Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 17 december 2021 nr. WJZ/30236388(13364), houdende wijziging van de Subsidieregeling instandhouding monumenten in verband met een verlaging van het subsidiepercentage voor eigenaren die de onderhoudskosten in mindering kunnen brengen op de winst, het uitzonderen van kerkelijke dienstgebouwen in kerkelijk gebruik van het woonhuisbegrip, het toevoegen van regels voor subsidieverstrekking voor verduurzamingsonderzoeken

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 7.5, eerste lid, en 7.7, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING SUBSIDIEREGELING INSTANDHOUDING MONUMENTEN

De Subsidieregeling instandhouding monumenten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen f tot en met k tot g tot en met l wordt een onderdeel ingevoegd, dat luidt:

f. kerkelijk dienstgebouw in kerkelijk gebruik:

rijksmonument of zelfstandig onderdeel dat functioneel bij een gebouw hoort dat in oorsprong uitsluitend of voor een overwegend deel is vervaardigd voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging, vanwege het rechtstreeks met die gezamenlijke belijdenis in dat gebouw verbonden huidige gebruik,.

2. In onderdeel k (nieuw) wordt ‘kerkgebouw’ vervangen door ‘kerkgebouw, kerkelijk dienstgebouw in kerkelijk gebruik’.

B

In artikel 1a wordt ‘artikel 7.7, eerste lid’ vervangen door ‘artikel 7.7, eerste en tweede lid’.

C

In artikel 7 komt de tweede volzin te luiden: Elektronische aanvragen worden ingediend met gebruikmaking van de aanvraagmodule die daartoe via de website www.cultureelerfgoed.nl beschikbaar is gesteld.

D

Aan artikel 8 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 3. De Minister kan voor de beoordeling van een aanvraag nadere gegevens opvragen bij een eigenaar, om na te gaan of:

    • a. een vrijstelling voor de vennootschapsbelasting als bedoeld in artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van toepassing is; of

    • b. de eigenaar de kosten voor het normale onderhoud van het desbetreffende rijksmonument of zelfstandig onderdeel in aftrek zou kunnen brengen op hetzij de winst uit onderneming, bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, hetzij het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in afdeling 3.4 van die wet.

E

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, die luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt het subsidiebedrag 40 procent van de subsidiabele kosten met toepassing van artikel 5, indien de eigenaar op het moment van indiening van de aanvraag:

    • a. belastingplichtig is als bedoeld in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, met dien verstande dat dit onderdeel niet van toepassing is indien de eigenaar uit hoofde van artikel 5, 6, 6a of 6b van die wet van de vennootschapsbelasting is vrijgesteld, hetgeen kan worden vastgesteld aan de hand van gegevens over het laatste boekjaar, voorafgaand aan het moment van aanvraag, waarvan de jaarrekening is vastgesteld en indien van toepassing de belastingaangifte is ingediend; of

    • b. kosten voor het normale onderhoud van het desbetreffende rijksmonument of zelfstandig onderdeel in aftrek zou kunnen brengen op hetzij de winst uit onderneming, bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, hetzij het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in afdeling 3.4 van die wet.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de eigenaar een professionele organisatie voor monumentenbehoud is.

F

Artikel 16, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Na een aanvraag als bedoeld in artikel 2 en onverminderd artikel 14 kan de Minister er mee instemmen dat een professionele organisatie voor monumentenbehoud een overzicht als bedoeld in artikel 9 ten behoeve waarvan subsidie is verleend met ingang van het opvolgende kalenderjaar uitbreidt met andere rijksmonumenten of zelfstandige onderdelen die geen onderdeel uitmaken van dat overzicht. In dat geval wijzigt de Minister de beschikking tot subsidieverlening en verhoogt hij de verleende subsidie naar rato van het aantal resterende kalenderjaren van het overzicht. De verhoging is gelijk aan de subsidiabele kosten voor de toe te voegen rijksmonumenten of zelfstandige onderdelen, vermenigvuldigd met het voor het overzicht geldende subsidiepercentage, met dien verstande dat:

    • a. voor molens de subsidiabele kosten maximaal € 10.000,- bedragen, vermenigvuldigd met het aantal resterende kalenderjaren van het overzicht; en

    • b. voor overige rijksmonumenten of zelfstandige onderdelen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, de subsidiabele kosten maximaal 0,5 procent van de herbouwwaarde bedragen, vermenigvuldigd met het aantal resterende kalenderjaren van het overzicht.

