Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 23 september 2022, nummer WBV 2022/23, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A3/1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

1.1. Elementen terugkeerbesluit

Een terugkeerbesluit bevat de volgende elementen:

  • a. de vaststelling dat een vreemdeling niet (langer) rechtmatig in Nederland verblijft;

  • b. de plicht om de lidstaten van de EU (met uitzondering van Ierland) aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein te verlaten;

  • c. de termijn waarbinnen de vreemdeling aan zijn vertrekplicht moet voldoen; en

  • d. het benoemen van het land/de landen waarnaar de vreemdeling moet terugkeren voor zover dat land/die landen bekend is/zijn.

Ad b.

Een vreemdeling met een terugkeerbesluit, een zwaar inreisverbod en rechtmatig verblijf in een andere lidstaat van de EU (met uitzondering van Ierland) aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein voldoet met zijn vertrek naar de verblijfgevende lidstaat of een ander hiervoor genoemd land niet aan zijn terugkeerverplichting. De vreemdeling voldoet aan deze terugkeerverplichting als hij vertrekt naar een land buiten de EU, Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein.

B

Paragraaf A3/7.1.5 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

7.1.5. Feitelijke toegankelijkheid tot de medische zorg

De bewijslast dat de vreemdeling geen toegang zal hebben tot de vereiste medische zorg rust op de vreemdeling.

Dit is van belang in die gevallen waarin het BMA in het medisch advies:

  • heeft geconcludeerd dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en

  • heeft aangegeven, dat de medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf beschikbaar is.

Als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond middels originele documenten, kan hij in beginsel niet aannemelijk maken dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst of het land waarnaar hij kan vertrekken voor hem niet toegankelijk is. Dit is anders als:

  • de vreemdeling wel een (kopie van een) verlopen paspoort heeft overgelegd, of zijn identiteit en nationaliteit is aannemelijk geacht in een voorgaande asiel en/of reguliere procedure; en

  • nadien geen redelijke twijfel is ontstaan over de nationaliteit of identiteit van de vreemdeling.

Het enkele ontbreken van identiteitsdocumenten is geen reden om de toegankelijkheid van de zorg niet te beoordelen.

In het besluit moet worden gemotiveerd om welke reden er niet kan worden getoetst aan de feitelijke toegankelijkheid van de zorg vanwege het ontbreken van een originele documenten, die de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling aantonen

Nationaliteit

Als documenten met betrekking tot de nationaliteit van de vreemdeling gelden in ieder geval:

  • een paspoort; of

  • een ander door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven document met pasfoto waarin staat aangegeven dat de vreemdeling de nationaliteit van het betreffende land bezit.

Identiteit

De documenten met betrekking tot de identiteit van de vreemdeling moeten officiële, door de overheid van het land van herkomst van de vreemdeling afgegeven documenten zijn met daarin tenminste een pasfoto en de geboorteplaats en -datum van de vreemdeling.

Het ontbreken van documenten ter staving van de identiteit en nationaliteit valt de vreemdeling niet toe te rekenen, indien:

  • hij heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld; of

  • hij heeft aangetoond dat de enige mogelijkheid voor de afgifte of verlenging van een geldig document voor grensoverschrijding vereist dat hij in persoon terugkeert naar het land van herkomst.

Aan het vereiste om middels documenten de identiteit en nationaliteit aan te tonen wordt niet voorbijgegaan om de enkele reden dat de vreemdeling in Nederland een medische behandeling ondergaat.

In de situatie dat de vreemdeling wel zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond middels documenten, legt de IND het medisch advies ter informatie voor aan de vreemdeling en biedt hem daarbij de mogelijkheid om aan de hand van documenten zoals bedoeld in A3/7.1.5 aannemelijk te maken dat de medische zorg voor hem ontoegankelijk is. De IND geeft de vreemdeling een termijn van vier weken om te reageren.

De omstandigheid dat een vreemdeling enkel aangeeft dat de kosten voor een medische behandeling hoog zijn of dat de plek, waar de medische behandeling kan plaatsvinden, ver weg is van de woonplaats van de vreemdeling, vormt onvoldoende reden om een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aan te nemen.

De IND kent geen betekenis toe aan niet onderbouwde stellingen over enig beletsel dat in de weg staat aan het verkrijgen van toegang tot de benodigde zorg.

Om te beoordelen of de medische zorg niet toegankelijk is voor de vreemdeling worden bewijsstukken gevraagd die inzicht geven in de kosten van de medische behandeling in relatie tot het inkomen van de vreemdeling. Ook gaat het om bewijsstukken over de afstand tussen de woonplaats van de vreemdeling en de zorginstelling (in het land van herkomst) en eventueel diens reismogelijkheden in relatie tot de medische klachten.

Vertrekmoratorium

Als er sprake is van een vertrekmoratorium voor het gebied waar de medische zorg beschikbaar is, zal de IND ambtshalve concluderen dat de medische zorg niet toegankelijk is.

De IND verleent uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw aan een vreemdeling, die afkomstig is uit een land waarvoor een gedeeltelijk besluit- en vertrekmoratorium geldt, als:

  • de vreemdeling afkomstig is uit een gebied, dat niet onder de werking van het besluit- en vertrekmoratorium valt; en

  • de behandelmogelijkheden alleen aanwezig zijn in een gebied waarvoor het moratorium geldt.

C

Paragraaf A3/7.3.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt (en alle onderliggende subparagrafen vervallen).

D

Paragraaf A3/7.3.2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

7.3.2.4. Toepassing van artikel 64 Vw in afwachting van definitieve besluitvorming tijdens verlengde asielprocedure

In de verlengde asielprocedure kan in afwachting van definitieve besluitvorming uitstel van vertrek worden verleend op grond van artikel 64 Vw, als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt afgewezen en de intentie bestaat om BMA-onderzoek op te starten, dan wel reeds opgestart is, in het kader van artikel 64 Vw na ontvangst van de bewijsmiddelen en -stukken.

De vreemdeling wordt op het moment van (het voornemen tot) afwijzen van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een toestemmingsverklaring en een ‘verklaring paspoort bij medische omstandigheden’ toegezonden en erop gewezen dat de uitzetting achterwege blijft op grond van artikel 64 Vw, voor een periode van zes maanden of zoveel korter totdat een ambtshalve besluit wordt genomen.

Als de IND het BMA advies afwacht dan wordt de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen nadat het BMA advies is afgerond.

E

Paragraaf A4/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.3. Aanvang en duur van het inreisverbod

De IND, de politie, KMar en ZHP bepalen de duur van een inreisverbod. Ingevolge artikel 66a, vierde lid, Vw wordt de duur van het inreisverbod berekend met ingang van de datum waarop de vreemdeling de lidstaten van de EU (met uitzondering van Ierland) aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein daadwerkelijk heeft verlaten. Met een inreisverbod wordt de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van de lidstaten van de EU (met uitzondering van Ierland) aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein voor een bepaalde termijn verboden.

Vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat

Als de vreemdeling een verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat van de EU (met uitzondering van Ierland) aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein en aan hem een inreisverbod is uitgevaardigd, begint de termijn voor de duur van het inreisverbod te lopen als de vreemdeling het grondgebied van Nederland verlaat.

Bepalen duur

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt een inreisverbod uit voor zover mogelijk voor de maximale duur zoals die in artikel 6.5a Vb is genoemd.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt, op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw, een inreisverbod uit voor de duur van één jaar, in de volgende gevallen:

  • de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 Vb, is met meer dan drie dagen maar niet meer dan 90 dagen overschreden; of

  • de vreemdeling is bijvoorbeeld in het toezicht aangetroffen en voldoet niet of niet langer aan de voorwaarden bedoeld in artikel 12 Vw en artikel 6 SGC, tenzij de vreemdeling onderbouwt dat dit is te wijten aan omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt, op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw, een inreisverbod uit voor de duur van twee jaar in geval de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 Vb, met meer dan 90 dagen is overschreden.

De IND, de politie, KMar en ZHP maken bij het bepalen van de duur van een inreisverbod geen gebruik van artikel 6.5a, derde en vierde lid, Vb. Uit de jurisprudentie van de Raad van State volgt dat gezien de huidige formulering van artikel 6.5a, derde en vierde lid, Vb als aanvullende eis wordt gesteld dat het persoonlijk gedrag van de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Als hier sprake van is, is tevens sprake van aanvullende omstandigheden en kan de duur van het inreisverbod onder meer aan de hand van artikel 6.5a, vijfde lid, Vb, worden bepaald.

De IND vaardigt een inreisverbod uit in beginsel voor de duur van tien jaar als er sprake is van één van de in artikel 6.5a, vijfde lid, Vb genoemde omstandigheden en sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.

De IND kan ook buiten de gevallen als bedoeld in artikel 6.5a, vijfde lid, Vb, in beginsel een inreisverbod uitvaardigen voor de duur van tien jaar als er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Daarbij kan worden gedacht aan een verdenking van een misdrijf of de omstandigheid dat de persoonlijke gedraging van een vreemdeling leidt tot een ernstige bedreiging van de openbare orde.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verkort de duur van het inreisverbod, of laat een inreisverbod achterwege, als de vreemdeling bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd en onderbouwd.

Ingevolge artikel 6.5a, zesde lid, Vb vaardigt de IND een inreisverbod uit voor de duur van twintig jaar als de vreemdeling een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid of als zwaarwegende belangen nopen tot een duur van meer dan tien jaar.

Met de vrijheidsstraf zoals bedoeld in artikel 6.5a Vb, wordt een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf bedoeld. Als meerdere vrijheidsstraffen zijn opgelegd, worden deze bij elkaar opgeteld.

F

Paragraaf A4/3.6 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.6. Beoordeling van de aanvraag

De IND neemt uitsluitend in de volgende drie situaties aan dat er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die leiden tot de inwilliging van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring:

  • a. strijdigheid met het recht op familie- of gezinsleven dan wel privéleven, bedoeld in artikel 8 EVRM;

  • b. strijdigheid met artikel 3 EVRM welke duurzaam is en het handhaven van de ongewenstverklaring is disproportioneel;

  • c. artikel 3.105c of artikel 3.105e Vb is van toepassing.

Ad a.

Bij de beoordeling van de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring, betrekt de IND in ieder geval alle feiten en omstandigheden die zijn genoemd in de paragrafen B7/3.8 en B9/14 Vc, voor zover deze feiten en omstandigheden sinds de ongewenstverklaring zijn gewijzigd.

In het geval van gewijzigde feiten en omstandigheden, beoordeelt de IND of deze feiten en omstandigheden bijzonder zijn. Hiervan is sprake als aan het belang van de ongewenstverklaarde vreemdeling bij familie- of gezinsleven dan wel privéleven in Nederland meer gewicht moet worden toegekend dan aan het algemeen belang van de Nederlandse Staat. Bij deze beoordeling zet de IND altijd de duur van het verblijf van de vreemdeling buiten Nederland af tegen de tijd die sinds het besluit tot ongewenstverklaring is verstreken.

Ad b.

Als een ongewenst verklaarde vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat zijn terugkeer naar het land van herkomst in strijd is met artikel 3 EVRM, beoordeelt de IND bij het nemen van een besluit op de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring in deze situatie:

  • of artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst; en zo ja

  • of de gevolgen van het handhaven van de ongewenstverklaring voor de vreemdeling disproportioneel zijn, afgewogen tegen het belang van de Nederlandse Staat.

Duurzaamheid

Voor een beschrijving van de term duurzaam onder ad b wordt verwezen naar paragraaf C2/7.10.2.6 Vc.

Een vreemdeling heeft een grotere inspanningsverplichting om aan te tonen dat er geen derde land is waar hij zich kan vestigen als:

  • aan hem artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen; of

  • hij een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Disproportionaliteit

De IND neemt disproportionaliteit aan als de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich in Nederland in een uitzonderlijke situatie bevindt. Bij de beoordeling betrekt de IND in ieder geval de aard en ernst van het gepleegde misdrijf. Als de vreemdeling disproportionaliteit aannemelijk heeft gemaakt, willigt de IND de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring in.

Ad c.

Als een ongewenstverklaarde vreemdeling een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indient, heft de IND de ongewenstverklaring op. De IND verleent de vreemdeling op grond van artikel 3.105c Vb, respectievelijk artikel 3.105e Vb, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als de vreemdeling:

  • aannemelijk maakt dat hij vluchteling is als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder a, Vw; of

  • bij terugkeer een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.

De IND heft de ongewenstverklaring niet op en verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.105c Vb, respectievelijk artikel 3.105e Vb, als:

  • de vreemdeling zich heeft schuldig gemaakt aan verstoringen van de openbare orde als omschreven in artikel 3.105c Vb of artikel 3.105e Vb; of

  • artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is.

G

Paragraaf A4/3.7 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.7. Tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring

De IND kan op grond van artikel 6.7 Vb in zeer uitzonderlijke en dringende gevallen een ongewenstverklaring tijdelijk opheffen. De IND stelt bij een tijdelijke opheffing voorwaarden aan de plaats van binnenkomst en de duur van het verblijf in Nederland. De IND beoordeelt een aanvraag om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring aan de hand van het beleidskader opgenomen in paragraaf A4/3.7.1 t/m A4/3.7.6 Vc. De IND beoordeelt een aanvraag die is ingediend door een internationaal strafhof of tribunaal aan de hand van het specifieke beleidskader in paragraaf A4/3.7.7 Vc.

3.7.1. Vorm van de aanvraag

Een aanvraag tot tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring moet schriftelijk bij de IND worden ingediend, door uitsluitend één van de hierna genoemden:

  • de vreemdeling;

  • de gemachtigde van de vreemdeling; of

  • een instantie die stelt een bijzonder belang te hebben bij de komst van de vreemdeling naar Nederland.

De IND verstaat onder ‘instantie’ in ieder geval het OM of een internationaal strafhof of tribunaal. Als de aanvraag om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring wordt ingediend door het OM, moet een Hoofdofficier van Justitie deze ondertekenen. Als de aanvraag om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring wordt ingediend door een internationaal strafhof of tribunaal, moet een persoon van het niveau van een Hoofdofficier van Justitie, onder wie een rechter, deze ondertekenen.

3.7.2. Inhoud van de aanvraag

De aanvraag om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring moet in ieder geval alle volgende gegevens bevatten:

  • volledige personalia van de vreemdeling, inclusief eventuele aliassen waarvan hij zich eerder heeft bediend;

  • datum en plaats van binnenkomst van de vreemdeling;

  • vluchtnummers van de heen- en terugvlucht van de vreemdeling;

  • type, nummer en geldigheidsduur van het reisdocument van de vreemdeling;

  • reden en noodzaak van de komst van de vreemdeling. Als de komst van de vreemdeling noodzakelijk is voor een strafzaak bevatten deze gegevens in ieder geval informatie over (de actuele stand en/of het te verwachten verloop van) de strafzaak alsmede de rol die de vreemdeling speelt in de strafzaak;

  • het belang van de aanvragende instantie bij de komst van de vreemdeling naar Nederland, als de aanvrager niet de vreemdeling of zijn gemachtigde is;

  • het belang dat de vreemdeling heeft bij zijn komst naar Nederland, als de vreemdeling of zijn gemachtigde de aanvrager is;

  • verblijfplaats(en) van de vreemdeling gedurende zijn verblijf hier te lande; en

  • garanties omtrent het verblijf en de kosten van het verblijf van de vreemdeling.

De vreemdeling, de gemachtigde van de vreemdeling of een instantie die stelt een bijzonder belang te hebben bij de komst van de vreemdeling naar Nederland geeft aan wat de redenen zijn voor het eventueel niet (kunnen) verstrekken van deze gegevens. De IND betrekt dit bij de beoordeling van de aanvraag.

3.7.3. Beoordeling van de aanvraag

De IND kan in de volgende situaties de aanvraag om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring inwilligen:

  • a. Er is sprake van zwaarwegende familieomstandigheden;

  • b. De komst van de vreemdeling naar Nederland is noodzakelijk in verband met een getuigenis in een rechtszaak;

  • c. De komst van de vreemdeling naar Nederland is noodzakelijk in verband met een eigen strafzaak.

