TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
Op 1 januari 2022 is de Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs (hierna: Wet
BHB) gedeeltelijk in werking getreden.1 De Wet BHB wijzigt onder andere de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB)
en de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO). Om bestuurlijke en organisatorische
samenwerking tussen het voortgezet onderwijs (hierna: vo) en middelbaar beroepsonderwijs
(hierna: mbo) te verbeteren, wordt het op grond van de WEB en de WVO onder meer weer
mogelijk om nieuwe verticale scholengemeenschappen te vormen en bestaande verticale
scholengemeenschappen uit te breiden, in te krimpen of te beëindigen.
In het nieuwe artikel 2.6.2, eerste en tweede lid, WEB wordt bepaald dat bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur (amvb) nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking
tot de vorming, wijziging of beëindiging van een verticale scholengemeenschap. Met
het Besluit tot wijziging van diverse onderwijsbesluiten in verband met de Wet bestuurlijke
harmonisatie beroepsonderwijs2, wordt onder andere het Uitvoeringsbesluit WEB (hierna: UWEB) gewijzigd. Dit besluit
zal, grotendeels, op 1 februari 2022 in werking treden. In het nieuwe artikel 4.1.2
UWEB wordt bepaald dat de regels voor een aanvraagprocedure voor de vorming, wijziging
of beëindiging van een verticale scholengemeenschap zullen worden neergelegd in een
ministeriële regeling, omdat het voorschriften van administratieve aard betreft. Onderhavige
ministeriële regeling geeft hier invulling aan.
In deze toelichting zal eerst kort worden toegelicht wat een verticale scholengemeenschap
is (paragraaf 1) en onder welke wetgeving een verticale scholengemeenschap valt (paragraaf
2). Vervolgens wordt toegelicht hoe de aanvraagprocedure eruit ziet (paragraaf 3).
1. Inrichting verticale scholengemeenschap
Met de Wet BHB wordt in de WVO en in de WEB een onderscheid aangebracht tussen de
verticale scholengemeenschap en de (‘horizontale’) scholengemeenschap.3 Een verticale scholengemeenschap is een organisatorische eenheid die bestaat uit
een mbo-instelling en één of meer categorale vo-scholen en/of een scholengemeenschap
onder hetzelfde bevoegd gezag. Een categorale vo-school verzorgt één schoolsoort.
Een scholengemeenschap verzorgt daarentegen meerdere schoolsoorten binnen het vo.
Een verticale scholengemeenschap kan niet alle schoolsoorten verzorgen en mag alleen
praktijkonderwijs (hierna: pro), voorbereidend beroepsonderwijs (hierna: vbo) en/of
middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (hierna: mavo) omvatten. Eventueel kan aan
het mavo nog een afdeling havo verbonden zijn.4 Verder behouden de twee bestaande verticale scholengemeenschappen waar havo en/of
vwo reeds deel van uitmaakten op 1 januari 2020 deze schoolsoorten. Elke schoolsoort
mag slechts één keer in de verticale scholengemeenschap voorkomen. Zo kan een verticale
scholengemeenschap bijvoorbeeld niet twee categorale vbo-scholen omvatten. Ook kan
een verticale scholengemeenschap niet een categorale vbo-school en gelijktijdig een
scholengemeenschap met vbo omvatten.
Schematisch zien de mogelijkheden binnen een verticale scholengemeenschap er als volgt
uit:
| |
De verticale scholengemeenschap bestaat uit:
|
Het vo-deel van de verticale scholengemeenschap bestaat uit:
|
Schematische weergave
|
|
1
|
Mbo-instelling en één of meer categorale vo-scholen
|
• een school voor pro; en/of
• een school voor vbo; en/of
• een school voor mavo (met eventueel een afdeling havo)
|

|
|
2
|
Mbo-instelling en een scholengemeenschap
|
• een scholengemeenschap bestaande uit twee of drie van de volgende schoolsoorten:
pro, vbo, mavo (met eventueel een afdeling havo)
|

|
|
3.
|
Mbo-instelling, één categorale school en een scholengemeenschap
|
Hier zijn verschillende variaties zijn mogelijk. Hieronder volgt een voorbeeld met
één categorale school:
• een school voor pro;
• een scholengemeenschap met vbo, mavo (met een afdeling havo)
|

|
Het vo-deel van een verticale scholengemeenschap wordt in deze toelichting verder
kortheidshalve aangeduid als vo-school. Hieronder kunnen dus ook meerdere vo-scholen
of een scholengemeenschap worden verstaan. Indien de context dat vergt, zal wel apart
worden gerefereerd aan meerdere vo-scholen of een scholengemeenschap.
2. Wettelijk kader verticale scholengemeenschap
Binnen een verticale scholengemeenschap blijft de passende sectorwetgeving van toepassing.
Dit betekent dat op de vo-school de WVO en op de mbo-instelling de WEB van toepassing
is. De enige uitzonderingen hierop zijn de medezeggenschap, huisvesting en uitkeringskosten
voor gewezen personeel. Met betrekking tot deze onderwerpen geldt ook voor de vo-school
het WEB-regime.5 Verder mogen de vo-school en mbo-instelling binnen een verticale scholengemeenschap
overschotten naar elkaar realloceren.6
In het kader van de medezeggenschap betekent dit dat de Wet medezeggenschap op scholen
(hierna: Wms) niet langer van toepassing is zodra de vo-school onderdeel wordt van
een verticale scholengemeenschap. De leerlingen en ouders van de vo-school worden
vanaf dat moment vertegenwoordigd door de studenten- en ouderraad van de verticale
scholengemeenschap en niet meer door de medezeggenschapsraad. Ook het personeel van
de vo-school wordt niet langer vertegenwoordigd door de medezeggenschapsraad, maar
door de ondernemingsraad van de verticale scholengemeenschap. De rechten van de ondernemingsraad
volgen grotendeels uit de Wet op de ondernemingsraden (hierna: WOR).
Verder betekent dit dat de verantwoordelijkheid voor de huisvesting van de vo-school
overgaat van de gemeente naar het bevoegd gezag zodra de vo-school onderdeel wordt
van een verticale scholengemeenschap. Het bevoegd gezag ontvangt vanaf het eerstvolgende
kalenderjaar na vorming van de verticale scholengemeenschap een vergoeding voor de
huisvesting voor de vo-leerlingen uit het macrobudget mbo. De gemeente behoudt het
economisch claimrecht op de gebouwen.
3. Inhoud regeling
3.1 Wijze van aanvragen en beslistermijnen
De aanvraag tot vorming, wijziging of beëindiging van een verticale scholengemeenschap
dient te worden ingediend via het daarvoor beschikbaar gestelde formulier op de website
van de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO), www.duo.nl. DUO neemt de aanvraag namens de ,inister in behandeling en zal ook namens de minister
op de aanvraag beslissen.
