;
c. de veranderingen van of toevoegingen aan kwaliteitsdocumenten zijn voorzien van een autorisatie van de kwaliteitsfunctionaris, bedoeld in artikel 30;
d. de vervallen kwaliteitsdocumenten worden apart bewaard; en
e. de kwaliteitsdocumenten ten minste vijf jaar worden bewaard.
4. De directie van het asbestverwijderingsbedrijf beoordeelt ten minste eenmaal per certificatiejaar het kwaliteitssysteem op zijn effectiviteit, waarbij:
a. toetsingen die zijn uitgevoerd door één of meerdere personen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, de basis vormen voor de beoordeling van het kwaliteitssysteem door de directie van het asbestverwijderingsbedrijf; en
b. deze personen niet direct betrokken zijn bij het door hen beschouwde proces en de door hen beschouwde onderdelen van het kwaliteitssysteem en een onafhankelijke positie hebben ten opzichte van de door hen beschouwde personen.
5. De resultaten van de beoordeling van het kwaliteitssysteem door de directie van het asbestverwijderingsbedrijf worden vastgelegd.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf beschikt over passende faciliteiten en arbeidsmiddelen voor alle uit te voeren werkzaamheden.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf stelt aan de werknemers de faciliteiten en arbeidsmiddelen ter beschikking die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een asbestverwijdering.
3. De arbeidsmiddelen voor de uitvoering van de asbestverwijdering, waaronder die bedoeld in de SCi-Eisen aan arbeidsmiddelen, verkeren in dusdanig goede staat dat de asbestverwijderingswerkzaamheden veilig kunnen worden uitgevoerd.
4. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt ervoor dat de in het derde lid benoemde arbeidsmiddelen geschikt zijn voor de functie waarvoor ze worden ingezet.
5. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt ervoor dat de in het derde lid benoemde arbeidsmiddelen, naar behoren worden gebruikt en worden onderhouden.
6. De keuring van de arbeidsmiddelen die op basis van hoofdstuk 7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit ter beschikking gesteld worden voor asbestverwijdering vindt plaats overeenkomstig de criteria en frequentie van de SCi-Eisen aan arbeidsmiddelen.
7. De binnen het werkgebied aanwezige arbeidsmiddelen met een cabine zijn voorzien van een filteroverdrukinstallatie met klimaatregelingsinstallatie.
1. Indien een DAV-1, DAV-2 of DTA kan blootstaan aan een asbestvezelconcentratie hoger dan de toepasselijke grenswaarde, draagt het asbestverwijderingsbedrijf er zorg voor dat, in aanvulling op de algemene verplichtingen inzake persoonlijke beschermingsmiddelen op grond van hoofdstuk 8, afdeling 1, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, aan de volgende eisen is voldaan:
a. hij beschikt over en maakt gebruik van een adembeschermingsmiddel van het juiste model en de goede maat;
b. hij voert aantoonbaar één keer per twaalf maanden met een volgelaatsmasker een erkende facefit-test uit volgens de Operational Circular 282/28 – Fit Testing Of Respiratory Protective Equipment Facepieces;
c. zijn facefit-testcertificaat is op de projectlocatie beschikbaar;
d. de resultaten van de facefit-test worden in zijn personeelsdossier bewaard;
e. hij heeft deelgenomen aan deel 1 van het online-instructieprogramma adembescherming en binnen twaalf weken daarna het certificaat behaald;
f. hij onderhoudt de adembeschermingsmiddelen goed en houdt ze goed schoon; en
g. het certificaat van deelname aan het online-instructieprogramma is op de projectlocatie beschikbaar.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf controleert of de DAV-1, DAV-2 en DTA hun persoonlijke adembeschermingsmiddelen overeenkomstig de instructie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, gebruiken.
3. De keuring van de adembeschermingsmiddelen die op basis van hoofdstuk 8, afdeling 1, van het Arbeidsomstandighedenbesluit ter beschikking gesteld worden vindt plaats overeenkomstig de criteria en frequentie van de SCi-Eisen aan arbeidsmiddelen.
Een asbestverwijderingsbedrijf beschikt over beschreven procedures met betrekking tot:
a. de keuze van gekwalificeerde leveranciers van producten en diensten die voor de asbestverwijdering van belang zijn; en
b. de controle van bepaalde categorieën van ingekochte producten of diensten die voor de asbestverwijdering van belang zijn.
Het asbestverwijderingsbedrijf stelt voor het begin van het asbestverwijderingswerk een werkplan op dat is toegespitst op de uit te voeren asbestverwijderingswerkzaamheden:
a. dat voldoet aan de eisen uit artikel 4.50, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
b. waarin de beschreven verwijderingstechnieken overeenkomen met die uit het asbestinventarisatierapport;
c. waarin de best bestaande technieken om emissie van asbestvezels naar de lucht zoveel mogelijk te voorkomen zijn beschreven en hoe deze worden toegepast; en
d. waarin is beargumenteerd waarom gekozen is voor directe decontaminatie of voor indirecte decontaminatie.
1. Indien bij de uit te voeren asbestverwijderingswerkzaamheden sprake is van ernstige risico’s die niet aan asbest zijn gerelateerd, is een andere werkmethode dan de werkmethode die is opgenomen in het inventarisatierapport uitsluitend toegestaan na goedkeuring van een gecertificeerde hogere veiligheidskundige als bedoeld in artikel 2.16 van de Arbeidsomstandighedenregeling of een gecertificeerd arbeidshygiënist als bedoeld in artikel 2.15 van de Arbeidsomstandighedenregeling, beiden in het bezit van Diploma-ADK of certificaat Asbestdeskundige (ADK) of een diploma of certificaat waaruit een gelijkwaardig asbestkennisniveau blijkt.
2. De gecertificeerde hogere veiligheidskundige of de gecertificeerde arbeidshygiënist motiveert schriftelijk waarom de afwijkende werkmethode nodig en verantwoord is, gelet op risico’s die niet asbestgerelateerd zijn.
3. Een afschrift van de schriftelijke motivatie, bedoeld in het tweede lid, is aanwezig op de projectlocatie.
4. Bij toepassing van een afwijkende werkmethode mag niet worden afgeweken van de risicoklasse-indeling uit het asbestinventarisatierapport.
Het asbestverwijderingsbedrijf draagt er zorg voor dat voor de aanvang van en tijdens de asbestverwijdering de volgende documenten op de projectlocatie aanwezig zijn:
a. een afschrift van de sloopmelding, bedoeld in artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012 in geval van asbestverwijdering uit een bouwwerk;
b. het geldige en geschikte asbestinventarisatierapport, bedoeld in artikel 22, dat betrekking heeft op de te verrichten asbestverwijdering, tenzij sprake is van een in artikel 4.54b van het Arbeidsomstandighedenbesluit bedoelde uitzondering op deze verplichting. Wanneer een validatieonderzoek is uitgevoerd, dan vergewist het asbestverwijderingsbedrijf zich ervan dat het rapport hiervan is bijgevoegd bij het inventarisatierapport, conform artikel 22, dertiende lid, onderdeel b;
c. het werkplan, bedoeld in artikel 36, aangevuld met een risico-inventarisatie en evaluatie die betrekking hebben op de te verrichten asbestverwijdering en de omstandigheden op de projectlocatie; en
d. het logboek en overige documenten die voor de uitvoering van het asbestverwijderingsproces vereist of noodzakelijk zijn.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt ervoor dat de DTA voor het begin van het asbestverwijderingswerk:
a. controleert of alle in artikel 38 bedoelde documenten op de projectlocatie aanwezig zijn; en
b. waarborgt dat het werkplan aansluit bij de aangetroffen situatie op de projectlocatie.
2. De resultaten van de in het eerste lid genoemde controles worden door de DTA in het logboek geregistreerd.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf meldt ten minste twee werkdagen voorafgaand aan de werkzaamheden de begintijd, de eindtijd en de werktijden waarop de asbestverwijdering plaatsvindt in het LAVS.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf meldt wijzigingen van de begintijd, de eindtijd of werktijden van de asbestverwijdering onmiddellijk in het LAVS.
a. mag, in afwijking van het eerste lid, zonder voorafgaande melding direct met de asbestverwijdering worden begonnen;
b. vindt de melding in het LAVS zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen 24 uur na het begin van het asbestverwijderingswerk plaats; en
c. wordt bij de melding aangegeven waarom wordt afgeweken van de termijn, bedoeld in het eerste lid.
4. Indien de asbestverwijderingswerkzaamheden uitgevoerd worden in een lagere risicoklasse die het gevolg is van validatieonderzoek, dan wordt dit in het LAVS opgenomen.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt ervoor dat de DTA tijdens de asbestverwijdering op de projectlocatie controleert, waarborgt en toezicht houdt dat:
a. de asbestgerelateerde arbeidsmiddelen goed functioneren en zijn voorzien van een geldig keuringsbewijs;
b. inzake medisch onderzoek wordt voldaan aan de artikelen 4.10a en 4.52 van het Arbeidsomstandighedenbesluit;
c. de getroffen beschermingsmaatregelen passen bij de risicoklasse waarin wordt gewerkt;
d. de personen die het asbest verwijderen in het bezit zijn van het persoonscertificaat DAV-1 of DAV-2 of het persoonscertificaat DTA;
e. de personen die het asbest verwijderen:
1°. werken met een schoon adembeschermingsmiddel;
2°. werken met een passend adembeschermingsmiddel;
3°. in het bezit zijn van een facefit-testcertificaat; en
4°. werken met andere beschermingsmiddelen, waaronder in ieder geval beschermende kleding en veiligheidsschoeisel;
f. de personen die het asbest verwijderen aantoonbaar zijn geïnstrueerd over de uit te voeren werkzaamheden, de hieraan verbonden risico’s en de taakverdeling;
g. een adequate decontaminatie van personen en arbeidsmiddelen plaatsvindt overeenkomstig de SCi-Directe decontaminatieprocedure respectievelijk de SCi-Indirecte decontaminatieprocedure;
h. het werkgebied en het containment voldoen aan de eisen die hieraan zijn gesteld in het werkplan, bedoeld in artikel 36;
i. de veiligheidsmaatregelen die in het werkplan zijn voorgeschreven passend zijn uitgevoerd en resulteren in een beheerste situatie;
j. de asbestverwijdering wordt uitgevoerd overeenkomstig het werkplan; en
k. onbevoegden het werkgebied niet betreden.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt ervoor dat de DTA tijdens de asbestverwijdering op de projectlocatie de in het eerste lid genoemde controles in het logboek registreert.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf meldt een vermoeden van de aanwezigheid van niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal direct aan:
a. de opdrachtgever; en
b. het asbestinventarisatiebedrijf dat het asbestinventarisatierapport voor de projectlocatie heeft opgesteld.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf voert geen werkzaamheden aan het asbestverdachte materiaal uit totdat het asbestinventarisatierapport daartoe is bijgewerkt en het werkplan hierop is aangepast.
3. Indien er sprake is van niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal, meldt het asbestverwijderingsbedrijf dit voordat het materiaal verwijderd wordt:
a. onmiddellijk schriftelijk aan de certificerende instelling die het procescertificaat heeft verstrekt aan het asbestinventarisatiebedrijf dat de oorspronkelijke asbestinventarisatie heeft uitgevoerd;
b. onmiddellijk schriftelijk aan het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1.26, achtste lid, van het Bouwbesluit 2012; en
c. de start en duur van het verwijderingswerk in het LAVS.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf draagt er zorg voor dat voor het begin van de werkzaamheden het werkgebied wordt afgebakend, door ten minste:
a. het aanbrengen van waarschuwingsborden met de tekst asbestgevaar op plaatsen die toegang bieden aan het werkgebied;
b. het aanbrengen van een afzetlint met een asbestgevaaraanduiding rondom het werkgebied om zeker te stellen dat onbevoegde personen het werkgebied niet kunnen betreden; en
c. daar waar alleen een afzetlint hiertoe niet voldoende is het nemen van aanvullende maatregelen.
2. Voor aanvang van de asbestverwijdering wordt de niet-verontreinigde inventaris uit het werkgebied verwijderd of, indien dit niet mogelijk is, afgeschermd met folie.
3. De werkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomstig de risicoklasse en werkwijze die zijn vastgelegd in het asbestinventarisatierapport en het werkplan.
