TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Met deze regeling worden enkele wijzigingen aangebracht in de
Subsidieregeling instandhouding monumenten (hierna: Sim). Deze wijzigingen
vloeien voort uit de evaluatie van de Sim die door Dialogic in samenwerking met
Hylkema Erfgoed is uitgevoerd.1 Ook heeft de Raad voor cultuur een advies gegeven over de
Sim. Uit de evaluatie bleek dat eigenaren en belangenorganisaties de Sim
positief waarderen en dat de regeling op effectieve en efficiënte wijze de
instandhouding van monumenten stimuleert. De basis van de Sim blijft dus
intact. Wel worden enkele wijzigingen aangebracht waar de Tweede Kamer op
8 juli 2021 en op 25 oktober 2021 over is geïnformeerd.2
Kerkelijke dienstgebouwen in kerkelijk gebruik
De aanbeveling uit het evaluatierapport om te zoeken naar een
oplossing voor woonhuizen waarvoor subsidie op grond van de
Woonhuisregeling3 noch de Sim mogelijk is, is overgenomen voor woonhuizen in
kerkelijk gebruik, zoals pastorieën en kosterswoningen. Behalve om kerkelijke
dienstwoningen gaat het ook om woonhuizen (dienstgebouwen) die bij een
kerkgebouw horen vanwege een gebruik dat direct gelieerd is aan de kerkelijke
functie van het kerkgebouw, zoals een consistorie of kerkenraadskamer. In
dergelijke gevallen is er doorgaans geen (commerciële) exploitatie van het
woonhuis mogelijk als basis voor een goede instandhouding. Daardoor is ook de
historisch-functionele samenhang met het kerkgebouw in het geding, terwijl die
samenhang – zeker in een tijd van voortgaande ontkerkelijking – juist een
meerwaarde vertegenwoordigt. Deze maatregel bevordert indirect ook het behoud
van deze (functionele) samenhang of ensemblewaarde. Overigens wordt een
kerkelijk dienstgebouw ook niet als woonhuis aangemerkt als het in kerkelijk
gebruik is ten behoeve van de kerkelijke functie van een kerkgebouw dat geen
rijksmonument is.
Budgetbesparende maatregelen
Er is sprake van een groeiende financiële druk op de Sim. Om
binnen het huidige budget toch de groeiende druk op de Sim enigszins af te
remmen, wordt het subsidiepercentage voor eigenaren die het rijksmonument
bedrijfsmatig gebruiken en die eventuele onderhoudskosten daarom in mindering
op de winst kunnen brengen, verlaagd van 60% naar 40%. Deze vermindering van
het subsidiepercentage geldt niet voor professionele organisaties voor
monumentenbehoud, omdat deze organisaties door goed eigenaar- en
opdrachtgeverschap een voorbeeldfunctie vervullen in de monumentensector.
Subsidie voor verduurzamingsonderzoek
Met de tweede nota van wijziging bij de begrotingsstaat van het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2022, is een
bedrag van € 4,4 miljoen beschikbaar gesteld voor de subsidiëring van
verduurzamingsonderzoeken vanuit de Sim. Deze regeling voegt een nieuw
hoofdstuk 2a toe aan de Sim, op basis waarvan de komende drie jaar, in
combinatie met de subsidie voor het normale onderhoud van het rijksmonument,
subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een
verduurzamingsonderzoek. Hiermee worden eigenaren gestimuleerd om de
mogelijkheden tot verduurzaming van hun rijksmonumenten in beeld te
brengen.
Regeldruk
De wijzigingen die deze regeling aanbrengt in de Sim, hebben
beperkte regeldrukeffecten. De mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor een
verduurzamingsonderzoek leidt tot aanvullende administratieve lasten voor
aanvragers, maar de inrichting van deze subsidiemogelijkheid is erop gericht om
deze administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden. Zo gelden minimale
aanvraagvereisten, en is geregeld dat de subsidie wordt verantwoord als
onderdeel van de verantwoording die de eigenaar reeds moet opmaken voor de
ontvangen subsidie voor het normale onderhoud van het rijksmonument.