Voor de beslistermijnen is aangesloten bij de termijn voor aanvragen tot goedkeuring
van fusies, namelijk dertien weken. In de meeste gevallen neemt DUO binnen die eerste
dertien weken na ontvangst van de aanvraag een besluit. Als dat niet lukt, kan DUO
de beslistermijn met nog eens dertien weken verlengen. Indien de aanvraag niet alle
informatie bevat om op de aanvraag te beslissen, kan de beslistermijn bovendien worden
opgeschort op grond van artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht. Het is aan
het bevoegd gezag om met voorgaande termijnen rekening te houden om op het gewenste
tijdstip een verticale scholengemeenschap te kunnen vormen, wijzigen of beëindigen.
De termijn van 13 weken begint te lopen na ontvangst van de aanvraag.
3.2 Datum van vorming, wijziging of beëindiging
Een verticale scholengemeenschap kan enkel op 1 augustus van enig jaar gevormd, gewijzigd
of beëindigd worden. Met deze datum wordt aangesloten op de school- en studiejaren
van de vo-school en mbo-instelling.
Vorming en uitbreiding van een verticale scholengemeenschap kan steeds met ingang
van de eerstvolgende 1 augustus na de goedkeuring daarvan.7 De inkrimping of beëindiging van een verticale scholengemeenschap heeft gevolgen
voor de huisvestingsverantwoordelijkheid van de gemeente waar die vo-school gevestigd
is. Als een vo-school buiten de verticale scholengemeenschap gebracht wordt door inkrimping
of beëindiging, is het bevoegd gezag immers niet meer verantwoordelijk voor de huisvesting
en wordt de gemeente dat. Om de gemeente de tijd te geven de huisvesting voor te bereiden,
kan een inkrimping of beëindiging pas plaatsvinden met ingang van 1 augustus van het
kalenderjaar volgend op de goedkeuring daarvan.8
Indien het bevoegd gezag de vorming, wijziging of beëindiging van de verticale scholengemeenschap
gelijktijdig met een fusie of afsplitsing wil laten plaatsvinden, kan het bevoegd
gezag dit bundelen in één aanvraag. Bij goedkeuring van de aanvraag vindt de vorming,
wijziging of beëindiging van de verticale scholengemeenschap op dezelfde 1 augustus
plaats als de fusie9 of afsplitsing10.11 Soms kan dat ook niet anders, bijvoorbeeld als een bevoegd gezag de instandhouding
van een vo-school die onderdeel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap wil
overdragen aan een ander bevoegd gezag. Aangezien de mbo-instelling en vo-school in
een verticale scholengemeenschap in stand moeten worden gehouden door hetzelfde bevoegd
gezag, is het niet mogelijk om de bestuursoverdracht en inkrimping van de verticale
scholengemeenschap op verschillende momenten te laten plaatsvinden. Zie voor de samenloop
met fusie en afsplitsing ook de paragrafen 3.5 tot en met 3.7.
3.3 Postcode-eis
In artikel 6 van de regeling is een postcode-eis vastgelegd om ervoor te zorgen dat
er – in enige mate – overlap is in het ‘voedingsgebied’ van leerlingen en studenten
die onderwijs zullen volgen binnen de verticale scholengemeenschap. De postcode-eis
geldt voor elke vo-school die toetreedt tot een verticale scholengemeenschap en houdt
in dat ten minste één procent van de leerlingen van een vestiging van die vo-school
afkomstig is uit dezelfde postcodegebieden als de studenten van de mbo-instelling
en leerlingen van de andere vo-school of -scholen die eventueel onderdeel van de verticale
scholengemeenschap (gaan) uitmaken.
DUO heeft de beschikking over deze gegevens, dus het bevoegd gezag hoeft bij de aanvraag
geen berekening mee te zenden. Deze eis geldt thans al op grond van artikel 72a WVO
en artikel 18 van de Regeling voorzieningenplanning vo 2020. DUO wijst de aanvraag
tot vorming of uitbreiding van een verticale scholengemeenschap af indien niet aan
de postcode-eis wordt voldaan.
3.4 Eis informeren gemeente
In artikel 7 van de regeling is de eis vastgelegd dat het bevoegd gezag de gemeente(n)
waarin de vo-school gevestigd is, tijdig moet informeren over een voorgenomen aanvraag
tot vorming, wijziging of beëindiging van een verticale scholengemeenschap. Dit heeft
namelijk gevolgen voor de verantwoordelijkheid voor de huisvesting. Indien een vo-school
toetreedt tot een verticale scholengemeenschap verschuift de verantwoordelijkheid
van de gemeente naar het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag en de gemeente hebben dan
voldoende tijd nodig om eventuele afspraken over deze overgang te maken. Zodra een
vo-school buiten een verticale scholengemeenschap wordt gebracht, verschuift de verantwoordelijkheid
(weer) van het bevoegd gezag naar de gemeente. In dat geval heeft de gemeente zoals
gezegd tijd nodig om de huisvesting voor te bereiden.
Deze informatieplicht voor het bevoegd gezag geldt niet alleen voor de gemeente van
de hoofdvestiging van de vo-school, maar ook voor gemeente(n) van eventuele nevenvestigingen
van de vo-school. Of en welke afspraken hierover tussen het bevoegd gezag en de gemeente(n)
zijn gemaakt, is iets tussen het bevoegd gezag en de gemeente(n) en niet van invloed
op de goedkeuring van een aanvraag. Het bevoegd gezag hoeft bij de aanvraag dan ook
geen documentatie hierover mee te zenden.
3.5 Vorming nieuwe verticale scholengemeenschap
3.5.1 Vorming
Een nieuwe verticale scholengemeenschap kan enkel gevormd worden tussen één mbo-instelling
en een of meer vo-scholen of een scholengemeenschap die de schoolsoorten pro, vbo
en/of mavo (eventueel met een afdeling havo) verzorgen. Elke schoolsoort mag daarbij
maar één keer voorkomen. Dit is nog eens duidelijk omschreven in artikel 2 van de
regeling. Het is dus niet mogelijk om een verticale scholengemeenschap te vormen met
de schoolsoorten havo en/of vwo.
Een verticale scholengemeenschap heeft één instellingscode12 die zowel voor de vo-school als de mbo-instelling wordt gebruikt. Bij de vorming
van een verticale scholengemeenschap dient het bevoegd gezag bij voorkeur een keuze
te maken tussen de instellingscode van de vo-school of de mbo-instelling. Het is ook
mogelijk een nieuwe instellingscode aan te vragen bij DUO, maar dit levert zowel het
bevoegd gezag als DUO extra administratieve lasten op. In dat geval moeten namelijk
alle leerlingen en studenten in het register onderwijsdeelnemers op de nieuwe instellingscode
worden overgezet.
