Regeling van de Minister van Financiën van 19 oktober tot wijziging van de Regeling specifieke uitkering gemeentelijke hulp aan gedupeerden kinderopvangtoeslagproblematiek 2021

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 7.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen, artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet en artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling specifieke uitkering gemeentelijke hulp aan gedupeerden kinderopvangtoeslagproblematiek 2021, wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische opsomming worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

‘Driegesprek:

een gesprek tussen een gemeente, de (potentieel) gedupeerde(n), en de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen, of in de plaats daarvan: met een door de Minister aangewezen derde, dat is gericht op het nemen van maatregelen ter bevordering van het kunnen maken van een nieuwe start in het kader van herstel van die (potentieel) gedupeerde(n);’

‘Wet:

de Wet hersteloperatie toeslagen;’

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

De Minister verstrekt aan gemeenten een specifieke uitkering met het oog op ondersteuning van (potentieel) gedupeerden, en kinderen, pleegkinderen of voormalig pleegkinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet, in hulpvragen op de vijf leefgebieden: financiën, gezin, werk, wonen en zorg. Het totale uitkeringsplafond voor deze regeling bedraagt € 195 miljoen inclusief btw.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De Minister verstrekt de specifieke uitkering aan gemeenten uitsluitend ter bekostiging van de uitvoering van één of meer van de volgende activiteiten gericht op hulpverlening aan (potentieel) gedupeerden, en kinderen, pleegkinderen of voormalig pleegkinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet:

    • a. registratie van (potentieel) gedupeerden, en kinderen, pleegkinderen of voormalig pleegkinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet, het eerste contact met hen en de inventarisatie van hun hulpvragen;

    • b. opstelling van een door de gemeenten, en (potentieel) gedupeerde(n), en kinderen, pleegkinderen of voormalig pleegkinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet, overeengekomen plan van aanpak en begeleiding van de (potentieel) gedupeerde(en), en kinderen, pleegkinderen of voormalig pleegkinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet;

    • c. inkoop en uitvoering van trajectzorg op de vijf leefgebieden: financiën, gezin, werk, wonen en zorg;

    • d. verrichten van nazorg gedurende tenminste twaalf maanden aan (potentieel) gedupeerden, en kinderen, pleegkinderen of voormalig pleegkinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet;

    • e. inrichtings- en coördinatiekosten;

    • f. voeren van een driegesprek.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Zodra komt vast te staan dat gemeenten voor hulp aan en ondersteuning van (potentieel) gedupeerden, en kinderen, pleegkinderen of voormalig pleegkinderen die in aanmerking komt voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet, geen rechten aan deze regeling kunnen ontlenen, wordt de bekostiging op grond van deze regeling van (een) lopende activiteit(en) en de daarmee verbonden verplichtingen stopgezet door de gemeente bij de einddatum van de verplichting. Voor eventueel nieuw aan te gane kosten voor hulp aan deze perso(o)n(en), kunnen gemeenten een beroep doen op deze regeling tot 30 dagen nadat aan de gemeente is meegedeeld dat de betreffende perso(o)n(en) niet wordt, respectievelijk niet worden, erkend als gedupeerde(n), en kinderen, pleegkinderen of voormalig pleegkinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet, in de zin van deze regeling.

D

Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De Minister verstrekt en betaalt in 2021 aan gemeenten een voorschot van in totaal € 12 miljoen inclusief btw overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage. Op het in 2020 verstrekte en betaalde voorschot van € 11 miljoen is het overgangsrecht van artikel 9 van toepassing.

