Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 februari 2022, nr. 31473255, tot wijziging van de Regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19 in verband met een vijfde aanvullend steunpakket

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 3 en 4 van het Besluit op het specifiek cultuurbeleid;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, onder 2°, en onderdeel e, onder 2°, wordt 'de hoofdstukken 3a en 3a1' telkens vervangen door 'de hoofdstukken 3a, 3a1 en 3a2’.

2. In onderdeel c, onder 2°, wordt 'de paragrafen 2a en 2b' vervangen door 'de paragrafen 2a, 2b en 2c'.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel n door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

o. museum:

voor wat betreft paragraaf 3a van hoofdstuk 4: instelling waaraan subsidie is verstrekt op grond van de volgende door het bestuur van de Stichting Mondriaan Fonds, stimuleringsfonds voor beeldende kunst en cultureel erfgoed vastgestelde regelingen:

  • Compensatieregeling Coronacrisis Musea meer dan 100.000 bezoekers;

  • Compensatieregeling Coronacrisis Musea 40.000–100.000;

  • Compensatieregeling Coronacrisis Musea 7.500 en meer bezoekers.

p. Kamerbrief van 31 januari 2022:

brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 31 januari 2022 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2021/22, 32 820, nr. 458).

B

In artikel 6, derde lid, wordt '2021' vervangen door '2021 of 2022'.

C

Na hoofdstuk 3a1 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HO0OFDSTUK 3a2. SPECIFIEKE BEPALINGEN OVER PRODUCERENDE BIS-INSTELLINGEN EN OVERIGE OCW-CULTUURINSTELLINGEN; VIJFDE AANVULLEND STEUNPAKKET

Artikel 14g8. Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op subsidieverstrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdelen a en c, voor zover het subsidieverstrekking betreft ter uitvoering van de Kamerbrief van 31 januari 2022.

Artikel 14g9. Hoogte subsidiebedrag
  • 1. De subsidie bedraagt 15 procent van de gemiddeld over de jaren 2018 en 2019 verworven eigen inkomsten van de instelling, blijkend uit de jaarrekeningen die betrekking hebben op die jaren.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie, voor zover het instellingen betreft:

    • a. waarvan de hoofdpublieksactiviteit ten hoogste een keer in de twee jaar plaatsvindt: 15 procent van de eigen inkomsten van de instelling, verworven over het jaar in de periode 2017–2019 waarin de recentste editie van die hoofdpublieksactiviteit heeft plaatsgevonden, blijkend uit de jaarrekening die betrekking heeft op dat jaar;

    • b. waaraan in de jaren 2021-2024 subsidie wordt verstrekt op grond van artikel 4a van de Wet op het specifiek cultuurbeleid voor het uitvoeren van activiteiten als bedoeld in artikel 3.26 van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid: één achtste deel van 15 procent van de gemiddeld over de jaren 2018 en 2019 verworven eigen inkomsten van de instelling, blijkend uit de jaarrekeningen die betrekking hebben op die jaren.

  • 3. De uitkomst van de berekeningen, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt:

    • a. gemaximeerd op een bedrag dat gelijk is aan 200 procent van het totaal aan structurele subsidies van bestuursorganen die aan de instelling zijn verstrekt ten behoeve van haar exploitatie in 2019; en

    • b. naar boven afgerond op honderd euro’s.

Artikel 14g10. Subsidievoorwaarde
  • 1. Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt uitsluitend subsidie verstrekt, voor zover de eigen inkomsten van de instelling over het jaar 2019, blijkend uit de jaarrekening die betrekking heeft op dat jaar, ten minste 15 procent bedragen van de totale baten van die instelling.

  • 2. Indien de uitkomst van de berekening, bedoeld in het eerste lid, niet een geheel getal is, wordt dat getal naar beneden afgerond, indien het eerste cijfer achter de komma een 4 of lager is, en naar boven afgerond, indien dat cijfer een 5 of hoger is.

  • 3. De minister kan bij het vaststellen van het percentage eigen inkomsten bepaalde eigen inkomsten buiten beschouwing laten, indien deze door de instelling in de jaarrekening zijn verantwoord op een wijze die tot oneigenlijk gebruik van deze regeling zou leiden.

Artikel 14g11. Subsidieplafond
  • 1. Voor subsidieverstrekking op grond van dit hoofdstuk is ten hoogste € 57.153.900 beschikbaar.

  • 2. Indien het subsidieplafond door toepassing van het bepaalde in artikel 14g9 zou worden overschreden, worden de te verlenen subsidiebedragen naar rato verlaagd tot het niveau waarbinnen het totaal beschikbare bedrag volledig kan worden benut.

  • 3. Indien door subsidieverstrekking op grond van dit hoofdstuk niet alle daarvoor beschikbare middelen worden uitgeput, kan het resterende bedrag geheel of gedeeltelijk worden toegevoegd aan een of meer van de subsidieplafonds, bedoeld in paragraaf 2b van hoofdstuk 4.

Artikel 14g12. Meldplicht

Artikel 2.14 van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14g13. Voorschot

Zo spoedig mogelijk na de verlening van de subsidie betaalt de minister het subsidiebedrag in één keer als voorschot.

Artikel 14g14. Reservering

Op een in 2022 niet besteed deel van de subsidie is artikel 2.16 van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid van overeenkomstige toepassing.

D

In artikel 17a wordt 'subsidie die in 2021 is verleend' vervangen door 'subsidie die in 2021 of 2022 is verleend' en wordt 'over 2021' vervangen door 'over 2021 respectievelijk 2022'.

E

In artikel 18 wordt '2021' vervangen door '2021 en 2022'.

F

Na paragraaf 2b van hoofdstuk 4 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2c. Meerjarige fondsinstellingen; vijfde aanvullend steunpakket

Artikel 22d5. Toepassingsbereik
  • 1. Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op subsidieverstrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 1°, voor zover het subsidieverstrekking betreft ter uitvoering van de Kamerbrief van 31 januari 2022.

  • 2. Voor de toepassing van deze paragraaf worden met meerjarige fondsinstellingen gelijkgesteld instellingen waaraan in de jaren 2019–2021, waaronder in elk geval in 2021, voor ten minste twee aaneengesloten jaren subsidie wordt verstrekt op grond van de door het bestuur van Stichting Mondriaan Fonds, stimuleringsfonds voor beeldende kunst en cultureel erfgoed vastgestelde Deelregeling Meerjarenprogramma’s Presentatie en Erfgoedinstellingen, voor zover het betreft subsidies aan instellingen die primair tot doel hebben hedendaagse beeldende kunst te presenteren.

Artikel 22d6. Hoogte subsidiebedrag

De subsidie bedraagt voor:

  • a. Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie: € 1.824.000;

  • b. Stichting Mondriaan Fonds, stimuleringsfonds voor beeldende kunst en cultureel erfgoed: € 2.767.000;

  • c. Stichting Nederlands Fonds voor de Film: € 3.111.700, waarvan in elk geval € 3.000.000 voor subsidieverstrekking aan productiemaatschappijen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, sub iii;

  • d. Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten: € 9.946.500;

  • e. Stichting Nederlands Letterenfonds: € 433.300;

  • f. Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie: € 1.263.600.

Artikel 22d7. Verplichting: overeenkomstige toepassing voorschriften
  • 1. Bij de subsidieverstrekking ten laste van het budget dat op grond van deze paragraaf ter beschikking wordt gesteld, past het bestuur van een fonds in elk geval het navolgende overeenkomstig toe:

    • a. de ambtshalve verstrekking, bedoeld in artikel 4;

    • b. de rekenregel, bedoeld in artikel 14g9;

    • c. de subsidievoorwaarde, bedoeld in artikel 14g10;

    • d. ingeval van overschrijding van het in het kader van zijn subsidieverstrekking vast te stellen subsidieplafond, de methode van herverdeling, bedoeld in artikel 14g11, tweede lid; en

    • e. de hardheidsclausule, bedoeld in artikel 28.

  • 2. Het bestuur van een fonds voorziet verder in een wijze van verantwoording door de fondsinstellingen die onder hem ressorteren, die zo veel mogelijk aansluit bij de voorschriften daaromtrent die van toepassing zijn op de lopende subsidie.

  • 3. Op subsidieverstrekking door het bestuur van Stichting Nederlands Fonds voor de Film aan productiemaatschappijen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, sub iii, is het eerste lid slechts van toepassing voor zover een en ander zich daarvoor leent.

Artikel 22d8. Verplichting: geen dubbele subsidiëring

Het bestuur van een fonds waarborgt dat aan een onder hem ressorterende meerjarige fondsinstelling ten hoogste eenmaal subsidie wordt verstrekt ten laste van het budget dat op grond van deze paragraaf ter beschikking wordt gesteld.

G

Na paragraaf 3 van hoofdstuk 4 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3a. Cruciale regionale instellingen; vijfde aanvullend steunpakket

Artikel 24a. Toepassingsbereik

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op subsidieverstrekking als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, onder 2°, aan musea voor zover het verstrekking betreft ter uitvoering van de Kamerbrief van 31 januari 2022.

Artikel 24b.

De subsidie bedraagt voor de Stichting Mondriaan Fonds, stimuleringsfonds voor beeldende kunst en cultureel erfgoed: € 8.600.000.

H

Na paragraaf 4a2 van hoofdstuk 4 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 4a3. Makers; vijfde aanvullend steunpakket

Artikel 27b5. Toepassingsbereik

Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op subsidieverstrekking als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, onder 1°, voor zover het subsidieverstrekking betreft ter uitvoering van de Kamerbrief van 31 januari 2022.

Artikel 27b6. Hoogte subsidiebedrag

De subsidie bedraagt voor:

  • a. Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie: € 1.490.000;

  • b. Stichting Mondriaan Fonds, stimuleringsfonds voor beeldende kunst en cultureel erfgoed: € 3.900.000;

  • c. Stichting Nederlands Fonds voor de Film: € 3.400.000;

  • d. Stichting Nederlands Fonds voor Podiumkunsten: € 2.596.000;

  • e. Stichting Nederlands Letterenfonds: € 1.000.000;

  • f. Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie: € 2.601.500.

I

Aan artikel 31 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Voor zover er na 31 december 2023 ter zake van deze regeling nog sprake is van enige bestuursrechtelijke afdoening, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, vindt deze overeenkomstig deze regeling zoals die luidde op 31 december 2023 plaats.

  • 4. Op 31 december 2023 bestaande aanspraken en verplichtingen op grond van deze regeling blijven na die datum in stand.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. Uslu

TOELICHTING

1. Aanleiding

Voor de culturele en creatieve sector is een vijfde aanvullend coronasteunpakket samengesteld. De Kamerbrief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 31 januari 20221 bevat de uitwerking van dat pakket: onder meer € 76,5 miljoen is vrijgemaakt voor cultuurproducerende instellingen die meerjarig worden gesubsidieerd door het rijk en door de rijkscultuurfondsen, voor instellingen die subsidie ontvangen via de Erfgoedwet, en € 30 miljoen voor een verlenging van de directe steun aan makers. Daarvan is € 15 miljoen via de rijkscultuurfondsen beschikbaar zoals opgenomen in deze wijzigingsregeling. Verder is 8,6 miljoen beschikbaar voor musea die op grond van eerdere regelingen van de Stichting Mondriaan Fonds steun hebben ontvangen. Deze wijzigingsregeling strekt tot opname in de Regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19 (hierna: RAOCCC) van de benodigde wettelijke grondslag voor de verstrekking van de steun.

2. Uitgangspunten

De berekening van de aanvullende steun voor cultuurproducerende instellingen volgt de uitgangspunten van de eerdere steunpakketten. Verwezen zij naar paragraaf 2 van de brief van 31 januari 2022; de uitgangspunten die daarin zijn opgesomd, zijn verwerkt in het nieuwe hoofdstuk 3a2 en de nieuwe paragraaf 2c van hoofdstuk 4 van de RAOCCC. De referentiejaren voor de bepaling van de inkomstendaling en de hoogte van de subsidie bij de BIS-instellingen en overige OCW-cultuurinstellingen, te weten 2018–2019 respectievelijk 2017-2019, blijven gelijk. Het peiljaar voor de eigeninkomstendrempel (wederom komen alleen instellingen die minimaal 15 procent aan eigen inkomsten hadden, in aanmerking voor de aanvullende steun) blijft eveneens hetzelfde: bepalend zijn de resultaten over 2019.

Ook de systematiek van de verstrekking van de makersmiddelen, via de rijkscultuurfondsen, volgt de uitgangspunten van de eerdere steunpakketten. De bepalingen zijn opgenomen in de nieuwe paragraaf 4a3 van hoofdstuk 4 van de RAOCCC. Verstrekking van steun aan musea is opgenomen in een nieuwe paragraaf 3a van hoofdstuk 4.

3. Administratieve lasten en uitvoerbaarheid

Evenals de subsidies die op grond van de RAOCCC zijn verstrekt in het kader van de eerdere aanvullende steunpakketten, leiden ook de nieuwe subsidies niet tot extra lasten bij de instellingen die ervoor in aanmerking komen. Opnieuw zullen alle subsidies ambtshalve worden verleend. Het doen van een aanvraag is dus niet nodig. Daarnaast geschiedt de verantwoording van de subsidies met de verantwoordingsbescheiden die moeten worden ingediend in het kader van de lopende subsidies.

De uitvoering van de regeling zal ter hand worden genomen door de afdeling Financiën en Control van het Directoraat-Generaal Cultuur en Media van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Deze afdeling heeft de regeling vooraf op uitvoerbaarheid getoetst. Ook is een concept van de regeling voorgelegd aan de Auditdienst Rijk.

Artikelsgewijs

Onderdeel A

Vanwege de gelaagde systematiek van de RAOCCC zijn, in verband met de invoeging van het nieuwe hoofdstuk 3a2 en de nieuwe paragraaf 4a3 van hoofdstuk 4, de definities van ‘producerende BIS-instelling’, ‘meerjarige fondsinstelling’ en ‘overige OCW-cultuurinstelling’ aangepast. Om dezelfde reden voorzien in een nieuwe definitiebepaling die betrekking heeft op de Kamerbrief waarin het kabinet de uitwerking van de maatregelen behorende bij het vijfde aanvullend steunpakket heeft gegeven. Verder is een definitiebepaling opgenomen ten behoeve van de steunverstrekking aan musea.

Onderdelen B, D en E

Aangezien de rijkscultuurfondsen niet bestede middelen jaarlijks dienen te doteren aan hun bestemmingsfonds OCW, zal reeds op basis van de jaarrekening 2022 duidelijk zijn of sprake is van onderuitputting van de door hen voor het jaar 2022 opengestelde coronaregelingen. Dat maakt het wenselijk dat, evenals dat voor de in 2021 ontvangen middelen het geval is, de aanvraag van de fondsen tot vaststelling van de aanvullende steunmiddelen niet gelijktijdig wordt gedaan met de aanvraag, in 2025, tot vaststelling van hun vierjaarlijkse instellingssubsidie 2021–2024. De wijzigingen, bedoeld in de onderdelen B, D en E voorzien er daarom in, dat de aanvraag tot vaststelling van de RAOCCC-middelen die de fondsen van de Minister hebben ontvangen ten behoeve van het jaar 2022, geschiedt met de jaarverantwoordingsbescheiden die zij over dat jaar moeten indienen, en dat de Minister bij het besluit tot vaststelling tevens een besluit neemt over de aanwending van dat deel van het bestemmingsfonds OCW dat ultimo 2022 is gevormd, dat bestaat uit RAOCCC-middelen die over zijn. De mogelijkheid tot terugvordering is daarmee naar voren gehaald.

Onderdelen C, F tot en met H

Zie paragraaf 2 van het algemeen deel van de toelichting.

Onderdeel I

De oorspronkelijke vervaldatum van de RAOCCC was 1 januari 2022. Met het oog daarop is in artikel II van de Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 25 januari 2021, tot wijziging van de Regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19 in verband met een tweede aanvullend steunpakket (Stcrt. 2021, 4353) geregeld dat voor zover er na 31 december 2021 ter zake van de RAOCCC nog sprake is van enige bestuursrechtelijke afdoening, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, deze overeenkomstig de RAOCCC zoals die gold op 31 december 2021worden afgedaan en dat op 31 december 2021 bestaande aanspraken en verplichtingen op grond van de RAOCCC na die datum in stand blijven. Bij de Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 15 december 2021, houdende wijziging van de Regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19 in verband met een verlenging (Stcrt. 2021, 50271) is de RAOCCC echter verlengd en is de vervaldatum bepaald op 1 januari 2024. Daarmee heeft het genoemde artikel II van de hiervoor eerstgenoemde wijziging van de RAOCCC zijn betekenis verloren. In plaats daarvan wordt nu in de RAOCCC zelf een vergelijkbare bepaling opgenomen uitgaande van de nieuwe vervaldatum van 1 januar1 2024.

Artikel II

Zoals dat bij de RAOCCC zelf het geval was, treedt deze wijzigingsregeling, in afwijking van het beleid ten aanzien van de zogenoemde vaste verandermomenten (Aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving), in werking op de eerst mogelijke datum. Wederom is het gewenst dat de ondersteuning zo snel mogelijk wordt verleend en dat er geen aanmerkelijke ongewenste private of publieke voor- of nadelen ontstaan.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, G. Uslu


X Noot
1

Kamerstukken II, 2021/22, 32 820, nr. 458.

Naar boven