4. Indien een containment wordt toegepast, worden besloten en afgeschermde ruimten op de juiste onderdruk beproefd. Het containment voldoet aan de volgende eisen:
a. een containment is zodanig stevig opgebouwd dat dit ten minste bestand is tegen de voorgeschreven minimale onderdruk van 20 Pascal;
b. een containment is zodanig afgeschermd van de omliggende ruimten dat asbestvezelemissie naar die ruimten wordt voorkomen, ook bij wegvallen van de onderdruk;
c. het ventilatievoud is ten minste 6;
d. tijdens de asbestverwijdering wordt in het containment een onderdruk van ten minste 20 Pascal in stand gehouden. Indien er geen saneringsactiviteiten worden uitgevoerd mag de onderdruk worden verlaagd naar ten minste 10 Pascal met een ventilatievoud van ten minste 4, mits de reden voor de verlaging in het werkplan beschreven is. Deze verlaging is niet toegestaan in de periode tussen de shifttijden;
e. in afwijking van onderdeel d zijn tijdens de eindbeoordeling de onderdruk en het ventilatievoud in het containment conform de waarden die in de NEN 2990 zijn gesteld;
f. de onderdruk in het containment wordt continu gemeten en:
1°. door een onderdrukregistratieapparaat ten minste één keer per uur geregistreerd als de onderdrukwaarde gelijk is aan of boven de minimaal vereiste onderdruk ligt; en
2°. door een onderdrukregistratieapparaat ten minste één keer per minuut geregistreerd als de onderdrukwaarde onder de minimaal vereiste onderdruk ligt;
3°. de in het onder 1° en 2° genoemde registraties zijn op de werklocatie beschikbaar;
g. indien de onderdruk tijdens de verwijderingswerkzaamheden onder de minimaal vereiste waarde ligt, volgt een waarschuwingssignaal;
h. wanneer het containment betreedbaar is, wordt gebruik gemaakt van:
1°. een drietraps decontaminatie-unit die aan het containment gekoppeld is; of
2°. een tweetraps transit-sluis die aan het containment gekoppeld is, in combinatie met de transitprocedure en een drietraps decontaminatie-unit;
i. indien bij aanvang van of tijdens de asbestverwijderingswerkzaamheden niet voldaan wordt aan de eis van 20 Pascal onderdruk worden de werkzaamheden niet aangevangen of worden zij gestaakt en worden de oorzaken opgespoord en maatregelen genomen voordat de asbestverwijderingswerkzaamheden worden begonnen of hervat. Indien deze maatregelen nog steeds niet leiden tot een onderdruk van ten minste 20 Pascal kan, alleen indien de certificaathouder kan aantonen dat 20 Pascal technisch niet uitvoerbaar is, van deze eis worden afgeweken, mits dit is vastgelegd en is gemotiveerd in het logboek; en
j. de uitgevoerde werkzaamheden in containment zijn vanaf de buitenzijde waar te nemen door middel van een kijkvenster, dan wel door een andere technische maatregel waarmee hetzelfde doel wordt bereikt.
5. Bij verwijdering van asbesthoudend materiaal wordt emissie van asbest zoveel mogelijk voorkomen door:
a. het asbesthoudende materiaal voorzichtig te behandelen;
b. bronmaatregelen te nemen waarbij in ieder geval:
1°. daar waar mogelijk gebruik wordt gemaakt van demontage waardoor breuk van een asbesttoepassing wordt voorkomen;
2°. daar waar breuk van een asbesttoepassing niet voorkomen kan worden wordt bronafzuiging of bevochtiging toegepast, tenzij dat aantoonbaar technisch niet mogelijk is of het gebruik van bronafzuiging of bevochtiging leidt tot grotere risico’s voor de veiligheid of de gezondheid; en
3°. daar waar sprake is van niet-hechtgebonden asbesttoepassingen of van ernstig verweerde hechtgebonden asbesttoepassingen de te verwijderen toepassing voorafgaand geïmpregneerd wordt met een daarvoor geschikt middel, zodanig dat dit impregneren bij een niet-hechtgebonden toepassing geschiedt totdat deze toepassing verzadigd is, tenzij het impregneren van genoemde asbesttoepassingen aantoonbaar technisch niet mogelijk is of het impregneren aantoonbaar leidt tot grotere risico’s voor de veiligheid of de gezondheid.
6. Indien ondanks alle genomen maatregelen verwacht wordt dat de grenswaarde kan worden overschreden, wordt de blootstelling van de persoon beperkt door duur van de handeling te verkorten zodat de uiteindelijke blootstelling onder de grenswaarde blijft.
7. Tijdens de verwijdering van spuitasbest dat in risicoklasse 2A is ingedeeld wordt de asbestvezelconcentratie in elk containment gemeten volgens de methode in de NEN 2939 waarbij:
a. ten minste drie concentratiemetingen worden verricht die representatief zijn voor de blootstelling van medewerkers in elk containment; en
b. direct adequate maatregelen worden genomen om de blootstelling te verlagen indien uit de metingen in het containment blijkt dat de concentratie aan asbestvezels in de ingeademde lucht boven de grenswaarde ligt.
8. Arbeidsmiddelen en materialen die in het werkgebied aanwezig zijn geweest worden, voordat zij het werkgebied verlaten, ontdaan van asbestverdacht materiaal of als asbesthoudend afval behandeld.
9. In aanvulling op het achtste lid geldt dat arbeidsmiddelen en materialen die in het containment aanwezig zijn geweest, voordat zij het containment verlaten, stofvrij gemaakt worden.
10. Met asbest verontreinigd water wordt voor lozing gefilterd via een filtersysteem met een filterelement met een filterdoorlaat van ten hoogste 5 micron.
11. Onverminderd het derde lid, is afwijken van het werkplan uitsluitend toegestaan indien:
a. blijvend wordt voldaan aan deze paragraaf; en
b. de afwijkingen worden geregistreerd in het logboek.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt ervoor dat:
a. het asbesthoudende materiaal zo spoedig mogelijk wordt verpakt;
b. verpakking plaatsvindt in een niet-luchtdoorlatende verpakking van zodanige dikte en sterkte dat deze niet scheurt;
c. de verpakking is voorzien van een asbestgevaaretiket;
d. verwijdering van het verpakte asbesthoudend materiaal uit het containment geschiedt via een materiaalsluis;
e. voordat het verpakte asbesthoudende materiaal uit het containment wordt verwijderd de verpakking wordt gereinigd; en
f. het verpakte asbesthoudend materiaal buiten het werkgebied wordt opgeslagen op een alleen voor bevoegde personen toegankelijke locatie.
2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel d, kan bij verwijdering van verpakt asbesthoudend materiaal uit een containment gebruik worden gemaakt van de decontaminatie-unit indien uit het inventarisatierapport en het werkplan blijkt dat de totale hoeveelheid van het uit het containment te verwijderen asbesthoudend materiaal minder weegt dan 100 kg en het asbesthoudende materiaal verpakt wordt in handzame pakketten van maximaal 25 kg per stuk.
3. Indien het te verwijderen asbesthoudende materiaal een dusdanige omvang heeft dat het niet via de materiaalsluis kan worden afgevoerd, mag het in afwijking van het eerste lid, onderdeel d en f, in het containment blijven, mits het materiaal inspecteerbaar is en zowel het containment als het asbesthoudende materiaal volledig door de instelling die de eindbeoordeling uitvoert kunnen worden geïnspecteerd.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf vergewist zich ervan dat de eindbeoordeling wordt uitgevoerd door een inspectie-instelling overeenkomstig artikel 9, eerste en tweede lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en de artikelen 4.51a en 4.53c van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
2. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt ervoor dat de voor de inspectie noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen in het werkgebied in stand blijven en stelt voor de eindbeoordeling arbeidsmiddelen beschikbaar totdat het werkgebied is vrijgegeven door de inspectie-instelling.
3. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt er voor dat de DTA controleert en waarborgt dat:
a. het werkgebied gereed is voor de eindbeoordeling door de inspectie-instelling; en
b. de rapportage van de eindbeoordeling door de inspectie-instelling is ondertekend.
4. Na een afkeur van het werkgebied door de inspectie-instelling registreert de DTA in het logboek welke aanvullende maatregelen zijn genomen voordat de eindbeoordeling opnieuw door die inspectie-instelling wordt uitgevoerd. Ook in geval de inspectie-instelling een eenvoudige visuele afwijking constateert conform de NEN 2990, registreert de DTA in het logboek welke aanvullende maatregelen zijn genomen.
1. Indien het asbestverwijderingsbedrijf geen zorg draagt voor de afvoer van het asbesthoudend afval is dit in de overeenkomst met de opdrachtgever schriftelijk vastgelegd.
2. Indien het asbestverwijderingsbedrijf zorg draagt voor de afvoer van het asbesthoudend afval:
a. draagt zij er zorg voor dat asbesthoudend afval wordt afgevoerd naar een ontvanger, een inrichting zijnde een stortplaats of inrichting ten behoeve van tussenopslag, die daarvoor een omgevingsvergunning of een omgevingsvergunning beperkte milieutoets heeft op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
b. draagt zij er zorg voor dat het vervoer van het asbesthoudend afval vindt plaats door een geregistreerde vervoerder en of inzamelaar van afvalstoffen als bedoeld in het Besluit inzamelen afvalstoffen; en
c. verstrekt zij, voordat het asbesthoudend afval wordt afgevoerd een omschrijving van de afvalstof aan de ontvanger, voor zover de ontvanger meldingsplichtig is op grond van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke stoffen, en vraagt bij de ontvanger een afvalstroomnummer aan als de ontvangende inrichting ontvangstmeldingsplichtig is op grond van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.
3. Indien asbesthoudend afval van verschillende projectlocaties wordt samengevoegd in een containers, wordt door het asbestverwijderingsbedrijf een registratie bijgehouden waaruit blijkt van welke projectlocaties het asbest in de desbetreffende container afkomstig is en de hoeveelheden hiervan geregistreerd en verifieerbaar zijn op basis van het inventarisatierapport.
1. Het asbestverwijderingsbedrijf draagt na een positieve eindbeoordeling door de inspectie-instelling van het werkgebied zorg voor:
a. de verwijdering van alle gebruikte arbeidsmiddelen;
b. de laatste controle van de projectlocatie;
c. het vastleggen van de laatste controle in het logboek; en
d. de completering en archivering van het projectdossier.
2. De gegevens inzake de herkomst, de transporteur en de ontvanger van het verpakte asbesthoudende afval worden geregistreerd op het begeleidingsbiljet.
3. Het asbestverwijderingsbedrijf bewaart een kopie van het begeleidingsbiljet, bedoeld in het tweede lid, de documenten met betreffende stortgegevens waaronder het gewicht van het afgevoerde asbest en, indien van toepassing, het door de stortplaats afgetekende projectregister ten minste vijf jaar.
4. Het asbestverwijderingsbedrijf overhandigt bij oplevering van het asbestverwijderingswerk een kopie van de documenten met betreffende stortgegevens waaronder het gewicht van het afgevoerde asbest aan de opdrachtgever.
5. Indien het asbestverwijderingsbedrijf zorg draagt voor het transport of stort van het asbesthoudend afval, voert het asbestverwijderingsbedrijf het begeleidingsbiljet en de documenten met betreffende stortgegevens waaronder het gewicht van het afgevoerde asbest binnen twee weken na aanbieding aan een erkende verwerkingsinrichting in het LAVS in.
6. Het asbestverwijderingsbedrijf registreert van iedere werknemer die in verband met de arbeid wordt blootgesteld aan asbeststof de aard en de duur van de arbeid, alsmede de mate van de blootstelling en het type gebruikte adembeschermingsmiddel en archiveert deze gegevens ten minste 40 jaar na beëindiging van diens blootstelling.
1. De certificerende instelling voldoet aan de eisen van de artikelen 1.5b en 1.5c van het Arbeidsomstandighedenbesluit, uit NEN-EN-ISO/IEC 17065 en aan alle eisen in dit certificatieschema.
2. De certificerende instelling heeft een integriteitsbeleid uitgewerkt in een gedragscode en haar bestuurders en werknemers handelen overeenkomstig dat integriteitsbeleid en tekenen een integriteitsverklaring.
3. De certificerende instelling heeft een procedure waarin geregeld is dat:
a. in geval van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende werknemer aan de directie van de certificerende instelling wordt gemeld; en
b. zij zo spoedig mogelijk, indien nodig, de belanghebbenden informeert, waaronder de gemeente, omgevingsdienst, politie of de Nederlandse Arbeidsinspectie.
4. De certificerende instelling heeft de volgende procedures op schrift gesteld:
a. een zienswijzeprocedure overeenkomstig afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht;
b. een bezwaarschriftprocedure overeenkomstig de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht, en
c. een klachtenprocedure overeenkomstig titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht.
5. Voor beoordelingen als bedoeld in dit certificatieschema kan een derde partij worden ingehuurd, mits:
a. de certificerende instelling een overeenkomst met deze derde partij heeft gesloten; en
b. de derde partij de werkzaamheden waarvoor hij is ingehuurd niet laat uitvoeren door een derde.
6. De beslissing tot verlenen, weigeren, schorsen en intrekken van procescertificaten wordt niet uitbesteed.
7. Ten minste de initiële certificaties en de her-certificatieprocessen worden onderworpen aan een review.
1. De certificerende instelling beschikt voor de verificatie van de competenties inzake kennis, kunde en houding van het certificatiepersoneel over een specifieke verificatiemethode.
2. Een certificerende instelling beschikt over de volgende deskundigen:
a. indien van toepassing, een vestigingsauditor voor asbestinventarisatie;
b. indien van toepassing, een vestigingsauditor voor asbestverwijdering;
c. indien van toepassing, een projectauditor voor asbestinventarisatie;
d. indien van toepassing, een projectauditor voor asbestverwijdering;
e. een reviewer; en
f. een certificaatbeslisser.
3. De in het tweede lid, onderdeel a tot en met e, bedoelde deskundigen voldoen aan de volgende algemene eisen:
a. zij zijn in staat zich in woord en geschrift doeltreffend in de Nederlandse taal uit te drukken;
b. zij kunnen onafhankelijk en zelfstandig handelen;
c. zij beschikken over voldoende communicatieve en contactuele vaardigheden voor de uitoefening van hun taken;
d. zij zijn in staat te verantwoorden hoe zij tot hun oordeel zijn gekomen;
e. zij zijn in staat om tijdens audits regelend en besluitvaardig op te treden;
f. zij hebben gedegen kennis van de toepasselijke regelgeving;
g. zij hebben met goed gevolg een door het International Register of Certificated Auditors erkende cursus auditleider gevolgd; en
h. zij zijn in het bezit van het Diploma-ADK dat niet langer dan 36 maanden geleden is behaald of van het certificaat Asbestdeskundige (ADK).
4. Een vestigingsauditor voor asbestinventarisatie of voor asbestverwijdering heeft onder toezicht van een gekwalificeerde kantoorauditor minimaal vijf vestigingsaudits uitgevoerd bij respectievelijk een asbestinventarisatiebedrijf of een asbestverwijderingsbedrijf.
5. Een projectauditor voor asbestinventarisatie heeft voldoende aantoonbare werkervaring. Daartoe toont hij aan dat hij:
a. ten minste 50 asbestinventarisaties heeft uitgevoerd of begeleid;
b. bekend is met de eisen die gelden voor een asbestinventarisatie als bedoeld in paragraaf 4; en
c. ten minst vijf projectaudits asbestinventarisatie onder toezicht van een gekwalificeerde projectauditor heeft uitgevoerd.
6. Een projectauditor voor asbestverwijdering heeft voldoende aantoonbare werkervaring. Daartoe toont hij aan dat hij:
a. ten minste 50 asbestverwijderingswerken heeft uitgevoerd of begeleid;
b. bekend is met de eisen die gelden voor een asbestverwijdering als bedoeld in paragraaf 5; en
c. ten minste vijf projectaudits asbestverwijdering onder toezicht van een gekwalificeerde projectauditor heeft uitgevoerd.
7. Een reviewer heeft:
a. onder toezicht van een gekwalificeerde kantoorauditor minimaal vijf vestigingsaudits uitgevoerd bij een asbestinventarisatiebedrijf of een asbestverwijderingsbedrijf; en
b. geen directe betrokkenheid bij de uitgevoerde audits waarover de review plaatsvindt.
8. Een certificaatbeslisser voldoet aan de in het derde lid, onderdelen a, b, c, d, en f genoemde eisen en toont aan dat hij:
a. gedegen kennis heeft van het certificatiereglement, bedoeld in artikel 54;
b. gedegen kennis heeft van de NEN-EN-ISO/IEC 17065;
c. niet direct betrokken is bij de uitgevoerde audits; en
d. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft met de certificerende instelling.
9. De certificerende instelling houdt een register bij van haar certificatiepersoneel.
10. De certificerende instelling beschikt over de persoonsdossiers van haar certificatiepersoneel waarin ten minste zijn opgenomen:
a. een curriculum vitae;
b. een integriteitsverklaring als bedoeld in artikel 48, tweede lid; en
c. beoordelingsformulieren en andere relevante, persoonsgebonden documenten.
De certificerende instelling beschikt voor de uitvoering van de certificatiewerkzaamheden over ten minste twee werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van ten minste 32 uur per week per werknemer.
1. De certificerende instelling draagt er zorg voor dat haar werknemers geen betaalde of onbetaalde werkzaamheden of andere activiteiten van welke aard dan ook, in welke hoedanigheid dan ook, in opdracht van een aanvrager van een procescertificaat, een certificaathouder of een daar aan gelieerde onderneming verrichten.
2. De certificerende instelling draagt er zorg voor dat door haar werknemers een verklaring wordt ondertekend waarin de werknemer verklaart onafhankelijk te zullen optreden en handelen en zich te houden aan de in verband met de beoordelingen noodzakelijke geheimhouding behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.
3. De volgende functies worden niet gecombineerd:
a. uiteindelijk belanghebbende bij een certificerende instelling en bij een asbestinventarisatiebedrijf;
b. uiteindelijk belanghebbende bij een certificerende instelling en bij een asbestverwijderingsbedrijf;
c. bestuurder van een certificerende instelling en bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf;
d. bestuurder van een certificerende instelling en bestuurder van een asbestverwijderingsbedrijf;
e. uiteindelijk belanghebbende bij een certificerende instelling en bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf;
f. uiteindelijk belanghebbende bij een certificerende instelling en bestuurder van een asbestverwijderingsbedrijf;
g. bestuurder van een certificerende instelling en uiteindelijk belanghebbende bij een asbestinventarisatiebedrijf; en
h. bestuurder van een certificerende instelling en uiteindelijk belanghebbende bij een asbestverwijderingsbedrijf.
4. De certificerende instelling beschikt over een verklaring getekend door alle bestuurders van de instelling met daarin een actuele beschrijving van de volgende onderdelen:
a. de namen en functies van de bestuurders;
b. de namen en functies van de leden van de directie;
c. indien de certificerende instelling geen beursgenoteerde naamloze vennootschap is, de namen van de eigenaren van de certificerende instelling en de uiteindelijk belanghebbenden bij de certificerende instelling; en
d. indien van toepassing, het concern waarvan de certificerende instelling deel uitmaakt.
1. Een certificerende instelling sluit een overeenkomst met de schemabeheerder waarin wordt bepaald dat:
a. de certificerende instelling zich aansluit bij het door de schemabeheerder ingestelde Centraal College van Deskundigen;
b. de certificerende instelling deelneemt aan het door het Centraal College van Deskundigen georganiseerde harmonisatieoverleg; en
c. de certificerende instelling de tijdens het harmonisatieoverleg vastgestelde afspraken over de geharmoniseerde uitvoering van de certificatie-eisen uitvoert.
2. Indien er meerdere certificerende instellingen zijn, kunnen deze instellingen overeenkomen dat zij gezamenlijk een vertegenwoordiger aanwijzen die de betreffende certificerende instellingen vertegenwoordigt bij het Centraal College van Deskundigen.
3. Indien er verschil van inzicht bestaat tussen een certificerende instelling en een certificaathouder over de interpretatie van dit certificatieschema, legt de certificerende instelling dit voor aan het Centraal College van Deskundigen.
De certificerende instelling gebruikt in haar administratie in verband met de certificatie van asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsbedrijven uitsluitend de Nederlandse taal.
1. De certificerende instelling legt de werkwijze voor procescertificatie vast in een certificatiereglement. Het certificatiereglement bevat ten minste de volgende elementen:
a. de wijze waarop een aanvrager wordt geïnformeerd over de certificatieprocedure;
b. de wijze waarop wordt getoetst of een aanvrager van een procescertificaat voldoet aan de voor hem geldende eisen uit dit certificatieschema;
c. de wijze van beslissen tot verlening, weigering, schorsing of intrekking van een procescertificaat;
d. de wijze waarop de registratie van de gegevens van de certificaathouder in het certificaatregister plaatsvindt; en
e. de wijze en frequentie van het doorgeven van mutaties aan de schemabeheerder ten behoeve van het certificaatregister.
2. Vanaf de eerste beoordeling op de projectlocatie tot de beslissing over het al dan niet verlenen van het procescertificaat geldt een termijn van maximaal zestien weken. Indien de overschrijding van deze termijn te wijten is aan de aanvrager vervallen de beoordelingsresultaten van de aanvraag van de aanvrager.
3. Indien de aanvrager heeft beschikt over een procescertificaat en dat in een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag is geschorst, geweigerd of ingetrokken, neemt de certificerende instelling de aanvraag niet in behandeling.
4. Indien de aanvrager aan alle eisen heeft voldaan, wordt het procescertificaat binnen vier weken verstrekt.
1. De certificerende instelling onderzoekt of een aanvrager:
a. een procescertificaat in bezit heeft gehad in de twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van de indiening van de aanvraag dat is ingetrokken, dreigt te worden ingetrokken of onvoorwaardelijk dreigt te worden geschorst, of door de certificaathouder is ingeleverd; en
b. een eerstegraads of tweedegraads bloed- of aanverwantschapsrelatie heeft met een eigenaar of bestuurder van een bedrijf waarvan in de twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van de indiening van de aanvraag een procescertificaat is ingetrokken, of dreigt te worden ingetrokken of onvoorwaardelijk dreigt te worden geschorst.
2. Bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende gegevens van de aanvrager vergeleken met die van een bedrijf, waarvan het procescertificaat in de twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag is ingetrokken of onvoorwaardelijk geschorst:
a. de verklaring van de aanvrager, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, onder 7°;
b. de naam en handelsnamen;
c. de vestigingsplaats, feitelijke locatie en de contactgegevens;
d. de namen van uiteindelijk belanghebbenden en bestuurders;
e. de opdrachtgevers;
f. het gebruik van bedrijfsmiddelen; en
g. de inzet van werknemers.
3. Indien op basis van het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, het redelijke vermoeden bestaat dat sprake is van een voortzetting door de aanvrager van asbestinventarisatiewerkzaamheden of asbestverwijderingswerkzaamheden van een andere onderneming of diens werknemers waarvan het procescertificaat is of dreigt te worden ingetrokken of onvoorwaardelijk dreigt te worden geschorst, wordt de aanvraag voor een procescertificaat geweigerd en de weigering gemeld aan de schemabeheerder.
4. Indien na de verlening van een procescertificaat blijkt dat er sprake is van een voortzetting als bedoeld in het derde lid wordt het procescertificaat ingetrokken.
De certificerende instelling draagt zorg voor de initiële beoordeling van en beslissing over een aanvraag voor een procescertificaat. Zij beoordeelt daarbij of:
a. het kwaliteitssysteem van de aanvrager van:
1°. een Procescertificaat Asbestinventarisatie voldoet aan de eisen uit artikel 12;
2°. een Procescertificaat Asbestverwijdering voldoet aan de eisen uit artikel 32;
b. in geval van een aanvraag van een Procescertificaat Asbestinventarisatie alle vestigingen van de aanvrager voldoen aan de eisen uit paragraaf 3;
c. in geval van een aanvraag van een Procescertificaat Asbestverwijdering alle vestigingen van de aanvrager voldoen aan de eisen aan de eisen uit paragraaf 4;
d. in geval van een aanvraag van een Procescertificaat Asbestinventarisatie de asbestinventarisaties op twee projectlocaties van de aanvrager voldoen aan de eisen uit artikel 57; en
e. in geval van een aanvraag van een Procescertificaat Asbestverwijdering twee asbestverwijderingswerken op twee projectlocaties voldoen aan de eisen uit artikel 58.
1. De certificerende instelling stelt een asbestinventarisatiebedrijf dat een aanvraag van een procescertificaat heeft ingediend voor de duur van de beoordeling van deze aanvraag op twee projectlocaties gelijk aan een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf indien wordt voldaan de volgende voorwaarden:
a. vastgesteld is dat de vestiging van de aanvrager voldoet aan de eisen uit artikel 12; en
b. de aanvrager heeft een schriftelijke aanvraag bij de certificerende instelling ingediend voor het uitvoeren van een asbestinventarisatie op de twee projectlocaties.
2. De certificerende instelling geeft toestemming aan de aanvrager voor het uitvoeren van asbestinventarisaties op de twee projectlocaties indien wordt voldaan aan het eerste lid, onderdeel b.
3. De beoordeling van de aanvraag wordt afgerond indien de aanvrager op twee projectlocaties twee asbestinventarisaties heeft uitgevoerd en twee volledige proef-inventarisatierapporten heeft opgesteld die aan de eisen uit paragraaf 3 voldoen.
4. Indien één van de twee asbestinventarisaties of één van de proef-inventarisatierapporten door de certificerende instelling is afgekeurd, kan na goedkeuring van de certificerende instelling, op een derde projectlocatie een asbestinventarisatie worden uitgevoerd en een proef-inventarisatierapport worden opgesteld.
1. De certificerende instelling stelt een asbestverwijderingsbedrijf dat een aanvraag voor een procescertificaat heeft ingediend voor de duur van de beoordeling van deze aanvraag op twee projectlocaties gelijk aan een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf indien wordt voldaan de volgende voorwaarden:
a. vastgesteld is dat de vestiging van de aanvrager voldoet aan de eisen uit artikel 32;
b. de aanvrager heeft een schriftelijke aanvraag bij certificerende instelling ingediend voor het uitvoeren van een asbestverwijdering op de twee projectlocaties met verschillende opdrachtgevers, verschillende inventarisatielocaties, verschillende asbestinventarisatiebedrijven en verschillende inspectie-instellingen voor de eindbeoordeling.
2. De certificerende instelling geeft toestemming aan de aanvrager voor het uitvoeren van asbestverwijderingswerken op de twee projectlocaties indien wordt voldaan aan het eerste lid, onderdeel b.
3. Op ten minste één van de twee projectlocaties wordt de asbestverwijdering in containment uitgevoerd.
4. De beoordeling van de aanvraag wordt afgerond indien de aanvrager twee asbestverwijderingswerken heeft uitgevoerd die aan de eisen van paragraaf 4 voldoen.
5. Indien één van de asbestverwijderingsprojecten door de certificerende instelling is afgekeurd, kan na goedkeuring van de certificerende instelling, op een derde projectlocatie een asbestverwijderingswerk worden uitgevoerd.
6. Van een afkeuring als bedoeld in het vijfde lid is sprake bij een afwijking uit de categorie I of II, of indien meer dan twee maal een afwijking uit de categorie III, bedoeld in bijlage 1, wordt geconstateerd.