3.5.2 Samenloop vorming met andere procedures
In paragraaf 3 van de regeling is uitgewerkt hoe de procedure tot vorming, wijziging
of beëindiging van een verticale scholengemeenschap eruit ziet in het geval het bevoegd
gezag een gelijktijdige fusie of afsplitsing beoogt.
Zo zou het bij de vorming van een verticale scholengemeenschap kunnen voorkomen dat
gelijktijdig een bestuursoverdracht nodig is. De vo-school en mbo-instelling moeten
namelijk onder hetzelfde bevoegd gezag vallen alvorens zij samen een verticale scholengemeenschap
kunnen vormen. In dat geval hoeft het bevoegd gezag niet twee separate aanvragen te
doen en geldt de aanvraag tot goedkeuring van de bestuursoverdracht tevens als aanvraag
tot goedkeuring van de vorming van een verticale scholengemeenschap. Wel moet het
bevoegd gezag in de aanvraag tot goedkeuring van de bestuursoverdracht aangeven dat
het tevens de vorming van een nieuwe verticale scholengemeenschap beoogt.13 Het besluit tot goedkeuring van de bestuursoverdracht geldt vervolgens tevens als
besluit tot goedkeuring van de vorming van de verticale scholengemeenschap.
3.6 Wijziging bestaande verticale scholengemeenschap
Er is sprake van een wijziging van een bestaande verticale scholengemeenschap indien
het aantal schoolsoorten binnen de verticale scholengemeenschap wijzigt. Er zijn twee
manieren om een verticale scholengemeenschap te wijzigen, namelijk uitbreiding of
inkrimping.14 Hieronder wordt daar dieper op ingegaan.
3.6.1 Uitbreiding bestaande verticale scholengemeenschap
Een bestaande verticale scholengemeenschap kan worden uitgebreid door daar een schoolsoort
aan toe te voegen. Alleen de schoolsoorten pro, vbo en mavo (eventueel met een afdeling
havo) kunnen aan de verticale scholengemeenschap worden toegevoegd.
Als het bevoegd gezag een verticale scholengemeenschap wil uitbreiden, dient het bevoegd
gezag bij de aanvraag aan te geven om welke vo-school en bijbehorende schoolsoort(en)
het gaat. Op die manier kan worden gecontroleerd of de inrichting van de verticale
scholenscholengemeenschap aan de vereisten aan het vo-deel blijft voldoen. Zo kan
geen mavo-school worden toegevoegd aan een verticale scholengemeenschap die reeds
een mavo omvat. Ook kan er geen havo- of vwo-school aan een verticale scholengemeenschap
worden toegevoegd.
In alle gevallen van uitbreiding krijgt de school of instelling die deel uit gaat
maken van de verticale scholengemeenschap de instellingscode van de verticale scholengemeenschap.
3.6.2 Samenloop uitbreiding met andere procedures
In paragraaf 3 van de regeling is uitgewerkt hoe de procedure tot vorming, wijziging
of beëindiging van een verticale scholengemeenschap eruit ziet in het geval het bevoegd
gezag een gelijktijdige fusie of afsplitsing beoogt.
Zo zou het kunnen voorkomen dat het aantal schoolsoorten binnen een verticale scholengemeenschap
uitbreidt door een institutionele fusie. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin
een pro-school buiten de verticale scholengemeenschap institutioneel fuseert met een
scholengemeenschap voor vbo en mavo binnen de verticale scholengemeenschap. In dat
geval hoeft het bevoegd gezag niet twee separate aanvragen te doen en geldt de aanvraag
tot goedkeuring van de institutionele fusie tevens als aanvraag tot goedkeuring van
de uitbreiding van de verticale scholengemeenschap. Wel moet het bevoegd gezag in
de aanvraag tot goedkeuring van de institutionele fusie aangeven dat het tevens de
uitbreiding van een bestaande verticale scholengemeenschap beoogt.15
Bij de behandeling van de aanvraag tot goedkeuring van de institutionele fusie wordt
gecontroleerd of de inrichting van de verticale scholenscholengemeenschap aan de vereisten
aan het vo-deel blijft voldoen (zie paragraaf 1). Ook de andere inhoudelijke eisen
uit de regeling blijven gewoon gelden, zoals de postcode-eis uit artikel 6.16 Het besluit tot goedkeuring van de bestuursoverdracht geldt tevens als besluit tot
goedkeuring van de vorming van de verticale scholengemeenschap.
Het kan ook voorkomen dat bij een institutionele fusie een verticale scholengemeenschap
betrokken is, maar het aantal schoolsoorten binnen de verticale scholengemeenschap
niet toeneemt. Dit is geen uitbreiding van de verticale scholengemeenschap als bedoeld in deze regeling waarvoor
het bevoegd gezag een aanvraag moet doen. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin
een vbo-school binnen een verticale scholengemeenschap institutioneel fuseert met
een vbo-school buiten de verticale scholengemeenschap. Hoewel het aantal vbo-leerlingen
binnen de verticale scholengemeenschap hierdoor toeneemt, neemt het aantal schoolsoorten
binnen de verticale scholengemeenschap niet toe. Wel dient het bevoegd gezag nog steeds
een aanvraag tot goedkeuring van de institutionele fusie te doen en daarbij aan te
geven dat een verticale scholengemeenschap betrokken is.17
3.6.3 Inkrimping bestaande verticale scholengemeenschap
Een verticale scholengemeenschap kan worden ingekrompen door een schoolsoort buiten
de verticale scholengemeenschap brengen. In dat geval dient het bevoegd gezag bij
de aanvraag aan te geven om welke vo-school en bijbehorende schoolsoort(en) het gaat.
Op die manier weet DUO welke vo-scholen binnen de verticale scholengemeenschap overblijven.
De vo-school die de verticale scholengemeenschap verlaat, krijgt een nieuwe instellingscode.
Het is niet mogelijk om alle vo-scholen of de mbo-instelling buiten de verticale scholengemeenschap
te brengen, aangezien een verticale scholengemeenschap sowieso een vo-school en een
mbo-instelling moet omvatten. Wil het bevoegd gezag dat toch, zal het een aanvraag
tot beëindiging van de hele verticale scholengemeenschap moeten doen.
3.6.4 Samenloop inkrimping met andere procedures
In paragraaf 3 van de regeling is uitgewerkt hoe de procedure tot vorming, wijziging
of beëindiging van een verticale scholengemeenschap eruit ziet in het geval het bevoegd
gezag een gelijktijdige fusie of afsplitsing beoogt.
Bij afsplitsing verliest een scholengemeenschap een schoolsoort en ontstaat er een
nieuwe vo-school. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin de schoolsoort mavo afsplitst
van een scholengemeenschap voor pro, vbo en mavo en zo een nieuwe, categorale mavo-school
vormt. Indien de scholengemeenschap onderdeel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap,
kan het bevoegd gezag de afgesplitste school gelijktijdig buiten de verticale scholengemeenschap
brengen. Het aantal schoolsoorten binnen de verticale scholengemeenschap neemt daardoor
af, hetgeen een inkrimping van de verticale scholengemeenschap als bedoeld in deze
regeling is waarvoor het bevoegd gezag een aanvraag moet doen. In dat geval hoeft
het bevoegd gezag echter niet twee separate aanvragen te doen en geldt de aanvraag
om de af te splitsen school voor bekostiging in aanmerking te brengen, tevens als
aanvraag tot goedkeuring van de uitbreiding van de verticale scholengemeenschap. Wel
moet het bevoegd gezag in de aanvraag om de af te splitsen school voor bekostiging
in aanmerking te brengen, aangeven dat het tevens de inkrimping van een bestaande
verticale scholengemeenschap beoogt.18
Het besluit om de af te splitsen school voor bekostiging in aanmerking te brengen
geldt vervolgens tevens als besluit tot goedkeuring van de vorming van de verticale
scholengemeenschap. De regels rondom afsplitsing (zoals de stichtingsvoorwaarden)
blijven hierbij gewoon gelden. Ook de inhoudelijke eisen uit deze regeling blijven
gewoon gelden, zoals de verplichting uit artikel 7 om de gemeente tijdig over de voorgenomen
aanvraag te informeren.
Als zowel de scholengemeenschap als de afgesplitste vo-school binnen de verticale
scholengemeenschap blijven, is er geen sprake van een inkrimping als bedoeld in deze regeling waarvoor het bevoegd gezag
een aanvraag moet doen. Het aantal schoolsoorten binnen de verticale scholengemeenschap
blijft immers hetzelfde. Wel dient het bevoegd gezag nog steeds een aanvraag te doen
om de af te splitsen school voor bekostiging in aanmerking te brengen en daarbij aan
te geven dat de af te splitsen school deel van een verticale scholengemeenschap uitmaakt
en blijft uitmaken.19
Tot slot is het ook mogelijk dat de vo-school of mbo-instelling splitst. Bij splitsing
is er eveneens geen sprake van een inkrimping van de verticale scholengemeenschap als bedoeld in deze
regeling. Met de splitsing wordt één van de door de splitsing ontstane scholen of
mbo-instellingen automatisch buiten de verticale scholengemeenschap gebracht. Het
aantal schoolsoorten binnen de verticale scholengemeenschap verandert dus niet. Binnen
een verticale scholengemeenschap kan elke schoolsoort namelijk maar één keer voorkomen
en deze kan maar één mbo-instelling omvatten. Bij de aanvraag tot goedkeuring van
de splitsing moet het bevoegd gezag wel aangegeven dat een verticale scholengemeenschap
betrokken is.20
3.7 Beëindiging bestaande verticale scholengemeenschap
3.7.1 Beëindiging
Een bestaande verticale scholengemeenschap kan ook worden beëindigd. De vo-school
en mbo-instelling beëindigen daarmee deze samenwerkingsvorm en vallen niet langer
onder de wet- en regelgeving die voor de verticale scholengemeenschappen geldt. De
uitzonderingen met betrekking tot de medezeggenschap, huisvestiging en uitkeringskosten
gelden dus ook niet langer meer voor de vo-school. Verder mogen de vo-school en mbo-instelling
niet langer overschotten naar elkaar realloceren. De vo-school en mbo-instelling blijven
wel onder hetzelfde bevoegd gezag ressorteren (tenzij tevens sprake is van een bestuursoverdracht,
zie paragraaf 3.7.2).
De vo-school en mbo-instelling krijgen beide een eigen instellingscode.
3.7.2 Samenloop beëindiging met andere procedures
In paragraaf 3 van de regeling is uitgewerkt hoe de procedure tot vorming, wijziging
of beëindiging van een verticale scholengemeenschap eruit ziet in het geval het bevoegd
gezag een gelijktijdige fusie of afsplitsing beoogt.
Ook bij beëindiging van een verticale scholengemeenschap kan het voorkomen dat hiervan
sprake is. Denk bijvoorbeeld aan een situatie waarin het bevoegd gezag de instandhouding
van de mbo-instelling binnen de verticale scholengemeenschap middels een bestuursoverdracht
overdraagt aan een ander bevoegd gezag. Aangezien een verticale scholengemeenschap
altijd een mbo-instelling moet omvatten, valt dit samen met de beëindiging van de
verticale scholengemeenschap. In dat geval hoeft het bevoegd gezag niet twee separate
aanvragen te doen en geldt de aanvraag tot goedkeuring van de bestuursoverdracht tevens
als aanvraag tot goedkeuring van de beëindiging van de verticale scholengemeenschap.
Wel moet het bevoegd gezag in de aanvraag tot goedkeuring van de bestuursoverdracht
aangeven dat het tevens de beëindiging van een bestaande verticale scholengemeenschap
beoogt. Het besluit tot goedkeuring van de bestuursoverdracht geldt vervolgens tevens
als besluit tot goedkeuring van de beëindiging van de verticale scholengemeenschap.
Ook hier geldt dat de eis om de gemeente tijdig van de voorgenomen aanvraag op de
hoogte te stellen, neergelegd in artikel 7 van de regeling, blijft gelden.
3.8 Gegevensverstrekking
Bij de aanvraag dient het bevoegd gezag de contactgegevens en gegevens over de betrokken
verticale scholengemeenschap, vo-school en/of mbo-instelling te geven. Dit is geregeld
in artikel 8 van de regeling en wordt hieronder verder toegelicht.
Bij samenloop met een fusie of afsplitsing als bedoeld in paragraaf 3 van de regeling,
hoeft het bevoegd gezag zoals gezegd niet twee separate aanvragen te doen en kan het
volstaan met de fusie- of afsplitsingsaanvraag. In dat geval geldt artikel 8 niet
en volgen de mee te zenden gegevens uit de wet- en regelgeving die geldt voor de fusie
of afsplitsing.
3.8.1 Contactgegevens
Bij een aanvraag tot vorming, wijziging en beëindiging van een verticale scholengemeenschap
wordt altijd gevraagd welke contactgegevens gedurende de aanvraag kunnen worden gebruikt.
Verder betreffen het gegevens om vast te stellen om welk bevoegd gezag het gaat.
3.8.2 Gegevens betrokken verticale scholengemeenschap, vo-school en mbo-instelling
Naast de contactgegevens dient het bevoegd gezag een aantal gegevens over de betrokken
verticale scholengemeenschap, vo-school en/of mbo-instelling op te geven. Het is afhankelijk
van de aanvraag welke gegevens exact meegestuurd dienen te worden.