G

Na Hoofdstuk 2 wordt een hoofdstuk ingevoegd, dat luidt:

Hoofdstuk 2a. Subsidieverstrekking voor verduurzamingsonderzoeken

Artikel 29a. Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is niet van toepassing op de subsidies die op grond van dit hoofdstuk worden verstrekt.

Artikel 29b. Subsidieverstrekking verduurzamingsonderzoek
  • 1. De Minister kan subsidie verstrekken voor het uitvoeren van een verduurzamingsonderzoek voor een rijksmonument of zelfstandig onderdeel.

  • 2. De Minister verstrekt een subsidie voor een verduurzamingsonderzoek uitsluitend als aanvulling op een subsidie als bedoeld in artikel 2.

Artikel 29c. Subsidieplafonds en verdeelcriteria
  • 1. Voor subsidieverstrekking op grond van dit hoofdstuk is:

    • a. in 2022 een bedrag van ten hoogste € 1.200.000 beschikbaar;

    • b. in 2023 een bedrag van ten hoogste € 1.600.000 beschikbaar; en

    • c. in 2024 een bedrag van ten hoogste € 1.600.000 beschikbaar.

  • 2. Indien een beschikbaar bedrag als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b, niet geheel wordt verstrekt, wordt het resterende bedrag toegevoegd aan het subsidieplafond voor het daaropvolgende kalenderjaar.

  • 3. De verdeling van de subsidie vindt plaats in dezelfde volgorde als die waarin op grond van artikel 14 op de aanvragen voor het normale onderhoud van de desbetreffende rijksmonumenten op grond van artikel 14 wordt beslist.

Artikel 29d. Subsidiabele kosten
  • 1. Subsidiabel zijn de kosten van een verduurzamingsonderzoek dat voldoet aan de eisen, bedoeld in artikel 29g. Voor de subsidieverlening wordt een vast bedrag van € 4.000,- aan subsidiabele kosten in aanmerking genomen.

  • 2. Indien de eigenaar die subsidie aanvraagt voor een verduurzamingsonderzoek, niet beschikt over een rapport over de monumentale waarden van het rijksmonument als bedoeld in artikel 29g, eerste lid, dan kan hij in de meerjarenbegroting, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder b, ook de kosten voor het doen opstellen van een dergelijk rapport opnemen. Deze kosten zijn in dat geval subsidiabel in het kader van de aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 2, ongeacht of de subsidie voor het verduurzamingsonderzoek wordt toegekend.

  • 3. Ten aanzien van het verduurzamingsonderzoek en het rapport over de monumentale waarden van het rijksmonument is hoofdstuk 1.1, onderdeel f, van de bijlage bij deze regeling niet van toepassing, met dien verstande dat een verduurzamingsonderzoek uitsluitend voor subsidie in aanmerking komt, indien het onderzoek nog niet is afgerond op het moment van de subsidieaanvraag.

Artikel 29e. Subsidiebedrag

Ten aanzien van het percentage van de subsidiabele kosten, waarvoor subsidie wordt verstrekt, is artikel 13 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29f. Subsidieaanvraag
  • 1. Een aanvraag om subsidie voor een verduurzamingsonderzoek kan uitsluitend tezamen worden gedaan met de aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 2.

  • 2. De aanvraag om subsidie voor een verduurzamingsonderzoek wordt op dezelfde manier gedaan als de aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 2. Artikel 7 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29g. Eisen verduurzamingsonderzoek
  • 1. Een verduurzamingsonderzoek wordt uitgevoerd volgens de daarvoor in de beroepsgroep geldende normen, met dien verstande dat daarbij rekening wordt gehouden met de monumentale waarden op basis van een door een bouw- of architectuurhistoricus opgesteld rapport over de aanwezige monumentale waarden.

  • 2. Via de website www.cultureelerfgoed.nl wordt een nadere specificatie beschikbaar gesteld van de inhoud van het op te maken verduurzamingsrapport.

Artikel 29h. Subsidieverplichtingen
  • 1. Artikel 17 is van overeenkomstige toepassing op een subsidie die op grond van dit hoofdstuk is verstrekt.

  • 2. De eigenaar zendt een afschrift van het verduurzamingsrapport binnen vier weken na voltooiing van het verduurzamingsonderzoek aan de Minister.

Artikel 29i. Verlening en weigeringsgrond
  • 1. De Minister beslist op de aanvraag om subsidie voor een verduurzamingsonderzoek, gelijktijdig met de aanvraag voor de subsidie, bedoeld in artikel 2, voor het desbetreffende rijksmonument of het zelfstandige onderdeel. De subsidie wordt als één totaalbedrag verleend.

  • 2. Onverminderd artikel 7.6 van de Erfgoedwet wordt een aanvraag om subsidie voor een verduurzamingsonderzoek in ieder geval geweigerd, voor zover aan de eigenaar voor het verduurzamingsonderzoek reeds uit anderen hoofde rijkssubsidie is verstrekt.

Artikel 29j. Verantwoording en vaststelling
  • 1. De eigenaar verantwoordt de subsidie voor het verduurzamingsonderzoek als onderdeel van de verantwoording van de subsidie, bedoeld in artikel 2, voor het desbetreffende rijksmonument of het zelfstandige onderdeel. Voor het toe te passen verantwoordingsregime, genoemd in de artikelen 23 tot en met 25, alsmede voor de toepassing van artikel 26, worden het subsidiebedrag dat uit hoofde van artikel 2 wordt verstrekt en het bedrag van de subsidie voor het verduurzamingsonderzoek als één totaalbedrag in aanmerking genomen.

  • 2. De artikelen 27 tot en met 29 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29k. Bevoorschotting

Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing op een subsidie die op grond van dit hoofdstuk is verstrekt, met dien verstande dat voor de toepassing van dat artikel het subsidiebedrag dat uit hoofde van artikel 2 wordt verstrekt en het bedrag van de subsidie voor het verduurzamingsonderzoek als één totaalbedrag in aanmerking worden genomen.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

Met deze regeling worden enkele wijzigingen aangebracht in de Subsidieregeling instandhouding monumenten (hierna: Sim). Deze wijzigingen vloeien voort uit de evaluatie van de Sim die door Dialogic in samenwerking met Hylkema Erfgoed is uitgevoerd.1 Ook heeft de Raad voor cultuur een advies gegeven over de Sim. Uit de evaluatie bleek dat eigenaren en belangenorganisaties de Sim positief waarderen en dat de regeling op effectieve en efficiënte wijze de instandhouding van monumenten stimuleert. De basis van de Sim blijft dus intact. Wel worden enkele wijzigingen aangebracht waar de Tweede Kamer op 8 juli 2021 en op 25 oktober 2021 over is geïnformeerd.2

Kerkelijke dienstgebouwen in kerkelijk gebruik

De aanbeveling uit het evaluatierapport om te zoeken naar een oplossing voor woonhuizen waarvoor subsidie op grond van de Woonhuisregeling3 noch de Sim mogelijk is, is overgenomen voor woonhuizen in kerkelijk gebruik, zoals pastorieën en kosterswoningen. Behalve om kerkelijke dienstwoningen gaat het ook om woonhuizen (dienstgebouwen) die bij een kerkgebouw horen vanwege een gebruik dat direct gelieerd is aan de kerkelijke functie van het kerkgebouw, zoals een consistorie of kerkenraadskamer. In dergelijke gevallen is er doorgaans geen (commerciële) exploitatie van het woonhuis mogelijk als basis voor een goede instandhouding. Daardoor is ook de historisch-functionele samenhang met het kerkgebouw in het geding, terwijl die samenhang – zeker in een tijd van voortgaande ontkerkelijking – juist een meerwaarde vertegenwoordigt. Deze maatregel bevordert indirect ook het behoud van deze (functionele) samenhang of ensemblewaarde. Overigens wordt een kerkelijk dienstgebouw ook niet als woonhuis aangemerkt als het in kerkelijk gebruik is ten behoeve van de kerkelijke functie van een kerkgebouw dat geen rijksmonument is.

Budgetbesparende maatregelen

Er is sprake van een groeiende financiële druk op de Sim. Om binnen het huidige budget toch de groeiende druk op de Sim enigszins af te remmen, wordt het subsidiepercentage voor eigenaren die het rijksmonument bedrijfsmatig gebruiken en die eventuele onderhoudskosten daarom in mindering op de winst kunnen brengen, verlaagd van 60% naar 40%. Deze vermindering van het subsidiepercentage geldt niet voor professionele organisaties voor monumentenbehoud, omdat deze organisaties door goed eigenaar- en opdrachtgeverschap een voorbeeldfunctie vervullen in de monumentensector.

Subsidie voor verduurzamingsonderzoek

Met de tweede nota van wijziging bij de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2022, is een bedrag van € 4,4 miljoen beschikbaar gesteld voor de subsidiëring van verduurzamingsonderzoeken vanuit de Sim. Deze regeling voegt een nieuw hoofdstuk 2a toe aan de Sim, op basis waarvan de komende drie jaar, in combinatie met de subsidie voor het normale onderhoud van het rijksmonument, subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van een verduurzamingsonderzoek. Hiermee worden eigenaren gestimuleerd om de mogelijkheden tot verduurzaming van hun rijksmonumenten in beeld te brengen.

Regeldruk

De wijzigingen die deze regeling aanbrengt in de Sim, hebben beperkte regeldrukeffecten. De mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor een verduurzamingsonderzoek leidt tot aanvullende administratieve lasten voor aanvragers, maar de inrichting van deze subsidiemogelijkheid is erop gericht om deze administratieve lasten zo beperkt mogelijk te houden. Zo gelden minimale aanvraagvereisten, en is geregeld dat de subsidie wordt verantwoord als onderdeel van de verantwoording die de eigenaar reeds moet opmaken voor de ontvangen subsidie voor het normale onderhoud van het rijksmonument.

Uitvoerbaarheid

Deze regeling is aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voorgelegd voor een uitvoeringstoets. De regeling is als uitvoerbaar beoordeeld.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

In artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de Sim is bepaald dat een subsidieaanvraag wordt geweigerd voor zover de aanvraag betrekking heeft op een woonhuis. Volgens het oude artikel 1, onderdeel j van de Sim (het nieuwe onderdeel k) is een woonhuis een rijksmonument of zelfstandig onderdeel dat in oorsprong is vervaardigd voor bewoning of dat voor meer dan de helft van de oppervlakte voor bewoning in gebruik is. Op die begripsbepaling is een aantal uitzonderingen opgenomen. Met dit onderdeel wordt aan artikel 1, onderdeel k (nieuw), van de Sim een uitzondering toegevoegd voor woonhuizen (als bedoeld in de Sim) die als ‘kerkelijk dienstgebouw in kerkelijk gebruik’ kunnen worden aangemerkt.

In dat kader is ook een nieuwe begripsbepaling (het nieuwe onderdeel f) aan artikel 1 toegevoegd voor het begrip ‘kerkelijk dienstgebouw in kerkelijk gebruik’. Dit begrip is gedefinieerd als een ‘rijksmonument of zelfstandig onderdeel dat functioneel bij een gebouw hoort dat in oorsprong uitsluitend of voor een overwegend deel is vervaardigd voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging, vanwege het rechtstreeks met die gezamenlijke belijdenis in dat gebouw verbonden huidige gebruik’. Het gaat daarbij in de eerste plaats om kerkelijke dienstwoningen zoals pastorieën, kapelanieën of kosterswoningen die nog als zodanig functioneren. Daarnaast gaat het om (functioneel) bij het kerkgebouw horende woonhuizen met een functie die direct gelieerd is aan de kerkelijke functie van het kerkgebouw. Hierbij kan gedacht worden aan catechisatielokalen, consistories, sacristieën, gerfkamers of kerkenraadskamers. Kerkelijke verenigingsactiviteiten worden bijvoorbeeld niet als zodanig aangemerkt.

Door de ontkerkelijking zijn inmiddels veel kerkelijke dienstwoningen verkocht of herbestemd tot bijvoorbeeld particulier woonhuis of bedrijfspand. Daarmee worden ze geacht een rendabele bestemming te hebben of te kunnen krijgen. Ook is de historisch-functionele samenhang daarmee verbroken. Voormalige kerkelijke dienstwoningen vallen om die redenen niet onder de uitzondering.

Onderdeel C

Onderdeel C brengt een verduidelijking aan in artikel 7 van de Sim. Omdat het elektronische aanvraagformulier in de praktijk via www.cultureelerfgoed.nl is te vinden, is die website in het artikel opgenomen.

Onderdelen D en E

Zoals in het algemeen deel van de toelichting is toegelicht, is sprake van een groeiende financiële druk op de Sim. Onderdeel E voorziet daarom in een aanpassing van artikel 13 van de Sim, waarbij het subsidiepercentage voor eigenaren die het rijksmonument (kortgezegd) bedrijfsmatig gebruiken en die eventuele onderhoudskosten daarom in mindering op de winst kunnen brengen, is verlaagd van 60% naar 40%. In samenhang met deze wijziging voegt onderdeel D aan artikel 8 van de Sim een lid toe dat de Minister de mogelijkheid biedt om in het kader van de aanvraag nadere informatie op te vragen bij de eigenaar, teneinde (kortgezegd) te beoordelen welk subsidiepercentage moet worden toegepast.

Het subsidiepercentage van 40% geldt ten eerste, indien de eigenaar op het moment van de aanvraag belastingplichtig is als bedoeld in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, tenzij de eigenaar uit hoofde van artikel 5, 6, 6a of 6b van die wet van de vennootschapsbelasting is vrijgesteld. Of sprake is van een vrijstelling kan in het kader van de subsidieverstrekking worden vastgesteld aan de hand van gegevens over het laatste boekjaar, voorafgaand aan het moment van aanvraag, waarvan de jaarrekening is vastgesteld en indien van toepassing de belastingaangifte is ingediend. Daarnaast geldt de vermindering van het subsidiepercentage, indien de eigenaar op het moment van de aanvraag de kosten voor het normale onderhoud van het desbetreffende rijksmonument of zelfstandig onderdeel in aftrek zou kunnen brengen op hetzij de winst uit onderneming, bedoeld in afdeling 3.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, hetzij het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in afdeling 3.4 van die wet.

Voor het toepassen van het subsidiepercentage van 40% is het principe van belastingplicht leidend. Het is mogelijk dat in één of meerdere specifieke fiscale jaren geen belastingvoordeel kon worden behaald, omdat de onderneming in die periode verlieslatend was. Dat is geen reden om het subsidiepercentage van 40% niet toe te passen, omdat de fiscale wet- en regelgeving ondernemers mogelijkheden biedt om verliezen te verrekenen met winsten uit voorgaande en volgende jaren. Ondernemers voor de inkomstenbelasting kunnen verliezen ook verrekenen met positieve inkomsten uit box 1 in hetzelfde jaar.

Het subsidiepercentage van 40% geldt niet voor rechtspersonen die van de vennootschapsbelasting zijn vrijgesteld. Voor vrijgestelde rechtspersonen is het immers niet mogelijk om de onderhoudskosten voor het monument in aftrek te brengen. Van een vrijstelling kan bijvoorbeeld sprake zijn, indien de fiscale winst in een bepaald jaar niet hoger is dan € 15.000,- of als de fiscale winst in een bepaald jaar hoger is dan € 15.000, maar samen met de fiscale winsten in de daaraan voorgaande vier jaren niet hoger is dan € 75.000,- (vgl. artikel 6, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969). Of sprake is van een vrijstelling, kan worden vastgesteld aan de hand van gegevens over het laatste boekjaar, voorafgaand aan het moment van aanvraag, waarvan de jaarrekening is vastgesteld en indien van toepassing de belastingaangifte is ingediend.

Onderdeel F

Artikel 16 van de Sim ziet op de tussentijdse verhoging van de verleende subsidie in het geval een professionele organisatie voor monumentenbehoud een subsidieaanvraag indient om een of meer rijksmonumenten of zelfstandige onderdelen toe te voegen aan een lopend instandhoudingsplan. Middels een eerdere wijziging van het tweede lid is verduidelijkt dat daarbij dezelfde subsidiepercentages worden aangehouden als voor de overige activiteiten in het instandhoudingsplan (Stcrt. 2016, 7603). Het subsidiepercentage is in 2019 gewijzigd van 50% naar 60% (Stcrt. 2019, 79). In artikel 16 is met de wijziging per abuis geen rekening gehouden. Middels de correctie die met onderdeel F wordt aangebracht gebeurt dit alsnog.