1. De certificerende instelling vermeldt in ieder geval de volgende gegevens op het procescertificaat:
a. de bedrijfsnaam van de certificaathouder;
b. de code van de certificaathouder afgegeven door de schemabeheerder;
c. de contactpersoon van de certificaathouder;
d. het adres en de vestigingsplaats van de certificaathouder;
e. het inschrijvingsnummer van de certificaathouder bij de Kamer van Koophandel of een buitenlands handelsregister;
f. het uniek en eenduidig documentnummer of certificaatnummer, afgegeven door de schemabeheerder;
g. de naam, het adres en de vestigingsplaats van de certificerende instelling die het certificaat heeft verleend;
h. een verwijzing naar de geldende normen waaraan is getoetst;
i. de scope van het procescertificaat;
j. de ingangsdatum van het procescertificaat en de datum waarop het procescertificaat ophoudt geldig te zijn;
k. een verklaring van de certificerende instelling dat de certificaathouder voldoet aan de relevante eisen uit dit certificatieschema; en
l. de verplichtingen voor de certificaathouder, bedoeld in artikel 60, tweede lid.
2. De certificaathouders die onderdeel uitmaken van een concern krijgen een zelfde registratiecode van de certificerende instelling voor alle deelnemende ondernemingen en per deelnemende onderneming een sub-code.
3. Het certificaat wordt door de certificerende instelling ondertekend of van een ander autorisatiekenmerk voorzien.
1. De certificaathouder en de certificerende instelling sluiten een certificatie-overeenkomst waarin ten minste de in het tweede en derde lid genoemde verplichtingen van de certificaathouder respectievelijk de certificerende instelling zijn opgenomen.
2. De certificaathouder:
a. blijft gedurende de looptijd van het procescertificaat voldoen aan de relevante eisen uit dit certificatieschema;
b. verleent medewerking aan beoordelingen door de certificerende instelling;
c. stuurt een ongeldig geworden procescertificaat terug aan de certificerende instelling, binnen veertien dagen na een aangetekend verzoek hiertoe; en
d. geeft wijzigingen als bedoeld in artikel 4, tweede lid, door aan de certificerende instelling.
3. De certificerende instelling:
a. informeert de certificaathouder twaalf weken voor het einde van de geldigheid van het procescertificaat over de mogelijkheden van hercertificatie; en
b. informeert de schemabeheerder binnen twee werkdagen over de afgifte van een procescertificaat ten behoeve van opname in het certificaatregister.
4. Het procescertificaat is maximaal drie jaar geldig.
1. De certificerende instelling beoordeelt bij hercertificatie de vestiging van de aanvrager overeenkomstig artikel 63.
2. Indien de positieve hercertificatiebeslissing valt binnen twaalf weken voor de vervaldatum van het lopende procescertificaat, dan is deze vervaldatum tevens de ingangsdatum van het vervolgcertificaat.
3. Indien de positieve hercertificatiebeslissing valt voor twaalf weken voorafgaand aan de vervaldatum van het lopende procescertificaat, dan is de datum van de hercertificatiebeslissing de ingangsdatum van het vervolgcertificaat.
4. Indien een positieve hercertificatiebeslissing wordt genomen door een andere certificerende instelling dan de certificerende instelling die het lopende procescertificaat heeft afgegeven op een datum voor twaalf weken voorafgaand aan de vervaldatum van het lopende procescertificaat geldt dat het nieuwe procescertificaat een looptijd heeft tot aan de vervaldatum van het oude procescertificaat. In dit geval draagt de oorspronkelijke certificerende instelling alle relevante gegevens met betrekking tot de certificaathouder, waaronder gegevens over uitgevoerde beoordelingen en opgelegde maatregelen, over aan de andere certificerende instelling. De andere certificerende instelling voert de aantallen beoordelingen uit die de oorspronkelijke certificerende instelling zou hebben uitgevoerd wanneer de certificaathouder niet zou zijn overgestapt naar de andere certificerende instelling. Bij een overstap van een certificaathouder naar een andere certificerende instelling neemt deze andere certificerende instelling de door haar voorgangster vastgestelde maatregelen over bij de uitvoering van haar maatregelen ten aanzien van deze certificaathouder.
5. Een nieuw procescertificaat wordt slechts verstrekt onder het gelijktijdig intrekken of ongeldig maken van het eerder afgegeven procescertificaat.
1. De certificerende instelling stelt overeenkomstig NEN-EN-ISO 19011 of NEN-EN- ISO/IEC 17020 een verslag op van haar bevindingen van de beoordelingen, bedoeld in de artikelen 56, 57, 58 en 61.
2. Het verslag wordt ter beschikking gesteld aan de certificaathouder.
1. De certificerende instelling voert tijdens de looptijd van het procescertificaat in ieder certificatiejaar ten minste één beoordeling van iedere vestiging van een certificaathouder uit.
2. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, gaat de certificerende instelling na of het kwaliteitssysteem van de certificaathouder nog steeds voldoet aan de eisen op grond van artikel 12 in geval van asbestinventarisatie respectievelijk aan de eisen op grond van artikel 32 in geval van asbestverwijdering en vindt een dossieronderzoek plaats van ten minste vier uitgevoerde asbestinventarisaties respectievelijk asbestverwijderingen.
1. De certificerende instelling voert per vestiging van een certificaathouder Procescertificaat Asbestinventarisatie in ieder certificatiejaar een aantal aangekondigde beoordelingen en een aantal onaangekondigde beoordelingen op projectlocaties uit.
2. De certificerende instelling bepaalt hoeveel aangekondigde beoordelingen en onaangekondigde beoordelingen per vestiging op de projectlocaties plaatsvinden op basis van het gemiddeld aantal DIA’s werkzaam op een vestiging in één certificatiejaar en het aantal asbestinventarisatierapporten dat door die vestiging in één certificatiejaar wordt opgesteld overeenkomstig onderstaande tabel.
Gemiddeld aantal DIA’s werkzaam per vestiging per certificatiejaar |
Totaal aantal asbestinventarisatierapporten per certificatiejaar van de vestiging |
Totaal aantal beoordelingen per certificatiejaar door de certificerende instelling |
Aantal onaangekondigde beoordelingen per certificatiejaar |
Aantal aangekondigde beoordelingen per certificatiejaar |
---|---|---|---|---|
1-2 |
< 500 |
4 |
3 |
1 |
3-5 |
500-1100 |
6 |
4 |
2 |
6-8 |
1100-1600 |
9 |
6 |
3 |
> 8 |
> 1600 |
12 |
8 |
4 |
3. Voor de vaststelling van het gemiddelde aantal DIA’s, bedoeld in het tweede lid, wordt uitgegaan van alle DIA’s die al dan niet op basis van een arbeidsovereenkomst op een vestiging voor de certificaathouder werkzaam zijn.
4. Het aantal per certificatiejaar uit te voeren aangekondigde en onaangekondigde beoordelingen per vestiging wordt bepaald door het criterium dat tot het hoogste aantal beoordelingen leidt.
5. Indien de certificerende instelling tijdens een beoordeling op een projectlocatie een afwijking uit de categorie I of categorie II, bedoeld in artikel 70, constateert volgt een extra onaangekondigde beoordeling op een projectlocatie.
6. Indien een beoordeling op een projectlocatie deel uitmaakt van het uitgevoerde onderzoek, bedoeld in artikel 68, eerste lid, dan telt deze beoordeling mee als een uitgevoerde onaangekondigde beoordeling als blijkt dat er geen sprake is van een afwijking uit de categorie I of categorie II, bedoeld in artikel 70.
7. De certificerende instelling legt de wijze waarop het aantal uit te voeren aangekondigde en onaangekondigde beoordelingen, bedoeld in het vierde lid, is bepaald in het dossier van de certificaathouder vast.
8. De aangekondigde beoordelingen van de projectlocatie vinden plaats na de uitvoering van het inventarisatieonderzoek en voorafgaand aan de asbestverwijdering of sloopwerkzaamheden op de projectlocatie.
9. De certificerende instelling bepaalt door middel van een steekproef op welke projectlocaties de aangekondigde en onaangekondigde beoordelingen worden uitgevoerd.
10. In afwijking van het tweede lid is het toegestaan maximaal drie beoordelingen uit één certificatiejaar uit te voeren in een daaraan voorafgaande certificatiejaar jaar of het daarop volgende certificatiejaar.
11. Alle op de projectlocatie uit te voeren beoordelingen worden uitgevoerd voor de vervaldatum van het procescertificaat.
1. De certificerende instelling voert per vestiging van de certificaathouder Procescertificaat Asbestverwijdering in ieder certificatiejaar onaangekondigde beoordelingen uit op ten minste zes projectlocaties.
2. Het aantal uit te voeren onaangekondigde beoordelingen per certificatiejaar wordt bepaald volgens de onderstaande tabel.
Aantal pakdagen per certificatiejaar |
Aantal onaangekondigde beoordelingen |
---|---|
70 – 280 |
6 |
281 – 480 |
7 |
481 – 880 |
8 |
881 – 1280 |
9 |
1281 – 1680 |
10 |
1681 en meer |
11 |
3. In afwijking van het tweede lid is het toegestaan maximaal drie beoordelingen uit één certificatiejaar uit te voeren in een daaraan voorafgaande certificatiejaar jaar of het daaropvolgende certificatiejaar.
4. Indien de certificerende instelling tijdens een beoordeling op een projectlocatie een afwijking uit de categorie I of categorie II, bedoeld in artikel 70, constateert, volgt een extra onaangekondigde beoordeling op een projectlocatie.
5. Indien een beoordeling op een projectlocatie deel uitmaakt van het uitgevoerde onderzoek, bedoeld in artikel 68, eerste lid, dan telt deze beoordeling mee als een uitgevoerde onaangekondigde beoordeling als blijkt dat er geen sprake is van een afwijking uit de categorie I of categorie II, bedoeld in artikel 70.
6. Alle op de projectlocatie uit te voeren beoordelingen worden uitgevoerd voor de vervaldatum van het procescertificaat.
1. De certificerende instelling stelt overeenkomstig NEN-EN-ISO/IEC 17020 een verslag op van haar bevindingen van de beoordelingen, bedoeld in de artikelen 63, 64 en 65.
2. Het verslag wordt ter beschikking gesteld aan de certificaathouder.
De certificerende instelling houdt een minimale beoordelingstijd aan van:
a. 4 uur voor een beoordeling van het kwaliteitssysteem bij initiële certificatie;
b. 8 uur voor een beoordeling van een vestiging bij initiële certificatie, waarvan de in onderdeel a genoemde beoordelingstijd van 4 uur van het kwaliteitssysteem deel uitmaakt;
c. 4 uur voor elke projectlocatiebeoordeling bij initiële certificatie;
d. 8 uur voor een periodieke beoordeling van een vestiging tijdens de looptijd van het procescertificaat;
e. 4 uur voor een periodieke beoordeling van een projectlocatie tijdens de looptijd van het procescertificaat; en
f. 8 uur voor een beoordeling bij een hercertificatie.
1. De certificerende instelling onderzoekt tijdens de reguliere beoordelingen op de vestigingslocatie naar aanleiding van een melding of rapport van bevindingen van een toezichthoudende overheidsinstelling of een certificaathouder indien nodig adequate corrigerende maatregelen heeft genomen. De tijd die dit onderzoek vergt maakt geen deel uit van de minimale tijdsbesteding, bedoeld in artikel 67, onderdeel d.
2. De certificerende instelling registreert de meldingen en rapporten van bevindingen, bedoeld in het eerste lid, de conclusies van de verrichte onderzoeken en de maatregelen die zijn getroffen.
3. Indien de toezichthoudende overheidsinstelling hierom verzoekt, meldt de certificerende instelling gemotiveerd welk gevolg is gegeven aan meldingen of het rapport van bevindingen uit het eerste lid.
4. Indien door een toezichthoudende overheidsinstelling bij het toezicht op de naleving een maatregel is getroffen zoals een bestuurlijke strafbeschikking, stillegging of een boeterapport is opgesteld en aan de certificerende instelling is verstrekt, stelt de certificerende instelling naar aanleiding daarvan binnen vier weken een onderzoek in en stelt zij vast of één of meer afwijkingen zijn geconstateerd van één of meer bepalingen die voor een waarschuwing of sanctie als bedoeld in artikel 70, eerste lid, in aanmerking komen.
5. De certificerende instelling rondt het onderzoek, bedoeld in het vierde lid, binnen twee weken af met het vaststellen van haar conclusie ter zake en indien die conclusie inhoudt dat sprake is van een of meer afwijkingen, de bepaling van de waarschuwing of sanctie die zij overeenkomstig artikel 71 voornemens is te treffen.
6. De certificerende instelling meldt gemotiveerd aan de toezichthoudende overheidsinstelling welk gevolg is gegeven aan het vierde lid.
7. De certificerende instelling registreert de handhavende maatregelen zoals stilleggingen, bestuurlijke strafbeschikkingen en boeterapporten, bedoeld in het vierde lid, de conclusies en de waarschuwingen of sancties die zijn getroffen.
1. Indien niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal wordt aangetroffen en dit wordt gemeld aan de certificerende instelling die het betreffende Procescertificaat Asbestinventarisatie heeft afgegeven, dan onderzoekt de laatstbedoelde instelling deze melding tijdens de eerstvolgende reguliere beoordeling van de vestiging, bedoeld in artikel 63. Als de tijd die dit onderzoek vergt niet past in de tijdsbesteding voor de reguliere periodieke beoordeling, bedoeld in artikel 67, onderdeel d, worden de kosten van dit onderzoek aanvullend doorberekend aan de certificaathouder.
