Besluit van 17 november 2021 tot wijziging van diverse onderwijsbesluiten in verband met de Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 12 juli 2021, nr. WJZ/28560755(11803), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 2.2.1, eerste lid, 2.2a.1, eerste lid, 2.3.6, tweede lid, 2.5.5, tweede lid, 2.6.2, eerste lid, en 2.6.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de artikelen 74b, eerste lid, onderdelen d en e, 77, derde lid, 79, eerste lid, onderdeel a, en derde lid, en 96n, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikelen 4.20, onderdelen d en e, 5.4, eerste lid, onderdeel a, en derde lid, 5.33, eerste lid, onderdeel c, van de Wet voortgezet onderwijs 2020 en artikel 12, zevende lid, van de Wet register onderwijsdeelnemers;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 augustus 2021, nr. W05.21.0210/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uitgebracht mede namens Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 15 november 2021, nr. WJZ/29018823(11803), directie Wetgeving en Juridische Zaken

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT WEB

Het Uitvoeringsbesluit WEB wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Hoofdstuk 2 is van toepassing op instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet.

2. In het derde lid wordt «paragrafen 5, 6 en 6a» vervangen door «paragrafen 6 en 6a» en vervalt «, alsmede op de in artikel 12.3.9 van de wet genoemde hogescholen».

B

Het tweede lid van artikel 2.1.1 vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

C

Artikel 2.1.2 komt te luiden:

Artikel 2.1.2. Begripsbepalingen hoofdstuk 2

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

basisberoepsopleiding:

opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel b, van de wet;

bbl-student:

student die is ingeschreven voor een beroepsopleiding in de beroepsbegeleidende leerweg;

bol-student:

student die is ingeschreven voor een beroepsopleiding in de beroepsopleidende leerweg;

diploma van een beroepsopleiding:

door een examencommissie uitgereikt bewijsstuk dat met goed gevolg is afgelegd het examen van een beroepsopleiding die op grond van artikel 2.1.1 van de wet voor bekostiging in aanmerking komt, alsmede van een opleiding die niet langer wordt bekostigd op grond van artikel 2.1.1 van de wet;

entreeopleiding:

opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

middenkaderopleiding:

opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel d, van de wet;

opleiding:

beroepsopleiding die op grond van artikel 2.1.1 van de wet voor bekostiging in aanmerking komt;

specialistenopleiding:

opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel e, van de wet;

vakopleiding:

opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

D

In artikel 2.1.3, eerste lid, wordt «voor zowel het beroepsonderwijs als het voorbereidend beroepsonderwijs» vervangen door «voor het beroepsonderwijs».

E

Paragraaf 3 van hoofdstuk 2 vervalt.

F

Paragraaf 4 van hoofdstuk 2 vervalt.

G

In artikel 2a.1.1 wordt «instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, onder 1°, van de wet» vervangen door «regionale opleidingscentra».

H

Artikel 2b.1.1, onderdeel a, komt te luiden:

a. instelling:

instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet of instituut als bedoeld in artikel 12.3.8 van de wet;

I

In artikel 2b.1.2, tweede lid, onderdeel a, vervalt «die in geval van een agrarisch opleidingscentrum wordt vermeerderd met de rijksbijdrage zoals berekend op grond van artikel 2.3.2,».

J

Na hoofdstuk 3 wordt een hoofdstuk ingevoegd:

Hoofdstuk 4. Verticale scholengemeenschappen

Paragraaf 1. Voorschriften
Artikel 4.1.1. Vorming, wijziging of beëindiging

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een verticale scholengemeenschap slechts met ingang van een bepaald tijdstip kan worden gevormd, gewijzigd of beëindigd.

Artikel 4.1.2. Aanvraagprocedure

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de aanvraagprocedure voor de vorming, wijziging of beëindiging van een verticale scholengemeenschap.

Artikel 4.1.3. Postcodegebied

Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een percentage van de leerlingen van de school of scholengemeenschap die deel uitmaakt van de verticale scholengemeenschap ten minste afkomstig is uit hetzelfde postcodegebied als de studenten van de instelling die deel uitmaakt van die verticale scholengemeenschap.

Paragraaf 2. Huisvesting
Artikel 4.2.1 Berekening rijksbijdrage huisvestingskosten
  • 1. De rijksbijdrage voor de huisvestingskosten van een school of scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.3, eerste lid, van de wet, wordt berekend door het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar aan de school of scholengemeenschap was ingeschreven, te vermenigvuldigen met een jaarlijks bij ministeriële regeling te bepalen bedrag.

  • 2. Artikel 2.2.4 is van overeenkomstige toepassing op een school of scholengemeenschap die deel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap.

  • 3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op het voorbereidend beroepsonderwijs binnen een agrarisch opleidingscentrum.

K

Artikel 4.2.1, derde lid, vervalt.

L

Artikel 4b.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerst lid wordt als volgt gewijzigd:

a. «artikel 1.1.1, onderdeel b, van de wet» wordt vervangen door «artikel 1.1.1 van de wet».

b. «of een hogeschool als bedoeld in artikel 12.3.9 van de wet» vervalt.

2. In het tweede lid wordt «een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8 of een hogeschool als bedoeld in artikel 12.3.9 van de wet» vervangen door «een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet of een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8 van de wet».

M

Artikel 5.1.1 komt te luiden:

Artikel 5.1.1. Reikwijdte hoofdstuk 5

De bepalingen van dit hoofdstuk hebben betrekking op instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet.

N

In artikel 5a.1 wordt «instellingen als bedoeld in de artikelen 1.1.1, onderdeel b, 12.3.8 en 12.3.9 van de wet» vervangen door «instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet en instituten als bedoeld in artikel 12.3.8 van de wet».

O

Na hoofdstuk 6, paragraaf 2a, wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 3. Verticale scholengemeenschappen

Artikel 6.3.1. Overgangsbepaling voor voormalige agrarische opleidingscentra
  • 1. Voor de berekening van de rijksbijdrage van de scholen voor praktijkonderwijs en vbo binnen verticale scholengemeenschappen die van rechtswege zijn ontstaan na de omzetting op grond van artikel 12.2.4 van de wet, wordt voor wat betreft het kalenderjaar waarin die omzetting plaatsvindt, gebruik gemaakt van de berekeningswijze op grond van de artikelen 2.1.3, 2.3.2 en 2.4.1 zoals deze luidden op 1 januari van dat kalenderjaar.

