Besluit Toepassing van de rijkscoördinatieregeling op de ruimtelijke inpassing van de Delta Corridor, Ministerie van Economische Zaken en Klimaat

Datum 9 september 2022

Nummer DGKE-WO /22031946

De Minister voor Klimaat en Energie,

In overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad,

Overwegende,

Dat het wenselijk is om de klimaatdoelstellingen te halen voor de Nederlandse industrie;

Dat toekomstgerichte infrastructuur van belang is voor de Nederlandse havens en het vestigingsklimaat;

Dat het wenselijk is om een modal shift (c.q. wijziging vervoersmodaliteit) te realiseren in de goederencorridors gelet op het vergroten van de externe veiligheid op en langs bovengrondse spoor-, water- en snelwegen;

Dat ondergronds transport daarbij een cruciale rol kan spelen;

Dat het waarborgen van de hoofdstructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen is aangemerkt als een zaak van nationaal belang in de nationale omgevingsvisie (NOVI);

Dat het ondergrondse transport van duurzame energiedragers en (circulaire) grondstoffen tussen Rotterdam, Moerdijk, Venlo, Chemelot en Noordrijn-Westfalen ten behoeve van de industrie (hierna: project De Delta Corridor) kan worden gezien als een uitwerking hiervan;

Dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat het project De Delta Corridor heeft aangemerkt als een project van nationaal belang en dit project heeft opgenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat;

Dat de snelheid waarmee de industrie over de buisleidingen moet kunnen beschikken vraagt om gecoördineerde ruimtelijke besluiten en vergunningverlening;

Dat het project ‘De Delta Corridor’ door drie provincies en een groot aantal gemeenten loopt;

Dat het voeren van regie op de ruimtelijke besluitvorming en coördinatie van vergunningverlening door het Rijk om die reden voor de hand ligt;

Dat de Rijkscoördinatieregeling niet van rechtswege van toepassing is op het project ‘De Delta Corridor’ voor het transport van waterstof en CO2 en andere energie- en/of grondstoffen stromen;

Dat het wenselijk is dat de Minister voor Klimaat en Energie wordt aangewezen als Minister die met de coördinatie van benodigde besluiten is belast en samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening het inpassingsplan vaststelt;

Gelet op:

artikel 3.35, eerste tot en met derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening;

Besluit:

Artikel 1

Onder het project Delta Corridor wordt in dit besluit verstaan: een buisleidingen en/of kabels corridor bestaande uit verschillende leidingen/kabels op een tracé tussen Rotterdam, Moerdijk, Venlo en Chemelot respectievelijk de Duitse grens ter hoogte van Venlo. Dit met inbegrip van hulpmiddelen en installaties waarmee ondersteunende diensten voor dat transport worden verricht. De Delta Corridor is bedoeld voor het nationaal en/of internationaal transport van (hernieuwbare) energie- en/of grondstoffenstromen.

Artikel 2

  • 1. Voor de ruimtelijke inpassing van wat de Delta Corridor zal gaan vormen worden één of meer inpassingsplannen vastgesteld als bedoeld in artikel 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening.

  • 2. De voorbereiding en bekendmaking van de in het eerste lid bedoelde inpassingsplannen worden gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van de besluiten die zijn opgenomen in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 3

De Minister voor Klimaat en Energie wordt aangewezen als de Minister bedoeld in artikel 3.35, tweede en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking van dit besluit.

Artikel 5

Dit besluit wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

's-Gravenhage, 9 september 2022

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten

Tegen dit besluit staat geen bezwaar en beroep open (artikel 7:1 in samenhang met artikel 8:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 1 van bijlage 2 bij deze wet).

BIJLAGE

Als besluiten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, worden aangewezen besluiten als bedoeld in:

  • a. de artikelen 2.1, eerste lid, en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, met inbegrip van een eventueel benodigde verklaring van geen bedenkingen, voor zover de desbetreffende omgevingsvergunning in elk geval betrekking heeft op een van de activiteiten, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, e, f en g, van die wet, of op projecten of handelingen als bedoeld in artikel 2.2aa van het Besluit omgevingsrecht;

  • b. de artikelen 2.7, tweede lid, 3.3, eerste en derde lid, 3.8, eerste en derde lid, en 3.10, tweede lid in samenhang met 3.8, eerste of derde lid, van de Wet natuurbescherming;

  • c. artikel 16.5, eerste lid, van de Wet milieubeheer;

  • d. de artikelen 6.2, 6.4 en 6.5 van de Waterwet;

  • e. artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet;

  • f. artikel 19, eerste lid, van de Spoorwegwet;

  • g. artikel 2, eerste lid, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken;

  • h. een verordening van een waterschap met betrekking tot het verrichten of doen verrichten van handelingen aan of nabij een watergang of waterkering.

TOELICHTING

Inleiding

Ons land ziet zich gesteld voor een aantal forse veranderingsopgaven. Om uitvoering te geven aan het Klimaatakkoord van Parijs zal de uitstoot van broeikasgassen in alle sectoren de komende decennia drastisch moeten worden gereduceerd. De Delta Corridor geeft invulling aan het realiseren van de doelen voor de sector Industrie.

De Delta Corridor beoogt ondergronds transport van duurzame energiedragers en (circulaire) grondstoffen tussen Rotterdam, Moerdijk, Venlo, Chemelot en Noordrijn-Westfalen ten behoeve van de industrie. Het gaat om waterstof, CO2, (bio)LPG, en (synthetisch) propeen. Daarnaast wordt gekeken naar ammoniak, andere circulaire grondstoffen en een gelijkstroomverbinding in de corridor.

Artikel 3.35, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat de Rijkscoördinatieregeling slechts toegepast kan worden als de verwezenlijking van een onderdeel van het nationaal ruimtelijk beleid dat wenselijk maakt. Daarnaast is een Rijksinpassingsplan ingevolge artikel 3.28 Wro slechts juridisch mogelijk als sprake is van «nationale belangen». Naar mening van het Kabinet is hiervan sprake. Uit de memorie van toelichting van de Wro (Kamerstukken II 2002/03, 28 916, nr. 3, p. 53) volgt dat «projecten en activiteiten met een hoog maatschappelijk belang dat de lokale of regionale belangen overstijgt», onder het criterium «een goede nationale ruimtelijke ordening» vallen en daarmee van nationaal belang zijn.

Aanleiding besluit en toelichting nationaal belang

In de brief (Kamerstukken II 2021/22, 29 826, 31 239, 30 196 nr. 132) aan de Tweede Kamer van 26 november 2021 heeft mijn ambtsvoorganger namens het kabinet uiteengezet welke projecten zijn aangemerkt als projecten van Nationaal Belang om de Nederlandse Energie en Klimaat Infrastructuur verder te ontwikkelen (Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat). Het project Delta Corridor ‘Connecting Industries’ is één van deze projecten. Het waarborgen van de hoofdstructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen is daarnaast aangemerkt als een zaak van nationaal belang in de nationale omgevingsvisie (NOVI). Het Delta Corridor project kan worden gezien als uitwerking hiervan.

De Delta Corridor biedt kansen voor modal shift van transport en verbetering van de externe veiligheid op en langs bovengrondse spoor-, water- en snelwegen. Dit leidt in potentie tot minder CO2 en stikstof uitstoot door minder transportbewegingen en mogelijkheden voor woningbouw nabij het spoor bij de betrokken Brabantse steden. De Delta Corridor is aangemerkt als project van nationaal belang vanwege kansen die het project biedt voor Nederland. Het is een strategisch project met potentie om de noodzakelijke schaalsprong te creëren voor realisatie van klimaat- en duurzaamheidsdoelstellingen. Tegelijkertijd kan het de concurrentiepositie van de bestaande industrie op de route Rotterdam – Chemelot en de Rotterdamse haven versterken en daarmee bijdragen aan het vestigingsklimaat voor nieuwe spelers die op zoek zijn naar een toekomstgerichte infrastructuur. Een tijdige aanleg biedt ons land een ‘first mover’-voordeel. Tot slot biedt dit project kansen om de samenwerking voor klimaat en economie met de buurlanden te versterken, passend bij de EU-ambities.

Op dit moment bevindt het Delta Corridor project zich in de fase van voorverkenning voorafgaand aan de start van de ruimtelijke inpassing. Eerder is de haalbaarheid van dit project al nader onderzocht (Kamerstuk II 2020/21, 33 473, nr. 10).

Het kabinet onderzoekt de nut en noodzaak en de maatschappelijke meerwaarde met een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA). Ik verwacht deze MKBA na de zomer 2022 gereed te hebben. Daarnaast werken de private deelnemers aan dit project aan een businesscase per buisleiding en een overkoepelende businesscase voor het geheel om de synergie van gelijktijdige aanleg te kunnen duiden. Het initiatief voor de Delta Corridor ligt bij de private sector.

De rol van de rijksoverheid is enerzijds het faciliteren van de ruimtelijke inpassing en internationale samenwerking. Als de MKBA en de businesscases daar aanleiding toe geven kan het Rijk anderzijds kijken naar eventuele cofinanciering van een onrendabele top en volloop- of aanlooprisico’s conform de kabinetsreactie op het advies van TIKI (Kamerstukken II 2020/21, 29 826 en 32 813, nr. 123). Regionale overheden werken actief samen met het Rijk in een projectgroep die gericht is op de ruimtelijke inpassing, communicatie en het verkennen van meekoppelkansen. Deze aanpak versterkt het draagvlak, de snelheid en de regionale meerwaarde van de corridor.

Voor het landelijk transportnet voor aardgas is in de Gaswet de bevoegdheid voor ruimtelijke inpassing bij het Rijk gelegd (Gaswet artikel 39b, eerste lid). Echter, waterstof, CO2, LPG, Propeen, Ammoniak en andere circulaire grondstoffen vallen niet binnen de definitie van gas waarop de Gaswet ziet (Gaswet artikel 1, eerste lid, onder b). Vooralsnog is de bevoegdheid van het Rijk voor de ruimtelijke inpassing van landelijke infrastructuur voor het transport van in de Delta Corridor beoogde stoffentransport dus niet bij wet specifiek geregeld. De ruimtelijke inpasbaarheid kan worden gezien als één van de publieke belangen die de overheid bij de energievoorziening en energietransitie centraal stelt (Kamerstukken II 2019/20, 32 813 en 29 696, nr. 485 en Kamerstukken II 2019/20, 32 813 en 31 239, nr. 536). Het is daarom wenselijk om, gezien het nationaal belang van dit transportnet, de bevoegdheid voor de ruimtelijke inpassing van de Delta Corridor aan het Rijk toe te kennen.

Volgens de wetgever is het inpassingsplan bij uitstek het instrument om de besluitvorming ten aanzien van projecten met een nationaal belang in de hand van de Ministers te houden (artikel 3.35, eerste lid, Wro). Hiermee kan worden verzekerd dat de benodigde besluiten in samenhang worden genomen.

Rijkscoördinatieregeling

Op dit moment ontbreekt een juridische basis om de buisleiding infrastructuur voor CO2 en waterstof en andere grondstoffen in te passen onder regie van het Rijk. Een regionale aanpak (door de provincies, Zuid Holland, Noord-Brabant en Limburg) zou het project onnodig complex, ondoorzichtig en inefficiënt maken en het bovenlokale belang ervan miskennen. Het is daarom wenselijk dat het Rijk ten behoeve van de ruimtelijke inpassing van de Delta Corridor een ruimtelijk inpassingsplan (of onder de Omgevingswet: Rijksprojectbesluiten) vaststelt. Uitgangspunt is dat de ruimtelijke procedure, waarvoor naar verwachting na de zomer de kennisgeving van het voornemen gepubliceerd kan worden, zorgvuldig wordt doorlopen in samenwerking met regionale overheden. Hiermee sluit het project aan bij de vereisten van de projectprocedure zoals opgenomen in de Omgevingswet. De ruimtelijke besluiten en besluiten op de vergunningaanvragen zullen immers worden genomen na de voorziene inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Bij de ruimtelijke besluitvorming zal conform de voorgeschreven coördinatieprocedure overleg worden gevoerd met, en om reacties of zienswijzen worden gevraagd aan de betreffende provincies, gemeenten en andere overheden. Ook zullen omwonenden, maatschappelijke organisaties en bedrijven, en anderen op diverse momenten en op verschillende manieren over het project worden geïnformeerd en in de gelegenheid worden gesteld om reacties en zienswijzen in te dienen. Bij de vaststelling van de besluiten zullen alle naar voren gebrachte reacties, zienswijzen en bezwaren worden betrokken. Tegen de definitieve besluiten staat beroep open bij de bestuursrechter.

Artikel 3.35 van de Wro maakt het mogelijk de landelijke infrastructuur voor het transport van waterstofgas, CO2 en de andere grondstoffen, onder de Rijkscoördinatieregeling te brengen. Zo kunnen voor de ruimtelijke inpassing inpassingsplannen worden opgesteld. Daarmee worden per gebied alle besluiten die met elkaar samenhangen gelijktijdig in procedure gebracht en worden eventuele beroepsprocedures gelijktijdig doorlopen. Dit draagt bij aan de stroomlijning en versnelling van het proces zonder dat dit ten koste gaat van de zorgvuldigheid. Door de samenhang in de besluitvorming en de communicatie is de inspraak helder geregeld.

Met dit besluit wordt de Minister voor Klimaat en Energie aangewezen als Minister die verantwoordelijk is voor de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van de besluiten. Deze Minister kan medewerking vorderen van andere bestuursorganen bij de te nemen besluiten. Indien de medewerking niet of niet voldoende wordt verleend dan kunnen de betrokken ministers, in dit geval de Minister voor Klimaat en Energie samen met de Minister wiens beleidsterrein het betreft, na overleg met het eerste instantie bevoegde orgaan, gezamenlijk een beslissing over het benodigde besluit nemen (artikel 3.36 van de Wro). Voor wat betreft de taakverdeling bij het inpassingsplan heeft de Minister voor Klimaat en Energie de rol die in de bestemmingsplanprocedure normaliter bij burgemeester en wethouders ligt en de Minister van Klimaat en Energie tezamen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de rol die in de bestemmingsplanprocedure bij de gemeenteraad ligt (artikel 3.35, tweede lid Wro).

Instemming Eerste en Tweede Kamer

Op grond van artikel 3.35, negende lid, van de Wet ruimtelijke ordening moeten de Eerste en Tweede Kamer hebben ingestemd met dit besluit voordat aan het besluit uitvoering kan worden gegeven. Met het besluit wordt geacht te zijn ingestemd indien de beide Kamers binnen vier weken na toezending geen besluit hebben genomen omtrent de behandeling ervan.

Naar boven