2. Indien de certificerende instelling, bedoeld in het eerste lid, vaststelt dat het niet waarnemen van het asbesthoudende materiaal te wijten is aan de DIA die de asbestinventarisatie heeft uitgevoerd meldt zij deze tekortkoming aan de certificerende instelling die het certificaat aan die DIA heeft afgegeven.
3. Indien de melder hierom verzoekt informeert de certificerende instelling, bedoeld in het eerste lid, hem over het resultaat van haar onderzoek.
1. Indien de certificaathouder niet voldoet of voldaan heeft aan of één meer bepalingen, is sprake van een afwijking en wordt het procescertificaat van de certificaathouder door de certificerende instelling ingetrokken, onvoorwaardelijk geschorst voor 30 dagen, voorwaardelijk geschorst voor 90 dagen of geeft de certificerende instelling de certificaathouder een waarschuwing.
2. De certificerende instelling volgt bij het toepassen van het eerste lid de categorie-indeling van afwijkingen, zoals opgenomen in bijlage 1.
3. Bij het toepassen van het eerste en tweede lid worden de volgende verzwaringen toegepast:
a. indien de certificerende instelling tijdens de beoordeling op een projectlocatie drie of meer afwijkingen uit categorie III dan wel categorie IV constateert, worden deze drie of meer afwijkingen beschouwd als zijnde één afwijking uit de naastgelegen zwaardere categorie;
b. indien de certificerende instelling binnen een periode van één jaar na constatering van een afwijking uit categorie III dan wel categorie IV voor de zesde keer een afwijking uit categorie III dan wel categorie IV constateert, worden deze zes afwijkingen beschouwd als zijnde een afwijking uit de naastgelegen zwaardere categorie;
c. indien de certificerende instelling constateert dat de certificaathouder bij een afwijking uit de categorie III dan wel categorie IV niet binnen de in artikel 5, onderdeel a en b genoemde termijnen aan de certificerende instelling heeft aangetoond dat hij adequate corrigerende maatregelen heeft genomen, wordt deze afwijking overeenkomstig bijlage 1 beschouwd als zijnde een afwijking uit de naastgelegen zwaardere categorie.
4. Het procescertificaat wordt ingetrokken indien:
a. een afwijking uit de categorie I is geconstateerd;
b. de certificaathouder onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden heeft verstrekt en de onjuistheid daarvan aan de certificaathouder bekend was of bekend kon zijn, waarbij indien hij juiste inlichtingen verstrekt zou hebben dit zou hebben geleid tot weigering van het procescertificaat;
c. de certificaathouder tijdens een onvoorwaardelijke schorsing van zijn procescertificaat werkzaamheden heeft uitgevoerd waarvoor een geldig procescertificaat vereist is;
d. de certificaathouder van wie het procescertificaat onvoorwaardelijk is geschorst, niet binnen de in artikel 5, onderdeel d, genoemde termijn aan de certificerende instelling heeft aangetoond dat hij adequate corrigerende maatregelen heeft genomen;
e. er binnen twee jaar na de aanvangsdatum van de onvoorwaardelijke schorsing van het procescertificaat van een certificaathouder opnieuw gronden bestaan voor een onvoorwaardelijke schorsing van zijn procescertificaat; of
f. de certificerende instelling binnen twaalf maanden na de aanvangsdatum van een onvoorwaardelijke schorsing van het procescertificaat van een certificaathouder voor de derde keer een categorie II afwijking constateert.
5. Het procescertificaat wordt onvoorwaardelijk geschorst voor 30 dagen indien:
a. de certificerende instelling tijdens de beoordeling op een projectlocatie drie of meer categorie II afwijkingen constateert;
b. de certificerende instelling binnen een periode van één jaar na de constatering van een categorie II-afwijking voor de zesde keer een categorie II-afwijking constateert;
c. de certificaathouder van wie het procescertificaat voorwaardelijk is geschorst, niet binnen de in artikel 5, onderdeel c, genoemde termijn aan de certificerende instelling heeft aangetoond dat hij adequate corrigerende maatregelen heeft genomen; of
d. de certificaathouder het werk op de projectlocatie na constatering van een categorie II afwijking aanvangt of voortzet zonder dat herstelmaatregelen zijn genomen en deze door de certificerende instelling adequaat zijn bevonden.
6. Wanneer een procescertificaat onvoorwaardelijk is geschorst mag de certificaathouder van wie het procescertificaat onvoorwaardelijk is geschorst, geen werkzaamheden verrichten waarvoor het bezit van een geldig procescertificaat verplicht is.
7. Het procescertificaat wordt voorwaardelijk geschorst voor 90 dagen in geval van een categorie II afwijking.
8. Wanneer een procescertificaat voorwaardelijk is geschorst mag de certificaathouder de werkzaamheden blijven verrichten waarvoor het bezit van een geldig procescertificaat verplicht is.
9. Indien de houder van het procescertificaat dat voorwaardelijk is geschorst binnen de in artikel 5, onderdeel c, genoemde termijn aan de certificerende instelling heeft aangetoond dat hij adequate corrigerende maatregelen heeft genomen en de certificerende instelling heeft vastgesteld dat deze adequaat zijn, bevestigt de certificerende instelling zulks aan de certificaathouder.
10. Aan de certificaathouder wordt door de certificerende instelling een waarschuwing gegeven in geval van een afwijking uit categorie III en IV.
1. Indien de certificerende instelling een of meer afwijkingen heeft geconstateerd zendt zij de certificaathouder binnen zeven kalenderdagen de door haar getrokken conclusie.
2. Indien de conclusie, bedoeld in het eerste lid, leidt tot het treffen van een herstelmaatregel of corrigerende maatregel als bedoeld in artikel 5, stelt de certificerende instelling de certificaathouder in de gelegenheid om binnen twee weken na ontvangst van die conclusie zijn zienswijze in te dienen op dat voornemen tot het treffen van die maatregel.
3. De certificerende instelling zendt de certificaathouder zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zeven kalenderdagen na de termijn, genoemd in het tweede lid, haar besluit omtrent het al dan niet treffen van de maatregel of meldt dat nader onderzoek nodig is. Dit nadere onderzoek wordt binnen vier weken afgerond waarna de certificerende instelling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zeven kalenderdagen na de afronding ervan haar besluit omtrent het al dan niet treffen van de maatregel aan de certificaathouder zendt.
4. De certificerende instelling zendt de certificaathouder binnen een zeven kalenderdagen na afronding van het onderzoek, bedoeld in artikel 68, vijfde lid, de door haar getrokken conclusie.
5. Indien de conclusie, bedoeld in het vierde lid, leidt tot een waarschuwing als bedoeld in artikel 70, tiende lid, of een sanctie als bedoeld in artikel 70, vierde, vijfde of zevende lid, stelt de certificerende instelling de certificaathouder bij die conclusie in de gelegenheid om binnen twee weken na ontvangst van die conclusie zijn zienswijze in te dienen op dat voornemen tot het geven van een waarschuwing of het treffen van een sanctie.
6. De certificerende instelling zendt de certificaathouder zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zeven kalenderdagen na de termijn, genoemd in het vijfde lid, haar besluit omtrent het al dan niet geven van een waarschuwing of het treffen van een sanctie of dat nader onderzoek nodig is. Dit nadere onderzoek dient binnen vier weken te zijn afgerond waarna de certificerende instelling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zeven kalenderdagen na de afronding ervan haar besluit omtrent het al dan niet treffen van de maatregel aan de certificaathouder zendt.
7. De certificerende instelling meldt een afwijking die ook gerelateerd is aan werkzaamheden die zijn verricht door een persoon met een persoonscertificaat, en die in bijlage 1 door middel van een asterisk is aangeduid, binnen zeven kalenderdagen na de constatering ervan schriftelijk aan de certificerende instelling die het persoonscertificaat heeft afgegeven en verstrekt daarbij:
a. de naam en het certificaatnummer van de persoon op wie de afwijking betrekking heeft;
b. de datum waarop en de plaats waar de afwijking is geconstateerd; en
c. een kopie van het bericht aan de houder van het procescertificaat waarin de afwijking wordt geconstateerd.
Na een intrekking of onvoorwaardelijke schorsing van een procescertificaat van een bedrijf dat onderdeel uitmaakt van een concern beoordeelt de certificerende instelling onmiddellijk of de andere bedrijven van dat concern die van dezelfde certificerende instelling een procescertificaat hebben, de bepalingen waarop de maatregel betrekking heeft naleven.
1. De certificerende instelling kan slechts afwijken van de bepalingen in dit certificatieschema en de daarbij behorende bijlage 1, indien naar haar oordeel een strikte toepassing daarvan voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de bepalingen te dienen doelen, dan wel zou leiden tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.
2. In het jaarverslag, bedoeld in artikel 1.1a van de Arbeidsomstandighedenregeling, meldt de certificerende instelling over de gevallen waarin toepassing is gegeven aan het eerste lid.
1. De certificerende instelling informeert de Minister, zo spoedig mogelijk, wanneer zij voornemens is één of meer van haar taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen.
2. Een certificerende instelling volgt de aanwijzingen van de Minister op met betrekking tot de overdracht van dossiers.
3. Een geheel of gedeeltelijk gestopte certificerende instelling is niet gevrijwaard van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde beoordelingen.
In aanvulling op de verplichtingen inzake het verstrekken van gegevens op grond van artikel 1.5eb van het Arbeidsomstandighedenbesluit draagt de certificerende instelling er voor zorg dat zij:
a. de Nederlandse Arbeidsinspectie, de Stichting Raad voor Accreditatie, de schemabeheerder en haar certificaathouders alsmede degenen die een aanvraag tot certificatie hebben ingediend, drie maanden van tevoren informeert, wanneer zij voornemens is één of meer van haar taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen;
b. het intrekken en het onvoorwaardelijk schorsen van certificaten en de voornemens daartoe aan de Nederlandse Arbeidsinspectie meldt; en
c. het intrekken en het onvoorwaardelijk schorsen van certificaten aan de schemabeheerder meldt.
1. De kosten die voortvloeien uit onderzoek dat wordt verricht door de certificerende instelling naar aanleiding van een melding of naar aanleiding van een mogelijke afwijking komen voor rekening van de certificaathouder.
2. De kosten van toezicht dat wordt gehouden door de certificerende instelling nadat een afwijking is geconstateerd, komen voor rekening van de certificaathouder.
Een Procescertificaat Asbestinventarisatie dat is afgegeven voor 1 juli 2022 wordt uiterlijk 1 november 2022 vervangen door een nieuw certificaat dat wordt afgegeven met een geldigheid voor de resterende geldigheidsduur van het vervangen certificaat, mits de certificaathouder heeft voldaan aan de eisen bedoeld in de paragrafen 2 en 3 van het certificatieschema, zoals dit luidde tot 1 juli 2022.
1. Een Procescertificaat Asbestverwijdering dat is afgegeven voor 1 juli 2022 wordt uiterlijk 1 november 2022 vervangen door een nieuw certificaat dat wordt afgegeven met een geldigheid voor de resterende geldigheidsduur van het vervangen certificaat, mits de certificaathouder heeft voldaan aan de eisen bedoeld in de paragrafen 2 en 4 van het certificatieschema, zoals dit luidde tot 1 juli 2022.
2. In afwijking van het eerste lid vinden met ingang van 1 juli 2022 de eindbeoordelingen conform NEN 2990 plaats en worden uitgevoerd door een inspectie-instelling die voor die norm geaccrediteerd is.
Dit certificatieschema treedt in werking met ingang van 1 juli 2022.
In onderstaande tabellen wordt per artikellid of -onderdeel van het certificatieschema aangegeven welke categorie van afwijking van toepassing is.
Wanneer bij de artikelaanduiding meerdere artikelonderdelen zijn aangegeven, met één categorie aanduiding, betekent dit dat afwijkingen van deze artikelonderdelen worden aangemerkt als één afwijking uit de genoemde categorie.
Voorbeeld: artikel 4, tweede lid, bestaat uit vier onderdelen. Het niet voldoen aan één of meer van deze onderdelen leidt tot één categorie III afwijking. Het niet voldoen aan twee of drie onderdelen van dit artikellid wordt niet geteld als twee of drie afwijkingen.
Voorbeeld: artikel 22, derde lid, bestaat uit acht onderdelen, a tot en met h. Het niet voldoen aan één of meer van deze onderdelen leidt telkens tot een categorie III afwijking.
Wanneer een afwijking valt onder verschillende artikelleden of artikelonderdelen, met verschillende categorieën, wordt deze afwijking aangemerkt als een afwijking die valt onder de zwaarste van die categorieën.