E

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Bij de verantwoording van de activiteiten genoemd in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a., b., d., en f., hebben gemeenten de keuze om hetzij de daadwerkelijke kosten dan wel de daarvoor gestelde normbedragen te verantwoorden. Normbedragen, behalve het normbedrag zoals genoemd onder d., van dit artikellid, worden eenmalig per (potentieel) gedupeerde, en kinderen, pleegkinderen of voormalig pleegkinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet, opgegeven voor de looptijd van deze regeling. De eenmaal gemaakte keuze is onherroepelijk en geldt voor de gehele looptijd van deze regeling. De volgende normbedragen worden gehanteerd:

    • a. voor de registratie van de (potentieel) gedupeerde(n), en kinderen, pleegkinderen of een voormalig pleegkinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet, het eerste contact met hen en de inventarisatie van hun hulpvragen: € 380;

    • b. voor de opstelling van een plan van aanpak voor de begeleiding van de (potentieel) gedupeerde(n), en kinderen, pleegkinderen of voormalig pleegkinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet: € 3.468;

    • c. voor de verrichting van nazorgactiviteiten aan (potentieel) gedupeerden, en kinderen, pleegkinderen of voormalig pleegkinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet: € 2.244;

    • d. voor een driegesprek: € 400.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Bij de verantwoording van de activiteiten genoemd in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e., hebben gemeenten de keuze om hetzij de daadwerkelijke kosten dan wel het daarvoor gestelde normbedrag te verantwoorden. Het normbedrag wordt eenmalig voor de duur van deze regeling opgegeven. De eenmaal gemaakte keuze is onherroepelijk en geldt voor de gehele looptijd van deze regeling. De volgende normbedragen worden gehanteerd, afhankelijk van het aantal (potentieel) gedupeerden, dat een gemeente heeft en bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen bekend is voor het jaar waarin de gemeente het normbedrag opvoert:

    tot 50 (potentieel) gedupeerden: € 12.000;

    vanaf 50 tot 100 (potentieel) gedupeerden: € 48.000;

    vanaf 100 tot 1.000 (potentieel) gedupeerden: € 120.000;

    vanaf 1.000 (potentieel) gedupeerden: € 250.000.

3. Onder vernummering van het vijfde en zesde tot het zesde en het zevende lid wordt na het vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van het vierde lid mogen gemeenten de daadwerkelijke inrichtings- en coördinatiekosten verantwoorden indien deze het aantoonbaar gevolg zijn van het onder de werking van deze regeling brengen van kinderen, pleegkinderen of voormalig pleegkinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet.

4. Het zevende lid (nieuw) komt als volgt te luiden:

  • 7. De Minister, door tussenkomst van het Directoraat-Generaal Toeslagen, verstrekt op jaarlijkse basis aan gemeenten gegevens van (potentieel) gedupeerden, niet-gedupeerden, en van kinderen, pleegkinderen en voormalig pleegkinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet, zodat gemeenten in staat zijn om de financiële verantwoording, bedoeld in het eerste tot en met het zesde lid van dit artikel, te kunnen verrichten.

F

Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a.

Deze regeling berust op artikel 7.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet hersteloperatie toeslagen in werking treedt.

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling voorziet in de wijziging van de Regeling specifieke uitkering gemeentelijke hulp aan gedupeerden kinderopvangtoeslagproblematiek 2021 van 11 november 2021 (Stcrt. 2021, nr. 46972). Die Regeling is voorafgegaan door een Regeling specifieke uitkering gemeentelijke hulp gedupeerden toeslagen problematiek van 18 november 2020 (Stcrt. 2020, nr. 62609). Met die laatstgenoemde Regeling zijn voor de eerste maal bij wijze van specifieke uitkering financiële middelen verstrekt aan gemeenten om hen in staat te stellen ondersteuning en hulp te bieden op de vijf leefgebieden: financiën, gezin, werk, wonen en zorg aan gedupeerden van de kinderopvangtoeslagproblematiek. Vanaf de inwerkingtreding van de Regeling van 2021 komen ook potentieel gedupeerden voor die ondersteuning in aanmerking.

De noodzaak voor de wijziging van de Regeling van 11 november 2021 is vierledig: allereerst behoeft de regeling een definitieve grondslag in een wet in formele zin, in de tweede plaats is besloten om behalve kinderen ook (voormalige) pleegkinderen voor hulpverlening op grond van deze Regeling in aanmerking te brengen. In de derde plaatst is uitvoering gegeven aan de behoefte om een nieuwe activiteit in het hulpverleningsproces, te weten: een driegesprek, met een daaraan verbonden normbedrag, op te nemen. Ten slotte is besloten om het plafondbedrag van de Regeling te verhogen zodat gemeenten ook in de komende jaren gecompenseerd kunnen blijven worden voor verlening van ondersteuning en hulp op de vijf leefgebieden. Over de laatste twee redenen voor wijziging van de Regeling volgt voor zover nodig een uiteenzetting onder de artikelsgewijze toelichting. Aan het slot van dit algemeen deel wordt kort ingegaan op de noodzaak tot het bieden van een grondslag van deze Regeling in een wet in formele zin en aan het onder het toepassingsbereik van deze Regeling brengen van kinderen en (voormalig) pleegkinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet hersteloperatie toeslagen.

Basis van de Regeling in een wet in formele zin

De Regeling van 18 november 2020 kende artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet als basis. Omdat die bepaling ziet op specifieke uitkeringen van een eenmalig karakter, kon de Regeling van 11 november 2021, met een zelfde onderwerp, daarop niet steunen en moest de basis daarvoor gevonden worden in het tweede lid van genoemd artikel samen met artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Aan artikel 4:23, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb is de voorwaarde verbonden dat daarvan gebruik kan worden gemaakt: ‘in afwachting van de totstandkoming van een wettelijk voorschrift gedurende ten hoogste een jaar of totdat een binnen dat jaar bij de Staten-Generaal ingediend wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking is getreden’. Die wet is de Wet hersteloperatie toeslagen, die in artikel 7.1 de vereiste basis biedt voor de Regeling specifieke uitkering gemeentelijke hulp aan gedupeerden kinderopvangtoeslagproblematiek 2021.

Ondersteuning en hulpverlening op de vijf leefgebieden door gemeenten aan aanvragers van kinderopvangtoeslag en hun gezinnen is in artikel 2.21 van de Wet hersteloperatie toeslagen verder vormgegeven.

Uitbreiding van de groep kinderen

Hiervoor is uiteengezet dat de wijziging van de Regeling onder meer is ingegeven door de wens dat gemeenten aan alle kinderen ondersteuning en hulp kunnen bieden (kindregeling). In deze Regeling tot wijziging is dat vorm gegeven door daar waar dat van toepassing is de categorie van gerechtigden tot ondersteuning en hulp uit te breiden door daaraan toe te voegen: ‘en een kind, een pleegkind of een voormalig pleegkind dat in aanmerking komt voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet hersteloperatie toeslagen’. Voor een toelichting op de zogenoemde kindregeling wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de Wet hersteloperatie toeslagen.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Driegesprek

Een derde aanleiding voor de wijziging van de Regeling is de benoeming van een nieuwe activiteit: een driegesprek. Een driegesprek kan volgens zijn definitie gezien worden als een vorm van een intakegesprek, waar de (potentieel) gedupeerde zijn of haar verhaal kan doen en zich gehoord kan weten. Verder is dat het uitgelezen moment om van de kant van de overheid te komen tot erkenning van het aangedane leed en tot het maken van een begin van herstel van vertrouwen in de overheid. In die zin is het vergelijkbaar met de activiteit zoals genoemd onder artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a.,: registratie van (potentieel) gedupeerde(n) en een eerste contact tussen gemeente en inventarisatie van de hulpvragen.

Het driegesprek is blijkens zijn begripsbepaling niet van toepassing op een persoon die een beroep doet op de zogenoemde kindregeling. Men mist daarom in die begripsbepaling de woorden ‘en een kind, een pleegkind of een (voormalig) pleegkind dat in aanmerking komt voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet hersteloperatie toeslagen’. De reden daarvoor is dat een rechthebbende op toepassing van de kindregeling, op grond van afdeling 2.2. van de Wet hersteloperatie toeslagen, uitsluitend voor een tegemoetkoming in aanmerking kan komen. Naar verwachting vergt dat geen langlopend ondersteunings- en hulpverleningstraject waar een driegesprek toegevoegde waarde heeft. De verwachting bestaat dat in die gevallen, als dat al nodig is, kan worden volstaan met een intake gesprek zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling: registratie van (potentieel) gedupeerden, en kinderen, pleegkinderen of voormalig pleegkinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet, het eerste contact met hen en de inventarisatie van hun hulpvragen.

Hiermee is direct al één van de verschillen tussen een driegesprek en een intakegesprek geduid: in het algemeen is een intakegesprek een eenmalige activiteit; een driegesprek kan vaker tijdens een ondersteunings- en hulpverleningstraject, onder meer om gedurende het traject vinger aan de pols te houden, worden ingezet. In de ondersteunings- en hulpverleningspraktijk bleek aan een dergelijk instrument behoefte. Op die wijze kan helderheid worden verschaft over het vervolg van het proces van herstel en kunnen verdere behoeften aan ondersteuning van de (potentieel) gedupeerde(n) worden gepeild.

Van belang wordt geacht dat bij dat driegesprek de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen aanwezig, althans betrokken, is. Wanneer dergelijke gesprekken buiten Nederland plaatvinden, kan de positie van de gemeente en de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen ingenomen worden door een derde partij, die bij terugkeer van de (potentieel) gedupeerde(n) naar Nederland de hulpverlening overdraagt aan de gemeente van de woonplaats van de (potentieel) gedupeerde(n). Vandaar de toevoeging aan de begripsbepaling voor een driegesprek van de zinsnede: ‘of in de plaats daarvan: met een door de Minister aangewezen derde’.

Het onderscheidend karakter van het driegesprek met de activiteit genoemd onder artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a., van de Regeling rechtvaardigt daarvan een afzonderlijke activiteit te maken, zoals gedaan met de invoeging van een nieuw onderdeel f., in artikel 3, eerste lid, aanhef. Dat onderscheidend karakter rechtvaardigt voor deze activiteit evenzeer een eigen normbedrag, zoals opgenomen onder artikel 6, tweede lid, aanhef en onder d., te bepalen.

Artikel 2. Verstrekking specifieke uitkering

Met de wijziging van de Regeling wordt een (hoger) uitkeringsplafond van in totaal € 195 miljoen inclusief btw vastgesteld. Dat bedrag is als volgt samengesteld: in de Regeling van 2020 is € 11 miljoen inclusief btw en in de Regeling van 2021 is een bedrag van € 48,147 miljoen inclusief btw opgenomen. Daaraan voegt deze wijziging € 135,853 miljoen, inclusief btw, toe.

Volledigheidshalve wordt in dit verband de daarbij horende zinsnede, uit de toelichting bij de thans geldende Regeling, herhaald, te weten: dat gemeenten de kosten die zij maken voor hulp aan gedupeerden op de vijf leefgebieden aangeven op basis van nacalculatie. Als blijkt dat de kosten van gemeenten hoger zijn dan het gereserveerde bedrag, dan committeert het Ministerie van Financiën zich om aanvullende middelen te zoeken en die beschikbaar te stellen aan de gemeenten, zoals overeengekomen in het bestuurlijk overleg van 25 oktober 2021. In deze context geldt het gereserveerde bedrag voor gemeenten dus niet als definitief plafond.

Met dit hogere uitkeringsplafond wordt voorzien in drie zaken: voldoende financiële ruimte in de regeling voor compensatie van gemeentelijke kosten voor ondersteuning en hulp aan (voormalige) (pleeg)kinderen, voldoende financiële ruimte in de Regeling voor compensatie van gemeentelijke kosten voor een driegesprek en bovenal voldoende financiële ruimte in de regeling voor de compensatie van (toekomstige) gemeentelijke kosten voor ondersteuning en hulpverlening zoals reeds vóór de wijziging in de Regeling was voorzien.

Een gedeelte van de onder deze Regeling aan gemeenten te verstrekken middelen zal door middel van het btw-compensatiefonds aan gemeenten ter beschikking worden gesteld. Dit zal op dezelfde wijze geschieden als bij de eerdere betalingen onder de Regeling van 18 november 2020 en de Regeling van 11 november 2021.

Het voor deze verhoging benodigde kas- en verplichtingenbudget is reeds door de Staten-Generaal geautoriseerd op de begroting IXb Financiën.

In dit artikel is de volgorde in de opsomming van de vijf leefgebieden aangepast aan de volgorde waarin deze worden genoemd in de Wet hersteloperatie toeslagen.

Artikel 3. Bekostigde activiteiten

De belangrijkste wijziging van dit artikel betreft de invoering in het eerste lid, aanhef en onder f. van het driegesprek als zelfstandig te bekostigen activiteit. Onder artikel 1 is dat toegelicht.

Evenals in artikel 2 is de volgorde in de opsomming van de vijf primaire leefgebieden in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c., aangepast aan de volgorde waarin deze worden genoemd in de Wet hersteloperatie toeslagen.

Artikel 5. Voorschot

Met de wijziging van dit artikel wordt beoogd duidelijkheid te bieden over het totaalbedrag aan verstrekte voorschotten die reeds zijn verstrekt en onder deze Regeling verantwoord dienen te worden.

Zoals artikel 9 van de Regeling bepaalt, is de Regeling van 18 november 2020 gewijzigd met de nu geldende Regeling van 11 november 2021. Dat betekent dat de voorschotten van de Regeling van 18 november 2020 vanaf het moment van inwerkingtreden van de Regeling van 11 november 2021 verantwoord worden onder de nu geldende Regeling. In totaal is er € 23 miljoen inclusief btw aan voorschotten verstrekt, waarvan het btw-gedeelte, zoals gebruikelijk, via het btw-compensatiefonds ter beschikking is gesteld.

De uitgekeerde en de eventueel nog uit te keren voorschotten vallen binnen het uitkeringsplafond van de regeling.

Artikel 6. Verantwoording

Een eerste belangrijke wijziging van dit artikel betreft de toevoeging in het tweede lid, aanhef en onder d., van een normbedrag voor het driegesprek als activiteit in de hulpverlening. Verder geldt voor alle activiteiten in de Regeling dat de normbedragen slechts eenmaal per hulpverleningstraject kunnen worden verantwoord. Zoals hiervoor reeds gemeld, kan een driegesprek meerdere keren gedurende één hulptraject plaatshebben. Het is daarom gewenst het normbedrag voor ieder plaatsgevonden driegesprek in een hulpverleningstraject te kunnen verantwoorden en dus uit te zonderen van de regel dat normbedragen maar éénmaal kunnen worden verantwoord. Daarin voorziet deze wijziging.

De verwachting bestaat ten slotte dat gemeenten door het onder de werking brengen van deze Regeling van kinderen en (voormalig) pleegkinderen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet hersteloperatie toeslagen, tekort zullen komen in het geval onverkort wordt vastgehouden aan de normbedragen voor inrichtings- en coördinatiekosten zoals genoemd in het vierde lid van artikel 6. Daarom is de Regeling zodanig gewijzigd dat gemeenten, indien de inrichtings- en coördinatiekosten het aantoonbaar gevolg zijn van het onder de werking van deze Regeling brengen van kinderen en (voormalig) pleegkinderen, die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 2.12 van de Wet hersteloperatie toeslagen, de daarvoor daadwerkelijk gemaakte inrichtings- en coördinatiekosten mogen verantwoorden. Daarop ziet de wijziging van artikel 6, vijfde lid.

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag

Naar boven