Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2022, 31978 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatscourant 2022, 31978 | ander besluit van algemene strekking |
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 9 van de Kaderwet SZW-subsidies, en 34a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
BESLUIT:
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
een ernstige aandoening die vermeld is op de bij deze regeling behorende Lijst beroepsziekten, opgenomen in de bijlage;
Deskundigenpanel beroepsziekten als bedoeld in de artikelen 4 en 15;
een stof die vermeld is op de bij deze regeling behorende Lijst beroepsziekten, opgenomen in de bijlage;
stichting Instituut Slachtoffers Beroepsziekten door Gevaarlijke stoffen, gevestigd te ’s-Gravenhage;
Bureau Landelijk Expertisecentrum Stoffengerelateerde Beroepsziekten, ondergebracht bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, gevestigd te Bilthoven;
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
a. de langstlevende van de echtgenoten;
b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon, de minderjarige kinderen, tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond;
c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen, de personen met wie de overledene in gezinsverband leefde;
d. bij ontstentenis van de onder a, b en c bedoelde personen, de erfgenamen, bedoeld in Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek, mits een verklaring van erfrecht wordt overgelegd;
natuurlijke persoon of rechtspersoon voor wie de zelfstandige zonder personeel arbeid in Nederland verricht of heeft verricht krachtens een overeenkomst, waarop Nederlands recht van toepassing is of was, niet zijnde een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
de kosten van het aantal tegemoetkomingen dat is uitgekeerd;
a. kosten die door de SVB zijn gemaakt bij het uitvoeren van deze regeling; en
b. vergoedingen die door de SVB aan het ISBG worden verstrekt voor de advisering ten behoeve van deze regeling;
werknemer of zelfstandige zonder personeel;
natuurlijke persoon of rechtspersoon voor wie de werknemer arbeid in Nederland verricht of heeft verricht krachtens een Nederlandse publiekrechtelijke aanstelling of een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waarop Nederlands recht van toepassing is of was;
degene die voor een natuurlijke persoon of rechtspersoon arbeid in Nederland verricht of heeft verricht krachtens een Nederlandse publiekrechtelijke aanstelling of een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, waarop Nederlands recht van toepassing is of was;
degene die zonder werknemer, werkgever of opdrachtgever te zijn, voor een natuurlijke persoon of rechtspersoon arbeid in Nederland verricht of heeft verricht krachtens een overeenkomst, waarop Nederlands recht van toepassing is of was.
2. In deze regeling wordt met echtgenoot gelijkgesteld de geregistreerde partner en de persoon die op grond van artikel 1, derde lid, onder a, en vierde tot en met zevende lid, van de Algemene Ouderdomswet en de daarop berustende bepalingen, mede als zodanig wordt aangemerkt.
3. In deze regeling wordt niet als echtgenoot aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie de echtgenoot gehuwd is.
Arbeid die wordt verricht aan, op of in schepen of luchtvaartuigen die op het moment van de arbeid hun thuishaven hadden in Nederland, wordt ook aangemerkt als in Nederland verrichte arbeid.
Een tegemoetkoming uit hoofde van deze regeling houdt geen erkenning van aansprakelijkheid door de Staat der Nederlanden in.
1. De werkende heeft eenmalig recht op een tegemoetkoming, indien:
a. het Deskundigenpanel, met inachtneming van het afwegingskader causaliteit en de bijbehorende protocollen beroepsziekten heeft beoordeeld dat:
1°. sprake is van een ernstige aandoening die ten tijde van de aanvraag voor de tegemoetkoming vermeld is op de Lijst beroepsziekten, opgenomen in bijlage; en
2°. voorshands aannemelijk is dat deze ernstige aandoening in het geval van de aanvrager het gevolg is van blootstelling aan één of meer gevaarlijke stoffen bij het verrichten van de arbeid; en
b. de werkende geen betaling in verband met deze ernstige aandoening van één of meer werkgevers of opdrachtgevers heeft ontvangen gelijk aan of hoger dan het bedrag van de tegemoetkoming, ongeacht de vorm waarin de betaling is gedaan en de aard van de kosten waarin de betaling voorziet.
2. Het afwegingskader causaliteit en de bijbehorende protocollen beroepsziekten worden op voordracht van de Adviescommissie Lijst beroepsziekten, bedoeld in het Instellingsbesluit Adviescommissie Lijst beroepsziekten, door de minister vastgesteld en gepubliceerd in de Staatscourant.
3. Indien de werkende na ontvangst van een tegemoetkoming tevens een betaling, van de werkgever dan wel opdrachtgever ontvangt in verband met dezelfde ernstige aandoening als waarvoor de tegemoetkoming is toegekend, ongeacht de vorm waarin de betaling is gedaan en de aard van de kosten waarin de betaling voorziet:
a. doet de werkende aan de SVB onverwijld mededeling van ontvangst van deze betaling; en
b. betaalt de werkende de tegemoetkoming voor het geheel of, wanneer de betaling lager is dan de verleende tegemoetkoming, de tegemoetkoming voor dat deel binnen twaalf weken na ontvangst van de betaling terug aan de SVB.
4. De werkende heeft geen recht op een tegemoetkoming indien een tegemoetkoming of voorschot op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014, de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom en asbestose of de Regeling tegemoetkoming werknemers met CSE is ontvangen door de werkende of een aanvraag op grond van een van deze regelingen voor dezelfde ernstige aandoening onherroepelijk is afgewezen. De werkende heeft evenmin recht op een tegemoetkoming indien een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van een van de genoemde regelingen is ingediend en op die aanvraag niet onherroepelijk is beslist.
De nabestaanden hebben, onder dezelfde voorwaarden, in plaats van de werkende recht op een tegemoetkoming indien de werkende is overleden nadat de aanvraag is ingediend door de werkende, doch voordat op de aanvraag is beslist, en de werkende recht op een tegemoetkoming zou hebben gehad.
1. De eenmalige tegemoetkoming bedraagt € 22.839,–.
2. Indien een of meer werkgevers of een of meer opdrachtgevers een bedrag hebben betaald aan de werkende in verband met dezelfde ernstige aandoening, of indien de werkende betalingen heeft ontvangen als bedoeld in artikel 7, dat in totaal lager is dan het bedrag van de tegemoetkoming, wordt de hoogte van de tegemoetkoming vastgesteld op het positieve verschil tussen de ontvangen bedragen en het bedrag, genoemd in het eerste lid, ongeacht de vorm waarin de betaling is gedaan en de aard van de kosten waarin de betaling voorziet.
3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt als maatstaf genomen de hoogte van de betalingen nadat daarop de verschuldigde belasting op grond van de Wet inkomstenbelasting 2001 en premies voor de volksverzekeringen op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen in mindering zijn gebracht.
Indien de werkende ook vanwege voor een werkgever of opdrachtgever verrichte arbeid buiten Nederland een betaling heeft ontvangen van deze werkgever of opdrachtgever in verband met dezelfde ernstige aandoening, wordt bij de vaststelling van het recht op een tegemoetkoming op overeenkomstige wijze gehandeld als bij de toepassing van artikel 6, tweede lid.
1. De aanvraag voor de tegemoetkoming wordt door de werkende bij de SVB ingediend door middel van een door de SVB beschikbaar gesteld aanvraagformulier, dat door de werkende wordt ondertekend.
2. Na advisering door het ISBG bedoeld in artikel 15, stelt de SVB vast of voor de werkende recht op een tegemoetkoming bestaat.
3. In bijzondere gevallen kan de SVB toestaan dat een aanvraag wordt ingediend anders dan door middel van het aanvraagformulier, bedoeld in het eerste lid, zo nodig onder het stellen van voorwaarden.
4. Indien de werkende voor meer ernstige aandoeningen een aanvraag voor de tegemoetkoming indient, wordt in overleg met de werkende de volgorde van behandeling bepaald door de SVB. Daarbij wordt de werkende in de gelegenheid gesteld zijn voorkeur voor de volgorde van behandeling aan te geven. De behandeling van de tweede en eventuele volgende aanvragen wordt opgeschort totdat de SVB op de eerste aanvraag een besluit heeft genomen.
5. Indien de aanvraag of de ondersteunende documenten in een andere taal dan de Nederlandse taal zijn gesteld, wordt op verzoek van de SVB of het ISBG zo nodig een vertaling in het Nederlands overgelegd die is opgesteld door een beëdigd vertaler. Indien de SVB of het ISBG daarmee instemt, kan een vertaling van de aanvraag of de ondersteunende documenten in een andere taal dan het Nederlands worden overgelegd. Afschriften van de ondersteunende documenten in een andere taal dan het Nederlands zijn gewaarmerkt.
6. De termijn, bedoeld in artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarbinnen de SVB een besluit dient te nemen over de aanvraag is 16 weken. Deze termijn kan eenmalig met ten hoogste 16 weken worden verlengd.
7. Indien de SVB vaststelt dat de werkende één of meer van de gegevens, noodzakelijk voor het vaststellen van het recht op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 4, eerste lid, niet heeft verstrekt, stelt de SVB de werkende in de gelegenheid het ontbrekende gegeven of de ontbrekende gegevens alsnog binnen acht weken te verstrekken. Wordt het gegeven of worden de gegevens niet binnen die acht weken verstrekt, dan wordt de aanvraag buiten behandeling gelaten.
1. De behandeling van de aanvraag wordt in de situatie dat de werkende is overleden nadat de aanvraag is ingediend door de werkende, doch voordat op de aanvraag is beslist, ten behoeve van de nabestaanden voortgezet, tenzij deze schriftelijk aan de SVB te kennen geven daarop geen prijs te stellen.
2. Indien er meer dan één nabestaande is, dragen de nabestaanden er zorg voor dat aan één van hen een volmacht wordt verleend tot vertegenwoordiging ten behoeve van de uitvoering van deze regeling, het in ontvangst nemen van de tegemoetkoming daarbij inbegrepen.
1. De werkende verstrekt de SVB, het ISBG en de door het ISBG aangewezen personen of instellingen bij de indiening van de aanvraag voor een tegemoetkoming in ieder geval de bewijsstukken die noodzakelijk zijn om te beoordelen of de werkende een ernstige aandoening heeft die als beroepsziekte te kwalificeren kan zijn, waaronder in ieder geval een door een bevoegde arts vastgestelde diagnose van de ernstige aandoening.
2. In verband met de voorwaarde dat de werkende aannemelijk maakt dat de ernstige aandoening is veroorzaakt door blootstelling aan één of meer gevaarlijke stoffen bij het verrichten van arbeid als werkende, verstrekt de werkende aan de SVB, het ISBG en de door het ISBG aangewezen personen of instellingen, bij de indiening van de aanvraag om een tegemoetkoming, de inlichtingen en zo mogelijk bewijsstukken omtrent:
a. de blootstelling aan de gevaarlijke stof of stoffen bij het verrichten van arbeid als werkende;
b. de periode gedurende welke die blootstelling aan de gevaarlijke stof of stoffen heeft plaatsgevonden; en
c. degenen die in verband met de arbeid waarbij de blootstelling aan de gevaarlijke stof of stoffen heeft plaatsgevonden als werkgever dan wel als opdrachtgever worden aangemerkt.
3. De werkende verstrekt de SVB, het ISBG en de door het ISBG aangewezen personen of instellingen op verzoek of uit eigen beweging de overige inlichtingen en bewijsstukken die nodig zijn voor de uitvoering van deze regeling en verleent ook de medewerking die redelijkerwijs vereist is.
4. Indien de aanvraag om een tegemoetkoming van de werkende na diens overlijden wordt voortgezet ten behoeve van de nabestaanden, is dit artikel op hen van overeenkomstige toepassing.
1. De SVB betaalt een tegemoetkoming zo spoedig mogelijk uit aan de werkende.
2. Indien artikel 9, tweede lid, van toepassing is, betaalt de SVB de tegemoetkoming zo spoedig mogelijk na ontvangst van een volmacht uit aan de nabestaande.
1. De SVB herziet een besluit tot toekenning van een tegemoetkoming of trekt dat in, indien degene aan wie de tegemoetkoming is toegekend of de nabestaande hiervan:
a. nadien alsnog een betaling heeft ontvangen waarmee rekening zou zijn gehouden bij de vaststelling van het recht op de tegemoetkoming; of
b. een voorwaarde of verplichting als bedoeld in de artikelen 4, eerste lid, onder b, of tweede lid, of 10 niet of niet behoorlijk is nagekomen en dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de tegemoetkoming.
2. De tegemoetkoming die als gevolg van een besluit als bedoeld in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt van degene aan wie een tegemoetkoming is toegekend, of de nabestaande hiervan, teruggevorderd. Indien artikel 9 toepassing heeft gevonden, wordt teruggevorderd van de nabestaande, bedoeld in artikel 9, tweede lid.
3. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan de SVB besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of terugvordering af te zien.
Het bedrag, genoemd in artikel 6, eerste lid, wordt jaarlijks herzien op 1 januari. Het bedrag wordt herzien in de mate waarin het bedrag genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in het voorgaande kalenderjaar is herzien op grond van artikel 14, eerste en tweede lid, van die wet.
1. Het ISBG adviseert de SVB over het voldoen van de aanvraag aan de voorwaarden voor het recht op een tegemoetkoming, waaronder inbegrepen het niet nakomen van de verplichtingen op grond van deze regeling en de toepasselijkheid van eventuele beperkingen met betrekking tot het recht op een tegemoetkoming.
2. Het ISBG vraagt in het kader van de advisering, bedoeld in het eerste lid, aan het Bureau Lexces om ervoor zorg te dragen dat het Deskundigenpanel een oordeel vormt of voldaan is aan de vereisten die gesteld zijn in artikel 4, eerste lid, onder a.
3. Het Deskundigenpanel bestaat uit een of meer kamers. Voor een zitting van een kamer worden een voorzitter en maximaal vier leden aangewezen. Deze personen vervullen geen functies of nevenfuncties die kunnen conflicteren met onafhankelijke en onpartijdige advisering, noch hebben zij deze functies vervuld gedurende een jaar voordat zij een rol vervulden als lid van het Deskundigenpanel. Het Bureau Lexces, gehoord hebbende het Deskundigenpanel, stelt ten behoeve van de werkzaamheden een reglement vast.
4. Indien het ISBG zich bij de advisering laat ondersteunen door derden, waarborgt het ISBG in een met de derde te sluiten overeenkomst de voortgang, de kwaliteit en het vertrouwelijke karakter van de ondersteunende werkzaamheden. Het ISBG behoudt de volledige verantwoordelijkheid voor de ondersteunende werkzaamheden die worden verricht door de derde.
1. De SVB en het ISBG stellen een samenwerkingsovereenkomst op betreffende de samenwerking en werkwijze in het kader van de uitvoering van deze regeling, waarin ten minste wordt vastgelegd:
a. op welke wijze en binnen welke termijn de behandeling van aanvragen om een tegemoetkoming en de advisering ter zake plaatsvindt;
b. op welke wijze de juistheid en de volledigheid van de verkregen inlichtingen wordt onderzocht;
c. op welke wijze gegevens worden verwerkt, beheerd en uitgewisseld;
d. op welke wijze voorlichting en informatievoorziening aan belanghebbenden wordt ingericht;
e. welke vergoeding door de SVB aan het ISBG, op basis van een jaarlijks door het ISBG ingediende begroting, zal worden verstrekt voor de advisering door het ISBG en de werkzaamheden van de door het ISBG ingeschakelde derden;
f. op welke wijze de verstrekking van de vergoeding, bedoeld onder e zal worden ingericht;
g. dat periodiek overleg zal worden gevoerd betreffende de uitvoering van deze regeling, alsmede de frequentie daarvan;
h. welke informatie door het ISBG aan de SVB wordt verstrekt ten behoeve van de informatieverplichting aan de minister; en
i. hoe uit de overeenkomst voortvloeiende geschillen worden beslecht.
2. Het ISBG en het Bureau Lexces stellen in samenspraak met de SVB een overeenkomst op betreffende de samenwerking en werkwijze in het kader van de advisering van deze regeling, waarin ten minste wordt vastgelegd:
a. op welke wijze en binnen welke termijn de beoordeling of een aandoening van de werkende een beroepsziekte is, plaatsvindt;
b. op welke wijze gegevens worden verwerkt, beheerd en uitgewisseld;
c. dat periodiek overleg zal worden gevoerd betreffende de uitvoering van deze regeling, alsmede de frequentie daarvan; en
d. hoe uit de overeenkomst voortvloeiende geschillen worden beslecht.
1. Voor 1 oktober van elk jaar verstrekt de SVB aan de minister in het jaarplan met begroting een opgave van het totaalbedrag aan de voor het komende jaar geraamde baten en lasten met betrekking tot deze regeling, uitgesplitst naar uitkeringslasten per maand en uitvoeringskosten per jaar.
2. In de opgave van de uitkeringslasten, bedoeld in het eerste lid, wordt rekening gehouden met de posten genoemd in artikel 19, tweede lid.
1. De uitkeringslasten en uitvoeringskosten van deze regeling worden gefinancierd uit een rijksbijdrage ten laste van de begroting van de minister.
2. De minister stort op de rekening-courant, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel a, van de Regeling Wfsv, een periodiek voorschot op het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van:
a. de geraamde uitkeringslasten met als valutadatum de tweeëntwintigste dag van elke maand; en
b. 1/12de deel van de geraamde uitvoeringskosten met als valutadatum de vijftiende dag van elke maand.
3. De minister kan, na overleg met de SVB, van de in het tweede lid bedoelde voorschotten afwijken.
1. In de jaarrekening, bedoeld in artikel 49 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, worden de baten en lasten, alsmede de ontvangen periodieke voorschotten, bedoeld in artikel 18, tweede lid, uitgesplitst naar uitkeringslasten en uitvoeringskosten, met betrekking tot deze regeling opgenomen.
2. Op de in het eerste lid bedoelde uitkeringslasten komen in mindering:
a. de bedragen die op grond van artikel 4, eerste lid, onder b, en derde lid, zijn terugbetaald; en
b. de bedragen die op grond van artikel 12 zijn teruggevorderd en zijn terugbetaald.
3. Na goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, rekent de minister de baten en lasten, alsmede de ontvangen periodieke voorschotten, met betrekking tot het desbetreffende kalenderjaar af, met als valutadatum 1 juni van het hierop volgende kalenderjaar.
Artikel 7 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ wordt als volgt gewijzigd:
a. in onderdeel b wordt na ‘asbestslachtoffers’ toegevoegd ‘2014’;
b. onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel v door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
w. de tegemoetkoming, bedoeld in de Regeling tegemoetkoming stoffengerelateerde beroepsziekten.
De Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
Onder vervanging van ‘; of’ aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘; of’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming stoffengerelateerde beroepsziekten hebben ontvangen.
B
Artikel 12, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
Onder vervanging van ‘; of’ aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘; of’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming stoffengerelateerde beroepsziekten hebben ontvangen.
C
Artikel 19 komt te luiden:
De in deze regeling genoemde bedragen worden jaarlijks herzien op 1 januari. De bedragen worden herzien in de mate waarin het bedrag genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in het voorgaande kalenderjaar is herzien op grond van artikel 14, eerste en tweede lid, van die wet.
Artikel 12 van de Regeling tegemoetkoming werknemers met CSE komt te luiden:
De in deze regeling genoemde bedragen worden jaarlijks herzien op 1 januari. De bedragen worden herzien in de mate waarin het bedrag genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in het voorgaande kalenderjaar is herzien op grond van artikel 14, eerste en tweede lid, van die wet.
Artikel 4, vierde lid, is niet van toepassing op een werkende wiens verzoek om toekenning van een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming werknemers met CSE is afgewezen uitsluitend wegens het niet voldoen aan de verplichting, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van die regeling.
Deze regeling zal met de toelichting en bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
Ernstige aandoening |
Veroorzaakt door blootstelling aan |
Toegevoegd aan de lijst per |
Bijzonderheden |
|
---|---|---|---|---|
1. |
Longkanker |
asbest |
1 januari 2023 |
|
2. |
Allergisch beroepsastma |
allergenen |
1 januari 2023 |
|
3. |
Chronic solvent-induced encephalopathy (CSE) |
Vluchtige oplosmiddelen zoals bedoeld in artikel 4.62a van het Arbeidsomstandighedenbesluit. |
1 januari 2023 |
Lopende aanvragen voor de CSE-regeling blijven onder die regeling vallen. Zie hiervoor artikel 4, het vierde lid. |
Deze bijlage bevat de Lijst beroepsziekten waarvoor een tegemoetkoming op grond van de regeling kan worden gevraagd.
Mede met het oog op een zorgvuldige uitvoering wordt gestart met een beperkt aantal beroepsziekten. Hierin speelt ook mee dat de regeling niet alleen voor nieuwe gevallen wordt opgesteld, maar tevens open staat voor werkenden waarvan de ernstige aandoening al langer geleden is vastgesteld. In de komende jaren zullen geleidelijk meer beroepsziekten aan de Lijst worden toegevoegd. Hierover zal de door de minister ingestelde adviescommissie Lijst beroepsziekten adviseren, die wordt ondersteund door Bureau Lexces.
Bij de beroepsziekten die op deze lijst staan, gaat het telkens om de combinatie van een ernstige aandoening en de specifieke gevaarlijke stof of stoffen die deze aandoening veroorzaakt of veroorzaken. Zolang een beroepsziekte niet op de Lijst beroepsziekten staat, kan voor die beroepsziekte geen tegemoetkoming worden toegekend.
Sommige beroepsziekten hebben in alle gevallen een grote impact, zoals longkanker. Andere beroepsziekten kunnen in meer of mindere mate een grote impact hebben of bijvoorbeeld in de loop van de tijd als de blootstelling niet wordt weggenomen een grotere impact krijgen. Als een beroepsziekte niet in alle gevallen een ernstige aandoening betreft, komt dit tot uitdrukking in de benaming in de Lijst beroepsziekten.
Per beroepsziekte wordt een protocol opgesteld aan de hand waarvan de deskundigen uit het Deskundigenpanel kunnen beoordelen of bij een aanvraag al dan niet sprake is van de betreffende beroepsziekte. De protocollen beroepsziekten gaan daartoe nader in op de vraag of een bepaalde ernstige aandoening het gevolg kan zijn van de blootstelling aan de betreffende gevaarlijke stof of stoffen en hoe de bijdrage van de beroepsmatige blootstelling aan die stof of stoffen wordt beoordeeld. Daarnaast vermelden de protocollen beroepsziekten welke eisen worden gesteld aan de medische informatie over de ernstige aandoening en aan de informatie over de blootstellingsgeschiedenis. Als het gaat om een beroepsziekte die niet in alle gevallen een ernstige aandoening betreft, bieden de protocollen beroepsziekten in voorkomende gevallen ook daarvoor een nadere invulling. De protocollen beroepsziekten dragen op die manier bij aan een efficiënte aanpak en een gelijke behandeling van gelijke gevallen door het Deskundigenpanel.
Ieder jaar overlijden ongeveer 3.000 mensen als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen tijdens hun werk. Nog veel meer mensen worden hierdoor ernstig ziek. De gevolgen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen zijn vaak pas lang na deze blootstelling merkbaar. Mede daardoor is het voor slachtoffers van stoffengerelateerde beroepsziekten erg moeilijk om hun schade te verhalen op een (voormalige) werkgever of opdrachtgever. Mensen die ziek zijn geworden en soms niet lang meer te leven hebben, verkeren zo vaak in onzekerheid over het ontvangen van een eventuele schadevergoeding. De onderhavige ministeriële regeling voorziet daarom in een tegemoetkomingsregeling voor werkenden (werknemers en zelfstandigen zonder personeel (hierna: zzp’ers) en voormalige werknemers en zzp’ers) die door blootstelling aan gevaarlijke stoffen tijdens hun werk een beroepsziekte hebben opgelopen, die voorkomt op de Lijst beroepsziekten opgenomen in de bijlage bij deze regeling.
Werkenden die ziek zijn geworden door hun werk kunnen hun (voormalige) werkgever of opdrachtgever aansprakelijk stellen voor de schade (artikel 7:658 BW). Bij stoffengerelateerde beroepsziekten is het voor werkenden vaak lastig om te bewijzen dat de ziekte is ontstaan door blootstelling aan gevaarlijke stoffen tijdens het werk. Dit komt onder meer door het veelal multicausale karakter van stoffengerelateerde beroepsziekten, het vaak pas op latere leeftijd tot uiting komen van gezondheidsschade, het moeten achterhalen van relevante feiten uit het verleden, en de soms moeilijk objectiveerbare klachten die met deze ziekten gepaard gaan. Het gevolg hiervan is dat de afwikkeling van beroepsziekteclaims moeizaam verloopt, hoge kosten met zich brengt (tussen € 15.000 en € 70.000) en juridische procedures vaak lang duren (gemiddeld zo’n 5,3 jaar1). Met de regeling wordt het mogelijk gemaakt om – buiten de privaatrechtelijke route om – in de vorm van een financiële tegemoetkoming, maatschappelijke erkenning te geven aan slachtoffers met een ernstige stoffengerelateerde beroepsziekte.
Met de tegemoetkomingsregeling ontstaat zo voor deze groep slachtoffers een kortere en snellere route naar erkenning van hun beroepsziekte. Middels de regeling kunnen slachtoffers met ernstige stoffengerelateerde beroepsziekten aanspraak maken op een financiële tegemoetkoming als voorshands aannemelijk is dat de ernstige aandoening is veroorzaakt door blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij de arbeid. Een tegemoetkoming is geen schadevergoeding, maar een blijk van erkenning aan slachtoffers met ernstige stoffengerelateerde beroepsziekten dat zij door participatie aan het arbeidsproces ziek zijn geworden. Met de tegemoetkomingsregeling wordt niet afgedaan aan de verantwoordelijkheid van de werkgever en opdrachtgever om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.
Het vraagstuk van het verhalen van schade bij beroepsziekten kent een lange voorgeschiedenis. De Sociaal-Economische Raad (SER) noemde in een advies van december 20122 een aantal opties om het proces te verbeteren, die uiteindelijk geen van alle haalbaar bleken te zijn vanwege het ontbreken van draagvlak. Het vraagstuk werd opnieuw actueel door het advies van 31 januari 2019 van de onafhankelijke commissie Chroom-6 Tilburg3 over de situatie van uitkeringsgerechtigden die tijdens re-integratiewerkzaamheden werden blootgesteld aan chroom-6. In dit advies werd gewezen op het problematische karakter van het stelsel van individuele schadeafhandeling van beroepsziekten via het aansprakelijkheidsrecht. Het voorstel van de commissie was om hiernaar te kijken in een werkgroep. In navolging daarvan heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in juli 2019 de commissie Vergemakkelijking Schade afhandeling Beroepsziekten (VSAB) ingesteld om – onder leiding van de heer T. Heerts (hierna: de commissie Heerts) – te adviseren over een betere organisatie van het proces van schadeafhandeling bij beroepsziekten door blootstelling aan gevaarlijke stoffen4.
In haar advies van 15 mei 20205, heeft de commissie Heerts geconcludeerd dat de marges om tot vergemakkelijking van schadecompensatie bij beroepsziekten te komen klein zijn. Voor een fundamenteel andere inrichting van de mogelijkheid om compensatie voor werkgerelateerde gezondheidsschade te verkrijgen, bleek onvoldoende maatschappelijk draagvlak. De commissie Heerts heeft tevens geconstateerd dat een structurele oplossing van de geschetste problemen bij het verhalen van schade als gevolg van een beroepsziekte binnen de kaders van het aansprakelijkheidsrecht niet goed mogelijk is.
Dit leidde tot het advies om te komen met een algemene financiële tegemoetkoming voor mensen die ernstig ziek zijn geworden door blootstelling aan gevaarlijke stoffen tijdens het werk. Met de onderhavige regeling wordt het mogelijk gemaakt om deze slachtoffers een tegemoetkoming en daarmee tevens erkenning van hun beroepsziekte te bieden. Daarbij stelde de commissie Heerts voor om per geval een panel van deskundigen samen te stellen waaraan advies kan worden gevraagd. De heer B. Bruins heeft in zijn hoedanigheid van verkenner voorgesteld6 om deze panels deel uit te laten maken van een nog op te richten Landelijk Expertise Centrum Stoffengerelateerde Beroepsziekten (LEC-SB), dat in zijn voorstel in een samenwerking zou worden geplaatst met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Hij stelde voor dat het LEC-SB per samenhangend cluster van beroepsziekten een panel van deskundigen vormt, die in elk geval deskundigheid omvatten op het terrein van medische diagnostiek en blootstellingsrisico’s.
Het LEC-SB is op 1 juli 2022 van start gegaan onder de nieuwe naam Lexces en is een samenwerkingsverband van vijf instituten7. Lexces bestaat uit een bestuur, waarin de deelnemers uit het samenwerkingsverband vertegenwoordigd zijn, en een Bureau Lexces, dat is ondergebracht bij het RIVM. Dit bureau heeft als taak het Deskundigenpanel in te richten en te ondersteunen.
Ten behoeve van de uitvoering van de regeling is de als bijlage aan deze regeling toegevoegde lijst van ernstige stoffengerelateerde beroepsziekten opgesteld. Over de aanvullingen op deze Lijst beroepsziekten wordt geadviseerd door een door de Minister van SZW ingestelde adviescommissie. De leden van deze adviescommissie worden als regel gekozen uit de leden van het bestuur van Lexces. De Minister van SZW kan echter anders besluiten. De adviescommissie wordt ondersteund door het Bureau Lexces. In de aanloop naar het op- en inrichten van het Bureau Lexces toe is de lijst ontwikkeld onder de opstartregie van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB).8
Het treffen van een dergelijke tegemoetkomingsregeling door de overheid gebeurt bij hoge uitzondering. Deze regeling volgt niet uit een juridische plicht tot schadevergoeding voor de overheid. In Nederland zijn werkgevers en opdrachtgevers verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van hun werknemers en ingeschakelde zzp’ers. Zij kunnen bij niet-naleving van de voor hen geldende wettelijke zorgplicht aansprakelijk worden gesteld voor schade die hun werknemers en ingeschakelde zzp’ers bij de arbeid oplopen. Daarnaast biedt het socialezekerheidsstelsel in Nederland een financieel vangnet ingeval een werknemer ziek of arbeidsongeschikt is. Het betreft hier echter om meerdere redenen een uitzonderlijke situatie, waardoor een coulanceregeling vanuit de overheid toch wenselijk werd geacht. Dit hangt samen met de lange voorgeschiedenis, het mislukken van eerdere pogingen om tot verbetering in de schadeafhandeling te komen en de schrijnende situatie van slachtoffers, in combinatie met het advies van de commissie Heerts, waarmee het is gelukt om voor deze regeling draagvlak onder zowel werknemers als werkgevers te bereiken.
Het Ministerie van SZW heeft het voortouw genomen om samen met andere departementen en met stakeholders en experts uit de wetenschap, het gesprek te voeren over hoe een tegemoetkomingsregeling eruit zou kunnen zien. Belangrijke randvoorwaarden die bij de nadere uitwerking in acht zijn genomen betreffen de haalbaarheid, uitvoerbaarheid, doeltreffendheid en doelmatigheid. Daarnaast heeft de commissie Heerts een aantal uitgangspunten meegegeven voor de wijze waarop de regeling in de praktijk zal worden uitgevoerd. Zo dient de regeling laagdrempelig en klantvriendelijk te zijn. Verder is het wenselijk dat middels een toegankelijke en duidelijke procedure snel helderheid wordt geboden aan zieke werkenden die een aanvraag voor een tegemoetkoming hebben ingediend.
Voor de nadere uitwerking van de regeling is verder nauw aangesloten bij de aanbevelingen van de commissie Heerts. Voor de onderdelen die het Deskundigenpanel betreffen en de Lijst beroepsziekten, met daarop de stoffengerelateerde beroepsziekten waarvoor de regeling geldt, is aangesloten bij het advies van de heer Bruins. De commissie Heerts heeft bij het ontwikkelen van het voorstel voor de tegemoetkomingsregeling gebruik gemaakt van het voorbeeld van de bestaande tegemoetkomingsregelingen voor stoffengerelateerde beroepsziekten de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014 (de TAS-regeling), en de Regeling tegemoetkoming werknemers met CSE (de CSE-regeling) en de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom en asbestose (de TNS-regeling). Voor zover mogelijk is bij het ontwikkelen van de onderhavige regeling en de uitvoering daarvan eveneens aangesloten bij deze regelingen. Dit heeft onder meer betrekking op het uitvoeringsmodel en de hoogte van de tegemoetkoming. Een belangrijk verschil met de TAS- en CSE-regelingen is dat in het kader van die regelingen een bemiddeling over de schadeafhandeling plaatsvindt richting de (ex)werkgever. Daarom ook wordt in die regelingen de term ‘voorschot’ gehanteerd in plaats van de term ‘tegemoetkoming’.
In de volgende paragrafen wordt nader ingegaan op de hoofdlijnen van de regeling.
De onderhavige regeling is gebaseerd op de artikelen 3, eerste lid, en 9 van de Kaderwet SZW-subsidies en 34a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies maakt spoedeisende tijdelijke verstrekking van aanspraken op financiële middelen, niet zijnde subsidies, door de Minister van SZW mogelijk. De Kaderwet SZW-subsidies is, met uitzondering van artikel 3, tweede lid, van die wet op dergelijke regelingen van overeenkomstige toepassing. Artikel 3, eerste lid, geeft de onderwerpen aan waarover vervolgens regels kunnen worden gesteld. Artikel 34a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen bevat de grondslag om taken op te dragen aan de Sociale verzekeringsbank, zoals dat in deze regeling is vormgegeven.
De Regeling tegemoetkoming stoffengerelateerde beroepsziekten (TSB) is opgebouwd langs een viertal hoofdlijnen, namelijk:
– het gaat om een tegemoetkomingsregeling voor werkenden in het Europese deel van Nederland (hierna: Nederland) – waaronder tevens voormalig werkenden worden verstaan – die ernstig ziek zijn als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen tijdens de arbeid;
– als de slachtoffers voldoen aan de voorwaarden van de regeling ontvangen zij een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat de slachtoffers uit de TAS-, TNS- en CSE-regelingen ontvangen;
– de regeling wordt uitgevoerd door de Sociale verzekeringsbank (SVB) in samenwerking met het Instituut Slachtoffers Beroepsziekten door Gevaarlijke stoffen (ISBG);
– de kwalificatie als beroepsziekte en de beoordeling van het verband tussen de ernstige aandoening en de gevaarlijke stof of stoffen gebeurt door het Deskundigenpanel, dat administratief en inhoudelijk wordt ondersteund door het Bureau Lexces.
Deze hoofdlijnen worden hierna verder toegelicht.
De eerste hoofdlijn betreft de doelgroep van de regeling. Daarbij gaat het om (voormalig) werkenden die ernstig ziek zijn geworden als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen tijdens de arbeid. De omschrijving van deze doelgroep bevat diverse elementen die ieder voor zich om een nadere toelichting vragen.
Een eerste element betreft het grondgebied waarop de regeling van toepassing is. De regeling ziet, zoals al bij 2.1 is opgemerkt, op werkenden die arbeid verrichten in het Europese deel van Nederland. Het heeft dus niet betrekking op werkenden die uitsluitend arbeid verrichten in Caraïbisch Nederland.
Een tweede element betreft een nadere invulling van de doelgroep. Anders dan bij de TAS- en de CSE-regelingen9 komen voor deze tegemoetkomingsregeling niet alleen (voormalige) werknemers in aanmerking maar ook (voormalige) zzp’ers. De commissie Heerts stelt in het adviesrapport dat de weg naar erkenning en algemene tegemoetkoming open zou moeten staan voor alle werkenden en voormalig werkenden, waaronder zowel werknemers als zzp’ers vallen. Een tegemoetkoming voor beroepsziekten die alleen voor werknemers geldt, vond de commissie te beperkt. Dit zou er namelijk toe leiden dat grote groepen mensen die deelnemen aan het arbeidsproces, op basis van de aard van hun dienstverband, zijn uitgesloten van erkenning. Een dergelijke situatie achtte de commissie onwenselijk, onrechtvaardig en niet toekomstbestendig. Dit is tevens in lijn met het advies van de Commissie Regulering van Werk – beter bekend als de commissie Borstlap – die oproept de verschillen tussen de verschillende contractvormen van werkenden kleiner te maken10. Tot slot haalt de commissie Heerts het SER-advies ‘Zelfstandigen en arbeidsomstandigheden’ uit 2011 aan11, waarin de SER stelt dat ‘de arbeidsomstandigheden, het beschermingsniveau en de veiligheid op de werkplek gelijk [moeten] zijn voor allen die arbeid verrichten (werkgevers, werknemers en zelfstandigen).’ Ook de heer Bruins beveelt in zijn adviesrapport over de versterking van de kennisinfrastructuur aan om voor de doelgroep uit te gaan van ‘(ex)werkenden waaronder zowel werknemers als zzp’ers vallen’. Daarmee sluit hij aan bij de opvatting van de commissie Heerts dat de regeling voor alle werkenden zou moeten openstaan.
Bij de nadere uitwerking van de doelgroep is ervoor gekozen de lijn uit de aangehaalde adviezen te volgen. Dit leidt ertoe dat op basis van deze regeling alle (voormalig) werkenden – dus zowel werknemers als zzp’ers – met een stoffengerelateerde beroepsziekte die vermeld is op de bij deze regeling horende Lijst beroepsziekten, in aanmerking kunnen komen voor de tegemoetkoming. Het is daarbij overigens de verwachting dat het merendeel van de aanvragen zal worden ingediend door werknemers, omdat bij stoffengerelateerde ernstige aandoeningen de blootstelling vaak ver in het verleden heeft plaatsgevonden en er toen minder vaak werd gewerkt op basis van een andere arbeidsrelatie dan de klassieke werkgever-werknemer variant.
Ook werkenden die tijdelijk in Nederland deelnamen aan het arbeidsproces kunnen een beroep doen op de regeling. In dat geval moet de blootstelling wel hebben plaatsgevonden in Nederland, in een zodanige mate dat het voorshands aannemelijk is dat de ernstige aandoening daar het gevolg van is.
Daarnaast kunnen in navolging van de TAS-, TNS- en CSE-regelingen ook nabestaanden in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Daarbij gaat het om de situatie dat de aanvrager wel een aanvraag heeft ingediend, maar is overleden voordat op de aanvraag is beslist, en geoordeeld is dat het slachtoffer recht zou hebben gehad op een tegemoetkoming als hij niet tijdens de behandeling van de aanvraag was overleden.
De omvang van de doelgroep is nog erg onzeker, omdat daarover nog geen duidelijkheid bestaat. Er wordt uitgegaan van op den duur maximaal 2.500 toegekende tegemoetkomingen per jaar. Deze inschatting is gebaseerd op cijfers van het NCvB. Jaarlijks worden naar schatting circa 25.000 mensen ziek door hun werk. Gemiddeld genomen gaat het hierbij in 10% van de gevallen om een stoffengerelateerde beroepsziekte. Hiermee is het potentieel aantal toe te kennen tegemoetkomingen 2.500 per jaar. Omdat naar verwachting niet iedereen een aanvraag voor een tegemoetkoming zal indienen, wordt dit aantal aangehouden als de geschatte bovengrens van het jaarlijks aantal toegekende tegemoetkomingen. Verder moet rekening worden gehouden met een hoger aantal aanvragen dan het aantal tegemoetkomingen. Uit de ervaringen met de bestaande regelingen blijkt dat een deel van de aanvragen wordt afgewezen. Omdat de komende jaren de doelgroep van de regeling via een aanvulling van de Lijst beroepsziekten geleidelijk wordt uitgebreid, zullen het aantal aanvragen en toekenningen in de eerste jaren stapsgewijs stijgen.
Een derde element dat om een nadere toelichting vraagt, betreft de voorwaarden die recht geven op een tegemoetkoming, dan wel die leiden tot een beperking van dit recht. De voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om recht te hebben op de tegemoetkoming zijn:
– de aanvraag wordt ingediend door een werkende die een ernstige aandoening heeft die voorkomt op de op dat moment bij deze regeling behorende Lijst beroepsziekten. Daarbij heeft de aanvraag betrekking op één specifiek op deze lijst voorkomende beroepsziekte. Bij de aanvraag dient een door de behandelend arts en/of de bedrijfsarts vastgestelde diagnose te worden toegevoegd. Daarbij is het ook mogelijk dat deze gegevens worden opgevraagd door het ISBG op basis van een machtiging van de aanvrager. Een verklaring van deze artsen kan gebruikt worden als bewijsstuk om aannemelijk te maken dat de werkende de ernstige aandoening heeft waarvoor de aanvraag voor een tegemoetkoming is of wordt ingediend;
– het Deskundigenpanel heeft beoordeeld of sprake is van een ernstige aandoening die vermeld is op de bij deze regeling behorende Lijst beroepsziekten en dat voorshands aannemelijk is dat de ernstige aandoening in het geval van de aanvrager het gevolg is van blootstelling aan één of meer gevaarlijke stoffen bij de arbeid die in de Lijst beroepsziekten zijn opgenomen. Het Deskundigenpanel maakt daarbij gebruik van het afwegingskader causaliteit en de bijbehorende protocollen beroepsziekten, die door de Adviescommissie Lijst beroepsziekten, bedoeld in het Instellingsbesluit Adviescommissie Lijst beroepsziekten, worden voorbereid en die na accordering door de Minister van SZW worden gepubliceerd in de Staatscourant en op de website van Lexces;
– verder mag de aanvrager geen voor de door deze ernstige aandoening opgelopen schade financiële vergoeding(en) hebben ontvangen van of namens de werkgever(s) dan wel opdrachtgever(s) ter hoogte van een bedrag dat evenveel dan wel meer bedraagt dan de hoogte van de tegemoetkoming;
– tot slot geldt dat de aanvrager geen tegemoetkoming mag hebben ontvangen van de TAS-, TNS- of CSE-regeling. Hiermee wordt voorkomen dat de aanvrager twee keer een tegemoetkoming ontvangt voor een stoffengerelateerde beroepsziekte. Indien de werkende een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van één van deze regelingen heeft ingediend en op die aanvraag nog niet onherroepelijk is beslist vindt geen afdoening plaats van de aanvraag voor de tegemoetkoming. De samenloop van tegemoetkomingen speelt eveneens vanuit de zijde van de TAS-regeling. Daarom wordt aan de TAS-regeling een bepaling toegevoegd, die voorkomt dat er sprake is van samenloop van tegemoetkomingen op grond van de TAS-regeling en de TSB.
Of de financiële vergoeding is gedaan in de vorm van een schadevergoeding (eventueel een voorschot) dan wel een tegemoetkoming of anderszins is bij de derde voorwaarde niet van belang. Het gaat om een betaling van de werkgever dan wel opdrachtgever (of namens hen door een verzekeraar) die is gedaan in verband met dezelfde ernstige aandoening als waarvoor de aanvraag voor de tegemoetkoming is ingediend. Het recht op een tegemoetkoming vervalt wanneer het bedrag van de ontvangen betaling(en) gelijk of hoger is dan het bedrag van de tegemoetkoming. Deze voorwaarde is wenselijk, omdat in deze gevallen het slachtoffer reeds een vergoeding van de opgelopen schade heeft verkregen en daarmee tevens de erkenning van een ernstige aandoening als beroepsziekte. Wanneer het bedrag van de ontvangen betaling(en) lager is dan de hoogte van de tegemoetkoming, wordt het recht beperkt door de ontvangen betaling(en) in mindering te brengen op het bedrag van de tegemoetkoming. Zie voor een uitgebreide toelichting de artikelsgewijze toelichting van de artikelen 4 en 12.
Een vierde element betreft de omschrijving ‘die ernstig ziek zijn geworden als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen tijdens de arbeid’. Het vraagstuk of sprake is van een beroepsziekte speelt zich op twee niveaus af. Het eerste niveau betreft de vraag of een ernstige aandoening zich in het algemeen kwalificeert als een beroepsziekte. Het tweede niveau gaat over de vraag of een individuele aanvrager die betreffende beroepsziekte heeft.
Voor het eerste niveau wordt gebruik gemaakt van de definitie van beroepsziekte uit artikel 1.11 van de Arbeidsomstandighedenregeling. De term ‘beroepsziekte’ wordt daar gedefinieerd als ‘een ziekte of aandoening als gevolg van een belasting die in overwegende mate in arbeid of arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden’. Dit houdt feitelijk in dat de ziekte voor de helft of meer veroorzaakt moet zijn door het werk. In sommige gevallen kan een ziekte of aandoening maar één enkele oorzaak hebben (monocausaal verband). Dit geldt bijvoorbeeld voor de ziekte mesothelioom. De enige mogelijke oorzaak van deze ziekte is blootstelling aan de stof asbest. In de meeste gevallen heeft een ziekte of aandoening echter meerdere oorzaken en is deze ziekte of aandoening dus multicausaal. In dat geval bepaalt de sterkte van het wetenschappelijke bewijs over de (statistische) relatie tussen een aandoening en blootstelling aan een gevaarlijke stof op het werk, of een aandoening wordt erkend als beroepsziekte of dat het waarschijnlijker is dat de aandoening door andere oorzaken is ontstaan.
Onder meer op basis van internationale lijsten van beroepsziekten en informatie over regelingen voor beroepsziekten in het buitenland, heeft het NCvB in kaart gebracht welke ernstige aandoeningen zich kwalificeren als beroepsziekten veroorzaakt door gevaarlijke stoffen. Die lijst van beroepsziekten houdt naast de sterkte van het wetenschappelijke bewijs ook rekening met andere aspecten, zoals de mogelijkheid om ook op individueel niveau vast te kunnen stellen of iemand de betreffende beroepsziekte heeft, de mogelijkheid om de ernst van de aandoening te definiëren en meer praktische randvoorwaarden gericht op de uitvoering van de regeling.