Artikel |
Categorie |
Artikel |
Categorie |
Artikel |
Categorie |
Artikel |
Categorie |
---|---|---|---|---|---|---|---|
3.1 |
I |
12.3.b |
IV |
19.2 |
II |
22.5 |
III |
3.3 |
III |
12.3.c |
IV |
19.3* |
II |
22.6.a |
IV |
4.1 |
I |
12.3.d |
IV |
19.4 |
III |
22.6.b |
IV |
4.2.(a-d) |
III |
12.3.e |
IV |
19.5 |
III |
22.6.c |
III |
6.1 |
II |
12.4.a |
III |
19.6 |
III |
22.6.d |
III |
6.2 |
II |
12.4.b |
III |
19.7 |
III |
22.6.e |
IV |
6.3.(a-d) |
III |
12.5 |
III |
19.8 |
III |
22.6.f |
IV |
6.4 |
IV |
13.1 |
III |
20.1.(a-b)* |
II |
22.6.g |
IV |
6.5.(a-b) |
III |
13.2 |
II |
20.2 |
III |
22.6.h |
IV |
6.6 |
II |
13.3 |
III |
20.3 |
III |
22.6.i |
IV |
7.1 |
II |
13.4 |
IV |
20.4 |
III |
22.6.j |
III |
7.2.(a-e) |
II |
13.5 |
III |
20.5.a* |
III |
22.6.k |
III |
7.3 (a-b) |
II |
13.6 |
III |
20.5.b* |
III |
22.6.l |
IV |
7.4 |
II |
13.7 |
IV |
20.5.c |
III |
22.6.m |
II |
8.1 |
IV |
13.8 |
IV |
20.5.d* |
II |
22.6.n |
IV |
8.2 |
IV |
14.1.(a-e) |
III |
20.5.e* |
II |
22.7.a |
IV |
8.3 |
IV |
14.1.f* |
III |
20.5.f |
III |
22.7.b |
III |
8.4.(a-e) |
IV |
14.1.g |
IV |
20.5.g* |
II |
22.8 |
III |
9.1 |
III |
14.2 |
III |
20.5.h* |
II |
22.9 |
III |
9.2.(a-c) |
III |
15.a |
IV |
20.5.i |
III |
22.10 |
III |
10.1 |
IV |
15.b |
III |
20.6 |
II |
22.11.(a-b) |
III |
10.2 |
IV |
16.1 |
III |
21.1.(a-b) |
III |
22.12.(a-c) |
III |
11.1 |
III |
16.2.(a-b) |
III |
21.2.a |
III |
22.13 (a-e) |
II |
11.2.(a-e) |
III |
16.3 |
III |
21.2.b |
III |
22.14 |
III |
12.1 |
III |
17.1 |
III |
21.3 |
III |
22.15 |
III |
12.2.a |
IV |
17.2.(a-e) |
IV |
21.4* |
II |
22.16 |
III |
12.2.b |
IV |
17.3 |
III |
22.1 |
III |
22.17 |
III |
12.2.c |
IV |
18.1 |
III |
22.2.(a-b) |
III |
22.18 |
IV |
12.2.d |
IV |
18.2 |
III |
22.3.a |
III |
22.19 |
III |
12.2.e |
IV |
18.3.(a-c) |
III |
22.3.b |
III |
22.20 |
III |
12.2.f |
IV |
18.4 |
III |
22.3.c |
III |
23.1 |
III |
12.2.g |
IV |
18.5 |
III |
22.3.d |
III |
23.2 |
III |
12.2.h |
IV |
18.6 (a-c) |
III |
22.3.e |
III |
23.3 |
III |
12.2.i |
IV |
18.7 |
III |
22.3.f |
III |
23.4 |
III |
12.2.j |
IV |
18.8 |
III |
22.3.g |
III |
23.5.(a-e) |
III |
12.2.k |
IV |
18.9 |
III |
22.3.h |
III |
23.6 |
II |
12.2.l |
IV |
18.10.(a-c) |
III |
22.4.a |
III |
||
12.3.a |
III |
19.1 |
II |
22.4.b |
III |
De artikelen of artikelleden in de tabel die zijn voorzien van een asterisk (*) betreffen afwijkingen die ook zijn gerelateerd aan werkzaamheden verricht door een persoon met een persoonscertificaat (artikel 71, zevende lid). Het gaat dan om een afwijking die zowel het bedrijf als ook de daarin werkzame medewerker aangerekend kan worden en voor beide tot een sanctie kan leiden.
Artikel |
Categorie |
Artikel |
Categorie |
Artikel |
Categorie |
Artikel |
Categorie |
---|---|---|---|---|---|---|---|
3.2 |
I |
32.2.d |
IV |
36.d |
III |
43.4.(a-d)* |
II |
3.3 |
III |
32.2.e |
IV |
37.1 |
II |
43.4.e* |
III |
4.1 |
I |
32.2.f |
IV |
37.2 |
II |
43.4.f* |
III |
4.2.(a-d) |
III |
32.2g |
IV |
37.3 |
III |
43.4.(g-i)* |
II |
24.1 |
II |
32.2.h |
IV |
37.4 |
III |
43.4.j |
II |
24.2 |
II |
32.2i |
IV |
38.a |
III |
43.5.(a-b)* |
II |
24.3.(a-d) |
II |
32.2j |
IV |
38.b |
III |
43.6 |
II |
24.4 |
IV |
32.2k |
IV |
38.c |
III |
43.7.(a-b) |
II |
24.5.(a-b) |
III |
32.3.a |
III |
38.d |
IV |
43.8* |
II |
24.6 |
II |
32.3.b |
IV |
39.1.(a-b) |
III |
43.9* |
II |
25.1 |
II |
32.3.c |
IV |
39.2 |
III |
43.10* |
II |
25.2.(a-e) |
II |
32.3.d |
IV |
40.1 |
III |
43.11.a |
II |
25.3.(a-c) |
II |
32.3.e |
IV |
40.2 |
III |
43.11.b |
III |
25.4 |
II |
32.4.a |
III |
40.3.(a-c) |
III |
44.1.a |
III |
26.1 |
II |
32.4.b |
III |
40.4 |
III |
44.1.b |
II |
26.2 |
IV |
32.5 |
III |
41.1.a |
III |
44.1.(c-d) |
III |
26.3 |
IV |
33.1 |
III |
41.1.b |
III |
44.1.e* |
II |
27.a-c |
II |
33.2 |
II |
41.1.c |
III |
44.1.f |
III |
28.1a |
III |
33.3 |
III |
41.1.d |
III |
44.2 |
III |
28.1b* |
II |
33.4 |
II |
41.1.e |
III |
44.3 |
III |
28.1c* |
II |
33.5 |
III |
41.1.f |
III |
45.1 |
II |
28.2.(a-b) |
II |
33.6 |
III |
41.1.g* |
II |
45.2* |
II |
29.1.(a-e) |
III |
33.7 |
III |
41.1.h* |
III |
45.3.(a-b) |
III |
29.2 |
III |
34.1.a* |
III |
41.1.i |
III |
45.4 |
III |
29.3 |
III |
34.1.(b*-e) |
III |
41.1.j |
III |
46.1 |
II |
29.4 |
III |
34.1.f* |
III |
41.1.k |
III |
46.2.(a-b) |
II |
30.1 |
IV |
34.1.g |
IV |
41.2 |
III |
46.2.c |
III |
30.2 |
IV |
34.2 |
III |
42.1.a |
III |
46.3 |
III |
31.1 |
III |
34.3 |
III |
42.1.b |
III |
47.1.(a-d) |
III |
31.2.(a-e) |
III |
35.a |
III |
42.2 |
II |
47.2 |
III |
32.1 |
III |
35.b |
III |
42.3.(a-c) |
III |
47.3 |
III |
32.2.a |
IV |
36.a |
III |
43.1.(a-c)* |
II |
47.4 |
III |
32.2.b |
IV |
36.b |
III |
43.2 |
III |
47.5 |
III |
32.2.c |
IV |
36.c |
III |
43.3* |
II |
47.6 |
III |
De artikelen of artikelleden in de tabel die zijn voorzien van een asterisk (*) betreffen afwijkingen die ook zijn gerelateerd aan werkzaamheden verricht door een persoon met een persoonscertificaat (artikel 71, zevende lid). Het gaat dan om een afwijking die zowel het bedrijf als ook de daarin werkzame medewerker aangerekend kan worden en voor beide tot een sanctie kan leiden.
Na de publicatie op 6 december 2018 (Stcrt. 2018, 68771) en inwerkingtreding van het Certificatieschema voor Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering op 1 april 2019 (Stcrt. 2018, 68768), is gebleken dat enkele aanpassingen van dit schema wenselijk en noodzakelijk zijn. Het gaat daarbij om een aantal technische aanpassingen, zoals bijvoorbeeld de verwijzing naar een bepaald lid, of aanpassingen die zijn geformuleerd ter verduidelijking van de tekst. Zo is bijvoorbeeld conform het Arbeidsomstandighedenbesluit de term ‘beheerstichting’ overal vervangen door ‘schemabeheerder’. Tevens is in verband met de naamswijziging van de Inspectie SZW per 1 januari 2022 deze naam vervangen door de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Naast deze technische aanpassingen zijn ook enkele meer inhoudelijke aanpassingen voorgesteld door brancheverenigingen en de certificerende instellingen of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en die zijn besproken en geaccordeerd door het Centraal College van Deskundigen van de schemabeheerder.
Een aantal aanpassingen is aangebracht naar aanleiding van nadere inzichten van de asbestbranche.
De door de certificerende instellingen voorgestelde aanpassingen betreffen de wijziging van artikel 18, derde lid, inzake de formulering van de meldtermijn, artikel 22, zesde lid, onderdeel h, inzake de beschrijving van de beschadiging van asbest, artikel 43, tweede lid, inzake de verwijdering van de niet-verontreinigde inventaris, artikel 43, vierde lid, onderdeel e, inzake onderdruk tijdens de eindbeoordeling en artikel 70 inzake de voorwaardelijke schorsing.
In verband met de uitwerking van artikel 4.54d, tiende lid, van het Arbobesluit met betrekking tot een persoon die werkzaam is als machinist, wordt de Arboregeling aangepast door toevoeging van een nieuw artikel 4.29a. In overeenstemming met deze aanpassing is artikel 29 van het onderhavige certificatieschema gewijzigd.
Op verzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie is artikel 36 is aangepast omdat de Nederlandse Arbeidsinspectie het wenselijk vindt dat in het werkplan een toelichting op de gekozen decontaminatiemethode is opgenomen. Ook is artikel 38, onderdeel b, op verzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie verduidelijkt op het punt van geldigheid en geschiktheid van het asbestinventarisatierapport zodat dit correspondeert met de feitelijke saneringssituatie.
Verder is bijlage 1, behorende bij artikel 33, zesde lid, en artikel 34, derde lid, vervangen door de SCi-Eisen aan arbeidsmiddelen. In bijlage 1 waren eisen opgenomen ten aanzien van adembeschermingsmiddelen, de mobiele decontaminatie-unit, het watermanagementsysteem, het asbeststofzuigsysteem, de onderdrukmonitor/- meter, de onderdrukventilatiemachine en de overdrukcabine/machines.
De SCi-Eisen aan arbeidsmiddelen is uitgebreider dan de tot nu toe opgenomen bijlage 1 om zo meer duidelijkheid te scheppen ten aanzien van de eisen die gelden voor in te zetten arbeidsmiddelen. Onder arbeidsmiddelen worden in deze SCi ook adembeschermingsmiddelen verstaan en dat zijn in de terminologie van de Arbowet geen arbeidsmiddelen, maar persoonlijke beschermingsmiddelen. Deze nieuwe eisen zijn in lijn gebracht met de stand der techniek en zijn gebaseerd op adviezen uit het TNO rapport1 inzake luchtstromen in decontaminatie-units. Dit onderzoek is uitgevoerd op verzoek van de sector na constatering van problemen met luchtstromen en onvoldoende zorgvuldige decontaminatie door werknemers.
Daarnaast sluit de SCi-Eisen aan arbeidsmiddelen bij de al bestaande Europese eisen inzake productregelgeving. Deze eisen waren al van kracht en worden in de praktijk ook nageleefd, maar waren nog niet in bijlage 1 opgenomen of verwerkt. Zo zijn bij de adembeschermingsmiddelen de ontwerpeisen per adembeschermingsmiddel gespecificeerd. Tevens is nu bij elk arbeidsmiddel de eis opgenomen dat er een gebruiksaanwijzing aanwezig moet zijn.
Verder zijn de SCi-Directe decontaminatieprocedure en SCi-Indirecte decontaminatieprocedure in lijn gebracht zijn met de staande praktijk en aangevuld met nieuwe eisen ten aanzien van de decontaminatie-units en transit- en materiaalsluizen die zijn opgenomen in de SCi-eisen aan arbeidsmiddelen. Deze nieuwe eisen ten aanzien van de arbeidsmiddelen gelden alleen voor nieuwe apparatuur die wordt aangeschaft na de inwerkingtredingsdatum (1 juli 2022) van het gewijzigde certificatieschema. Dit om bestaande apparatuur op basis van afschrijving uit te faseren, waardoor de verhoging van kosten beperkt blijft. De eisen die gelden voor nieuwe apparatuur worden in de SCi-Eisen aan arbeidsmiddelen aangegeven met een voetnootnummer 1.
Het concept voor de wijzigingen van het certificatieschema is voorgelegd aan de Nederlandse Arbeidsinspectie in het kader van een verzoek om een beoordeling van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid.
De door de Nederlandse Arbeidsinspectie SZW gegeven reactie in de vorm van tekstvoorstellen, oplossingsrichtingen of andere aanpassingen, zijn daar waar mogelijk overgenomen.
Zo heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie opmerkingen geplaatst ten aanzien van het inventarisatierapport en het uitvoeren van een goed validatieonderzoek. Belangrijk daarbij is ook dat het asbestinventarisatie-rapport en een eventueel validatieonderzoek dat daar onderdeel van uitmaakt, overeenkomt met de saneringssituatie ter plekke.
Het voorstel van de asbestbranche om de sanctie op het overtreden van artikel 43, vierde lid, onderdeel j (voorheen derde lid, onderdeel i, betreffende de mogelijkheid om van buitenaf in een containment te kunnen kijken) te verlagen, is op verzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie in afstemming met de Omgevingsdiensten, niet overgenomen.
