Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 28 september 2022, nr. MBO/34055479, houdende regels voor de verstrekking van aanvullende bekostiging voor het verhogen van de kwaliteit van het beroepsonderwijs 2023 (Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2023)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2.2.3, derde en vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

basisberoepsopleiding:

basisberoepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de wet;

instelling:

instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet, voor zover het bekostigde beroepsopleidingen betreft;

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

wet:

Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 2. Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Artikel 3. Doelomschrijving

De minister verstrekt aan een instelling voor het kalenderjaar 2023 een aanvulling op de bekostiging ten behoeve van activiteiten die erop zijn gericht:

  • a. de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs van de instelling te verhogen; of

  • b. extra begeleiding aan studenten in de basisberoepsopleiding te bieden.

Artikel 4. Bekostigingsplafond

Voor het verstrekken van de aanvullende bekostiging is in totaal een bedrag van € 586.134.000,– beschikbaar.

Artikel 5. Wijze van verdeling aanvullende bekostiging

  • 1. Het budget wordt als volgt verdeeld over de instellingen:

    • a. twee derde deel wordt over de instellingen verdeeld naar rato van het totaal van de voor het kalenderjaar 2023 op grond van artikel 2.2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB berekende rijksbijdragedelen voor de instellingen;

    • b. een derde deel wordt over de instellingen verdeeld naar rato van het aantal studenten dat op 1 oktober 2021 bij de instellingen is ingeschreven voor een basisberoepsopleiding en dat voor bekostiging in aanmerking komt.

  • 2. De uitkomst van de berekening wordt rekenkundig afgerond op hele euro’s.

  • 3. Bij te late indiening van de gegevens en de verklaring, bedoeld in artikel 2.2.5, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB:

    • a. is ten aanzien van het eerste lid, onder a, artikel 2.2.5 van het Uitvoeringsbesluit WEB van toepassing; en

    • b. kan de minister ten aanzien van het eerste lid, onder b, de aanvullende bekostiging vaststellen met gebruik van het aantal studenten dat is ingeschreven voor een basisberoepsopleiding op 1 oktober 2020 en dat voor bekostiging in aanmerking komt.

Artikel 6. Vaststelling

De aanvullende bekostiging wordt direct vastgesteld op uiterlijk 31 december 2022.

Artikel 7. Betaling

De betaling van de aanvullende bekostiging vindt plaats overeenkomstig het kasritme waarin de bekostiging wordt betaald, bedoeld in artikel 2.2.4, tweede lid, van de wet.

Artikel 8. Besteding

De aanvullende bekostiging kan ook worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

Artikel 9. Verantwoording

  • 1. De verantwoording van de aanvullende bekostiging geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid beschrijft het bevoegd gezag in het bestuursverslag over 2023 welke activiteiten van de aanvullende bekostiging zijn verricht en verstrekt hier tevens informatie over via XBRL.

Artikel 10. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2025.

Artikel 11. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

TOELICHTING

Algemene toelichting

1. Inleiding

Sinds 2015 zijn er met mbo-instellingen (hierna: instellingen) afspraken gemaakt over kwaliteitsverbetering. De instellingen ontvangen daarvoor aanvullende bekostiging. Eerst op basis van de Regeling kwaliteitsafspraken mbo1, vervolgens op basis van de Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2019–20222. De Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2019–2022 loopt tot en met eind 2022. Ook de kwaliteitsagenda’s van de instellingen lopen dus na 2022 af. Voor de periode na 2022 sluit ik in het najaar van 2022 een werkagenda mbo af waarin de belangrijkste vraagstukken waar het mbo in deze tijd voor staat, worden geadresseerd. De werkagenda mbo vormt een gezamenlijke bundel doelstellingen en ambities van stakeholders uit het onderwijs, bedrijfsleven en overheid. Het budget voor de kwaliteitsafspraken dat structureel op de begroting staat (ca. € 487 miljoen per jaar) wordt vanaf 2023 ingezet om instellingen de mogelijkheid te geven intensief te investeren in deze ambities. Daarnaast komt er ook budget voor deze ambities beschikbaar vanuit de Coalitieakkoord-enveloppen.

De werkagenda mbo dient door elke instelling nader te worden uitgewerkt. Aangezien het tijd kost om de uitwerking zorgvuldig vorm te geven, wordt de ca. € 487 miljoen in 2023 aan instellingen verstrekt om reeds naar eigen inzicht een start te maken met het aanpakken van de meest urgente thema’s. Daartoe dient deze Regeling kwaliteitsafspraken 2023 (hierna: regeling).

Daarnaast stelt het kabinet vanaf 2022 structureel middelen beschikbaar voor extra inzet op mbo niveau 2 naar aanleiding van een rapport van PwC over de toereikendheid van de bekostiging in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo), hoger beroepsonderwijs (hbo) en wetenschappelijk onderwijs (wo).3 In 2023 is voor het mbo ca. € 100 miljoen beschikbaar. De bedoeling is om dit bedrag vanaf 2025 in de reguliere bekostiging (lumpsum) aan instellingen op te nemen. Tot die tijd wordt dit bedrag meegenomen in het budget voor de kwaliteitsafspraken.4 Voor 2023 wordt dit bedrag derhalve toegevoegd aan het budget voor deze Regeling kwaliteitsafspraken 2023, dat daarmee in totaal uitkomt op ca. € 586 miljoen.

Voor het verstrekken van aanvullende bekostiging voor de kalenderjaren 2024 tot en met 2027 volgt later nog een separate regeling.

2. Inhoud regeling

Op grond van deze regeling wordt voor het kalenderjaar 2023 aanvullende bekostiging verstrekt voor kwaliteitsverbetering (par. 2.1) en het bieden van extra begeleiding aan studenten op niveau 2 (par. 2.2).

2.1 Middelen voor kwaliteitsverbetering in het kalenderjaar 2023

Ca. € 487 miljoen van het totale budget van de regeling is bedoeld voor de kwaliteitsverbetering in het kalenderjaar 2023. De instellingen mogen voor 2023 zelf beoordelen wat de meest urgente thema’s zijn waaraan zij deze middelen besteden. De regeling schrijft niet voor welke thema’s dat zijn. Wel is met de MBO Raad afgesproken dat instellingen de middelen alvast zoveel mogelijk zullen inzetten conform de speerpunten die zullen worden opgenomen in de door het mbo-veld mede te ondertekenen werkagenda mbo. De keuze om hier afspraken over te maken, wordt na de beschrijving van de speerpunten uit de werkagenda mbo verder toegelicht.

2.1.1 Speerpunten werkagenda mbo en vervolg werkagenda mbo

Aan de werkagenda mbo is sinds het aantreden van het kabinet Rutte IV hard gewerkt met stakeholders en belanghebbenden uit het mbo-veld en deze wordt in het najaar van 2022 ondertekend en afgerond.

Het eerste speerpunt uit de werkagenda mbo heeft betrekking op de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Er is op dit moment een krappe arbeidsmarkt en onvoldoende menselijk kapitaal om belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen op het gebied van energie, klimaat, wonen en zorg vorm te geven. Het mbo heeft een cruciale taak om voldoende mensen hiervoor op te leiden. Daarbij gaat het zowel om starters die doorstromen uit het voortgezet onderwijs, als om zij-instromers die zich willen laten om- en bijscholen in het kader van Leven Lang Ontwikkelen.

Het tweede speerpunt uit de werkagenda mbo heeft betrekking op op gelijke kansen. Het mbo heeft tot taak om iedereen klaar te stomen voor deelname aan de maatschappij en aan de arbeidsmarkt. De ene student heeft hiervoor meer begeleiding nodig dan de andere. Ook zijn er thema’s zoals stagediscriminatie die welwillende en ambitieuze studenten belemmeren om een soepele start te maken met hun carrière. Deze, vaak subtiele, vorm van uitsluiting dient door alle stakeholders in de regio gezamenlijk uitgebannen te worden.

Het derde speerpunt uit de werkagenda mbo heeft tot slot betrekking op kwaliteit, onderzoek en innovatie. Om ervoor te zorgen dat elke student goed wordt voorbereid op de uitoefening van een beroep, op deelname aan de maatschappij en op doorstroom naar een hoger onderwijsniveau, biedt het mbo elke student een goede basis. Daarbinnen vragen basisvaardigheden op dit moment speciale aandacht, door het dalende niveau ervan in de samenleving. Daarnaast is het van belang dat het mbo continu in beweging blijft en aansluit bij wat de maatschappij en het beroepenveld van morgen vragen. Voldoende ruimte voor onderzoek en innovatie in het mbo is hiervoor cruciaal. Op het gebied van onderzoek en innovatie is in het mbo reeds een start gemaakt met de beweging van de innovatieve docenten, docent-onderzoekers en practoraten, die zich zowel richt op vakinhoudelijke vernieuwing als op onderwijskundige vernieuwing. Het doel is om deze beweging te versterken. Onderzoek en innovatie moeten een fundamentele positie krijgen in het mbo, waarmee het mbo op het gebied van onderzoek en innovatie ook een volwaardige en gelijkwaardige partner wordt in de onderzoeks- en kennisnetwerken. Om onderzoek en innovatie deze fundamentele positie in het mbo te geven, wordt ingezet op de uitbreiding van bestaande practoraten en het opzetten van nieuwe practoraten (zie ook par. 2.1.2).

De werkagenda mbo en bijbehorende speerpunten en ambities zullen in 2022 en 2023 nog verder door de instellingen moeten worden uitgewerkt in specifieke plannen, samen met interne- en externe stakeholders uit de regio. De criteria waar de plannen aan moeten voldoen, worden zo snel mogelijk na het afsluiten van de werkagenda bekend gemaakt in een nieuwe regeling voor de aanvullende bekostiging voor de kalenderjaren 2024 tot en met 2027. De verwachting is dat deze regeling begin 2023 zal worden gepubliceerd. In de nieuwe regeling zal worden geregeld dat elke instelling ongeveer medio 2023 een afgerond plan moet indienen, zodat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) vervolgens kan beoordelen of die instelling voor de aanvullende bekostiging in aanmerking komt.

2.1.2 Practoraten

In de Prinsjesdagnota5 is bekend gemaakt dat het budget dat beschikbaar is voor kwaliteitsverbetering in het jaar 2023 met € 1,9 miljoen is opgehoogd vanuit het Fonds Onderzoek en Wetenschap (dat daarmee dus in totaal uitkomt op de genoemde ca. € 487 miljoen). Hiermee krijgen instellingen alvast de ruimte om zich te oriënteren op hoe zij hun bestaande practoraten willen uitbreiden en/of wat voor nieuwe practoraten ze willen opzetten in de komende jaren. In deze oriëntatiefase kan de Stichting Ieder MBO een Practoraat ondersteuning bieden.6 De practoraten zullen dan ook onderdeel uitmaken van de werkagenda op de wijze zoals hierboven beschreven.

In de nieuwe regeling voor de kalenderjaren 2024 tot en met 2027 zal voorts jaarlijks € 25 miljoen gereserveerd worden voor het doorontwikkelen van bestaande practoraten en het opzetten van nieuwe practoraten. Om als instelling vanaf 2024 dit gereserveerde bedrag goed en effectief te kunnen inzetten, is het van belang dat er in 2023 eerste stappen worden gezet wat betreft oriëntatie en voorbereiding.

2.1.3 Afspraken inzet middelen 2023

Rond dezelfde periode als die waarin de instellingen op basis van de nieuwe regeling hun plannen voor de kalenderjaren 2024 tot en met 2027 zullen moeten indienen, dienen instellingen verantwoording af te leggen over de besteding van de kwaliteitsmiddelen op basis van de Regeling kwaliteitsafspraken 2019–2022. Aan beide trajecten kunnen financiële consequenties verbonden zijn. Daarom is het van belang om instellingen voldoende tijd te geven om beide trajecten zorgvuldig tegelijkertijd te kunnen doorlopen. Om die reden is ervoor gekozen om voor kalenderjaar 2023 zelf geen uitgebreide, ‘harde’ eisen te stellen in deze regeling, maar hierover afspraken met het veld te maken.

Op grond van deze regeling mogen instellingen zoals gezegd zelf beoordelen wat de meest urgente thema’s rondom kwaliteitsverbetering zijn waaraan zij de middelen besteden. Wel wil ik instellingen vragen om op eigen initiatief de middelen voor 2023 al zoveel mogelijk in te zetten op de speerpunten in de werkagenda mbo, gezien het belang en de urgentie van die speerpunten. Dit is ook zo met de MBO Raad afgesproken en in mei 2022 via een brief door OCW gecommuniceerd aan de instellingen.

Voor zover instellingen niet meteen per 1 januari 2023 aan de slag kunnen of willen gaan met de speerpunten uit de werkagenda mbo, stel ik voor om de eerste helft van 2023 nog te gebruiken om reeds lopende maatregelen te continueren en verdiepen. Daarmee doel ik op maatregelen met betrekking tot de doelen en plannen uit het Nationaal Programma Onderwijs of de tranche kwaliteitsafspraken 2019–2022. Voor de instellingen die hiervoor kiezen, ligt het voor de hand om vanaf de tweede helft van 2023 de middelen wel geheel op de speerpunten uit de werkagenda mbo in te zetten. Tegen die tijd zal er inmiddels afstemming met stakeholders uit de regio hebben plaatsgevonden over de uitwerking van de werkagenda mbo. Het voorgaande biedt instellingen de juiste balans tussen continuïteit, ambitie en uitvoeringslasten.

Naar verwachting zal er voor een deel van de maatregelen overlap zijn tussen de oude kwaliteitsplannen en de nieuwe kwaliteitsplannen. Sommige maatregelen, zoals het begeleiden van studenten met een taalachterstand of het verzorgen van goede loopbaanbegeleiding voor studenten die niet zeker weten wat voor studie ze moeten kiezen, blijven terugkerende thema’s, zij het iedere keer weer in een geactualiseerde maatschappelijke context. In een aantal van de gevallen zullen maatregelen dus alleen maar te hoeven worden omgeschreven naar een nieuwe context, maar is het wel hetzelfde personeel dat de hervormde maatregelen kan blijven uitvoeren. Daarmee wil ik instellingen de zekerheid geven dat ze die groep professionals waar ze bij de uitvoering van de nieuwe plannen mee verder willen, kunnen aanhouden. Zeker in het licht van de krappe arbeidsmarkt en de urgentie van de thema’s waar deze mensen aan werken, is het van het allergrootste belang dat instellingen hen bij zich kunnen houden en samen met hen de transitie van oude naar nieuwe plannen kunnen maken.

2.2 Middelen voor niveau 2

Ca. € 100 miljoen van het totale budget van de regeling is bedoeld voor extra begeleiding aan studenten op niveau 2 in het jaar 2023. Uit onderzoek blijkt dat niveau 2-studenten meer begeleiding nodig hebben dan niveau 3- en niveau 4-studenten.7 Verder blijkt dat de huidige mbo-bekostiging niet voldoende is om deze extra begeleiding aan niveau 2-studenten te bieden.8 Instellingen wenden daarom al jaren bekostiging die is bedoeld voor niveau 3- en niveau 4-opleidingen aan voor niveau 2-opleidingen. Het kabinet stelt sinds 2022 structureel aanvullende middelen beschikbaar om het gat in de bekostiging te dichten. Voor kalenderjaar 2022 is hiervoor de Regeling kwaliteitsafspraken 2019–2022 recent gewijzigd.9

Om in de wijze waarop de lumpsum wordt verdeeld rekening te kunnen houden met het aantal niveau 2-studenten per instelling, is een wijziging van het Uitvoeringsbesluit WEB nodig. Deze wijziging is echter niet op tijd gereed om de aanvullende middelen voor niveau 2 al in 2023 aan de lumpsum voor de instellingen toe te kunnen voegen. Om ervoor te zorgen dat de instellingen ook in 2023 kunnen beschikken over de aanvullende middelen voor niveau 2, is ervoor gekozen deze € 100 miljoen toe te voegen aan de middelen die beschikbaar zijn voor deze regeling.

2.3 Verdeling en betaling van de middelen

Het totaal van beschikbare kwaliteitsmiddelen voor 2023 betreft € 586.134.000,–. In tegenstelling tot de afgelopen jaren ontvangen instellingen voor aanvang van de bestedingsperiode een beschikking voor het volledige bedrag en is er dus geen resultaatafhankelijk budget.

De verdeling van deze middelen over de instellingen volgt voor twee derde deel de systematiek van de rijksbijdragedelen, zoals berekend op grond van artikel 2.2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB. Kort gezegd betekent dit dat twee derde deel van de middelen naar rato van de lumpsum per instelling wordt verdeeld. Een derde deel van de middelen wordt verdeeld naar rato van het aantal studenten dat is ingeschreven in een niveau 2-opleiding op 1 oktober 2021 (t-2) per instelling.10 Op deze wijze wordt ervoor gezorgd dat de extra middelen die aan de kwaliteitsmiddelen zijn toegevoegd ten behoeve van niveau 2 daadwerkelijk bij de instellingen met niveau 2 studenten terechtkomen.

De instellingen ontvangen de beschikking waarmee de aanvullende bekostiging voor 2023 wordt vastgesteld uiterlijk in december 2022. Vervolgens krijgen de instellingen de middelen volgens hetzelfde betaalritme betaald als dat wordt gevolgd voor de rijksbijdrage. De eerste betaling van de aanvullende bekostiging vindt plaats in januari 2023.

3. Verantwoording

De financiële verantwoording over de besteding van de middelen vindt plaats in het jaarverslag conform de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. Omdat dit aanvullende bekostiging betreft die ook mag worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt, wordt daarbij geen aanvullend verantwoordingsmodel G1 of G2 gevraagd.11 De middelen worden als bate genomen in de jaarrekening in het jaar van ontvangst.

Naast financiële verantwoording in de jaarrekening dient de instelling inhoudelijk in het bestuursverslag over 2023 te beschrijven waaraan de middelen zijn besteed. De beschrijving kan bestaan uit inzicht in de belangrijkste activiteiten, doelen, maatregelen waar de instelling de middelen aan heeft besteed, waarbij bijvoorbeeld onderscheid wordt gemaakt tussen de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 juli 2023 en de periode van 1 augustus tot en met 31 december 2023. Op die manier kunnen de interne en externe stakeholders inzicht krijgen in wat de instelling met de middelen heeft gedaan. Dit acht ik van belang, aangezien de aanvullende bekostiging op grond van deze regeling een significant deel van de begroting van elke instelling uitmaakt (gemiddeld ca. 10%).

Verder dient de instelling beleidsmatige informatie aan OCW te verstrekken via XBRL. OCW zal hiervoor een format aan de instellingen in XBRL laten opnemen. Om de administratieve lasten te beperken, kan de instelling de informatie in XBRL tevens gebruiken als input voor de tekst in het bestuursverslag.

Tot slot dient de instelling op grond van artikel 5.4 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS mee te werken aan onderzoek door de minister.

4. Uitvoering en handhaafbaarheid

DUO en de Inspectie van het Onderwijs achten de regeling uitvoerbaar. Op verzoek van DUO is de datum waarop de instellingen uiterlijk de beschikking ontvangen, op 31 december 2022 in plaats van 30 november 2022 vastgesteld. Op die manier heeft DUO een maand langer de tijd om de beschikkingen voor te bereiden.

Daarnaast is de regeling voorgelegd aan DUS-I, aangezien DUS-I de beleidsmatige informatie over de kwaliteitsafspraken in de bestuursverslagen en XBRL zal analyseren. De regeling is tevens uitvoerbaar voor DUS-I. DUS-I heeft geadviseerd om instellingen zo spoedig mogelijk te informeren over de gegevens die moeten worden aangeleverd, bij voorkeur als onderdeel van deze regeling. Gezien het tijdspad waarbinnen deze regeling moet worden gepubliceerd, was het niet mogelijk de vragen die instellingen in XBRL moeten beantwoorden in (de toelichting bij) deze regeling op te nemen. De instellingen zullen zo snel mogelijk over de vragen worden geïnformeerd. Instellingen dienen de antwoorden op de vragen in XBRL voor 1 juli 2024 in te dienen, gelijktijdig met het jaarverslag over het kalenderjaar 2023.

5. Gevolgen voor de regeldruk

De instellingen krijgen als gevolg van deze regeling te maken met een lichte administratieve last. Deze bestaat uit drie componenten. Ten eerste kost het tijd om kennis te nemen van de regeling. De inschatting is dat dit ongeveer een half uur per persoon kost, aangezien de regeling bewust zo eenvoudig mogelijk is gehouden. Als per instelling vier personen zich verdiepen in de regeling, dan komt dat neer op een totaal van twee uur per instelling.

Daarnaast zijn er kosten gemoeid met de verantwoording en het aanleveren van beleidsmatige informatie. Deze kosten zijn tweeledig: het betreft kosten voor het intern verzamelen van gegevens en het doen van interne monitoring, en daarnaast kosten voor de verslaglegging zelf. Qua verslaglegging wordt van instellingen gevraagd om zich in de jaarrekening financieel te verantwoorden, in het bestuursverslag inhoudelijk te beschrijven waaraan de middelen zijn besteed en in XBRL beleidsmatige informatie aan te leveren. XBRL is een gebruikelijk portaal voor het leveren van beleidsmatige informatie aan OCW en de instellingen zijn hiermee reeds bekend. Zoals gezegd kan de instelling de informatie in XBRL tevens gebruiken als input voor de tekst in het bestuursverslag om de administratieve lasten te beperken. Naar verwachting zijn medewerkers bij instellingen hier voor deze regeling ongeveer 80 uur mee bezig. Ook hier is de verantwoordingslast beperkt, omdat de regeling bewust eenvoudig is gehouden.

In totaal gaat het dus om 82 uur per instelling, tegen een uurtarief van € 50,– per uur. Per instelling betreft dit een bedrag van € 4.100,–. In totaal zijn er 58 instellingen, dus dit komt uit op € 237.800,– aan administratieve lasten in totaal. Dat betreft ongeveer 0,05% van het totale budget van de regeling. De lasten zijn lager dan die op basis van de Regeling kwaliteitsafspraken 2019–2022, omdat instellingen voor 2023 onder andere geen kwaliteitsagenda’s hoeven in te dienen.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

6. Caribisch Nederland

In tegenstelling tot de bekostigingssystematiek in Europees Nederland, maken de kwaliteitsafspraken geen onderdeel uit van de bekostiging voor Caribisch Nederland. Om die reden is de reikwijdte van deze regeling beperkt tot Europees Nederland.

7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt een dag na publicatie in de Staatscourant in werking. Dit is in afwijking van de vaste verandermomenten en minimuminvoeringstermijn van twee maanden. DUO neemt de beschikkingen tot het verstrekken van de aanvullende bekostiging voor 2023 namelijk in december 2022 en deze regeling moet voor die tijd in werking zijn getreden. Aangezien de instellingen daarmee extra middelen ontvangen, is dit niet bezwaarlijk voor de instellingen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Deze regeling is gebaseerd op artikel 2.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). De Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS is ingevolge artikel 9.3 van die regeling van toepassing op (subsidie in de vorm van) aanvullende bekostiging op grond van artikel 2.2.3 WEB.

Artikel 3

In navolging van de Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2019–2022 wordt met deze regeling aanvullende bekostiging aan instellingen verstrekt voor activiteiten die erop zijn gericht de kwaliteit van het mbo te verhogen in 2023. Daarnaast wordt aanvullende bekostiging aan instellingen verstrekt voor extra begeleiding aan niveau 2-studenten in 2023.

De regeling omschrijft de doelen waarvoor de aanvullende bekostiging wordt verstrekt, maar instellingen kunnen zelf bepalen hoe zij de middelen precies uitgeven en waaraan. Uit artikel 8 volgt namelijk dat de middelen ook aan andere bekostigde taken mogen worden besteed. Wel zijn met de MBO Raad afspraken gemaakt over de besteding van het deel van de middelen die op de kwaliteitsverhoging zien, zie paragraaf 2.1.3 van de algemene toelichting.

Artikel 4

Voor de aanvullende bekostiging op grond van deze regeling voor 2023 is in totaal € 586.134.000,– beschikbaar.

Artikel 5

De verdeling van de aanvullende bekostiging over de instellingen volgt voor twee derde deel de systematiek van de rijksbijdragedelen, zoals berekend op grond van artikel 2.2.1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB. Kort gezegd betekent dit dat twee derde deel van de middelen naar rato van de lumpsum per instelling wordt verdeeld. Een derde deel van de middelen wordt verdeeld naar rato van het aantal studenten dat is ingeschreven op 1 oktober van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor een aanvulling op de bekostiging wordt verstrekt (t-2) in de basisberoepsopleiding (mbo-niveau 2).

Het tweede lid voorziet in het geval waarin er geen gegevens over 2021 (dit is t-2) zijn. In dat geval kunnen de gegevens over 2020 worden gebruikt (t-3).

Artikel 6

De aanvullende bekostiging worden conform artikel 9.1, vierde lid, onder c, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS direct, dat wil zeggen zonder dat daaraan een verlening voorafgaat, vastgesteld. De vaststellingsbeschikking wordt uiterlijk in december 2022 door DUO genomen.

Artikel 7

De betaling van het de aanvullende bekostiging vindt plaats overeenkomstig het betaalritme waarin de bekostiging wordt betaald. De eerste betaling vindt plaats in januari 2023.

Artikel 8

De aanvullende middelen kunnen ook worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt.

Artikel 9. Verantwoording

De financiële verantwoording van de aanvullende bekostiging geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. Aangezien de middelen ook kunnen worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt, is dit een subsidie als bedoeld in artikel 9.1, derde lid, onder c, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS. Dit betekent dat de middelen als bate worden genomen in de jaarrekening in het jaar van ontvangst en er geen aanvullend verantwoordingsmodel G1 of G2 wordt gevraagd.

Verder is in het tweede lid bepaald dat het bevoegd gezag in het bestuursverslag over 2023 dient te beschrijven hoe de middelen zijn ingezet. Dit dient ter informatie voor de interne en externe stakeholders. Voor de beleidsmatige informatie dient de instelling een aantal vragen in XBRL te beantwoorden. Deze antwoorden worden voor OCW geanalyseerd door DUS-I.

Artikel 10

Deze regeling treedt een dag na publicatie in de Staatscourant in werking. De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2025.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf


X Noot
4

Voor het kalenderjaar 2022 is er € 80 miljoen aan het investeringsbudget voor 2022 aan de Regeling kwaliteitsafspraken mbo 2019–2022 toegevoegd (Stcrt. 2022, 17977).

X Noot
6

Meer informatie over hoe de oprichting van een practoraat verloopt en wat daarvoor nodig is, vindt u hier: https://www.practoraten.nl/starten/.

X Noot
10

De Regeling kwaliteitsafspraken 2019–2022 bevat dezelfde verdeelsleutel voor het investeringsbudget (2/3e naar rato lumpsum, 1/3e naar rato niveau 2). Het resultaatafhankelijk budget van deze regeling wordt geheel naar rato van de lumpsum per instelling verdeeld. De extra middelen voor niveau 2 voor het kalenderjaar 2022 zijn toegevoegd aan het investeringsbudget voor 2022 (Stcrt. 2022, 17977). Daarbij is de verdeelsleutel specifiek voor 2022 veranderd (1/2e naar rato lumpsum, 1/2e naar rato niveau 2). Voor 2023 volstaat de oorspronkelijke verdeelsleutel (2/3e naar rato lumpsum, 1/3e naar rato niveau 2), omdat er geen resultaatafhankelijk budget is. Hierdoor wordt voor 2023 het hele bedrag van ca. € 580 miljoen volgens de verdeelsleutel verdeeld. Voor niveau 2 komt dit neer op ca. € 193 miljoen (1/3e van € 580 miljoen). Dit omvat bij benadering zowel het budget dat sowieso voor niveau 2 was bedoeld als de extra middelen die daar nog aan zijn toegevoegd.

X Noot
11

Zie artikel 9.1, derde lid, onder c, en vijfde lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.

Naar boven