  • 2. Een besluit tot de berekening van de bekostiging van een school die van rechtswege is ontstaan na de omzetting op grond van artikel 12.2.4 van de wet, vindt voor het eerst toepassing op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 2.6.3 van de wet over het kalenderjaar volgend op die omzetting.

P

In artikel 6.3.1, tweede lid, wordt «Wet op het voortgezet onderwijs» vervangen door «Wet voortgezet onderwijs 2020».

Q

Hoofdstuk 6, paragraaf 3, vervalt.

R

In hoofdstuk 7 wordt voor artikel 7.1 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.a1. Omhangbepaling

Dit besluit berust mede op de artikelen 2.6.2, eerste lid, en 2.6.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

ARTIKEL II. WIJZIGING AANPASSINGSBESLUIT WVO 2020

Artikel XXIII van het Aanpassingsbesluit WVO 2020 vervalt.

ARTIKEL III. WIJZIGING BESLUIT BEKOSTIGING WVO 2021

Het Besluit bekostiging WVO 2021 wordt als volgt gewijzigd:

A

De begripsbepaling van «verticale scholengemeenschap» in artikel 1 komt te luiden:

verticale scholengemeenschap:

verticale scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2.6.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

B

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt «voor een verticale scholengemeenschap» vervangen door «voor een school of scholengemeenschap die deel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap».

2. In de tweede volzin wordt «een verticale scholengemeenschap» vervangen door «de school of scholengemeenschap».

ARTIKEL IV. WIJZIGING BESLUIT MEDEZEGGENSCHAP ONDERWIJS

§ K. van het Besluit medezeggenschap onderwijs vervalt.

ARTIKEL V. WIJZIGING BESLUIT REGISTER ONDERWIJSDEELNEMERS

Artikel 2, vierde lid, van het Besluit register onderwijsdeelnemers vervalt.

ARTIKEL VI. INTREKKING BESLUIT VBO-GROEN IN EEN AOC 2016

Het Besluit vbo-groen in een AOC 2016 wordt ingetrokken.

ARTIKEL VII. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT VOORZIENINGEN IN DE HUISVESTING PO/VO

Het Uitvoeringsbesluit voorzieningen in de huisvesting PO/VO wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 6, onderdelen a en b, wordt «scholengemeenschap» vervangen door «verticale scholengemeenschap».

B

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6. Beperking reikwijdte besluit

Dit besluit is niet van toepassing op scholen voor voortgezet onderwijs die deel uitmaken van een verticale scholengemeenschap.

ARTIKEL VIII. WIJZIGING UITVOERINGSBESLUIT WVO 2020

Het Uitvoeringsbesluit WVO 2020 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5.1, eerste lid, vervalt «of aan een aoc voor zover het gaat om vbo,».

B

De artikelen 5.2 en 5.3 vervallen.

C

Aan artikel 6.4 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Het tweede lid is niet van toepassing op een school binnen een verticale scholengemeenschap.

D

Artikel 6.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt «voor een verticale scholengemeenschap» vervangen door «voor een school of scholengemeenschap die deel uitmaakt van een verticale scholengemeenschap».

2. In de tweede volzin wordt «een verticale scholengemeenschap» vervangen door «de school of scholengemeenschap».

ARTIKEL IX. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 november 2021

Willem-Alexander

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Uitgegeven de tweeëntwintigste november 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Algemeen

1.1 Aanleiding

De Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs (hierna: Wet BHB) wijzigt onder andere de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB) en de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO). De Wet BHB heeft, zoals in de memorie van toelichting1 bij het wetsvoorstel beschreven, tot doel om besturen van vo-scholen en mbo-instellingen beter in staat te stellen om te kunnen anticiperen op de verwachte daling van de leerlingen- en studentenaantallen. Met deze wet krijgen zij meer ruimte voor bestuurlijke en organisatorische samenwerking in het mbo en tussen het vo en mbo om in iedere regio een goed niveau van onderwijsvoorzieningen in stand te kunnen houden. Daarnaast worden de resterende verschillen tussen het groen onderwijs aan agrarische opleidingscentra (hierna: aoc’s) en regulier onderwijs weggenomen, zoals bekostigingswijze van het voorbereidende beroepsonderwijs (hierna: vbo) en het praktijkonderwijs (hierna: pro) in een aoc. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het Regeerakkoord.2 Tot slot wordt ook de kwaliteit van de wetgeving verbeterd door de WEB op diverse plekken duidelijker en toegankelijker te maken.3

De Wet BHB introduceert drie maatregelen om bestuurlijke en organisatorische samenwerking te verbeteren, namelijk (1) de introductie van het beroepscollege, (2) het vormen van verticale scholengemeenschappen mogelijk maken en (3) het gelijkstellen van de rechtspersoon en het bevoegd gezag in het mbo. Als gevolg van deze maatregelen dienen ook enkele onderwijsbesluiten te worden gewijzigd. Onderhavige algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) voorziet hierin.

De wijzigingen in onderhavige amvb richten zich op drie elementen. Allereerst geeft deze amvb verdere uitvoering aan de harmonisering van de bekostiging van groen onderwijs aan voormalige aoc’s met de bekostiging van het reguliere onderwijs. Daarnaast geeft het uitvoering aan diverse wijzigingen rondom verticale scholengemeenschappen. Tot slot betreft het de wijzigingen van terminologie en definities in diverse onderwijsbesluiten, zoals het vervangen van de termen «aoc» en «vakinstelling» door de term «beroepscollege».

2. Wijzigingen groen onderwijs

Met de Wet BHB komt het aoc als «groene» instelling volgens de WEB te vervallen. Het mbo-deel van een aoc wordt omgevormd tot een beroepscollege en het vbo-deel wordt een zelfstandige vbo-school, en is daarmee niet langer onlosmakelijk verbonden met het mbo-deel. De mbo-instelling en vbo-school worden van rechtswege omgezet in een verticale scholengemeenschap, waarbij de WEB op het mbo en de WVO op het vo van toepassing is, op enkele uitzonderingen na (zie paragraaf 3.1). Sommige aoc’s maken reeds onderdeel uit van een verticale scholengemeenschap met zelfstandige scholen voor pro en/of mavo. Daar komt in dat geval dus een zelfstandige vbo-school bij.

Met deze amvb wordt het Besluit vbo-groen in een AOC 2016 ingetrokken. In dat besluit is bepaald welke artikelen of artikelonderdelen van de WEB en WVO niet van toepassing zijn op het vbo in een aoc. Met de omvorming van de aoc’s tot verticale scholengemeenschap is het vbo geen integraal onderdeel meer van het aoc en wordt het vbo een zelfstandige school binnen de verticale scholengemeenschap. Deze vbo-school valt voortaan, op de uitzonderingen hieronder in paragraaf 3.1 na, onder het regime van de WVO. Artikel 2.6a van de WEB en artikel 19 van de WVO komen dan ook met de Wet BHB te vervallen. Daarmee verdwijnt de wettelijke grondslag voor het Besluit vbo-groen in een AOC 2016. Voor de bekostiging van het onderwijs binnen een verticale scholengemeenschap is de passende sectorwet van toepassing, met uitzondering van de Rijksbijdrage voor de huisvestingskosten (zie ook paragraaf 3.2).

3. Verticale scholengemeenschap

3.1 Inleiding

Om bestuurlijke en organisatorische samenwerking tussen het vo en mbo te verbeteren, wordt het op grond van de WEB en de WVO mogelijk om nieuwe verticale scholengemeenschappen, bestaande uit een mbo-instelling en één of meer scholen voor pro, vbo en/of mavo (één school per schoolsoort), te vormen. Hiervoor dient eerst een aanvraagprocedure te worden doorlopen. Een verticale scholengemeenschap maakt van de instelling en de school (of scholen) een bestuurlijke, organisatorische eenheid en geeft het bestuur handvatten om de organisatie van het onderwijs in de keten in samenhang te bezien. Overigens blijven de mbo-instelling en de vo-school of vo-scholen wel zelfstandige entiteiten die respectievelijk vallen onder de WEB of de WVO. De organisatorische samenhang komt tot uiting in:

  • Eén huisvestingsvergoeding voor zowel vo-school als mbo-instelling;

  • Eén systematiek voor de uitkeringskosten van gewezen personeel van zowel vo-school als mbo-instelling;

  • Eén medezeggenschapsregime voor zowel vo-school als mbo-instelling; en

  • De mogelijkheid tot reallocatie van overschotten.

In artikel 2.6.3, eerste lid, WEB is voor verticale scholengemeenschappen bepaald dat de rijksbijdrage in de huisvestingskosten wordt berekend volgens bij of krachtens amvb te stellen regels. Deze amvb geeft hieraan uitwerking door wijzigingen in de onderwijsbesluiten te regelen.

3.2 Huisvestingskosten verticale scholengemeenschap

De verantwoordelijkheid voor de huisvesting voor vo-scholen is in de WVO geregeld en de huisvesting voor mbo-instellingen in de WEB. In het geval van het vo zijn gemeenten verantwoordelijk voor de huisvesting van vo-scholen. Zij ontvangen hiertoe middelen vanuit het gemeentefonds.4 Mbo-instellingen zijn daarentegen zelf verantwoordelijk voor de huisvesting van de instelling en ontvangen de huisvestingsvergoeding vanuit het macrobudget mbo op de Rijksbegroting van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW).5 De verticale scholengemeenschap kent echter één systematiek voor de huisvestingsvergoeding, namelijk op basis van de WEB. Bij het vormen of uitbreiden van een (nieuwe) verticale scholengemeenschap verschuift de verantwoordelijkheid voor de huisvesting van de betreffende vo-school dus van de gemeente naar het bevoegd gezag van de vo-school en mbo-instelling. Daarmee wijzigt ook de wijze van financiering van de huisvesting. Dit betekent dat ook de huisvestingsvergoeding van de vo-leerlingen binnen de verticale scholengemeenschap onder de directe verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag valt en wordt bekostigd vanuit het macrobudget mbo. Voor nieuw te vormen verticale scholengemeenschappen wordt zo ook op de huidige financieringswijze van bestaande verticale scholengemeenschappen aangesloten.

3.3 Uitkeringskosten

Eén van de kenmerken van een verticale scholengemeenschap is één systematiek voor de uitkeringskosten.6 Zoals in de memorie van toelichting7 is aangegeven wordt de wet op dit punt gewijzigd zodat verticale scholengemeenschappen niet langer geconfronteerd worden met twee uitkeringsregimes. Aoc’s vielen altijd al in hun volledigheid onder de systematiek van de WEB. De keuze voor de mbo-systematiek is gemaakt omdat deze tot de minste veranderingen voor vo-scholen en mbo-instellingen leidt. Aanvullend leidt dit daarnaast tot lagere uitvoeringslasten aan overheidszijde.

Het bevoegd gezag van een vo-school is normaliter voor 25% eigenrisicodrager, en betaalt mee aan het collectief gedekte deel (75% van de kosten). In de nieuwe systematiek is na inwerkingtreding van onderhavig besluit het bevoegd gezag van een school en instelling in een verticale scholengemeenschap verantwoordelijk voor de gehele som aan uitkeringskosten van zowel het vo- als mbo-personeel. Bij de uitkeringskosten van het vo-personeel wordt het bevoegd gezag van een verticale scholengemeenschap dan ook niet meer ondersteund door het vo-collectief, en is daarmee volledig eigenrisicodrager. Tegelijkertijd hoeft de vo-school binnen een verticale scholengemeenschap niet meer bij te dragen aan het collectief van de uitkeringskosten.

3.4 Aanvraagprocedure

In het nieuwe artikel 2.6.2, eerste en tweede lid, WEB wordt bepaald dat bij of krachtens amvb nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de vorming, wijziging of beëindiging van een verticale scholengemeenschap. Deze regels zullen worden neergelegd in een ministeriële regeling, omdat het voorschriften van administratieve aard betreft. Hierbij valt te denken aan een uiterste datum waarop een aanvraag dient te worden gedaan om nog de status van verticale scholengemeenschap te kunnen krijgen in een volgend school- of studiejaar en het aantonen van de betrokkenheid van gemeenten en medezeggenschap bij de vorming, wijziging of beëindiging van een verticale scholengemeenschap.

In het besluit is ook een specifieke eis opgenomen die kan worden gesteld aan het vormen of uitbreiden van een verticale scholengemeenschap: de mogelijkheid van een postcode-eis. Een postcode-eis houdt in dat een bepaald percentage van de leerlingen en studenten van de school, scholen of instelling uit dezelfde postcodegebieden moeten komen. Deze eis geldt thans voor de uitbreiding van een scholengemeenschap in het vo of een verticale scholengemeenschap. Het percentage van overlap is hier 1%. Deze eis zal blijven gelden voor verticale scholengemeenschappen. Hiermee wordt voorkomen dat verticale scholengemeenschappen worden gevormd of uitgebreid zonder enige geografische verwantschap.