Tevens heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie enkele opmerkingen gemaakt naar aanleiding van de aangepaste protocollen SCi-548, SCi-Directe decontaminatieprocedure en de SCi-Indirecte decontaminatieprocedure en het nieuwe SCi- Eisen aan arbeidsmiddelen.
In de tweede plaats zijn in mei 2020, in februari 2021 en januari 2022 concepten van de wijzigingen van dit certificatieschema voorgelegd aan de Raad voor Accreditatie (RvA) ter evaluatie. Aangezien certificerende instellingen om aangewezen te kunnen worden, dienen te beschikken over een accreditatie, dienen de door deze certificerende instellingen toe te passen certificatieschema’s te voldoen aan eisen uit hoofde van de toepasselijke accreditatienorm. De RvA heeft naar aanleiding van het herziene concept van het certificatieschema enkele vragen gesteld over de meegezonden SCi Arbeidsmiddelen inzake de toepasselijke keuringseisen en de maximale periode tussen de keuringsmomenten. Door SZW is hierop een nadere toelichting gegeven. Dit heeft niet tot aanpassing in het certificatieschema geleid. Daarnaast heeft de RvA een nadere toelichting gevraagd op artikel 22, dertiende lid, van het schema. Specifiek gaat het hierbij om de beoordeling door de certificerende instellingen van het bewijs van gelijkwaardigheid voor zover van een andere methode gebruik is gemaakt dan de SCi 547 of 548. Door de Nederlandse Arbeidsinspectie is al een basis gelegd ten aanzien van het uitvoeren van goed blootstellingsonderzoek2. Daarnaast is Ascert verzocht om het gebruik van een gelijkwaardige methode voor validatieonderzoek verder uit te werken in de SCa-100. Ook deze vraag van de RvA heeft niet tot een aanpassing van het certificatieschema geleid.
Tot slot merkte de RvA op dat de opgenomen overgangsbepalingen niet in overeenstemming waren met de gestelde accreditatienormen in de NEN 17065. In reactie hierop is, na overleg tussen de schemabeheerder Ascert, de certificerende instellingen en SZW, de tekst daarvan aangepast (zie artikel 77 en 78).
De doorgevoerde wijzigingen leiden naar verwachting tot eenmalige, beperkte extra administratieve lasten omdat kwaliteitssystemen en documentatie moeten worden gecontroleerd en waar nodig aangepast. Daar staat ook een niet-kwantificeerbare, beperkte en structurele administratieve lastenverlichting tegenover omdat met de verduidelijking van enkele eisen in het certificatieschema discussie over de juiste interpretatie en daaruit voortvloeiende kosten kan worden voorkomen.
Gezien de zeer beperkte te verwachten netto verandering van de administratieve lasten is afgezien van verdere specificatie.
Het nieuwe certificatieschema treedt in werking op 1 juli 2022.
Uit overleg met de sector is gebleken dat een termijn van drie maanden tussen het tijdstip van publicatie en het tijdstip van inwerkingtreding voor de praktijk voldoende is.
De definitie van de term ‘beheerstichting’ is in dit artikel vervangen door een definitie van de term ‘schemabeheerder’. Deze term is ook in de rest van het schema vervangen, zie bijvoorbeeld de artikelen 27, 52, 54, 55, 59, 60.
De definitie van NEN 2990 die gekoppeld was aan het jaar 2012 is herzien en heeft nu betrekking op de nieuwe norm van 2020. Voor de eisen in het schema die verwijzen naar NEN 2990 is bij de overgang naar de nieuwe NEN-norm geen overgangsregeling nodig omdat in de praktijk al kan worden voldaan aan de nieuwe norm. Daarbij zij opgemerkt dat vanaf de datum van inwerkingtreding van dit schema de eindbeoordeling volgens de nieuwe norm wordt uitgevoerd, ongeacht tegen welke versie van het schema de certificaathouder is beoordeeld.
SCi-548: het protocol voor het bepalen van de concentratie aan respirabele asbestvezels in de lucht tijdens het op projectniveau uitvoeren van asbestverwijdering is geactualiseerd. De versie van 1 mei 2015 is vervangen door de versie van 4 februari 2022. De aangepaste SCi-548 is tot stand gekomen in gezamenlijk overleg tussen Ascert, TNO en Nederlandse Arbeidsinspectie. De aanpassing van dit protocol was nodig om verbeteringen en verduidelijkingen aan te brengen. Zo werd in de oude versie nog verwezen naar oude normen en naar de vervallen risicoklasse 3. Ook de methodiek is verduidelijkt. Zo is nu vastgelegd dat álle meetresultaten in het validatierapport moeten worden opgenomen. Daarmee wordt voorkomen dat ongunstige meetresultaten kunnen worden weggelaten. Verder zijn naar aanleiding van opmerkingen van de Nederlandse Arbeidsinspectie in het kader van de U&H-toets enkele verduidelijkingen toegevoegd met betrekking tot de eisen aan het meetplan (paragraaf 4.2.1) en rapportage (paragraaf 4.2.5). In figuur 1 in paragraaf 4 van de SCi-548 is in de onderste onderdelen van het stroomschema verduidelijkt dat ‘opleveren’ ten behoeve van de eindcontrole geschiedt. Verder is aangevuld dat de eindcontrole conform NEN 2990 plaatsvindt.
Nieuw is de vermelding van de SCi-Eisen aan arbeidsmiddelen. Het vervangen van bijlage 1 door deze SCi is al toegelicht in het algemene deel van de toelichting. Er wordt in een aantal artikelen van dit schema verwezen naar dit protocol en in verband hiermee kon bijlage 1, die behoorde bij artikel 33, zesde lid en 34, derde lid, vervallen. Dat betekent dat ook de verwijzing naar bijlage 2 aangepast moest worden (zie de artikelen 5, 58, 70, 71en 73).
Bij de SCi-Directe decontaminatieprocedure en de SCi-Indirecte decontaminatieprocedure wordt nu verwezen naar een recentere versie, namelijk van 4 februari 2022 in plaats van 26 oktober 2016. Zoals in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven zijn beide SCi’s aangepast.
De SCi-Directe decontaminatieprocedure is beperkt aangepast.
In beide SCi’s zijn een aantal eisen komen te vervallen en een aantal eisen toegevoegd. Er hoeft niet meer op de juiste filters en op vervuiling gecontroleerd te worden omdat de adembeschermingsmiddelen zo zijn vormgegeven dat er geen verkeerde filters meer in passen. Het eisen van controle op vervuiling van het masker is niet meer specifiek nodig omdat er een duidelijke instructie is vastgesteld over het reinigen van het masker bij verlaten van het werkgebied in beide decontaminatieprocedures.
Verder is de eis ‘ontdoe uzelf van stof, met de stofzuiger, water of kleefdoekjes’ komen te vervallen omdat de decontaminatieprocedure is aangescherpt in het natte deel van de decontaminatie-unit. De verplichting om zich te ontdoen van stof in het containment heeft daarmee geen toegevoegde waarde meer.
Een nieuwe eis is dat er voor voldoende verblijftijd in de doucheruimte moet worden gezorgd.
Ten slotte is de SCi-Indirecte decontaminatieprocedure aangepast door voor de procedure voor het betreden en verlaten van het werkgebied een aparte beschrijving op te nemen voor een containmentsituatie en een openluchtsituatie.
De tekst van onderdeel c, subonderdeel 7° is aangepast in lijn met de aanpassing van artikel 55, eerste lid, onderdeel b, door toevoeging van de situatie waarin een certificaat dreigt te worden ingetrokken of onvoorwaardelijk dreigt te worden geschorst, of door de certificaathouder is ingeleverd. Deze aanvulling is opgenomen naar aanleiding van een opmerking van de Nederlandse Arbeidsinspectie.
In het derde lid is de formulering ‘een werkdag’ vervangen door 24 uur omdat de huidige formulering het mogelijk maakt om om 23.59 uur een melding te doen en de volgende dag om 5.00 uur de asbestinventarisatie te starten.
In het eerste lid is een onjuiste verwijzing naar het tweede lid gecorrigeerd in een verwijzing naar het derde lid, onderdeel d, en het derde lid, onderdeel e.
In het derde lid is de aanhef van onderdeel e aangepast omdat bij de vermelding van de geschiktheid ten minste een van de in de subonderdelen 1° tot en met 4°genoemde kwalificaties moet worden gebruikt, maar het ook mogelijk moet zijn meer dan één kwalificatie te gebruiken. Daarom is ook aan het eind van subonderdeel 3° het woord ‘of’ vervangen door ‘en’. In verband hiermee is ook in het derde lid, onderdeel e, subonderdeel 2°, het woord ‘uitsluitend’ geschrapt.
Het zesde lid, onderdeel h, is aangepast door aan het einde de formulering ‘aangeduid met de kwalificatie niet beschadigd, licht beschadigd of ernstig beschadigd’ toe te voegen zodat de tekst, beter aansluit bij de formulering in het derde lid, onderdeel i.
Er is in het zesde lid een nieuw onderdeel j in gevoegd dat ziet op het al dan niet hechtgebonden zijn van een aangetroffen asbesttoepassing. Dit is belangrijk voor de risicoklassebepaling en de bronmaatregelen die genomen moeten worden. In het zesde lid zijn de daarop volgende onderdelen verletterd tot k tot en met n. Dit leidt ook tot een aanpassing van de tabel inzake asbestinventarisatie in bijlage 1, waarbij afwijking van het nieuwe onderdeel j leidt tot een categorie III afwijking.
In het negende lid is een onjuiste verwijzing naar het vijfde lid vervangen door een verwijzing naar het zesde lid van dit artikel.
Het dertiende lid is aangepast door toevoeging van nieuwe onderdelen a, c, d en e en herformulering van de nu in onderdeel b opgenomen eis dat het validatieonderzoek als bijlage wordt opgenomen in het asbestinventarisatierapport. Op grond van onderdeel a wordt nu ook verplicht dat het validatieonderzoek wordt uitgevoerd of goedgekeurd door een arbeidshygiënist op ten minste hbo-niveau van wie door middel van schriftelijk bewijs kan worden aangetoond dat hij kennis heeft van validatieonderzoek. Overigens is door de Nederlandse Arbeidsinspectie benadrukt dat deze arbeidshygiënist onafhankelijk moet zijn en dus geen belangen moet hebben bij het betreffende saneringsproject.
De vaststelling van de deskundigheid door het asbestinventarisatiebedrijf wordt door de certificerende instelling beoordeeld ten tijde van de kantooraudit, dan wel tijdens een resultaatgerichte inspectie.
De verplichting om het validatieonderzoek als bijlage op te nemen in het asbestinventarisatierapport was al opgenomen in het dertiende lid, maar nu is de zinsnede ‘na vaststelling door het asbestinventarisatiebedrijf’ toegevoegd in onderdeel b.
De in onderdeel c opgenomen eis inzake bewijs van gelijkwaardigheid voor zover gebruik wordt gemaakt van een andere methode dan de SCi-547 of SCi-548 is toegevoegd op verzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie.
De in onderdeel d van het dertiende lid opgenomen verplichting inzake opslag van het validatieonderzoek in SMART is opgenomen omdat nagegaan moet kunnen worden of het validatieonderzoek correspondeert met de feitelijke omstandigheden van de sanering.
Omdat door een validatie ook de risicoklasse wijzigt, is in onderdeel e de verplichting opgenomen om een SMART-risicoclassificatie bij het asbestinventarisatierapport te voegen.
De wijziging van het dertiende lid heeft ook gevolgen voor de tabel inzake asbestinventarisatie in bijlage 1. Voor de nieuwe onderdelen geldt dat een afwijking eveneens wordt aangemerkt als een afwijking in categorie II.
Het zeventiende lid is oorspronkelijk opgenomen om te voorkomen dat een relatief kleine administratieve correctie van het rapport noodzaakt tot een hernieuwd bezoek aan de projectlocatie en een actuele beschrijving in het rapport van de situatie. Wanneer bijvoorbeeld het certificaat is vernieuwd, wordt het inventarisatierapport op dat punt geactualiseerd. Daarvoor is het niet nodig dat een inventariseerder terugkeert naar de projectlocatie om de situatie opnieuw in kaart te brengen en te beschrijven welke toepassingen nog aanwezig zijn en welke reeds verwijderd zijn. Dat is bijvoorbeeld wel het geval bij het ontdekken van onvoorzien aangetroffen asbest (Stcrt. 2018, nr. 68771).
Het zeventiende lid is nu aangepast op initiatief van de schemabeheerder omdat de huidige formulering ertoe zou leiden dat bij een grootschalige sanering in een complex bij het aantreffen van onvoorzien asbest opnieuw het hele complex opnieuw in kaart gebracht zou moeten worden.
Er is een nieuw tweede lid wordt ingevoegd in verband met artikel 4.54d, tiende lid, van het Arbobesluit en de invoeging van artikel 4.29a van de Arboregeling. Nu is voor de machinist die asbest verplaatst een aparte bepaling in artikel 4.29a van de Arboregeling is opgenomen waarin is geformuleerd welke kennis van noodzakelijke procedures hij moet hebben, op welke wijze hij moet werken en welke instructie hij ontvangen moet hebben.
In het eerste lid is onderdeel e inzake de calamiteitenprocedures bij het uitvallen van de filteroverdrukinstallatie en storingen van andere arbeidsmiddelen aangepast omdat voor de in het nieuwe tweede lid bedoelde personen alleen die andere arbeidsmiddelen relevant zijn en dus niet de filteroverdrukinstallatie. Voor hen kunnen ook calamiteitenprocedures die géén betrekking hebben op storingen aan de andere arbeidsmiddelen, relevant zijn.
