Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatscourant 2022, 34221 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatscourant 2022, 34221 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 4, onderdelen a, b, d en h, 5, eerste lid, 8, 15, 16, 17, eerste en vierde lid, 19, tweede lid, 25, 34, eerste lid, 44, tweede lid, 48, eerste lid, 50, vierde en zevende lid, van het Kaderbesluit nationale EZK-en LNV-subsidies;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
een inrichting die een vergunning als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit houders van dieren heeft voor onbepaalde tijd en waar de bezoekers van die inrichting in een deel van de referentieperiode een toegangsprijs betaalden om de tentoongestelde dieren te kunnen zien;
winst voor rente en belastingen;
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
oppervlakte van de dierentuin in vierkante meters, exclusief de oppervlakte van parkeerplaatsen en van de op het terrein van de dierentuin aanwezige vakantieverblijven;
opbrengsten als tegenprestatie voor de levering van producten of diensten door de dierentuin;
kosten voor noodzakelijk dagelijks onderhoud aan dierverblijven, kosten om dierenverblijven in te richten en om bezoekers, personeel en dieren veilig te houden;
percentage omzetverlies berekend overeenkomstig artikel 3, tweede lid;
salarislasten, sociale lasten, pensioenpremies en de kosten van ingehuurd personeel;
de periode van 19 december 2019 tot en met 25 januari 2020;
de periode van 19 december 2021 tot en met 25 januari 2022.
1. De Minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een dierentuin om bij te dragen aan de financiering van de noodzakelijke vaste kosten voor dierverzorging met als doel het dierenwelzijn in en de maatschappelijke waarde van dierentuinen te waarborgen, omdat die subsidie nodig is als gevolg van de maatregel tot sluiting van dierentuinen in verband met de bestrijding van de verspreiding van COVID-19.
2. De subsidie wordt vertrekt aan een dierentuin die:
a. ten minste vanaf 19 december 2021 in bezit is van een vergunning als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit houders van dieren;
b. in de subsidiabele periode minder omzet heeft gerealiseerd ten opzichte van de referentieperiode, en
c. zo spoedig mogelijk na 25 januari 2022 open is gegaan om betalende bezoekers te ontvangen.
1. De subsidie bedraagt, met inachtneming van het derde lid, het totaal van de door de dierentuin gemaakte subsidiabele kosten in de subsidiabele periode vermenigvuldigd met het percentage omzetverlies subsidiabele periode.
2. Het percentage omzetverlies, bedoeld in het eerste lid, wordt telkens uitgedrukt in procenten, afgerond op hele percentages en berekend volgens de volgende formule:
1 – (omzet in de subsidiabele periode / de omzet in de referentieperiode) X 100.
3. Indien de EBIT van een dierentuin in de referentieperiode negatief was, bedraagt de subsidie bedoeld in het eerste lid maximaal EBIT in de referentieperiode verminderd met EBIT in de subsidiabele periode.
1. Als subsidiabele kosten, gemaakt in de subsidiabele periode, komen in aanmerking:
a. 70% van de personeelskosten voor het personeel dat in de betreffende subsidiabele periode door de dierentuin is ingezet;
b. parkkosten, vastgesteld overeenkomstig het tweede lid;
c. kosten voor verbruikte diervoeders en diervoeders met medicinale werking, als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet dieren;
d. kosten voor het verrichten van diergeneeskundige handelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet dieren en de aanschaf van daarvoor benodigde materialen;
e. kosten voor verbruikte diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet dieren;
f. kosten die noodzakelijk zijn voor het transporteren van dieren van, naar en binnen de dierentuin ten behoeve van het waarborgen van dierenwelzijn of deelname aan een programma als bedoeld in artikel 4.10, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit houders van dieren;
g. kosten voor de reiniging van dierverblijven, zoals de afvoer van mest en bodembedekkingsmaterialen;
h. kosten voor het verbruik van elektriciteit, gas en water;
i. kosten voor de aanschaf van bedrijfskleding;
j. kosten voor gedragsverrijkende materialen, voor zover die geen deel uitmaken van de inrichting van het dierverblijf;
k. kosten voor de bestrijding van ongedierte, en
l. kosten voor preventieve handelingen die het dierenwelzijn ten goede komen, waaronder preventieve medische behandelingen.
2. Voor de berekening van de kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt de volgende formule gebruikt:
Netto oppervlakte van de dierentuin in m2 x prijs per m2 per dag waarbij al naar gelang de oppervlakte van de dierentuin per staffel het volgende bedrag wordt gebruikt:
|
Oppervlakte van |
Oppervlakte tot en met |
Prijs per m2 per dag in de totale subsidieperiode |
|---|---|---|
|
1 |
25.000 |
€ 0,13 |
|
25.001 |
100.000 |
€ 0,10 |
|
100.001 |
200.000 |
€ 0,07 |
|
200.001 |
300.000 |
€ 0,03 |
|
300.001 |
∞ |
€ 0,0003 |
3. Personeelskosten als bedoeld in het eerste lid, komen niet in aanmerking als subsidiabele kosten als op grond van de Vijfde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid en de Zesde tijdelijke noodmaatregel voor behoud van werkgelegenheid subsidie is verstrekt voor een bedrag dat hoger is dan nihil.
4. Indien een dierentuin voor dezelfde subsidiabele kosten vergoeding heeft gekregen via verstrekte verzekeringsuitkeringen, worden deze in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.
5. Als de dierentuin in de referentieperiode een dag of een aantal dagen gesloten was, komen, in afwijking van het eerste lid, de kosten die zijn gemaakt voor die dag of dagen in de subsidiabele periode niet in aanmerking als subsidiabele kosten, tenzij de sluiting in de referentieperiode een uitzonderingssituatie betrof.
1. Het subsidieplafond op grond van deze regeling is € 12.600.000.
2. Indien het totale bedrag aan te verstrekken subsidies hoger is dan het subsidieplafond, past de Minister een procentuele verlaging toe op alle subsidies.
1. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend in de periode van 19 december 2022 tot en met 23 januari 2023.