4. Caribisch Nederland

Dit besluit heeft geen juridische gevolgen voor Caribisch Nederland. Er zijn namelijk geen verticale scholengemeenschappen en aoc’s in Caribisch Nederland.

5. Gevolgen voor de regeldruk

In hoofdstuk 8 van de memorie van toelichting8 bij de Wet BHB is reeds ingegaan op de gevolgen voor de regeldruk. Denk hierbij aan het aanpassen van de statuten door de herdefiniëring van het bevoegd gezag in het mbo, het implementeren van een nieuw regime voor uitkeringskosten of de vormgeving van een ouderraad. Onderhavig besluit introduceert geen nieuwe (beleids)effecten die gevolgen voor de regeldruk met zich brengen. Wel kondigt dit besluit een aanvraagprocedure aan die een bevoegd gezag dient te doorlopen bij DUO indien zij een mbo-instelling en een vo-school (of meerdere vo-scholen) onder haar gezag wil onderbrengen in een verticale scholengemeenschap. Deze aanvraagprocedure wordt echter uitgewerkt in een ministeriële regeling. De gevolgen voor de regeldruk zullen dus ook op het niveau van de regeling uitgewerkt worden.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

6. Uitvoering en handhaving

Op 9 maart 2021 is DUO verzocht om een uitvoeringstoets te doen op onderhavig besluit. In haar reactie op de uitvoeringstoets geeft zij het besluit uitvoerbaar te achten in lijn met het wetsvoorstel Bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs waaraan dit verdere uitvoering geeft. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) en de Accountantsdienst Rijk (hierna: ADR) achten het besluit eveneens uitvoerbaar.

In de reactie op de uitvoeringstoets zijn diverse suggesties voor tekstuele aanpassingen opgenomen. Deze zijn in het besluit overgenomen en verwerkt. Inhoudelijk wijst DUO erop dat het mogelijk doordat het vbo-groen onlosmakelijk onderdeel is van een aoc, het wellicht mogelijk is dat de school onder de opheffingsnorm zal komen. Dit zou kunnen beteken dat het voormalig aoc het vo niet meer mag verzorgen en geen verticale scholengemeenschap kan zijn. De opheffingsnorm voor vbo met een profiel is 195 leerlingen. Alle aoc’s zitten boven die norm. De mogelijkheid waar DUO op wijst, is dus vooralsnog slechts een theoretische. Verder is naar aanleiding van de reactie van DUO toch het woord «jaarlijks» opgenomen in het nieuwe artikel 4.2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB. Dit is in overeenstemming met het oude artikel 2.4.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB.

7. Financiële gevolgen

Onderhavige amvb raakt aan een aantal aspecten rondom de bekostiging van het vo en mbo. Hieronder gaat de regering in op de verschillende aspecten en de eventuele budgettaire consequenties.

7.1 Bekostiging groen onderwijs

Zoals in de memorie van toelichting9 bij de Wet BHB reeds is aangestipt, zijn er verschillen in de bekostigingssystematiek van enerzijds het vbo en pro verbonden aan de aoc’s en anderzijds de mavo verbonden aan de aoc’s en het overige vo. De resterende verschillen in de bekostiging worden weggenomen. De bekostigingswijze van het vbo en pro wordt gelijk aan de bekostigingswijze van mavoscholen die voorheen verticale scholengemeenschappen met aoc’s vormden. Met invoering van de Wet BHB worden aoc’s omgezet in verticale scholengemeenschappen en worden zij, voor wat betreft hun vo, volledig volgens de (vereenvoudigde10) bekostiging van het vo onder de WVO bekostigd.

7.2 Huisvestingsvergoeding verticale scholengemeenschappen

De vo-scholen die deel uitmaken of deel gaan uitmaken van een verticale scholengemeenschap vallen qua bekostigingssystematiek onder de WVO. De uitzondering hierop is zoals gezegd de huisvestingsvergoeding voor de vo-scholen. In het geval dat gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid om nieuwe verticale scholengemeenschappen te vormen of bestaande uit te breiden, brengt dit ook financiële gevolgen mee voor de Rijksbegroting van OCW. De huisvestingsvergoeding voor vo-scholen in nieuw te vormen verticale scholengemeenschappen zal voortaan worden bekostigd op de OCW-begroting en worden gedekt binnen het bestaande macrobudget mbo. Zoals ook in de memorie van toelichting11 bij de Wet BHB is opgenomen is het bedrag afhankelijk van de mate waarin van de mogelijkheid om verticale scholengemeenschappen te vormen of uit te breiden, gebruik gemaakt wordt.

8. Advies en consultatie

Op 22 maart 2021 is dit besluit voor zes weken opengesteld ter consultatie. Gedurende deze periode is één reactie ontvangen. Daarin wordt gesteld dat het wetsvoorstel vooral uit praktische redenen zou zijn opgesteld, aldus de gemeente Den Haag, indiener van deze reactie. Het wetsvoorstel BHB, en daarmee ook dit besluit, behelst met name het verruimen van de samenwerkingsmogelijkheden binnen mbo alsmede tussen het vo en mbo. Dit is een organisatorische maatregel waarmee de regering besturen van vo-scholen en mbo-instellingen in staat wil stellen om adequaat te kunnen reageren op dalende leerlingen- en studentenaantallen om zo in iedere regio een toegankelijk onderwijsaanbod in stand te kunnen houden.

Gelijke kansen en schoolsoorten binnen een verticale scholengemeenschap

De gemeente Den Haag stelt dat het voor een leerling binnen de verticale scholengemeenschap niet mogelijk is om door te stromen naar havo. Een leerling heeft echter de mogelijkheid om door te stromen naar een havo-school onder eenzelfde of een ander bestuur. De gemeente Den Haag wijst op een maatschappelijk pleidooi voor heterogeniteit in de brugklas en uitstel van het keuzemoment. Uiteraard volgt de regering dit debat nauwgezet en staat kansengelijkheid voorop. Echter gezien de demissionaire status van de huidige regering en het feit dat dit niet valt binnen de reikwijdte van dit besluit, inclusief het bredere wetsvoorstel, leidt dit niet tot wijzigingen in het besluit.

Tijdens de internetconsultatie bij het wetsvoorstel hebben diverse partijen vanuit hun kanten belicht waarom havo en vwo al dan niet onderdeel zouden moet kunnen vormen van een verticale scholengemeenschap. De regering heeft er toen voor gekozen om het vormen van nieuwe verticale scholengemeenschappen te beperken tot scholen voor pro, vbo en/of mavo en een mbo-instelling.12

Huisvesting bij vorming verticale scholengemeenschap

In haar reactie gaat de gemeente Den Haag ook in op de huisvestingsvergoeding. Zij stelt dat de vorming van verticale scholengemeenschappen financieel ongunstig is in het geval dat bij een «fusie» (lees: vorming van een verticale scholengemeenschap) sprake is van overdracht van relatief jonge vo-gebouwen. Gemeenten zouden namelijk achterblijven met een hoge boekwaarde van rente op schoolgebouwen en afschrijving op diezelfde gebouwen. Tegenover de vergoeding uit het macrobudget mbo zouden dan juist relatief lage huisvestingslasten voor het verantwoordelijke bevoegd gezag staan, aldus de gemeente Den Haag. Volgens de gemeente kan een vereffening plaatsvinden als het bevoegd gezag bij de vorming van de verticale scholengemeenschap bereid is om het economisch recht op de desbetreffende terreinen en gebouwen van de gemeente te kopen. Zij bepleiten het dan ook reëel te vinden om in regelgeving op te nemen dat gemeenten een vergoeding van de boekwaarde(n) kunnen opeisen bij de levering van VO-schoolgebouwen in fusies tot verticale scholengemeenschap. Dit zou echter niet verplicht moeten zijn: gemeenten moeten de ruimte hebben om hiervan af te zien bijvoorbeeld vanwege het economisch claimrecht of als de afschrijving in overwegende mate heeft plaatsgevonden.

Hetgeen de gemeente Den Haag bepleit is echter al mogelijk en wettelijk geregeld in artikel 76u WVO. Zoals ook de memorie van toelichting is toegelicht, blijft het economisch claimrecht van de gemeenten op de gebouwen en terreinen rusten. Wanneer het gebouw niet meer onderwijsdoeleinden wordt gebruikt, dan moet het bevoegd gezag het eigendom conform artikel 76u WVO weer overdragen aan de gemeente. Het staat een gemeente en het bevoegd gezag verder vrij om gezamenlijk overeen te komen om het economisch claimrecht af te kopen en indien wenselijk daaraan een door één van de partijen te betalen vergoeding te verbinden.13 De regering vertrouwt erop dat bij de vorming van verticale scholengemeenschap het bevoegd gezag en de gemeente – indien gewenst – komen tot een gepaste overeenkomst, daarbij rekening houdend met de status van het gebouw en gedane investeringen.

In aanvulling op bovenstaande, mochten de gemeente en het verantwoordelijke bevoegd gezag bij teruglevering van het gebouw aan de gemeente vanwege beëindiging onderwijsactiviteiten gezamenlijk vaststellen dat de voorzieningen in een slechte bouwkundige staat verkeren als gevolg van het verwijtbaar nalaten van noodzakelijk onderhoud, dan vindt een verrekening plaats van de daarmee gemoeide kosten.

Tot slot dient te worden opgemerkt dat bij het vormen van een verticale scholengemeenschap an sich geen sprake is van een fusie. De verticale scholengemeenschap is een organisatorische eenheid waaronder een zelfstandige vo-school of vo-scholen en een mbo-instelling vallen. Wel kennen zij eenzelfde bevoegd gezag en is dat een vereiste voor het kunnen vormen van een verticale scholengemeenschap. In de praktijk kan dit betekenen dat als een vo-school en mbo-instelling zich nog niet onder eenzelfde bevoegd gezag bevinden eerst een bestuursoverdracht dient plaats te vinden. Slechts hierop is de fusietoets van toepassing. Zoals hierboven aangegeven op de vorming van een verticale scholengemeenschap niet. Daarvoor is een aanvraagprocedure ingericht.

Artikelsgewijs deel

Algemeen

In verband met de gefaseerde inwerkingtreding van de Wet BHB en onderhavig besluit (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel IX) zijn enkele wijzigingen gesplitst in verschillende onderdelen.

Daarnaast wordt in de wijzigingen rekening gehouden met zowel het Besluit bekostiging WVO 2021,14 dat op 1 oktober 2021 in werking is getreden,15 als het nieuwe Uitvoeringsbesluit WVO 2020. Het eerstgenoemde besluit zal per 1 augustus 2022 opgaan in dat tweede besluit. Voor de wijzigingen in onderhavig besluit die per 1 januari 2022 in werking dienen te treden, dienen dus beide besluiten te worden gewijzigd. Enkele andere wijzigingen in onderhavig besluit zullen per 1 augustus 2022 in werking treden en daarvoor dient dus enkel het Uitvoeringsbesluit WVO 2020 gewijzigd te worden.

Hieronder is een transponeringstabel geplaatst waarin wordt vermeld welke wijzigingen terug te vinden zijn in welke besluiten, wat de (geplande) inwerkingtreding (iwt) daarvan is en in welke wijzigingsartikelen en -onderdelen van onderhavig besluit deze te vinden zijn.

Was eerder geregeld in:

Is nu Besluit bekostiging WVO 2021

(Artikel I):

iwt: 01-10-2021

Wordt Uitvoeringsbesluit WVO 2020

(Artikel VI):

iwt: 01-08-2022

Geplande iwt wijziging onderhavig besluit:

Vindplaats wijziging in onderhavig besluit:

1 Bekostigingsbesluit WVO

1

(1.11)

01-01-2022

II, onderdeel A

(in artikel VII niet meer nodig1)

15f Bekostigingsbesluit WVO

5

6.4

01-08-2022

VII, onderdeel C

25 Bekostigingsbesluit WVO

6

6.5

01-01-2022

II, onderdeel B

VII, onderdeel D

1 Formatiebesluit WVO

1

(1.11)

01-01-2022

II, onderdeel A

(in artikel VII niet meer nodig1)

3 Formatiebesluit WVO

– (verdwijnt door Besluit bekostiging WVO 2021)

1 Inrichtingsbesluit WVO

(1.11)

(01-08-20221)

27 Inrichtingsbesluit WVO

5.1

01-08-2022

VII, onderdeel A

28 Inrichtings-besluit WVO

-

5.2

01-08-2022

VII, onderdeel B

28a Inrichtings-besluit WVO

-

5.3

01-08-2022

VII, onderdeel B

X Noot
1

Wijzigingen van artikel 1.1 van het Uitvoeringsbesluit WVO 2020 zijn niet meer nodig doordat begripsbepalingen Wet voortgezet onderwijs 2020 gaan doorwerken in daarop gebaseerde regelgeving, waaronder dit besluit.