In de oorspronkelijke toelichting bij artikel 29 van het certificatieschema Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering (Stcrt. 2016, 64906) werd de kraanmachinist die alleen hijs- of hefwerkzaamheden uitvoert al genoemd, maar de positie van de machinist bleek in de praktijk nogal wat vragen op te roepen.
Door de invoeging van het tweede lid zijn het oude tweede en derde lid vernummerd tot derde en vierde lid en is in het nieuwe vierde lid een verwijzing naar het tweede lid vervangen door een verwijzing naar het derde lid.
Het wijzigen van het eerste lid, onderdeel e en het invoegen van een tweede lid leidt ook tot aanpassingen van de tabel inzake asbestverwijdering in bijlage 1, waarbij afwijking van het nieuwe tweede lid leidt tot een categorie III afwijking.
Artikel 33, derde en zesde lid, en artikel 34, derde lid, zijn aangepast in verband met het laten vervallen van Bijlage 1 en het verwijzen naar de SCi-Eisen aan arbeidsmiddelen.
Het vierde en vijfde lid van artikel 33 zijn aangepast omdat de arbeidsmiddelen die worden ingezet bij het verwijderen van asbest nu worden omschreven als de arbeidsmiddelen bedoeld in de SCi-Eisen aan arbeidsmiddelen.
In het zevende lid van artikel 33 is op voorstel van de brancheverenigingen aan de term ‘filteroverdrukinstallatie’ toegevoegd ’met klimaatregelingsinstallatie’. Hiermee wordt duidelijk dat de cabine ook over zo’n klimaatregelingsinstallatie moet beschikken. Zo kan voorkomen worden dat de overdruk in een cabine niet gerealiseerd wordt vanwege een openstaande deur of raam van de machine.
Er is een nieuw onderdeel d toegevoegd op verzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie. In het werkplan moet nu ook aangegeven worden waarom gekozen is voor directie of indirecte decontaminatie. Zowel voor directe als indirecte decontaminatie bestaat een protocol.
Wanneer niet wordt voldaan aan de in het nieuwe onderdeel opgenomen verplichting wordt dat aangemerkt als een afwijking van de categorie III. Dit is verwerkt in de tabel inzake asbestverwijdering in bijlage 1.
In onderdeel b is toegevoegd dat het asbestinventarisatierapport naast ‘geldig’ ook ‘geschikt’ moet zijn. Dat betekent dat het asbestverwijderingsbedrijf er niet alleen op moet toezien dat het asbestinventarisatierapport aanwezig is op de bouwlocatie, dat het geldig is (dus bijvoorbeeld niet ouder dan drie jaar en dat het ondertekend is) maar ook dat het rapport geschikt is voor de uit te voeren werkzaamheden. De eisen die aan een asbestinventarisatierapport worden gesteld staan in artikel 22. Het inventarisatierapport moet corresponderen met de feitelijke situatie van de sanering. Dat wil zeggen: het rapport en het eventueel daarin opgenomen validatieonderzoek moeten uiteraard betrekking hebben op de aangetroffen asbesttoepassing, het type aan asbest, de wijze en omstandigheden van verwijdering. Daarom is in onderdeel b de eis toegevoegd dat het asbestverwijderingsbedrijf zich ervan vergewist of, wanneer er een validatieonderzoek is uitgevoerd, het rapport daarvan door het asbestinventarisatiebedrijf ook bij het asbestinventarisatierapport is gevoegd conform artikel 22, dertiende lid, onderdeel b.
De eis dat het validatieonderzoek ook specifiek voor de betreffende asbesthoudende materialen op de betreffende locatie is uitgevoerd, vloeit voort uit de voorwaarden in artikel 22 die moeten waarborgen dat het inventarisatierapport geschikt is voor het beoogde doel: namelijk de verwijdering van asbesthoudende materialen op een specifieke locatie.
Het asbestverwijderingsbedrijf stemt zijn werkzaamheden onder meer af op de informatie in het inventarisatierapport.
In onderdeel b is tevens een onjuiste verwijzing naar artikel 4.54a van het Arbobesluit gecorrigeerd door te verwijzen naar artikel 4.54b van het Arbobesluit, daarin staat de genoemde uitzonderingen.
In het derde lid is onderdeel c gewijzigd. Bij de melding van een calamiteit moet dan niet langer worden aangegeven waarom er sprake is van een calamiteit, maar waarom wordt afgeweken van de termijn van twee werkdagen voorafgaand aan de werkzaamheden.
Er is een nieuw tweede lid ingevoegd en dit leidt tot vernummering van de daarop volgende leden en van de verwijzingen naar andere leden. Het is van belang dat de niet-verontreinigde inventaris, dus de aanwezige niet-verontreinigde goederen zo veel mogelijk uit het werkgebied worden verwijderd, voordat met de asbestverwijdering wordt begonnen. Wanneer het niet mogelijk is om die goederen naar elders te verplaatsen, moeten ze worden afgedekt met folie. Of al dan niet sprake is van een asbestverontreiniging, volgt uit het asbestinventarisatierapport.
Wanneer niet wordt voldaan aan de in het nieuwe lid opgenomen verplichting wordt dat aangemerkt als een afwijking van de categorie III. Dit is verwerkt in de tabel inzake asbestverwijdering in bijlage 1.
Door het invoegen van een nieuw tweede lid zijn alle daarop volgende leden vernummerd en is in het nieuwe negende respectievelijk elfde lid de verwijzing naar het zevende lid respectievelijk tweede lid aangepast.
In het tot vierde lid vernummerde lid wordt een nieuw onderdeel e ingevoegd en wordt het oude onderdeel e verletterd tot onderdeel f.
Het nieuwe onderdeel e bevat een afwijking op het onderdeel d, van het vernummerde vierde lid.
Deze afwijking met betrekking de eindbeoordeling is toegevoegd omdat de NEN 2990 een lagere onderdruk en een lager ventilatievoud tijdens de eindmeting mogelijk maakt. Wanneer niet wordt voldaan aan de in het nieuwe onderdeel e van het vierde lid opgenomen verplichting, wordt dat aangemerkt als een afwijking van de categorie III. De voorheen in onderdeel e opgenomen verplichting om bij de toepassing van een containment de onderdruk continu te meten is nu opgenomen in onderdeel f maar daaraan is bij subonderdeel 1° en 2 ° toegevoegd dat de registratie plaats vindt door middel van een onderdrukregistratieapparaat. Die eis stond wel al in SCa-100, een document dat door de Stichting Ascert is opgesteld en dat nadere interpretaties van proces- en persoonscertificatieschema’s op het terrein van asbest bevat.
In het vernummerde vierde lid is onderdeel h (voorheen onderdeel g) over de situatie wanneer een containment betreedbaar is, vervangen in verband met de aanpassing van artikel 36, onderdeel d, en de introductie van de nieuwe SCi-Directe decontaminatieprocedure en de SCi-Indirecte decontaminatieprocedure, dit naar aanleiding van inbreng vanuit de schemabeheerder. Door de nieuwe eisen die aan een decontaminatie-unit gesteld worden, bleek het namelijk niet altijd meer mogelijk om in alle gevallen de unit te koppelen. Door de nieuwe formulering ontstaat meer vrijheid in de keuze voor directie of indirecte decontaminatieprocedure. Artikel 36, onderdeel d, vereist dat het asbestverwijderingsbedrijf de argumentatie voor de keuze voor directe of indirecte decontaminatie opneemt in het werkplan.
De vernummering van de artikelleden en verlettering van artikelonderdelen heeft ook gevolgen voor de tabel inzake asbestverwijdering die is opgenomen in bijlage 1.
Het derde lid en vierde lid zijn gewijzigd omdat door de Raad voor Accreditatie is opgemerkt dat de eis dat het asbestverwijderingsbedrijf de inspectierapportage van de eindbeoordeling bewaart en een kopie aan de opdrachtgever moet verstrekken, strijdig is met accreditatienorm ISO/IEC 17020, paragraaf 4.2 over “confidentiality” waarin vereist wordt van een inspectie-instelling dat de rapportage alleen aan haar opdrachtgever wordt verstrekt. In artikel 9 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 is belegd wie de opdrachtgever van asbestverwijdering is. Dit is in principe de eigenaar van het asbest. Overigens staat het de opdrachtgever vrij om de asbestverwijderingsbedrijf te mandateren om de eindbeoordeling aan te vragen. Zo kunnen zij onderling ook afspraken maken over het delen van de resultaten van de eindbeoordeling tussen opdrachtgever en asbestverwijderingsbedrijf.
Doel van het artikel is te voorkomen dat een onderneming waarvan het certificaat is ingetrokken of dreigt te worden ingetrokken zijn werkzaamheden voortzet op basis van nieuw certificaat. Onbedoeld bleef de ruimte bestaan om ook bij een dreigende onvoorwaardelijke schorsing een nieuw certificaat aan te kunnen vragen en met een “schone” lei te beginnen. Dat is onwenselijk. Daarom is het artikel uitgebreid met de situatie waarin door samenloop van overtredingen een onvoorwaardelijke schorsing van het procescertificaat dreigt en een nieuw certificaat wordt aangevraagd. Deze wijziging is ingevoegd naar aanleiding van een signaal van de Nederlandse Arbeidsinspectie en een CI.
In het eerste en zevende lid is de formulering ‘ten hoogste 90 dagen’ vervangen door ’90 dagen’ omdat het voor de CI niet mogelijk is om op voorhand de termijn van de voorwaardelijke schorsing vast te stellen.
In het vijfde lid is een nieuw onderdeel c ingevoegd. Dit onderdeel was met ingang van 1 april 2018 geschrapt, maar is nu weer opgenomen omdat dat bij nader inzien toch duidelijker bleek te zijn.
In het nieuwe certificatieschema zijn artikelen waar nodig verduidelijkt en zijn enkele nieuwe verplichtingen voor de certificaathouder asbestinventarisatie (zie artikel 22) en voor de certificaathouder asbestverwijdering (zie artikel 29, 36, 38 en 43) opgenomen die echter geen significante wijzigingen in de uitvoering met zich meebrengen. De beoordeling of door de certificaathouder aan deze nieuwe verplichtingen wordt voldaan is daarom in beginsel op basis van aangepaste documentatie (handboekdocumenten, procedures en werkplanelementen) mogelijk. De beoordeling daarvan door de certificerende instelling zal plaatsvinden op basis van een daartoe door de schemabeheerder opgesteld overzicht van de wijzigingen in het certificatieschema. Indien de certificerende instelling deze wijzigingen in het kwaliteitssysteem heeft beoordeeld en op basis hiervan tot een positief oordeel komt, zal het huidige certificaat van de certificaathouder uiterlijk op 1 november 2022 vervangen worden door een nieuw certificaat met een geldigheidsduur die overeenkomt met de resterende looptijd van het oude certificaat. De beoordeling van de juiste implementatie van de aangepaste documentatie in de praktijk (voor zover van toepassing), vindt plaats tijdens de eerstvolgende reguliere (kantoor)audit. Dit vergt de beoordeling van de aangeleverde documentatie, het opstellen van de beoordelingsrapportage, het terugkoppelen van de resultaten naar de certificaathouder en het uitvoeren van een interne review gevolgd door een certificatiebeslissing.
Indien de certificerende instelling op basis van de door de certificaathouder aangeleverde documentatie niet tot een positief oordeel kan komen, dient een nader onderzoek op de vestigingslocatie van de certificaathouder plaats te vinden.
De certificaathouder kan er ook voor kiezen om vóór 1 november 2022 via de procedure van hercertificatie een nieuw certificaat met een looptijd van drie jaar te verwerven.
Het tweede lid van artikel 78 is opgenomen omdat het niet noodzakelijk is om voor de toepassing van NEN 2990 een overgangstermijn te hanteren omdat de bedrijven (inspectie-instellingen) die de eindbeoordelingen uitvoeren al voorbereid zijn op de nieuwe NEN-norm, namelijk NEN 2990: +C1: 2020 in plaats van NEN 2990:2012.
Omdat de oude bijlage 1 inzake de adembeschermingsmiddelen en de arbeidsmiddelen kan vervallen in verband met de invoering naar de nieuwe SCi-Eisen aan arbeidsmiddelen is bijlage 2 vernummerd tot bijlage 1 bij dit certificatieschema.
In deze bijlage zijn in de beide tabellen enkele aanpassingen verwerkt die al in de artikelsgewijze toelichting bij de verschillende artikelen zijn genoemd.
De tabel voor asbestinventarisatie is aangepast in verband met de wijziging van artikel 22.
De tabel voor asbestverwijdering is aangepast in verband met de wijziging van de artikelen 29, 36 en 43.
Tevens zijn de tabellen voor asbestinventarisatie en asbestverwijdering gewijzigd door het schrappen van artikel 5, onderdeel a tot en met d, omdat de consequenties van het niet voldoen aan deze verplichtingen al zijn uitgewerkt in artikel 70 van dit certificatieschema.
Onderzoeksrapport: Ontwikkeling van lucht- en klimaattechnische eisen voor luchtsluizen bij asbestsanering, d.d. 23 maart 2018, kenmerk KLB20180323, uitgevoerd door TNO, in opdracht van Stichting Ascert
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-7453.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.