Bij een aanvraag tot vorming van een nieuwe verticale scholengemeenschap dient het
bevoegd gezag de namen en instellingscodes op te geven van de vo-school en mbo-instelling
die onderdeel van de verticale scholengemeenschap gaan uitmaken.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de uitbreiding van een reeds bestaande verticale
scholengemeenschap dient het bevoegd gezag de naam en instellingscode van de verticale
scholengemeenschap op te geven, evenals de namen van de vo-school en mbo-instelling
die daar op het moment van de aanvraag onderdeel van uitmaken. Laatstgenoemde gegevens
worden automatisch gegenereerd bij het invullen van de gegevens van de verticale scholengemeenschap,
dus dat kost het bevoegd gezag weinig extra werk. Ook dient het bevoegd gezag de naam
en instellingscode op te geven van de vo-school die het aan de verticale scholengemeenschap
beoogt toe te voegen. Op die manier kan worden gecheckt of de inrichting van de verticale
scholengemeenschap aan de vereisten aan het vo-deel zal voldoen (zie paragraaf 1).
Bij een aanvraag tot inkrimping van een bestaande verticale scholengemeenschap dient
het bevoegd gezag eveneens de naam en instellingscode van de verticale scholengemeenschap
op te geven, tezamen met de namen van de vo-school en mbo-instelling die daar op het
moment van de aanvraag onderdeel van uitmaken. Ook dient het bevoegd gezag aan te
geven welke vo-school het beoogt buiten de verticale scholengemeenschap te brengen.
Tot slot dient het bevoegd gezag ook bij een aanvraag tot beëindiging van een bestaande
verticale scholengemeenschap de naam en instellingscode van de verticale scholengemeenschap
op te geven, tezamen met de namen van de vo-school en mbo-instelling die daar onderdeel
van uitmaken.
3.9 Medezeggenschap
De medezeggenschap heeft op verschillende wijzen invloed op de vorming, wijziging
of beëindiging van een verticale scholengemeenschap. Hieronder worden die medezeggenschapsrechten
uiteengezet.
3.9.1 Vorming
De vo-school valt tot aan de vorming van de verticale scholengemeenschap onder de
Wms en heeft dus nog een medezeggenschapsraad met daarin een ouders- en leerlingendeel
en een personeelsdeel. De medezeggenschapsraad heeft ten aanzien van de vorming van
een verticale scholengemeenschap een adviesrecht.21
De mbo-instelling heeft een studentenraad. Ook deze studentenraad heeft een adviesrecht
ten aanzien van de vorming van een verticale scholengemeenschap.22 Een mbo-instelling dient daarnaast een ouderraad hebben als 25 of meer ouders daarom
verzoeken.23 Een ouderraad van een mbo-instelling heeft echter geen wettelijk adviesrecht bij
de vorming van een verticale scholengemeenschap. Dit neemt niet weg dat het bevoegd
gezag wel uit zichzelf kan besluiten tot raadpleging van de eventuele ouderraad. Ook
kan het bevoegd gezag dit verplicht zijn op basis van het medezeggenschapsstatuut,
waarin dit als aanvullend recht van de ouderraad kan zijn opgenomen. Tevens dient
de mbo-instelling een ondernemingsraad te hebben. De rechten van de ondernemingsraad
volgen met name uit de WOR. Ook de ondernemingsrecht heeft op grond van de WOR een
adviesrecht ten aanzien van de vorming van een verticale scholengemeenschap.24
3.9.2 Wijziging
Zoals gezegd is sprake van een uitbreiding van de verticale scholengemeenschap als
bedoeld in deze regeling indien een schoolsoort aan de verticale scholengemeenschap
wordt toegevoegd. Elke bestaande verticale scholengemeenschap heeft een studentenraad,
ouderraad en ondernemingsraad.25 Deze raden hebben alle drie een adviesrecht met betrekking tot de uitbreiding van
de verticale scholengemeenschap.26 De toe te voegen vo-school heeft nog een medezeggenschapsraad op grond van de Wms.
De medezeggenschapsraad heeft ook een adviesrecht.27
Er is voorts sprake van een inkrimping van de verticale scholengemeenschap als bedoeld
in deze regeling indien een schoolsoort buiten de verticale scholengemeenschap wordt
gebracht. Elke bestaande verticale scholengemeenschap heeft een studentenraad, ouderraad
en ondernemingsraad.28 Deze raden hebben alle drie een adviesrecht met betrekking tot de inkrimping van
de verticale scholengemeenschap.29 De vo-school die buiten de verticale scholengemeenschap wordt gebracht, heeft geen
medezeggenschapsraad op grond van de Wms zolang die school deel van de verticale scholengemeenschap
uitmaakt. Daarom is betrokkenheid van de studentenraad, ouderraad en ondernemingsraad
van de verticale scholengemeenschap voldoende. Eenmaal uit de verticale scholengemeenschap,
zal de vo-school wel (weer) een medezeggenschapsraad moeten hebben.
3.9.3 Beëindiging
Elke bestaande verticale scholengemeenschap heeft een studentenraad, ouderraad en
ondernemingsraad.30 Deze raden hebben alle drie een adviesrecht ten aanzien van de beëindiging van de
verticale scholengemeenschap.31 Zodra de verticale scholengemeenschap is beëindigd, dient de vo-school (weer) een
medezeggenschapsraad op grond van de Wms te hebben en zijn de studentenraad, ouderraad
en ondernemingsraad (weer) verbonden aan alleen de mbo-instelling. De ouderraad is
daarbij alleen nog wettelijk verplicht indien 25 of meer ouders daarom verzoeken.
3.9.4 Samenloop met andere procedures
Bij samenloop met fusie- of (af)splitsingsprocedures gelden zowel de medezeggenschapsrechten
behorend bij de vorming, wijziging of beëindiging van de verticale scholengemeenschap
als de medezeggenschapsrechten behorend bij de fusie of (af)splitsing.
Ook als de fusie- of (af)splitsingsprocedure gevolgen voor een verticale scholengemeenschap
heeft maar geen wijziging van een verticale scholengemeenschap is als bedoeld in deze regeling, kunnen
de medezeggenschapsrechten behorend bij de verticale scholengemeenschap gelden. Denk
bijvoorbeeld aan een groei van het aantal leerlingen door een institutionele fusie
van een categorale vo-school binnen de verticale scholengemeenschap met een categorale
vo-school buiten de verticale scholengemeenschap. Het aantal schoolsoorten verandert
in dit voorbeeld niet. Ondanks het feit dat dit voorbeeld daarom geen wijziging van
de verticale scholengemeenschap als bedoeld in deze regeling betreft, geldt voor de
vo-school die door de institutionele fusie tot de verticale scholengemeenschap toetreedt
wel degelijk dat de medezeggenschapsraad adviesrecht op deze toetreding heeft. Verder
hebben de medezeggenschapsraden van beide vo-scholen adviesrecht op de institutionele
fusie zelf.
4. Caribisch Nederland
Deze regeling heeft geen juridische gevolgen voor Caribisch Nederland. Er zijn namelijk
geen verticale scholengemeenschappen Caribisch Nederland.