Uitvoerbaarheid
Deze regeling is aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
voorgelegd voor een uitvoeringstoets. De regeling is als uitvoerbaar
beoordeeld.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
In artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de Sim is bepaald
dat een subsidieaanvraag wordt geweigerd voor zover de aanvraag betrekking
heeft op een woonhuis. Volgens het oude artikel 1, onderdeel j van de Sim (het
nieuwe onderdeel k) is een woonhuis een rijksmonument of zelfstandig onderdeel
dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning of dat voor meer dan de helft van
de oppervlakte voor bewoning in gebruik is. Op die begripsbepaling is een
aantal uitzonderingen opgenomen. Met dit onderdeel wordt aan artikel 1,
onderdeel k (nieuw), van de Sim een uitzondering toegevoegd voor woonhuizen
(als bedoeld in de Sim) die als ‘kerkelijk dienstgebouw in kerkelijk gebruik’
kunnen worden aangemerkt.
In dat kader is ook een nieuwe begripsbepaling (het nieuwe
onderdeel f) aan artikel 1 toegevoegd voor het begrip ‘kerkelijk dienstgebouw
in kerkelijk gebruik’. Dit begrip is gedefinieerd als een ‘rijksmonument of zelfstandig onderdeel dat functioneel bij een
gebouw hoort dat in oorsprong uitsluitend of voor een overwegend deel is
vervaardigd voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of
levensovertuiging, vanwege het rechtstreeks met die gezamenlijke belijdenis in
dat gebouw verbonden huidige gebruik’. Het gaat daarbij in de eerste
plaats om kerkelijke dienstwoningen zoals pastorieën, kapelanieën of
kosterswoningen die nog als zodanig functioneren. Daarnaast gaat het om
(functioneel) bij het kerkgebouw horende woonhuizen met een functie die direct
gelieerd is aan de kerkelijke functie van het kerkgebouw. Hierbij kan gedacht
worden aan catechisatielokalen, consistories, sacristieën, gerfkamers of
kerkenraadskamers. Kerkelijke verenigingsactiviteiten worden bijvoorbeeld niet
als zodanig aangemerkt.
Door de ontkerkelijking zijn inmiddels veel kerkelijke
dienstwoningen verkocht of herbestemd tot bijvoorbeeld particulier woonhuis of
bedrijfspand. Daarmee worden ze geacht een rendabele bestemming te hebben of te
kunnen krijgen. Ook is de historisch-functionele samenhang daarmee verbroken.
Voormalige kerkelijke dienstwoningen vallen om die redenen niet onder de
uitzondering.
Onderdeel C
Onderdeel C brengt een verduidelijking aan in artikel 7 van de
Sim. Omdat het elektronische aanvraagformulier in de praktijk via
www.cultureelerfgoed.nl is te vinden, is die website in
het artikel opgenomen.
Onderdelen D en E
Zoals in het algemeen deel van de toelichting is toegelicht, is
sprake van een groeiende financiële druk op de Sim. Onderdeel E voorziet daarom
in een aanpassing van artikel 13 van de Sim, waarbij het subsidiepercentage
voor eigenaren die het rijksmonument (kortgezegd) bedrijfsmatig gebruiken en
die eventuele onderhoudskosten daarom in mindering op de winst kunnen brengen,
is verlaagd van 60% naar 40%. In samenhang met deze wijziging voegt onderdeel
D
aan artikel 8 van de Sim een lid toe dat de Minister de mogelijkheid biedt om
in het kader van de aanvraag nadere informatie op te vragen bij de eigenaar,
teneinde (kortgezegd) te beoordelen welk subsidiepercentage moet worden
toegepast.