Voor het tweede niveau wordt voor een individuele aanvrager nagegaan of deze een erkende beroepsziekte heeft. Bij monocausale beroepsziekten is dit vast te stellen op basis van medische gegevens. Bij multicausale beroepsziekten kunnen ook andere oorzaken de ziekte veroorzaken. In dat geval wordt gekeken of een causale relatie kan worden vastgesteld tussen de ziekte van een individuele aanvrager en de blootstellingsgeschiedenis van deze aanvrager. De commissie Heerts heeft over die causale relatie aangegeven dat die relatie ‘voorshands aannemelijk’ moet zijn. Voor de vraag wanneer het voorshands aannemelijk is dat de gezondheidsklachten van een werkende door blootstelling aan gevaarlijke stoffen op het werk zijn veroorzaakt, verwijst de commissie naar een beoordeling van de ernst van de aandoening en de blootstellingsgeschiedenis van de aanvrager. Hierbij gaat het om het risico dat de aanvrager tijdens de arbeid is blootgesteld aan stoffen in een dergelijke mate dat dit volgens de gangbare wetenschappelijke inzichten oorzakelijk verband houdt met de gediagnosticeerde aandoening.
In het afwegingskader causaliteit zal nader invulling worden gegeven aan het begrip ‘voorshands aannemelijk’ in het kader van deze regeling. Daarnaast zal er per beroepsziekte een protocol worden opgesteld aan de hand waarvan de deskundigen uit het Deskundigenpanel kunnen beoordelen of bij een aanvraag al dan niet sprake is van de betreffende beroepsziekte. Deze protocollen beroepsziekten gaan daartoe nader in op de vraag of een bepaalde ernstige aandoening het gevolg kan zijn van de blootstelling aan de betreffende gevaarlijke stof of stoffen en hoe de bijdrage van de beroepsmatige blootstelling aan die stof of stoffen bij werkenden wordt beoordeeld. Daarnaast gaan de protocollen beroepsziekten vermelden welke eisen worden gesteld aan de medische informatie over de ernstige aandoening en aan de informatie over de blootstellingsgeschiedenis. Voor het antwoord op de vraag wanneer sprake is van het arbeidsrisico blootstelling aan gevaarlijke stoffen kan worden gekeken naar de Arbeidsomstandighedenregelgeving. Het arbeidsomstandighedenrisico ‘blootstelling aan gevaarlijke stoffen’ is geregeld in hoofdstuk 4, afdeling 1, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Blootstelling aan andere arbeidsrisico’s, zoals biologische agentia (voor zover deze niet als een gevaarlijke stof kunnen worden aangemerkt), psychosociale arbeidsbelasting of langdurig overmatig geluid, valt niet onder het bereik van deze regeling.
Verder is van belang dat de regeling alleen betrekking heeft op stoffengerelateerde ernstige aandoeningen. Daarbij is het begrip ‘ernstig’ niet alleen medisch te duiden met de individuele ziektelast, maar gaat het ook om wat door medische experts maatschappelijk gezien als ernstig wordt beschouwd. Bij het beoordelen van de ernst van de aandoening wordt dus niet alleen gekeken naar de gezondheidsschade, maar ook naar de impact van de stoffengerelateerde aandoeningen in de zin van functionele beperkingen en psychosociale- en maatschappelijke gevolgen. Daarbij ziet het begrip ernstige aandoening niet alleen op de aandoening als zodanig, maar kan het ook gaan om blijvende fysieke of psychische beperkingen als gevolg van deze aandoening, nadat de werkende hersteld is verklaard. Als een beroepsziekte niet in alle gevallen een ernstige aandoening betreft, komt dit tot uitdrukking in de benaming in de Lijst beroepsziekten. Met de nadere uitwerking hiervan in de bij de beroepsziekten behorende protocollen beroepsziekten wordt bereikt dat de weging op dezelfde wijze wordt toegepast bij alle werkenden.
Vanwege de uitvoerbaarheid van de regeling en omdat nog niet voor alle beroepsziekten protocollen beschikbaar zijn, is de in de bijlage opgenomen Lijst beroepsziekten vooralsnog beperkt tot drie ernstige aandoeningen. Het gaat hierbij om longkanker door asbest, allergisch beroepsastma en chronic solvent-induced encephalopathy (CSE, ook wel schildersziekte genoemd). Daarbij gaat het telkens om een ernstige aandoening veroorzaakt door een specifieke gevaarlijke stof of stoffen. Beide elementen worden in combinatie benoemd op de Lijst beroepsziekten. In de komende jaren zullen geleidelijk meer beroepsziekten aan de Lijst worden toegevoegd. Daarmee wordt een zorgvuldige opbouw van de regeling bereikt en krijgen de betrokken instanties voldoende gelegenheid om de uitvoering goed op te zetten. De fasering heeft mede als achtergrond dat de regeling niet alleen geldt voor werkenden met een nieuw geconstateerde beroepsziekte, maar ook open staat voor werkenden waarvan de ernstige aandoening al langer geleden is vastgesteld.
De minister heeft een adviescommissie ingesteld die periodiek zal adviseren over de uitbreiding van de Lijst Beroepsziekten, en het afwegingskader causaliteit en de protocollen beroepsziekten zal opstellen en onderhouden. Deze bestaat in de regel uit de leden van het bestuur van Lexces. Deze leden zijn daartoe op persoonlijke titel benoemd. Bij het uitbrengen van een advies over het uitbreiden van de Lijst Beroepsziekten, houdt de adviescommissie in ieder geval rekening met de (komende) beschikbaarheid van voldoende uitvoeringscapaciteit, van een bij de beroepsziekte horend protocol, en van voldoende medische en arbeidshygiënische experts voor deelname aan het Deskundigenpanel. De adviescommissie wordt in haar taak ondersteund door het Bureau Lexces, dat de advisering voorbereidt en zorg draagt voor het (laten) opstellen van het afwegingskader causaliteit en de bijbehorende protocollen beroepsziekten, inclusief het daarvoor noodzakelijk uit te voeren onderzoek. Indien de minister akkoord is met het afwegingskader causaliteit en de bijbehorende protocollen beroepsziekten, zorgt deze voor publicatie in de Staatscourant. De adviescommissie kan op dezelfde wijze het afwegingskader en de bijbehorende protocollen beheren en actualiseren. Wanneer de minister een advies over aanvulling van de Lijst Beroepsziekten overneemt, zal de nieuwe Lijst beroepsziekten door middel van een wijziging van de TSB worden opgenomen in de genoemde regeling. Een wijziging van de regeling wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
De tweede hoofdlijn heeft betrekking op de hoogte en de aard van de tegemoetkoming.
Voor het vaststellen van de hoogte van een (onverplichte) financiële tegemoetkoming bestaan geen vaste uitgangspunten. Bij de totstandkoming van deze regeling is zoveel mogelijk gezocht naar vergelijkbare situaties die als referentiekader konden dienen bij het vaststellen van de hoogte van de tegemoetkoming. Conform het advies van de commissie Heerts, is ervoor gekozen om voor de hoogte aan te sluiten bij de TAS-, TNS- en CSE-regelingen. Deze regelingen kennen een gefixeerd bedrag, zonder een nadere differentiatie naar hoogte, dat jaarlijks wordt geïndexeerd conform de indexering van het wettelijk minimumloon. Het gaat hierbij om een bedrag van € 22.839,– voor het jaar 2023. Dit sluit aan bij het doel en de randvoorwaarden die de commissie Heerts heeft meegegeven. Zo heeft de regeling tot doel om op laagdrempelige wijze erkenning te bieden aan slachtoffers met stoffengerelateerde beroepsziekten. De regeling beoogt niet om te voorzien in een schadevergoeding die gekoppeld is aan de werkelijke schade. Daarom is in de regeling geen differentiatie aangebracht in de hoogte van het bedrag. De reguliere weg tot het verkrijgen van een schadevergoeding via de voormalige werkgever dan wel opdrachtgever blijft overigens altijd open staan; hier doet deze tegemoetkomingsregeling niks aan af. De werkgever c.q. opdrachtgever blijft in geval van aansprakelijkheid gehouden tot betaling van de volledige schadevergoeding.
Op de hoogte van een tegemoetkoming worden eventuele bedragen die een werkende al van een werkgever of opdrachtgever heeft ontvangen in verband met dezelfde vastgestelde ernstige aandoening, in mindering gebracht. Voorts is de werkende verplicht een tegemoetkoming (geheel of gedeeltelijk) terug te betalen aan de SVB, als deze na ontvangst van een tegemoetkoming op grond van deze regeling alsnog een betaling van de werkgever of opdrachtgever ontvangt in verband met dezelfde vastgestelde ernstige aandoening. Zie voor een uitgebreide toelichting de artikelsgewijze toelichting van de artikelen 4 en 12. Dit sluit aan bij het uitgangspunt dat de aansprakelijkheid van de werkgever dan wel opdrachtgever voorop staat. Dit betekent dat de werkgever of opdrachtgever de werkende in staat zal moeten stellen dit bedrag aan de SVB terug te betalen of zelf rechtstreeks het bedrag zal betalen aan de SVB.
Een belangrijk verschil tussen de van overheidswege ingestelde tegemoetkomingsregeling en de juridische afwikkeling van een civiele schadeclaim, is dat voor het vaststellen van het recht op een tegemoetkoming de rol van de werkgever of opdrachtgever als zodanig niet relevant is. Bij een civiele schadeclaim gaat het om een claim richting de werkgever of opdrachtgever. In dat geval moeten de werknemers of zzp’ers in de eerste plaats stellen en, indien nodig, bewijzen dat zij schade lijden (of hebben geleden) in de uitoefening van hun werkzaamheden. In de civiele rechtspraak is aan dit oorzakelijke verband een nadere invulling gegeven. Bij beroepsziekten blijkt het voor werknemers en zzp’ers vaak moeilijk om dit oorzakelijke verband tussen de schade en de uitoefening van de werkzaamheden te bewijzen. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat sprake is van een multicausaal ziektebeeld of doordat de gezondheidsklachten pas lange tijd na de blootstelling op de werkplek ontstaan, waardoor eveneens vragen over het oorzakelijke verband rijzen. Bovendien is na al die jaren het bewijsmateriaal vaak niet meer voorhanden of moeilijk boven water te krijgen. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat de civiele schadeclaim en de tegemoetkomingsaanvraag op grond van deze regeling elk een eigen beoordelingskader kennen; op grond van het burgerlijk recht respectievelijk het bestuursrecht. Dit maakt dat deze procedures los van elkaar staan. Dit neemt niet weg dat het partijen vrij staat om in een civiele procedure (bewijs)stukken in het kader van de tegemoetkomingsregeling (bijvoorbeeld medische rapporten en beoordelingen) over te leggen. De civiele rechter mag in principe zelf beoordelen hoeveel waarde hij daaraan hecht (vrije bewijswaardering).
De verantwoordelijkheid voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden blijft te allen tijde bij de werkgever dan wel opdrachtgever liggen; de tegemoetkomingsregeling doet daar niets aan af. Het is belangrijk dat werkgevers en opdrachtgevers zich blijven inspannen voor goede arbeidsomstandigheden. Daarmee kan worden voorkomen dat werkenden nog steeds beroepsziekten als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen oplopen. Werkgevers en opdrachtgevers die hun zorgplicht niet nakomen (bijvoorbeeld door geen preventieve maatregelen te nemen) blijven in principe aansprakelijk voor de schade (artikelen 7:611, 7:658, 6:162 en 6:175 BW). Op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet wordt bovendien gehandhaafd door met name de Nederlandse Arbeidsinspectie. De toezichthouder heeft een uitgebreid instrumentarium aan bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen tot haar beschikking, waaronder de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen. In het geval van zeer ernstige (gevolgen van) overtredingen (bijvoorbeeld overlijden) van de Arbeidsomstandighedenwet kan het strafrecht worden ingezet.
Als al een schadeclaim is toegewezen, is er geen of slechts een gedeeltelijk recht op een tegemoetkoming. In de situatie dat de werkende een schadevergoeding ontvangt nadat de tegemoetkoming is uitbetaald, geldt dat de ontvangers verplicht zijn dit onverwijld te melden aan de SVB (inlichtingenverplichting) en dat zij afhankelijk van de hoogte van de ontvangen schadevergoeding de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk dienen terug te betalen aan de SVB. Deze verrekening komt al voor in de TAS-, TNS- en CSE-regelingen. Hiermee wordt voorkomen dat de tegemoetkoming aanleiding is voor een lagere financiële vergoeding door de werkgever of opdrachtgever.
Een verschil met de TAS- en CSE-regelingen is dat het daar om een voorschot gaat, waarbij de aanvrager toestemming moet geven dat het IAS bemiddelt tussen de aanvrager en de voormalige werkgever over een schadevergoeding en dat de SVB de eventuele schadevergoeding van de werkgever verrekent met het voorschot. De bemiddeling maakte geen onderdeel uit van het advies van de commissie Heerts en is daarom niet opgenomen in de onderhavige regeling. Als een schadevergoeding van een werkgever wordt verkregen via een dergelijk bemiddelingstraject van het IAS, heeft de uitvoerder een goed zicht op het ontvangen van zo’n vergoeding. Dit zal bij de TSB minder het geval zijn. Zoals hiervoor vermeld, heeft de aanvrager op grond van de TSB wel een inlichtingenverplichting. Indien blijkt dat de aanvrager de inlichtingenverplichting niet is nagekomen, zal de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk door de SVB worden teruggevorderd.
Tot slot behoeft ook de fiscale behandeling van een tegemoetkoming enige toelichting. Omdat de uitbetaling van een tegemoetkoming aan een werkende in één keer gebeurt, zijn de inkomsten van betrokkene in het betreffende jaar substantieel hoger. Uitgangspunt is dat over het bedrag van een tegemoetkoming geen belasting ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001 is verschuldigd, alsmede geen premie voor de volksverzekeringen ingevolge de Wet financiering sociale verzekeringen. Achtergrond hiervan is dat een tegemoetkoming, zoals reeds is opgemerkt, is te beschouwen als een vorm van smartengeld en zodoende niet als inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt aangemerkt. Met deze regeling wordt ook gerealiseerd dat een tegemoetkoming niet tot de middelen in de zin van de Participatiewet wordt gerekend. Zie voor een nadere toelichting de artikelsgewijze toelichting bij artikel 20. Daarnaast wordt mogelijk gemaakt dat de vermogensuitzondering ook geldt voor de vermogensinkomensbijtelling (VIB) in de WLZ en WMO beschermd wonen.
Verder wordt het bedrag van een tegemoetkoming niet meegeteld in de vermogenstoets ten behoeve van aanvragen van toeslagen, zoals de huur- en zorgtoeslag. Daarmee wordt voorkomen dat een uitgekeerde tegemoetkoming gevolgen heeft voor het recht dan wel de hoogte van deze vermogensgerelateerde toeslagen. Aandachtspunt hierbij is wel dat bij het aanvragen van de betreffende toeslag(en) de burger zelf moet aangeven dat sprake is van ‘bijzonder vermogen’ ter hoogte van het bedrag van de ontvangen tegemoetkoming. Bij het kenbaar maken van de beslissing dat de SVB zal overgaan tot het uitkeren van de tegemoetkoming zal de ontvanger over dit punt worden geïnformeerd.
De derde hoofdlijn gaat over de uitvoering van de regeling. Zoals aangegeven, wordt de regeling uitgevoerd door de SVB in samenwerking met het ISBG. Het ISBG kan zich in haar werkzaamheden laten ondersteunen door een externe partij.
Het ISBG is opgericht door centrale werkgevers- en werknemersorganisaties alsmede het Verbond voor Verzekeraars, die ook aan de wieg hebben gestaan van het Instituut Asbestslachtoffers (IAS). Omdat de reikwijdte van de regeling ziet op andere en meer beroepsziekten dan die veroorzaakt zijn door asbest, heeft het IAS, met de genoemde partijen, besloten voor de uitvoering van de regeling een aparte stichting op te richten met een naam, waarin ook de relatie met de andere stoffengerelateerde beroepsziekten tot uiting komt. De werkwijze van het ISBG is identiek aan de uitvoering door het IAS van de eerder genoemde regelingen TAS, TNS en CSE. Door de oprichting van de Stichting ISBG blijven de geldstromen voor de TSB-regeling en die voor de andere regelingen strikt gescheiden en kan binnen de governance van de Stichting ISBG een plek worden gereserveerd voor afvaardiging van patiëntenorganisaties van beroepsziekten door gevaarlijke stoffen.
Er is voor gekozen om de regeling uit te laten voeren door de SVB (in samenwerking met het ISBG), omdat de SVB (eerder in samenwerking met het IAS) al de nodige ervaring heeft met soortgelijke regelingen zoals de eerder genoemde TAS, TNS en CSE-regelingen en opdat daarmee één route ontstaat voor alle overheidsregelingen voor stoffengerelateerde beroepsziekten. Bovendien kennen de genoemde regelingen een hoge klanttevredenheid12.
Ook bij de taakverdeling in het kader van de samenwerking tussen deze partijen is zoveel mogelijk aangesloten bij de wijze waarop die is vastgelegd in de bestaande regelingen. Wel is ervoor gekozen om in deze nieuwe regeling de taken, rollen en verantwoordelijkheden per partij duidelijker te benoemen. In grote lijnen houdt deze samenwerking en taakverdeling in dat de aanvraag wordt ingediend bij de SVB. Het ISBG pakt vervolgens de behandeling op, begeleidt de werkende bij de indiening van de aanvraag om een tegemoetkoming, brengt de blootstellingsgeschiedenis in kaart en completeert het dossier. Mede op basis van het oordeel van het Deskundigenpanel (aandoening is een op de Lijst geplaatste beroepsziekte; de beoordeling of het voorshands aannemelijk is dat de ernstige aandoening het gevolg is van blootstelling aan een gevaarlijke stof), adviseert het ISBG de SVB vervolgens over de aanvraag (te weten over het voldoen aan de voorwaarden). De SVB, als beslisinstantie, besluit over de aanvraag.
Omdat de TSB gaat over meerdere stoffengerelateerde beroepsziekten, zal de doelgroep divers zijn. De beperkingen als gevolg van deze ziekten kunnen zowel fysiek als mentaal zijn. Bovendien zal een deel van de doelgroep een beperkte levensverwachting hebben, door het verloop van hun ziekte. De regeling moet daarom laagdrempelig zijn, toegankelijk en duidelijk voor deze diverse doelgroep. Bovendien stelt dit hoge eisen aan de omgang met de klant; behulpzaamheid en begrip moeten voorop staan. Uit de ervaringen met de andere regelingen blijkt dat een deel van de aanvragen zal worden afgewezen. Bijvoorbeeld omdat men de betreffende beroepsziekte niet blijkt te hebben of omdat een relatie tussen de klachten en de (achterhaalde) blootstellingsgeschiedenis niet voorshands aannemelijk is. Goede voorlichting door de betrokken organisaties is daarom belangrijk. Daarnaast kunnen werknemers een beroep doen op hun bedrijfsarts voor een oordeel of de oorzaak van de betreffende klachten gelegen kan zijn in het werk. Een bijkomend voordeel hiervan is dat de bedrijfsarts meer zicht krijgt op het voorkomen van beroepsziekten binnen het bedrijf en waar nodig daar een preventief beleid op kan inzetten.
Bij de afhandeling van een aanvraag worden op hoofdlijnen de volgende stappen gezet:
– om aanspraak te kunnen maken op een tegemoetkoming moet de werkende zich aanmelden bij de SVB. De SVB heeft daarvoor in samenwerking met het ISBG een ‘loket’ ingericht. Vervolgens neemt het ISBG contact op met de aanvrager en bezorgt deze het aanvraagformulier.
– het ISBG verzorgt en completeert het dossier, brengt de blootstellingsgeschiedenis in kaart en adviseert de SVB met betrekking tot de aanvraag. Een werkende is op grond van artikel 10 van deze regeling verplicht de daartoe relevante informatie te overleggen. Voor medische gegevens kan de werkende daartoe een beroep doen op de behandelend arts of in een voorkomend geval de bedrijfsarts. Daarbij is het ook mogelijk het ISBG te machtigen om deze informatie bij die arts op te vragen. Het kan echter voorkomen dat de stukken die de werkende heeft overgelegd, onvoldoende gegevens bevatten voor een goede beoordeling van de aanvraag.
Uitgangspunt is dat de werkende in dat geval op grond van artikel 10 van deze regeling wordt verzocht de overige inlichtingen en bewijsstukken te verstrekken of alsnog de machtiging verstrekt om deze namens hen op te vragen. Daarbij kunnen ook ex-werkgevers, opdrachtgevers, de bedrijfsarts of collega’s worden gevraagd om informatie die relevant is voor de beoordeling van de aanvraag, bijvoorbeeld over de werkzaamheden of de ernstige aandoening.
Ten behoeve van zijn adviserende rol beschikt het ISBG over een medisch adviseur. Het ISBG gaat na of voldaan is aan de voorwaarden die recht kunnen geven op een tegemoetkoming en of al elders ontvangen vergoedingen in mindering dienen te worden gebracht op het bedrag van de tegemoetkoming. Als in deze fase op basis van de door de werkende verstrekte gegevens al duidelijk is dat sprake is van een formele afwijzingsgrond, zal het ISBG een advies over de aanvraag uitbrengen aan de SVB en wordt de aanvraag niet voorgelegd aan het Deskundigenpanel.
– zodra het ISBG alle benodigde gegevens beschikbaar heeft voor een beoordeling door het Deskundigenpanel, vraagt het ISBG het Bureau Lexces om ervoor zorg te dragen dat het Deskundigenpanel beoordeelt of sprake is van een ernstige aandoening die vermeld is op de bij deze regeling behorende Lijst beroepsziekten en voorshands aannemelijk is dat de ernstige aandoening het gevolg is van blootstelling aan één of meer gevaarlijke stoffen bij de arbeid die in de Lijst beroepsziekten zijn opgenomen. Het Bureau Lexces ondersteunt het Deskundigenpanel zowel inhoudelijk als administratief bij het hele beoordelingsproces.
– het met de beoordeling van het Deskundigenpanel gecompleteerde dossier legt het ISBG, voorzien van een advies, voor aan de SVB. De SVB, als beslisinstantie, toetst naar aanleiding van het verkregen advies van het ISBG de aanvraag en het dossier procedureel en op volledigheid. Vervolgens neemt het een besluit over het toe- of afwijzen van de tegemoetkoming en verzorgt het – in geval van toekenning – de uitbetaling ervan. In het geval van een afwijzing handelt de SVB in voorkomende gevallen het bezwaar en beroep af.
Voor de samenwerking onderling en met het Bureau Lexces dienen goede afspraken te worden gemaakt, die in samenwerkingsovereenkomsten worden vastgelegd. Daarbij gaat het onder meer over de onderlinge verhoudingen en processtappen, zoals de wijze van aanleveren van informatie en adviezen, te hanteren termijnen en de handelwijze in het geval van geschillen. Ook moeten in deze samenwerkingsovereenkomsten afspraken worden gemaakt over aspecten als de taakverdeling bij het geven van voorlichting en te voeren overleg. Een deel van deze afspraken wordt uitgewerkt in interne afspraken, waarin de werkwijze van de SVB, het ISBG en het Bureau Lexces nadere invulling krijgt. Ook zijn er werkinstructies in verband met het werken met medische gegevens en persoonsgegevens. Zie artikel 16 van de regeling.
De vierde en laatste hoofdlijn betreft het uitbrengen van een oordeel door het Deskundigenpanel aan het ISBG. Als voorwaarde voor toekenning van een tegemoetkoming, moet worden beoordeeld of sprake is van een ernstige aandoening die vermeld is op de bij deze regeling behorende Lijst beroepsziekten en of het voorshands aannemelijk is dat de ernstige aandoening het gevolg is van blootstelling aan één of meer gevaarlijke stoffen bij de arbeid die in de Lijst beroepsziekten zijn opgenomen. Deze beoordeling geschiedt door het Deskundigenpanel op basis van het afwegingskader causaliteit en het bij een beroepsziekte horend protocol. De Lijst beroepsziekten biedt een directe koppeling tussen de ernstige aandoening en de gevaarlijke stof of stoffen die deze aandoening kunnen veroorzaken.
Gelijktijdig met de invoering van de TSB is gewerkt aan de inrichting van Lexces. Dit is hét expertisecentrum voor stoffengerelateerde beroepsziekten. In deze netwerkorganisatie werken verschillende organisaties samen om kennis en expertise op het gebied van gevaarlijke stoffen en gezondheidsrisico’s voor werkenden te verzamelen, verder te ontwikkelen en de verspreiding ervan actief te bevorderen. Daarmee draagt Lexces actief bij aan de preventie en beoordeling van stoffengerelateerde beroepsziekten. Lexces bestaat verder uit een bestuur, waarin de deelnemende organisaties uit het samenwerkingsverband vertegenwoordigd zijn. Het Bureau Lexces heeft ten aanzien van de TSB als taken het administratief en inhoudelijk ondersteunen van het Deskundigenpanel en de ondersteuning van de adviescommissie Lijst beroepsziekten. Zoals eerder vermeld, is het Bureau Lexces ondergebracht bij het RIVM.
Een kamer van het Deskundigenpanel zal afhankelijk van de aanvraag bestaan uit arbeidshygiënisten, toxicologen, klinisch arbeidsgeneeskundigen of diverse medisch specialisten zoals longartsen, oncologen, neurologen, dermatologen of bedrijfsartsen met ervaring op dit vlak. Daarnaast is kennis aanwezig op het terrein van alternatieve verklaringen voor de voorliggende ziekten. De leden vervullen geen functies of nevenfuncties die kunnen conflicteren met een onafhankelijke en onpartijdige oordeelsvorming, noch hebben zij deze vervuld binnen een jaar voorafgaand aan het lidmaatschap van het Deskundigenpanel (artikel 15, derde lid). Het Bureau Lexces als onderdeel van RIVM sluit daartoe contracten af met de leden en regelt de vergoeding voor hun deelname aan overleggen.
Voor de selectie van de leden van het Deskundigenpanel heeft Bureau Lexces een schriftelijke procedure opgesteld. Deze procedure gaat over de werving, selectie en aanstelling van deze leden en over de eisen die aan de leden worden gesteld, zoals integer handelen. Het bestuur van Lexces en de Minister van SZW beslissen over de selectie van de leden, op basis van een voorstel van het Bureau Lexces. Het bureau Lexces sluit vervolgens met deze deskundigen een contract tot het verrichten van diensten af. Het Bureau Lexces stelt verder gehoord hebbende het Deskundigenpanel een reglement vast over de werkwijze van het Deskundigenpanel en diens onafhankelijke en onpartijdige functioneren.
Ter ondersteuning van het werk van het Deskundigenpanel heeft het Bureau Lexces een wetenschappelijk secretariaat ingericht. Dit secretariaat zal de door het ISBG aangeboden dossiers in ontvangst nemen en ondersteunt zowel administratief als inhoudelijk het hele beoordelingsproces. Als het Deskundigenpanel heeft beoordeeld of sprake is van een ernstige aandoening, die ten tijde van de aanvraag voor de tegemoetkoming vermeld is op de bij deze regeling behorende Lijst beroepsziekten, en of het voorshands aannemelijk is dat de ernstige aandoening het gevolg is van blootstelling aan één of meer gevaarlijke stoffen bij de arbeid die in de Lijst beroepsziekten zijn opgenomen, worden de dossiers, inclusief dit oordeel, teruggezonden naar het ISBG ten behoeve van de verdere afhandeling.
Bij de beoordeling door een kamer gaat het telkens om ernstige aandoeningen, die op de Lijst Beroepsziekten zijn vermeld en die veroorzaakt zijn door de blootstelling aan een specifieke gevaarlijke stof of specifieke gevaarlijke stoffen bij de arbeid die in de Lijst beroepsziekten zijn genoemd bij de betreffende beroepsziekte. Voor de vraag naar welke ernstige aandoening wordt gekeken, is hetgeen hierover in de aanvraag staat vermeld leidend. Hierbij kan de mogelijkheid van een beroepsziekte ook worden afgewogen tegen alternatieve verklaringen buiten de werksfeer voor de betreffende ernstige aandoening. Bij deze beoordeling maakt het Deskundigenpanel gebruik van het afwegingskader causaliteit en de bijbehorende protocollen beroepsziekten, die gepubliceerd worden in de Staatscourant en op de website van Lexces.
In het kader van deze regeling worden zowel reguliere als bijzondere persoonsgegevens verwerkt, waarvan laatstgenoemde betrekking hebben op de gezondheid. Het betreffen alleen gegevens met betrekking tot de vraag of bij een werkende al dan niet sprake is van een beroepsziekte conform de regeling. Op grond van artikel 22, eerste lid, van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (Uitvoeringswet AVG) is het in beginsel niet toegestaan om gegevens over de gezondheid van werkenden te verwerken. Hiervoor dient een uitzonderingsgrond te bestaan. Mogelijke uitzonderingsredenen voor het verwerken van gegevens over de gezondheid zijn neergelegd in de artikelen 22, tweede lid, en 30 van de Uitvoeringswet AVG.
In het kader van deze tegemoetkomingsregeling is artikel 30, eerste lid, van de Uitvoeringswet AVG van toepassing. Hierin is vastgelegd dat het verwerken van gegevens over de gezondheid van personen niet verboden is voor bestuursorganen en instellingen die ten behoeve van een bestuursorgaan werkzaam zijn, voor zover de verwerking noodzakelijk is voor een goede uitvoering van wettelijke voorschriften die voorzien in aanspraken die afhankelijk zijn van de gezondheidstoestand van de betrokkene. Daarvan is in de onderhavige regeling sprake. Immers, deze regeling voorziet onder bepaalde voorwaarden in het recht op een tegemoetkoming voor werkenden met een beroepsziekte. Het is daarom toegestaan dat de SVB (als bestuursorgaan belast met de uitvoering van deze regeling), het ISBG (als instelling die de aanvrager begeleidt, de dossiervorming verzorgt en die de SVB adviseert over deze aanvraag) en het Bureau Lexces (dat het Deskundigenpanel ondersteunt) de gegevens verwerken over de vraag of bij een werkende al dan niet sprake is van een beroepsziekte in de zin van de regeling. Over het verwerken, beheer en uitwisselen van gegevens moeten afspraken worden gemaakt en vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Daarnaast is er sprake van een zelfstandige verwerkingsverantwoordelijkheid van de betrokken organisaties.
Opgemerkt zij dat hierbij uiteraard gehandeld dient te worden met inachtneming van de kaders uit de Algemene verordening gegevensbescherming. Dit betekent dat de aanvragers aan de SVB, het ISBG en aan het Bureau Lexces een machtiging dienen te verstrekken voor het gebruiken en verwerken van hun persoons- en medische gegevens. Verder geldt voor alle personen die voor de SVB, het ISBG en het Bureau Lexces werken of waarmee de SVB, het ISBG en het Bureau Lexces samenwerken en die voor de uitvoering van de regeling toegang moeten hebben tot (bijzondere) persoonsgegevens, een geheimhoudingsverplichting. In overkomend geval wordt dit ondersteund met een getekende verklaring. De betrokken medici vallen onder het medisch beroepsgeheim.
Tot slot is het de bedoeling dat de in het kader van de behandeling van een aanvraag verkregen persoonsgegevens in voorkomend geval worden gebruikt door Lexces ten behoeve van kennisopbouw. Het gaat daarbij om een verdere verwerking van de gegevens met het oog op wetenschappelijk onderzoek. Artikel 5, eerste lid, onderdeel b, gelezen in samenhang met artikel 89, eerste lid, van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna AVG) bepaalt dat een dergelijke verdere verwerking van persoonsgegevens ‘niet als onverenigbaar met de oorspronkelijke doeleinden’ wordt beschouwd. Bij de verdere gegevensverwerking dient het beginsel van minimale gegevensverwerking te worden gegarandeerd. Verder kunnen de te treffen maatregelen pseudonimisering omvatten, mits aldus de doeleinden in kwestie kunnen worden verwezenlijkt. Wanneer die doeleinden kunnen worden verwezenlijkt door verdere verwerking die de identificatie van aanvragers niet of niet langer nodig maakt, moeten zij aldus worden verwezenlijkt (zie artikel 89, eerste lid, AVG).Verder is het van belang dat de aanvragers er door ISBG voldoende op worden gewezen dat hun persoonsgegevens gebruikt kunnen worden voor verder wetenschappelijk onderzoek. De aanvragers dienen daar dan akkoord mee te gaan middels een machtiging.
Doelmatigheid
De middelen voor de regeling zijn toegekend aan SZW ten tijde van de augustusbesluitvorming 2020 en verwerkt in de begroting SZW 2022.13 In navolging van het advies van de commissie Heerts is besloten in verband hiermee vanaf 2022 de Aof-premie die alle werkgevers betalen, licht te verhogen. Het voordeel van financiering via een verhoging van de Aof-premie is dat deze premie een uniform tarief is voor alle werkgevers. Alle werkgevers dragen op deze manier naar rato van hun loonsom bij, ongeacht in welke sector zij actief zijn. Hoewel de uitgaven en de financiering publiek geregeld zijn, blijft de verantwoordelijkheid voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden te allen tijde bij de werkgever liggen en draagt de werkgever op indirecte wijze hieraan bij.
Zoals aangegeven bestaan er voor het vaststellen van de hoogte van een (onverplichte) financiële tegemoetkoming geen vaste uitgangspunten. Conform het advies van de commissie Heerts, is er daarom voor gekozen voor de hoogte aan te sluiten bij de TAS-, TNS- en CSE-regelingen (een gefixeerd bedrag dat jaarlijks wordt geïndexeerd conform de indexering van het wettelijk minimumloon, ter hoogte van € 22.839,– voor het jaar 2023). Door hierbij aan te sluiten wordt bovendien een ongelijke behandeling tussen de aanvragers van deze in hoge mate vergelijkbare regelingen voorkomen.
Bij de uitvoering van de regeling zijn drie partijen betrokken, SVB, ISBG en Bureau Lexces. De afhandeling van een aanvraag kent verschillende noodzakelijke processtappen, zoals het verzamelen van medische informatie, het achterhalen van de blootstellingsgeschiedenis en het voorleggen van deze informatie aan het Deskundigenpanel om te beoordelen of sprake is van de beroepsziekte waarvoor de tegemoetkoming is aangevraagd. Vergeleken met een gemiddelde overheidsregeling moet veel informatie worden achterhaald en beoordeeld. Mede daardoor zijn de uitvoeringskosten van de regeling relatief hoog. Een andere reden heeft te maken met het doel van de regeling, namelijk het bieden van een erkenning van het leed van de werkende. Deze erkenning komt niet alleen tot uiting in het bieden van een tegemoetkoming, maar ook in een zorgvuldige en begripvolle benadering van de aanvrager, onder meer in een persoonlijk huisbezoek of een telefonisch interview. Zie hierover verder paragraaf 6.3.
Doeltreffendheid
Een publieke financiële tegemoetkoming geeft werkenden die ziek zijn als gevolg van werken met gevaarlijke stoffen, een maatschappelijke erkenning en een tegemoetkoming in kosten. Deze tegemoetkoming bereikt naar verwachting meer werkenden met een beroepsziekte dan in de huidige situatie via het aansprakelijk stellen van de werkgever of opdrachtgever door het indienen van een schadeclaim. Beroepsziekteclaims horen namelijk tot de meest complexe claims binnen letselschade. De afwikkeling van een beroepsschadeclaim is vaak moeizaam, duurt lang (gemiddeld ongeveer 5,3 jaar), en kost veel geld (tussen € 15.000 en € 70.000). Gevolg is dat veel slachtoffers bij voorbaat afzien van een claim of dat de rechter de claim niet honoreert, waardoor slachtoffers als individu de schade moeten dragen en zich niet erkend voelen als slachtoffer van blootstelling op hun werk. Uit het beroep op de al bestaande regelingen voor stoffengerelateerde beroepsziekten (TAS-, TNS- en CSE-regelingen) blijkt dat daarmee jaarlijks veel meer slachtoffers erkenning krijgen dan middels de gang naar de rechter. Ten behoeve van het informeren van de slachtoffers zullen bijtijds communicatie-instrumenten worden ingezet.
Overheidsoptreden dient doeltreffend en doelmatig te zijn. Een regeling zoals de onderhavige dient bovendien goed uitvoerbaar te zijn, toegankelijk, laagdrempelig en klantvriendelijk. Om na te gaan of dit ook daadwerkelijk het geval is, is het belangrijk om de werking van het beleid te doorgronden. Om hier een goed beeld van te krijgen, zal de tegemoetkomingsregeling zowel gemonitord als geëvalueerd worden.
Het is van belang te weten hoe de uitvoering van de tegemoetkomingsregeling verloopt en of met de tegemoetkomingsregeling de beoogde resultaten worden bereikt. Ook dient er zicht te zijn op de mate waarin een beroep op de regeling wordt gedaan. In het kader van de monitoring zal periodiek door de SVB en het ISBG aan het Ministerie van SZW worden gerapporteerd over het aantal aanvragen, de doorlooptijd en het aantal en aandeel aanvragers dat wel of geen tegemoetkoming krijgt. Het doel hiervan is om de voortgang van de uitvoering van de tegemoetkomingsregeling voldoende inzichtelijk te maken, zodat een vinger aan de pols gehouden kan worden, en in gezamenlijk overleg zo nodig besloten kan worden om bij te sturen.
Om te kunnen bepalen of de inzet van de tegemoetkomingsregeling voldoende effectief is, vindt een apart evaluatieonderzoek plaats. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om vragen over het bereik van de doelgroep, de ervaringen van de doelgroep, de werking van de Lijst beroepsziekten en of het toekennen van de tegemoetkoming inderdaad leidt tot de beoogde erkenning. Conform de aanwijzingen voor de regelgeving zal dit evaluatieonderzoek worden uitgevoerd binnen vijf jaar na de start van de tegemoetkomingsregeling. De resultaten uit de evaluatie zullen aan het parlement worden verstrekt. Indien mogelijk wordt hierbij aangesloten bij de bestaande evaluatieplanning en de cyclus van beleidsdoorlichtingen van het Ministerie van SZW. De uitkomsten van de evaluatie worden gebruikt om te leren wat goed gaat of wat juist beter kan.
De uitbetaling van een tegemoetkoming aan een werkende gebeurt op grond van deze regeling in één keer. Dit betekent dat de werkende in dat jaar een extra betaling van € 22.839,– (hoogte tegemoetkoming voor het jaar 2023) ontvangt. Zoals besproken in paragraaf 2.3 is het uitgangspunt dat over dit bedrag geen belasting ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001 is verschuldigd, en geen premie voor de volksverzekeringen ingevolge de Wet financiering sociale verzekeringen. Verder wordt het bedrag van de tegemoetkoming niet meegeteld in de vermogenstoets ten behoeve van aanvragen van toeslagen, zoals de huur- en zorgtoeslag, zodat de tegemoetkoming geen gevolgen heeft voor het recht dan wel de hoogte van de vermogensgerelateerde toeslagen. Aandachtspunt hierbij is dat bij het aanvragen van de betreffende toeslag(en) de burger zelf moet aangeven dat sprake is van ‘bijzonder vermogen’ ter hoogte van het bedrag van de ontvangen tegemoetkoming. Daarnaast wordt het bedrag van de tegemoetkoming uitgezonderd van de middelentoets in de Participatiewet.
Getracht is de regeldruk voor werkenden die een aanvraag voor een tegemoetkoming willen indienen, zo beperkt mogelijk te houden. Er wordt een aanvraagformulier ter beschikking gesteld waarin helder is opgenomen welke gegevens een werkende dient te verstrekken.
Een aanvrager dient gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de communicatie over de ingediende aanvraag en de eventuele uitbetaling van de tegemoetkoming. Te denken valt hierbij aan de naam, het adres en het rekeningnummer van de werkende. Voorts wordt een formulier ter beschikking gesteld waarmee de werkende de SVB een volmacht kan verlenen.
Daarnaast dient meer specifieke informatie te worden overgelegd, op basis waarvan kan worden beoordeeld of de werkende voldoet aan de voorwaarden voor het recht op een tegemoetkoming. Te denken valt hierbij aan informatie over de aandoening en over de blootstelling tijdens het arbeidsverleden. Op zowel de website van de SVB als het ISBG wordt nadere informatie opgenomen over de bewijsstukken die in dit kader van de werkende worden verlangd.
In de situatie dat een werkende een schadevergoeding ontvangt van de voormalige werkgever of opdrachtgever nadat de tegemoetkoming is uitbetaald, geldt dat de ontvanger verplicht is dit onverwijld te melden aan de SVB en afhankelijk van de hoogte van de ontvangen schadevergoeding de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk terug te betalen aan de SVB.
Uit de ervaringen met de bestaande regelingen blijkt dat een deel van de aanvragen wordt afgewezen. De verwachting is dat er maximaal 4200 aanvragen per jaar worden gedaan voor een tegemoetkoming, waarvan er maximaal 2.500 daadwerkelijk worden toegekend. De aanvraag voor een tegemoetkoming kost circa 30 minuten. Het blootstellingsonderzoek duurt circa 1 uur.
De erkenning van het leed van de werkende komt echter niet alleen tot uiting in het bieden van een tegemoetkoming als een werkende daar recht op heeft, maar ook in een zorgvuldige en begripvolle benadering. Naast het administratieve contact via formulieren en brieven, is er daarom tevens een persoonlijk huisbezoek of een telefonisch interview en is er gedurende de behandeling van het dossier regelmatig telefonisch contact met de werkende om de (proces)stappen in de behandeling van de aanvraag verder toe te lichten. De inschatting is daarom dat de werkende in totaal gemiddeld vier uur besteed aan de procedure.
Uitgaand van een uurtarief van burgers van 15 euro per uur betekent dit dat de totale regeldrukkosten voor hen structureel maximaal € 252.000,– bedragen (4200 x 4 uur x 15 euro/per uur). Zoals aangegeven leidt de gefaseerde invoering van de regeling ertoe, dat het aantal aanvragen en toekenningen de eerste jaren geleidelijk zal stijgen.
De financiële gevolgen voor het Rijk bedragen structureel circa € 65,3 miljoen (prijspeil 2022). Dit bedrag is gebaseerd op 2.500 volledige tegemoetkomingen per jaar (€ 55,3 miljoen), de medische beoordeling ten behoeve van tegemoetkoming (€ 6 miljoen) en uitvoeringskosten (€ 4 miljoen). De middelen voor de regeling zijn toegekend aan SZW ten tijde van de augustusbesluitvorming 2020 en verwerkt in de begroting SZW 2022. In navolging van het advies van de commissie Heerts is besloten in verband hiermee vanaf 2022 de Aof-premie die alle werkgevers betalen, licht te verhogen.14
De concept-regeling is van 9 november 2021 tot en met 21 december 2021 opengesteld voor internetconsultatie. Er zijn twaalf reacties binnengekomen, waarvan tien openbaar. In de concept-regeling wordt verwezen naar het afwegingskader causaliteit en de Lijst beroepsziekten. Deze waren in de periode van internetconsultatie nog niet gereed en zijn daarom niet tegelijk met de concept-regeling voorgelegd in de internetconsultatie. De Lijst beroepsziekten is onderdeel van de regeling. De regeling wordt gepubliceerd in de Staatscourant. Het afwegingskader causaliteit en bijbehorende protocollen beroepsziekten worden afzonderlijk gepubliceerd in de Staatscourant.
Hieronder volgt een overzicht van de onderwerpen uit de reacties. Daarbij wordt op hoofdlijnen weergegeven op welke wijze de reacties zijn verwerkt in de regeling.
Beroepsziekte, in overwegende mate en het begrip ‘ernstige beroepsziekte’
In de voorgaande versie van de regeling werd het begrip beroepsziekte in artikel 1 gedefinieerd als ‘een ernstige aandoening die in overwegende mate is veroorzaakt door blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij de arbeid als werkende, en is vermeld op de bij deze regeling behorende Lijst beroepsziekten’. Diverse partijen hebben hierop gereageerd, waarbij het met name ging om de elementen in ‘overwegende mate’ en ‘ernstige aandoening’.
In de reacties werd aangegeven dat de definitie van het begrip beroepsziekte uit artikel 1.11 van de Arbeidsomstandighedenregeling slechts een uitwerking betreft van artikel 9, derde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, waarin de meldingsplicht van beroepsziekten van bedrijfsartsen is geregeld, en dat er betere alternatieven zijn, zoals de door de SER gehanteerde definitie van ‘een ziekte die mede door de arbeid is veroorzaakt’.
Verder werd er op gewezen dat de beperking ‘in overwegende mate’ te streng is en ertoe zal leiden dat een groot aantal slachtoffers zal worden uitgesloten.
Mede naar aanleiding van deze reacties is opnieuw naar het begrip beroepsziekte en de daarbij horende onderdelen gekeken. Dit heeft ertoe geleid dat in de definitie van artikel 1 wordt volstaan met louter een verwijzing naar ernstige aandoeningen die vermeld zijn op de bij deze regeling horende Lijst beroepsziekten. Ook de tekst van artikel 4, eerste lid, onder a, is aangepast, zodanig dat het in het geval van de aanvrager voorshands aannemelijk dient te zijn dat de ernstige aandoening het gevolg is van blootstelling aan één of meer gevaarlijke stoffen. In paragraaf 2.2 is de nadere uitleg over het begrip beroepsziekte in het kader van de regeling aangepast. Het begrip ‘voorshands aannemelijk’ wordt verder uitgewerkt in het eerder genoemde afwegingskader causaliteit en de protocollen beroepsziekten per beroepsziekte.
Zoals aangegeven zijn ook opmerkingen gemaakt over het feit dat het hier ‘ernstige’ aandoeningen betreft. Dit zou op de beslisser de onmogelijke taak leggen om hieraan op een objectieve wijze invulling te geven. De commissie Heerts heeft voorgesteld om de tegemoetkomingsregeling te beperken tot ernstige aandoeningen. Zonder deze beperking zou ook bij een relatief lichte aandoening die geen of slechts zeer beperkte gevolgen heeft voor de betrokkene, een tegemoetkoming moeten worden verstrekt. Bij het opstellen van de Lijst beroepsziekten is rekening gehouden met de ernst van de aandoeningen. Ook voor dit begrip geldt dat het in voorkomend geval verder wordt uitgewerkt in het eerder genoemde afwegingskader causaliteit en de protocollen per beroepsziekte.
Verhouding tot aansprakelijkheid
Een aantal partijen heeft naar voren gebracht dat verduidelijkt zou moeten worden dat een tegemoetkoming geen erkenning van aansprakelijkheid inhoudt van de werkgever of opdrachtgever. Artikel 3 van de regeling gaat over de verhouding van het recht op een tegemoetkoming tot aansprakelijkheid in algemene zin. De regeling heeft geen betrekking op de relatie werkende en werkgever of opdrachtgever. Ter verduidelijking is in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3 opgenomen dat een tegemoetkoming op grond van deze regeling los staat van (erkenning van) aansprakelijkheid van een werkgever of opdrachtgever. Ook is daarin opgenomen dat een werkende door het aanvaarden van een tegemoetkoming op grond van deze regeling geen afstand doet van het recht de (voormalige) werkgever of opdrachtgever aansprakelijk te stellen voor de volledige schade.
Verder is van belang dat een aantal reacties heeft geleid tot aanpassing van de algemene toelichting onder 2.3. In de eerste plaats wordt het verschil tussen een bestuursrechtelijk ingestelde tegemoetkomingsregeling, zoals de onderhavige, en een civielrechtelijke schadeclaim uiteengezet. Anders dan uit een van de reacties naar voren lijkt te komen, is op een aanvraag voor een tegemoetkoming niet het civiele recht van toepassing, maar het bestuursrecht. Daarnaast is ingegaan op de mogelijke relevantie van opgestelde documenten, (medische) rapporten en beoordelingen in het kader van een aanvraag voor een tegemoetkoming in civiele aansprakelijkheidsprocedures. Het staat partijen vrij om in een civiele procedure (bewijs)stukken van de tegemoetkomingsregeling (bijvoorbeeld medische rapporten en beoordelingen) over te leggen. De civiele rechter mag in principe zelf beoordelen hoeveel waarde hij daaraan hecht (vrije bewijswaardering).
Uitbreiding Lijst beroepsziekten en hanteren van een open systeem
Er zijn drie reacties binnengekomen die betrekking hebben op de (uitbreiding van de) Lijst beroepsziekten en het hanteren van een open systeem, zoals in België het geval is. Naar aanleiding van de opmerking dat niet duidelijk is wat er gebeurt als iemand een aanvraag indient voor een aandoening die nog niet op de Lijst beroepsziekten staat vermeld op het moment dat de aanvraag wordt ingediend en deze op een later moment alsnog wordt toegevoegd, is artikel 4, eerste lid, onder a, aangepast. Daarin is de zinsnede ‘die ten tijde van de aanvraag voor de tegemoetkoming’ toegevoegd. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat de ernstige aandoening waarvoor een tegemoetkoming wordt aangevraagd, ten tijde van de aanvraag moet voorkomen op de Lijst beroepsziekten. Dat betekent dat een aanvraag voor een ernstige aandoening die niet voorkomt op de Lijst beroepsziekten behorende bij deze regeling ten tijde van de aanvraag, niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Er wordt immers niet voldaan aan de voorwaarden om recht te hebben op een tegemoetkoming.
In paragraaf 2.2 van de algemene toelichting wordt uiteengezet dat de regeling zorgvuldig wordt opgebouwd ten behoeve van de uitvoerbaarheid. Dit betekent dat bij de inwerkingtreding van de regeling met een beperkt aantal beroepsziekten wordt gestart. Periodiek zullen er nieuwe beroepsziekten worden toegevoegd aan de Lijst beroepsziekten. Gelet op het voorgaande past een open systeem naast de Lijst beroepsziekten niet in de gekozen aanpak van een zorgvuldige opbouw en het opzetten van een goede uitvoering. Dit neemt niet weg dat de ontwikkelingen en ervaringen in het buitenland gebruikt zullen blijven voor deze regeling. Bovendien staat het iedereen vrij om vermoedens over nieuwe arbeidsgerelateerde aandoeningen voor te leggen aan de beroepsziektespecialisten van het NCvB.
Definitiebepalingen
De zinsnede ‘in gezinsverband leven’ bij de definitie van nabestaanden is naar aanleiding van een reactie nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 1. Het gaat om situaties waarin de aanvrager samenwoont met een persoon of personen.
Anders dan is opgemerkt door een van de partijen bestaat er geen aanleiding om aan te nemen dat insluiting van erfgenamen bij testament – omdat het om een goed doel zou kunnen gaan – geen recht zou doen aan de doelstelling van de regeling. Hierbij is van belang dat toekenning van een tegemoetkoming op grond van deze regeling aan nabestaanden, zoals erfgenamen bedoeld in artikel 1, onder d, van de regeling, als een erkenning van de beroepsziekte kan worden aangemerkt. Dat de aanvrager tussen aanvraag en moment van toekenning is overleden, maakt dit niet anders. Als het geld bedoeld is voor een goed doel, zou dat moeten blijken uit een testament.
Diverse artikelen
Artikel 2 van de regeling gaat over arbeid aan, op of in een schip of luchtvaartuig. In het artikel is naar aanleiding van een reactie het woord ‘ook’ toegevoegd. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat het om een aanvulling gaat.
In artikel 8, eerste lid, van de regeling staat dat een aanvraag bij de SVB wordt ingediend. Uit een aantal reacties volgt dat het duidelijker zou zijn als de aanvraag direct bij het ISBG kan worden ingediend. Er is voor gekozen om de formulering van artikel 8, eerste lid, te handhaven omdat de SVB de officiële uitvoerder van de regeling is. De SVB en het ISBG maken vervolgens afspraken hoe de aanvraag feitelijk verloopt. In paragraaf 2.4 van de algemene toelichting is dit punt verduidelijkt.
Over artikel 10 ‘informatieverplichtingen aanvraag tegemoetkoming’ is de opmerking gemaakt dat niet duidelijk is welke informatie precies moet worden verstrekt. Daarnaast moet duidelijk zijn dat de vereiste informatie niet verder gaat dan noodzakelijk en niet ter beschikking mag worden gesteld aan derden, tenzij hiervoor een machtiging is gevraagd en verkregen. Naar aanleiding van de eerste opmerking is in paragraaf 2.4 van de algemene toelichting en de artikelsgewijze toelichting bij artikel 10 uiteengezet welke informatie moet worden verstrekt om het recht op een tegemoetkoming te kunnen vaststellen. Voorts is in de regeling geborgd dat alleen die informatie wordt opgevraagd die noodzakelijk is om het recht op een tegemoetkoming te kunnen vaststellen. Dit is vastgelegd in artikel 10 en nader uitgewerkt in de algemene toelichting in de paragrafen 2.4 en 3. Hierbij is van belang te benadrukken dat bij advisering en uitvoering over en van de regeling moet worden gehandeld in overeenstemming met de Algemene verordening gegevensbescherming. In dat kader zullen de bij de regeling betrokken partijen, te weten SVB, ISBG en Bureau Lexces, afspraken maken over het verwerken, beheer en uitwisselen van gegevens. Voorts zullen alle personen met wie de betrokken partijen samenwerken in het kader van deze regeling en die toegang hebben tot die gegevens, een geheimhoudingsverklaring moeten ondertekenen.
Artikel 12, tweede lid, van de regeling gaat over terugvordering door de SVB van een toegekende tegemoetkoming. Voorgesteld wordt om aan het tweede lid toe te voegen dat de onverschuldigde betaling ‘kan’ worden teruggevorderd, zodat het derde lid van artikel 12 kan komen te vervallen. De bedoeling van dit artikel is dat de SVB bij onverschuldigde betaling moet terugvorderen (tweede lid), tenzij er dringende redenen zijn om daar van af te zien (derde lid). Op deze wijze is er voldoende ruimte voor de SVB om niet tot terugvordering over te gaan. Het voorstel wordt niet overgenomen, omdat het de uitvoering van de regeling compliceert, de belasting van de SVB verhoogt en kan zorgen voor meer discussie in een gerechtelijke procedure.
De onafhankelijkheid van het Deskundigenpanel als bedoeld in artikel 15, derde lid, van de regeling wordt in twijfel getrokken. Gesteld wordt dat een periode van twee jaar waarin een lid van het Deskundigenpanel geen functies of nevenfuncties mag vervullen te kort is om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid te kunnen waarborgen. Een periode van vijf jaar ligt meer voor de hand, aldus een indiener van een reactie op de internetconsultatie. Het voorstel om een periode van vijf jaar te hanteren is niet overgenomen. Bekend is dat voor sommige beroepsziekten sprake is van een hele kleine groep deskundigen. Daarom is de periode van twee jaar alsnog verkort naar een jaar. Er mag vanuit gegaan worden dat een jaar een behoorlijke tijd is dat deskundigen niet kunnen worden ingeschakeld. Het gaat bovendien om medische beoordeling door artsen, die allen een medische eed hebben moeten afleggen en beroepsgeheim hebben. In paragraaf 2.5 van de algemene toelichting is dit punt nader toegelicht. Over de transparantie ten aanzien van de benoeming van medische experts in het Deskundigenpanel is eveneens aandacht besteed in paragraaf 2.5 van de algemene toelichting. Voor de selectie van medische experts voor het Deskundigenpanel is een schriftelijke procedure opgesteld, waarin zowel procedurele aspecten als inhoudelijke vereisten aan de deskundigheid worden gesteld.
In artikel 16, tweede lid, van de regeling is anders dan wordt gesteld geen omschrijving gegeven van de werkzaamheden die worden verricht door het ISBG en Bureau Lexces. Dit artikel gaat over wat tussen deze partijen geregeld moet worden in een samenwerkingsovereenkomst en leent zich niet voor een uitleg welke werkzaamheden precies verricht worden. Dit laatste is ten opzichte van de vorige versie van de regeling verder uitgewerkt in paragraaf 2.4 van de algemene toelichting.
Algemene toelichting
In paragraaf 1.1 van de algemene toelichting is naar aanleiding van een reactie het woord ‘snel’ gewijzigd in ‘kortere’ en ‘snellere’. Hiermee wordt bedoeld dat erkenning van een beroepsziekte op grond van de onderhavige regeling een kortere en snellere route is dan het verhalen van schade bij de (ex) werkgever/opdrachtgever. In artikel 8, het zesde lid, wordt aangegeven dat de SVB in beginsel binnen 16 weken dient te beslissen op de aanvraag om een tegemoetkoming. Deze termijn kan eenmaal met ten hoogste 16 weken worden verlengd. Daarnaast is een extra verlenging mogelijk, met instemming van betrokkene.
Een partij heeft naar voren gebracht dat het aantal van maximaal 2.500 toegekende tegemoetkomingen per jaar meegenomen moet worden in de evaluatie en monitoring en indien nodig tussentijds aangepast moet kunnen worden. Uit paragraaf 2.2 van de algemene toelichting volgt dat de inschatting van 2.500 is gebaseerd op cijfers van het NCvB. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat op voorhand wordt uitgegaan van een verkeerde schatting. Zoals volgt uit paragraaf 4 van de algemene toelichting worden de aantallen aanvragen, de doorlooptijd en het aantal en aandeel aanvragers dat wel of geen tegemoetkoming krijgt periodiek gemonitord. Indien nodig is bijsturing mogelijk. Deze toelichting is niet gewijzigd naar aanleiding van de ingekomen reactie.
In paragraaf 2.2 van de algemene toelichting staat dat een verklaring van de bedrijfsarts kan worden gebruikt als bewijsstuk om aannemelijk te maken dat de werkende lijdt aan de aandoening waarvoor de aanvraag voor een tegemoetkoming is of wordt ingediend. Een partij stelt zich op het standpunt dat hieruit de indruk zou kunnen ontstaan dat de verklaring van de bedrijfsarts voldoende is als bewijsmateriaal. Om die reden zou het woord ‘mede’ aan de zin moeten worden toegevoegd, zodat de verklaring als één van de bewijsmiddelen kan dienen. Dit verzoek is niet overgenomen in de regeling. Het woord ‘mede’ heeft in deze context geen toegevoegde waarde. Het ISBG stelt vast of een verklaring aanwezig is. Of deze verklaring afdoende is of dat meer bewijsmateriaal nodig is, zal worden beoordeeld door het Deskundigenpanel.
In paragraaf 2.2 van de algemene toelichting wordt per abuis verwezen naar artikel 1.11 van de Arbeidsomstandighedenwet. Dit moet artikel 1.11 van de Arbeidsomstandighedenregeling zijn. Een aantal partijen heeft hier een opmerking over gemaakt. De tekst in de algemene toelichting is aangepast.
In paragraaf 2.3 van de algemene toelichting bij de concept-regeling stond dat bij een civiele claim moet worden aangetoond dat de werkgever of opdrachtgever nalatig is geweest en zijn zorgplicht jegens de werkende heeft verzaakt. Een partij heeft er terecht op gewezen dat dit onjuist is. De tekst is als volgt aangepast: ‘In dat geval moet de werknemer of zzp’er aantonen dat sprake is van schade die veroorzaakt is bij de verrichte werkzaamheden.’
Naar aanleiding van de fiscale behandeling in paragraaf 2.3 van de algemene toelichting is de vraag gesteld wat het effect van een tegemoetkoming is voor een toevoeging, hetgeen relevant is bij een procedure tegen de werkgever/opdrachtgever. In dit verband is relevant om op te merken dat voor een toevoeging wordt gekeken naar de financiële draagkracht van de aanvrager. Zowel inkomen als vermogen worden hierin meegenomen. Dit is niet uitgezonderd op grond van deze regeling. Een tegemoetkoming kan dus van invloed zijn om in aanmerking te kunnen komen voor een toevoeging. Dit is te specifiek om op te nemen in de regeling.
De opmerking uit de internetconsultatie dat de opsomming van medisch specialisten in paragraaf 2.5 van de algemene toelichting niet compleet is, is verwerkt. In de toelichting zijn toxicologen en klinisch arbeidsgeneeskundigen toegevoegd.
In paragraaf 6.1 van de algemene toelichting staat dat een burger bij het aanvragen van toeslag(en) zelf moet aangeven dat sprake is van ‘bijzonder vermogen’ ter hoogte van het bedrag van de ontvangen tegemoetkoming. De vraag is gesteld op welke wijze de SVB of het ISBG de aanvragers van een tegemoetkoming hierop gaat wijzen. Aan het slot van paragraaf 2.3 staat dat de ontvanger hierover wordt geïnformeerd bij het kenbaar maken van de beslissing dat de SVB overgaat tot het uitkeren van de tegemoetkoming.
Over paragraaf 6.2.2 van de algemene toelichting is de opmerking gemaakt dat voor het jaar 2022 ook uitgegaan zou moeten worden van 2.500 tegemoetkomingen in plaats van 1.250. Nu duidelijk is dat de regeling per 1 januari 2023 in werking treedt is deze opmerking niet meer actueel. Verder is gekozen voor een gefaseerde opbouw van de regeling, waarbij gestart wordt met drie aandoeningen op de Lijst beroepsziekten. Hiermee wordt de opbouw van de regeling zorgvuldig vormgegeven en krijgen de betrokken instanties de gelegenheid om de uitvoering goed op te zetten.
Artikelsgewijze toelichting
Bij de definitiebepalingen van beroepsziekte en gevaarlijke stof in artikel 1 staat in de vorige versie van de regeling abusievelijk een verwijzing naar paragraaf 2.5 van de algemene toelichting. Dit punt is aangepast. In artikel 1 van de artikelsgewijze toelichting is een verwijzing opgenomen naar paragraaf 2.2 van de algemene toelichting.
Reikwijdte/doelgroep
Anders dan wordt gesteld in een van de reacties uit de internetconsultatie vallen ambtenaren ook onder de definitiebepaling van werknemer in artikel 1 van de regeling. Zij kunnen daarom aanspraak maken op een tegemoetkoming. Door de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren zijn ambtenaren per 1 januari 2020 werknemer en geldt voor hen het private arbeidsrecht.
Naar aanleiding van een andere reactie op de doelgroep van de regeling, wordt opgemerkt dat voor de definitie van werknemer niet is aangesloten bij artikel 1, eerste en tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, omdat het in de Arbeidsomstandighedenwet gaat om een specifieke definitie die is afgestemd op het doel en de doelgroep van deze wet.
Over de vraag waarom de regeling beperkt is tot werknemers en niet ook tot bijvoorbeeld buurtbewoners, wordt het volgende opgemerkt. In navolging van het advies van de commissie Heerts is een tegemoetkomingsregeling gemaakt voor slachtoffers met een stoffengerelateerde beroepsziekte. Het gaat hier om werkenden en niet om buurtbewoners die anders dan op het werk zijn blootgesteld aan gevaarlijke stoffen.
Tot slot zij opgemerkt over de doelgroep dat met de definitie van werkende ook ex-werkenden worden bedoeld. Dit komt tot uitdrukking in de definitiebepalingen van werknemers en zelfstandigen zonder personeel.
Overig
De vraag is gesteld hoe de regeling wordt uitgevoerd als de werkgever in de tussentijd is overleden. Een tegemoetkoming staat los van de aanwezigheid van een werkgever. Indien de werkgever tussentijds is overleden heeft dat geen gevolgen voor een (mogelijke) tegemoetkoming. Er moet wel een werkgever of opdrachtgever in beeld zijn geweest om de blootstellingsgeschiedenis vast te kunnen stellen.
Naar aanleiding van een vraag of de bewijslast wel bij de (ex)werkgever moet liggen, is van belang dat het hier niet gaat om een aansprakelijkheidsstelling van de (ex)werkgever. Het gaat in dit geval om een van overheidswege ingestelde tegemoetkomingsregeling. De bewijslast ligt daarin niet bij de werkgever. Laatstgenoemde is ook niet verplicht om mee te werken. De aanvrager van een tegemoetkoming moet een aantal gegevens verstrekken op basis waarvan vastgesteld kan worden of diegene in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming. De aanvrager wordt hierbij ondersteund door het ISBG.
In paragraaf 2.4 van de algemene toelichting en in de toelichting bij artikel 10 is mede naar aanleiding van een reactie op de internetconsultatie een nadere duiding gegeven welke gegevens een aanvrager bij de aanvraag dient over te leggen. In dit verband is van belang dat de regeling binnen de kaders van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) wordt uitgevoerd. Dit is verankerd in paragraaf 3 van de algemene toelichting.
De concept-regeling is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR), de Belastingdienst, Lexces, de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), de SVB en de Raad voor de rechtspraak. Het ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het slechts beperkte gevolgen voor de regeldruk heeft, die toereikend in beeld zijn gebracht. De SVB heeft de uitvoeringstoets in overleg met het ISBG uitgevoerd. De Belastingdienst en de AP hebben een positief advies gegeven. Die uitvoeringstoetsen behoeven hier geen verdere bespreking. De SVB, ISBG, Lexces en de Raad voor de rechtspraak hebben de regeling als uitvoerbaar beoordeeld, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden.
Hieronder volgt een overzicht van de onderwerpen uit de uitvoeringstoetsen. Daarbij wordt op hoofdlijnen weergegeven op welke wijze de opmerkingen zijn verwerkt in de regeling.
SVB en ISBG (hierna tezamen en in enkelvoud: SVB)
Algemene opmerkingen
De SVB heeft vanwege een aantal tussentijdse ontwikkelingen – waaronder de nieuwe beoogde datum van inwerkingtreding van 1 januari 2023 – een aanvullende toets uitgevoerd. De opmerkingen en aanbevelingen uit de eerste toets over de inwerkingtredingsdatum van de regeling, het instellen van een stuurgroep, het vervullen van een regierol door het Ministerie van SZW, het oprichten van een nieuwe juridische entiteit door het IAS, de tijdige inzetbaarheid van de uitvoeringsunit van het IAS en de onduidelijkheid over welke beroepsziekten als eerste in aanmerking komen bij de inwerkingtreding van de regeling zijn daarmee achterhaald en zullen hier niet meer besproken worden. Ook heeft de SVB (financiële) uitgangspunten geformuleerd die – gelet op het voorgaande – inmiddels achterhaald zijn. Deze uitgangspunten en de beschreven consequenties daarvan worden hier niet meer besproken.
De SVB heeft naar voren gebracht het vanwege de gefaseerde invoering van de regeling belangrijk te vinden dat bij elke fase waarin de Lijst beroepsziekten wordt uitgebreid, de uitvoerbaarheid opnieuw wordt getoetst. In het verlengde hiervan vindt de SVB het noodzakelijk dat vanuit de zijde van het Ministerie van SZW gecommuniceerd wordt naar de betrokken partijen en de doelgroep over het besluit tot toevoegen van een beroepsziekte aan de lijst. Het gaat hier om de processtappen bij de beslissing om nieuwe beroepsziekten toe te voegen aan de regeling en de communicatie daarover. Het belang hiervan wordt onderschreven. Dit proces wordt nog nader uitgewerkt op een wijze waar alle betrokken partijen zich in kunnen vinden. Elke betrokken partij, waaronder het Ministerie van SZW, heeft een rol in de communicatie richting de betrokken partijen en de doelgroep. Over de taakverdeling en de inhoud van de communicatie vindt standaard overleg plaats tussen deze partijen. Het Ministerie van SZW communiceert onder meer via het Arboportaal.
De SVB stelt dat het Ministerie van SZW besluit en beargumenteert welke beroepsziekten in de startfase en bij iedere opschaling op de lijst komen, rekening houdend met de aantallen aanvragen die de uitvoering aankan. Dit wordt op de wijze die de SVB voorstelt, gedaan en is uitgewerkt in twee stappen. In de eerste stap heeft het NCvB op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten en ervaringen in het buitenland een voorstel gedaan voor ziekten die kunnen worden aangemerkt als ‘ernstige stoffengerelateerde beroepsziekten’. Dit voorstel is door het bestuur van Lexces overgenomen en aangeboden aan de Minister van SZW. In de tweede stap is het proces beschreven om van deze langere lijst te komen tot de lijst van ernstige stoffengerelateerde beroepsziekten waarvoor de regeling gaat gelden en die is op genomen in de bijlage.