Artikel I. Wijziging Uitvoeringsbesluit WEB

Onderdelen A en B (artikel 2.1.1)

Door het vervallen van paragraaf 3 is hoofdstuk 2 volledig van toepassing op de instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1 van de WEB. Daarom wordt het eerste lid van artikel 2.1.1 opnieuw geformuleerd. Ook de verwijzing naar artikel 12.3.9 WEB in het derde lid kan vervallen, omdat dit artikel met de Wet BHB vervalt nu deze hogescholen niet langer bestaan. Het tweede lid komt vervolgens te vervallen, als de aoc’s worden omgevormd naar verticale scholengemeenschappen, waardoor het voorbereidend beroepsonderwijs binnen de WVO-bekostigingssystematiek gaat vallen. Het derde lid wordt dan vernummerd tot het tweede.

Onderdeel C (artikel 2.1.2)

In verband met de omvorming van vakinstellingen en het mbo-deel van aoc’s naar beroepscolleges, komen deze begripsbepalingen te vervallen. Vanwege het doorwerken van de begripsbepalingen van de WEB, is het herhalen van de begripsbepalingen voor de mbo-instellingssoorten niet nodig. Om die reden wordt de begripsbepaling van beroepscollege hier niet toegevoegd en vervallen ook de begripsbepalingen voor regionaal opleidingencentrum en voorbereidend beroepsonderwijs. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de lijst op alfabetische volgorde te plaatsen en enkele technische onvolkomenheden in de begripsbepalingen weg te nemen.

Onderdeel D (artikel 2.1.3)

In verband met de omzetting van aoc’s naar verticale scholengemeenschap, bestaande uit een beroepscollege en een school voor vbo, is deze bepaling niet meer nodig. Het vbo dat voor de omzetting deel uitmaakte van een aoc, zal vanaf de omzetting bekostigd worden als een school in een verticale scholengemeenschap op basis van de WVO en niet meer op basis van de WEB. Daarom kan deze toevoeging over vbo in het eerste lid vervallen. Zie ook artikel V.

Onderdeel E (hoofdstuk 2, paragraaf 3)

Met de Wet BHB worden de aoc’s omgevormd naar verticale scholengemeenschappen, bestaande uit een beroepscollege en een school voor vbo. Het vbo binnen de aoc’s maakt daarna geen onderdeel meer uit van de mbo-instelling, maar wordt een aparte vo-school. Deze school wordt vanaf dat moment niet meer bekostigd via het Uitvoeringsbesluit WEB, maar via het Besluit bekostiging WVO 2021. Artikel 2.3.2 (het enige artikel in paragraaf 3) kan daarom vervallen, waarmee de volledige paragraaf vervalt.

Onderdeel F (hoofdstuk 2, paragraaf 4)

Artikel 2.4.1, over de huisvestingskosten van de school die onderdeel is van een verticale scholengemeenschap, wordt verplaatst naar het nieuwe hoofdstuk 3 (zie onderdeel H). Omdat hoofdstuk 2, paragraaf 4, dan leeg is, kan het vervallen.

Onderdeel G (artikel 2a.1.1)

In artikel 2a.1.1 wordt de verwijzing naar regionale opleidingscentra vervangen.

Onderdeel H (artikel 2b.1.1)

In verband met het vervallen van artikel 12.3.9 WEB, wordt de verwijzing daarnaar in artikel 2b.1.1 verwijderd.

Onderdeel I (artikel 2b.1.2)

Aoc’s worden omgevormd naar verticale scholengemeenschappen, bestaande uit een of meer vo-scholen en een beroepscollege. Het apart benoemen van het aoc in 2b.1.2 is dus niet meer nodig.

Onderdeel J (hoofdstuk 4)

In het nieuwe hoofdstuk 4 worden de bepalingen omtrent de verticale scholengemeenschap opgenomen. Paragraaf 1 bevat algemene voorschriften voor de vorming, uitbreiding en beëindiging van de verticale scholengemeenschap. Paragraaf 2 bevat een regeling voor de huisvestingskosten voor de school of scholengemeenschap die deel uitmaakt van de verticale scholengemeenschap.

Artikel 4.1.1. Vorming, wijziging of beëindiging

Artikel 4.1.1 bepaalt dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat een verticale scholengemeenschap slechts op bepaalde datums gevormd, gewijzigd of beëindigd kan worden. Het kan wenselijk zijn om dit te koppelen aan bepaalde data, zoals thans gedaan wordt in de WVO16 voor de uitbreiding van bestaande verticale scholengemeenschappen.

Artikel 4.1.2. Aanvraagprocedure

Bij ministeriële regeling zal een aanvraagprocedure vastgesteld worden voor bevoegde gezagsorganen om een verticale scholengemeenschap te vormen of om een bestaande verticale scholengemeenschap te wijzigen of te beëindigen. Deze regels zullen worden neergelegd in een ministeriële regeling, omdat het voorschriften van administratieve aard betreft.

Artikel 4.1.3. Postcodegebied

Het nieuwe artikel 2.6.2, tweede lid, onderdeel a, WEB bevat de mogelijkheid om een postcode-eis te stellen voor deelname van een school en instelling aan een verticale scholengemeenschap. Deze eis was tot nu toe voor roc’s en aoc’s en het daaraan via de verticale scholengemeenschap verbonden vo opgenomen in artikel 72a, eerste lid, onder a en b, WVO. Het percentage bedroeg één.17 Nu is dit geregeld in artikel 2.6.2, tweede lid, onderdeel a, van de WEB, dat een grondslag bevat om dit te gaan regelen. Met deze nieuwe grondslag kan dit percentage nog steeds bij ministeriële regeling bepaald worden.

Artikel 4.2.1

Het nieuwe artikel 4.2.1 bevat de voorschriften van het huidige artikel 2.4.1. Dit artikel wordt nog op enkele punten aangepast, omdat in plaats van het aoc een verticale scholengemeenschap, bestaande uit een beroepscollege en een vo-school zal ontstaan. Het tweede lid kan daarom vervallen; de bekostiging van het voorbereidend beroepsonderwijs van een oud-aoc valt dan binnen het eerste lid. Ook wordt de verwijzing naar artikel 2.6, lid 1a, van de wet, aangepast naar het nieuwe artikel 2.6.3, eerste lid.