2. Een aanvraag bevat ten minste de volgende gegevens:
a. post- en bezoekadres van de dierentuin en het rekeningnummer dat op naam van de dierentuin staat;
b. de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres van de contactpersoon van de dierentuin;
c. een verklaring dat de dierentuin op het moment van aanvraag voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen;
d. een verklaring dat ten aanzien van dezelfde subsidiabele kosten geen uit andere hoofde ontvangen steun, subsidies of uitkeringen met betrekking tot COVID-19 alsmede met andere ontvangen steun of uitkeringen uit bestaande nationale regelingen met betrekking tot COVID-19, niet zijnde leningen of borgstellingsregelingen of fiscale maatregelen is ontvangen waaronder in ieder geval gegevens over de Vijfde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid en de Zesde tijdelijke noodmaatregel voor behoud van werkgelegenheid en de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19;
e. een opgave van verstrekte verzekeringsuitkeringen die zien op schade die is geleden als gevolg van maatregelen in verband met de bestrijding van de verspreiding van COVID-19, en
f. gegevens over de dagen van sluiting voor betalende bezoekers in de referentieperiode, indien de dierentuin in de referentieperiode een dag of een aantal dagen gesloten was als bedoeld in artikel 4, vijfde lid.
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verstrekt de aanvrager op verzoek van de Minister aanvullende informatie ter onderbouwing van de subsidiabele kosten.
4. Bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie van meer dan € 125.000 legt de dierentuin een verklaring van een accountant over volgens een door de Minister ter beschikking gesteld model of een door de Minister geaccepteerd vergelijkbaar document waaruit onder andere het bewijs blijkt met welk bedrag de kosten van de dierentuin als gevolg van COVID-19 zijn verminderd en waarin wordt aangetoond dat de door de dierentuin opgegeven bedragen betrekking hebben op de kosten voor dierverzorging, parkkosten en personeelskosten indien dit van toepassing is.
In afwijking van artikel 47, tweede lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies bedraagt het voorschot 100% van het verleende subsidiebedrag, indien het subsidiebedrag minder dan € 125.000 bedraagt.
1. Een dierentuin vermeldt bij de aanvraag voor subsidieverlening, bedoeld in artikel 6, eerste lid, voor welke twee doelen per onderwerp, bedoeld in de bijlage, een transitieplan wordt opgesteld.
2. Een dierentuin waaraan € 125.000 of meer is verleend, dient bij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, als bedoeld in artikel 6, vierde lid, een transitieplan in dat voldoet aan de bijlage.
3. Een dierentuin waaraan minder dan € 125.000 subsidie is verleend, dient uiterlijk 10 weken na de subsidieverlening een transitieplan in dat voldoet aan de bijlage.
4. Dit artikel is niet van toepassing op een dierentuin waaraan subsidie is verleend op grond van de Tijdelijke regeling subsidie dierentuinen COVID-19 en die in het kader van die verlening een transitieplan heeft ingediend.
De subsidie wordt verminderd met uit andere hoofde ontvangen steun of uitkeringen met betrekking tot COVID-19 die betrekking hebben op dezelfde subsidiabele kosten als waarop de subsidie ziet alsmede met andere ontvangen steun of uitkeringen uit bestaande nationale regelingen met betrekking tot COVID-19, niet zijnde leningen of borgstellingsregelingen of fiscale maatregelen.
De subsidie, bedoeld in artikel 3, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door Staatssteunmaatregel SA.103571 (2022/N).
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 augustus 2023, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor deze datum zijn verleend.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
's-Gravenhage, 13 december 2022
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema
Om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie moet een dierentuin een schriftelijk transitieplan opstellen. In dit plan worden de volgende vier onderwerpen behandeld:
1. Bedrijfsvoering
2. Educatie
3. Conservatie
4. Dierenwelzijn
De dierentuin kiest per onderwerp tenminste twee van de in onderstaande tabel vermelde doelen waarvoor de dierentuin maatregelen gaat nemen. De doelen staan hieronder in de tabel weergegeven. In het transitieplan staat per doel beschreven welke maatregelen de dierentuin neemt. De omschrijving dient concreet, meetbaar, haalbaar en tijdsgebonden te zijn. Het mag gaan om maatregelen die vanaf 19 december 2021 zijn genomen of maatregelen die in de komende maanden genomen zullen worden.
|
Onderwerp |
Doel |
|---|---|
|
Bedrijfsvoering |
Kostenverlaging |
|
Extra omzet genereren |
|
|
Educatie |
Vergroting van kennis over (beschermde) dieren en natuur |
|
Mensen in contact brengen met de natuur |
|
|
Mensen inspireren en laten nadenken over natuurbehoud |
|
|
Aandacht besteden aan bescherming van inheemse diersoorten die in het wild in de dierentuin of regio voorkomen |
|
|
Ontwikkelen van een educatief programma met informatie over waarom wilde dieren ongeschikt zijn als huisdier |
|
|
Educatief programma gericht op specifieke doelgroepen |
|
|
Ontwikkelen en uitvoeren van een collectieplan dat aansluit op educatiedoelen dierentuin |
|
|
Ontwikkelen en uitvoeren van een duurzame bedrijfsvoering die aansluit bij eigen educatiedoelen |
|
|
Conservatie: onderzoek Conservatie: in stand houden beschermde diersoorten Conservatie: opvang beschermde diersoorten |
Ondersteunen van natuurbeschermingsprojecten |
|
Zorgen dat bezoekers zelf conservatie-activiteiten gaan doen en ontwikkelen |
|
|
Activiteiten ondernemen om de inheemse natuur te beschermen (zoals insectenhuisjes, vogelhuisjes, bloemperken voor vlinders en bijen) |
|
|
Ontwikkelen en uitvoeren van een collectieplan dat aansluit op de eigen conservatiedoelstellingen |
|
|
Ontwikkelen en uitvoeren van een duurzame bedrijfsvoering die aansluit bij de eigen conservatiedoelstellingen |
|
|
Dierenwelzijn |
Actueel houden van kennis en kunde en hier naar handelen |
|
Verrijkingsprogramma’s voor dieren in de collectie |
|
|
Onderlinge toetsing van dierentuinen met betrekking tot dierenwelzijnsniveau en het uitwisselen van kennis |
|
|
Beleidsprotocol ontwikkelen voor omgang met surplus dieren |
|
|
Onderzoek doen naar dierenwelzijn |
|
|
Anticiperen op nieuwste inzichten op het gebied van dierenwelzijn en hoe de dierentuin hier innovatief mee omgaat |
Dierentuinen zijn zwaar geraakt door de coronacrisis. Inkomsten namen af, terwijl er nauwelijks bezuinigd kon worden op de hoge vaste kosten voor dierverzorging en noodzakelijk onderhoud. Dierentuinen waren meerdere malen verplicht gesloten en konden in deze periodes geen bezoekers ontvangen en konden daardoor nauwelijks inkomsten genereren. De hoge vaste kosten voor dierverzorging en noodzakelijk onderhoud liepen onderwijl gewoon door. Dit heeft een reëel risico opgeleverd voor het dierenwelzijn en de maatschappelijke waarde van dierentuinen.
Op grond van de Tijdelijke regeling subsidie dierentuinen COVID-19 is aan dierentuinen subsidie verleend voor de periode 18 maart 2020 tot en met 30 september 2020, waarin zij eerst gesloten waren in verband met de eerste lockdown, en vervolgens beperkt bezoekers konden ontvangen door afstands- en hygiënemaatregelen. Door de aanhoudende crisis waren dierentuinen opnieuw verplicht gesloten van 9 november tot en met 18 november 2020 en van 15 december 2020 tot en met 19 mei 2021 om de verspreiding van het coronavirus te beperken. Voor dierentuinen, die alleen bezoekers binnen kunnen ontvangen, gold zelfs een verplichte sluiting tot en met 4 juni 2021. Ook voor deze periodes van verplichte sluiting is aan dierentuinen subsidie verleend.
Door de aanhoudende coronacrisis en de nieuwe omikron-variant van het coronavirus zijn opnieuw beperkende maatregelen ingesteld van 19 december 2021 tot en met 25 januari 2022 en waren de dierentuinen verplicht gesloten op grond van de Tijdelijk regeling maatregelen covid-19. Gedurende deze periode, die met de kerstvakantie een periode betreft waarin dierentuinen normaal veel bezoekers ontvangen, hebben dierentuinen nauwelijks inkomsten ontvangen. De Tijdelijke subsidieregeling dierentuinen COVID-19 en de generieke steunmaatregelen vanuit de rijksoverheid zijn voor de sector niet toereikend gebleken om ook de kosten in deze periode van verplichte sluiting op te vangen. Daarom heeft het kabinet besloten de dierentuinen aanvullende steun te verlenen van 12,6 miljoen euro voor de periode waarin de dierentuinen wederom verplicht gesloten waren.
Op grond van de onderhavige Tijdelijke regeling subsidie dierentuinen COVID-19 derde tranche (hierna: Tijdelijke subsidieregeling derde tranche) kunnen dierentuinen subsidie aanvragen voor de gemaakte kosten voor verzorging van de dieren in de periode van 19 december 2021 tot en met 25 januari 2022.
Op grond van de Tijdelijke regeling subsidie dierentuinen COVID-191 hebben dierentuinen subsidie kunnen aanvragen voor de periode van 18 maart 2020 tot en met 30 september 2020. Door een wijziging van de Tijdelijke regeling subsidie dierentuinen COVID-192 kon voor een tweede tranche subsidie worden aangevraagd. Dit betrof de sluiting van 9 november tot en met 18 november 2020 en van 15 december 2020 tot en met 4 juni 2021. Deze regeling is met ingang van 1 augustus 2022 komen te vervallen. Voor de nieuwe subsidiabele periode is daarom de onderhavige regeling opgesteld, de Tijdelijke subsidieregeling derde tranche. Ten opzichte van de Tijdelijke regeling subsidie dierentuinen COVID-19 en de wijziging van die regeling zijn de voorwaarden hoofdzakelijk gelijk gebleven. Hieronder worden de voorwaarden toegelicht.
Het overgrote gedeelte van de omzet van dierentuinen is te relateren aan de bezoekers. Bezoekers betalen voor de entree, betalen parkeergeld en geven geld uit in de horeca of in de winkel van de dierentuinen. De landelijke maatregelen die zijn getroffen ter voorkoming van verspreiding van COVID-19, zoals de sluiting van de dierentuinen en daarna de afstands- en hygiënemaatregelen, hebben daarom significante dalingen in de omzet van dierentuinen tot gevolg gehad.
Dierentuinen hebben daarnaast te maken met vaste kosten voor het verzorgen van de dieren en noodzakelijk onderhoud voor het veilig verblijven van mens en dier in de dierentuin. Het gaat hier om kosten voor het voeren en verzorgen van dieren, maar ook om kosten voor verwarming van verblijven of onderhoud van de techniek van bijvoorbeeld een aquarium. Dit kost veel geld en er valt nauwelijks op te bezuinigen, omdat dieren wel verzorgd moeten worden, ook als de dierentuin gesloten is. Ten slotte hebben dierentuinen weinig financiële buffers, omdat ze geen of in beperkte mate een winstoogmerk hebben.
De financiële impact als gevolg van lagere bezoekersaantallen is dus groot. Als gevolg van de uitbraak van het coronavirus zijn liquiditeitsbehoeften ontstaan. Geldnood of faillissement zou enorme risico’s voor het dierenwelzijn met zich meebrengen. Een deel van de dieren in dierentuinen is niet te herplaatsen, omdat zij leven in familiegroepen. Een familiegroep kan niet zomaar met een bestaande groep in een andere dierentuin samengevoegd worden. Dit is bijvoorbeeld bij bepaalde apensoorten het geval. Bovendien ondervinden dierentuinen over de hele wereld effecten van de coronamaatregelen, waardoor dierentuinen in andere landen ook geen geld hebben om nieuwe verblijven te bouwen en dieren over te nemen. Dieren die niet herplaatst kunnen worden of waarvoor geen ruimte is, zullen moeten worden geëuthanaseerd.
Daarnaast leveren financiële problemen een bedreiging op voor de maatschappelijke waarde van dierentuinen. Dierentuinen nemen deel aan fokprogramma’s voor beschermde diersoorten, investeren in projecten ten behoeve van natuurbehoud, doen onderzoek naar dieren en hun leefomgeving ten behoeve van de bescherming hiervan, en vangen dieren op die bijvoorbeeld uit de illegale handel worden geconfisqueerd. Bovendien leren dierentuinen mensen over de waarde van dieren en de natuur, en sporen zij hen aan om zelf actie te ondernemen om de natuur te beschermen. Deze maatschappelijke taken van dierentuinen zijn van groot belang voor het behouden van biodiversiteit en natuurbescherming, en zijn dan ook wettelijk vastgelegd. Indien er geen of weinig financiële middelen zijn, worden projecten die over deze thema’s gaan geschrapt en kunnen bijvoorbeeld fokprogramma’s voor beschermende diersoorten niet doorgaan. Als dierentuinen failliet gaan, gaan deze taken helemaal verloren.
Het doel van deze regeling is het financieel ondersteunen van dierentuinen om hiermee het dierenwelzijn en de maatschappelijke waarde van dierentuinen te waarborgen. Door een subsidie te verlenen voor een deel van de door dierentuinen gemaakte kosten voor dierverzorging en noodzakelijk onderhoud wordt dit doel bereikt.
De subsidie wordt alleen toegekend aan dierentuinen. In artikel 1 van de regeling wordt gedefinieerd wat een dierentuin is. Onder andere moet een aanvrager ten minste vanaf 19 december 2021 in bezit zijn van een vergunning als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit houders van dieren (artikel 2, tweede lid, onderdeel a).
Door deze eis zijn er organisaties die niet in aanmerking komen voor een subsidie. Dit zijn bijvoorbeeld kinderboerderijen. Kinderboerderijen houden over het algemeen huis- en hobbydieren, en weinig tot geen wilde dieren die specialistische verzorging en huisvesting vereisen. Deze dieren zijn relatief eenvoudig te herplaatsen, waardoor het risico op dierenwelzijnsproblemen ten gevolgen de COVID-19-maatregelen klein is.
Tevens wordt alleen subsidie verleend aan een instelling waar de bezoekers van die instelling entree betalen om de tentoongestelde dieren te kunnen zien. Dit geldt uiteraard alleen voor de periode dat de dierentuinen open mochten zijn. Opleidingsinstituten, vakantieparken en opvangcentra komen daarmee niet in aanmerking. De reden is dat dergelijke instellingen worden gefinancierd met andere inkomstenbronnen dan bezoekers of dat bezoekers niet betalen met het doel de tentoongestelde dieren te zien. Een eventuele terugloop in bezoekersaantallen ten gevolge van de COVID-19 maatregelen heeft hier dus geen substantieel effect op de inkomsten, waardoor er weinig risico voor het dierenwelzijn is.
In deze paragraaf wordt uiteengezet welke subsidiabele kosten in aanmerking komen en hoe deze worden berekend. Vervolgens wordt erop ingegaan hoe de hoogte van de subsidie wordt bepaald.
Op grond van deze subsidieregeling wordt subsidie gegeven voor een deel van de kosten die de dierentuin heeft moeten maken in de subsidiabele periode. De subsidie is dan ook voor die kosten bedoeld. Het gaat om kosten voor het eten en drinken van de dieren, maar bijvoorbeeld ook om kosten die door een dierenarts zijn gemaakt voor noodzakelijke behandelingen. Daarnaast is het belangrijk dat de dierverblijven voldoen aan de eisen die een dier stelt aan zijn omgeving, zoals de juiste temperatuur, ondergrond of beplanting. Deze eisen zijn vastgelegd in paragraaf 1 van hoofdstuk 4 van het Besluit houders van dieren. Ook hebben wilde dieren in gevangenschap specialistische zorg nodig, zodat ze zo goed mogelijk in hun natuurlijke behoeften worden voorzien. Er is bekwaam personeel nodig om dit te doen. Het gaat dan om dierverzorgers, maar ook de technische dienst, plantverzorgers en biologen. Ook zijn er mensen nodig die dierverzorgers in staat stellen om hun werk te doen, denk aan personeelszaken en de salarisadministratie. Ten slotte zijn er educatief medewerkers nodig en medewerkers die de fokprogramma’s en conservatieprojecten coördineren. Daarnaast is het niet alleen belangrijk dat de dieren veilig zijn in hun verblijf, maar ook dat de bezoekers veilig in de dierentuin kunnen zijn. Dat betekent dat onderhoud nodig is aan de dierverblijven en het park zelf, zodat het dierenwelzijn gewaarborgd blijft en er geen ongelukken gebeuren.
Alle kosten die voor deze taken en aspecten gemaakt moeten worden, zijn vaste kosten. Deze kosten lopen door wanneer een dierentuin gesloten is. Het is lastig om op deze kosten te bezuinigen omdat ze nodig zijn om het dierenwelzijn te waarborgen, mens en dier veilig in de dierentuin te laten verblijven, en de maatschappelijke waarde van dierentuinen te waarborgen. Dat betekent dat de volgende kosten in aanmerking komen voor subsidie: personeelskosten, zogenoemde parkkosten en een aantal specifiek in de regeling genoemde overige kostenposten. In de hierop volgende paragraaf (5) wordt nader op deze kosten ingegaan.
De subsidiabele kosten bestaan dus uit de personeelskosten (artikel 4, eerste lid, onderdeel a), parkkosten (artikel 4, eerste lid, onderdeel b) en overige kosten dierverzorging (artikel 4, eerste lid, onderdeel c tot en met l).
De personeelskosten zijn berekend over salarislasten, sociale lasten, pensioenpremies en de kosten van ingehuurd personeel van dat deel van het personeel dat zich inzet om de dieren te verzorgen of de dieren en bezoekers veilig in de dierentuin te laten verblijven. Het deel van het personeel dat zich hiervoor inzet is 70% van het totale personeel. Daarom is 70% van de totale personeelskosten aangemerkt als subsidiabele kosten, zoals hierboven beschreven.
De parkkosten zijn kosten die nodig zijn om de dierenverblijven te onderhouden, in te richten en het park veilig te houden voor mens en dier. De hoogte van de parkkosten wordt bepaald aan de hand van een vast bedrag per dag. Dit bedrag is afhankelijk van de oppervlakte van de dierentuin, omdat de grootte van een dierentuin goed weergeeft wat de hoogte van de parkkosten zijn. Voor een nadere uitleg van de totstandkoming van het gekozen bedrag, verwijs ik naar paragraaf 5.
De hoogte van de overige kosten dierverzorging wordt bepaald aan de hand van de kosten die de dierentuin heeft gemaakt voor onder andere het diervoerder, diergeneesmiddelen, verwerving- en transportkosten, afvoer van mest en materialen, energiekosten of verbruikt water.
Niet alle gemaakte subsidiabele kosten worden gesubsidieerd. Er wordt een deel van deze kosten vergoed. Dat deel wordt bepaald door de hoogte van het omzetverlies. Op deze manier krijgen dierentuinen die meer hebben geleden onder de beperkende maatregelen ter voorkoming van verspreiding van COVID-19, een hogere vergoeding dan dierentuinen die minder negatieve gevolgen hebben ondervonden. Ook zorgt dit ervoor dat, in combinatie met de eerder beschreven afbakening van de subsidiabele kosten, dierentuinen niet meer subsidie ontvangen dan noodzakelijk is om de kosten voor de dierverzorging op te vangen.
Onder omzet wordt op grond van artikel 1 verstaan: de opbrengsten als tegenprestatie voor de levering van producten of diensten door de dierentuin en eventuele, in de consolidatie betrokken, dochterondernemingen. Dierentuinen verlenen diensten door bezoekers in hun park toe te laten. Voor dierentuinen zijn de betalende bezoekers de grootste dan wel enige bron van inkomsten. De omzet omvat in ieder geval inkomsten uit entreegelden, parkeergelden, verkoop van souvenirs of andere goederen, horeca, evenementen of zaal- en locatieverhuur. Omzet omvat niet: subsidiebaten, sponsorbijdragen, giften en baten uit fondsenwerving of financiële baten (zoals donaties of legaten). Deze uitleg van het begrip omzet sluit aan bij het jaarrekeningenrecht en Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving van de Raad voor de Jaarverslaggeving.
Om het omzetverlies te bepalen, wordt de omzet van 19 december 2021 tot en met 25 januari 2022 vergeleken met de omzet uit de periode van 19 december 2019 tot en met 25 januari 2020. Het percentage omzetverlies wordt middels deze formule berekend:
1 – (omzet in de subsidiabele periode /omzet in de referentieperiode) x 100.
De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten en afgerond op hele percentages.
In de subsidiabele periode hebben dierentuinen ook gebruik kunnen maken van andere COVID-19 steunmaatregelen, zoals de Vijfde en Zesde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (hierna: NOW) en Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (hierna: TVL). Er mag geen sprake zijn van overcompensatie met andere regelingen.
Dat betekent dat de loonkosten niet meer kunnen worden opgevoerd als subsidiabele kosten op grond van deze regeling indien de personeelskosten vergoed worden op grond van de NOW. Als de personeelskosten als subsidiabele kosten worden opgevoerd op grond van deze regeling moet een dierentuin bij aanvraag tot vaststelling van de subsidie onder de NOW verzoeken om de verleende subsidie op nihil vast te stellen (artikel 4, derde lid).
Het subsidiebedrag wordt berekend als het totaal van de vaste kosten voor het verzorgen van de dieren en veilig laten verblijven van mens en dier, vermenigvuldigd met het percentage omzetverlies in de subsidieperiode. Dit is weergegeven in de volgende formule.
Hoogte subsidiebedrag = [het totaal van vaste kosten dierverzorging subsidiabele periode X % omzetverlies subsidiabele periode].
Indien een dierentuin in de referentieperiode verlieslijdend was, wordt de hoogte van de subsidie voor de subsidiabele periode gemaximeerd op basis van de zogenoemde EBIT (earnings before interest and taxes). EBIT is in artikel 1 van de regeling gedefinieerd als: winst voor rente en belastingen. Dit wordt ook wel het resultaat genoemd. De toepassing hiervan is niet anders dan bij de eerste en tweede tranche. Er zijn twee mogelijkheden. De berekening van de EBIT kan plaatsvinden door het resultaat voor rente en belastingen te bepalen over de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De tweede mogelijkheid is door het resultaat voor rente en belastingen van het boekjaar op dagbasis toe te rekenen aan de periode waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
Dit plafond is nodig om te voorkomen dat het verlies in de referentieperiode tot een voordeel leidt bij het bepalen van de hoogte van de subsidie. Dit zou overcompensatie tot gevolg hebben.
Zoals in paragraaf 4 van de toelichting is aangegeven, is er gekozen voor een vergoeding van de personeelskosten op basis van een vast percentage. Het is namelijk niet voor alle dierentuinen mogelijk, met name niet bij de kleine(re) dierentuinen, aan de hand van een urenregistratie vast te stellen hoeveel uren daadwerkelijk worden besteed aan de verzorging van dieren. Een andere aanpak zou dan ook hoge administratieve lasten met zich brengen en ook de nodige tijd kosten. Terwijl het omwille van het welzijn van de dieren van belang is dat de dierentuinen op korte termijn inzicht in de te ontvangen subsidie kunnen krijgen. Het hanteren van vast percentage komt de uitvoerbaarheid en snelle vaststelling ten goede.
Het percentage is vastgesteld op 70%. Dit is gebaseerd op het gemiddelde van de personeelskosten van 26 dierentuinen, die een inschatting konden maken van het aandeel personeelskosten dat direct aan dierverzorging toe te wijzen is. In deze steekproef bevonden zich zowel kleine als grote dierentuinen. Bovenop de kosten voor dierverzorgend personeel is een toeslag genomen, om ook de noodzakelijke personeelskosten voor bijvoorbeeld educatief medewerkers, technische dienst, of personeelszaken te kunnen dekken. Onder de personeelskosten vallen de salarislasten, sociale lasten, pensioenpremies en de kosten van ingehuurd personeel, zoals de dierenarts of uitzendkrachten.
Parkkosten omvatten bijvoorbeeld kosten voor onderhoud, huisvesting, verrijking, huur, pacht en inrichting dierverblijven of de materialen die de technische dienst gebruikt. Het gaat hierbij om kosten voor regulier onderhoud, inrichting en dergelijke en niet om de kosten voor uitvoering van bijvoorbeeld modernisering van verblijven. Voor de parkkosten is gewerkt met een vast bedrag per vierkante meter, omdat de manier waarop deze kosten worden weggeschreven in de boekhouding per dierentuin verschilt.
Op grond van de begripsomschrijving voor netto parkoppervlakte vallen eventuele parkeerplaatsen niet onder de oppervlakte, evenals vakantieverblijven. Het onderhoud aan die twee functies komt niet ten goede aan het dierenwelzijn en wordt daarom niet meegenomen in de subsidiabele kosten.
Dierentuinen hebben veel ruimte nodig om dieren te huisvesten, zodat het dierenwelzijn van de dieren gewaarborgd is. Daarnaast willen en moeten dierentuinen voldoen aan wettelijke normen die gesteld zijn aan het dierenwelzijn1. De grootte van een dierentuin geeft goed weer wat de hoogte van de parkkosten zijn. Grote dierentuinen hebben meer dierverblijven en meer onderhoud aan de grond. Er zit wel een optimum in de grootte voor het park. Grote dierentuinen hebben schaalvoordelen door bijvoorbeeld inkoopvoordelen. Daarom is gewerkt met een staffel, waarbij er rekening gehouden is met deze schaalvoordelen.
Om de grootte van de dierentuin om te kunnen zetten naar een bedrag is gekeken naar de gemiddelde WOZ-waarde per vierkante meter. Aan de hand van een representatieve steekproef onder de dierentuinen is de totale oppervlakte van deze dierentuinen gedeeld door de totale WOZ-waarde van deze parken. Dit levert een bedrag per vierkante meter op. Hiervan is een staffel bepaald die recht doet aan de grootte van de dierentuin. Van dit bedrag per vierkante meter is een percentage van 33% genomen, omdat niet alle parkkosten bedoeld zijn voor de dieren, educatie of conservatie. Dit percentage is bepaald aan de hand van de exploitatiestructuur van de grootste dierentuinen in Nederland, die meer dan 80% van de totale sector vertegenwoordigen.
De vergoeding voor de parkkosten per dag in de subsidieperiode wordt weergegeven in een staffel.
Voor de vaststelling van de grootte van de dierentuin mag de oppervlakte van de parkeerplaatsen en de vakantieverblijven niet worden meegenomen. Dit levert dan de netto dierentuinoppervlakte op. Aan de hand van de in artikel 4 opgenomen staffel wordt bepaald wat een dierentuin vergoed krijgt voor de parkkosten. Dat gaat middels de volgende formule:
Vergoeding parkkosten = [netto dierentuinoppervlakte x prijs per m2 per dag] x aantal dagen in de subsidieperiode.
Dat betekent dat een dierentuin met een netto dierentuinoppervlakte van 150.000 m2 voor 38 dagen (= subsidiabele periode) de volgende vergoeding voor de parkkosten krijgt: [(25.000 X € 0,13) + (75.000 X € 0,10) + (50.000 X € 0,07)] X 38 = [€ 3.250 + € 7.500 + € 3.500] X 38 = € 541.500.
Naast personeelskosten en kosten voor het onderhoud, inrichting en veilig laten verblijven van mens en dier, zijn er nog andere kosten. Dit omvat in ieder geval kosten voor diervoerder, diervoeders met medicinale werking, kosten voor diergeneesmiddelen, verwerving- en transportkosten, afvoer van mest en materialen en energiekosten en verbruikt water. Deze kosten zijn volledig toe te schrijven aan de verzorging van de dieren, daarom zijn deze kosten in zijn geheel aangemerkt als subsidiabel.
Voor de kosten die in aanmerking komen voor subsidie is in artikel 4, vijfde lid, een uitzondering opgenomen voor de gemaakte kosten tijdens een periode die overeenkomt met de dagen dat de dierentuin in het referentiejaar gesloten was. Het gaat hierbij om een dag of dagen waarop regulier bezoek niet mogelijk is. Een aantal dierentuinen is bijvoorbeeld elke week een of meerdere dagen gesloten. Daarnaast is een aantal dierentuinen gesloten voor publiek tijdens de winterperiode. Ook kunnen dierentuinen tijdens feestdagen gesloten zijn.
De kosten die voor deze dagen zijn gemaakt, kunnen niet opgevoerd worden als subsidiabele kosten. De subsidie is bedoeld ter ondersteuning van de geleden nadelen als gevolg van de ter voorkoming van de verspreiding van de COVID-19 uitbraak getroffen maatregelen. Om bij de aanvraag en het toekennen van de subsidie overcompensatie voor dierentuinen te voorkomen, moeten de dag of dagen van sluiting in het referentiejaar worden uitgesloten van subsidie. Als de sluiting in het referentiejaar een uitzondering was, zoals bijvoorbeeld een verbouwing, dan is deze voorwaarde niet van toepassing.
Het is belangrijk dat dierentuinen beter voorbereid zijn op (fors) omzetverlies. Daarmee neemt het risico op dierenwelzijnsproblemen of risico’s voor de veiligheid van mens en dier af. Dierentuinen die subsidie willen ontvangen, zijn dan ook verplicht een transitieplan op te stellen. In dit plan moeten de volgende vier onderwerpen worden behandeld:
1. Bedrijfsvoering
2. Educatie
3. Conservatie
4. Dierenwelzijn
In dat transitieplan beschrijven de dierentuinen welke maatregelen zij gaan nemen of hebben genomen om beter voorbereid te zijn. De beschrijving van deze maatregelen dient concreet, meetbaar, realistisch en tijdsgebonden te zijn. Het mag gaan om maatregelen die vanaf 19 december 2020 zijn genomen of maatregelen die in de komende maanden genomen zullen worden.