5. Gevolgen voor de regeldruk
Allereerst dient opgemerkt te worden dat de huidige aoc’s van rechtswege worden omgezet
in verticale scholengemeenschappen. Dit geldt ook voor de aoc’s die reeds een verticale
scholengemeenschap vormen met een school voor mavo of een school voor pro. Deze regeling
brengt voor hen dus geen administratieve lasten met zich mee.
De administratieve lasten voor het doen van een aanvragen tot vorming, wijziging of
beëindiging van een verticale scholengemeenschap zijn verder zo beperkt mogelijk gehouden
door een relatief eenvoudig digitaal aanvraagformulier te hanteren. Hiervoor ontwikkelt
DUO een digitaal aanvraagformulier. Dit formulier wordt opgebouwd met verschillende
routes. Hiermee wordt bedoeld dat een aanvrager, al naar gelang zijn type aanvraag,
door de relevante delen van het aanvraagformulier wordt geleid. Een aanvraag tot vorming
van een verticale scholengemeenschap heeft dus deels een andere route dan een aanvraag
tot inkrimping van een verticale scholengemeenschap.
Een bevoegd gezag dat een verticale scholengemeenschap wil vormen dient bij DUO informatie
aan te leveren over welke vo-school en welke mbo-instelling onderdeel uit gaan maken
van een verticale scholengemeenschap. De geschatte tijdbesteding hiervoor is vier
uur door één functionaris van het bestuur per aanvraag, dus – uitgaande van een uurtarief
van € 50,– in totaal € 200,– per aanvraag. Voor het op de hoogte brengen van de medezeggenschapsorganen
en de gemeente(n) wordt ook € 200,– per aanvraag ingeschat. Met nog twee uur (€ 100)
aan onvoorziene kosten bedragen de totale administratieve lasten € 500,–.
Van het wijzigen van een verticale scholengemeenschap is sprake als een bevoegd gezag
de verticale scholengemeenschap wil uitbreiden of inkrimpen met een schoolsoort. Hiervoor
kan gebruik gemaakt worden van hetzelfde digitale formulier als hierboven beschreven
met dien verstande dat het digitale formulier de aanvrager door een andere route van
het formulier leidt. De geschatte administratieve lasten zijn ook voor een wijziging
van een verticale scholengemeenschap € 500,– per aanvraag.
Ten slotte is ook de procedure voor het beëindigen van een verticale scholengemeenschap
vergelijkbaar met het vormen of wijzigen ervan. De geschatte tijdbesteding is ook
voor de beëindiging van een verticale scholengemeenschap € 500,– per aanvraag.
De verwachting is dat er per jaar circa vijf aanvragen tot vorming, wijziging of beëindiging
van een verticale scholengemeenschap worden ingediend.
Indien er bij de vorming, wijziging of beëindiging sprake is van samenloop met een
fusie of (af)splitsing, vallen de tijdsinvesteringen en kosten van de fusie of (af)splitsing
buiten deze regeling. Deze stappen hiervoor zijn op wetsniveau en in andere regelingen
verankerd.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
6. Financiële gevolgen
Het vormen, wijzigen of beëindigen van een verticale scholengemeenschap heeft financiële
gevolgen voor de Rijksbegroting. Deze gevolgen zijn gelegen in het feit dat de huisvestingsvergoeding
voor een vo-school die deel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap of hier
deel van gaat uitmaken, valt onder de WEB. Deze uitzondering is een onderscheidend
kenmerk van een verticale scholengemeenschap.
Wanneer een vo-school onderdeel wordt van een verticale scholengemeenschap, gaat de
huisvestingsverantwoordelijkheid over van de gemeente naar het bevoegd gezag. Het
bevoegd gezag ontvangt vanaf het eerstvolgende kalenderjaar een vergoeding voor de
huisvesting voor de vo-leerlingen uit het bestaande macrobudget mbo. Hierbij wordt
aangesloten bij de bestaande systematiek. Bestaande verticale scholengemeenschappen
ontvangen de huisvestingsvergoeding immers al op basis van de WEB. Als een vo-school
niet langer onderdeel is van een verticale scholengemeenschap, bijvoorbeeld door het
wijzigen of beëindigen van een verticale scholengemeenschap, is de huisvesting geregeld
op basis van de WVO en is de gemeente (weer) verantwoordelijk voor de huisvesting.
Hiervoor heeft de gemeente na het besluit van de minister nog tot 1 augustus van het
kalenderjaar volgend op het goedkeuringsbesluit van de minister de tijd.
Ook vallen vo-scholen binnen een verticale scholengemeenschap na inwerkingtreding
van de Wet BHB onder de WVO-bekostigingssystematiek. De hoofdvestiging van een school
binnen een verticale scholengemeenschap ontvangt als vaste voet het bedrag van een
nevenvestiging.
7. Privacy
Voor deze regeling hoeven alleen de persoonsgegevens van de contactpersoon van het
bevoegd gezag te worden verwerkt. Deze verwerking is zodanig beperkt dat er consultatie
bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) nodig is.
8. Uitvoering en handhaving
De regeling is in overleg met DUO tot stand gekomen. DUO heeft naar aanleiding van
de uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets aangegeven dat de regeling uitvoerbaar is.
De Inspectie van het Onderwijs heeft geen opmerkingen bij de regeling gemaakt.
9. Advies en consultatie
Onderhavige regeling heeft opengestaan voor internetconsultatie van 17 september tot
en met 22 oktober 2021. In die periode heeft de Algemene Onderwijsbond (AOb) gereageerd
op de regeling.
De AOb vraagt onder andere naar de informatievoorziening voor medezeggenschapsorganen.
Deze informatievoorziening wordt momenteel ontwikkeld. Tevens stelt de AOb vraagtekens
bij het feit dat in de regeling de focus wordt gelegd op de bevoegde gezagen. De reden
hiervan is dat deze regeling een aanvraagprocedure omvat die slechts door bevoegde
gezagen gebruikt kan worden. Hiermee zijn de bevoegde gezagen de doelgroep van deze
regeling.
De AOb stelt verder dat de eis van één procent overlap in postcodegebied te weinig
is voor fusie. Deze overlap in postcodegebied is geen nieuwe eis die in deze regeling
voor het eerst wordt geïntroduceerd. De eis van overlap in postcodegebied staat thans
in artikel 72, eerste lid, onderdelen a en b, WVO. In de onderhavige regeling wordt
het percentage vastgesteld. Dit percentage was eerder opgenomen in de Regeling voorzieningenplanning
vo 2020.
Tot slot vraagt de Aob aandacht voor de positie van de ondernemings- en ouderraad
van de mbo-instelling bij de aanvraagprocedure. Er is uiteindelijk voor gekozen niet voor te schrijven dat het bevoegd gezag documentatie moet meezenden waaruit blijkt
dat de betrokken medezeggenschapsorganen om advies over de voorgenomen vorming, wijziging
of beëindiging van de verticale scholengemeenschap zijn gevraagd. Anders dan bij instemmingsrecht
houdt een adviesrecht in dat het bevoegd gezag een advies gemotiveerd naast zich neer
kan leggen. Vraagt het bevoegd gezag een medezeggenschapsorgaan niet (tijdig) om advies
of is een medezeggenschapsorgaan het niet eens met (de motivatie van) het uiteindelijke
besluit van het bevoegd gezag, zijn daar specifieke (geschil)procedures voor. Dit
is iets tussen het bevoegd gezag en de medezeggenschap en niet aan de minister. Het
is dus ook aan het bevoegd gezag om er voorafgaand aan de aanvraag voor te zorgen
dat het aan alle wettelijke verplichtingen jegens de medezeggenschapsorganen heeft
voldaan (zie ook paragraaf 3.9) en rekening te houden met de mogelijkheid van eventuele
(geschil)procedures.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen. Aangezien de regeling is gebaseerd
op artikel 2.6.2 WEB, zijn de begrippen die reeds in de WEB zijn gedefinieerd niet
nog eens gedefinieerd in deze regeling. Wel zijn de begrippen die (naast de WEB) tevens
in de WVO worden gebruikt, gedefinieerd.
Het bevoegd gezag kan een aanvraag doen tot vorming, wijziging of beëindiging van
een verticale scholengemeenschap. Vorming, wijziging en beëindiging worden ook gedefinieerd.
De wijziging kan weer onderverdeeld worden in twee soorten wijzigingen: uitbreiding
of inkrimping van een verticale scholengemeenschap. Dit is tevens uitgewerkt in artikel
3.
Artikel 2
In artikel 2 is ter verduidelijking omschreven wat de toegestane samenstelling van
verticale scholengemeenschappen is. Een verticale scholengemeenschap bestaat uit één
mbo-instelling en één of meer vo-scholen of een scholengemeenschap voor pro, vbo of
mavo (eventueel met een afdeling havo) onder hetzelfde bevoegd gezag. Daartussen kunnen
ook combinaties bestaan, mits iedere schoolsoort maar één keer wordt aangeboden, via
een categorale vo-school of een scholengemeenschap. De twee verticale scholengemeenschappen
die op 1 januari 2020 reeds havo of vwo aanboden, mogen deze soorten blijven aanbieden.
Er kunnen echter geen nieuwe verticale scholen met deze schoolsoorten gevormd worden,
noch kunnen bestaande verticale scholengemeenschappen uitbreiden met deze schoolsoorten.
Een verticale scholengemeenschap kan altijd slechts één mbo-instelling bevatten.
Artikel 3
In dit artikel is geregeld dat de aanvraag digitaal moet worden gedaan via het daarvoor
beschikbare formulier op www.duo.nl.
In het derde lid wordt verduidelijkt welke vormen van wijziging van een verticale
scholengemeenschap er bestaan. Het kan namelijk gaan om een uitbreiding of om een
inkrimping van een verticale scholengemeenschap. Bij een uitbreiding komt er een schoolsoort
bij en bij inkrimping gaat er een schoolsoort af.
Artikel 4
In dit artikel zijn de beslistermijnen opgenomen. Hiervoor is aangesloten bij de beslistermijnen
voor fusies. Deze termijnen staan los van de datum waarop een verticale scholengemeenschap
na goedkeuring van een aanvraag tot vorming, wijziging of beëindiging van een verticale
scholengemeenschap daadwerkelijk mag worden gevormd, gewijzigd of beëindigd; dit wordt
geregeld in artikel 5. Het is aan het bevoegd gezag om met deze termijnen en data
rekening te houden.
Artikel 5
In dit artikel is opgenomen met ingang van welke datum een vorming, wijziging of beëindiging
plaatsvindt. In principe is dit per 1 augustus na de goedkeuring. Voor inkrimping
of beëindiging van een verticale scholengemeenschap geldt dat dit plaatsvindt per
1 augustus van het kalenderjaar volgend op de goedkeuring. Dit heeft te maken met
de huisvestingsverantwoordelijkheid. In een verticale scholengemeenschap ligt de verantwoordelijkheid
voor de huisvesting bij het bevoegd gezag en ontvangt hij ook een huisvestingsvergoeding
voor zowel het mbo als het vo. Wanneer een vo-school geen deel meer uitmaakt van de
verticale scholengemeenschap, verschuift deze verantwoordelijkheid (terug) naar de
gemeente. Het is voor de uitvoerbaarheid voor gemeenten belangrijk dat zij de tijd
hebben op zich voor te bereiden. Daarom is aangesloten op deze datum in de Regeling
voorzieningenplanning vo 2020.
Artikel 6
Zie paragraaf 3.3 van de algemene toelichting.
Artikel 7
Zie paragraaf 3.4 van de algemene toelichting.
Artikel 8
In artikel 8, eerste lid, zijn de algemene bij de aanvraag mee te zenden gegevens
opgenomen. Het betreffen onder andere de contactgegevens van de contactpersoon van
het bevoegd gezag.
Alle aanvragen gaan, op grond van het tweede lid, onderdelen a tot en met c, vergezeld
van de naam en instellingscode van de betrokken verticale scholengemeenschap, vo-school
of scholengemeenschap en/of mbo-instelling. Deze gegevens zijn nodig voor een juiste
registratie door DUO. Het is afhankelijk van de aanvraag welke gegevens aangeleverd
dienen te worden. Bij een aanvraag tot vorming is er nog geen verticale scholengemeenschap
en kan de instellingscode van de verticale scholengemeenschap logischerwijs niet aangeleverd
worden.
Artikel 9
Artikel 9, eerste lid, beschrijft de samenloop tussen de institutionele fusie en vorming,
wijziging of beëindiging van een verticale scholengemeenschap. Hiervan is sprake in
indien het bevoegd gezag beoogt dat die vorming, wijziging of beëindiging gelijktijdig
met de institutionele fusie plaatsvindt. De aanvraag tot goedkeuring van de institutionele
fusie geldt dan tevens als aanvraag tot vorming, wijziging of beëindiging van de verticale
scholengemeenschap. Wel dient het bevoegd gezag bij de aanvraag tot goedkeuring van
de institutionele fusie aan te geven dat de fusie gevolgen heeft voor een verticale
scholengemeenschap. Deze gegevens worden ook meegenomen in het formulier voor de aanvraag
van de goedkeuring van de institutionele fusie. Dit is geregeld in artikel 9, tweede
lid, en artikel 12, dat de Regeling en beleidsregels fusietoets in het onderwijs 2017
wijzigt.
Op grond van het derde lid geldt het besluit tot goedkeuring van de institutionele
tevens als goedkeuring van de vorming, wijziging of beëindiging van de verticale scholengemeenschap.