Dit artikel wordt met het derde lid van overeenkomstige toepassing verklaard op het vbo binnen een aoc. Dit is thans geregeld in het huidige artikel 2.4.1, tweede lid. Bij de omzetting van de aoc’s zal dit lid komen te vervallen (onderdeel K).

Onderdeel K (artikel 4.2.1)

Door de omzetting van de aoc’s tot verticale scholengemeenschappen, is een van overeenkomstige toepassingsverklaring niet meer nodig. Daarom vervalt het derde lid van artikel 4.2.1.

Onderdeel L (artikel 4b.1.1)

In verband met het vervallen van artikel 12.3.9 WEB, worden de verwijzingen daarnaar in artikel 4b.1.1 verwijderd.

Onderdeel M (artikel 5.1.1)

In verband met de nieuwe vormgeving van artikel 1.1.1, onderdeel b, wordt de verwijzing hiernaar in artikel 5.1.1 aangepast. Onderdeel b van artikel 5.1.1 is inmiddels verouderd en wordt daarom verwijderd.

Onderdeel N (artikel 5a.1)

In verband met het vervallen van artikel 12.3.9 WEB, worden de verwijzingen daarnaar in artikel 5a.1 verwijderd.

Onderdelen O, P en Q (hoofdstuk 6, paragraaf 3)

Voor de duidelijkheid wordt aan het Uitvoeringsbesluit WEB een overgangsbepaling toegevoegd. Hiermee wordt beoogd te verhelderen dat het vbo-groen van de voormalige aoc’s nog op grond van de WEB bekostigd wordt voor het gehele kalenderjaar waarin zij op grond van de Wet BHB worden omgevormd tot verticale scholengemeenschappen. Pas met ingang van het kalenderjaar daarop volgend zal de bekostiging van het voortgezet onderwijs van voormalige aoc’s via de WVO verlopen, behoudens de eerder genoemde wettelijke uitzonderingen voor huisvesting- en uitkeringskosten.

Met onderdeel P kan de verwijzing naar Wet op het voortgezet onderwijs vervangen worden door een verwijzing naar de Wet voortgezet onderwijs 2020, als deze wet in werking treedt. Met onderdeel Q kan de overgangsbepaling vervallen als deze is uitgewerkt.

Onderdeel R (artikel 7.a1)

Door het nieuwe hoofdstuk 4 moet een nieuwe grondslag toegevoegd worden aan het Uitvoeringsbesluit WEB, namelijk de artikelen 2.6.2, eerste lid, en 2.6.3, eerste lid, WEB. Met deze omhangbepaling wordt dit verduidelijkt.

Artikel II. Wijziging Aanpassingsbesluit WVO 2020

In verband met samenloop met het Aanpassingsbesluit WVO 2020, vervallen de wijzigingen van het Uitvoeringsbesluit WEB in dat besluit. Met artikel XXIII, onderdeel A, wordt een wijziging gedaan in artikel 2.3.2. Door het vervallen van artikel 2.3.2 met artikel I, onderdeel E, van onderhavig besluit, wordt die wijziging overbodig en onuitvoerbaar.

Met artikel XXIII, onderdeel B, wordt een omhangbepaling ingevoegd. Hiermee wordt duidelijk dat het Uitvoeringsbesluit WEB mede berust op artikel 2.28 van de Wet voortgezet onderwijs 2020, de vervanger van artikel 19 van de Wet voortgezet onderwijs. Omdat artikel 19 vervalt met de Wet BHB (en artikel 2.28 van de Wet voortgezet onderwijs 2020 met de samenloopbepaling van de Wet BHB), is deze omhangbepaling niet meer nodig.

Artikel III. Wijziging Besluit bekostiging WVO 2021

Onderdeel A (artikel 1)

In verband met de aanpassing van de begripsbepaling van verticale scholengemeenschap in de Wet op het voortgezet onderwijs door de Wet BHB, wordt ook de begripsbepaling in het Besluit bekostiging WVO 2021 aangepast.

Onderdeel B (artikel 6)

Met de wijzigingen van artikel 6 wordt het duidelijk dat een verticale scholengemeenschap niet uit een hoofdvestiging en nevenvestigingen bestaat, maar dat de vo-school of -scholengemeenschap binnen die verticale scholengemeenschap wel uit een hoofd- en nevenvestiging kan bestaan.

Artikel IV. Wijziging Besluit medezeggenschap onderwijs

In § K van het Besluit medezeggenschap onderwijs is een regeling opgenomen over scholengemeenschappen tussen mbo en hbo. Deze paragraaf is verouderd; deze scholengemeenschappen bestaan niet meer. Bovendien kan verwarring ontstaan met de verticale scholengemeenschappen. Deze paragraaf wordt daarom geschrapt. Er zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd met deze schrapping.

Artikel V. Wijziging Besluit register onderwijsdeelnemers

Met het omvormen van aoc’s tot verticale scholengemeenschappen, staan de vbo-leerlingen voortaan ingeschreven aan een school voor voortgezet onderwijs. Dit vierde lid wordt daarmee overbodig.

Artikel VI. Intrekking Besluit vbo-groen in een AOC 2016

Het Besluit vbo-groen in een AOC 2016 vervalt, omdat aoc’s worden omgevormd tot verticale scholengemeenschappen en de grondslagen van dit besluit met de Wet BHB vervallen. De vo-school valt onder de WVO en de mbo-instelling onder de WEB. Daarmee is dit besluit niet meer nodig.

Artikel VII. Wijziging Uitvoeringsbesluit voorzieningen in de huisvesting PO/VO

Onderdelen A en B (artikel 6)

Artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit voorzieningen in de huisvesting PO/VO beperkt de reikwijdte van het besluit. In artikel 6 wordt de verticale scholengemeenschap nog «scholengemeenschap» genoemd, wat vervangen wordt door «verticale scholengemeenschap». Verder wordt in het huidige artikel wordt onderscheid gemaakt tussen aoc’s, verticale scholengemeenschappen met een roc en met een aoc. Dit onderscheid is na de omvorming van de aoc’s tot verticale scholengemeenschappen niet meer relevant. Daarom wordt dan in het nieuwe artikel 6 bepaald dat het besluit niet van toepassing is op vo-scholen die deel uitmaken van een verticale scholengemeenschap.

Artikel VIII. Wijziging Uitvoeringsbesluit WVO 2020

Onderdeel A (artikel 5.1)

Door de Wet BHB wordt het aoc omgevormd tot een verticale scholengemeenschap, bestaande uit een beroepscollege en een school voor vbo (naast de scholen voor mavo en/of pro, in het geval een aoc daarmee reeds een verticale scholengemeenschap vormde). Daarom dient de zinsnede over het vbo aan een aoc in artikel 27, eerste lid, te vervallen. Het vbo van de aoc’s zal immers worden verzorgd door een aparte school voor vbo; het vbo zal geen deel meer uitmaken van de mbo-instelling (aoc). Hiermee valt het vbo aan een oud-aoc binnen de beschrijving «een school voor vbo» en wordt de zinsnede «of aan een agrarisch opleidingscentrum voor zover het betreft het voorbereidend beroepsonderwijs» overbodig.

Onderdeel B (artikelen 5.2 en 5.3)

Artikelen 5.2 en 5.3 van het Uitvoeringsbesluit WVO 2020 zijn tot 1 augustus 2022 de artikelen 28 en 28a van het Inrichtingsbesluit WVO.

Artikel 5.2 komt te vervallen, omdat het aoc zal verdwijnen. Het zogenaamde vetorecht voor aoc’s, wanneer een reguliere school voor vbo het profiel groen wil toevoegen, zal hiermee ook verdwijnen. Vanaf de inwerkingtreding van de Wet BHB kan het vbo-profiel groen alleen nog worden gesticht. Door het vbo-profiel groen alleen te laten stichten, wordt het profiel (net als maritiem en techniek en media, vorming en ICT) enigszins beschermd. In de memorie van toelichting18 bij de Wet BHB wordt hier nader op ingegaan.

Artikel 28a komt eveneens te vervallen. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid voor aoc’s om het profiel dienstverlening en producten aan te bieden, mits het onderwijs binnen dat profiel voorbereidend beroepsonderwijs op het gebied van landbouw, natuurlijke omgeving en voedsel betreft. Met het vervallen van het aoc vervalt deze eis ook. Vbo-scholen die binnen een verticale scholengemeenschap samenwerken met een beroepscollege kunnen dan het profiel dienstverlening en producten zonder deze voorwaarde toevoegen binnen het RPO.

Onderdeel C (artikel 6.4)

Het Besluit bekostiging 2021 zal per 1 augustus 2022 opgaan in het nieuwe Uitvoeringsbesluit WVO 2020. Artikel 6.4 van het Uitvoeringsbesluit WVO 2020 vervangt dan artikel 5 van het Besluit bekostiging 2021.

Vo-scholen die onderdeel zijn van een verticale scholengemeenschap, worden uitgezonderd van de vermindering van de bekostiging in verband met de uitkeringskosten op grond van artikel 6.4, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit WVO 2020 (thans artikel 5, tweede lid, Besluit bekostiging WVO 2021). Het bevoegd gezag van een school binnen een verticale scholengemeenschap draagt het volledige risico voor de uitkeringen van het gewezen personeel, zoals dat voor mbo-instellingen al geruime tijd het geval is. Dit betekent dat er binnen een verticale scholengemeenschap hetzelfde regime van toepassing is als het gaat om uitkeringen voor gewezen vo- en mbo-personeel. Zij hoeven daardoor niet bij te dragen aan het collectief.

Onderdeel D (artikel 6.5)

Voor de periode 1 januari 2022 tot 1 augustus 2022 dienen de wijzigingen als gevolg van de Wet en het Besluit BHB die op 1 januari 2022 moeten gelden, opgenomen te worden in het Besluit bekostiging 2021 en vanaf 1 augustus 2022 in het Uitvoeringsbesluit WVO 2020. Dit geldt voor artikel 6 van het Besluit bekostiging 2021 dat terugkomt in artikel 6.5 van het Uitvoeringsbesluit WVO 2020. Zie voor de toelichting van deze wijziging de artikelsgewijze toelichting bij artikel III, onderdeel C. De wijziging van artikel 1 van het Besluit bekostiging 2021 is niet nodig in het Uitvoeringsbesluit WVO 2021, omdat de begripsbepalingen van de Wet voortgezet onderwijs 202019 doorwerken in de op die wet rustende bepalingen. Met de Wet BHB worden die begripsbepalingen al aan de Wet voortgezet onderwijs 2020 toegevoegd.20

Artikel IX. Inwerkingtreding

Bij de inwerkingtreding van dit besluit wordt aangesloten op de inwerkingtreding van de Wet BHB. Inwerkingtreding wordt voorzien deels op 1 januari 2022 en deels op 1 augustus 2022. De omzetting van het aoc-construct is voorzien op 1 augustus 2022, terwijl de andere onderdelen al op 1 januari 2022 in werking kunnen treden. Enkele wijzigingen zijn om die reden opgesplitst, zodat deze gefaseerd in werking kunnen treden (zie ook Algemeen van de artikelsgewijze toelichting).

Deze toelichting wordt gegeven mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstukken II 2020/21, 35 606, nr. 3, p. 4–5.

X Noot
2

Kamerstukken II 2017/18, 34 284, nr. 11.

X Noot
3

Kamerstukken II 2020/21, 35 606, nr. 2.

X Noot
4

Artikel 76b WVO.

X Noot
5

Artikel 2.2.1 WEB.

X Noot
6

De uitkeringskosten zijn de middelen bestemd voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet, voortvloeiend uit een dienstverband aan een instelling (artikel 2b.1.1, onderdeel b, Uitvoeringsbesluit WEB).

X Noot
7

Kamerstukken II 2020/21, 35 606, nr. 3, p. 17–19.

X Noot
8

Kamerstukken II 2020/21, 35 606, nr. 3, p. 26–29.

X Noot
9

Kamerstukken II 2020/21, 35 606, nr. 3, p. 24.

X Noot
10

Stb. 2020, 437.

X Noot
11

Kamerstukken II 2020/21, 35 606, nr. 3, p. 25–26.

X Noot
12

Kamerstukken II 2020/21, 35 606, nr. 3, p. 29.

X Noot
13

Kamerstukken II 2021/21, 35 606, nr. 3, p. 17.

X Noot
14

Stb. 2021, 218.

X Noot
15

Stb. 2021, 432.

X Noot
16

Artikel 72a, derde lid, WVO.

X Noot
17

Artikel 18 Regeling voorzieningenplanning vo 2020.

X Noot
18

Kamerstukken II 2020/21, 35 606, nr. 3, p. 16.

X Noot
19

Stb. 2020, 379.

X Noot
20

Kamerstukken II 2020/21, 35 606, nr. 2, artikel XII.

Naar boven