Of en wanneer een stoffengerelateerde beroepsziekte op de lijst komt is onder meer afhankelijk van de vraag of de dan te verwachte aantallen aanvragen binnen een redelijke termijn kunnen worden verwerkt, of er voldoende medische en arbeidshygiënische experts beschikbaar en opgeleid zijn voor het Deskundigenpanel en of er een protocol beschikbaar is aan de hand waarvan op individueel niveau kan worden vastgesteld dat een aanvrager de desbetreffende ziekte heeft en dat de ziekte is ontstaan door blootstelling op het werk aan de betreffende gevaarlijke stof. Over de aanvullingen op deze Lijst beroepsziekten wordt geadviseerd door de door de Minister van SZW ingestelde adviescommissie.
Naar aanleiding van het voorstel van de SVB dat het aanvraagproces van deze regeling overeenkomt met het aanvraagproces van de TAS, TNS en CSE-regelingen, wordt opgemerkt dat dit het geval is. De bestaande taakverdeling wordt gevolgd en een eventuele wijziging in het aanvraagproces vanwege de complexiteit van bepaalde beroepsziekten, zoals de SVB beschrijft, is niet aan de orde.
Over de opmerking van de SVB dat zij het van belang acht dat Bureau Lexces de medische panels (de kamers van het Deskundigenpanel) tijdig installeert, wordt opgemerkt dat het uitgangspunt is dat de medische panels tijdig worden geïnstalleerd. Dat de medische panels volgens de SVB in staat moeten zijn om binnen een redelijke termijn vast te stellen of een aanvrager een beroepsziekte volgens de regeling heeft, wordt onderschreven. Hierbij is van belang dat op grond van artikel 8, zesde lid, de SVB in beginsel binnen 16 weken dient te beslissen op de aanvraag om een tegemoetkoming. Deze termijn kan eenmaal met ten hoogste 16 weken worden verlengd. Daarnaast kunnen partijen desgewenst een extra verlenging afspreken.
Ten aanzien van de wens van de SVB dat Bureau Lexces tijdig per geselecteerde beroepsziekte informatie over de blootstelling, medische of sociale beperkingen van slachtoffers en vereisten voor het door de patiënt of de zorgverlener aan te leveren medische dossier levert, wordt opgemerkt dat dit de bedoeling is. Dit proces wordt zo ingericht.
De SVB heeft aangeven dat de ICT tijdig op orde moet zijn. De SVB stelt dat indien de infrastructuur van Bureau Lexces niet tijdig op orde is, er geen advies opgesteld kan worden en geen besluit genomen kan worden over het recht op een tegemoetkoming. Ten aanzien hiervan is van belang dat de uitvoeringsorganisaties in kaart hebben gebracht onder welke voorwaarden de regeling per 1 januari zou kunnen starten. Daaraan zijn enkele risico’s verbonden. Zo is het vrijwel zeker dat Bureau Lexces, als nieuw op te bouwen organisatie, niet gaat lukken per 1 januari al te beschikken over een operationeel ICT-systeem. De eerste maanden van 2023 zal de beoordeling door het Deskundigenpanel daarom plaatsvinden met een beperkte ICT-ondersteuning. Daarnaast worden extra beheersmaatregelen getroffen om aanloopproblemen in de beginfase te ondervangen. Deze nadelen wegen echter niet op tegen het langer laten wachten van de slachtoffers. In hun belang is daarom besloten de regeling op 1 januari 2023 in werking te laten treden.
Ten aanzien van de opmerking van de SVB dat onbekend is hoeveel aanvragen voor welke beroepsziekten bij de start van de regeling te verwachten zijn, wordt opgemerkt dat deze onzekerheid niet geheel weggenomen kan worden. Wel is een zo goed mogelijke inschatting gemaakt van het aantal te verwachten aanvragen. Van belang is verder dat dit goed gevolgd zal worden vanaf de start van de regeling. Daarop kunnen dan ook de ramingen gedurende het jaar worden bijgesteld.
De SVB ziet een risico in de handhaafbaarheid en de samenloop met een schadevergoeding. Het gaat hier om de situatie dat na het ontvangen van een tegemoetkoming op grond van de TSB alsnog een vergoeding door de werkgever of opdrachtgever wordt betaald en daar vervolgens geen melding van wordt gedaan. Omdat de SVB te kennen geeft onvermelde schadevergoedingen niet te kunnen detecteren, kan het voorkomen dat een (deels) ten onrechte verstrekte tegemoetkoming niet wordt teruggevorderd. Dit risico wordt onderkend en is niet geheel te ondervangen. Tegelijkertijd is de kans dat dit risico zich voordoet laag, mede omdat weinig slachtoffers van een stoffengerelateerde beroepsziekte succes hebben in een civiele procedure. Dit was een belangrijke aanleiding voor het ontstaan van de TSB.
De SVB vreest dat de belasting voor een slachtoffer van een stoffengerelateerde beroepsziekte die aanspraak wil maken op de regeling aanzienlijk hoog is. Doelgroepen van de regeling zijn vaak kwetsbaar en ernstig ziek. Er moet dan ook rekening worden gehouden met het gegeven dat het soms lastig kan zijn voor een aanvrager om zelf handelingen te verrichten tijdens het aanvraagproces. De SVB is dan ook van mening dat de regeldrukkosten te laag zijn ingeschat.
Dit punt is overgenomen. De belasting van het slachtoffer is een belangrijk punt om mee te nemen in de communicatie. Van belang is verder dat er positieve ervaringen van klanten zijn met de werkwijze van het IAS op dit punt bij bestaande regelingen. Daarbij hoort ook dat medewerkers van het IAS een huisbezoek kunnen afleggen en desgewenst meedenken en helpen met de aanvraag. Bij de onderhavige regeling wordt het proces ook zo ingericht. Voorts is van belang dat de mogelijkheid bestaat dat mantelzorgers zoals familieleden, bijspringen in het aanvraagproces. De SVB heeft tot slot te kennen gegeven een doenvermogentoets uit te gaan voeren, waardoor na inzicht in de knelpunten eventuele verbeterpunten aangebracht kunnen worden in het aanvraagproces. Mede omdat er in het aanvraagproces ruimte is voor een begripvolle benadering en een persoonlijk huisbezoek, is de verwachting dat de regeldrukkosten hoger zijn dan eerst aangenomen. Dit is aangepast in paragraaf 6.3.
Met betrekking tot de opmerking van de SVB dat het Ministerie van SZW verantwoordelijk is voor het communiceren over de regeling, maar dat nog niet bekend is wanneer zij de regeling onder de aandacht wil brengen, wordt het volgende opgemerkt. Het Ministerie van SZW is inderdaad verantwoordelijk voor het communiceren van de regeling en zal dit ook tijdig – voor de inwerkingtredingsdatum – doen. Dit wordt afgestemd met de betrokken partijen.
De financiële verantwoording over de regeling zal op eenzelfde wijze vormgegeven worden als bij de bestaande regelingen. Dit is ook conform de wens van de SVB.
De opmerkingen van de SVB over de ICT-systemen en gegevensuitwisseling tussen de verschillende partijen worden onderschreven. De betrokken partijen dienen ieder een Privacy Impact Analyse te maken. Daarnaast dienen SVB, ISBG en Bureau Lexces afspraken over gegevensbescherming vast te leggen in een samenwerkingsovereenkomst.
Inhoudelijke opmerkingen
De opmerking bij artikel 4, onder a, van de regeling dat voor de duidelijkheid toegevoegd zou moeten worden dat het moet gaan om een ernstige aandoening die op het moment van de aanvraag door de werkende op de lijst van beroepsziekten vermeld staat, is verwerkt. Voorts is in het artikel ‘ten tijde’ toegevoegd, waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat klachten of beperkingen zich op het moment van de aanvraag moeten voordoen.
Over de stelling van de SVB dat de tekst van artikel 4 de mogelijkheid geeft dat een werkende meerdere tegemoetkomingen op grond van de TSB naast elkaar kan ontvangen, wordt opgemerkt dat dit niet mogelijk is. Het betreft een eenmalige tegemoetkoming. Dit staat als zodanig in de aanhef van artikel 4, eerste lid. De samenloop met andere stoffengerelateerde regelingen is geregeld in artikel 4, vierde lid.
Met betrekking tot de overweging van de SVB om in artikel 6 op te nemen dat de kosten van rechtsbijstand – slechts voor zover noodzakelijk – in mindering worden gebracht op het ontvangen bedrag, wordt opgemerkt dat de kosten voor rechtsbijstand hier niet onder vallen. Die kosten houden verband met een rechterlijke procedure en niet met de beroepsziekte als zodanig.
In artikel 6 – dat gaat over de hoogte van de tegemoetkoming – is het woord ‘maximaal’ weggehaald. Dit wekte verwarring op. Het gaat om een standaardbedrag dat bij de andere regelingen net zo hoog is. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de opmerking van de SVB dat de formulering in artikel 6 afwijkt van de andere regelingen.
De SVB heeft naar voren gebracht dat uit artikel 7 lijkt te volgen dat als een betaling door een buitenlandse werkgever of opdrachtgever is gedaan, dit niet verrekend hoeft te worden. Indien het gaat om een Nederlandse werkgever of opdrachtgever moet dat wel. De SVB vraagt zich dan ook af of dit de bedoeling is. Ten behoeve van de duidelijkheid zijn de redactie van dit artikel en de artikelsgewijze toelichting aangepast. De regeling ziet primair op arbeid verricht in Nederland. Dit blijkt uit de definities van werkende, werkgever en opdrachtgever uit artikel 1. Met artikel 7 wordt bereikt dat in het recht op de tegemoetkoming ook rekening kan worden gehouden met betalingen van de werkgever of opdrachtgever, als deze arbeid heeft laten verrichten buiten Nederland en de ontvangen betaling betrekking heeft op dezelfde ernstige aandoening als gevolg van blootstelling tijdens het verrichten van die arbeid buiten Nederland.
Met betrekking tot de overweging van de SVB om aan artikel 10, derde lid, toe te voegen dat de aanvrager een (medische) machtiging overlegt ter verwerking van zijn medische en andere persoonsgegevens, wordt opgemerkt dat dit is opgenomen in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 10.
De suggestie van de SVB om bij artikel 11 een tweede lid op te nemen waarin de betaling aan nabestaanden wordt geregeld, is overgenomen.
Met betrekking tot het verzoek van de SVB om in artikel 15 op te nemen dat elk Deskundigenpanel de werkwijze transparant neerlegt in een beoordelingsprotocol, is van belang dat in artikel 15, derde lid, is neergelegd dat ten behoeve van de werkzaamheden van het Deskundigenpanel een reglement wordt vastgesteld. De inhoud van dit reglement wordt bepaald door het Bureau Lexces.
Ten aanzien van artikel 15, derde lid, stelt de SVB dat bij de werkzaamheden die plaatsvinden door door ISBG ingeschakelde derden geen schijn van belangenverstrengeling mag optreden. In dat kader is het volgens de SVB van belang om in de toelichting bij dit artikel op te nemen dat het ISBG de onafhankelijkheid van de werkzaamheden waarborgt. Dit punt wordt gedekt doordat in het artikellid is opgenomen dat het ISBG de kwaliteit en het vertrouwelijke karakter van de ondersteunende werkzaamheden waarborgt.
Voor zover in artikel 16 werkafspraken stond in plaats van samenwerkingsovereenkomst, is dit gewijzigd in samenwerkingsovereenkomst.
De opmerking van de SVB dat de regeling zich niet leent om de inrichting en bevoegdheden van Bureau Lexces vast te leggen, wordt ondersteund. De taken van Bureau Lexces worden slechts genoemd in de algemene toelichting van de regeling. De taken van Bureau Lexces in het kader van de regeling worden gefinancierd vanuit de rechtstreekse bekostiging van dit Bureau, als onderdeel van het RIVM.
In antwoord op de vraag van de SVB of het onderscheid bij de TSB en de TNS- en CSE-regeling met betrekking tot het al dan niet meetellen van de tegemoetkoming in de vermogenstoets in het kader van aanvragen van toeslagen, zoals huur- en zorgtoeslag, bewust is gemaakt, wordt het volgende opgemerkt. Anders dan bij de TNS- en CSE-regelingen is er in deze regeling voor gekozen om de vermogensuitzondering expliciet uit te schrijven. De TSB is een blijvende regeling, terwijl de CSE een tijdelijk karakter heeft.
Met betrekking tot de opmerkingen van de SVB dat nieuwe gevallen van CSE pas een aanvraag voor een tegemoetkoming kunnen indienen als de ziekte OPS/CSE op de Lijst beroepsziekten staat, is van belang dat besloten is om CSE aan de Lijst beroepsziekten toe te voegen. De teksten in de regeling zijn hierop aangepast. In het op te stellen protocol voor CSE door het NCvB zal aandacht worden besteed aan de verhouding tussen de bestaande Solvent-teams en het Deskundigenpanel.
De SVB stelt dat de definitie van het begrip werkende ertoe leidt dat in gevallen van familiebedrijven waar kinderen werkzaam zijn (geweest) zonder arbeidsovereenkomst, deze kinderen niet onder de definitiebepaling vallen. Ten aanzien hiervan is van belang dat er een contractuele relatie met verplichtingen moet bestaan. Dit betekent dat als binnen familiebedrijven een en ander niet goed is geregeld en er geen arbeidscontracten zijn, er ook geen recht is op sociale zekerheid of een tegemoetkoming op grond van deze regeling.
Over de opmerking van de SVB dat bij het beoordelen van de ernst van de beroepsziekte niet alleen naar de gezondheidsschade wordt gekeken, maar ook naar de impact van de stoffengerelateerde aandoeningen in de zin van functionele beperkingen en psychosociale- en maatschappelijke gevolgen en dat dat tot gevolg kan hebben dat in elk panel een psychiater en gedragswetenschapper zitting moet nemen, is het volgende van belang. De afweging of sprake is van een ernstige aandoening speelt bij de selectie van beroepsziekten via de Lijst beroepsziekten en bij de uitwerking van deze beroepsziekten in het bijbehorende protocol. De vraag of een beroepsziekte kwalificeert als een ernstige aandoening is dus al beantwoord voordat het panel zich buigt over de beoordeling. Voor zover de SVB in dit verband stelt dat in de panels niet is voorzien in de juiste deskundigheid, is van belang dat deze specifieke deskundigheid – gelet op het voorgaande – in het beoordelingsproces door het Deskundigenpanel niet vereist is.
Met betrekking tot de opmerking van de SVB dat de regeling geen bemiddelingstraject kent zoals bij de TAS- en CSE-regeling en dit verschil niet uitvoerig wordt toegelicht, is van belang dat de commissie Heerts geadviseerd heeft geen bemiddelingstraject op te nemen. Dit advies is gevolgd. Achteraf blijkt uit ervaringen bij de CSE-regeling dat een bemiddelingstraject ertoe kan leiden dat iemand die goed voldoet aan de regeling, maar niet wil meewerken aan de bemiddeling, geen tegemoetkoming krijgt. Dat is niet wenselijk. Om die reden is in artikel 20 een overgangsbepaling opgenomen voor mensen die vanwege het niet meewerken aan een bemiddelingstraject geen CSE-tegemoetkoming kregen.
Anders dan de SVB voorstelt, is in de regeling niet opgenomen dat een ontbindingsvergoeding waarin geen bedrag is gespecificeerd als schadevergoeding voor de beroepsziekte buiten beschouwing blijft. Het is aan de werkgever of opdrachtgever om dit uit te splitsen. Bij niet uitsplitsen wordt het gezien als een bedrag. Wel zal dit punt in de voorlichting rondom de regeling aandacht krijgen.
De opmerking van de SVB dat in de toelichting op een aantal plaatsen ‘meer complexere aandoening’ staat en dat onduidelijk is wat daarmee wordt bedoeld, wordt onderschreven. De zinsnede ‘meer complexere aandoening’ is uit de regeling gehaald. Voor wat betreft de zinsneden ‘ernstige aandoening of aandoeningen’ en ‘aandoening of aandoeningen’, wordt opgemerkt dat het altijd om een ‘ernstige aandoening of aandoeningen’ gaat. De regeling is op dit punt ook aangepast.
Voor wat betreft de opmerking van de SVB om aan artikel 9 een derde lid toe te voegen en daarin op te nemen dat een tegemoetkoming niet eerder tot uitbetaling komt dan nadat de SVB de volmacht heeft ontvangen, wordt opgemerkt dat dit is neergelegd in artikel 11, tweede lid, dat over uitbetaling gaat.
Daar waar in de regeling per abuis ‘het SVB’ stond, is dat gewijzigd in ‘de SVB’.
Op verzoek van de SVB zijn twee zinnen in de algemene toelichting onder 5.1 over de financiële gevolgen voor slachtoffers, omgedraaid.
Lexces
Lexces heeft naar voren gebracht dat tijdig besluitvorming plaats dient te vinden over welke aandoeningen vanaf de inwerkingtreding van de regeling op de Lijst worden geplaatst. Inmiddels is besloten met welke drie beroepsziekten de regeling met ingang van 1 januari 2023 gaat starten. Dit betekent op het moment van schrijven dat er nog een half jaar de tijd is voor de resterende voorbereidende werkzaamheden.
Ten aanzien van de opmerking van Lexces dat de vraag of er voldoende deskundigen van de juiste expertise kunnen worden aangetrokken afhankelijk is van voor welke beroepsziekten de regeling gaat gelden, wordt het volgende opgemerkt. Een van de criteria bij het selecteren van beroepsziekten waarmee de regeling start, is dat er voldoende deskundigen met de juiste expertise zijn. Bij de selectie van de beroepsziekten is daar dus al rekening mee gehouden.
Lexces wijst erop dat nog gesprekken gaande zijn over hoe het werkproces bij verschillende beroepsziekten zo kan worden vormgegeven dat enerzijds het dossier compleet kan worden aangeleverd aan het Deskundigenpanel en anderzijds voor de aanvrager sprake is van een laagdrempelig en toegankelijk proces. De keuzes die hierin gemaakt worden kunnen gevolgen hebben voor de aandoeningen die op de Lijst beroepsziekten kunnen worden opgenomen, aldus Lexces. Hierover wordt opgemerkt dat het positief is dat partijen dit voor ogen hebben. Een compleet dossier is weliswaar een vereiste, maar daarbij moeten de randvoorwaarden van een goed toegankelijke regeling goed worden vastgehouden. Daarbij is van belang dat in de besluitvorming over toevoegingen aan de Lijst beroepsziekten rekening wordt gehouden met de uitvoerbaarheid daarvan.
Lexces wijst erop dat de uitwerking van multicausale aandoeningen om een nadere omschrijving van de begrippen ‘voorshands aannemelijk’ en ‘in overwegende mate’ vraagt. Vanuit Lexces is een notitie over causaliteit opgesteld die dit proces kan faciliteren en versnellen. Deze notitie is bij het Ministerie van SZW bekend.
Ten aanzien van de opmerking van Lexces dat de regeling nadere precisering behoeft ten aanzien van de genoemde gremia van Lexces, wordt opgemerkt dat dat inmiddels is gebeurd. De regeling is voorts goed afgestemd met Lexces.
De Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad)
De Raad betwijfelt of het wenselijk is dat de SVB bij het inhoudelijke besluitvormingsproces slechts een marginale rol heeft en adviseert om daar in de toelichting aandacht aan te besteden. Hierover wordt opgemerkt dat de bestaande taakverdeling – zoals dat ook is geregeld bij de reeds bestaande tegemoetkomingsregelingen – wordt gevolgd. Uit de bestaande praktijk blijkt dat deze taakverdeling goed werkt. Bovendien is het goed dat al deze partijen zijn betrokken bij het uitvoeringsproces van de regeling, omdat ieder van die organisaties haar eigen expertise ten behoeve van een goede uitvoering van de regeling met zich brengt.
Over de opmerking van de Raad dat de regeling niets bepaalt over het temporale bereik, is het volgende van belang. Met de Raad kan geconcludeerd worden dat in de eerste periode na inwerkingtreding van de regeling een groot aantal aanvragen gedaan kan worden, omdat iedere werkende die in het (verre) verleden een beroepsziekte heeft opgelopen door blootstelling aan gevaarlijke stoffen, aanspraak kan maken op de regeling. Ook het feit dat de regeling geen verjarings- of vervaldatum heeft, betekent dat een werkende nog vele jaren na ontdekking van de beroepsziekte aanspraak kan maken op de regeling. Bij de totstandkoming van de regeling is ermee rekening gehouden dat deze situaties zich voor kunnen doen. In de toelichting is hierover opgenomen dat de aanvragen in de eerste jaren na de inwerkingtreding van de regeling gedeeltelijk zullen bestaan uit ‘oude’ gevallen en gedeeltelijk uit nieuw geconstateerde beroepsziekten. Pas op termijn zullen de aanvragers vooral bestaan uit mensen waarbij de ziekte recent is geconstateerd. In dit verband is ook besloten geen verjaringstermijn op te nemen in de regeling.
Mede naar aanleiding van de opmerking van de Raad is het begrip beroepsziekte opnieuw geformuleerd. Daarmee is de inconsistentie verdwenen.
Met betrekking tot de opmerkingen van de Raad over het begrip voorschot, wordt het volgende opgemerkt. In de reeds bestaande regelingen wordt het begrip voorschot gebruikt, omdat daar medewerking aan bemiddeling met de ex-werkgever een vereiste is. Als die bemiddeling leidt tot een betaling aan de aanvrager, moet de tegemoetkoming als een voorschot worden beschouwd dat terug moet worden betaald, maar daarvan is hier geen sprake.
Over de opmerking van de Raad dat er een kans bestaat dat in hoger beroep het bedrag van de werkgever terug moet worden betaald, wordt opgemerkt dat uitbetaling door de werkgever voordat de uitspraak onherroepelijk is, voor risico van de partijen komt.
Ten aanzien van de vraag hoe de artikelen 4, tweede lid, en 7 van de Regeling zich tot elkaar verhouden, is het volgende van belang. Deze systematiek is ontleend aan de asbest- en CSE-regelingen. Uitgangspunt is een ernstige aandoening die veroorzaakt is door de blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werkzaamheden voor een werkgever/opdrachtgever in Nederland. Op de tegemoetkoming worden in mindering gebracht betalingen van de werkgever/opdrachtgever die hiermee ook verband houden. Met artikel 7 wordt bereikt dat dit ook mogelijk is als deze werkgever of opdrachtgever betrokkene ook arbeid heeft laten verrichten buiten Nederland en de ontvangen betaling betrekking heeft op dezelfde ernstige aandoening als gevolg van blootstelling tijdens het verrichten van die arbeid buiten Nederland.
Met betrekking tot de opmerkingen over de gevolgen voor de bestuursrechtelijke werklast, wordt opgemerkt dat hierover afspraken worden gemaakt, rekening houdend met een zo goed mogelijke inschatting van het beroep op de rechterlijke macht.
Voor wat betreft de opmerking van de Raad dat zij bij wijzigingen van de regeling in de gelegenheid gesteld wil worden aanvullend te adviseren, wordt opgemerkt dat er geen majeure wijzigingen zijn geweest die hiertoe aanleiding hebben gegeven.
Hieronder worden enkele definitiebepalingen van een nadere duiding voorzien.
– Beroepsziekte en Gevaarlijke stof Bij een beroepsziekte gaat het om een ernstige aandoening die vermeld is op de bij deze regeling be:horende Lijst beroepsziekten. Daarbij gaat het telkens om een aandoening veroorzaakt door een specifieke gevaarlijke stof of stoffen. Beiden worden in combinatie benoemd op de Lijst beroepsziekten. Dit betekent dat een ernstige aandoening bijvoorbeeld is ‘longkanker veroorzaakt door asbest’. Daarbij is het mogelijk dat in een latere instantie een andere aandoening op het terrein van longkanker wordt opgenomen op de lijst, maar dan veroorzaakt door een andere stof, waarvan de volledige benaming dan ook verwijst naar de stof die in dat geval de longkanker heeft veroorzaakt. Voor het overige zij voor de begrippen ‘beroepsziekte’ en ‘gevaarlijke stof’ verwezen naar paragraaf 2.2 van de toelichting.
– Deskundigenpanel: Zie voor de rol van het Deskundigenpanel de paragrafen 2.4 en 2.5 van de toelichting.
– ISBG: Zie voor de rol van de stichting Instituut Slachtoffers Beroepsziekten door Gevaarlijke stoffen, paragraaf 2.4. van de toelichting.
– Nabestaanden: In bepaalde omstandigheden komt het recht op een tegemoetkoming toe aan de nabestaanden van een werkende met een beroepsziekte (artikel 5 van deze regeling). In deze begripsbepaling is vastgelegd wie als nabestaanden worden aangemerkt. Deze begripsbepaling wordt geacht goed werkbaar te zijn voor de SVB, aangezien deze ook wordt gehanteerd in de TAS-, TNS- en CSE-regelingen. Het begrip ‘in gezinsverband samenleven’ als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt geïnterpreteerd zoals dat al geruime tijd gangbaar is in de socialezekerheidswet- en regelgeving.
Wat betreft het duurzaam gescheiden leven bedoeld in het derde lid, zal de SVB conform de Algemene Ouderdomswet en het daarop gebaseerde beleid beoordelen of daarvan sprake is.
– Opdrachtgever, werkgever, werknemer, zelfstandige zonder personeel en werkende: Met de definities van ’werkgever’, ‘opdrachtgever’, ’werknemer’, ’zelfstandige zonder personeel’ en ‘werkende’ die worden gehanteerd in deze regeling is getracht te realiseren dat op relatief eenvoudige wijze kan worden vastgesteld of de betrokkenen als zodanig kunnen worden aangemerkt. Dit komt de uitvoerbaarheid van de regeling ten goede. Een werknemer is degene die op grond van een arbeidsovereenkomst of aanstelling voor een werkgever arbeid verricht of heeft verricht. Een zzp’er is degene die zonder werknemer, werkgever of opdrachtgever te zijn, voor een natuurlijke persoon of rechtspersoon arbeid verricht of heeft verricht krachtens een overeenkomst. Een zelfstandig ondernemer met een of enkele werknemers is dus geen zelfstandige in de zin van deze regeling. Onder werknemer en zzp’er wordt voor de toepassing van deze regeling ook begrepen de ex-werknemer en ex-zzp’er. Daarnaast komt in de definities tot uiting dat er een band met het Europese deel van Nederland moet zijn. Voor het beoordelen van deze band is van belang:
a. dat het primair moet gaan om in het Europese deel van Nederland verrichte arbeid; en
b. dat er sprake is (of was) van een Nederlandse publiekrechtelijke aanstelling dan wel arbeidsovereenkomst of (doorgaans) overeenkomst van opdracht waarop het Nederlands recht van toepassing is (of was). Er dient dus een contractuele relatie met verplichtingen te bestaan. Daarbij gaat het met name om het verrichten van arbeid en het ontvangen van een loon of vergoeding daarvoor. Vrijwilligerswerk en ad hoc ondersteuning bij familiebedrijven vallen buiten de reikwijdte van deze regeling.
De beoordeling of op de werkrelatie het Nederlands recht van toepassing is of was, moet worden gedaan aan de hand van het internationaal privaatrecht. Omdat werknemers en zzp’ers voor de toepassing van deze regeling verder gelijk worden behandeld, is er uit een oogpunt van eenvoudigheid voor gekozen beide categorieën op te laten gaan in het begrip ‘werkende’.
Dit artikel bepaalt dat aan, op of in een Nederlands schip of luchtvaartuig verrichte arbeid ook wordt aangemerkt als in Nederland verrichte arbeid. Het gaat hierbij om een in Nederland geregistreerd schip of luchtvaartuig.
In dit artikel is expliciet opgenomen dat een tegemoetkoming die op grond van deze regeling wordt verstrekt geen erkenning inhoudt van aansprakelijkheid door de Staat der Nederlanden. Noch zegt dit iets over de aansprakelijkheid van de werkgever of de opdrachtgever. Verder is van belang dat een werkende door het aanvaarden van een tegemoetkoming op grond van deze regeling geen afstand doet van het recht op een aansprakelijkheidsstelling.
In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen voor het recht op een tegemoetkoming.
In de aanhef van artikel 4, eerste lid, is bepaald dat het hier gaat om een eenmalige tegemoetkoming. Indien een nieuwe aanvraag wordt gedaan voor een tegemoetkoming, maar er is al een tegemoetkoming verstrekt, dan wordt de nieuwe aanvraag op basis daarvan afgewezen. Op grond van deze aanhef geldt verder als voorwaarde dat het moet gaan om een werkende, dus een (ex)werknemer of (ex)zelfstandige, bij wie een beroepsziekte in de zin van de regeling is vastgesteld. Gezien de definiëring van de begrippen ‘werknemer’ en ‘zelfstandige zonder personeel’ in artikel 1 volgt hieruit reeds de beperking dat het recht op een tegemoetkoming alleen kan bestaan voor werknemers en zelfstandigen die (a) in Nederland in Europa arbeid hebben verricht (b) krachtens een Nederlandse publiekrechtelijke aanstelling dan wel een arbeidsovereenkomst of een andere overeenkomst waarop Nederlands recht van toepassing is of was.
De beoordeling of sprake is van een ernstige aandoening die vermeld is op de ten tijde van de aanvraag voor de tegemoetkoming bij deze regeling behorende Lijst beroepsziekten en of voorshands aannemelijk is dat deze ernstige aandoening het gevolg is van blootstelling aan één of meer gevaarlijke stoffen bij de arbeid die in de Lijst beroepsziekten zijn opgenomen, geschiedt door het Deskundigenpanel op basis van het afwegingskader causaliteit en de bijbehorende protocollen beroepsziekten.
In het tweede lid is bepaald dat het afwegingskader causaliteit en de bijbehorende protocollen door Adviescommissie Lijst beroepsziekten, bedoeld in het Instellingsbesluit Adviescommissie Lijst beroepsziekten, worden voorbereid. De minister stelt het afwegingskader en de bijbehorende protocollen beroepsziekten vast en publiceert deze vervolgens in de Staatscourant. Op soortgelijke wijze vinden aanpassingen van het afwegingskader en de protocollen plaats.
Het is mogelijk dat een aanvrager meerdere ernstige aandoeningen heeft die ieder voor zich recht zouden kunnen geven op de tegemoetkoming. Om te kwalificeren voor de tegemoetkoming is het voldoende als één aandoening aan de vereisten voldoet. De Lijst beroepsziekten biedt een directe koppeling tussen de ernstige aandoening en de gevaarlijke stof of stoffen die deze aandoening kunnen veroorzaken. Zoals reeds opgemerkt in paragraaf 2.2 ziet het begrip ernstige aandoening niet alleen op de aandoening op zich, maar ook op blijvende fysieke of psychische beperkingen als gevolg van de ernstige aandoening, nadat de werkende hersteld is verklaard. De beoordeling door het Deskundigenpanel wordt opgenomen in het adviesdossier van het ISBG ten behoeve van de SVB (artikel 15 van deze regeling). Zie voor een uitgebreidere toelichting paragraaf 2.5 van de toelichting. Het is primair aan de werkende om daarvoor de nodige bewijsstukken te overleggen. Voor de beoordeling van de aannemelijkheid heeft de werkende op grond van artikel 10, tweede lid, van deze regeling een informatieverplichting. Zie voor een nadere toelichting op deze informatieverplichting de artikelsgewijze toelichting bij dat artikellid.
In de voorwaarde en verplichting die is opgenomen in onderdeel b en het derde en vierde lid komt tot uiting dat het uitgangspunt is dat het vergoeden van de schade de verplichting van de werkgever dan wel opdrachtgever blijft. Onderdeel b bepaalt dat een werkende alleen recht heeft op een tegemoetkoming als hij of zij géén betaling van zijn werkgever(s) of opdrachtgever(s) heeft ontvangen in verband met dezelfde ernstige aandoening als waarvoor de tegemoetkoming is toegekend, of als deze vergoeding lager was dan € 22.839,–. De vorm van de betaling en de naam die daaraan is toegekend, zijn niet van belang. Elke betaling waarvan duidelijk is dat die door of namens een werkgever of opdrachtgever is gedaan in verband met dezelfde ernstige aandoening, kan ervoor zorgen dat er geen recht bestaat op een tegemoetkoming of dat er een bedrag op de tegemoetkoming in mindering wordt gebracht.
Soms krijgt de werkende naast een betaling in verband met een beroepsziekte ook andere vergoedingen (bijvoorbeeld een transitievergoeding, een aanvulling op de loondoorbetaling in het tweede ziektejaar of een persoonlijk re-integratie- of opleidingsbudget). Het is zaak voor de werkende en werkgever of opdrachtgever om er voor te zorgen dat alle vergoedingen duidelijk onderscheiden worden in bijvoorbeeld een vaststellingsovereenkomst om te voorkomen dat het totale bedrag wordt meegenomen bij de vaststelling van het recht op de tegemoetkoming.
Het begrip ‘elke betaling’ ziet ook op een vergoeding verkregen van de werkgever of opdrachtgever in het kader van een procedure bij de civiele of bestuursrechter. Vergoedingen van kosten van rechtsbijstand vallen hier echter niet onder. Die houden verband met de procedure en niet met de beroepsziekte als zodanig. Voor het geval er beroep wordt ingesteld (met de mogelijkheid van geen, een lagere of een hogere vergoeding), worden zo nodig nadere afspraken gemaakt tussen de SVB en de werkende over hoe en wanneer terug te vorderen (afbetalingsregeling) nadat een finaal oordeel is vastgesteld door de rechter.
De tegemoetkoming is een forfaitair bedrag; het staat los van de werkelijke schade. De werkgever c.q. opdrachtgever blijft in geval van aansprakelijkheid gehouden tot betaling van de volledige schadevergoeding. De tegemoetkoming wordt niet beschouwd als een voorschot op de door de werkgever of opdrachtgever eventueel te betalen schadevergoeding.
Hetzelfde speelt bij betaling door de werkgever of opdrachtgever (of bij een vergoeding verkregen in het kader van een procedure bij de civiele of bestuursrechter) na toekenning van een tegemoetkoming op grond van deze regeling. Voor de volledigheid zij opgemerkt, dat onder een betaling in verband met een beroepsziekte niet is begrepen de reguliere (wettelijke of cao-) verplichting van de werkgever om het loon door te betalen tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid.
Voor de situatie dat (a) de werkende een tegemoetkoming op grond van deze regeling heeft ontvangen en (b) vervolgens alsnog een betaling van de werkgever of opdrachtgever ontvangt in verband met blootstelling aan dezelfde gevaarlijke stof of stoffen, is in het tweede lid vastgelegd dat de werkende gehouden is de tegemoetkoming (geheel of gedeeltelijk) binnen twaalf weken terug te betalen aan de SVB. Als de werkgever of opdrachtgever dit risico verzekerd heeft, kan het ook gaan om een uitkering van de verzekeraar, dus namens de werkgever of opdrachtgever. Indien de van de werkgever of opdrachtgever ontvangen betaling lager is dan de verstrekte tegemoetkoming, gaat de terugbetalingsverplichting niet verder dan het bedrag van de ontvangen betaling. Verder is in dit lid vastgelegd dat de werkende verplicht is tot het onverwijld melden aan de SVB als hij een betaling heeft ontvangen van de werkgever dan wel opdrachtgever in verband met dezelfde ernstige aandoening als waarvoor de tegemoetkoming is toegekend en de tegemoetkoming binnen 12 weken moet terugbetalen. De SVB bevestigt dit met toepassing van artikel 12, eerste lid. Indien een werkende niet vrijwillig tot terugbetaling overgaat, kan de SVB (een gedeelte van) de verstrekte tegemoetkoming terugvorderen (zie artikel 12, tweede lid, van deze regeling). Dit speelt ook als deze meldingsplicht niet is nagekomen en de SVB zelf constateert dat de werkende een betaling heeft ontvangen van of namens de werkgever of opdrachtgever. In dat geval zal de SVB op basis van artikel 12 het besluit tot toekenning van de tegemoetkoming herzien en in voorkomend geval overgaan tot terugvordering.
De regeling bevat geen specifieke bepalingen over het vaststellen van de verplichting tot terugbetaling, de terugvordering en de verjaringstermijnen. Dit betekent dat de bepalingen van afdelingen 4.4.1, 4.4.2 en 4.4.3 van de Awb van toepassing zijn. Zie hiervoor verder de toelichting bij artikel 12.
In het vierde lid is bepaald dat een werkende geen recht heeft op een tegemoetkoming als deze een tegemoetkoming of voorschot op grond van de TAS-, TNS of CSE-regeling heeft ontvangen of de aanvraag op grond van een van deze regelingen voor dezelfde ernstige aandoening onherroepelijk is afgewezen, en zolang een aanvraagprocedure loopt op grond van een van deze regelingen en er geen sprake is van een onherroepelijk besluit. Met deze bepaling wordt bereikt dat een voorschot of tegemoetkoming maar een keer kan worden toegekend. Als de eerdere aanvraag betrekking had op een andere ernstige aandoening en is afgewezen, is het wel mogelijk een tegemoetkoming aan te vragen voor de TSB. Voor de goede orde zij opgemerkt, dat de Regeling tegemoetkoming werknemers met CSE ziet op werknemers met CSE die een verzoek tot diagnose hebben ingediend voor 1 september 2020, wat later heeft geleid tot een diagnose (artikel 9 van die regeling). Gaat het om nieuwe geconstateerde gevallen van CSE of er is geen aanvraag gedaan voor de CSE-regeling, dan kan wel een aanvraag om een tegemoetkoming worden ingediend. Voor een andere uitzonderingssituatie zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel 20. De SVB zal de aanvraag op grond van deze regeling aanhouden tot het moment dat op de andere aanvraag onherroepelijk is beslist. Zodra de afwijzing van de aanvraag op grond van de andere regelingen standhoudt (in bezwaar of (hoger) beroep), zal de SVB ambtshalve de aangehouden TSB-aanvraag in voorkomend geval afdoen.
In dit artikel is vastgelegd dat bij overlijden van de werkende de nabestaanden van de werkende recht kunnen hebben op een tegemoetkoming. Dit is het geval in de situatie dat een werkende overlijdt voordat door de SVB is besloten op de door de werkende ondertekende aanvraag en de werkende recht zou hebben gehad op een tegemoetkoming. Voor het geval dat de werkende komt te overlijden voordat deze een dergelijke aanvraag heeft kunnen indienen, maar wel een eerste contactmoment heeft plaatsgevonden zij verwezen naar artikel 8, derde lid. Indien het recht op een tegemoetkoming overgaat op de nabestaanden, hebben de nabestaanden, indien zij de aanvraag doorzetten, een informatie- en medewerkingsverplichting om vast te kunnen stellen of de werkende recht op een tegemoetkoming zou hebben gehad, en of de werkende in verband met de ernstige aandoening een schadevergoeding, in welke vorm dan ook, heeft gehad van de werkgever of opdrachtgever of een verzoek heeft ingediend, waarop nog niet onherroepelijk is beslist.
In het eerste lid is vastgelegd dat de hoogte van de tegemoetkoming € 22.839,– bedraagt voor het jaar 2023. Er is gekozen voor een forfaitair bedrag. Dit sluit aan bij het doel van dit bedrag. De tegemoetkoming is immers niet bedoeld als schadeloosstelling voor specifieke kosten. Zoals volgt uit artikel 4 van deze regeling hoeft een werkende voor het recht op een tegemoetkoming en de hoogte hiervan ook niet te stellen of aannemelijk te maken dat er daadwerkelijk sprake is van schade. In het tweede en derde lid zijn regels vastgelegd voor de situatie waarin een werkende reeds bedragen van een of meer werkgevers dan wel opdrachtgevers heeft ontvangen vanwege dezelfde ernstige aandoening als waarvoor de tegemoetkoming is toegekend. Uitgangspunt is dat dergelijke bedragen in mindering worden gebracht op de tegemoetkoming. Bij het berekenen hiervan wordt uitgegaan van nettobedragen. Het is van belang dit expliciet vast te leggen, omdat over een tegemoetkoming op grond van deze regeling geen belasting ingevolge de Wet inkomstenbelasting 2001 is verschuldigd en ook geen premies voor de volksverzekering (zie ook paragraaf 2.3 van de toelichting), maar van werkgevers dan wel opdrachtgevers ontvangen bedragen wel onderworpen kunnen zijn (geweest) aan de heffing van belasting en premies.
De regeling ziet primair op arbeid verricht in Nederland. Dit blijkt uit de definities van werkende, werkgever en opdrachtgever uit artikel 1. Artikel 7 voorziet in een beperking in het recht op een tegemoetkoming voor de situatie waarin een werkende bij wie een ernstige aandoening in de zin van deze regeling is vastgesteld, tevens arbeid heeft verrichten buiten Nederland voor dezelfde werkgever of opdrachtgever en van deze werkgever of opdrachtgever daarvoor een betaling heeft ontvangen in verband met dezelfde ernstige aandoening. Het wordt niet opportuun geacht dat werkenden recht hebben op een (volledige) tegemoetkoming op grond van deze regeling, indien zij (a) in verband met de buitenlandse arbeid reeds een betaling hebben ontvangen en (b) deze betaling met toepassing van artikel 6, tweede lid, in aanmerking zou zijn genomen als het een betaling was in verband met in Nederland verrichte arbeid. Aangezien een werkende in dat geval al langs de reguliere weg via een financiële vergoeding erkenning van de beroepsziekte heeft gekregen, wordt een (volledige) tegemoetkoming vanuit de overheid niet noodzakelijk geacht. Voor de volledigheid zij opgemerkt, dat onder een betaling in verband met dezelfde ernstige aandoening niet is begrepen de reguliere (wettelijke of cao-) verplichting van de werkgever om het loon door te betalen tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid. Verder vallen aan een werkende verrichtte betalingen van een buitenlandse werkgever en opdrachtgever en uitkeringen die de werkende ontvangt van een buitenlandse overheidsinstelling of buitenlands fonds in verband met ziekte of arbeidsongeschiktheid (in Nederland de WIA), er ook niet onder.
In dit artikel (en de artikelen 15 en 16) is de taakverdeling in kader van de samenwerking tussen de SVB en het ISBG nader uitgewerkt.
Het eerste lid bepaalt dat het vaststellen of recht bestaat op een tegemoetkoming geschiedt op aanvraag. Uitgangspunt is dat de aanvraag wordt ingediend door de betreffende werkende zelf. Daartoe is het behandelproces zo eenvoudig mogelijk gehouden. De vaststelling van het recht op een tegemoetkoming geschiedt door de SVB (tweede lid). De aanvraag moet op grond van het eerste lid worden ingediend bij de SVB middels een door de werkende ondertekend aanvraagformulier. Deze aanvraag dient ieder geval vergezeld te gaan van een door een bevoegde arts vastgestelde diagnose van de aandoening (artikel 10, eerste lid).
De aanvrager dient het formulier ook te gebruiken als niet (direct) alle relevante informatie kan worden meegestuurd (bijvoorbeeld omdat er nog een medisch onderzoek loopt dat aanvullende relevante informatie kan of mogelijk zal opleveren). Dergelijke informatie dient de werkende na te zenden.
De aanvraag wordt ingediend bij de SVB. Het ISBG pakt vervolgens de behandeling op en bereidt het dossier en advies voor en schakelt via het Bureau Lexces het Deskundigenpanel in om te beoordelen of sprake is van een ernstige aandoening die ten tijde van de aanvraag vermeld is op de bij deze regeling behorende Lijst beroepsziekten en of voorshands aannemelijk is dat de ernstige aandoening het gevolg is van blootstelling aan één of meer gevaarlijke stoffen (artikel 15, tweede lid). Het Bureau Lexces ondersteunt het Deskundigenpanel administratief en inhoudelijk in het beoordelingsproces.
Het derde lid geeft de SVB de mogelijkheid om in bijzondere gevallen van deze procedure af te wijken. Te denken valt aan de situatie dat de werkende wel een eerste contact heeft gehad met het ISBG, maar is overleden voordat deze een ondertekende aanvraag heeft kunnen indienen.
In het vierde lid wordt geregeld dat een volgorde van behandeling wordt bepaald als meerdere aanvragen tegelijk zijn ingediend. De werkende wordt in de gelegenheid gesteld zijn voorkeur daarbij aan te geven, zodat er maar één tegelijk wordt behandeld door de SVB. De behandeling van de tweede en eventuele volgende aanvragen wordt opgeschort. Leidt de aanvraag tot een afwijzing, dan kan de werkende aan de SVB aangeven een andere aanvraag door te willen zetten. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat de uitvoerende instanties administratief overbelast raken en dat administratieve problemen ontstaan.
Uitgangspunt is dat de aanvraag en de ondersteunende documenten in de Nederlandse taal zijn gesteld. Het vijfde lid geeft de SVB en het ISBG de mogelijkheid daarvan af te wijken. Vertalingen naar het Nederlands dienen te geschieden door officieel beëdigde tolken. Buitenlandse documenten moeten in verband met de betrouwbaarheid en om misbruik te voorkomen zijn gewaarmerkt door officiële instanties van het betreffende land.
In het zesde lid wordt aangegeven dat de SVB in beginsel binnen zestien weken dient te beslissen op de aanvraag om een tegemoetkoming. Deze termijn kan eenmaal met ten hoogste 16 weken worden verlengd. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid van artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om een eigen besluitvormingstermijn aan te geven. Gezien de noodzakelijke processtappen is het wenselijk een langere termijn dan de standaard van acht weken op grond van artikel 4:13, derde lid, Awb te hanteren. Om diezelfde reden is de mogelijkheid van een verlenging van deze termijn ingevuld met zestien weken. Daarnaast is een extra verlenging mogelijk, met instemming van betrokkene.
Voor de opschortende werking van de aanvraag, bijvoorbeeld gedurende de periode dat de aanvrager relevante stukken dient aan te leveren, zijn verder de bepalingen op grond van artikel 4:15 Awb van toepassing. Voor de toepassing van dit lid begint de behandeling van deze aanvraag te lopen zodra die door de SVB is ontvangen.
Als betrokkene nalatig blijft bij het aanleveren van stukken, kan de SVB een termijn voor de indiening daarvan vaststellen van maximaal acht weken (zevende lid). Worden de stukken dan nog niet ingediend, dan zal de SVB de aanvraag buiten behandeling stellen. Er volgt dan geen beoordeling van de aanvraag. Mocht meer tijd nodig blijken, bijvoorbeeld omdat stukken zijn opgevraagd maar nog niet ontvangen, dan kan de SVB in bijzondere gevallen hiervan afwijken, ten gunste van de aanvrager.
Het eerste lid regelt dat na het overlijden van de werkende de behandeling van de aanvraag automatisch wordt voortgezet ten behoeve van de nabestaanden, tenzij de nabestaanden schriftelijk aan de SVB hebben aangegeven daaraan geen behoefte te hebben. Artikel 8, derde lid, is hier ook van toepassing. Indien er meer dan één nabestaande is, dienen de nabestaanden, op grond van het tweede lid, één persoon uit hun midden een volmacht te verlenen om de verdere behandeling van de aanvraag mogelijk te maken. Hierdoor is voor het ISBG en de SVB helder op wie de medewerkingsplicht rust, aan wie de beslissing moet worden gezonden en aan wie uitbetaling moet geschieden.
De vaststelling van het recht op een tegemoetkoming geschiedt zoals aangegeven op aanvraag. In het eerste lid is geregeld dat de werkende verplicht is de informatie aan te leveren die noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag voor een tegemoetkoming. In dit lid is gespecificeerd dat werkenden in ieder geval de bewijsstukken moeten overleggen die noodzakelijk zijn zodat kan worden vastgesteld of zij lijden aan een ernstige aandoening die is te kwalificeren als beroepsziekte. De aanvraag dient vergezeld te gaan van een door een bevoegde arts vastgestelde diagnose van de aandoening, dan wel dient deze zo spoedig mogelijk te worden nagezonden. Bij de aandoening kan het direct gaan om de betreffende beroepsziekte, maar dat is niet noodzakelijk, bijvoorbeeld als er nog geen duidelijkheid is over de blootstelling en de relatie daarvan met de aandoening. Een bevoegde arts is een BIG-geregistreerde arts. In het geval van een buitenlandse arts dient deze te voldoen aan de vergelijkbare regelgeving van het betreffende land.
De informatieverplichting uit het tweede lid heeft onder meer betrekking op de voorwaarde dat de werkenden aannemelijk maken dat de ernstige aandoening is veroorzaakt door blootstelling aan een gevaarlijke stof tijdens het verrichten van arbeid als werkende. Hiertoe dient de werkende verschillende gegevens te overleggen over het arbeidsverleden.
Ter zake van de bewijsvoering wordt aangesloten bij de praktijk zoals die thans bestaat bij de uitvoering van de TAS-, TNS- en CSE-regelingen. Uitgangspunt is dat de werkende verschillende stukken ter onderbouwing van het arbeidsverleden overlegt, zoals werkbriefjes, getuigschriften en arbeidsovereenkomsten, dan wel overeenkomsten van opdracht of arbeid. Een eigen verklaring van de werkende over het arbeidsverleden kan onder omstandigheden – bij het volledig ontbreken van nadere bewijsstukken – toereikend zijn, mits het ISBG en de SVB de inhoud ervan gedegen hebben onderzocht en die aannemelijk achten. Deze verklaring moet ten minste een volledige omschrijving omvatten van de relevante arbeidsgeschiedenis en de arbeid. Meer specifiek kan worden gedacht aan het in beeld brengen van de functies waarin een werkende werkzaam is geweest en is blootgesteld aan een gevaarlijke stof, de periode waarin de betreffende functie is uitgeoefend, de arbeidsomstandigheden, de verrichte taken en de arbeid, de aard van de arbeidsverhouding, de plaats waar de arbeid is verricht (in Nederland of daarbuiten), het laatst bekende adres en de naam van de werkgever(s) dan wel opdrachtgever(s) en de wijze waarop de blootstelling aan de gevaarlijke stof heeft plaatsgevonden. Daarna wordt door het ISBG advies uitgebracht aan de SVB, op basis van de vaststelling door het Deskundigenpanel, waarna de SVB ter zake een besluit neemt.
Het ISBG kan de werkende ondersteunen bij het in beeld brengen van het (relevante) arbeidsverleden. In dat kader kan ook informatie worden gevraagd die relevant is voor de beoordeling van de aanvraag aan (voormalige) collega’s van de aanvrager, werkgevers of opdrachtgevers of de bedrijfsarts, bijvoorbeeld over de werkzaamheden of de ernstige aandoening van de werkende. Voor de goede orde zij opgemerkt, dat deze personen niet verplicht zijn hieraan mee te werken. Het ISBG moet bij de advisering aan de SVB over het recht op een tegemoetkoming het Deskundigenpanel inschakelen om te beoordelen of sprake is van een ernstige aandoening die ten tijde van de aanvraag vermeld is op de bij deze regeling behorende Lijst beroepsziekten en of voorshands aannemelijk is dat de ernstige aandoening het gevolg is van blootstelling aan één of meer gevaarlijke stoffen. Dat is niet nodig indien er kennelijk geen recht op een tegemoetkoming bestaat. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer de aandoening niet op de Lijst beroepsziekten staat vermeld, wanneer de werkende reeds of nadien van de werkgever of opdrachtgever een betaling in verband met dezelfde vastgestelde ernstige aandoening heeft ontvangen waarvan het bedrag evenveel of meer bedraagt dan de tegemoetkoming, of als de werkende ondanks herhaalde verzoeken van de SVB, het ISBG of de door het ISBG ingeschakelde derden niet de voor de toekenning van een tegemoetkoming benodigde informatie aanlevert noch meewerkt aan de procedure betreffende het machtigen van de SVB of het ISBG om namens de aanvrager de vereiste informatie (in het bijzonder over medische gegevens) op te vragen.
Het derde lid betreft een extra informatieverplichting en medewerkingsverplichting richting de SVB en het ISBG voor de werkende voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van deze regeling. In dit verband zij nogmaals opgemerkt dat bij de advisering en uitvoering gehandeld moet worden met inachtneming van de kaders uit de Uitvoeringswet AVG. Dit betekent dat de aanvrager het ISBG en de SVB een machtiging dient te verstrekken voor het gebruiken van in het bijzonder zijn medische gegevens.
Op grond van het vierde lid gelden de informatieverplichtingen en medewerkingsverplichting ook ten aanzien van de nabestaanden, indien bij overlijden van de werkende de aanvraag ten behoeve van de nabestaanden wordt voortgezet.
De SVB is belast met de uitbetaling van de tegemoetkoming aan de werkende of nabestaande. De SVB gaat wanneer is vastgesteld dat recht bestaat op een tegemoetkoming, zo spoedig mogelijk na vaststelling van de tegemoetkoming tot uitbetaling over. Is artikel 9, tweede lid (de situatie dat sprake is van meer nabestaanden) van toepassing, dan gaat de SVB over tot betaling zo spoedig mogelijk na ontvangst van de volmacht.
In dit artikel is vastgelegd wanneer de SVB overgaat tot herziening, intrekking en terugvordering van een toegekende tegemoetkoming. Uitgangspunt op grond van het eerste lid is dat de SVB tot herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van een tegemoetkoming overgaat indien een tegemoetkoming ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Dit kan allereerst het geval zijn indien de werkende (of de nabestaande) na ontvangst van de tegemoetkoming alsnog een betaling heeft ontvangen waarmee rekening zou zijn gehouden bij het vaststellen van het recht op de tegemoetkoming (onderdeel a) en dit niet onverwijld heeft gemeld aan de SVB cq. de tegemoetkoming niet binnen 12 weken heeft terugbetaald (artikel 4, derde lid). Voorts kan dit het geval zijn indien de werkende (of de nabestaande) een verplichting uit de regeling niet of niet behoorlijk is nagekomen en dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de tegemoetkoming (onderdeel b). Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om niet nakoming van de meldingsplicht als van een werkgever of opdrachtgever een betaling is ontvangen. Op grond van het tweede lid wordt hetgeen vanwege de herziening of intrekking (of anderszins) onverschuldigd is betaald teruggevorderd. Indien de werkende op het moment van herziening of intrekking is overleden, wordt de tegemoetkoming teruggevorderd van de nabestaande of nabestaanden. Indien artikel 9 (overname aanvraag door nabestaanden) toepassing heeft gevonden, wordt teruggevorderd van de gevolmachtigde nabestaande, bedoeld in artikel 9, tweede lid.
Het derde lid voorziet in een uitzonderingsmogelijkheid. De SVB hoeft niet tot herziening, intrekking of terugvordering over te gaan, indien hiervoor dringende redenen aanwezig zijn. Wanneer hiervan sprake is, staat per individueel geval ter beoordeling van de SVB. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het begrip dringende redenen hier dezelfde betekenis heeft als in andere regelingen die door de SVB worden uitgevoerd, zoals de Algemene Kinderbijslagwet (artikel 24, vijfde lid), de Algemene Ouderdomswet (artikel 24, vijfde lid), de Algemene nabestaandenwet (artikel 53, vijfde lid) en de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014 (artikel 18, derde lid).
Zoals reeds opgemerkt, bevat de regeling geen specifieke bepalingen over het vaststellen van de verplichting tot terugbetaling, de terugvordering en de verjaringstermijnen. Dit betekent dat de bepalingen van afd. 4.4.1, 4.4.2 en 4.4.3 van de Awb van toepassing zijn. Omdat de Kaderwet subsidies SZW voor wat betreft verstrekkingen, niet zijnde subsidies, als bedoeld in artikel 9 geen eigen regeling over het dwangbevel bevat, is afdeling 4.4.4 Awb niet van toepassing.
Op grond van dit artikel wordt het in deze regeling vermelde bedrag eenmaal per jaar geïndexeerd, voor het eerst ten behoeve van het jaar 2024. Deze indexering gebeurt aan de hand van de indexering van het wettelijk minimumloon in het voorgaande kalenderjaar. Indexering van het wettelijk minimumloon gebeurt per 1 januari en per 1 juli, op basis van de contractloonontwikkeling. Voor deze regeling is gekozen om de vermelde tegemoetkoming per 1 januari van elk jaar te indexeren aan de hand van de minimumloon ontwikkeling in de periode tussen 1 juli van twee kalenderjaren daarvoor en 1 juli van het voorgaande kalenderjaar. De gewijzigde hoogte van de tegemoetkoming wordt voor het eind van elk kalenderjaar bekendgemaakt in de Staatscourant.
De SVB is het bestuursorgaan dat belast is met de algehele uitvoering van deze regeling. De SVB besluit op aanvraag van de werkende over het toe- of afwijzen van een tegemoetkoming (artikel 8, eerste lid). De SVB gaat in voorkomend geval over tot herziening, intrekking van het tegemoetkomingsbesluit en tot terugvordering van het uitbetaalde bedrag (artikel 12). Dit betreft zelfstandige beschikkingen waartegen bezwaar en beroep openstaat. Uitgangspunt op grond van artikel 4:13 van de Awb is dat de SVB binnen een redelijke termijn een besluit neemt. Zie hierover artikel 8, zesde lid en de artikelsgewijze toelichting daarop. Tot slot verzorgt de SVB de betaling aan het ISBG van de vergoeding voor de door het ISBG aan de SVB uitgebrachte adviezen (artikel 16).
Het ISBG begeleidt de werkende bij de indiening van zijn aanvraag om de tegemoetkoming en bereidt de dossiervorming voor. Zodra het ISBG alle benodigde gegevens beschikbaar heeft, vraagt het ISBG het Bureau Lexces er zorg voor te dragen dat het Deskundigenpanel beoordeelt of sprake is van een ernstige aandoening die ten tijde van de aanvraag vermeld is op de bij deze regeling behorende Lijst beroepsziekten en of voorshands aannemelijk is dat de ernstige aandoening het gevolg is van blootstelling aan één of meer gevaarlijke stoffen bij de arbeid die in de Lijst beroepsziekten zijn opgenomen. Tegelijkertijd beoordeelt het ISBG op basis van de door de werkende verstrekte gegevens of er geen sprake is van een formele afwijzingsgrond, zoals het hebben ontvangen van een hogere schadevergoeding van de werkgever of opdrachtgever of de niet-nakoming van de verplichtingen op grond van deze regeling (zie artikel 15, eerste lid).
Het Bureau Lexces stelt ten behoeve van de werkzaamheden van het Deskundigenpanel gehoord hebbende het Deskundigenpanel een reglement vast, betreffende de werkwijze en het in onafhankelijkheid en onpartijdigheid te geven oordeel. Dit reglement wordt gepubliceerd op de website van Bureau Lexces. Het Deskundigenpanel bestaat uit één of meer kamers. Aan een zitting van een kamer van het Deskundigenpanel nemen een voorzitter en maximaal vier leden deel. Het aantal aan te wijzen leden wordt vastgelegd in het reglement. Bureau Lexces regelt de zittingen en de bezetting daarvan. De leden van het Deskundigenpanel vervullen geen functies of nevenfuncties, die kunnen conflicteren met een onafhankelijke en onpartijdige advisering, noch hebben zij binnen een jaar voorafgaand aan het lidmaatschap van het Deskundigenpanel deze functies vervuld. Het Deskundigenpanel wordt administratief en inhoudelijk in het beoordelingsproces ondersteund door het Bureau Lexces.
Het ISBG doet het afgeronde dossier, aangevuld met de beoordeling van het Deskundigenpanel, en het eigen advies vervolgens toekomen aan de SVB die, als beslisinstantie, naar aanleiding van het verkregen advies van het ISBG de aanvraag en het dossier procedureel en op volledigheid toetst en de beslissing ter zake neemt.
De SVB stelt in overleg met het ISBG en het Bureau Lexces de criteria vast waaraan dit dossier en advies moeten voldoen en de termijn waarbinnen het wordt verwacht. Dit wordt vastgelegd in een tussen de SVB en het ISBG te sluiten samenwerkingsovereenkomst. Zie voor een nadere toelichting op de taak van het ISBG paragraaf 2.4 van de toelichting.
Het ISBG kan zich bij de uitoefening van zijn taken laten ondersteunen door derden. De informatieverplichtingen van artikel 10 gelden ook tegenover die door het ISBG ingeschakelde derden. Bij inschakeling van een derde waarborgt het ISBG in een met die derde te sluiten overeenkomst de voortgang, kwaliteit en het vertrouwelijke karakter van de ondersteunende werkzaamheden. Het ISBG blijft volledig verantwoordelijk voor de door de derde verrichte ondersteunende werkzaamheden (vierde lid). De tussen het ISBG en de ingeschakelde derde te maken afspraken over de vergoeding voor de ondersteunende werkzaamheden werken door in de jaarlijks door het ISBG bij de SVB ingediende begroting (artikel 16, eerste lid, onder e). De bekostiging van deze vergoeding door het Ministerie van SZW loopt via de SVB (artikel 16, eerste lid, onderdelen d en e).
Voor een goede uitvoering van deze regeling is een goede samenwerking tussen de SVB en het ISBG en het ISBG en het Deskundigenpanel van groot belang. Met het oog hierop zijn de SVB en het ISBG op grond van het eerste lid verplicht een samenwerkingsovereenkomst te sluiten met daarin afspraken over onder meer de samenwerking en werkwijze bij de uitvoering van deze regeling en het beheer en de uitwisseling van gegevens. In dit eerste lid is vastgelegd welke afspraken ten minste in de overeenkomsten moeten worden vastgelegd. Dit betreft onder meer de indiening bij de SVB door het ISBG van de begroting, die ten grondslag ligt aan de vergoedingen voor de advisering door het ISBG en de werkzaamheden van door het ISBG in te schakelen derden. Zie ook de toelichting bij de artikelen 17 tot en met 19.
Het ISBG en het Bureau Lexces sluiten op grond van het tweede lid ook een overeenkomst over met name de samenwerking en werkwijze bij de beoordeling van de beroepsziekten, het beheer en de uitwisseling van gegevens van deze regeling, zulks in samenspraak met de SVB.
In deze artikelen zijn regels gesteld over de financiering van deze regeling. De uitkeringslasten en -kosten die uit deze regeling voortvloeien worden gefinancierd uit een bijdrage ten laste van de rijksbegroting. De SVB zorgt als uitvoerder van deze regeling voor het beheer en de administratie van de financiële middelen. Dit omvat ook de vergoeding voor de advisering door het ISBG en de werkzaamheden van door het ISBG ingeschakelde derden. De kosten van het Deskundigenpanel maken hier geen deel van uit. Die worden gefinancierd vanuit de rechtstreekse bekostiging van Bureau Lexces, als onderdeel van het RIVM.
Daartoe wordt op grond van artikel 17 jaarlijks vóór 1 oktober bij de Minister van SZW een opgave ingediend van het totaalbedrag van de geraamde baten en lasten. In artikel 18 is vastgelegd dat de minister naar aanleiding van de opgegeven lasten door de SVB een bepaald bedrag moet storten op de rekening-courant, bedoeld in artikel 5.16, onderdeel a, van de Regeling Wfsv. De afrekening vindt op grond van artikel 19 plaats via de jaarrekening. Op basis van de uitvoeringstoets van deze regeling in 2022 en de aanvullende uitvoeringstoets wordt met een toekenningsbrief in 2022 van SZW voor deze regeling, voorzien in dekking van de uitvoeringskosten die de SVB en ISBG al in 2021 en in 2022 hebben gemaakt.
In de Participatiewet bestaat de mogelijkheid uitkeringen en vergoedingen voor immateriële schade bij ministeriële regeling niet tot de middelen te rekenen (artikel 31, tweede lid, onder l, van de Participatiewet). Bij de tegemoetkoming die op grond van deze regeling wordt toegekend, wordt het wenselijk geacht om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Daarom is de tegemoetkoming die op grond van deze regeling kan worden toegekend, toegevoegd aan de opsomming in artikel 7 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ. Dit leidt ertoe dat uniform met de tegemoetkoming wordt omgegaan en elke bijstandsgerechtigde die een dergelijke tegemoetkoming ontvangt door gemeenten op dezelfde wijze wordt behandeld. Ook wordt hiermee mogelijk gemaakt dat bij het ontvangen van de tegemoetkoming bijstandsgerechtigden in dezelfde positie komen te verkeren als niet-bijstandsgerechtigden, doordat de tegemoetkoming geen gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering.
De overheid biedt slachtoffers met een beroepsziekte, zoals genoemd in de TAS-, de TNS- en de TSB-regeling erkenning van het leed door verstrekking van een eenmalige financiële tegemoetkoming. In de TAS-regeling wordt aan zowel de artikelen 5 als 12 een bepaling toegevoegd, die voorkomt dat er sprake is van samenloop van tegemoetkomingen op grond van de TAS-regeling en de TSB. Als al een tegemoetkoming is ontvangen op grond van de TSB, kan geen aanspraak meer worden gemaakt op een tegemoetkoming op grond van de TAS-regeling. Samenloop van de TAS-regeling met de TNS-regeling was al uitgesloten. Hiermee wordt bereikt dat een voorschot of tegemoetkoming maar één keer kan worden toegekend aan een persoon, ongeacht of er meerdere beroepsziekten zijn en onder welke regeling deze beroepsziekten vallen. Vanuit de TSB is dit geregeld met artikel 4, vierde lid.
Met de wijzigingen in artikel 19 van de TAS-regeling en in artikel 12 van de CSE-regeling wordt de formulering van de indexeringsbepalingen in deze regelingen gelijk getrokken met die van de TSB-regeling (zie verder de toelichting op artikel 13). Artikel 4a van de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom en asbestose (TNS) verwijst naar artikel 19 van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers 2014 en behoeft daarom geen aanpassing.
Artikel 4, vierde lid, is niet van toepassing op een werkende wiens verzoek om toekenning van een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming werknemers met CSE is afgewezen uitsluitend wegens het niet voldoen aan de verplichting, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel, e, van die regeling. Voor (ex)werknemers bij wie de diagnose CSE is gesteld bestaat al een tijdelijke tegemoetkomingsregeling. IAS en de SVB handelen lopende aanvragen nog af, maar nieuwe aanvragen zijn niet meer mogelijk. Een voorwaarde voor toegang tot de CSE-regeling was dat medewerking werd verleend aan het aansprakelijk stellen van de ex-werkgever. Niet alle slachtoffers wilden daaraan meewerken. Door de TSB nu ook open te stellen voor de CSE-slachtoffers, komen (ex)werknemers die niet aan deze voorwaarde wilden voldoen, alsnog in aanmerking voor een tegemoetkoming.
Zie hiervoor paragraaf 4 van de toelichting.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, C.E.G. van Gennip
De Groot, M. (2019). Naar een Gedragscode Afhandeling Beroepsziekteclaims? Afwikkeling Personenschade, 2019(1), 7-12.
Kamerstukken II 2018/19, 25 883, nr. 352. Kamerbrief commissie Vergemakkelijking Schadeafhandeling Beroepsziekten.
Kamerstukken II 2019/20, 25 883, nr. 385. Rapport commissie Vergemakkelijking Schadeafhandeling Beroepsziekten ‘Stof tot nadenken. Stap vooruit, maak werk van preventie en erkenning’.
Kamerstukken II 2018/19, 25 883, nr. 412. Aanbieding advies over versterking kennisinfrastructuur voor stoffengerelateerde beroepsziekten.
Het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) van de universiteit van Utrecht, het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen (NKAL), de Polikliniek Mens en Arbeid (PMA), het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB), die beiden onderdeel zijn van het Amsterdam UMC en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).
De TNS-regeling wordt hier niet genoemd, omdat deze een doelgroep heeft van niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom en asbestose.
Rapport 'In wat voor land willen wij werken?' Eindrapport van de Commissie Regulering van Werk 23 januari 2020.
Een samenvatting van de resultaten van het tevredenheidsonderzoek wordt jaarlijks opgenomen in het jaarverslag van het IAS, te vinden op de website van het IAS. Voor de TSB-regeling komt er een vergelijkbare werkwijze.
Tevens zijn er middelen (€ 6 miljoen) toegekend voor het opzetten van een kennisinfrastructuur op het terrein van beroepsziekten. Hoewel er inhoudelijke raakvlakken zijn, maakt deze kennisinfrastructuur niet onderdeel uit van deze regeling.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2022-31978.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.