Onderdelen B en G

Onderdeel G voegt een nieuw hoofdstuk 2a aan de Sim toe. Op grond van dit hoofdstuk kan in de kalenderjaren 2022, 2023 en 2024 – op grond van de Sim subsidie worden verstrekt voor het uitvoeren van een verduurzamingsonderzoek voor een rijksmonument of een zelfstandig onderdeel. Omdat artikel 7.7, tweede lid, van de Erfgoedwet de grondslag is voor het subsidiëren van verduurzamingsonderzoeken, is (met onderdeel B) eveneens voorzien in een technische aanvulling van artikel 1a van de Sim, dat expliciteert op welke grondslagen de regeling berust.

De verschillende nieuwe artikelen van hoofdstuk 2a worden hieronder afzonderlijk toegelicht.

Artikel 29a

In artikel 29a is opgenomen dat de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS niet van toepassing is op de subsidies die op grond van hoofdstuk 2a worden verstrekt. Omdat de subsidies voor verduurzamingsonderzoeken worden verstrekt op grond van artikel 7.7, tweede lid, van de Erfgoedwet, zou de Kaderregeling daarop in beginsel van toepassing zijn (vgl. artikel 9.3, eerste lid, onderdeel mm, van de Kaderregeling). De Kaderregeling is evenwel niet van toepassing op de subsidies die op grond van de Sim voor het normale onderhoud worden verstrekt. Omdat de subsidies voor verduurzamingsonderzoeken steeds worden verstrekt als aanvulling op de subsidie voor het normale onderhoud, waarbij zoveel mogelijk de basissystematiek van de Sim wordt gevolgd, is duidelijkheidshalve de toepassing van de Kaderregeling uitgesloten.

Artikel 29b

Artikel 29b, eerste lid, bepaalt dat de Minister subsidie kan verstrekken voor het uitvoeren van een verduurzamingsonderzoek voor een rijksmonument of zelfstandig onderdeel. Op grond van het tweede lid verstrekt de Minister zo’n subsidie uitsluitend als aanvulling op een subsidie voor het normale onderhoud van het desbetreffende rijksmonument. Dit betekent bijvoorbeeld dat de aanvraag voor subsidie voor een verduurzamingsonderzoek zal worden afgewezen als de eigenaar geen subsidieaanvraag voor het normale onderhoud van het rijksmonument indient, of als de subsidieaanvraag voor het normale onderhoud moet worden afgewezen.

Artikel 29c

In artikel 29c, eerste lid, zijn de subsidieplafonds opgenomen. Het tweede lid regelt dat eventuele resterende subsidiebedragen worden toegevoegd aan het subsidieplafond voor het daaropvolgende jaar. Het derde lid regelt de verdeling van de subsidie. De verdeling van de subsidie volgt dezelfde volgorde als die waarin op grond van artikel 14 de subsidies voor het normale onderhoud worden verdeeld.

Artikelen 29d

Artikel 29d heeft betrekking op de subsidiabele kosten. In artikel 29d, tweede lid, is geëxpliciteerd dat een eigenaar die subsidie aanvraagt voor een verduurzamingsonderzoek, maar die nog niet beschikt over een (verplicht, zie nader hieronder) rapport over de monumentale waarden van het rijksmonument, ook subsidie aan kan vragen voor het doen opstellen van zo’n rapport. De eigenaar kan de kosten voor het rapport over de monumentale waarden in dat geval namelijk betrekken in de meerjarenbegroting die hij opmaakt ten behoeve van de subsidieaanvraag voor het normale onderhoud van het rijksmonument. De kosten voor het opmaken van het rapport zijn in dit geval subsidiabel, ongeacht of de subsidie voor het verduurzamingsonderzoek wordt toegekend.

Het derde lid van artikel 29d expliciteert dat hoofdstuk 1.1, onderdeel f, van de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten niet van toepassing is voor het verduurzamingsonderzoek en het rapport over de monumentale waarden van het rijksmonument. Het kan in bepaalde gevallen namelijk wenselijk zijn om het opmaken van het rapport over de monumentale waarden of het verduurzamingsonderzoek al aanvang te laten vinden voordat de subsidie is verleend. Dit laat uiteraard onverlet dat de eigenaar in dat geval het risico loopt dat uiteindelijk geen subsidie wordt verstrekt (bijvoorbeeld vanwege het bereiken van het desbetreffende subsidieplafond). Op grond van de subsidieregeling kan echter geen subsidie worden verstrekt voor een verduurzamingsonderzoek dat reeds is afgerond, voordat een subsidieaanvraag wordt gedaan.

Artikel 29e

Artikel 29e heeft betrekking op de hoogte van het subsidiebedrag. Voor de bepaling van de hoogte van het subsidiebedrag is artikel 13 van overeenkomstige toepassing (zie nader de toelichting bij onderdeel C hierboven). Dit betekent dat het subsidiebedrag hetzij € 2.400,- bedraagt (indien het subsidiepercentage op grond van artikel 13 60% bedraagt), hetzij € 1.600 (indien het subsidiepercentage op grond van artikel 13 40% bedraagt). Het feit dat het subsidiebedrag is gebaseerd op (percentage van) een vast bedrag van € 4.000,-, laat onverlet dat eventuele niet bestede middelen van de subsidie voor het normale onderhoud en het verduurzamingsonderzoek als geheel (zie nader hieronder) in het kader van de verantwoording, bedoeld in artikel 25, kunnen worden teruggevorderd.

Artikel 29f

Artikel 29f heeft betrekking op de subsidieaanvraag. In het eerste lid is opgenomen dat de subsidieaanvraag tezamen wordt gedaan met de aanvraag voor subsidie voor het normale onderhoud van het rijksmonument (zie in dit kader ook de toelichting bij artikel 29b).

Artikel 29g

Artikel 29g bevat de eisen waaraan het verduurzamingsonderzoek moet voldoen. Op grond van het eerste lid moet het verduurzamingsonderzoek wordt uitgevoerd volgens de daarvoor in de beroepsgroep geldende normen. In dat kader kan worden gewezen op de uitvoeringsrichtlijn Bouwkundig advies monumenten (URL 2001), beheerd door de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (ERM). Deze uitvoeringsrichtlijn en meer informatie over verduurzaming van monumenten, is te vinden op de website van de ERM: www.stichtingerm.nl.

In aanvulling daarop geldt dat bij de uitvoering van het verduurzamingsonderzoek rekening moet worden gehouden met de monumentale waarden op basis van een door een bouw- of architectuurhistoricus opgesteld rapport over de aanwezige monumentale waarden. Het tweede lid regelt dat via de websitewww.cultureelerfgoed.nl een nadere specificatie beschikbaar wordt gesteld van de inhoud van het op te maken verduurzamingsrapport.

Artikel 29h

Artikel 29h heeft betrekking op de subsidieverplichtingen. Ten eerste is op grond van het eerste lid, artikel 17 (de meldingsplicht) van overeenkomstige toepassing. Op grond van het tweede lid is de eigenaar bovendien verplicht om binnen vier weken na voltooiing van het verduurzamingsonderzoek, een afschrift het verduurzamingsrapport aan de Minister te zenden.

Artikelen 29i tot en met 29k

De artikel 29i tot en met 29k hebben betrekking op de verlening, de verantwoording en vaststelling, onderscheidenlijk de bevoorschotting van de subsidie. Voor de verlening, verantwoording, vaststelling en bevoorschotting geldt telkens dat de subsidie voor het verduurzamingsonderzoek en de subsidie voor het normale onderhoud van het rijksmonument samen worden genomen. Het totaalbedrag van beide subsidies bepaalt het toe te passen verantwoordingsregime en de toe te passen bevoorschottingssystematiek.

In artikel 29i, tweede lid, is een weigeringsgrond opgenomen. Op grond van dat lid wordt een aanvraag om subsidie voor een verduurzamingsonderzoek in ieder geval geweigerd, voor zover aan de eigenaar voor het verduurzamingsonderzoek reeds uit anderen hoofde rijkssubsidie is verstrekt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien aan de eigenaar subsidie is verstrekt voor een verduurzamingsonderzoek op grond van de Subsidieregeling stimulering herstemming monumenten.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
2

Kamerstukken II 2020/21, 32 156, nrs. 110 en 111.

X Noot
3

Voluit: het Beleidskader instandhoudingssubsidie woonhuis-rijksmonumenten.

Naar boven