Ad a.

De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring altijd de omstandigheden af tegen de ernst en actualiteit van de feiten die aan de ongewenstverklaring ten grondslag hebben gelegen.

Ad b.

De IND neemt uitsluitend aan dat er een noodzaak tot de komst van de vreemdeling bestaat als sprake is van een officiële oproep van het OM of een rechterlijke instantie aan de vreemdeling om te getuigen.

Ad c.

De IND neemt niet aan dat er een noodzaak tot de komst van de vreemdeling bestaat bij:

  • een civiele zaak; of

  • een bestuursrechtelijke zaak, waaronder inbegrepen een vreemdelingrechtelijke zaak.

Bij de behandeling door de rechtbank van een civiele of een bestuursrechtelijke zaak, waaronder begrepen een vreemdelingrechtelijke zaak kan, worden volstaan met de gemachtigde van de vreemdeling.

In andere zaken dan civiele of een bestuursrechtelijke, waaronder begrepen een vreemdelingrechtelijke, neemt de IND uitsluitend aan dat er een noodzaak tot de komst van de vreemdeling bestaat als:

  • de rechtbank kenbaar maakt dat de vreemdeling aanwezig moet zijn; of

  • als een gemachtigde niet kan volstaan.

De vreemdeling moet aannemelijk maken dat sprake is van één van de situaties genoemd onder a, b of c.

3.7.4. Gevaar voor de nationale veiligheid

De IND heft een ongewenstverklaring van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de nationale veiligheid slechts tijdelijk op als aannemelijk is dat de nationale veiligheid niet in gevaar komt met de komst van de vreemdeling naar Nederland. Deze voorwaarde geldt in aanvulling op de voorwaarden a, b en c uit paragraaf A4/3.7.3 Vc.

De IND betrekt bij de beoordeling of de nationale veiligheid in gevaar komt met de komst van de vreemdeling naar Nederland met name de volgende belangen:

  • het belang van strafrechtelijke vervolging en het voorkomen van straffeloosheid;

  • het belang van de nationale veiligheid. De IND neemt als uitgangspunt dat een eerder geconstateerd gevaar voor de nationale veiligheid nog geruime tijd actueel blijft. De vreemdeling of de aanvrager kan feiten en omstandigheden aanvoeren waaruit blijkt dat het gevaar voor de nationale veiligheid verminderd of verdwenen is. Dit kan ook uit informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten blijken;

  • de mogelijkheden van vertrek uit Nederland na afloop van de strafrechtelijke procedure. Hierbij betrekt de IND onder meer of een (geldig) reisdocument beschikbaar is of verkregen kan worden.

De IND maakt bij elke aanvraag een individuele afweging van deze belangen. De IND legt dit voor aan Onze Minister. De IND besluit slechts tot tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring met instemming van Onze Minister.

Het bovenstaande is van overeenkomstige toepassing op vreemdelingen die om andere redenen dan vanwege nationale veiligheid ongewenst zijn verklaard, maar die op het moment van beoordeling van de aanvraag om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring een gevaar vormen voor de nationale veiligheid.

3.7.5. Voorwaarden aan de tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring

Aan de komst van de vreemdeling naar Nederland en de tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring stelt de IND alle volgende voorwaarden:

  • De komst en de duur van de tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring worden beperkt tot de tijd die nodig is voor het doel waarvoor de vreemdeling naar Nederland komt. Als de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid en als de vreemdeling overkomt om strafrechtelijk te worden vervolgd, betreft het de tijd die nodig is voor het doel de duur van de strafrechtelijke procedure of de duur van de eventuele strafexecutie;

  • Binnenkomst in en vertrek uit Nederland moeten geschieden via een Nederlandse grensdoorlaatpost;

  • De tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring gaat in op het moment van binnenkomst van de vreemdeling in Nederland.

3.7.6. Binnenkomst, toezicht en vertrek

De ambtenaar belast met de grensbewaking controleert de binnenkomst in en het vertrek uit Nederland van de vreemdeling van wie de ongewenstverklaring tijdelijk is opgeheven. De IND stelt de ambtenaren belast met de grensbewaking op de hoogte van de komst van de vreemdeling naar Nederland. Bij vertrek van de vreemdeling uit Nederland stellen de ambtenaren belast met de grensbewaking de IND van het moment van het vertrek op de hoogte. Tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring gaat gepaard met tijdelijke toegangsverlening aan een met het oog op weigering van toegang in het SIS gesignaleerde vreemdeling.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen houdt tijdens het verblijf van de vreemdeling in Nederland toezicht op hem. Welke vorm van toezicht geïndiceerd is, beziet de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen per vreemdeling. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen stemt de toe te passen vorm van toezicht af met de instantie die om het verblijf van de vreemdeling in Nederland heeft verzocht. De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen past in het bijzonder maatregelen, zoals bijvoorbeeld vrijheidsbeperkende maatregelen, toe met het oog op het waarborgen van de nationale veiligheid, als de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

3.7.7. Aanvraag van een internationaal strafhof of tribunaal

De IND beoordeelt een aanvraag van een internationaal strafhof of tribunaal om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring primair aan de hand van de afspraken tussen Nederland en het tribunaal, zoals bijvoorbeeld vervat in een zetelverdrag of een andere overeenkomst.

H

Paragraaf B1/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4.1. MVV-vereiste

Vrijstelling MVV-vereiste op medische grond

Op grond van artikel 17, eerste lid, onder c, Vw wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als:

  • het voor de vreemdeling gelet op zijn gezondheidssituatie niet verantwoord is om te reizen; of

  • als er binnen drie maanden bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie zal ontstaan.

Vrijstelling MVV-vereiste vanwege het Associatierecht EEG-Turkije

Een vreemdeling is vrijgesteld van het MVV-vereiste, als artikel 3.71, tweede lid, onder e, Vb van toepassing is. De IND neemt aan dat uitzetting in strijd is met het Associatierecht in de zin van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, Vb als de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling of de hoofdpersoon valt onder het toepassingsbereik van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol;

  • de vreemdeling heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder mvv ingediend;

  • de vreemdeling voldoet aan alle overige geldende voorwaarden voor het verlenen van de verblijfsvergunning; en

  • er is sprake van bijzondere, individuele omstandigheden die tot de conclusie leiden dat het stellen van het mvv-vereiste onevenredig is.

De bijzondere, individuele omstandigheden moeten het uitoefenen van het vrij verkeer van werknemers of de vrijheid van vestiging belemmeren. Hiervan kan sprake zijn als bij een aanvraag om verblijf als gezinslid bij een Turkse hoofdpersoon die tot de legale Nederlandse arbeidsmarkt behoort, die Turkse hoofdpersoon door de bijzondere, individuele omstandigheden genoodzaakt wordt om te kiezen tussen het uitoefenen van de economische activiteit in Nederland en het gezinsleven in Turkije.

Van belemmeringen van het uitoefenen van voornoemde vrijheden in Nederland is in ieder geval geen sprake als de bijzondere, individuele omstandigheden zien op de:

  • politieke, economische of sociale situatie in Turkije;

  • persoonlijke omstandigheden in Turkije; of

  • (voortzetting van) illegale arbeid in Nederland.

Het is aan de vreemdeling om de eventuele bijzondere individuele omstandigheden bij indiening van de aanvraag aan te voeren en met bewijsmiddelen te onderbouwen.

Aanvragen voor een verblijfsvergunning die door de IND zijn ontvangen voor 1 oktober 2022 worden niet afgewezen op het mvv-vereiste als de aanvrager onder het toepassingsbereik valt van Besluit 1/80 of het Aanvullend Protocol en, behalve aan het mvv-vereiste, aan alle overige voorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel voldoet.

Hardheidsclausule

Op grond van artikel 3.71, derde lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af wegens het ontbreken van een geldige mvv als dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).

Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval niet toe als de vreemdeling:

  • het beroep op de hardheidsclausule niet heeft gemotiveerd of met relevante gegevens en bescheiden heeft onderbouwd binnen een door de IND gestelde termijn;

  • stelt dat aan een of meer voorwaarden voor vrijstelling slechts op een onderdeel niet is voldaan;

  • stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste;

  • asielgerelateerde gronden aanvoert;

  • als asielzoeker is uitgeprocedeerd; of

  • meer dan twee jaar na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd om verlenging of wijziging hiervan heeft gevraagd tenzij het overschrijden van deze termijn niet aan de vreemdeling is toe te rekenen.

I

Paragraaf B1/4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4.4. Openbare orde en nationale veiligheid

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning wegens gevaar voor de openbare orde af als de vreemdeling wegens een misdrijf:

  • een transactieaanbod heeft aanvaard;

  • een strafbeschikking is opgelegd; of

  • is veroordeeld tot:

  • een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een vrijheidsontnemende maatregel, onvoorwaardelijke jeugddetentie, een onvoorwaardelijke maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige, onvoorwaardelijke TBS, onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders of een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

  • een taakstraf; of

  • een onvoorwaardelijke geldboete.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet af wegens gevaar voor de openbare orde als het transactieaanbod of de strafbeschikking er uitsluitend toe strekt dat de vreemdeling afstand doet van illegale beeld-of geluidsdragers.

Onder gevaar voor de openbare orde verstaat de IND ook:

  • gevaar voor de openbare rust;

  • gevaar voor de goede zeden;

  • gevaar voor de volksgezondheid;

  • gevaar voor de (goede) internationale betrekkingen; of

  • ongewenste politieke activiteiten.

De IND beoordeelt per geval of hiervan sprake is.

Als een strafzaak wegens een misdrijf openstaat en de uitkomst hiervan voor het te nemen besluit noodzakelijk is, neemt de IND contact op met het OM. De IND verlengt de termijn voor het nemen van een besluit met maximaal zes maanden als het onderzoek niet is afgerond voor het verstrijken van de beslistermijn. Als de aanvraag is ingediend door een langdurig ingezetene of diens gezinslid bedraagt de termijn waarmee de beslistermijn kan worden verlengd maximaal drie maanden.

Termijnen

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af op grond van artikel 3.77, eerste lid aanhef en onder c, Vb als op het moment van de aanvraag of het moment van beslissen wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:

  • er zijn twintig jaren verstreken bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van meer dan zes jaar staat;

  • er zijn tien jaren verstreken bij gewelds- en drugsmisdrijven waarop een gevangenisstraf van zes jaar of minder staat; of

  • er zijn vijf jaren verstreken bij andere misdrijven dan hierboven genoemd.

De hierboven genoemde termijnen vangen aan op de dag waarop:

  • het vonnis of strafbeschikking onherroepelijk is geworden; of

  • het transactievoorstel is aanvaard.

Als de tenuitvoerlegging van de straf, bijvoorbeeld vanwege een vonnis bij verstek, pas later heeft plaatsgevonden, vangt de termijn aan op de dag waarop de straf volledig ten uitvoer is gelegd.

In de volgende gevallen is de straf volledig ten uitvoer gelegd:

  • bij een vrijheidsbenemende straf of maatregel: de datum van invrijheidstelling;

  • bij een taakstraf: de datum waarop de taakstraf is voltooid;

  • bij een vermogensstraf: de datum waarop de geldboete of transactie is betaald.

De IND past deze regels ook toe als sprake is van het (gedeeltelijk) kwijtschelden van een straf, zoals bedoeld in artikel 3.77, derde lid, Vb.

De IND past de termijnen als hierboven beschreven niet toe in één van de volgende gevallen:

  • een veroordeling voor een misdrijf tegen het leven gericht;

  • het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven; of

  • ernstige redenen om te veronderstellen dat de vreemdeling (of diens gezinslid) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Van het bij herhaling veroordeeld worden voor misdrijven is sprake als:

  • meer dan één straf is opgelegd; of

  • één straf is opgelegd voor een aantal bewezen verklaarde strafbare feiten (voeging).

Nationale veiligheid

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Het bestaan van concrete aanwijzingen blijkt in ieder geval uit:

  • een (individueel) ambtsbericht van de AIVD; of

  • een (individueel) ambtsbericht van andere (buitenlandse) ministeries of inlichtingendiensten.

Toepassing van deze grond is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling.

Een gevaar voor de nationale veiligheid kan ook blijken uit de omstandigheid dat de vreemdeling:

  • is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf, als bedoeld in artikel 83, 134a en 205 van het Nederlandse Wetboek van Strafrecht; of

  • is veroordeeld wegens een terroristisch misdrijf in het buitenland;

  • bijzonder ernstige gedragingen (heeft) verricht met een terroristisch oogmerk.

J

Paragraaf B2/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.2. Au pairs

Het au pair-bureau moet erkend zijn door de IND. De aanvraag voor een verblijfsvergunning voor een au pair wordt ingediend door een erkend au pair bureau. Het verblijf heeft het karakter van een kennismaking met de Nederlandse samenleving en cultuur en is daarom slechts éénmalig en de verblijfsvergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend. Het verblijf heeft dus primair een cultureel karakter. Dit moet ook blijken uit het door de IND goedgekeurde uitwisselingsprogramma bij het verzoek om erkenning door een au pair-bureau.

Aard van het verblijf en de werkzaamheden

De au pair woont bij een gastgezin, bestaande uit minimaal twee personen. De au pair heeft niet eerder voor het gastgezin werkzaamheden verricht. Voorts mag er geen sprake zijn van een familierechtelijke relatie tot en met de derde graad met het gastgezin. In ruil voor kost en inwoning mag de au pair maximaal 8 uren per dag en maximaal 30 uren per week licht ondersteunende huishoudelijke werkzaamheden verrichten. Een au pair heeft minimaal 2 dagen per week vrij. De taken met betrekking tot het verrichten van licht huishoudelijk werk worden opgenomen in een dagindeling (voor alle 7 dagen van de week) met het gastgezin. De dagindeling wordt door zowel het gastgezin als de au pair ondertekend.

De IND wijst de aanvraag voor verblijfsvergunning met als doel ‘au pair’ af als de vreemdeling:

  • a) jonger is dan 18 of ouder dan 25 jaar op het moment van indiening van de aanvraag;

  • b) gehuwd is en (pleeg)kinderen heeft;

  • c) eerder in Nederland een verblijfsvergunning heeft gehad voor uitwisseling;

  • d) een borg aan een (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau of uitwisselingsorganisatie ter beschikking heeft gesteld;

  • e) een contract met een gastgezin of (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau of uitwisselingsorganisatie heeft ondertekend waarmee de aanvrager zich verplicht tot het betalen van geld of een geldboete als sanctie wegens het niet nakomen van een of meerdere bepalingen van dit contract;

  • f) een geldbedrag heeft betaald aan kosten die verband houden met de voorbereiding op het verblijf in Nederland dat in totaal hoger is dan 10% van het maximale bedrag dat een gastgezin maandelijks als zakgeld aan een au pair mag betalen;

  • g) taken verricht of gaat verrichten voor mensen die een meer bijzondere zorg nodig hebben, welke taken een specifieke vaardigheid vereisen.

Het maximale bedrag dat een gastgezin maandelijks als zakgeld aan een au pair mag geven is opgenomen in het besluit ‘Loonbelasting en premieheffing volksverzekeringen, achterwege laten inhouding loonheffing au pairs’ van 21 december 2000.

Ad b

De au pair toont bij het au pair-bureau aan ongehuwd te zijn. Dit gebeurt op de in het land van herkomst voorgeschreven manier. Deze verklaring wordt zo nodig voorzien van een legalisatie door de autoriteiten in het land van herkomst en de Nederlandse autoriteiten, of van een apostille.

De au pair overlegt bij het au pair-bureau een eigen verklaring over waaruit blijkt dat zij geen (pleeg)kinderen heeft. Uit deze verklaring moeten de personalia van de au pair blijken. Daarnaast moet deze verklaring door de au pair zijn ondertekend.

Ad f

De IND betrekt bij de bepaling van de hoogte van het betaalde geldbedrag in ieder geval de volgende kosten:

  • de kosten die de vreemdeling betaald heeft aan een (Nederlands of buitenlands) bemiddelingsbureau voor inschrijving en bemiddeling;

  • de kosten voor het volgen van een (door de eigen overheid voorgeschreven) cursus ter voorbereiding op het verblijf in Nederland.

Bij de bepaling van de hoogte van het betaalde geldbedrag, laat de IND de volgende kosten buiten beschouwing:

  • kosten voor de reis naar Nederland en de terugreis naar het land herkomst of bestendig verblijf;

  • kosten voor het visum, inclusief de direct hiermee verband houdende reis- en verblijfskosten;

  • kosten voor het aanvragen, vertalen en legaliseren van de geboorteakte;

  • kosten voor het reisdocument.

Overgangsrecht verlaging maximale leeftijd, ongehuwd zijn en geen (pleeg)kinderen hebben

De nieuwe aanscherpingsvoorwaarden gelden alleen voor aanvragen die op of na 1 oktober 2022 zijn ingediend.

K

Paragraaf B3/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.1. Hoger onderwijs

De IND verstaat onder geaccrediteerd onderwijs in de zin van artikel 3.41 Vb onderwijs conform artikel 5.2 van de Gedragscode internationale student hoger onderwijs.

Mobiliteit binnen de Europese Unie van studenten

Binnen deze vorm van mobiliteit voor studenten is een onderscheid te maken tussen:

  • Uitgaande mobiliteit, waarbij de IND aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘Studie’ heeft verleend en Nederland de eerste lidstaat is; of

  • Inkomende mobiliteit, zoals bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, Vb, waarbij aan de vreemdeling een verblijfsvergunning voor studie is verleend door een andere lidstaat binnen de Europese Unie en Nederland de tweede lidstaat is.

Bij mobiliteit voor studenten moet altijd sprake zijn van een EU-programma of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen of een overeenkomst tussen twee of meer instellingen voor hoger onderwijs op grond waarvan de vreemdeling voor de duur van maximaal 360 dagen per tweede lidstaat of lidstaten mag verblijven zoals bedoeld in artikel 31, eerste lid van richtlijn (EU) 2016/801.

Uitgaande mobiliteit

De erkende referent is verplicht om, indien de vreemdeling in het bezit is van een door de IND afgegeven verblijfsvergunning regulier voor studie en hij een deel van het onderwijsprogramma gaat volgen in één of meerdere tweede lidstaten, uiterlijk vier weken voor aanvang van de uitgaande mobiliteit alle volgende informatie te melden bij de IND:

  • De verwachte duur van de mobiliteit met de verwachte begin- en einddatum;

  • In welke tweede lidstaat of lidstaten de vreemdeling een deel van het onderwijsprogramma gaat volgen;

  • Of de vreemdeling aansluitend terugkeert naar Nederland als eerste lidstaat en zo ja, wanneer hij verwacht terug te keren; en

  • Van welk EU-programma of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen of overeenkomst tussen twee of meer instellingen voor hoger onderwijs de vreemdeling gebruik maakt.

Inkomende mobiliteit

De IND verschaft na ontvangst van een kennisgeving, als bedoeld in artikel 4.47, eerste lid, Vb respectievelijk artikel 4.47 vierde lid, Vb, desgevraagd een verblijfssticker waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, als aan de voorwaarden voor inkomende mobiliteit is voldaan:

  • De vreemdeling is in het bezit van een geldige verblijfsvergunning met de vermelding van het verblijfsdoel studie, afgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie, met uitzondering van Ierland en Denemarken. Als die lidstaat geen verblijfsvergunning verleent met het verblijfsdoel studie, dan is het aan de vreemdeling om aan te tonen, dat hij een verblijfsrecht in het kader van studie heeft;

  • Het verblijf van de vreemdeling in Nederland valt onder een EU-programma of multilateraal programma met mobiliteitsmaatregelen of onder een overeenkomst tussen twee of meer instellingen voor hoger onderwijs;

  • De kennisgeving is voorzien van alle relevante stukken als genoemd in paragraaf B3/5 Vc ingediend door een hiertoe gemachtigde erkende onderwijsinstelling in Nederland of de vreemdeling zelf;

  • De mobiliteit is voor de duur van maximaal 360 dagen en past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat;

  • De vreemdeling gaat een deel van de studie in Nederland volgen aan een krachtens artikel 2c van de Vw als referent erkende onderwijsinstelling; en

  • Er zijn geen bewijzen of ernstige en objectieve redenen om vast te stellen dat het verblijf van de vreemdeling andere doelen dient of zou dienen als bedoeld in artikel 3.3, zesde lid, Vb.

Indien niet langer aan de voorwaarden voor inkomende mobiliteit wordt voldaan, maakt de IND bij de gemachtigde onderwijsinstelling en/of de vreemdeling kenbaar dat het verblijfsrecht in kader van de inkomende mobiliteit is geëindigd. Hierop is artikel 62a, derde lid, Vw van toepassing.

L

Paragraaf B3/3 Vreemdelingencirculaire 2002 is gewijzigd en komt te luiden:

3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur

Beperking

Op grond van artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder m, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning onder de beperking: ‘Studie’.

De IND vermeldt op het verblijfsdocument: ‘Studie, mobiliteit cf. aanvullend document’. Als de vreemdeling gebruik gaat maken van mobiliteit binnen de Europese Unie ontvangt hij van de IND een aanvullend document waarop het onderwijsprogramma met mobiliteitsmaatregelen vermeld staat.

Arbeidsmarktaantekening

Op grond van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder c, VV luidt de arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘TWV vereist voor arbeid van bijkomende aard, andere arbeid in loondienst niet toegestaan’.

De werkgever kan pas in het bezit worden gesteld van een TWV voor een vreemdeling nadat deze in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning voor ‘Studie’. Een verblijfssticker in het paspoort van de vreemdeling is onvoldoende voor afgifte van de TWV.

De werkzaamheden mogen verricht worden zonder TWV als de vreemdeling:

  • in het bezit is van een verblijfsvergunning voor studie en arbeid als zelfstandige verricht; of

  • als stagiair wordt tewerkgesteld in het kader van zijn studie.

Ook de vreemdeling die in het kader van inkomende mobiliteit voor studenten in Nederland verblijft, mag werkzaamheden verrichten. Evenzeer heeft te gelden dat een TWV is vereist voor arbeid van bijkomende aard en andere arbeid in loondienst niet is toegestaan. Het aantonen van het verblijfsrecht in kader van mobiliteit binnen de Europese Unie alsmede een verblijfssticker in het paspoort van de vreemdeling is voldoende voor afgifte van de TWV.

Voorschrift

Op grond van artikel 3.7, eerste lid, onder c, Vb is aan de afgifte van de verblijfsvergunning het voorschrift verbonden dat de vreemdeling voldoende is verzekerd tegen ziektekosten.

De vreemdeling die uitsluitend om studieredenen in Nederland verblijft, is niet verzekeringsplichtig in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw). De vreemdeling kan dan geen basisverzekering afsluiten in Nederland.

Een (buitenlandse) ziektekostenverzekering volstaat bij studie, mits deze voldoende dekking biedt in Nederland. Een (buitenlandse) ziektekostenverzekering waarin een uitsluitingsclausule is opgenomen voor nog niet bekende kwalen wordt niet geaccepteerd, omdat deze onvoldoende dekking biedt.

Wanneer de vreemdeling naast de studie (vrijwilligers)werk gaat verrichten (niet zijnde stage in het kader van de studie), is de vreemdeling verzekeringsplichtig in het kader van de Zvw en moet hij een basisverzekering in Nederland afsluiten.

Geldigheidsduur

Op grond van artikel 3.58, eerste lid, aanhef en onder m, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning met een geldigheidsduur gelijk aan de duur van de opleiding vermeerderd met maximaal één jaar voor een voorbereidende opleiding, en drie extra maanden voor de administratieve afronding van de opleiding, met een maximum van 5 jaar. De IND verstaat onder voorbereidend onderwijs ook een schakeljaar.

De IND verleent de verblijfsvergunning in het kader van de pilot ‘Inkomende mobiliteit mbo4’ voor de duur van maximaal twaalf maanden.

M

Paragraaf B6/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.4. Onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801

Promovendi en onbezoldigd onderzoekers

De IND verstaat onder onderzoekers in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 ook promovendi en onbezoldigd onderzoekers zoals bursalen en ontvangers van stipendia.

Onderzoekers kunnen voor twee verblijfsbeperkingen in aanmerking komen:

  • als onderzoeker in de zin van richtlijn (EU) 2016/801; of

  • als kennismigrant conform de gelijknamige regeling (zie paragraaf B6/2.3 Vc).

Gastovereenkomst

Uit een gastovereenkomst als bedoeld in artikel 3.33, eerste lid, Vb moet in ieder geval blijken dat aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het onderzoeksproject is goedgekeurd door de onderzoeksinstelling;

  • de vreemdeling beschikt over een passend diploma van hoger onderwijs waarmee toegang bestaat tot een doctoraatprogramma; en

  • de rechtsbetrekking en de arbeidsvoorwaarden van de vreemdeling zijn opgenomen in de gastovereenkomst.

Registratie BIG

In aanvulling op artikel 3.33, eerste lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning uitsluitend aan een vreemdeling die een beroep wil uitoefenen in de individuele gezondheidszorg als registratie in het BIG-register heeft plaatsgevonden.

Ontbreken passend diploma hoger onderwijs

Een diploma van hoger onderwijs geeft toegang tot doctoraatprogramma’s om onderzoek te mogen doen in de zin van richtlijn (EU) 2016/801.

In afwijking hiervan kan een vreemdeling in aanmerking komen voor verblijf in Nederland om onderzoek (PhD) te verrichten en hiervoor een verblijfsvergunning te verkrijgen zonder al in het bezit te zijn van een passend diploma van hoger onderwijs, mits de erkende onderzoeksinstelling verklaart dat op individuele gronden is aangetoond dat de vreemdeling over het benodigde niveau beschikt.

De IND beschouwt deze vreemdeling als een student die in het bezit is van een passend diploma van hoger onderwijs, mits de erkende onderzoeksinstelling waarbij de student onderzoek gaat doen bereid is om hem voor dit doel toe te laten.

De vreemdeling die dan onderzoek mag verrichten en gelijktijdig een masterprogramma volgt, valt in dat geval onder de beleidsregels voor onderzoek in de zin van de richtlijn (EU) 2016/801.

Middelen van bestaan

In aanvulling op paragraaf B1/4.3 Vc beschouwt de IND de middelen van bestaan uit de volgende inkomensbronnen als zelfstandig in de zin van artikel 3.73 Vb:

  • een inkomen uit een (studie)beurs, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;

  • een inkomen uit een stipendium, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;

  • een inkomen uit periodieke betalingen uit sponsorgelden of op andere wijze, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen; of

  • een op een ten name van de vreemdeling gestelde bankrekening in Nederland beschikbaar bedrag.

Mobiliteit binnen de Europese Unie van onderzoekers

Richtlijn (EU) 2016/801 maakt twee vormen van mobiliteit mogelijk voor onderzoekers en diens gezinsleden, te weten:

  • 1. Kortetermijnmobiliteit, zoals opgenomen in artikel 3.3, vierde lid, Vb; en

  • 2. Langetermijnmobiliteit, zoals opgenomen in artikelen 29 en 30 van richtlijn (EU) 2016/801, waarvoor de voorwaarden zijn opgenomen in artikel 3.33 Vb.

Binnen deze twee vormen van mobiliteit is een onderscheid te maken tussen:

  • Uitgaande mobiliteit, waarbij de IND aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 heeft verleend en Nederland de eerste lidstaat is; of

  • Inkomende mobiliteit, waarbij aan de vreemdeling een verblijfsvergunning voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 is verleend door een andere lidstaat binnen de Europese Unie en Nederland de tweede lidstaat is.

1. Kortetermijnmobiliteit

Uitgaande mobiliteit

De erkende referent is verplicht om, indien de vreemdeling in het bezit is van een door de IND afgegeven verblijfsvergunning regulier voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801 en hij tevens onderzoek gaat verrichten in één of meerdere tweede lidstaten, uiterlijk vier weken voor aanvang van de uitgaande mobiliteit alle volgende informatie te melden bij de IND:

  • De verwachte duur van de mobiliteit met de verwachte begin- en einddatum;

  • In welke tweede lidstaat of lidstaten de vreemdeling onderzoek gaat verrichten; en

  • Of de vreemdeling aansluitend terugkeert naar Nederland als eerste lidstaat en zo ja, wanneer hij verwacht terug te keren.

Inkomende mobiliteit

De IND verschaft na ontvangst van een kennisgeving, als bedoeld in artikel 4.47, eerste lid, Vb respectievelijk artikel 4.47 vierde lid Vb, desgevraagd een verblijfssticker waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, als aan de voorwaarden voor inkomende mobiliteit is voldaan:

  • De vreemdeling is in het bezit van een geldige verblijfsvergunning voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801, afgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie zonder Ierland en Denemarken. Als die lidstaat geen verblijfsvergunning heeft afgegeven met het verblijfsdoel onderzoek, dan is het aan de vreemdeling om aan te tonen, dat hij een verblijfsrecht in het kader van onderzoek heeft;

  • De vreemdeling is in het bezit van een gastovereenkomst met de Nederlandse onderzoeksinstelling, als bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801;

  • De kennisgeving is voorzien van alle relevante stukken als genoemd in paragraaf B6/4.4 Vc ingediend door een hiertoe gemachtigde erkende onderzoeksinstelling in Nederland of de vreemdeling zelf;

  • De mobiliteit is voor de duur van maximaal 180 dagen in een periode van 360 dagen en past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat;

  • De vreemdeling gaat in Nederland onderzoek verrichten aan een krachtens artikel 2c van de Vw als referent erkende onderzoeksinstelling; en

  • Er zijn geen bewijzen of ernstige en objectieve redenen om vast te stellen dat het verblijf van de vreemdeling andere doelen dient of zou dienen als bedoeld in artikel 3.3, zesde lid, Vb.

De gezinsleden van de vreemdeling hebben op grond van artikel 3.3, vierde lid, onder b, Vb het recht om de vreemdeling tijdens de inkomende kortetermijnmobiliteit te vergezellen. De onderzoeker dient als referent de kennisgeving, zoals genoemd in artikel 30, tweede lid, juncto artikel 28, tweede lid, van richtlijn (EU) 2016/801, in voor diens gezinsleden.

De IND verschaft na ontvangst van een kennisgeving desgevraagd een verblijfssticker waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, als aan de voorwaarden voor inkomende mobiliteit is voldaan:

  • De vreemdeling is, als gezinslid van de onderzoeker, in het bezit van een geldige door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven verblijfsvergunning;

  • De kennisgeving is, voorzien van alle relevante stukken als genoemd in paragraaf B6/4.4 Vc, ingediend door de onderzoeker als referent;

  • De mobiliteit is voor de duur van maximaal 180 dagen in een periode van 360 dagen en past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat; en

  • Er zijn geen bewijzen of ernstige en objectieve redenen om vast te stellen dat het verblijf van de vreemdeling andere doelen dient of zou dienen als bedoeld in artikel 3.3, zesde lid, Vb.

Indien niet langer aan de voorwaarden voor inkomende kortetermijnmobiliteit wordt voldaan, maakt de IND bij de gemachtigde onderzoeksinstelling en/of de vreemdeling kenbaar dat het verblijfsrecht in kader van de inkomende kortetermijnmobiliteit is geëindigd. Hierop is artikel 62a, derde lid, Vw van toepassing.

2. Langetermijnmobiliteit

Uitgaande mobiliteit

De erkende referent is verplicht om uiterlijk vier weken voor aanvang van de uitgaande mobiliteit alle informatie te melden bij de IND zoals genoemd bij de uitgaande kortetermijnmobiliteit voor onderzoekers.

Inkomende mobiliteit

De erkende referent dient bij inkomende langetermijnmobiliteit als onderzoeker namens de vreemdeling een aanvraag in bij de IND in voor een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801. Om voor inwilliging in aanmerking te komen moet in ieder geval aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  • De vreemdeling is in het bezit van een geldige verblijfsvergunning voor onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801, afgegeven door een andere lidstaat van de Europese Unie zonder Ierland en Denemarken. Als die lidstaat geen verblijfsvergunning heeft afgegeven met het verblijfsdoel onderzoek, dan is het aan de vreemdeling om aan te tonen, dat hij een verblijfsrecht in het kader van onderzoek heeft;

  • De vreemdeling is in het bezit van een gastovereenkomst met de Nederlandse onderzoeksinstelling, als bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801;

  • De mobiliteit is voor de duur van meer dan 180 dagen en past binnen de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zoals afgegeven door de eerste lidstaat;

  • De vreemdeling gaat in Nederland onderzoek verrichten aan een krachtens artikel 2c van de Vw als referent erkende onderzoeksinstelling; en

  • Het onderzoeksprogramma bevat mobiliteitsmaatregelen in het kader waarvan de vreemdeling in Nederland onderzoek gaat verrichten.

De gezinsleden van de vreemdeling hebben op grond van artikel 30, derde en vierde lid, van richtlijn (EU) 2016/801 het recht om de vreemdeling tijdens zijn mobiliteit te vergezellen.

De gezinsleden die de onderzoeker willen vergezellen, dienen bij inkomende langetermijnmobiliteit een aanvraag in bij de IND (zie hoofdstuk B7 Vc). De onderzoeker mag als referent de aanvraag voor diens gezinsleden indienen. Gelet op artikel 3.26 VV geldt dat erkende referenten als bedoeld in artikel 3.99, eerste lid, Vb ook de aanvraag ten behoeve van een gezinslid in mogen dienen. De als referent erkende onderzoeksinstelling mag derhalve de aanvraag indienen.

N

Paragraaf B8/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.3. Bewijsmiddelen

Eergerelateerd geweld

De IND beschouwt het schriftelijke advies van het LEC EGG als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat sprake is van een dreiging met eergerelateerd geweld in Nederland en in het land van herkomst, dat er een reële dreiging is die niet op korte termijn kan worden weggenomen en dat de wijze waarop uiting kan worden gegeven aan het eergerelateerd geweld voldoende ernstig is.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat er familieleden in het land van herkomst wonen, welke familieleden dat zijn en waar zij woonachtig zijn, bijvoorbeeld bewijsmiddelen als een familieboekje, een uittreksel uit de burgerlijke stand of een notariële akte waaruit de gezinssamenstelling en de woonplaats blijkt.

Huiselijk geweld

De IND beschouwt als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • recente bescheiden van de politie, zoals een aangifte of een melding huiselijk geweld; of

  • een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld.

Bij deze bewijsmiddelen dient ook recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron te worden overgelegd, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.

De IND beoordeelt op basis van de inhoud van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen de aannemelijkheid van het gestelde huiselijk geweld.

Daarnaast beschouwt de IND ook als bewijsmiddel van huiselijk geweld:

  • de beschikking waaruit blijkt dat het huwelijk door de Nederlandse rechter nietig is verklaard omdat het huwelijk onder dwang is gesloten zoals bedoeld in artikel 1:71, eerste lid, BW.

O

Paragraaf B9/8.1.2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

8.1.2.3. Onbillijkheid van overwegende aard (ook wel: hardheidsclausule)

De IND ontheft de vreemdeling van het inburgeringsvereiste als sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.80a, vierde lid, Vb als de vreemdeling het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maar:

  • de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen heeft verricht; of

  • aangetoond is dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan de vreemdeling niet in staat is om aan het examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen.

Daarnaast ontheft de IND de vreemdeling van het inburgeringsvereiste bij een aanvraag voor een sterker verblijfsrecht, als de vreemdeling aantoonbaar voldoende is ingeburgerd.

A. Ontheffing vanwege aantoonbaar geleverde inspanningen

De IND past in het geval het inburgeringsexamen niet is behaald in ieder geval de hardheidclausule toe, bedoeld in artikel 3.80a, vierde lid, Vb, op grond van het feit dat de vreemdeling aantoonbaar geleverde inspanningen heeft verricht, als:

  • a. de vreemdeling ten minste viermaal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen, waarvan ten hoogste twee van de examenpogingen de overeenkomstige onderdelen van het staatsexamen Nederlands als tweede taal betreffen, en ten minste 600 uur bij een cursusinstelling met het Blik op Werk-keurmerk heeft deelgenomen aan:

    • 1°. een inburgeringscursus;

    • 2°. een combinatie van een alfabetiseringscursus en een inburgeringscursus, waarbij ten minste 200 uur besteed is aan de inburgeringscursus;

    • 3°. een cursus Nederlands als tweede taal; of

    • 4°. een combinatie van een inburgeringscursus en een cursus Nederlands als tweede taal.

  • b. de vreemdeling minimaal 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus bij een cursusinstelling met het Blik op Werk Keurmerk en de vreemdeling aangetoond heeft met een door DUO afgenomen toets naar het leervermogen dat de vreemdeling niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen; of

  • c. de vreemdeling ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een combinatie van een alfabetiseringscursus en een inburgeringscursus, beide aan een cursusinstelling met het Blik op werk keurmerk, waarvan ten minste 300 uur besteed is aan de alfabetiseringscursus, en uit een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid afgenomen toets blijkt dat de inburgeringsplichtige niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen.

DUO geeft advies of iemand voldoet aan de criteria genoemd onder a, b en c. De IND gaat bij de beoordeling van deze ontheffingsgrond in beginsel uit van het door de vreemdeling overgelegde advies van DUO. De vreemdeling die in aanmerking wil komen voor deze ontheffingsgrond moet het advies zelf aanvragen bij DUO. Voor het aanmeldformulier en meer informatie over deze procedure raadpleeg de website van DUO www.inburgeren.nl.

Tot 1 juli 2013 kon een vreemdeling zich wenden tot het ROC Amsterdam voor een advies op basis van het zogenaamde haalbaarheidsonderzoek. Adviezen die bij het ROC zijn aangevraagd vóór 1 juli 2013 zullen nog worden meegenomen door de IND bij de beoordeling van het verzoek om ontheffing.

De IND neemt het ROC-advies niet over als:

  • dit advies op de dag van de indiening van de aanvraag ouder is dan vijf jaar;

  • de IND constateert dat de vreemdeling in een vreemdelingenrechtelijke procedure verklaringen heeft afgelegd die in tegenspraak zijn met het advies; of

  • op een andere manier dan uit een vreemdelingenrechtelijke procedure blijkt dat de vreemdeling een opleiding heeft afgerond.

B. Ontheffing vanwege bijzondere individuele omstandigheden

De IND past in het geval het inburgeringsexamen niet is behaald de hardheidsclausule toe, bedoeld in artikel 3.80a, vierde lid, Vb, als blijkt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, als gevolg waarvan de vreemdeling niet in staat is om aan dat examen deel te nemen of dat met goed gevolg af te leggen.

De IND betrekt in de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden:

  • de door de vreemdeling getoonde wil om voor het inburgeringsexamen te slagen; en

  • de door de vreemdeling geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het inburgeringsexamen.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden onder meer (een combinatie van) de volgende aangevoerde aspecten:

  • leeftijd van de vreemdeling;

  • opleidingsniveau van de vreemdeling;

  • de financiële situatie van de vreemdeling; of

  • de gezondheidstoestand van de betrokken gezinsleden van de vreemdeling.

De IND betrekt bij de beoordeling of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden in ieder geval niet de stelling dat de vreemdeling:

  • geen aanbod tot een inburgeringsvoorziening heeft gekregen;

  • geen inburgeringsvoorziening heeft opgelegd gekregen;

  • geen aanbod tot een taalkennisvoorziening heeft gekregen;

  • geen taalkennisvoorziening heeft opgelegd gekregen; of

  • nooit heeft geweten dat hij het inburgeringsexamen moet behalen.

De IND past eveneens de hardheidsclausule toe indien de vreemdeling tegen zijn of haar wil in het land van herkomst is achtergelaten en voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, Vb.

C. Ontheffing vanwege aantoonbaar voldoende inburgering (AVI)

De IND ontheft de vreemdeling van het inburgeringsvereiste bij een aanvraag voor een sterker verblijfsrecht indien de vreemdeling aantoonbaar voldoende is ingeburgerd, als bedoeld in artikel 3.80a, 3.96a en 3.107a, Vb. Onder aantoonbaar voldoende ingeburgerde vreemdelingen worden vreemdelingen bedoeld, die:

  • ten minste 10 jaar onafgebroken als ingezetene ingeschreven zijn geweest;

  • gedurende ten minste 5 jaar betaald werk of vrijwilligerswerk hebben verricht in Nederland; en

  • de vaardigheden in de Nederlandse taal als bedoeld in artikel 2.9, onderdelen a en b, van het Besluit inburgering, zoals deze luidde tot 1 januari 2022, beheersen op het in dat artikel bedoelde niveau.

De vreemdeling die in aanmerking wil komen voor deze ontheffingsgrond moet hiervoor een advies aanvragen bij DUO en deze meesturen bij de aanvraag voor een sterker verblijf. De IND gaat bij de beoordeling van de ontheffingsgrond in beginsel uit van het door de vreemdeling overgelegde advies van DUO. Voor meer informatie wordt verwezen naar de website van DUO.

P

Paragraaf B9/8.5 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

8.5. Gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ verleend na verblijf in het kader van medische behandeling

Op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb in combinatie met artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder l, VV verleent de IND een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ alleen aan de vreemdeling die aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • de hoofdpersoon bij wie verblijf is verleend, is op grond van artikel 3.51, lid 1, onderdeel a, ten tweede, of artikel 3.51, lid 1, onderdeel b, Vb, in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ na:

    • a. drie jaar als houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’; of

    • b. twee jaar als houder van een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder de beperking ‘medische behandeling’ die verleend is direct nadat zijn uitzetting uit Nederland op grond van artikel 64 Vw gedurende ten minste een jaar achterwege was gebleven; en

  • de vreemdeling heeft gedurende de gehele periode voldaan aan alle voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning;

  • de vreemdeling voldoet, op het moment waarop hij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ indient, aan alle voorwaarden voor verlenging van de oorspronkelijke verblijfsvergunning;

  • de vreemdeling dient tegelijkertijd met, of op een latere datum dan de hoofdpersoon een aanvraag in voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’; en

  • de vreemdeling voldoet aan de algemene verblijfsvoorwaarden genoemd in artikel 16 Vw. De vreemdeling hoeft niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan of een verklaring van een referent (als gevolg van art. 3.51, vierde lid, Vb).

Q

Paragraaf C1/1 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen die een aanvulling zijn op of een uitwerking zijn van de artikelen 29, 30, 30a, 30b, 30c, 36, 37 Vw en van de artikelen 3.107b tot en met 3.121 Vb.

Vertrouwelijkheid van de informatie

De IND behandelt de informatie die de vreemdeling verstrekt op grond van artikel 31, tweede lid Vw strikt vertrouwelijk met inachtneming van de AVG en de privacyreglementen voor de geautomatiseerde informatiesystemen, waarin de vreemdeling is geregistreerd. De IND verstrekt geen informatie over de vreemdeling aan derden, anders dan op grond van wettelijke verplichtingen of met de uitdrukkelijke toestemming van de vreemdeling.

De IND verzoekt de vreemdeling om toestemming om het dossier van de vreemdeling door te zenden naar de Officier van Justitie, in ieder geval als:

  • de vreemdeling vanuit eigen ondervinding en eigen waarneming kan getuigen over in het land van herkomst begane oorlogsmisdrijven of misdrijven tegen de menselijkheid en de verklaringen van de vreemdeling hierover geloofwaardig zijn;

  • er aanwijzingen zijn dat de potentiële verdachte zich in Nederland bevindt;

  • in het land van herkomst van de getuige sprake is van een (burger)oorlogssituatie; en

  • er sprake is van strafbare feiten door derden.

Geen aantekeningen

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen maakt op grond van artikel 4.29 Vb geen aantekeningen in het reis- en identiteitspapier van een vreemdeling over de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van de vreemdeling. Dit geldt in ieder geval voor de vreemdeling:

  • van wie de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de IND is afgewezen; of

  • die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingetrokken.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen mag een aantekening maken in het reis- en identiteitspapier van een vreemdeling over de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als de vreemdeling geen asielprocedure meer doorloopt, en zich ten minste één van de volgende situaties voordoet:

  • de vreemdeling heeft Nederland verlaten en is nadien naar Nederland teruggekeerd;

  • de vreemdeling heeft een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

R

Paragraaf C1/4.4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

4.4.5. Leeftijdsonderzoek

Het leeftijdsonderzoek kan een van de volgende resultaten opleveren:

  • a. meerderjarigheid kan niet worden aangetoond; of

  • b. de vreemdeling is minstens 18 jaar oud.

Ad a.

Als meerderjarigheid niet kan worden aangetoond, houdt de IND de door de vreemdeling opgegeven geboortedatum aan.

Ad b.

Als uit het leeftijdsonderzoek blijkt dat de vreemdeling minstens 18 jaar oud is, kent de IND de vreemdeling op basis van het onderzoeksresultaat een geboortedatum toe als:

  • deze leeftijd niet overeen komt met de door de vreemdeling gestelde leeftijd; of

  • de vreemdeling heeft verklaard niet te weten hoe oud hij is.

De IND stelt het toe te kennen geboortejaar vast op het jaar waarin het leeftijdsonderzoek is uitgevoerd minus 18 jaar. Als het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden tussen 1 januari en 1 juli stelt de IND de geboortedatum op 1 januari van het afgeleide geboortejaar. Als het leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden tussen 1 juli en 1 januari, stelt de IND de geboortedatum op 1 juli van het afgeleide geboortejaar.

Het Protocol Identificatie en Labeling (PIL) is van toepassing.

S

Paragraaf C2/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.2. Artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a Vw, vluchtelingschap

Algemeen

Artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag geeft aan welke vreemdeling ‘vluchteling’ is. Het aanmerken als vluchteling is niet afhankelijk van een beoordeling door een individuele staat. Het Vluchtelingenverdrag kent geen verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. De verplichting om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen is wel geregeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in combinatie met artikel 3.105c, Vb.

De IND houdt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een alleenstaande minderjarige vreemdeling rekening met de paragrafen 213 tot en met 219 van het Handboek van de UNHCR.

De uitsluitingsgronden van het Vluchtelingenverdrag

Het Vluchtelingenverdrag is niet van toepassing op personen, zoals beschreven in de artikelen 1D tot en met 1F van het Vluchtelingenverdrag, verder de ‘uitsluitingsgronden’. De IND verleent aan de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als één van deze uitsluitingsgronden zich voordoet.

Artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag

De IND verleent de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het artikel 29, eerste lid aanhef en onder a, Vw indien hij onder artikel 1D van het Vluchtelingenverdrag valt. Artikel 1D van het Vluchtelingverdrag heeft betrekking op het genieten van bescherming door of bijstand van andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR.

Artikel 1D Vluchtelingenverdrag is in de huidige praktijk van toepassing op de staatloze Palestijnse vreemdeling die onder het mandaat valt van de United Nations Relief and Works Agency (verder: UNRWA).

Dit artikel beperkt zich niet tot de situatie van staatloze Palestijnse vreemdelingen. Er zijn andere vergelijkbare situaties denkbaar.

De IND verleent de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw:

  • als de bescherming van of bijstand aan de vreemdeling door andere organen of instellingen van de VN dan de UNHCR om welke reden ook is opgehouden; én

  • de positie van de vreemdeling niet definitief is geregeld in overeenstemming met de desbetreffende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties.

De IND oordeelt dat er geen sprake is van ophouden van bescherming of bijstand:

  • op grond van het enkele feit dat de vreemdeling zich bevindt buiten het gebied waarin het UNRWA werkzaam is; of,

  • in het geval van vrijwillig vertrek van de vreemdeling uit dat gebied.

De IND past dan de uitsluitingsgrond artikel 1D toe.

De bescherming of bijstand door de UNRWA van de staatloze Palestijnse vreemdeling is beëindigd indien sprake is van een of meerdere van de volgende situaties:

  • a. in geval van opheffing van het orgaan of van de instelling die de bescherming of de bijstand verleent;

  • b. in geval van de onmogelijkheid voor dat orgaan of die instelling om zijn opdracht te volbrengen;

  • c. indien de staatloze Palestijnse vreemdeling niet langer de bescherming of bijstand kan inroepen om een reden die buiten zijn invloed ligt en onafhankelijk is van zijn wil en deze omstandigheid hem dwingt dat gebied te verlaten en hem op die manier belet de door het UNRWA verleende bescherming of bijstand te genieten.

Ad c.

De IND gaat na of de staatloze Palestijnse vreemdeling gedwongen werd het betreffende gebied te verlaten. Hiervan is sprake als wordt voldaan aan één van beide hieronder genoemde voorwaarden:

  • de staatloze Palestijnse vreemdeling bevond zich persoonlijk in een situatie van ernstige onveiligheid zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de bescherming;

  • het is voor het UNRWA onmogelijk de staatloze Palestijnse vreemdeling in dat gebied levensomstandigheden te bieden die stroken met de opdracht waarmee de UNWRA belast is zodat voldaan is aan de voorwaarde inzake het ophouden van de bijstand.

In het kader van de eerste voorwaarde beoordeelt de IND op individuele basis of:

  • de staatloze Palestijnse vreemdeling binnen het gebied waar de UNRWA mandaat heeft, gegronde vrees heeft voor vervolging of daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw; en, voor zover dit het geval is,

  • hij tegen de actor(en) van deze daden bescherming van de UNRWA kan inroepen of deze bescherming nog steeds krijgt.

Indien de uitsluitingsgrond artikel 1D niet (langer) van toepassing is en de vreemdeling zich niet schuldig heeft gemaakt aan handelingen als bedoeld in de uitsluitingsgrond artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, zijn de bepalingen van het Vluchtelingenverdrag van toepassing. De IND verleent in dat geval een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan de staatloze Palestijnse vreemdeling.

Artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag

De IND past artikel 1E van het Vluchtelingenverdrag niet toe als uitsluitingsgrond.

Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag

De bepalingen van het Vluchtelingenverdrag zijn op grond van artikel 1F van dat verdrag niet van toepassing op een vreemdeling ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling oorlogsmisdrijven of andere ernstige misdrijven heeft gepleegd. De IND verleent in dat geval de vreemdeling geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie paragraaf C2/7.10.2 Vc).

Groepsvervolging

Er is sprake van groepsvervolging, als in een land van herkomst een groep vreemdelingen systematisch wordt blootgesteld aan vervolging wegens een van de gronden van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.

Situaties waarin sprake is van groepsvervolging worden opgenomen in het landgebonden beleid. Ook voor de vreemdeling die zich beroept op groepsvervolging geldt het individualiseringsvereiste. De vreemdeling moet aannemelijk maken dat hij behoort tot de groep vreemdelingen voor wie groepsvervolging wordt aangenomen.

Risicogroepen

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid kan een bevolkingsgroep als risicogroep aanwijzen als blijkt dat vervolging van vreemdelingen behorend tot deze bevolkingsgroep in het land van herkomst voorkomt. Het hoeft daarbij niet te gaan om systematische vormen van vervolging van een bevolkingsgroep. Ook als de vervolging een meer incidenteel karakter heeft, kan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een bevolkingsgroep aanwijzen als risicogroep.

De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is aangewezen als een risicogroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen die verband houden met één van de vervolgingsgronden leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Het individualiseringsvereiste blijft van toepassing op de vreemdeling, die behoort tot een risicogroep.

Discriminatie

De IND merkt discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als daad van vervolging, als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.

Discriminatie van de vreemdeling in het land van herkomst kan leiden tot uitsluiting van medische zorg. De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw, op grond van uitsluiting van medische zorg, aan de vreemdeling die voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling zal bij terugkeer naar het land van herkomst geheel of gedeeltelijke uitsluiting van medische zorg ondervinden;

  • de vreemdeling zal als gevolg van de uitsluiting van de medische zorg ernstige medische consequenties ondervinden; en

  • de uitsluiting van medische zorg vindt plaats op basis van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

De IND beoordeelt de vraag of sprake is van ernstige medische consequenties aan de hand van de criteria in hoofdstuk B8 Vc. De IND betrekt bij de vraag of sprake is van uitsluiting van medische zorg op basis van één van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag niet:

  • de omstandigheid dat de vreemdeling geen toegang heeft tot de medische zorg om andere redenen dan uitsluiting vanwege discriminatie;

  • de beschikbaarheid van de behandelingsmogelijkheden in het land van herkomst.

Refugié sur place

De IND verleent de vreemdeling die voldoet aan artikel 3.37b VV, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze vreemdeling wordt aangeduid als ‘refugié sur place’.

De IND beoordeelt op basis van algemeen beschikbare informatie, afgelegde verklaringen en eventueel ondersteunend bewijs of de vreemdeling problemen staan te wachten bij terugkeer en of die problemen zo ernstig zijn dat deze moeten worden beschouwd als daden van vervolging als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Kwalificatierichtlijn. Wat betreft de vraag of van de vreemdeling terughoudendheid mag worden verwacht, wordt verwezen naar hetgeen hieronder gesteld is ten aanzien van godsdienst, seksuele gerichtheid en politieke overtuiging.

Ook indien de activiteiten van de vreemdeling, die de vreemdeling heeft ondernomen na zijn vertrek uit het land van herkomst, niet volgen op activiteiten die de vreemdeling al in het land van herkomst heeft ondernomen vóór zijn vertrek kan de IND een vreemdeling aanmerken als ‘refugié sur place’. Hiervan kan sprake zijn indien de vreemdeling voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • de autoriteiten in het land van herkomst zijn bekend met, of de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten in het land van herkomst op de hoogte zullen raken van, deze activiteiten van de vreemdeling; en

  • deze activiteiten leveren een gegronde vrees voor vervolging op in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

Uitgangspunten beoordeling gronden van vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag

De IND beoordeelt een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd met inachtneming van artikel 3.37 VV. Artikel 3.37 VV noemt onder meer de volgende gronden:

  • godsdienst;

  • sociale groep;

  • politieke overtuiging.

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a Vw, als sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.36 VV.

Godsdienst

De omstandigheid dat de vreemdeling zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uitoefenen als in Nederland vormt onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

Niet elke aantasting van het recht op godsdienstvrijheid zal dan ook een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag vormen. Bij de beoordeling of een aantasting van het recht op godsdienstvrijheid een daad van vervolging vormt, moet de IND, gelet op de persoonlijke situatie van de vreemdeling tegen de achtergrond van hetgeen uit algemene informatie bekend is, onderzoeken of deze om redenen van de uitoefening van die vrijheid in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.

De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval mee dat:

  • de vreemdeling, die een godsdienst aanhangt, de uitingen van zijn godsdienst in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn geloof verborgen heeft gehouden;

  • van de vreemdeling niet wordt verwacht dat hij afziet van godsdienstige handelingen, die voor hem persoonlijk bijzonder belangrijk zijn om zijn godsdienstige identiteit te bewaren, om vervolging te voorkomen.

De IND beoordeelt of de maatregelen en sancties die tegen de vreemdeling zullen worden genomen indien hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst bepaalde – voor zijn godsdienstige identiteit bijzondere belangrijke – handelingen verricht voldoende zwaarwegend zijn om te spreken van vervolging.

Ook indien de vreemdeling verklaart dat hij bij terugkeer zich gedwongen voelt om zijn geloof terughoudend uit te oefenen vanwege de risico’s die betrokkene anders loopt kan sprake zijn van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.

Sociale groep – vrouwen

De IND merkt vrouwen niet enkel op basis van de sekse aan als sociale groep, zoals bedoeld in artikel 3.37, eerste lid, aanhef en onder d, VV, omdat vrouwen als sociale groep te divers van samenstelling zijn.

Sociale groep – seksuele gerichtheid

De IND merkt een vreemdeling aan als lid van een sociale groep als hij behoort tot de groep die als gemeenschappelijk kenmerk (toegedichte) seksuele gerichtheid heeft. Onder de seksuele gerichtheid verstaat de IND:

  • een lesbische gerichtheid;

  • een homoseksuele gerichtheid;

  • een biseksuele gerichtheid.

In verband met de gendergerelateerde aspecten worden ook transgenders tot deze sociale groep gerekend. Een vreemdeling die behoort tot deze sociale groep wordt hierna LHBT genoemd.

De omstandigheid dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uiten als in Nederland vormt op zichzelf onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Niet elke aantasting van het recht op het uiten van de seksuele gerichtheid vormt een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag.

Voor de beoordeling of een aantasting van dit recht een daad van vervolging vormt, moet de IND onderzoeken of de vreemdeling in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.

De IND verleent met inachtneming van artikel 3.36 VV een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan een vreemdeling op grond van zijn seksuele gerichtheid, in ieder geval als sprake is van ten minste één van de volgende situaties:

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid dreigt te worden blootgesteld aan daden van geweld, die zo ernstig zijn dat deze daden van geweld een ernstige schending van de grondrechten van de mens vormen;

  • de autoriteiten van het land van herkomst voeren op grond van de (toegedichte) seksuele gerichtheid maatregelen uit die discriminerend zijn of op een discriminerende wijze worden uitgevoerd en deze maatregelen voldoende ernstig zijn; of

  • in het land van herkomst gelden strafbepalingen op grond van de seksuele gerichtheid, deze strafrechtelijke bepalingen worden in de praktijk door de autoriteiten daadwerkelijk ten uitvoer gelegd en er is sprake van een zeker gewicht van de strafbepaling.

Bij het beoordelen van de geloofwaardigheid betrekt de IND de verklaringen van de vreemdeling zelf, en eventueel aanvullend bewijsmateriaal, zoals bijvoorbeeld verklaringen van partners en niet-seksueel getint (beeld)materiaal.

Bij de beoordeling van de individuele situatie van de vreemdeling geldt het uitgangspunt dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn gerichtheid verborgen heeft gehouden.

De IND verlangt van de vreemdeling geen terughoudendheid bij de invulling van zijn seksuele gerichtheid en hanteert om die reden, bij de beoordeling van het risico op vervolging, steeds een zekere ‘ondergrens’. De ondergrens houdt in het feitelijk uiten van de eigen geaardheid en relaties aangaan op een manier die niet wezenlijk anders is dan van heteroseksuelen in het betreffende land van herkomst is geaccepteerd. De IND verwacht in die uiting geen terughoudendheid. De IND beoordeelt vervolgens of de uiting conform de ondergrens tot vervolging zou leiden.

Als de vreemdeling aangeeft zijn seksuele gerichtheid te willen uiten op een wijze die verder gaat dan deze ‘ondergrens’ toetst de IND de geloofwaardigheid van deze uiting en toetst de IND de wijze waarop de vreemdeling voornemens is in zijn land van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten. In de situatie dat de seksuele gerichtheid wel geloofwaardig geacht wordt maar de verdergaande wijze waarop de vreemdeling deze wil uiten niet, gaat de IND na of het invulling geven aan de seksuele gerichtheid conform de ‘ondergrens’ tot vervolging zou leiden. In die situatie kan de vreemdeling in aanmerking komen voor een asielvergunning, ook als een deel van de verklaring (het uiten van de gerichtheid op een wijze die verder gaat dan de ‘ondergrens’) als niet aannemelijk wordt beschouwd. Voorts gaat de IND er bij de beoordeling van het risico op vervolging vanuit dat de directe omgeving van de vreemdeling op de hoogte is of zou kunnen geraken van de seksuele gerichtheid.

De IND betrekt bij de beoordeling of in het land van herkomst sprake is van discriminatoire behandeling vanwege de seksuele gerichtheid, de aldaar voor zowel hetero- als homoseksuelen geldende normen en zeden. Indien in het land van herkomst sprake is van strafbaarstelling van seksuele gerichtheid of seksuele handelingen beoordeelt de IND hoe daar in de praktijk mee wordt omgegaan en zet dit af tegen de persoonlijke situatie van de vreemdeling.

Bij deze beoordeling betrekt de IND in ieder geval:

  • de schaal waarop strafrechtelijke vervolging vanwege de seksuele gerichtheid voorkomt;

  • de toepassing van opgelegde (gevangenis)straffen;

  • het (voorafgaande) politie- en strafvorderlijk onderzoek; en

  • de gevolgen van de strafbaarstelling voor de maatschappelijke positie van LHBT’s.

Als de seksuele gerichtheid of seksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst hoeft de vreemdeling geen bescherming conform artikel 3.37c VV in te roepen.

De IND betrekt bij de beoordeling of de vreemdeling vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid vervolgd wordt bij het bekend zijn of worden van de seksuele gerichtheid in de directe (leef)omgeving van de vreemdeling, in ieder geval:

  • de verklaringen van de vreemdeling;

  • openbare informatie uit objectieve bron.

Politieke overtuiging

De omstandigheid dat de vreemdeling in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze uiting kan geven aan zijn politieke overtuiging als in Nederland vormt onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en a, Vw.

De IND weegt bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval mee:

  • a. of er sprake is van een fundamentele politieke overtuiging. De IND beoordeelt of deze politieke overtuiging bijzonder belangrijk is voor de vreemdeling om zijn identiteit of morele integriteit te behouden;

  • b. de wijze waarop hij uiting heeft gegeven aan zijn politieke overtuiging, ongeacht of die activiteiten in zijn land van herkomst, in Nederland of elders hebben plaatsgevonden, en de wijze waarop hij voornemens is daar na terugkeer uiting aan te (blijven) geven;

  • c. of hij eerder problemen heeft ondervonden van de zijde van de autoriteiten al dan niet vanwege zijn politieke overtuiging;

  • d. of de wijze waarop hij uiting heeft gegeven of wenst te gaan geven aan zijn politieke overtuiging bij terugkeer zal leiden tot daden van vervolging als bedoeld in artikel 3.36 VV; en

  • e. of aannemelijk is dat de autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van eerdere uitingen.

De IND verlangt in het geval van fundamentele politieke overtuiging geen terughoudendheid indien de (voorgenomen) activiteiten samenhangen met deze fundamentele politieke overtuiging. Is geen sprake van een fundamentele politieke overtuiging, dan verlangt de IND wel terughoudendheid.

De IND beoordeelt of de maatregelen en sancties die tegen de vreemdeling zullen worden genomen bij terugkeer naar zijn land van herkomst vanwege deze uitingen of handelingen die een voortvloeisel zijn van een fundamentele politieke overtuiging voldoende zwaarwegend zijn om te spreken van vervolging.

De IND beoordeelt, ook indien geen sprake is van een fundamentele politieke overtuiging, of de door de vreemdeling in zijn land van herkomst, Nederland of elders verrichte politieke activiteiten of uitingen bij de autoriteiten bekend zijn geraakt of zullen geraken en daarmee vanwege een toegedichte politieke overtuiging voldoende aanleiding vormen om gegronde vrees voor vervolging bij terugkeer aan te nemen.

De IND merkt in ieder geval de volgende situaties aan als politieke overtuiging, als de vreemdeling die een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend een vrouw is en de vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag in het land van herkomst plaatsvindt:

  • vanwege overtreding door de vrouw van seksediscriminerende sociale gebruiken, religieuze voorschriften of culturele normen voor vrouwen;

  • vanwege overtreding door de vrouw van strafbepalingen, die in strijd zijn met universele mensenrechten;

  • vanwege politiek verzet in het land van herkomst tegen genitale verminking bij vrouwen.

De beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vrouw die zich beroept op het risico van het ondergaan van genitale verminking, wordt beschreven in paragraaf C2/3.3 Vc.

Vervolging wegens dienstweigering of desertie

Als de vreemdeling stelt te vrezen te hebben voor vervolging wegens dienstweigering of desertie toetst de IND eerst of de vreemdeling dienst heeft geweigerd of is gedeserteerd omdat hij vreesde anders te moeten deelnemen aan oorlogsmisdrijven (zie artikel 3.36, tweede lid, onder e, VV). Pas als daarvan geen sprake is, toetst de IND of dienstweigering of desertie leidt tot onevenredige of discriminatoire bestraffing dan wel of deze voortkomt uit onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege een godsdienst of andere diepgewortelde overtuiging. Het feit dat die vreemdeling weigert zijn militaire dienst te vervullen of is gedeserteerd en in verband hiermee bestraft wordt met een gevangenisstraf of ontslag uit het leger, is voor de IND op zichzelf onvoldoende om als daad van vervolging aan te merken.

De IND verleent, onder toepassing van artikel 3.36 VV en overeenkomstig vorenstaande, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan de vreemdeling die zich beroept op dienstweigering of desertie, als de vreemdeling voldoet aan tenminste één van de volgende voorwaarden:

  • 1. De vreemdeling heeft, overeenkomstig artikel 3.36 tweede lid, onder e, VV aannemelijk gemaakt te vrezen voor vervolging of bestraffing wegens dienstweigering tijdens een conflict, wanneer het vervullen van militaire dienst het plegen van strafbare feiten of handelingen inhoudt die onder de uitsluitingsclausule van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag vallen.

    De IND betrekt bij de beoordeling van de aannemelijkheid alle omstandigheden van het geval, met name de situatie in het land van herkomst op het betreffende moment en de persoonlijke situatie van de vreemdeling.

    De IND hanteert hierbij de volgende drie cumulatieve voorwaarden:

    • De vreemdeling dient aannemelijk te maken dat sprake is van een gewapend conflict waarbij oorlogsmisdrijven worden begaan dan wel de kans zeer groot is dat dergelijke misdrijven worden begaan. De vreemdeling onderbouwt dit met concrete informatie over de gepleegde oorlogsmisdrijven. Is deze informatie er niet, dan neemt de IND in beginsel aan dat de kans groot is dat oorlogsmisdrijven worden gepleegd als de internationale gemeenschap een gewapend conflict heeft veroordeeld als strijdig met de grondbeginselen van humaan gedrag of als strijdig met de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict. Ditzelfde geldt als door de bevoegde internationale rechtsprekende instanties (International Criminal Court, VN-tribunalen) uitspraken zijn gedaan over schendingen van fundamentele normen begaan tijdens het conflict. De vreemdeling heeft een zwaardere bewijslast om aannemelijk te maken dat er oorlogsmisdrijven worden gepleegd tijdens het gewapend conflict als het land van herkomst de betreffende militaire acties uitvoert krachtens een mandaat van de VN dan wel op basis van internationale consensus. Dan vindt de IND in beginsel niet aannemelijk dat het land van herkomst oorlogsmisdrijven pleegt dan wel dat de kans daarop groot is. De vreemdeling heeft ook een zwaardere bewijslast om aannemelijk te maken dat er oorlogsmisdrijven worden gepleegd tijdens het gewapend conflict als de autoriteiten in het land van herkomst oorlogsmisdrijven, gepleegd door eigen legeronderdelen, niet aanvaardbaar vinden en deze actief (strafrechtelijk) vervolgen.

    • De vreemdeling moet behoren tot het militaire personeel, met inbegrip van het logistieke of ondersteunende personeel. Hij dient aannemelijk te maken dat hij een functie en taken had of deze zou moeten vervullen, waardoor hij direct deelneemt aan deze oorlogsmisdrijven dan wel onontbeerlijke ondersteuning zou (moeten) bieden aan de voorbereiding of uitvoering van deze oorlogsmisdrijven. De IND betrekt de schaal waarop oorlogsmisdrijven worden begaan bij de vraag of het aannemelijk is dat de vreemdeling zich daaraan schuldig zal maken als een vreemdeling is opgeroepen voor het verrichten van militaire dienst, maar nog niet weet wat zijn taken zullen zijn. Daarnaast beoordeelt de IND in dit licht wat de persoonlijke betrokkenheid van de vreemdeling bij het begaan van oorlogsmisdrijven zal zijn.

    • De vreemdeling dient aannemelijk te maken dat dienstweigering (of desertie) in zijn situatie het enige middel is om deelname aan oorlogsmisdrijven te voorkomen. De vreemdeling kan bescherming op grond van artikel 3.36, tweede lid, onder e VV niet inroepen, als hij een ander middel daartoe heeft. Als de vreemdeling binnen het leger de mogelijkheid heeft om op grond van gewetensbezwaren vrijgesteld te worden, en hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt, kan hij dus geen beroep doen op bescherming op grond van deze bepaling. Hierbij betrekt de IND ook of de vreemdeling vrijwillig in dienst is getreden en of hij zijn dienst heeft verlengd. Hierbij houdt de IND rekening met de situatie, zoals deze op het moment van vrijwillige dienstneming of verlenging van de dienstneming bestond. De IND betrekt dus in hoeverre het de vreemdeling toen al duidelijk was of had moeten zijn dat sprake was van een gewapend conflict, waarbij oorlogsmisdrijven werden gepleegd en hij door die vrijwillige dienstneming daar deel aan zou gaan nemen.

  • 2. De vreemdeling heeft een gegronde vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing, tenuitvoerlegging van de straf, of een andere discriminatoire behandeling vanwege zijn dienstweigering of desertie op basis van een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag. Voor deze categorie geldt dat het gewone beleid van toepassing is, zoals hierboven in deze paragraaf uiteengezet is. De IND beoordeelt in zo’n geval de ernst van de behandeling, waarvoor de vreemdeling te vrezen heeft op grond van de dienstweigering of desertie (zie artikel 3.36 tweede lid onder b en c, VV).

  • 3. De vreemdeling heeft ernstige, onoverkomelijke gewetensbezwaren vanwege zijn godsdienstige of andere diepgewortelde overtuiging, die geleid hebben tot zijn dienstweigering of desertie, terwijl er voor de vreemdeling geen mogelijkheid bestond om ter vervanging van zijn militaire dienst een niet-militaire dienstplicht te vervullen. Er is bovendien een reële kans dat het niet vervullen van de militaire dienstplicht leidt tot oplegging van een onevenredige zware (straf)maatregel of tot oplegging van een samenstel van verschillende maatregelen, die in samenhang kunnen worden aangemerkt als een onevenredige bestraffing. Dit geldt ook als de vreemdeling gegronde vrees heeft in een conflict te worden ingezet tegen zijn eigen volk of familie.

Als de UNHCR de vreemdeling heeft erkend als Verdragsvluchteling

De IND toetst alle aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd individueel en op basis van het toepasselijke asielbeleid, ook als de vreemdeling eerder door de UNHCR op individuele gronden is erkend als Verdragsvluchteling.

De IND geeft de vreemdeling gelegenheid om informatie inzake de UNHCR erkenning gedurende de procedure in te brengen en betrekt deze informatie kenbaar bij de besluitvorming.

Aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging

De IND neemt geen aanvraag in behandeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van een vreemdeling, die zich voor bescherming meldt bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of een derde land. De vreemdeling wordt door de medewerker van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging doorverwezen naar de autoriteiten van het land, waar de vreemdeling zich bevindt of naar de UNHCR of UNDP.

Commune delicten

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw, indien alle volgende voorwaarden van toepassing zijn:

  • de vreemdeling vreest bestraffing in zijn land van herkomst vanwege een commuun delict;

  • de vrees voor bestraffing vanwege een commuun delict vormt de enige grondslag van de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Een commuun delict is een delict dat niet kan worden herleid tot één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag, en zonder dat daarbij sprake is van een onevenredige of discriminatoire maatregel vanwege een van de gronden van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag.

T

Paragraaf C2/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

3.3. Ernstige schade als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw

Algemeen

De IND verleent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw als bij de verwijdering van de vreemdeling uit Nederland sprake is van een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw en artikel 3.37b VV.

Het reëel risico op ernstige schade kan aanwezig zijn op het moment van het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst, maar kan ook ontstaan na vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als artikel 3.105e, aanhef en onder e, Vb van toepassing is.

Willekeurig geweld en mensenrechtensituatie

Bij de beoordeling van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw wordt ook de algemene gewelds- en mensenrechtensituatie in een land van herkomst betrokken. Hoe ernstiger de situatie van (willekeurig) geweld of de mensenrechtensituatie in een land van herkomst is, hoe eerder de IND zal concluderen dat de vreemdeling, gelet op zijn individuele feiten en omstandigheden bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade.

De IND beoordeelt of sprake is van een situatie als beschreven in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de hand van alle volgende elementen:

  • is in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land, sprake van een uitzonderlijke situatie, waarin personen louter door hun aanwezigheid in het land van herkomst, een reëel risico lopen op ernstige schade;

  • behoort de vreemdeling tot een groep die systematisch blootgesteld wordt aan een reëel risico op ernstige schade, indien geen sprake is van een uitzonderlijke situatie;

  • komt de vreemdeling op grond van het beleid inzake de ‘kwetsbare minderheidsgroep’ in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, indien geen sprake is van een uitzonderlijke situatie en systematische blootstelling;

  • heeft de vreemdeling op grond van zijn persoonlijke situatie/individuele asielrelaas aannemelijk gemaakt dat hij een reëel risico loopt ernstige schade, indien geen van de voorgaande situaties zich voordoet.

De IND toetst of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef onder b, Vw aan de hand van vorenstaande volgorde.

Uitzonderlijke situatie

Er is sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3EVRM (en artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn) indien de algehele gewelds- en mensenrechtensituatie in het land van herkomst, of in een bepaald gebied in dit land zo uitzonderlijk slecht is dat voor elke vreemdeling, ongeacht de individuele omstandigheden bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade (in de woorden van het EHRM: most extreme cases of general violence). De Minister is bevoegd een situatie in een land van herkomst aan te merken als uitzonderlijke situatie.

Bij de vraag of sprake is van een uitzonderlijke situatie worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:

  • de vraag of partijen bij het conflict oorlogsmethoden hanteren die de kans op burgerslachtoffers vergroten of burgers als doel nemen;

  • de vraag of het gebruik van die methoden wijdverbreid is bij de strijdende partijen;

  • de vraag of het geweld wijdverbreid is of plaatselijk;

  • de vraag of er een veiligheidsstructuur aanwezig is;

  • de aantallen doden, gewonden en ontheemden onder de burgerbevolking ten gevolge van de strijd.

Het individualiseringsvereiste beperkt zich in deze gevallen tot het afkomstig zijn uit het land of bepaald gebied, waarin sprake is van een uitzonderlijke situatie.

In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land sprake is van een uitzonderlijke situatie.

Systematische blootstelling

Het individualiseringsvereiste beperkt zich tot het aannemelijk maken van het behoren tot de bevolkingsgroep of sociale groep, die systematisch een reëel risico loopt op ernstige schade daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

In het landgebonden beleid is opgenomen of er in een bepaald land ten aanzien van een bevolkingsgroep of sociale groep sprake is van systematische blootstelling aan ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

Kwetsbare minderheidsgroepen

De Minister is bevoegd om een bevolkingsgroep in een land van herkomst aan te merken als kwetsbare minderheidsgroep.

Bij de vraag of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid worden in ieder geval de volgende elementen in samenhang gewogen:

  • de vraag of er sprake is van willekeurig geweld of willekeurige mensenrechtenschendingen in het land of in een bepaald gebied van dit land, zoals moord, verkrachting en mishandeling;

  • de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, effectieve bescherming kan inroepen tegen dreigend geweld of mensenrechtenschendingen (zie artikel 3.37c VV);

  • de mate waarin de vreemdeling, die behoort tot de bevolkingsgroep, zich kan onttrekken aan dreigend geweld of mensenrechtenschendingen door zich elders te vestigen (zie artikel 3.37d VV).

In het landgebonden beleid is opgenomen, of een bevolkingsgroep wordt aangemerkt als kwetsbare minderheid. Een kwetsbare minderheidsgroep wordt onderscheiden van een risicogroep (zie paragraaf C2/3.2 Vc).

De vreemdeling die behoort tot een bevolkingsgroep die in het landgebonden beleid is aangewezen als een kwetsbare minderheidsgroep, kan indien er sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met beperkte indicaties aannemelijk maken dat hij vreest voor ernstige schade daden als hier bedoeld.

Het individualiseringsvereiste beperkt zich in deze gevallen niet tot wat de vreemdeling persoonlijk heeft ondervonden. De IND weegt op basis van de verklaringen van de vreemdeling mee wat personen, die behoren tot de kwetsbare minderheidsgroep, in de naaste omgeving van de vreemdeling aan mensenrechtenschendingen hebben ondervonden. De vreemdeling hoeft in dit geval niet aannemelijk te maken dat de mensenrechtenschendingen zijn ingegeven door het behoren tot de kwetsbare minderheidsgroep. Deze mensenrechtenschendingen kunnen ook hebben plaatsgevonden in de naaste omgeving van de vreemdeling in het land van herkomst, nadat de vreemdeling al uit het land was vertrokken.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan de vreemdeling die behoort tot een kwetsbare minderheid, als in ieder geval:

  • sprake is van een aanzienlijk tijdsverloop tussen de mensenrechtenschendingen en het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst;

  • de vreemdeling gedurende de periode van aanzienlijk tijdsverloop geen nieuwe problemen heeft ondervonden.

Individuele kenmerken

Het individualiseringsvereiste is in alle overige gevallen van toepassing. De vreemdeling moet specifieke individuele kenmerken (special distinguishing features) naar voren brengen, waaruit het reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw valt af te leiden.

Eerdere confrontatie met wandaden

Indien de vreemdeling in het land van herkomst is blootgesteld aan ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid onder b, Vw wordt allereerst verwezen naar artikel 31, vijfde lid, Vw.

In aanvulling op deze bepaling wordt een vreemdeling, die in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, door de IND onder de hieronder gestelde voorwaarden in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Dit is een gunstigere norm in de zin van artikel 3 van richtlijn 2011/95/EU.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd enkel op grond van de omstandigheid dat een vreemdeling een medische verklaring over zijn trauma heeft overgelegd.

De vreemdeling moet aan alle volgende voorwaarden voldoen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.

Het betreft uitsluitend daden die zijn veroorzaakt door:

  • de autoriteiten van het land van herkomst;

  • door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan;

  • door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden.

Uitsluitend de volgende daden kunnen voor de IND aanleiding geven een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw te verlenen:

  • de gewelddadige dood van naaste familieleden of huisgenoten van de vreemdeling;

  • de gewelddadige dood van andere verwanten of vrienden van de vreemdeling voor zover de vreemdeling aannemelijk maakt dat een hechte relatie bestond tussen de overledene en de vreemdeling;

  • substantiële niet-strafrechtelijke detentie van de vreemdeling;

  • marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van de vreemdeling;

  • het aanwezig zijn als getuige bij marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van naaste familieleden of huisgenoten van de vreemdeling;

  • het aanwezig zijn als getuige bij marteling, ernstige mishandeling of verkrachting van andere verwanten of vrienden van de vreemdeling voor zover de vreemdeling aannemelijk maakt dat er een hechte relatie bestond tussen de verwant of vriend en de vreemdeling.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan de vreemdeling die verder voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • de vreemdeling is geconfronteerd met een gebeurtenis in het land van herkomst, waarbij de daders van die gebeurtenissen in het land van herkomst niet bestraft worden;

  • de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat deze gebeurtenis aanleiding is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst;

De IND onderzoekt bij de toets aan de beleidsregel met voornoemde voorwaarden of plegers van de wandaden in het algemeen worden bestraft in het land van herkomst. Voor de beoordeling van dit criterium wordt verwezen naar artikel 3.37c VV.

De vreemdeling moet zelf in zijn verklaringen aannemelijk maken dat sprake is geweest van een traumatische gebeurtenis en dat die traumatische gebeurtenis in relatie tot de feitelijke situatie in het land van herkomst reden is geweest voor het vertrek uit het land van herkomst. De bewijslast hiervoor berust bij de vreemdeling.

Het causale verband tussen traumatische gebeurtenis en de reden van vertrek wordt aangenomen, als de vreemdeling binnen zes maanden na de traumatische gebeurtenis het land van herkomst heeft verlaten.

Uitzondering hierop is de situatie dat de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er een verband is tussen de traumatische gebeurtenis en het vertrek uit het land van herkomst en de vreemdeling buiten zijn schuld niet in staat is geweest om het land van herkomst binnen de termijn van zes maanden te verlaten.

De IND verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw in dit kader ook indien er vóór het vertrek van de vreemdeling uit het land van herkomst een regimewisseling in het land van herkomst van de vreemdeling heeft plaatsgevonden.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b Vw, als sprake is van een vestigingsalternatief voor de vreemdeling (zie paragraaf C2/3 Vc). Artikel 3.37c VV is van overeenkomstige toepassing.

De IND verleent geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw indien sprake is van:

  • de veiligelandenexceptie als bedoeld in paragraaf C2/6.1 tot en met 6.3 Vc;

  • een contra-indicatie als bedoeld in paragraaf C2/5 tot en met C2/8 Vc.

Genitale verminking

De IND verleent een vrouw, die zich beroept op een vrees voor genitale verminking, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • er een reëel risico bestaat op genitale verminking bij vrouwen;

  • artikel 3.37c VV niet van toepassing is;

  • artikel 3.37d VV niet van toepassing is.

De IND beoordeelt op basis van de individuele verklaringen van de vreemdeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw vanwege een reëel risico op genitale verminking bij vrouwen.

De IND weegt daarbij mee de algemene informatie over genitale verminking bij vrouwen in het land van herkomst. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken.

De IND verleent bij een gegronde vrees voor genitale verminking de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw uitsluitend aan:

  • meisjes, waaronder zij die in Nederland zijn geboren, die bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico lopen op genitale verminking; en

  • de ouder van het meisje aan wie de IND een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw heeft verleend.

In afwijking van het voorgaande verleent de IND bij een beroep op vrees voor genitale verminking in ieder geval geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw, aan:

  • de ouder die de genitale verminking zelf uitvoert of de uitvoering ervan mogelijk maakt;

  • de ouder die Nederland inreist nadat de dochter al in het bezit is gesteld van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, Vw; en,

  • andere familieleden.

Medische omstandigheden

Uitzetting kan in verband met de medische situatie onder bijzondere omstandigheden leiden tot een schending van artikel 3 EVRM. De IND toetst de vraag of sprake is van schending van artikel 3 EVRM vanwege medische redenen in het kader van de ambtshalve toets of uitstel van vertrek verleend moet worden op grond van artikel 64 Vw. Er zal in deze situatie geen asielvergunning verleend worden, behoudens de situaties zoals omschreven in het in A3/7.6 neergelegde overgangsrecht. Voor de geldende beleidsregels en het overgangsrecht, zie paragraaf A3/7 Vc. Indien er geen ambtshalve toets plaatsvind, maar het meeromvattend asielbesluit ook als terugkeerbesluit moet worden aangemerkt, toetst de IND – in het kader van dat terugkeerbesluit – eveneens of er sprake is van schending van artikel 3 EVRM vanwege medische redenen.

U

Paragraaf C2/10.1.6 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

10.1.6. Terugkeerbesluit

In beginsel omvat een besluit tot intrekking of van niet-verlenging van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ook een terugkeerbesluit. Paragraaf C2/3.3 Vc is van toepassing.

V

Paragraaf C5/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden:

2.2. Ingangsdatum verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd

Tijdig ingediende aanvragen

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is ingediend voor afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd geldt conform artikel 44, vierde lid, Vw als ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de dag, dat de vreemdeling aan alle voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd voldoet. Verlening vindt echter niet eerder plaats dan met de dag waarop de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is aangevraagd.

Niet tijdig ingediende aanvragen

Als de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, geldt als ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de dag dat de vreemdeling aan alle voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd voldoet.

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd tot de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ter overbrugging van de periode zonder kennelijk verblijfsrecht, als:

  • de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verlopen op of na 1 oktober 2018;

  • er (nog) geen besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus is genomen;

  • het besluit tot beëindiging van de internationale beschermingsstatus op dat moment nog niet in rechte vaststaat; en

  • de vreemdeling aan alle voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd voldoet.

W

De in deel A Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen afkortingenlijst wordt vervangen door de gewijzigde afkortingenlijst als aangegeven in bijlage 1.

X

Het Model M101 Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

Y

Het Model 107-A Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.

Z

Het Model 107-B Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.

AA

Het Model 107-C Vreemdelingencirculaire 2000 is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 5.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2022.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 23 september 2022

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, B.J.Th. ter Heerdt waarnemend directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Afkortingenlijst

ABRvS

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

AC

aanmeldcentrum

ACRU

aanvullende Cao Rijk uitzendingen

ACVZ

Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken

AIVD

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

amv

alleenstaande minderjarige vreemdeling

Anw

Algemene nabestaandenwet

AOW

Algemene Ouderdomswet

APV

AVG

Algemene Plaatselijke Verordening

Algemene verordening gegevensbescherming

awb

Algemene wet bestuursrecht

B&W

college van burgemeester en wethouders

Benelux

België, Nederland, Luxemburg

BIG-register

Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg

BMA

Bureau Medische Advisering

BRP

basisregistratie personen

BuPo

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

BuWav

Besluit uitvoering wet arbeid vreemdelingen 2022

BuZa

bv

(Minister/Ministerie van) Buitenlandse Zaken

besloten vennootschap

BVID

BVV

Basisvoorziening Identiteitsvaststelling

Basisvoorziening vreemdelingensysteem

BW

Burgerlijk Wetboek

BZK

(Minister/Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Cao

collectieve arbeidsovereenkomst

CIR

Centraal Insolventieregister

COA

Centraal Orgaan opvang asielzoekers

COVOG

Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag

Crebo

Centraal register beroepsopleidingen

CROHO

Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs

cv

commanditaire vennootschap

DBIN

Directie Buitenlandse Investeringen in Nederland

DGPJS

Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties

DLOS

Dienst Landelijke Operationele Samenwerking

DNA

deoxyribonucleic acid (desoxyribonucleïnezuur)

DT&V

Dienst Terugkeer en Vertrek

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs, voorheen IB-Groep en CFI

EBV

Elektronisch Berichtenverkeer

EER

Europese Economische Ruimte

EEG

Europese Economische Gemeenschap

EG

Europese Gemeenschap

EHRM

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EU

Europese Unie

EVRM

Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden

EZ

(Minister/Ministerie van) Economische Zaken en Klimaat

E&S

Executie en Signalering systeem

Flexwet

Wet Flexibiliteit en Zekerheid

GGD

Gemeentelijke Gezondheidsdienst

GG&GD

Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst in de gemeente Utrecht

GVVA

Gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid

HAV

Haags Adoptieverdrag

hbo

hoger beroepsonderwijs

HKS

Herkenningsdienstsysteem

HKBV

Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996

HvJ EG

Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

IBDP

Internationaal Baccalaureaat Diploma Programma

IND

Immigratie- en Naturalisatiedienst

IOM

Internationale Organisatie voor Migratie

IPS

Insurance Passport For Students

IVA regeling

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten

IVBPR

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

IVRK

Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind

J&V

(Minister/Ministerie) Justitie en Veiligheid

JDS

Justitieel Documentatie Systeem

jo

juncto/junctis

JustID

Justitiële Informatiedienst

KLM

Koninklijke Luchtvaart Maatschappij

KMar

Koninklijke Marechaussee

KNAW

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen

KNIL

Koninklijk Nederlands-Indisch Leger

LEC EGG

Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld

mbo

middelbaar beroepsonderwijs

MSV

Melding Sociale Verzekeringen

MTV

Mobiel Toezicht Veiligheid

MvT

Memorie van toelichting

Mvv

machtiging tot voorlopig verblijf

NFIA

Netherlands Foreign Investment Agency

ngo

non-gouvermentele organisatie

NIP

Nederlands Instituut van Psychologen

NJi

Nederlands Jeugdinstituut

NOD

Nederlandse Onderzoek Databank

NSIS

Nationaal Schengen Informatie Systeem

Nuffic

Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs

nv

naamloze vennootschap

NvT

Nota van Toelichting

NVVB

Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken

OCW

(Ministerie/Ministerie van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OM

Openbaar Ministerie

Pb.

Publicatieblad

PIL

Protocol Identificatie en Labeling

PTSS

posttraumatische stressstoornis

Pw

Participatiewet

RANOV

Regeling ter Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet

Rbtv

Register beëdigde tolken en vertalers

REAN

Return and Emigration of Aliens from the Netherlands

ROC

Regionaal Opleidingscentrum

RuWav

Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022

Rva

Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005

Rvb

Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

rvc

raad van commissarissen

RvR

Raad voor Rechtsbijstand

RWN

Rijkswet op het Nederlanderschap

SBB

stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

SGC

Verordening (EU) nr. 2016/399 van het Europees parlement en de Raad betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

SIRENE

Supplementary Information Request at the National Entries

SIS

Schengen Informatiesysteem

Stb.

Staatsblad

Stcrt.

Staatscourant

SUO

Schengen Uitvoeringsovereenkomst

SVB

Sociale Verzekeringsbank

SZW

(Minister/Ministerie van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid

tbc

tuberculose

tbs

terbeschikkingstelling

TEV

Toegang en Verblijf

Trb.

Tractatenblad

TWV

tewerkstellingsvergunning

UNDP

United Nations Development Programme

UNHCR

United Nations High Commissioner for Refugees

UNRWA

United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East

UWV

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

Vb

Vreemdelingenbesluit

vbl

vrijheidsbeperkende locatie

Vc

Vreemdelingencirculaire

VIS

Verificatie Informatie Systeem

VN

Verenigde Naties

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

vo

voortgezet onderwijs

vof

vennootschap onder firma

VOG

Verklaring Omtrent het Gedrag

VOG-NP

VOG natuurlijke personen

VOG-RP

VOG rechtspersonen

VRIS

Vreemdelingen in de Strafrechtketen

VV

Voorschrift Vreemdelingen

Vw

Vreemdelingenwet

Wajong

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

WAO

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Wav

Wet arbeid vreemdelingen

WAZ

regeling Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

WBV

Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire

WGA

Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikten

WHP

Working Holiday Program

WHS

Working Holiday Scheme

WHW

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Wi

Wet inburgering

WIA

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

WIN

Wet inburgering nieuwkomers

WML

Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag

wo

wetenschappelijk onderwijs

Wobka

Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

WSF

Wet op de Studiefinanciering

Wsw

Wet sociale werkvoorziening

WvSr

Wetboek van Strafrecht

WvSv

Wetboek van Strafvordering

WW

Werkloosheidswet

ZHP

Zeehavenpolitie

Zvw

Zorgverzekeringswet

ZW

Ziektewet

BIJLAGE 2

Model M101: Ontvangstbewijs voor het tijdelijk in bewaring nemen van reis- en/ of identiteitspapieren

BIJLAGE 3

Model M107-A: Kennisgeving als bedoeld in artikel 62a Vw, al of niet gepaard met een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, eerste of tweede lid, Vw

BIJLAGE 4

Model M107-B: Inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, eerste en tweede lid, Vw

BIJLAGE 5

M107-C: Intrekking Terugkeerbesluit en/of opheffing Inreisverbod

TOELICHTING

Algemeen

Dit verzamel-WBV strekt tot aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000 en bevat verbeteringen en verduidelijkingen van bestaande beleidsregels, redactionele aanpassingen en verwerking van jurisprudentie.

Artikelsgewijs

A, E, Y-AA

Een vreemdeling met een zwaar inreisverbod en rechtmatig verblijf in een andere lidstaat van de EU (met uitzondering van Ierland) aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein wordt nationaal gesignaleerd in E&S als de verblijfgevende lidstaat het verblijfsrecht van de vreemdeling niet intrekt. Dit betekent dat het inreisverbod enkel nationaal werkt en enkel nationaal rechtsgevolgen heeft.

De duur van een nationaal geldend inreisverbod gaat lopen op het moment dat de vreemdeling vertrekt uit Nederland. Immers, bij rechtmatig verblijf in een andere lidstaat en een nationaal werkend inreisverbod kan redelijkerwijs niet worden verlangd dat de vreemdeling eerst het grondgebied van de lidstaten dient te verlaten, voordat het inreisverbod gaat lopen. De vreemdeling moet zijn vertrek uit Nederland aannemelijk maken.

In het beleid was eerder niet expliciet opgenomen dat de duur van een nationaal geldend inreisverbod gaat lopen vanaf het moment dat de vreemdeling uit Nederland vertrekt. Daarnaast is het voor het ingaan van de duur van een nationaal geldend inreisverbod niet vereist dat de vreemdeling enkel verblijft in de lidstaat waar hij verblijfsrecht heeft. Het gaat er om dat hij niet meer in Nederland is en buiten Nederland (ver)blijft tijdens de duur van het nationaal werkende inreisverbod. Om die reden is de tekst ‘vertrekt naar en verblijft in de lidstaat waar hij verblijfsrecht heeft’ geschrapt.

Met het vertrek naar de verblijfgevende lidstaat of een andere lidstaat in de EU (met uitzondering van Ierland), Noorwegen, IJsland, Zwitserland of Liechtenstein voldoet de vreemdeling niet aan zijn terugkeerverplichting. De vreemdeling voldoet aan deze terugkeerverplichting als hij vertrekt naar een land buiten de EU, Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein. Dit kwam onvoldoende tot uitdrukking in het beleid A3/1.1 Vc. Daarom is dit daar verduidelijkt.

De terminologie is in de modellen M107-A, M107-B en M107-C in lijn gebracht met de hiervoor bedoelde wijzigingen in de tekst van de Vc.

B

Naar aanleiding van de evaluatie van het medisch beleid sinds het arrest Paposhvili van 13 december 2016 (EHRM, Paposhvili v. België, 13 december 2016, nr. 41738/10) en gesprekken met het maatschappelijk middenveld over de uitwerking van het medisch beleid, is in paragraaf A3/7.1.5 Vc duidelijk gemaakt welke bewijsstukken een vreemdeling kan aanleveren als hij wil onderbouwen dat de zorg in het land van herkomst niet toegankelijk is. De bewijslast ligt daarbij bij de vreemdeling, maar de IND kan niet het onmogelijke tegenwerpen.

Voor de beoordeling is het cruciaal dat de vreemdeling inzicht geeft in de kosten van de behandeling ter plekke, zijn financiële situatie, de mogelijkheid om een zorgkostenverzekering af te sluiten, de verwachtingen over wat hij kan verdienen aan loon en in hoeverre familieleden een bijdragen kunnen leveren aan de zorgkosten. Ook is het relevant om te weten hoe vaak de vreemdeling -voor zijn behandeling- naar de zorginstelling moet reizen en hoeveel tijd hij daarmee kwijt is.

De reactietermijn voor de bewijsstukken is verder verlengd van twee naar vier weken, omdat de informatie in het land van herkomst opgevraagd moet worden.

C, D

De evaluatie van het medisch beleid sinds het arrest Paposhvili van 13 december 2016 (EHRM, Paposhvili v. België, 13 december 2016, nr. 41738/10) is naar de Tweede Kamer gestuurd (brief van 20 mei 2022 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer, kenmerk: 3592000). Gelet op de bevindingen van de evaluatie is besloten dat het onderzoek beschreven in paragraaf A3/7.3.2.2 Vc, ondanks de inspanningen van de DT&V, onvoldoende bijdraagt aan daadwerkelijke terugkeermogelijkheden voor de vreemdelingen die het betreft.

Uit de evaluatie volgt dat de onderzoeken in de praktijk vanwege verschillende factoren niet leiden tot daadwerkelijk vertrek. Zo kunnen de afspraken die de DT&V heeft gemaakt rondom de terugkeer van de vreemdeling verstrijken vanwege tijdsverloop, bijvoorbeeld doordat de vreemdeling rechtsmiddelen heeft ingediend en de uitkomst hiervan in Nederland mag afwachten. Ook kan de medische situatie van de vreemdeling veranderen, waardoor het onderzoek van de DT&V niet meer actueel is op het moment dat vertrek aan de orde zou zijn. Daarnaast zijn de doorlooptijden van deze procedures hoog.

Gelet op het voorgaande is besloten het DT&V-onderzoek niet meer uit te voeren. Daarom komt paragraaf A3/7.3.2.2 Vc te vervallen. Daarnaast is in paragraaf A3/7.3.2.4 Vc een verwijzing naar deze paragraaf verwijderd.

F

In paragraaf A4/3.6 Vc is een onjuiste verwijzing naar het duurzaamheids- en proportionaliteitsbeleid van 1F aangepast.

G

Aan paragraaf A4/3.7 Vc is een inleidende paragraaf toegevoegd die tevens een leeswijzer voor de rest van de paragraaf bevat.

In paragraaf A4/3.7.2 Vc zijn een aantal gegevens toegevoegd of verduidelijkt die de vreemdeling moet overleggen bij zijn aanvraag voor het tijdelijk opheffen van zijn ongewenstverklaring. Tevens is expliciet toegevoegd dat er een reden moet worden gegeven voor het niet kunnen verstrekken van bepaalde gegevens. De IND zal deze reden(en) dan betrekken bij de beoordeling.

In paragraaf A4/3.7.3 Vc zijn een aantal redactionele wijzigingen doorgevoerd.

In paragraaf A4/3.7.4 Vc is het beleid voor het tijdelijk opheffen van een ongewenstverklaring van een vreemdeling die een gevaar vormt voor de nationale veiligheid aangescherpt. De IND kan expliciet de nationale veiligheid betrekken bij haar afweging om de ongewenstverklaring tijdelijk op te heffen. De IND weegt hierbij het belang van de nationale veiligheid af tegen het belang van de strafrechtelijke vervolging en de mogelijkheden voor vertrek uit Nederland. Daarnaast is expliciet opgenomen dat de IND haar besluit voorlegt aan Onze Minister. Dit beleid is opgenomen onder paragraaf A4/3.7.4 Vc. Nu deze paragraaf extra is ingevoegd, zijn de daaropvolgende paragrafen vernummerd.

In paragraaf A4/3.7.5 en A4/3.7.6 Vc zijn specifieke beleidsregels opgenomen voor het tijdelijk opheffen van een ongewenstverklaring als de nationale veiligheid in het geding is.

Daarnaast is de verwijzing naar artikel 6, vijfde lid, onder c, SGC uit A4/3.7.6 Vc geschrapt. De reden hiervoor is dat artikel 6, vijfde lid onder c, SGC niet ziet op de situatie die in A4/3.7.6 Vc is beschreven. Immers, in A4/3.7.6 Vc staat de situatie beschreven dat Nederland een vreemdeling ongewenst heeft verklaard en deze ongewenstverklaring tijdelijk opheft. Dit beleid geldt conform A4/2.5.4 Vc ook als aan een vreemdeling een inreisverbod is opgelegd. Nederland verleent tijdelijk toegang, ondanks de signalering. Omdat dit een interne aangelegenheid van Nederland is, is het informeren van andere lidstaten niet nodig. Artikel 6, vijfde, onder c, SGC daarentegen ziet op de situatie dat de vreemdeling is gesignaleerd door een andere lidstaat en Nederland tijdelijk toegang verleent. In dat geval informeert Nederland de signalerende lidstaat.

Tenslotte is de verwijzing naar A2/12 Vc geschrapt in A4/3.7.6 Vc. In A2/12 Vc staat geen handelwijze beschreven die de ambtenaar belast met de grensbewaking volgt bij het tijdelijk opheffen van de ongewenstverklaring.

Voor aanvragen van een internationaal strafhof of tribunaal geldt een specifiek beleidskader. Dit is toegevoegd in A4/3.7.7 Vc.

H

Als algemene regel geldt dat een aanvraag van een mvv-plichtige vreemdeling wordt afgewezen indien er niet wordt beschikt over een geldige mvv en er geen sprake is van een vrijstellingsgrond. Naar aanleiding van de jurisprudentie is het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond de afgelopen jaren niet meer toegepast bij Turkse werknemers, Turkse zelfstandigen en hun gezinsleden die vallen onder de werking van het Associatierecht EEG-Turkije, omdat dit een niet toegestane aanscherping zou zijn in de zin van de standstillbepalingen. Sindsdien worden de aanvragen van deze vreemdelingen, die in Nederland worden ingediend zonder dat er beschikt wordt over een geldige mvv, niet afgewezen op het mvv-vereiste indien aan de overige voorwaarden voor het gevraagde verblijfsdoel wordt voldaan. Vrijstelling van het mvv-vereiste gebeurt op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder e, Vb.

Zoals volgt uit het arrest Yön van het HvJEU (C-123/17) kan het mvv-vereiste, vanwege dwingende redenen van algemeen belang, wel als zelfstandige afwijzingsgrond worden toegepast op vreemdelingen die vallen onder het Associatierecht. Als dwingende redenen van algemeen belang worden hier het effectief beheer van de migratiestromen, het voorkomen en tegengaan van illegaal verblijf en het voorkomen van illegale arbeid aangemerkt. Het mvv-vereiste als zelfstandige afwijzingsgrond wordt geschikt geacht om de verwezenlijking van de nagestreefde doelen te waarborgen, omdat het de Staatssecretaris in staat stelt om voorafgaande aan de feitelijke binnenkomst van de vreemdeling te onderzoeken of deze aan alle voor zijn toelating gestelde vereisten voldoet. Verder wordt het mvv-vereiste geacht te voldoen aan het evenredigheidsbeginsel, omdat de vreemdeling wordt vrijgesteld van dit vereiste als hij aan alle overige voorwaarden voldoet én er bovendien sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden op grond waarvan de afwijzing van de aanvraag op het mvv-vereiste als onevenredig moet worden beschouwd. In een individueel besluit zal worden gemotiveerd of de bij de aanvraag aangevoerde omstandigheden tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor de vreemdeling moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Op deze wijze wordt voldoende rekening gehouden met de persoonlijke situatie van de vreemdeling en worden stelselmatige weigeringen voorkomen.

Daarnaast kunnen ook de overige limitatief genoemde uitzonderingen in artikel 3.71 Vb, waaronder de hardheidsclausule, tot de conclusie leiden dat er in een individueel geval van het mvv-vereiste dient te worden vrijgesteld. In zo’n geval betreft het geen vrijstelling op grond van het Associatierecht.

De overgangsperiode loopt tot 1 oktober 2022. Aanvragen die vóór 1 oktober 2022 door de IND worden ontvangen, worden beoordeeld conform de huidige werkwijze. Dat wil zeggen dat deze aanvragen niet worden afgewezen op het mvv-vereiste indien aan de overige voorwaarden voor het gevraagde verblijfsdoel wordt voldaan.

Paragraaf B1/4.1 Vc is hierop aangepast.

I

Het uitgangspunt is dat de verjaring pas aanvangt als het vonnis onherroepelijk is geworden. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat de straf gelijk aanvangt. Als de straf niet gelijk aanvangt, start de verjaring ook niet bij onherroepelijkheid. Zoals de tekst van B1/4.4 Vc onder het kopje Termijnen luidde, zou verjaring enkel bij een vonnis bij verstek pas na latere tenuitvoerlegging van de straf beginnen. Maar dit geldt bijvoorbeeld ook als de vreemdeling tussen het vonnis en aanvang van zijn detentie verdwijnt en de straf pas later (of nog niet) heeft plaatsgevonden. Door aan de tekst van B1/4.4 Vc onder het kopje Termijnen ‘bijvoorbeeld’ toe te voegen, is duidelijk gemaakt dat verstek niet de enige mogelijkheid is waarbij verjaring pas later aanvangt. Zolang de verjaring niet is aangevangen en verlopen, kan het misdrijf worden tegengeworpen.

J

Naar aanleiding van signalen dat de au pair-regeling oneigenlijk wordt gebruikt om arbeid te faciliteren in plaats van culturele uitwisseling te stimuleren heeft de Staatssecretaris besloten om twee aanvullende voorwaarden in te voeren:

  • 1. De au pair is ongehuwd en heeft geen (pleeg)kinderen;

  • 2. De au pair is niet ouder dan 25 jaar op het moment dat de aanvraag wordt ingediend.

Ad 1:

Au pairs zullen voortaan een gelegaliseerd of geapostilleerd en vertaald uittreksel dat is afgegeven door een daarvoor bevoegde autoriteit van het land van herkomst (ongehuwdverklaring) moeten overleggen bij het au pair-bureau. Dit document geeft niet alleen het au pair-bureau meer zekerheid, maar biedt ook de IND een extra handvat om zijn toezichthoudende rol te kunnen vervullen.

Ten aanzien van het ouderschap zullen au pairs een eigen verklaring bij het au-pairbureau moeten overleggen. Het au pair-bureau zal als erkend referent verantwoordelijk worden voor het toetsen en verwerken van de ongehuwdverklaring en de eigen verklaringen van de au pair.

Mocht na de vergunningverlening het au pair-bureau erachter komen dat de au pair ten tijde van de aanvraag toch gehuwd is en/of (pleeg)kinderen heeft, dan moeten zij dit via de gebruikelijke kanalen melden aan de IND (artikel 4.19, eerste lid, aanhef onder j, VV).

Ad 2:

Er kan worden verondersteld dat oudere au pairs relatief vaker kinderen en/of een partner hebben die afhankelijk zijn van het inkomen van de au pair. Dat brengt een hoger risico op oneigenlijk gebruik met zich mee. Gelet hierop is besloten om personen, ten tijde van de aanvraag ouder dan 25, uit te sluiten van de au-pairregeling. Met deze aanscherpingen sluit Nederland beter aan bij de eisen van andere Europese landen.

Deze aanscherpingen gaan op 1 oktober 2022 in en zijn alleen van toepassing op aanvragen die op of na 1 oktober 2022 zijn ingediend.

K

In 2014 is de leeftijdsgrens voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd hebben onder de beperking studie geschrapt uit artikel 20 Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 2014, 514). De Vreemdelingencirculaire is hier in 2014 niet op aangepast. Deze omissie is met deze wijziging hersteld.

L-M

Een vreemdeling kan in aanmerking komen voor rechtmatig verblijf op grond van inkomende mobiliteit op grond van studie of onderzoek. In de praktijk komt het voor dat de lidstaat waar de vreemdeling verblijf heeft geen verblijfsvergunning afgeeft met een duidelijke vermelding van het verblijfsdoel (studie of onderzoek). Dat zou betekenen dat een vreemdeling in Nederland niet in aanmerking zou kunnen komen voor rechtmatig verblijf op grond van inkomende mobiliteit. Het ontbreken van het verblijfsdoel ‘studie’ op de door de eerste lidstaat afgegeven verblijfsvergunning hoeft niet in de weg te staan aan de effectuering van het recht op mobiliteit. Het is dan wel de verantwoordelijkheid van de vreemdeling dat hij aantoont dat hij in de betreffende lidstaat een verblijfsrecht heeft voor studie of onderzoek. Paragraaf B3/2.1 Vc en B6/2.4 Vc zijn hierop aangepast.

N

In B8/2.3 Vc onder het kopje Huiselijk geweld is bij de eerste bullet het woord ‘geweld’ weggevallen. Deze omissie is met deze wijziging hersteld. Daarnaast zijn een aantal redactionele wijzigingen doorgevoerd om de leesbaarheid te vergroten.

O

De voorwaarden voor ontheffing van het inburgeringsvereiste op grond van het aantoonbaar voldoende ingeburgerd zijn, zijn cumulatief. Ten onrechte is onder C. Ontheffing vanwege aantoonbaar voldoende inburgering (AVI) ‘of’ gebruikt tussen de verschillende voorwaarden. Dit suggereert ten onrechte een alternatieve opsomming. Met deze wijziging is dat hersteld in ‘en’ waardoor de opsomming nu cumulatief is.

P

Op 20 juli 2022 is de ‘Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 18 juli 2022, nummer 4095825, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000’, gepubliceerd in de de Staatscourant (Staatscourant 2022, 19358), waarbij de in paragraaf B9/8.5 Vc genoemde categorie bij ministeriële regeling is aangewezen (zie artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder l, VV). In de tekst van paragraaf B9/8.5 Vc is daarom een verwijzing naar de grondslag in het VV opgenomen.

Q

In paragraaf C1/1 Vc is een verouderde verwijzing geüpdatet. Hiermee is geen beleidswijziging beoogd.

R

Als een alleenstaande minderjarige vreemdeling zijn leeftijd niet met bewijsmiddelen kan aantonen en er twijfel bestaat over de gestelde minderjarigheid, kan de IND een medisch leeftijdsonderzoek aanbieden. Bij het medisch leeftijdsonderzoek worden röntgenopnamen gemaakt van de groeischijven in het hand/polsgebied en – bij uitrijping daarvan – ook van de sleutelbeenderen. Door een forensisch antropoloog wordt bij uitrijping van de groeischijven van het de sleutelbeenderen bepaald of de mate van uitrijping past bij de door de vreemdeling opgegeven leeftijd. De sleutelbeenderen zijn normaliter de laatste pijpbeenderen die in het menselijk lichaam tot rijping komen. Over de interindividuele variatie in de leeftijd waarop rijping van de sleutelbeenderen plaatsvindt, zijn diverse studies gepubliceerd. Uit literatuuronderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is gebleken dat de jongste individuen met een volledig uitgerijpt sleutelbeen allen ten minste 18 jaar oud zijn, waar dit voorheen 20 jaar was. In dit verband wordt verwezen naar de vakbijlage van het NFI. Bij een uitgerijpt sleutelbeen wordt voortaan uitgegaan van een bodemleeftijd van 18 jaar.

S

In C2/3.2 Vc onder het kopje ‘vervolging wegens dienstweigering of desertie’ is verduidelijkt dat niet elke veroordeling van een conflict door de internationale gemeenschap voldoende is om aan te nemen dat de uitoefening van militaire dienst ook strafbare feiten of handelingen onder 1F inhouden. Uit deze veroordeling moet blijken dat de handelingen of feiten strijdig zijn met de grondbeginselen van humaan gedrag of strijdig zijn met de fundamentele normen die gelden tijdens een gewapend conflict. Dit blijkt uit de uitspraak Antikian (REK, 12 april 1995 (RV 1995,7), r.o. 6) en het UNHCR Handboek 2019, onder punt 171.

Daarnaast zijn in dit kopje een aantal redactionele wijzigingen doorgevoerd.

T

In paragraaf C2/3.3 Vc is een typefout hersteld, zodat het juiste artikelnummer is genoemd voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd: artikel 29 Vw.

U

De ABRvS heeft op 8 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1530) geoordeeld dat de IND ook een terugkeerbesluit moet opleggen als een vreemdeling uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw krijgt. In C2/10.1.6 Vc was de uitzondering opgenomen dat als bij een intrekking of niet-verlenging van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw wordt verleend, de IND geen terugkeerbesluit oplegt. Dit is niet in lijn met de uitspraak van de ABRvS. Daarom is deze passage geschrapt.

V

Paragraaf C5/2.2 Vc is aangepast, omdat er signalen zijn binnengekomen dat de tekst en uitleg van de paragraaf niet helder genoeg was. Door het toevoegen van tussenkopjes en aanvullende tekst is daarom beoogd duidelijker te maken welke ingangsdatum geldt voor een tijdig ingediende aanvraag en welke ingangsdatum geldt voor een niet tijdig ingediende aanvraag. Met deze wijziging is geen beleidswijziging beoogd.

W

De afkortingenlijst van deel A van de Vc is bezien op onvolkomenheden, nadat was opgemerkt dat enkele hyperlinks niet juist door koppelden. Om dit op te lossen is aan alle afkortingen die onjuist door koppelden een jaartal toegevoegd. Daarnaast zijn een aantal afkortingen van vervallen regelingen en wetten geschrapt en is de volgorde (weer) kloppend gemaakt. Met deze aanpassingen is geen beleidswijziging beoogd.

X

In model M101 is ter verduidelijking de mogelijkheid toegevoegd om aan te vinken of een document in bewaring is genomen in het kader van de asielprocedure of in het kader van het terugkeerproces.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, B.J.Th. ter Heerdt waarnemend directeur-generaal Migratie

Naar boven