Het subsidiepercentage van 40% geldt ten eerste, indien de
eigenaar op het moment van de aanvraag belastingplichtig is als bedoeld in de
Wet op de vennootschapsbelasting 1969, tenzij de eigenaar uit hoofde van
artikel 5, 6, 6a of 6b van die wet van de vennootschapsbelasting is
vrijgesteld. Of sprake is van een vrijstelling kan in het kader van de
subsidieverstrekking worden vastgesteld aan de hand van gegevens over het
laatste boekjaar, voorafgaand aan het moment van aanvraag, waarvan de
jaarrekening is vastgesteld en indien van toepassing de belastingaangifte is
ingediend. Daarnaast geldt de vermindering van het subsidiepercentage, indien
de eigenaar op het moment van de aanvraag de kosten voor het normale onderhoud
van het desbetreffende rijksmonument of zelfstandig onderdeel in aftrek zou
kunnen brengen op hetzij de winst uit onderneming, bedoeld in afdeling 3.2 van
de Wet op de inkomstenbelasting 2001, hetzij het belastbaar resultaat uit
overige werkzaamheden, bedoeld in afdeling 3.4 van die wet.
Voor het toepassen van het subsidiepercentage van 40% is het
principe van belastingplicht leidend. Het is mogelijk dat in één of meerdere
specifieke fiscale jaren geen belastingvoordeel kon worden behaald, omdat de
onderneming in die periode verlieslatend was. Dat is geen reden om het
subsidiepercentage van 40% niet toe te passen, omdat de fiscale wet- en
regelgeving ondernemers mogelijkheden biedt om verliezen te verrekenen met
winsten uit voorgaande en volgende jaren. Ondernemers voor de
inkomstenbelasting kunnen verliezen ook verrekenen met positieve inkomsten uit
box 1 in hetzelfde jaar.
Het subsidiepercentage van 40% geldt niet voor rechtspersonen
die van de vennootschapsbelasting zijn vrijgesteld. Voor vrijgestelde
rechtspersonen is het immers niet mogelijk om de onderhoudskosten voor het
monument in aftrek te brengen. Van een vrijstelling kan bijvoorbeeld sprake
zijn, indien de fiscale winst in een bepaald jaar niet hoger is dan € 15.000,-
of als de fiscale winst in een bepaald jaar hoger is dan € 15.000, maar samen
met de fiscale winsten in de daaraan voorgaande vier jaren niet hoger is dan
€ 75.000,- (vgl. artikel 6, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969). Of sprake is van een vrijstelling, kan worden vastgesteld aan de hand
van gegevens over het laatste boekjaar, voorafgaand aan het moment van
aanvraag, waarvan de jaarrekening is vastgesteld en indien van toepassing de
belastingaangifte is ingediend.
Onderdeel F
Artikel 16 van de Sim ziet op de tussentijdse verhoging van de
verleende subsidie in het geval een professionele organisatie voor
monumentenbehoud een subsidieaanvraag indient om een of meer rijksmonumenten of
zelfstandige onderdelen toe te voegen aan een lopend instandhoudingsplan.
Middels een eerdere wijziging van het tweede lid is verduidelijkt dat daarbij
dezelfde subsidiepercentages worden aangehouden als voor de overige
activiteiten in het instandhoudingsplan (Stcrt. 2016, 7603). Het
subsidiepercentage is in 2019 gewijzigd van 50% naar 60% (Stcrt. 2019, 79).
In artikel 16 is met de wijziging per abuis geen rekening gehouden. Middels de
correctie die met onderdeel F wordt aangebracht gebeurt dit alsnog.
Onderdelen B en G
Onderdeel G voegt een nieuw hoofdstuk 2a aan de Sim toe. Op
grond van dit hoofdstuk kan in de kalenderjaren 2022, 2023 en 2024 – op grond
van de Sim subsidie worden verstrekt voor het uitvoeren van een
verduurzamingsonderzoek voor een rijksmonument of een zelfstandig onderdeel.
Omdat artikel 7.7, tweede lid, van de Erfgoedwet de grondslag is voor het
subsidiëren van verduurzamingsonderzoeken, is (met onderdeel B) eveneens
voorzien in een technische aanvulling van artikel 1a van de Sim, dat
expliciteert op welke grondslagen de regeling berust.