Artikel 10
Artikel 10, eerste lid, beschrijft de samenloop tussen de bestuursoverdracht en vorming,
wijziging of beëindiging van een verticale scholengemeenschap. Hiervan is sprake in
indien het bevoegd gezag beoogt dat die vorming, wijziging of beëindiging gelijktijdig
met de bestuursoverdracht plaatsvindt. De aanvraag tot goedkeuring van de bestuursoverdracht
geldt dan tevens als aanvraag tot vorming, wijziging of beëindiging van de verticale
scholengemeenschap. Wel dient het bevoegd gezag bij de aanvraag tot goedkeuring van
de bestuursoverdracht aan te geven dat de fusie gevolgen heeft voor een verticale
scholengemeenschap. Deze gegevens worden ook meegenomen in het formulier voor de aanvraag
van de goedkeuring van de bestuursoverdracht. Dit is geregeld in artikel 10, tweede
lid, en artikel 12, dat de Regeling en beleidsregels fusietoets in het onderwijs 2017
wijzigt.
Op grond van het derde lid geldt het besluit tot goedkeuring van de institutionele
tevens als goedkeuring van de vorming, wijziging of beëindiging van de verticale scholengemeenschap.
Artikel 11
Artikel 11 beschrijft de samenloop in de situatie waarin een schoolsoort buiten de
verticale scholengemeenschap wordt gebracht middels afsplitsing van een scholengemeenschap
en de verticale scholengemeenschap dus wordt ingekrompen. Ook hier geldt dat de aanvraag
om de afsplitsende school voor bekostiging in aanmerking te brengen tevens geldt als
aanvraag tot goedkeuring van de inkrimping van de verticale scholengemeenschap. Bij
de aanvraag om de af te splitsen school voor bekostiging in aanmerking te brengen,
wordt vermeld dat het een verticale scholengemeenschap betreft. Dit is geregeld in
artikel 11, tweede lid, en artikel 13, dat de Regeling voorzieningenplanning vo 2020
wijzigt.
Op grond van het derde lid geldt het besluit om de afsplitsende school voor bekostiging
in aanmerking te brengen tevens als goedkeuring van de inkrimping van de verticale
scholengemeenschap.
Artikel 12
Er is sprake van samenloop als bedoeld in paragraaf 3 van de regeling indien het bevoegd
gezag beoogt de vorming, wijziging of beëindiging van een verticale scholengemeenschap
gelijktijdig met de fusie te laten plaatsvinden. Er wordt een nieuw artikel 7a aan
de Regeling en beleidsregels fusietoets in het onderwijs 2017 toegevoegd waarin is
bepaald dat de vorming, wijziging of beëindiging van een verticale scholengemeenschap
en de fusie inderdaad gelijktijdig en alleen op 1 augustus van enig kalenderjaar kunnen
plaatsvinden. Het is namelijk niet wenselijk om dit middenin een school- of studiejaar
te laten vallen.
Ook wordt een omhangbepaling toegevoegd, zodat duidelijk is dat de Regeling en beleidsregels
fusietoets in het onderwijs 2017 ook berust op de artikelen 4.1.1 en 4.1.2 van het
Uitvoeringsbesluit WEB.
Verder wordt bijlage 1 gewijzigd, zodat in het formulier bij de aanvraag tot fusie
moet worden aangegeven of de bij de fusie betrokken school, scholengemeenschap of
instelling deel uitmaakt of gaat uitmaken van een verticale scholengemeenschap.
Artikel 13
In artikel 18 van de Regeling voorzieningenplanning vo 2020 vervalt de zinsnede ‘en
artikel 72a, eerste lid, onderdeel a of onderdeel b’, omdat artikel 72a met de Wet BHB komt te vervallen.
Aan artikel 5 wordt een nieuw onderdeel toegevoegd. Dit artikel gaat over splitsing.
In het geval het bevoegd gezag een aanvraag doet om een school die door splitsing
ontstaat voor bekostiging in aanmerking te brengen, dient het bevoegd gezag daarbij
aan te geven of de te splitsen school onderdeel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap.
Een splitsing is niet tevens een wijziging van een verticale scholengemeenschap als bedoeld in deze regeling.
Omdat elke schoolsoort maar één keer in een verticale scholengemeenschap mag voorkomen,
wordt bij splitsing automatisch één van de twee scholen buiten de verticale scholengemeenschap
gebracht. Het aantal schoolsoorten binnen de verticale scholengemeenschap verandert
dus niet.
Aan artikel 23 wordt eveneens een nieuw onderdeel toegevoegd. Dit artikel gaat over
afsplitsing. In het geval het bevoegd gezag een aanvraag doet om een af te splitsen
school voor bekostiging in aanmerking te brengen, dient het bevoegd gezag daarbij
aan te geven of de af te splitsen school onderdeel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap.
Indien de af te splitsen school binnen de verticale scholengemeenschap blijft, is
er geen sprake van een inkrimping van een verticale scholengemeenschap als bedoeld in deze
regeling. Het aantal schoolsoorten binnen de verticale scholengemeenschap verandert
immers niet. Wordt de af te splitsen school buiten de verticale scholengemeenschap
gebracht, is er wel sprake van een inkrimping van een verticale scholengemeenschap.
Zie hierover artikel 11.
Artikel 14
In artikel 5 van de Regeling splitsingtoets BVE wordt artikel 5 opnieuw vastgesteld
en wordt een onderdeel toegevoegd waarin is opgenomen dat de rechtspersoon die een
aanvraag tot goedkeuring van een splitsing doet, tevens moet vermelden of de te splitsen
mbo-instelling deel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap. Een splitsing van
een mbo-instelling is niet tevens een wijziging van een verticale scholengemeenschap als bedoeld in deze regeling.
Omdat een verticale scholengemeenschap maar één mbo-instelling mag omvatten, wordt
bij splitsing automatisch één van de twee mbo-instellingen buiten de verticale scholengemeenschap
gebracht. Het aantal schoolsoorten binnen de verticale scholengemeenschap verandert
hiermee bovendien niet.
De Regeling splitsingtoets BVE was eerder gebaseerd op artikel 2.1.3, vierde lid,
WEB, maar dit is ingevolge de Wet BHB artikel 2.1.4, derde lid, WEB geworden. Dit
is eveneens aangepast in de aanhef van artikel 5 van de Regeling splitsingtoets BVE.
Artikel 15
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 februari 2022. Dit is gelijktijdig
met de grondslagen in het Uitvoeringsbesluit WEB, die worden ingevoegd met het Besluit
tot wijziging van diverse onderwijsbesluiten in verband met de Wet bestuurlijke harmonisatie
beroepsonderwijs. Op die manier kunnen de bevoegde gezagsorganen die dat willen, meteen
een aanvraag doen voor de vorming van een verticale scholengemeenschap per 1 augustus
2022. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven
na 31 januari 2022, treedt de regeling in werking met ingang van de dag na de datum
van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 16
Dit artikel bevat de citeertitel van deze regeling, Regeling verticale scholengemeenschap.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma