Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022-2030

PARTIJEN

1. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit P. Adema, handelend als bestuursorgaan en als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, hierna te noemen LNV;

2. De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten, handelend als bestuursorgaan en als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, hierna te noemen EZK;

3. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, M.L.A. van Rij, handelend als bestuursorgaan en als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, hierna te noemen FIN;

Partijen 1, 2 en 3 hierna samen te noemen ‘het Rijk’

4. Glastuinbouw Nederland, vertegenwoordigd door A.W. Bom-Lemstra, hierna te noemen Glastuinbouw Nederland

5. Stichting Greenports Nederland, vertegenwoordigd door S.M.S. Miltenburg hierna te noemen Greenports NL

Alle Partijen hierna gezamenlijk te noemen: ‘Partijen’;

Partijen hebben het volgende overwogen:

Het onderhavige convenant, getiteld ‘Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022–2030’, is een uitwerking van de glastuinbouwparagraaf C4.6 van het Klimaatakkoord d.d. 28 juni 20191, het Coalitieakkoord 20222 en het huidig nationaal3 en Europees klimaatbeleid.

Het onderhavige convenant is ter opvolging van het ‘Convenant CO2-emissieruimte binnen het CO2-sectorsysteem glastuinbouw voor de periode 2013 – 2020’4, de Meerjarenafspraak Energietransitie glastuinbouw 2014 – 20205 en het Convenant Schone en Zuinige Agrosectoren6 en geldt parallel aan het Convenant CO2-emissieruimte binnen het CO2-sectorsysteem glastuinbouw voor de periode 2021–20247.

In 2020 is de broeikasgasemissie 7,9 Mton (Klimaat- en Energie Verkenning, KEV 2021)8. De glastuinbouwsector heeft de ambitie om in 2040 economisch rendabel én klimaatneutraal te produceren. Het voorlopig restemissiedoel per 2030 ligt op een niet-lineair pad hier naartoe9. Zowel de opwarming van de aarde als de geopolitieke situatie benadrukken de urgentie van de klimaat- en energietransitie in de glastuinbouw. De sector staat voor een grote uitdaging en zal versneld moeten voortbouwen op de transitieaanpak tot nu toe10. Kern van de aanpak is om de afhankelijkheid van fossiele energiebronnen af te bouwen door inzet van energiebesparing, duurzame alternatieven en alternatieve (bij voorkeur biogene) CO2-voorziening. De beoogde reductiedoelstelling vraagt circa 20% besparing, circa 30 PJ duurzame alternatieven en minimaal 2 Mton alternatieve CO2-voorziening in 2030. Uitgangspunten daarbij zijn:

  • Voortzetting van de publiek-private aanpak;

  • Balans tussen stimulering, beprijzing en normering11;

  • Borging van de klimaatdoelen;

  • Voldoende handelings- en economisch perspectief voor ondernemers;

  • Consistentie en voorspelbaarheid van beleid.

  • Het Programma ‘Kas als Energiebron’ blijft een belangrijk instrument en zal worden uitgebreid met extra aandacht voor duurzame opwekking.

Partijen komen overeen als volgt:

Artikel 1. Doel en ambitie

  • 1. Het voorlopige restemissiedoel voor 2030 kent een bandbreedte van 4,3 – 4,8 Mton CO2-equivalenten. Deze doelstelling is indicatief 0,5 – 1,0 Mton extra t.o.v. het Coalitieakkoord en de Miljoenennota 2022. Op basis van een nadere uitwerking van het instrumentarium wordt het restemissiedoel voor 2030 bij de Voorjaarsnota 2023 nader ingevuld. De doelstelling geldt voor de gehele sector, ongeacht eventuele aanpassingen in areaal in de beschouwde periode, en is inclusief de uitstoot van methaan12.

  • 2. De ambitie voor 2040 is om zowel klimaatneutraal als economisch rendabel te zijn.

Artikel 2. Individueel sectorsysteem

  • 1. Het nieuwe individuele sectorsysteem treedt uiterlijk per 1 januari 2025 in werking en dient te voldoen aan de volgende randvoorwaarden:

    • a. Het systeem biedt een effectieve en individuele prikkel middels een heffing;

    • b. Het systeem biedt vooraf en zoveel mogelijk langjarig duidelijkheid over de prijs van uitstoot en over de wijze waarop de prijs tot stand komt;

    • c. Het systeem borgt het restemissiedoelbereik met voldoende zekerheid in combinatie met het overig instrumentarium;

    • d. Het systeem is getoetst op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid;

    • e. Het systeem en ontwerp daarvan wordt gevoed met zoveel mogelijke actuele en complete verbruiks- en uitstootdata;

    • f. Het systeem doet, binnen de voornoemde randvoorwaarden, zo min mogelijk afbreuk aan het verdienvermogen van glastuinbouwondernemers.

  • 2. Het nieuwe systeem is per 1 januari 2023 in gezamenlijkheid door Partijen uitgewerkt. De gezamenlijke uitwerking biedt ten minste duidelijkheid over:

    • a. De vorm van de heffing, te weten vlak, aan de marge of een combinatie van beiden;

    • b. De grondslag van de heffing, te weten fossiele brandstoffen, uitstoot van CO2 en/of methaan;

    • c. Verhandelbaarheid van uitstootrechten, indien van toepassing;

    • d. Bestemming van de heffingsinkomsten, indien van toepassing, met duidelijkheid over de ondersteuning daarvan aan de energietransitie van de glastuinbouw;

    • e. De wijze waarop om wordt gegaan met tuinders die onder het ETS vallen13;

    • f. De wijze waarop om wordt gegaan met bedrijven met glastuinbouw als neventak, in overleg met branchevereniging LTO Nederland.

  • 3. De heffing is een aanvulling op de Energiebelasting en de Opslag Duurzame Energie- en Klimaattransitie. De hoogte en de verwachte toekomstige ontwikkeling daarvan wordt betrokken bij het bepalen van de hoogte en het pad van de heffing om te voldoen aan lid 1, sub f van dit artikel.

  • 4. De heffing is een aanvulling op subsidiërende regelingen zoals de SDE++, MEI, EG. Mogelijke interferentie met dergelijke subsidieregelingen, alsmede mogelijke strijdigheid met staatssteunregels, wordt bezien bij de uitwerking van de heffing.

  • 5. Voornoemde leden laten onverlet dat bepaalde parameters van het systeem zoals de exacte heffingshoogte tussen uitwerking en invoering (nader) ingevuld kunnen worden.

  • 6. Het Rijk is verantwoordelijk voor de invoering en uitvoering van het systeem, het toezicht en handhaving.

  • 7. Glastuinbouw Nederland zet zich in de glastuinbouwondernemers om de juiste gegevens aan te laten leveren.

Artikel 3. Transitieprogramma ‘Kas als Energiebron’

  • 1. LNV en Glastuinbouw Nederland zetten het programma Kas als Energiebron (‘Programma’) voort in de periode tot en met 2030 gericht op energiebesparing en broeikasgas-vrije bronnen. Evaluatie vindt minstens iedere 5 jaar plaats, te beginnen in 2024.

  • 2. Ten behoeve van art. 1 lid1 zetten Partijen in op een besparing van fossiele warmte en fossiele elektriciteit. Beoogd wordt een besparing van ca. 20% in 2030 en ca. 30% bij een klimaatneutrale glastuinbouw (beoogd in 2040) ten opzichte van het gemiddelde over 2015 tot en met 2017. Dit wordt o.a. bereikt met de verdere ontwikkeling van het ‘Het Nieuwe Telen’-concept (HNT), inzet van ledverlichting, fossielvrije teeltconcepten en versnelde implementatie daarvan. Partijen beogen daarnaast een zo zuinig en efficiënt mogelijk gebruik van duurzame energie in de glastuinbouw. Beoogd wordt om in 2025 voor alle gewasgroepen fossielvrije teeltconcepten te hebben ontwikkeld en gedemonstreerd op onderzoekschaal, toepasbaar bij nieuwbouw.

  • 3. LNV en Glastuinbouw Nederland realiseren vanuit het Programma innovatie, kennisontwikkeling, demonstratie en kennisuitwisseling voor energiebesparing, duurzame energietoepassingen en efficiënt gebruik van CO2, waaronder aardwarmte, aquathermie, zonthermie, kaswarmteterugwinning, warmte- en koudeopslag (WKO) en all-electric concepten voor warmtevoorziening zoals warmtepompen en E-boilers.

  • 4. Vanuit het Programma wordt via cursussen en kennisdagen jaarlijks ca. 1000 ha aan telers bijgeschoold. In 2025 heeft ten minste de helft van de ondernemers (ca. 1500) kennis opgedaan van energiebesparende maatregelen uit art. 3 lid2. Daarvan past tenminste 67% van de telers (een deel van) de kennis toe en 100% van de teelt- en energieadviseurs.

  • 5. Binnen het Programma worden demonstratieprojecten van nieuwe kasconcepten, teeltsystemen en HNT ondersteund en wordt voor monitoring op bedrijfs- en gebiedsniveau de Energiemonitoringstool (EMT) ontwikkeld. Deze EMT is eind 2023 gereed voor brede toepassing.

  • 6. LNV en Glastuinbouw Nederland verlengen de PPS-financieringsafspraak (50% publiek, 50% privaat) en het stimuleringskader (Proof of Principle, Subsidieregelingen Energie-efficiëntie Glastuinbouw (EG) en Marktintroductie Energie Innovaties (MEI)), zoals reeds opgenomen in de wijziging Meerjarenafspraak Energietransitie Glastuinbouw 2014–202014 voor de periode tot en met 2030.

    Uiterlijk per 1 januari 2023 zal op basis van een analyse een herontwerp van het sectorspecifieke stimuleringskader worden gemaakt, gericht op invoering per 2024, of zoveel eerder als mogelijk.

  • 7. LNV zal voor het Programma voor 2020 tot en met 2030 in totaal 391 miljoen euro ter beschikking stellen, waarvan 250 miljoen euro vanuit het Klimaatakkoord ten behoeve van broeikasgasreductie in de periode naar 2030. Glastuinbouw Nederland zet via o.a. het programma Kennis in je Kas (KijK) voor de jaren 2020 t/m 2030 18,5 miljoen euro in, mits voor KijK een verbindendverklaring is afgegeven door LNV. Vanuit deze gezamenlijke middelen wordt gemiddeld 13 miljoen euro per jaar ingezet voor onderzoek, Proof of Principle, demonstratie, kennisuitwisseling en communicatie.

    • a. Het Programma is gericht op een integrale kennisaansturing voor onderzoeksmiddelen van de directie Plantaardige Agroketens en Voedselkwaliteit van LNV en de middelen vanuit de Topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen (TT&U);

    • b. Glastuinbouw Nederland spant zich binnen de Topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen in om ten minste 1,1 miljoen euro per jaar in te zetten voor onderzoeksactiviteiten als cofinanciering DLO-capaciteit van de instituten van Stichting DLO of andere erkende instellingen uit gelden van TT&U. Dit wordt gesteund door de directie Strategie Kennis en Innovatie van LNV met 1,1 miljoen euro per jaar via de procedures van de TT&U. Deze middelen zijn onderdeel van de jaarlijkse 13 miljoen euro aan middelen;

    • c. Partijen besteden circa 50% van het budget voor het ontwikkelen van innovatiedoorbraken, uitvoeren van Proof of Principle, onderzoek en demonstratie;

    • d. LNV zet zich binnen de geldende wettelijke kaders (waaronder de Europese mededingingsregels) in om voor de periode 2020 tot en met 2030 gemiddeld per jaar de volgende financiële middelen beschikbaar te stellen:

      • i. Door middel van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, subsidiemodule Marktintroductie Energie-innovaties, gemiddeld minimaal 5 miljoen euro;

      • ii. Door middel van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, subsidiemodule Energie-efficiëntie Glastuinbouw, gemiddeld circa 19 miljoen euro;

      • iii. Binnen het totale jaarlijkse budget voor deze subsidiemodules en het budget voor demonstratieprojecten, kan op basis van actuele ontwikkelingen, onderlinge verschuiving van de financiële inzet plaatsvinden;

    • e. De bestaande begrotingsreserve, opgebouwd voor 50% door het Ministerie van EZK en 50% door het Ministerie van LNV, wordt ingezet voor de regeling nationale EZK- en LNV-subsidies onderdeel Risico’s dekken voor aardwarmte.

Artikel 4. CO2-voorziening

  • 1. Het Rijk beziet op basis van de gehonoreerde SDE++- aanvragen voor CO2-afvang en -levering aan de glastuinbouw of de SDE++ voldoende aansluit op de verduurzamingsopgave in de glastuinbouw en zal zo nodig onderzoeken of bijsturing van de regeling tot de mogelijkheden behoort.

  • 2. Begin 2022 heeft het Rijk een rechtsoordeel15 gepubliceerd, waarmee regionale omgevingsdiensten aanvragen voor ‘niet afvalstatus’ van CO2 afgevangen door afvalenergiecentrales en die benut wordt in de glastuinbouw, kunnen beoordelen en honoreren. Partijen bevorderen waar nodig dat dit rechtsoordeel wordt gevolgd.

Artikel 5. Duurzame energie

  • 1. Het Rijk spant zich ter ondersteuning van de transitie in de glastuinbouwsector in om duurzame energie beschikbaar te maken, middels:

    • a. De subsidie van de onrendabele top van duurzame technieken middels de SDE++;

    • b. Continuering van de inzet op geothermie, waaronder het wegnemen van knelpunten in de wet- en regelgeving en vergunningverlening, het doorontwikkelen van risicobeleid, het ondersteunen van de missie gedreven kennis- en innovatie agenda van Geothermie Nederland en handhaving van de SDE++ en de RNES-garantieregeling voor deze techniek.

    • c. Het aanjagen van aanleg van warmte-infrastructuur en eventueel financieel ondersteunen daarvan. Het Rijk ontwikkelt (mede) daartoe onder meer de Wet Collectieve Warmtevoorziening en een subsidie-instrument dat is toegesneden op warmtenetten voor de gebouwde omgeving waarbij ruimte is voor ankerklanten uit aanpalende sectoren zoals de glastuinbouw. Daarnaast onderzoekt het Rijk of een regeling specifiek voor warmtenetten ten bate van de glastuinbouw nodig is.

    • d. Brede inzet op het versneld opschalen van duurzame warmtebronnen als geothermie, restwarmte en aquathermie, in het licht van het kabinetsbesluit te stoppen met subsidie voor lagetemperatuurwarmte uit houtige biogrondstoffen.

  • 2. Het Rijk zal een verkenning uitvoeren naar de mogelijkheden om de glastuinbouw vanaf 1 december 2023 onder de energiebesparingsplicht te laten vallen, zoals opgenomen in artikel 5.15 van Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en artikel 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).

Artikel 6. Gebiedsaanpak en modernisering areaal

  • 1. Ondertekenende en ondersteunende organisaties als genoemd in artikel 7 lid 3 sub b dragen bij aan een gebiedsaanpak onder leiding van Greenports NL en in nauwe afstemming met de lokale Greenports. Onderdeel daarvan is de realisatie van emissievrije energievoorziening en de modernisering van het glastuinbouwareaal. Per 1 januari 2023 is dit proces in alle tuinbouwclusters16 in gang gezet en vindt voortgangsrapportage plaats.

  • 2. Greenports NL ondersteunt dit proces in alle tuinbouwclusters, in aansluiting op haar aandachtsgebied ‘Ruimtelijke Inrichting’. Onderdeel daarvan is het faciliteren van de initiatiefase en de uitwisseling van best practices.

  • 3. De gebiedsvisies die per 2020 zijn opgesteld, worden -waar nodig geactualiseerd- ingebracht door samenwerkende organisaties aangesloten bij Greenports NL. Greenports NL spant zich in om dit te (laten) betrekken bij de opzet en uitvoering van de Regionale Energie Strategie, Transitievisie Warmte en beoogde Regionale Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat.

  • 4. Greenports NL spreekt decentrale overheden nadrukkelijk aan op hiaten in omgevingsvisies, ruimtelijke ordenings- en vergunningsbeleid en tekortschietende capaciteit en middelen. Greenports NL spreekt decentrale overheden en waar nodig ook het Rijk aan op knelpunten daarin.

  • 5. Glastuinbouw Nederland ontwikkelt voor 1 januari 2024 in het kader van Kas als Energiebron een aanpak voor solitaire bedrijven in de transitie naar duurzame energie. Onderdeel daarvan is kennisdeling over HNT, EMT en fossielvrije teelt.

  • 6. Greenports NL draagt zorg voor de uitvoering van een landelijk programma ‘Gebiedsaanpak’ en maakt afspraken met samenwerkende partijen inzake de uitvoering van de programmaonderdelen. Voor de periode 2022–2025 zijn deze acties geconcretiseerd in het programma ‘Kennisondersteuning Gebiedsaanpak Energie Glastuinbouw’ van Glastuinbouw Nederland.

  • 7. Greenports NL spoort ondertekenende partijen en ondersteunende organisaties als genoemd in artikel 7 lid 3 sub b aan om de voldoende capaciteit en middelen in te zetten, samenwerking te realiseren. Greenports monitort het verloop daarvan.

Artikel 7. Aansturing

  • 1. Partijen zijn formeel verantwoordelijk voor realisatie en borging van het doel volgend uit art. 1 lid1 en de bijbehorende afspraken met betrekking tot de glastuinbouwsector in het Klimaatakkoord en het Convenant.

  • 2. Het Managementteam Energietransitie Glastuinbouw (MT), bestaande uit de vertegenwoordigers van Partijen, is verantwoordelijk voor de beleidsvorming en uitvoering. Indien zich omstandigheden voordoen die correctie of aanpassing vereisen, dan wordt overleg daarover in het MT gevoerd.

  • 3. Het Transitiecollege Energietransitie Glastuinbouw (TC) geeft gevraagd en ongevraagd advies en fungeert als klankbord voor het MT. Het TC bestaat uit de volgende deelnemers:

    • a. Ondertekenende partijen

      • i. Het Rijk (ministeries van LNV, EZK en FIN)

      • ii. Glastuinbouw Nederland

      • iii. Greenports Nederland

    • b. Ondersteunende organisaties

      • i. GroentenFruit Huis

      • ii. Royal Flora Holland

      • iii. Wageningen University & Research

      • iv. Rabobank

      • v. AVAG Greenhouse Technology Centre

      • vi. Stichting Natuur & Milieu

      • vii. Interprovinciaal Overleg

      • viii. Eneco

      • ix. Geothermie Nederland

    Zo nodig worden relevante partijen toegevoegd.

    Ondersteunende partijen zetten zich waar relevant in voor de transitie in de glastuinbouw.

  • 4. Het MT bewaakt de afspraken en de voortgang en informeert het TC daarover ten minste halfjaarlijks. Glastuinbouw Nederland en LNV vormen het secretariaat. De agenda’s voor zowel MT als TC worden in afstemming met de andere deelnemers opgesteld. Het MT vindt in principe zes keer jaar plaats, het TC twee keer per jaar. Naar behoefte worden werkgroepen gevormd die rapporteren aan het MT.

  • 5. Minstens twee keer per jaar wordt overleg gevoerd tussen de voorzitter van Glastuinbouw Nederland, de voorzitter van Greenports NL en de Minister van LNV, de Minister voor K&E en de Staatssecretaris van F&B of hoog-ambtelijke vertegenwoordigers van deze bewindspersonen. Indien nodig worden hier ook andere partijen bij betrokken. Het MT is verantwoordelijk voor de voorbereiding.

  • 6. Partijen laten zich over de uit het convenant voortvloeiende aanpak adviseren door glastuinbouwondernemers, leveranciers en onderzoeksinstellingen zodat inzichten worden benut.

  • 7. Bij bijzondere omstandigheden en/of een urgente situatie kan het MT voorstellen om naast de twee reguliere bestuurlijke overleggen een extra bestuurlijk overleg te organiseren of een specifieke taakgroep in te richten.

Artikel 8. Monitoring

  • 1. Leidend voor het nationale klimaatbeleid is de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) die het PBL ingevolge art. 6 van de Klimaatwet jaarlijks publiceert. Op basis hiervan bepaalt het MT of het restemissiedoel naar verwachting gehaald wordt en vindt jaarlijks eventuele bijsturing plaats door actualisering en bijstelling van het beleidsprogramma Klimaat.

  • 2. De jaarlijkse WEcR Energiemonitor Glastuinbouw geeft inzicht in de ontwikkeling van energiegebruik, besparing en verduurzaming in de glastuinbouw. Deze gegevens worden door Partijen benut voor o.a. bepaling van het glastuinbouwklimaatbeleid en beoordeling van de voortgang daarvan.

  • 3. De gebruikte data en methodes zorgen ervoor dat de uitkomst van de emissiebepaling van de KEV en de Energiemonitor Glastuinbouw verschillen. Er wordt gestreefd om zo spoedig mogelijk na 1 januari 2023 een eenduidig geharmoniseerde database CO2-emissie te hanteren die wordt opgesteld in overeenstemming tussen CBS, PBL en WEcR en in nauwe samenwerking tussen de betrokken Partijen, waardoor de emissiecijfers van beide methodes naar elkaar toe kunnen groeien.

Artikel 9. Evaluatie

  • 1. De afspraken in dit convenant gelden tot en met 31 december 2030 en worden geëvalueerd in 2024 en 2028. Met deze evaluatiemomenten wordt aangesloten bij de borgingscyclus van de Klimaatwet. Partijen zullen bij de evaluatie in overleg treden over de wenselijkheid om een onderscheid te maken tussen teeltemissies en emissies uit netlevering.

  • 2. Partijen ramen uiterlijk in 2024 de elektriciteits-, warmte- en CO2-behoefte van de glastuinbouwsector en netlevering per 2030 en 2040 en de ontwikkeling daarvan, zo mogelijk regio-specifiek.

  • 3. Partijen treden tijdig in overleg over inhoudelijke en financiële afspraken voor de periode na 2030. Voorbereiding voor de vervolgaanpak tot en met 2040 begint in 2029.

Artikel 10. Gronden voor overleg

  • 1. Partijen voeren overleg in het TC of MT bij:

    • a. Voornemens van het Rijk tot wijziging van het restemissiedoel als bedoeld in art. 1 lid 1.

    • b. De constatering van een der partijen dat niet wordt voldaan aan het restemissiedoel uit art. 1 lid1.

    • c. Beleidswijzigingen die leiden tot een wijziging van de Nederlandse klimaatopgave in algemene zin.

    • d. De constatering van een der partijen dat knelpunten optreden in de realisatie van voldoende externe CO2, duurzame energiebronnen en -infrastructuur.

    • e. De constatering van een der partijen dat niet wordt voldaan aan art. 2 lid2. Het Rijk kan in dat geval terugvallen op het eenzijdig opleggen van een beprijzingsinstrument maar dient alvorens overleg te voeren.

    • f. Geschillen over de naleving van de afspraken uit dit convenant.

    • g. Het optreden van de gronden genoemd in art. 12 en 13.

  • 2. Indien overleg plaatsvindt ingevolge art. 10 lid 1 sub c dan wordt de oorzaak daarvan geanalyseerd en:

    • a. Indien het knelpunt te wijten is aan een wijziging in stimulerende instrumenten dan zal het Rijk zich inzetten om waar mogelijk verbeteringen te realiseren.

    • b. Indien het knelpunt te wijten is aan ontbrekende of onvoldoende infrastructuur dan treden partijen in overleg met als uitgangspunt het doel ingevolge art. 1 lid1 via alternatief beleid binnen bereik te brengen.

    • c. Indien het knelpunt niet te wijten is aan de onder sub a en b genoemde gronden dan treden partijen in overleg met als uitgangspunt het doel ingevolge art. 1 lid1 via alternatief beleid binnen bereik te brengen. Onderdeel van het overleg is ten minste het verhelderen wie verantwoordelijk is voor het knelpunt en een eventuele oplossing daarvoor.

  • 3. Indien partijen onderling niet tot overeenstemming komen dan is het eerste escalatieniveau het betrekken van de voorzitters van de Glastuinbouw Nederland, Greenports NL maatschappelijke organisaties en de betrokken Directeur-generaals van de ministeries. Indien nodig kan het overleg zoals benoemd in artikel 7 lid 5 benut worden.

Artikel 11. Naleving en afdwingbaarheid

  • 1. Partijen zijn zelf verantwoordelijk voor naleving van afspraken. Indien dit onvoldoende gebeurt, zullen partijen elkaar hierop aanspreken.

  • 2. Partijen zijn gehouden de afspraken in dit Convenant na te komen, maar partijen kunnen op tekortkomingen in de nakoming van dit Convenant of van afspraken die daarmee samenhangen, bij de burgerlijke rechter geen beroep doen.

Artikel 12. Wijziging, opzegging

  • 1. Indien de resultaten van de evaluatie als bedoeld in art. 9 wijziging van het convenant wenselijk maken, of indien een der partijen wijziging om andere redenen wenselijk acht, worden alle in dit Convenant vastgelegde afspraken in onderling overleg opnieuw gewogen en zal zo nodig een gewijzigd of nieuw Convenant opgesteld worden.

  • 2. Dit Convenant kan alleen gewijzigd worden indien alle Partijen daar schriftelijk mee instemmen. De wijzigingen in het Convenant zullen, ondertekend door Partijen, als bijlage aan dit Convenant worden toegevoegd.

  • 3. Indien er zich omstandigheden voordoen die van dien aard zijn dat een Partij zijn deelname aan het Convenant wil opzeggen, treden Partijen hierover in overleg. Indien na dit overleg de betreffende Partij nog steeds zijn deelname wil opzeggen, dan zal de betreffende Partij het Convenant schriftelijk opzeggen bij de andere Partijen. De andere Partijen zullen binnen drie maanden bezien of- en onder welke voorwaarden zij het Convenant zullen voortzetten.

Artikel 13. Uitvoering in overeenstemming met het recht

  • 1. De afspraken in dit convenant zullen in overeenstemming met het Nederlands recht en het recht van de Europese Unie worden uitgevoerd. In het bijzonder voor zover de afspraken vallen onder de werking van de Europese regels met betrekking tot mededinging en staatssteun.

  • 2. Het Rijk zal – indien uit de afspraken zoals neergelegd in dit convenant staatsteun inhouden – de steunmaatregel op grond van artikel 108, derde lid, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie aanmelden bij de Europese Commissie.

  • 3. Het Rijk zal zich zo nodig en waar mogelijk ervoor inspannen dat de Europese Commissie tot het oordeel komt dat de in het eerste lid genoemde staatssteun verenigbaar is met de interne markt.

  • 4. Indien uit de dialoog van het Rijk en de Europese Commissie blijkt dat de Europese Commissie de in het eerste lid genoemde staatssteun niet verenigbaar met de interne markt zal kunnen verklaren, zullen partijen op initiatief van het Rijk zo spoedig mogelijk met elkaar overleggen over de ontstane situatie. In dat kader kunnen partijen overwegen of dit convenant zodanig te wijzigen of aan te vullen dat aan de bezwaren van de Europese Commissie tegemoet worden gekomen.

Artikel 14. Inwerkingtreding en duur

Dit Convenant treedt in werking met ingang van de dag na ondertekening door alle partijen en loopt door tot en met 31 december 2030, en wordt geacht in werking te zijn getreden vanaf 1 januari 2021.

Artikel 15. Publicatie

Binnen vier weken na ondertekening van dit Convenant wordt de tekst daarvan gepubliceerd in de Staatscourant.

Aldus overeengekomen en in vijfvoud opgemaakt en ondertekend,30 november 2022,

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, M.L.A. van Rij

Glastuinbouw Nederland, A.W. Bom-Lemstra

Stichting Greenports Nederland, S.M.S. Miltenburg

BIJLAGE DUIDING RESTEMISSIE DOELSTELLING 2030

  • KEV 2021 rapporteert voor 2020 een emissie van 6,9 Mton CO2 en 1,0 Methaan = 7,9 Mton CO2-equivalenten, temperatuur gecorrigeerd;

  • KEV 2021 prognotiseert t/m 2030 een emissiereductie van 1,3 Mton CO2 en 0,1 Mton Methaan = 1,4 Mton CO2-equivalenten;

  • Miljoenennota 2022 gaat uit van een emissiereductie per 2030 van 0,2 Mton CO2-equivalenten als gevolg van de aanvullende maatwerksubsidie CO2-levering glastuinbouw;

  • Het Coalitieakkoord benoemt een emissiereductie per 2030 van 1,0 Mton CO2-equivalenten via fiscale maatregelen (afschaffing verlaagd tarief energiebelasting tuinbouw en beperking vrijstelling energiebelasting WKK-gas;

  • Kabinet Tuinbouwbrief 22 april 202217 scherpt de emissiereductie indicatief verder aan met 0,5 tot 1,0 Mton CO2-equivalenten extra;

De indicatieve restemissie 2030 (art. 1 lid 1) is daarmee 7,9 – 1,4 – 0,2 – 1,0 – [0,5 tot 1,0] = 4,3 – 4,8 Mton CO2-equivalenten.

NB. WEcR rapporteert voor 2020 een CO2-emissie temperatuur gecorrigeerd excl. methaan van 6,3 Mton. Het verschil met KEV 2021 is daarmee 0,6 Mton CO2 (excl. methaan). Hier wordt actie op ondernomen, zie artikel 8 lid3.


X Noot
3

Kamerbrief 22-4-2022; 32 627 nr. 39

X Noot
7

Staatscourant 2022 nr. 15244 d.d. 10 juni 2022.

X Noot
12

Het doel is conform PBL-methode en inclusief methaanemissie, zoals gebruikt wordt voor de Klimaat- en Energieverkenning. Het doel van het Convenant CO2 emissieruimte binnen het CO2-sectorsysteem glastuinbouw voor de periode 2013–2020 was exclusief methaanemissie en conform WEcR methode. Om de doelen van beide convenanten te kunnen relateren, moet rekening gehouden worden met de methaanemissie en de verschillen in temperatuur gecorrigeerde CO2-emissies in 2020, gebruikte data en methodes. Zie ook bijlage.

X Noot
13

Bedrijven die onder het ETS vallen, krijgen een korting op de heffingshoogte ter hoogte van de ETS-prijs. De korting zal nooit hoger kunnen zijn dan de heffingshoogte.

X Noot
16

Hierbij wordt gerefereerd aan de 13 tuinbouwclusters voortkomend uit de landelijke inventarisatie. Zie https://www.greenports-nederland.nl/nl/energie

X Noot
17

Tweede Kamer, 2021-2022, 32 627 nr. 39

Naar boven