De verschillende nieuwe artikelen van hoofdstuk 2a worden
hieronder afzonderlijk toegelicht.
Artikel 29a
In artikel 29a is opgenomen dat de Kaderregeling subsidies OCW,
SZW en VWS niet van toepassing is op de subsidies die op grond van hoofdstuk 2a
worden verstrekt. Omdat de subsidies voor verduurzamingsonderzoeken worden
verstrekt op grond van artikel 7.7, tweede lid, van de Erfgoedwet, zou de
Kaderregeling daarop in beginsel van toepassing zijn (vgl. artikel 9.3, eerste
lid, onderdeel mm, van de Kaderregeling). De Kaderregeling is evenwel niet van
toepassing op de subsidies die op grond van de Sim voor het normale onderhoud
worden verstrekt. Omdat de subsidies voor verduurzamingsonderzoeken steeds
worden verstrekt als aanvulling op de subsidie voor het normale onderhoud,
waarbij zoveel mogelijk de basissystematiek van de Sim wordt gevolgd, is
duidelijkheidshalve de toepassing van de Kaderregeling uitgesloten.
Artikel 29b
Artikel 29b, eerste lid, bepaalt dat de Minister subsidie kan
verstrekken voor het uitvoeren van een verduurzamingsonderzoek voor een
rijksmonument of zelfstandig onderdeel. Op grond van het tweede lid verstrekt
de Minister zo’n subsidie uitsluitend als aanvulling op een subsidie voor het
normale onderhoud van het desbetreffende rijksmonument. Dit betekent
bijvoorbeeld dat de aanvraag voor subsidie voor een verduurzamingsonderzoek zal
worden afgewezen als de eigenaar geen subsidieaanvraag voor het normale
onderhoud van het rijksmonument indient, of als de subsidieaanvraag voor het
normale onderhoud moet worden afgewezen.
Artikel 29c
In artikel 29c, eerste lid, zijn de subsidieplafonds opgenomen.
Het tweede lid regelt dat eventuele resterende subsidiebedragen worden
toegevoegd aan het subsidieplafond voor het daaropvolgende jaar. Het derde lid
regelt de verdeling van de subsidie. De verdeling van de subsidie volgt
dezelfde volgorde als die waarin op grond van artikel 14 de subsidies voor het
normale onderhoud worden verdeeld.
Artikelen 29d
Artikel 29d heeft betrekking op de subsidiabele kosten. In
artikel 29d, tweede lid, is geëxpliciteerd dat een eigenaar die subsidie
aanvraagt voor een verduurzamingsonderzoek, maar die nog niet beschikt over een
(verplicht, zie nader hieronder) rapport over de monumentale waarden van het
rijksmonument, ook subsidie aan kan vragen voor het doen opstellen van zo’n
rapport. De eigenaar kan de kosten voor het rapport over de monumentale waarden
in dat geval namelijk betrekken in de meerjarenbegroting die hij opmaakt ten
behoeve van de subsidieaanvraag voor het normale onderhoud van het
rijksmonument. De kosten voor het opmaken van het rapport zijn in dit geval
subsidiabel, ongeacht of de subsidie voor het verduurzamingsonderzoek wordt
toegekend.
Het derde lid van artikel 29d expliciteert dat hoofdstuk 1.1,
onderdeel f, van de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten niet van
toepassing is voor het verduurzamingsonderzoek en het rapport over de
monumentale waarden van het rijksmonument. Het kan in bepaalde gevallen
namelijk wenselijk zijn om het opmaken van het rapport over de monumentale
waarden of het verduurzamingsonderzoek al aanvang te laten vinden voordat de
subsidie is verleend. Dit laat uiteraard onverlet dat de eigenaar in dat geval
het risico loopt dat uiteindelijk geen subsidie wordt verstrekt (bijvoorbeeld
vanwege het bereiken van het desbetreffende subsidieplafond). Op grond van de
subsidieregeling kan echter geen subsidie worden verstrekt voor een
verduurzamingsonderzoek dat reeds is afgerond, voordat een subsidieaanvraag
wordt gedaan.