Als er aan een dierentuin minder dan € 125.000 subsidie is verleend, wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld en hoeft de dierentuin geen aanvraag tot vaststelling in te dienen. Dit volgt uit artikel 50, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. In dat geval moet de dierentuin het transitieplan aanleveren 10 weken na de subsidieverlening. Ambtshalve subsidievaststelling zal na die 10 weken plaatsvinden. Dierentuinen aan wie die meer dan € 125.000 aan subsidie is verleend, dienen het transitieplan in wanneer zij de aanvraag tot vaststelling van de subsidie indienen. Die aanvraag dient 13 weken na verlening van de subsidie ingediend worden.
Indien het transitieplan niet is aangeleverd of er zijn per onderwerp niet tenminste twee doelen beschreven, wordt de subsidie op nihil vastgesteld en wordt het reeds uitgekeerde voorschot teruggevorderd.
Indien al gebruik is gemaakt van de eerste of tweede openstelling voor subsidie op grond van de Tijdelijke regeling subsidie dierentuinen COVID-19 en toen dus al een transitieplan opgesteld is, hoeft dit ingevolge artikel 8, vierde lid, in de derde tranche niet nogmaals plaats te vinden op grond van onderhavige regeling. Een transitieplan is namelijk een plan dat ziet op de toekomst. De door de dierentuinen opgestelde transitieplannen worden nu in de praktijk gebracht. Het is daarom niet proportioneel om de dierentuinen die al een transitieplan hebben ingediend, dat opnieuw te laten doen. Dit heeft ook geen toegevoegde waarde. Indien aan een dierentuin nog geen subsidie is verleend of als de dierentuin bij de aanvraag tot subsidievaststelling niet aan deze verplichting heeft voldaan bij de eerste of tweede openstelling, zal er (alsnog) een transitieplan ingediend moeten worden.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. Bij de aanvraag tot vaststelling en ambtshalve vaststelling beoordeelt RVO of de aanvrager daadwerkelijk aan alle criteria en voorwaarden voldoet. Indien de aanvrager niet voldoet, dan wordt de subsidie op nihil vastgesteld en wordt het subsidievoorschot teruggevorderd, onder verrekening van het rentevoordeel. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren wanneer een dierentuin een onjuiste of valse verklaring heeft aangeleverd of niet heeft voldaan aan de eisen die gesteld zijn aan het transitieplan.
Deze regeling is gebaseerd op het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: het Kaderbesluit). Dit Kaderbesluit is dan ook bepalend voor de beslissing op de aanvraag, de verlening van voorschotten en de aanvraag tot vaststelling. Dit houdt onder andere in dat er een beslistermijn geldt van 13 weken voor de subsidieverlening, gerekend vanaf de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend.
Op grond van artikel 48, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt wat de voorschotverlening betreft afgeweken van het Kaderbesluit. Normaliter wordt voor bedragen onder de € 25.000 een voorschot van 100% van de maximale hoogte van de subsidie verstrekt. Voor bedragen onder de € 125.000 wordt een voorschot van 90% van de maximale hoogte van de subsidie verstrekt. Er is echter omwille van een soepele uitvoering gekozen voor het gelijk behandelen van bedragen onder de € 25.000 en tussen de € 25.000 en € 125.000. Daarom krijgen alle dierentuinen die een aanvraag doen met een maximaal bedrag aan subsidie onder de € 125.000 100% voorschot. Dierentuinen die een aanvraag hebben ingediend voor een subsidie boven de € 125.000 ontvangen een voorschot van 90%.
De subsidie die op grond van deze regeling wordt verstrekt is aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld.
De regeling is genotificeerd bij de Europese Commissie op grond van artikel 107, tweede lid, onderdeel b, van de VWEU. Een steunmelding direct op deze grond van het VWEU kan – in het geval van de dierentuinen – alleen steun bevatten die schade compenseert die rechtstreeks het gevolg is van de ter voorkoming van de verspreiding van de COVID-19 uitbraak getroffen maatregelen. Omdat deze regeling ziet op de periode dat de dierentuinen volledig moesten sluiten ter voorkoming van de verspreiding van COVID-19, is daar sprake van.
De onderhavige subsidieregeling past binnen de voorwaarden van artikel 107, tweede lid, onderdeel b, van de VWEU en is om die reden op 24 november 2022 goedgekeurd door de Europese Commissie (SA.103571 (2022/N)).
In deze paragraaf worden de regeldrukeffecten van de regeling benoemd. Regeldrukeffecten zijn de investeringen en inspanningen die de dierentuinen verplicht zijn te doen voor een subsidieaanvraag. Voor de derde openstelling voor subsidie moeten voor een groot deel dezelfde handelingen worden gedaan als voor een subsidieaanvraag van de eerste en tweede openstelling. Een verschil is hier wel dat het transitieplan niet opgesteld hoeft te worden als dat bij de eerste of tweede openstelling al is ingediend. Ook het bijwonen van een informatiebijeenkomst en het kennisnemen van de regeling zal niet tot bijkomende kosten leiden voor dierentuinen die ook gebruik hebben gemaakt van de regeling ten aanzien van een van de voorgaande openstellingen. Voor het merendeel zullen de aanvragers voor subsidie dierentuinen zijn die ook gebruik hebben gemaakt van de subsidieregeling bij de vorige openstellingen. De verwachting is niet dat er nieuwe aanvragers voor subsidie zullen zijn. Vanwege de opgedane ervaring, het uitblijven van inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de vorige openstelling en dat er sprake is van één aansluitende subsidiabele periode, zullen naar verwachting de totale kosten lager uitvallen dan bij de vorige openstellingen.
Voor het voorbereiden van de aanvraag zullen allerlei gegevens opgezocht moeten worden. Er wordt met een gemiddeld uurtarief gerekend van € 39,–. Naar verwachting kost het verzamelen van de gegevens voor de inschrijving 20 uur. Voor het invullen van de aanvraag, wordt ook met een gemiddeld uurtarief van € 39,– gerekend. Voor het inschrijven op de regeling zal naar verwachting anderhalf uur nodig zijn. De verwachting is dat de aanvraag niet arbeidsintensief is, omdat met het online aanvraagformulier snel duidelijk is wat er moet worden ingevuld en dierentuinen hier al ervaring mee hebben door de aanvragen voor de vorige openstellingen. Ook betreft het voor deze openstelling één aansluitende periode. Wel valt deze periode in zowel kalenderjaar 2021 als 2022 wat wellicht, net zoals met de tweede openstelling, iets meer tijd zal kosten. De verwachting is dat de kosten voor het voorbereiden en invullen van de aanvraag per aanvrager gelijk zullen blijven met de kosten zoals aangegeven in de toelichting bij de tweede openstelling. Wel weten na twee openstellingen dat het totale aantal aanvragers niet rond de 60 ligt maar naar verwachting gelijk zal zijn aan de tweede openstelling met 41. Hiermee komen de totale kosten uit op circa € 34.378 (€ 39/ uur x 21,5 uur x 41).
Daarnaast dient de aanvraag tot vaststelling van de subsidie gedaan te worden. De geschatte tijdsbesteding hiervoor is twee uur. Hier wordt weer met het standaard tarief gewerkt van € 39,– per uur. De kosten bedragen € 3.198 (€ 39/ uur x 2 uur x 41). Voor subsidiebedragen boven de € 125.000,– dient een verklaring van een accountant volgens een door de Minister ter beschikking gesteld model of een door de Minister geaccepteerd vergelijkbaar document aangeleverd te worden. Er wordt gerekend met een gemiddeld tarief van € 85,– voor de controle door een accountant. Geschat wordt dat voor deze controle tenminste 30 uur nodig is en dat circa 20 dierentuinen dit moeten doen. De totale kosten komen hiermee uit op circa € 51.000 (€ 85/uur x 30 uur x 20).
Uitgaande van circa 41 dierentuinen die een aanvraag zullen doen, komen de totale regeldrukkosten voor het aanvragen van de subsidievaststelling uit op circa € 88.576,– (inschrijven regeling € 34.378,– + aanvragen vaststelling € 3.198,– + eventueel controleverklaring € 51.000,–).
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft besloten het dossier niet te selecteren voor een formeel advies.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij is geplaatst. Hiermee is afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat een snelle inwerkingtreding van de subsidieregeling aanmerkelijke nadelen voor de doelgroep voorkomt.
Gelet op het tijdelijke en eenmalige karakter van de regeling vervalt deze per 1 augustus 2023. De verplichtingen voortvloeiend uit de op grond van deze regeling genomen besluiten blijven echter gelden.
Het is een eis dat de dierentuin bezoekers heeft toegelaten, zodra dit was toegestaan door de overheid (artikel 2, tweede lid, onderdeel c). Daarmee heeft de dierentuin laten zien ook zelf voldoende te hebben gedaan om inkomsten te genereren. Van belang is dat dierentuinen open zijn gegaan, zodra dit was toegestaan, om zo de schade door de COVID-19 maatregelen zoveel mogelijk te beperken.
Bovendien moet een dierentuin minder omzet hebben gehad in de subsidiabele periode ten opzichte van de referentieperiodes in 2019. Voor een dierentuin met meer omzet dan het jaar ervoor ligt een tegemoetkoming als gevolg van de in het kader van COVID-19 getroffen maatregelen niet in de rede.
Op grond van artikel 15 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies kan worden afgeweken van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 10 van dat besluit of de wijze van berekenen van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 11, eerste lid van dat besluit. Van deze uitzonderingsmogelijkheid is gebruik gemaakt voor de berekening van de personeelskosten en de parkkosten.
De Minister verdeelt het subsidieplafond evenredig over de ingediende aanvragen, indien het subsidieplafond wordt overschreden. Dit betekent dat alle aanvragen beoordeeld moeten zijn, voordat een besluit tot subsidieverlening kan worden gedaan. Indien het subsidieplafond wordt overschreden, wordt op alle subsidiebedragen een korting toegepast, totdat het plafond bereikt is. Deze korting wordt naar rato toegepast. Op grond van artikel 26 van het Kaderbesluit heeft de Minister een beslistermijn van 13 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend.
In artikel 6 staat een aantal bepalingen over de aanvraag tot subsidieverlening, de aanvraag tot subsidievaststelling en welke informatie moet worden aangeleverd.
In artikel 6, eerste lid, is bepaald dat een dierentuin een periode van 5 weken heeft om een aanvraag tot subsidieverlening in te dienen. In artikel 6, tweede lid, staat welke gegevens daarbij in ieder geval aangeleverd moeten worden. Daarnaast kan aan de dierentuin verzocht worden om in het kader van controle door de Minister, nadere informatie aan te leveren voor de onderbouwing van de subsidiabele kosten (artikel 6, derde lid).
In artikel 6, vierde lid, wordt vervolgens aangegeven welke informatie moet worden aangeleverd bij de aanvraag tot subsidievaststelling. Daarbij geldt dat alleen indien een dierentuin een subsidie ontvangt van meer van € 125.000 een verklaring van een accountant moet worden ingediend volgens een door de Minister vastgesteld protocol of model. De reden om af te wijken van de gebruikelijke controleverklaring van artikel 50 van het Kaderbesluit, is dat het in deze regeling gaat om een uitzonderingssituatie. Een controleverklaring zou een te zwaar middel zijn, omdat een accountant slechts hoeft te controleren of bepaalde kosten gemaakt zijn. Op grond van artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit hoeft een dergelijke verklaring niet te worden aangeleverd voor dierentuinen die minder dan € 125.00 subsidie ontvangen.
Hoofdstuk 12 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies bevat bepalingen over het verstrekken van voorschotten. In afwijking van artikel 47, tweede lid, bedraagt het voorschot voor een subsidie van minder dan € 125.000 100% in plaats van 90%. Voor bedragen vanaf € 125.000 bedraagt het voorschot 90%.
Over het transitieplan is het nodige toegelicht in paragraaf 6 van deze toelichting. Het moment van indienen kan verschillen, al naar gelang het verleende subsidiebedrag. De reden is dat bij subsidiebedragen onder de € 125.000 euro geen aparte aanvraag tot vaststelling hoeft te worden ingediend.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-34221.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.