Artikel 29e
Artikel 29e heeft betrekking op de hoogte van het subsidiebedrag.
Voor de bepaling van de hoogte van het subsidiebedrag is artikel 13 van
overeenkomstige toepassing (zie nader de toelichting bij onderdeel C
hierboven). Dit betekent dat het subsidiebedrag hetzij € 2.400,- bedraagt
(indien het subsidiepercentage op grond van artikel 13 60% bedraagt), hetzij
€ 1.600 (indien het subsidiepercentage op grond van artikel 13 40% bedraagt).
Het feit dat het subsidiebedrag is gebaseerd op (percentage van) een vast
bedrag van € 4.000,-, laat onverlet dat eventuele niet bestede middelen van de
subsidie voor het normale onderhoud en het verduurzamingsonderzoek als geheel
(zie nader hieronder) in het kader van de verantwoording, bedoeld in artikel
25, kunnen worden teruggevorderd.
Artikel 29f
Artikel 29f heeft betrekking op de subsidieaanvraag. In het
eerste lid is opgenomen dat de subsidieaanvraag tezamen wordt gedaan met de
aanvraag voor subsidie voor het normale onderhoud van het rijksmonument (zie in
dit kader ook de toelichting bij artikel 29b).
Artikel 29g
Artikel 29g bevat de eisen waaraan het verduurzamingsonderzoek
moet voldoen. Op grond van het eerste lid moet het verduurzamingsonderzoek
wordt uitgevoerd volgens de daarvoor in de beroepsgroep geldende normen. In dat
kader kan worden gewezen op de uitvoeringsrichtlijn Bouwkundig advies
monumenten (URL 2001), beheerd door de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit
Monumentenzorg (ERM). Deze uitvoeringsrichtlijn en meer informatie over
verduurzaming van monumenten, is te vinden op de website van de ERM:
www.stichtingerm.nl.
In aanvulling daarop geldt dat bij de uitvoering van het
verduurzamingsonderzoek rekening moet worden gehouden met de monumentale
waarden op basis van een door een bouw- of architectuurhistoricus opgesteld
rapport over de aanwezige monumentale waarden. Het tweede lid regelt dat via de
websitewww.cultureelerfgoed.nl een nadere specificatie
beschikbaar wordt gesteld van de inhoud van het op te maken
verduurzamingsrapport.
Artikel 29h
Artikel 29h heeft betrekking op de subsidieverplichtingen. Ten
eerste is op grond van het eerste lid, artikel 17 (de meldingsplicht) van
overeenkomstige toepassing. Op grond van het tweede lid is de eigenaar
bovendien verplicht om binnen vier weken na voltooiing van het
verduurzamingsonderzoek, een afschrift het verduurzamingsrapport aan de
Minister te zenden.
Artikelen 29i tot en met 29k
De artikel 29i tot en met 29k hebben betrekking op de verlening,
de verantwoording en vaststelling, onderscheidenlijk de bevoorschotting van de
subsidie. Voor de verlening, verantwoording, vaststelling en bevoorschotting
geldt telkens dat de subsidie voor het verduurzamingsonderzoek en de subsidie
voor het normale onderhoud van het rijksmonument samen worden genomen. Het
totaalbedrag van beide subsidies bepaalt het toe te passen
verantwoordingsregime en de toe te passen bevoorschottingssystematiek.
In artikel 29i, tweede lid, is een weigeringsgrond opgenomen. Op
grond van dat lid wordt een aanvraag om subsidie voor een
verduurzamingsonderzoek in ieder geval geweigerd, voor zover aan de eigenaar
voor het verduurzamingsonderzoek reeds uit anderen hoofde rijkssubsidie is
verstrekt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien aan de eigenaar subsidie
is verstrekt voor een verduurzamingsonderzoek op grond van de Subsidieregeling
stimulering herstemming monumenten.
De Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven