Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 22 september 2022, nummer WBN-A 2022/4, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, toegespitst op het gebruik in Aruba

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 1. Algemeen

Uit de formulering van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN volgt dat toelating alleen van toepassing is op een vreemdeling. Dat betekent dat perioden waarin een optant of verzoeker Nederlander was, niet meetellen bij de berekening van de periode van toelating, en dat met een eventuele verkrijging van het Nederlanderschap de periode van toelating eindigt.

Of en vanaf welk moment sprake is van toelating is op zich een vreemdelingenrechtelijke vraag en moet door het bevoegd gezag in Aruba beantwoord worden. In het Arubaans vreemdelingenrecht moet rekening worden gehouden met de toepasselijke Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering (LTUV) en jurisprudentie.

Let op! Per 1 juli 2006 is de Landsverordening toelating en uitzetting (LTU) gewijzigd in Landsverordening toelating, uitzetting en verwijdering (LTUV). In de Handleiding wordt verwezen naar beide landsverordeningen door het gebruik van de afkorting LTU(V).

Toelating in Aruba moet door de vreemdeling worden aangetoond aan de hand van een verblijfsdocument. Zie hiervoor paragraaf 2 Toelating.

Let op! Het aantonen van toelating met een bewijsmiddel (verblijfsdocument) geldt ook voor minderjarige vreemdelingen die op grond van de LTU(V) zelfstandig in het bezit moeten zijn van een verblijfsdocument.

B

Toelichting ad artikel 1, tweede lid HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden

1-2. Toelichting ad artikel 1, tweede lid

Behoudens voor de toepassing van artikel 15A, onder a, van deze rijkswet wordt mede verstaan onder:

  • a. echtgenoot: de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede de partner in een buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 61 en 62 Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek wordt erkend, en

  • b. huwelijk: het in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede het buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 61 en 62 Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek wordt erkend.

Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap, die niet van toepassing is in Aruba, vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:60 BW-NL tot en met artikel 10:91 BW-NL van toepassing. Artikel 10:91 BW-NL bepaalt dat het conflictenrecht van artikel 10-60 BW-NL tot en met artikel 10:91 BW-NL van toepassing is op geregistreerde partnerschappen die vanaf 1 januari 2005 zijn aangegaan.

In het kader van de RWN worden in Europees Nederland geregistreerde partnerschappen gelijkgesteld met een huwelijk. Met ingang van 1 januari 2005 worden buiten Europees Nederland geregistreerde partnerschappen gelijkgesteld met een huwelijk, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN. Dit betekent dat op of na 1 januari 2005 voor verkrijging van het Nederlanderschap op gelijke wijze als een huwelijkspartner in aanmerking komt, de partner van een Nederlander als het partnerschap in het buitenland is geregistreerd en op grond van artikel 10:60 BW-NL tot en met artikel 10:91 BW-NL in Europees Nederland wordt erkend. Sinds 1 september 2021 is het mogelijk een geregistreerd partnerschap in Aruba te sluiten. Omdat Aruba onderdeel is van het Koninkrijk der Nederlanden wordt dit niet als een partnerschap geregistreerd in het buitenland (buiten Nederland) aangemerkt, en is erkenning op grond van artikel 10:60 BW-NL tot en met artikel 10:91 BW-NL niet aan de orde. Dit geregistreerd partnerschap wordt echter niet gelijkgesteld met een huwelijk, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN. Dat betekent dat een vreemdeling die een geregistreerd partnerschap heeft naar Arubaans recht in Aruba niet meerderjarig is geworden in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN, geen Nederlander kan worden op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, RWN of met toepassing van artikel 8, tweede of vijfde lid, RWN en geen beroep kan doen op de uitzondering op de afstandsplicht in artikel 9, derde lid, aanhef onder c, RWN en geen beroep kan doen op de uitzondering op het verlies van het Nederlanderschap in artikel 15, tweede lid, aanhef en onder c, RWN.

De nationaliteitsrechtelijke gelijkstelling van het in Europees Nederland geregistreerde partnerschap en het buiten Europees Nederland geregistreerde partnerschap dat in Europees Nederland wordt erkend, geldt voor alle landen van het Koninkrijk. Het zojuist gestelde, neemt niet weg dat (tot 1 januari 2012 de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap) na 1 januari 2012 artikel 10:60 BW-NL tot en met artikel 10-91 BW-NL alleen in Europees Nederland kan worden toegepast. Dit betekent dus dat (tot 1 januari 2012 de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap) artikel 10:60 BW-NL tot en met artikel 10-91 BW-NL niet van toepassing is in Aruba.

De gelijkstelling geldt echter niet bij de toepassing van artikel 15A, eerste lid, aanhef en onder a, RWN. Hoofdregel van artikel 15A, RWN is dat het Nederlanderschap verloren gaat door vrijwillige verkrijging van de nationaliteit van een land dat partij is bij het Verdrag van Straatsburg. In een aantal gevallen zal dat verlies echter niet intreden. Zo zal het Nederlanderschap niet verloren gaan als het land, waarvan men de nationaliteit heeft verkregen, ook partij is bij het Tweede Protocol en de betrokkene bovendien getrouwd is met een persoon die de nationaliteit van dat land bezit. Deze uitzondering geldt niet als in plaats van een huwelijk sprake is van een geregistreerd partnerschap. Dat vloeit rechtstreeks voort uit de woorden ‘Behoudens voor de toepassing van artikel 15A, onder a, van deze Rijkswet’ in dit artikellid.

In de toelichting bij artikel 15A, aanhef en onder a, RWN is een en ander verder verduidelijkt; zie aldaar voorbeeld 3, in samenhang met voorbeeld 2.

C

Artikel 6 HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap:

    • a. de toegelaten meerderjarige vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is geboren en aldaar sedert zijn geboorte hoofdverblijf heeft;

    • b. de vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is geboren, aldaar gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaren toelating en hoofdverblijf heeft en sedert zijn geboorte staatloos is;

    • c. de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander is erkend en die niet op grond van de artikelen 3 of 4 Nederlander is of is geworden, indien hij onmiddellijk voorafgaand aan de verklaring gedurende een onafgebroken periode van ten minste drie jaren verzorging en opvoeding heeft genoten van de Nederlander door wie hij is erkend;

    • d. de minderjarige vreemdeling die krachtens Nederlandse rechterlijke beslissing of bij zijn geboorte van rechtswege onder het gezamenlijk gezag is komen te staan van een niet-Nederlandse vader of moeder en een ander die Nederlander is, indien hij na het instellen van dat gezag gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaren verzorging en opvoeding heeft genoten van deze Nederlander, en hij zijn hoofdverblijf niet heeft in het land waarvan hij onderdaan is. Op de minderjarige die ten tijde van het afleggen van de verklaring de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, is het vierde lid van dit artikel niet van toepassing;

    • e. de meerderjarige vreemdeling die sedert het bereiken van de leeftijd van vier jaar toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • f. de meerderjarige vreemdeling die te eniger tijd het Nederlanderschap of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander heeft bezeten en in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba tenminste één jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf heeft tenzij hij het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15, eerste lid, onder d of e;

    • g. de vreemdeling die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • h. de vreemdeling die de leeftijd van vijf en zestig jaar heeft bereikt en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • i. de vreemdeling die vóór 1 januari 1985 is geboren uit een moeder die ten tijde van zijn geboorte Nederlander was, terwijl de vader ten tijde van die geboorte niet-Nederlander was;

    • j. het vóór 1 januari 1985 in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij rechterlijke uitspraak geadopteerde niet-Nederlandse kind van een vrouw die op de dag dat de uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen Nederlander was, indien het kind op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was;

    • k. de vreemdeling die is geboren als kind van één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die verkrijging is overleden;

    • l. de vreemdeling die voor de leeftijd van zeven jaar is erkend door één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die verkrijging is overleden;

    • m. de vreemdeling die door één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die verkrijging is overleden, tijdens zijn minderjarigheid is erkend, terwijl hij aangetoond heeft dat die persoon de biologische vader is;

    • n. de vreemdeling die door een gerechtelijke vaststelling van het ouderschap kind is van één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die verkrijging is overleden, indien hij op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was;

    • o. het in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba bij rechterlijke uitspraak geadopteerde kind van één van de in de onderdelen i of j bedoelde personen die het Nederlanderschap heeft verkregen dan wel voor die verkrijging is overleden, indien hij op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig was;

    • p. de vreemdeling die het Nederlanderschap van rechtswege heeft verloren, indien met dat verlies het Unieburgerschap verloren ging en op dat moment redelijkerwijs voorzienbaar was dat dit tot onevenredige gevolgen uit het oogpunt van het Unierecht zou leiden. De herkrijging geschiedt met terugwerkende kracht tot en met het moment waarop het Nederlanderschap verloren ging. Het tweede lid is niet van toepassing.

  • 2. Bij het afleggen van de verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap verklaart de meerderjarige vreemdeling en de minderjarige vreemdeling die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt tevens bereid te zijn bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Het besluit tot bevestiging wordt niet bekendgemaakt dan nadat de verklaring van verbondenheid daadwerkelijk is afgelegd.

  • 3. De autoriteit die de verklaring in ontvangst neemt, beoordeelt aan de hand van de haar overgelegde stukken de gronden waarop de verklaring berust. Indien de verklaring strekt tot herkrijging van het Nederlanderschap als bedoeld in het eerste lid, onder p, vraagt de autoriteit advies aan Onze Minister. Indien aan de vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.

  • 4. Zij weigert de bevestiging indien op grond van het gedrag van de persoon, die de verklaring betreft, ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk, tenzij volkenrechtelijke verplichtingen zich daartegen verzetten.

  • 5. Zij beslist binnen dertien weken na de inontvangstneming van de verklaring; deze termijn kan éénmaal met ten hoogste dertien weken worden verlengd.

  • 6. Indien een persoon op wie de verklaring betrekking heeft, geen geslachtsnaam of voornaam heeft of indien de juiste spelling daarvan niet vaststaat, wordt deze in overleg met hem vastgesteld en in de bevestiging vermeld; zijn naam wordt daarin zonodig in de in het Koninkrijk gebruikelijke lettertekens overgebracht.

  • 7. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder a en b, wordt geboorte aan boord van een in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba te boek gesteld zeeschip of luchtvaartuig gelijk gesteld met geboorte in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 8. Het minderjarige niet-Nederlandse kind van de vader, moeder of adoptiefouder als bedoeld in artikel 11, achtste lid, die een verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap aflegt, deelt in die verkrijging, indien het in de verklaring tot dat doel is vermeld en het, behoudens in de gevallen waarin de verklaring wordt afgelegd op grond van het eerste lid, onder c, d of p, sedert het tijdstip van het afleggen van de verklaring toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Kinderen van een kind dat in de verkrijging deelt, delen onder dezelfde voorwaarden in die verkrijging. Een kind dat ten tijde van het afleggen van de bereidverklaring de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, deelt slechts in de verkrijging indien het daarmee uitdrukkelijk instemt, de in het tweede lid bedoelde bereidverklaring, alsmede de verklaring zelf aflegt en jegens hem geen vermoedens bestaan als in het vierde lid bedoeld. Het besluit tot bevestiging wordt niet bekend gemaakt dan nadat de verklaring van verbondenheid daadwerkelijk is afgelegd. Indien de bevestiging strekt tot herkrijging van het Nederlanderschap als bedoeld in het eerste lid, onder p, geschiedt die herkrijging met terugwerkende kracht en behoeft geen verklaring van verbondenheid te worden afgelegd.

  • 9. Aan de vreemdeling die te eniger tijd het Nederlanderschap door optie heeft verkregen, staat van de in het eerste lid genoemde mogelijkheden tot herkrijging van het Nederlanderschap door optie alleen die bedoeld onder f en p, open.

    Verwijzingen

    RWN: artikelen 1; 2; 8; 9; 12; 13; 14.1; 21; 22; 23; 26 en 28

    RRWN: artikelen II.2 en V.1

    BVVN: artikelen 3 t/m 12 en 73

    Awb: artikelen 4:5; 4:7; 4:15 en hoofdstukken 6 t/m 8

    BW: artikelen 1:5; 1:253aa; 1:253sa en 1:253t

    Boek 10 BW: artikelen 22 lid 2 en 25 lid 1 onder a, 25 lid 1 onder b, 25 lid 2, 29, 58

    WRvS: artikelen 37 en 39

    Verdragen: artikel 1 Overeenkomst van Rome inzake de wettiging door huwelijk;

    artikelen 1 en 12 Verdrag van New York ter beperking der staatloosheid;

    artikelen 6.1a en 6.2b Europees Verdrag inzake nationaliteit.

    Overgangsrecht

    Zie artikel 26 RWN voor tijdelijk soepelere voorwaarden voor optie door bepaalde categorieën oud-Nederlanders. Zie voor de gevolgen van een erkenning van een minderjarige door een Nederlandse man vóór 1 april 2003, de toelichting bij artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN, onder ‘Erkenning van minderjarigen vóór 1 april 2003’.

D

Toelichting ad artikel 6 eerste lid, aanhef en onder a HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

6-1-a. Ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a

Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: De toegelaten meerderjarige vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is geboren en aldaar sedert zijn geboorte hoofdverblijf heeft.

Een vreemdeling die de optieverklaring aflegt verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN, als:

  • hij meerderjarig is. Hij moet dus ten minste achttien jaar oud zijn of voordien gehuwd zijn (geweest) (zie voor uitleg van het begrip ‘meerderjarige’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN). Onder huwelijk wordt hier mede verstaan een in Nederland geregistreerd partnerschap of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN (zie de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN);

  • hij in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is geboren, waarbij een geboorte aan boord van een in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba te boek gesteld zeeschip of luchtvaartuig gelijk wordt gesteld met een geboorte in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (zie ook hieronder de toelichting bij artikel 6, zevende lid, RWN);

  • hij sedert zijn geboorte onafgebroken hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Een optant die afwisselend hoofdverblijf heeft gehad in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba voldoet ook aan deze voorwaarde, indien dat hoofdverblijf aaneengesloten is geweest. Het hoofdverblijf moet tijdens de behandeling van de optie voortduren tot en met het moment van de beslissing op de optie. Zie voor uitleg van het begrip ‘hoofdverblijf’ de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN;

  • hij op het moment van de bevestiging van de verkrijging in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is toegelaten. Het moment van bevestiging is in dit opzicht bepalend. Niet is vereist bij deze categorie optanten dat hij sedert zijn geboorte onafgebroken toelating in het Koninkrijk heeft gehad. Verblijfsgaten spelen hier dus geen rol. Van toelating in Aruba als bedoeld in de RWN is sprake indien optant rechtmatig verblijf heeft op grond van 1, 3 en 6 LTUV. Optant dient dit rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aan te tonen (zie voor een uitleg van het begrip ‘toelating’ en de verblijfsdocumenten waarmee dat kan worden aangetoond de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN);

  • hij niet eerder de Nederlandse nationaliteit door optie heeft verkregen (zie de toelichting bij artikel 6, negende lid, RWN);

  • er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (zie ook hieronder de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN en de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN);

  • de bepalingen van artikel 2, tweede lid, RWN in acht zijn genomen (zie de toelichting bij artikel 2, tweede lid, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie de toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

Voorbeeld 1

Tamara is in Aruba geboren en is 27 jaar oud. Zij is uitsluitend in het bezit van de Dominicaanse nationaliteit. Van haar 16e tot haar 17e bezocht zij de high school in de Verenigde Staten. Ze was dat jaar niet ingeschreven in de basisadministratie van Aruba. De rest van haar leven heeft zij altijd in Aruba bij haar Dominicaanse ouders gewoond. Zij is van onbesproken gedrag en in het bezit van een vergunning tot tijdelijk verblijf. Tamara kan niet opteren voor de Nederlandse nationaliteit, omdat zij niet sedert haar geboorte hoofdverblijf in het Koninkrijk heeft gehad. Van haar 16e tot haar 17e had zij immers hoofdverblijf in het buitenland.

Voorbeeld 2

Dario is in Aruba geboren en 21 jaar oud. Hij is uitsluitend in het bezit van de Colombiaanse nationaliteit. Hij woont sinds zijn geboorte in Aruba. Hij is in het bezit van een vergunning tot verblijf. Op zijn 14e heeft Dario een gewapende overval gepleegd op een benzinestation op Saint Martin. Hij heeft hiervoor een jaar in jeugddetentie doorgebracht op Guadeloupe. Kort voor zijn 16e is hij vrijgekomen en onmiddellijk teruggekeerd naar Aruba. Dario kan opteren voor de Nederlandse nationaliteit. Weliswaar heeft hij niet zijn hele leven in het Koninkrijk verbleven, maar de detentie in Guadeloupe geldt niet als onderbreking van zijn hoofdverblijf aangezien hij onmiddellijk na zijn detentie naar Aruba is teruggekeerd. Dat Dario in het verleden buiten het Koninkrijk (namelijk op Saint Martin) een strafbaar feit heeft gepleegd is voor de beoordeling of hij op grond van dit gedrag een gevaar oplevert voor de openbare orde op zichzelf wel relevant. Dario heeft echter gedurende 5 jaar na beëindiging van zijn detentie geen nieuw strafbaar feit gepleegd. Hij heeft daarmee voldaan aan de rehabilitatietermijn (zie de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN).

E

Toelichting ad artikel 6 eerste lid, aanhef en onder b HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

6-1-b. Toelichting Ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b

Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: de vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is geboren, aldaar gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaren toelating en hoofdverblijf heeft en sedert zijn geboorte staatloos is.

Een vreemdeling die de optieverklaring aflegt verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is geboren. Een geboorte aan boord van een in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba te boek gesteld zeeschip of luchtvaartuig wordt gelijk gesteld met een geboorte in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (zie de toelichting bij artikel 6, zevende lid, RWN);

  • hij onmiddellijk voorafgaande aan de bevestiging van de verkrijging een onafgebroken periode van drie jaren toelating en hoofdverblijf in Aruba heeft. Niet is vereist dat de optant was toegelaten op het tijdstip van zijn geboorte. Voor de berekening van de onafgebroken periode van toelating wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Van toelating in Aruba zoals bedoeld in de RWN is sprake indien optant rechtmatig verblijf heeft op grond van de LTUV. Optant dient dit rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aan te tonen. (Zie voor een uitleg van het begrip ‘toelating’, de verblijfsdocumenten waarmee dat kan worden aangetoond én de gegevens in de bevolkingsadministratie, de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Zie voor een uitleg van het begrip ‘hoofdverblijf’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN);

  • de periode van drie jaren toelating en hoofdverblijf moet ‘onafgebroken’ zijn. In bedoelde periode mogen er derhalve geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint opnieuw een termijn van drie jaar te lopen. Of wordt voldaan aan de vereiste periode van onafgebroken toelating zal de Gouverneur in veel gevallen kunnen afleiden uit het verblijfsdocument en de gegevens in de PIVA. In andere gevallen zal de duur van de onafgebroken toelating alleen kunnen worden beoordeeld door de DIMAS aan de hand van de gegevens in het NAVAS. In die situatie zal de Gouverneur de DIMAS verzoeken om aan hem een bericht omtrent toelating af te geven. Het is overigens de bedoeling dat een bericht omtrent toelating alleen wordt gevraagd indien de Gouverneur niet of in onvoldoende mate beschikt over voldoende gegevens. Ook in gevallen waarbij de gegevens in de DIMAS en het overgelegde verblijfsdocument elkaar tegenspreken of er anderszins omstandigheden zijn waardoor gerede twijfel bestaat over de juiste verblijfsrechtelijke positie van de optant, dient een bericht omtrent toelating te worden gevraagd. Voor de gevallen waarin en de wijze waarop een bericht omtrent toelating moet worden gevraagd, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN;

  • hij vanaf zijn geboorte staatloos is (zie voor uitleg van het begrip ‘staatloos’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, RWN);

  • hij niet eerder de Nederlandse nationaliteit door optie heeft verkregen (zie artikel 6, negende lid, RWN);

  • de bepalingen van artikel 2 RWN in acht zijn genomen (zie de toelichting bij artikel 2 RWN); en

  • hij, de meerderjarige dan wel de minderjarige vreemdeling die op het moment van afleggen van de optieverklaring de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

Uit de wettekst volgt dat zowel de meerderjarige als de minderjarige vreemdeling kan opteren op grond van het onderhavige artikellid.

Voor opties op grond van dit artikellid is een termijn van onafgebroken toelating vereist. Onderbrekingen in de verblijfshistorie van deze optanten, de zgn. verblijfsgaten, zijn reden voor weigering van vaststelling van de optieverklaring.

Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b van het Europees Verdrag inzake nationaliteit (Trb. 1998, 149) kan een minderjarige die opteert op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, RWN de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap niet worden geweigerd als er op grond van het gedrag van de optant ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk.

Op grond van artikel 12 in samenhang met artikel 1, eerste en tweede lid, aanhef en onder c van het Verdrag van New York tot beperking der staatloosheid, van 30 augustus 1961 (Trb. 1967, 124) kan een meerderjarige die opteert op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, RWN de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap alleen worden geweigerd indien optant is veroordeeld wegens een misdrijf tegen de nationale veiligheid dan wel wegens een ander misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf van ten minste vijf jaar.

Voorbeeld

A is in Nederland geboren uit een Palestijnse ongehuwde vrouw. De vader van A is onbekend. A en zijn moeder staan in de BRP ingeschreven als zijnde ‘staatloos’. A is vijf jaar oud en is sinds zijn geboorte in Nederland. De aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (verblijfsdocument III) van de moeder van A is niet ingewilligd. Thans is zij daarover in een beroepsprocedure verwikkeld bij de rechtbank. Zowel de moeder van A als A zelf mogen de uitkomst van deze procedure in Nederland afwachten. Een ten behoeve van A afgelegde optieverklaring dient te worden geweigerd. Hij heeft weliswaar gedurende langer dan drie jaar hoofdverblijf in Nederland, maar hij is niet in Nederland toegelaten. De moeder van A wordt vervolgens door de rechter gedeeltelijk in het gelijk gesteld. Aan de moeder van A wordt daarop, mede ten behoeve van A, alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. De verblijfsvergunning wordt echter niet met terugwerkende kracht verleend. Als A en zijn moeder in Nederland hun hoofdverblijf houden en zij verkrijgen – aansluitend op de eerdere vergunning -na drie jaar een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (verblijfsdocument IV) kan wel met succes een optieverklaring ten behoeve van A worden afgelegd. A heeft dan drie jaar toelating en hoofdverblijf in Nederland. Uiteraard moet A op het moment van die optie en de bevestiging van de verkrijging van het Nederlanderschap nog wel in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning.

F

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij minderjarig is. Hij moet dus jonger dan achttien zijn en nimmer gehuwd (geweest) zijn noch in Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan of een buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN (zie de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN);

  • hij door een Nederlandse man is erkend en als gevolg daarvan naar Nederlands c.q. Arubaans (internationaal privaat)recht in een familierechtelijke betrekking tot deze Nederlander is komen te staan of zonder erkenning door wettiging het kind van een Nederlander is geworden;

  • hij gedurende ten minste drie jaar voorafgaande aan de verklaring ononderbroken is verzorgd en opgevoed door deze Nederlander. De periode van verzorging en opvoeding hoeft dus niet pas na de erkenning te beginnen, maar moet in ieder geval voortduren tot de datum waarop de optieverklaring wordt afgelegd;

  • hij niet eerder de Nederlandse nationaliteit door optie heeft verkregen (zie het negende lid);

  • de bepalingen van artikel 2 RWN in acht zijn genomen (zie de toelichting bij artikel 2 RWN);

  • het minderjarige kind dat op het moment van het afleggen van de verklaring zestien jaar of ouder is daarmee uitdrukkelijk instemt. Dit moet blijken uit een schriftelijke verklaring van instemming. Als het kind in de loop van de procedure zestien jaar of ouder wordt, hoeft het niet opnieuw in te stemmen om het Nederlanderschap te kunnen verkrijgen. Als het kind zich voor zijn zestiende jaar schriftelijk heeft uitgesproken tegen de verkrijging, dan geldt dit nadat het zestien jaar is geworden als het ontbreken van instemming. De bevestiging van het Nederlanderschap wordt in dat geval geweigerd (tenzij het zestienjarige kind op eigen initiatief alsnog een andere zienswijze geeft); en

  • het minderjarige kind dat op het moment van het afleggen van de verklaring zestien jaar of ouder is, zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie de toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

G

Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: de meerderjarige vreemdeling die sedert het bereiken van de leeftijd van vier jaar toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Een vreemdeling die een optieverklaring aflegt verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN, als cumulatief:

  • hij meerderjarig is. Hij moet dus ten minste achttien jaar oud zijn of voordien gehuwd zijn (geweest) (zie voor uitleg van het begrip ‘meerderjarig’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN). Onder huwelijk wordt hier mede verstaan een in Nederland geregistreerd partnerschap of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN (zie de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN);

  • hij sedert de leeftijd van vier jaar tot en met het moment van bevestiging van de verkrijging onafgebroken toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voor de berekening van de onafgebroken periode van toelating wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Van toelating in Aruba is sprake indien optant rechtmatig verblijf heeft op grond van de LTUV. Optant dient zijn rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aan te tonen1. Of wordt voldaan aan de vereiste periode van onafgebroken toelating zal de Gouverneur afleiden uit het verblijfsdocument en de gegevens uit de bevolkingsadministratie. In andere gevallen zal de duur van de onafgebroken toelating alleen kunnen worden beoordeeld door de DIMAS aan de hand van de gegevens in het NAVAS. In die situatie zal de Gouverneur de DIMAS verzoeken om aan hem een bericht omtrent toelating af te geven. Het is overigens de bedoeling dat een bericht omtrent toelating alleen wordt gevraagd indien de Gouverneur niet of in onvoldoende mate beschikt over voldoende gegevens. Ook in gevallen waarbij de gegevens in de DIMAS en het overgelegde verblijfsdocument elkaar tegenspreken of er anderszins omstandigheden zijn waardoor gerede twijfel bestaat over de juiste verblijfsrechtelijke positie van de optant dient een bericht omtrent toelating te worden gevraagd. Voor de gevallen waarin de wijze waarop een bericht omtrent toelating moet worden gevraagd wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN;

  • hij niet eerder de Nederlandse nationaliteit door optie heeft verkregen (zie artikel 6, negende lid, RWN);

  • er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (zie de toelichting bij artikel 6, derde lid, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie de toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

Voor opties op grond van dit artikellid is een termijn van onafgebroken toelating vereist. Onderbrekingen in de verblijfshistorie van deze optanten, de zgn. verblijfsgaten, zijn reden voor weigering van vaststelling van de optieverklaring.

Voorbeeld

De twintigjarige A, van Dominicaanse nationaliteit, heeft van haar tweede tot haar achttiende jaar in Aruba gewoond. Zij was daar in het bezit van een vergunning tot verblijf bij moeder. Sindsdien woont zij in verband met haar studie medicijnen aan de Universiteit Utrecht in Nederland. Zij is in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (verblijfsdocument I) in verband met het volgen van studie. Dit is een verblijfsrecht dat naar zijn aard tijdelijk is. A is van onbesproken gedrag. Zij kan bij de burgemeester van haar woonplaats opteren voor de Nederlandse nationaliteit. Immers, zij heeft sinds haar tweede jaar onafgebroken hoofdverblijf en toelating in het Koninkrijk gehad. Thans heeft zij toelating in het Koninkrijksdeel waar zij hoofdverblijf heeft. Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor studie is rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder a, Vw.

H

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 1. Algemeen

Een vreemdeling die een optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN, als cumulatief:

  • hij meerderjarig is: hij moet dus ten minste achttien jaar oud zijn of voordien getrouwd zijn (geweest). Zie voor uitleg van het begrip ’meerderjarige’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN. Onder huwelijk wordt hier mede verstaan een in Europees Nederland of buiten Europees Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN (zie de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN);

  • hij op enig moment in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander;

  • hij op het moment van de bevestiging van de verkrijging gedurende één jaar of langer toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft. Uit artikel 1, eerste lid, onder g, RWN volgt dat het moet gaan om toelating als vreemdeling. Uit artikel 1, eerste lid, onder e, RWN volgt dat een vreemdeling niet (ook) Nederlander kan zijn. Voor de berekening van de termijn van onafgebroken toelating (waarbij de tijd dat iemand Nederlander is geweest niet meetelt) wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g,

    RWN.

    Optant dient zijn rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aan te tonen. Zie voor een uitleg van het begrip ‘hoofdverblijf’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN. De periode van een jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf moet ‘onafgebroken’ zijn. In deze periode mogen er dus geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint een nieuwe termijn van een jaar te lopen. Of wordt voldaan aan de vereiste periode van onafgebroken toelating zal de Gouverneur afleiden uit het verblijfsdocument en de gegevens uit de bevolkingsadministratie. In die situatie zal de Gouverneur de DIMAS verzoeken om aan hem een bericht omtrent toelating af te geven. Het is overigens de bedoeling dat een bericht omtrent toelating alleen wordt gevraagd als de Gouverneur niet of in onvoldoende mate beschikt over voldoende gegevens. Ook in gevallen waarbij de gegevens in het NAVAS en het overgelegde verblijfsdocument elkaar tegenspreken of er anderszins omstandigheden zijn waardoor gerede twijfel bestaat over de juiste verblijfsrechtelijke positie van de optant, dient een bericht omtrent toelating te worden gevraagd. Voor de gevallen waarin en de wijze waarop een bericht omtrent toelating moet worden gevraagd, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN;

  • hij het Nederlanderschap niet heeft verloren door intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend of verkregen, omdat hij na de totstandkoming van de naturalisatie of de optie niet al het mogelijke heeft gedaan om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen (zie artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of e, RWN);

  • hij het Nederlanderschap niet heeft verloren door intrekking door Onze Minister omdat hij dit Nederlanderschap voor 1 april 2003 heeft verkregen door naturalisatie die berust op een door hem gegeven valse verklaring of bedrog of op het verzwijgen van enig voor de naturalisatie relevant feit (artikel 14, eerste lid, RWN). De intrekking van het Nederlanderschap van een persoon op grond van artikel 14, eerste lid, RWN werkt niet verder terug dan tot 1 april 2003 (artikel II, eerste lid, RRWN). Op grond van artikel II, tweede lid, RRWN wordt deze persoon voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, RWN geacht niet het Nederlanderschap te hebben bezeten en kan dus op grond van dat artikellid niet opteren. Een persoon van wie het Nederlanderschap op grond van artikel 14, eerste lid, RWN na 1 april 2003 is ingetrokken, wordt – de intrekking heeft terugwerkende kracht tot het moment van verkrijging – ook geacht niet het Nederlanderschap te hebben bezeten. Ook die persoon kan niet opteren op grond van het onderhavige artikellid;

  • er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN; en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie de toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

Voorbeeld

Henri, een oud-Nederlander, is al een aantal jaren werkzaam op Aruba. Henri is in het bezit van een verblijfsvergunning van niet-tijdelijke aard afgegeven onder de beperking verrichten van arbeid. Henri kan nu aantonen dat hij ten minste één jaar toelating voor onbepaalde tijd op Aruba heeft en legt met succes een optieverklaring af. Voor een nadere uitleg van het begrip ‘verblijfsrecht met een niet-tijdelijk karakter’ en de wijze waarop kan worden beoordeeld of aan dit vereiste wordt voldaan, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN en artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, RWN.

I

Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

6-1-g. Ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g

Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: de vreemdeling die gedurende tenminste drie jaren de echtgenoot is van een Nederlander en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

De hier bedoelde vreemdeling, die de optieverklaring in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN, als cumulatief:

  • hij gedurende minstens drie jaar de echtgenoot is van een en dezelfde Nederlander. De echtgenoot moet op het moment van de bevestiging van de verkrijging in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit. Dat Nederlanderschap is niet vereist gedurende de gehele periode van drie jaar. Onder echtgenoot wordt tevens verstaan de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN (zie de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN);

  • hij onmiddellijk voorafgaand aan de bevestiging van de verkrijging een ononderbroken periode van vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voor de berekening van de onafgebroken periode van toelating wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Voor het onderwerp toelating wordt verder verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN;

  • hij niet eerder de Nederlandse nationaliteit door optie heeft verkregen (zie het negende artikellid);

  • er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (zie de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN en de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie de toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

Met huwelijk wordt in dit geval bedoeld huwelijk respectievelijk in Nederland geregistreerd partnerschap in de zin van het Nederlands Burgerlijk Wetboek. Anders dan bij naturalisatie (zie artikel 8, tweede lid, RWN) wordt aan de optant niet de eis gesteld dat hij voorafgaand aan de optie en de bevestiging daarvan gedurende drie jaar onafgebroken moet hebben samengewoond met de Nederlandse echtgenoot respectievelijk geregistreerde partner. De plicht tot samenwoning vloeit namelijk niet meer voort uit het Nederlands Burgerlijk Wetboek en is ook niet in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, RWN opgenomen.

Het huwelijk zal in de meeste gevallen blijken uit de bevolkingsadministratie. Ook de Nederlandse nationaliteit van de echtgeno(o)t(e) zal over het algemeen blijken uit de bevolkingsadministratie. Is dit niet het geval, dan dient de optant de Nederlandse nationaliteit van de echtgeno(o)t(e) aannemelijk te maken door het overleggen van een Nederlands paspoort of een Nederlandse Europese identiteitskaart waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken. Een recentelijk (niet ouder dan zes maanden) afgegeven verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap of een uittreksel uit de bevolkingsadministratie van de woonplaats van de echtgeno(o)t(e) waaruit het Nederlanderschap van de echtgeno(o)t(e) blijkt, volstaat eveneens.

N.B. Een buiten Nederland geregistreerd partnerschap of het al dan niet met een (notarieel) samenlevingscontract samenwonen met een Nederlander is niet gelijkgesteld aan een huwelijk.

Voor opties op grond van dit artikellid is een termijn van onafgebroken toelating vereist. Onderbrekingen in de verblijfshistorie van deze optanten, de zgn. verblijfsgaten, zijn reden voor weigering van vaststelling van de optieverklaring.

Het huwelijk met een en dezelfde Nederlander moet ononderbroken zijn. Als het huwelijk na een scheiding weer opnieuw wordt gesloten, dan vangt een nieuwe termijn van drie jaar aan.

Voorbeeld

Het echtpaar Ramesh en Shanti, beiden van Indiase nationaliteit, zijn in 1980 naar Aruba gekomen. Om het jaar gaat Shanti voor drie maanden terug naar India voor familiebezoek. In 2002 verkrijgt Ramesh de Nederlandse nationaliteit door naturalisatie. Het verzoek van Shanti wordt niet ingewilligd, omdat zij de landstaal onvoldoende beheerst. Shanti kan echter wel opteren voor het Nederlanderschap, omdat daarvoor geen eisen m.b.t. taal worden gesteld. Zij is immers (veel) langer dan drie jaar gehuwd met een persoon die inmiddels Nederlander is geworden. Dat Ramesh nog geen drie jaar Nederlander is, doet niet ter zake. Voorts heeft Shanti al langer dan vijftien jaar toelating en hoofdverblijf in Aruba. Verblijf voor drie maanden buiten het Koninkrijk voor vakantie/familiebezoek geldt niet als onderbreking van het hoofdverblijf. Ook vormt zij op grond van haar gedrag geen gevaar voor de openbare orde.

J

Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h

De hier bedoelde vreemdeling, die de optieverklaring in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN, als cumulatief:

  • hij 65 jaar of ouder is. (Zie voor de bepaling van de leeftijd bij een onbekende geboortemaand en/of geboortedag de toelichting bij artikel 1, aanhef en onder b, RWN);

  • hij onmiddellijk voorafgaand aan de bevestiging van de verkrijging een ononderbroken periode van vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Voor de berekening van de onafgebroken periode van toelating wordt verwezen naar paragraaf 1 van de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Van toelating in Aruba is sprake indien optant rechtmatig verblijf heeft op grond van de LTUV. Optant dient dit rechtmatige verblijf aan de hand van een verblijfsdocument aan te tonen2. De periode van vijftien jaren toelating en hoofdverblijf moet ‘onafgebroken’ zijn. In bedoelde periode mogen er dus geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn. Na de onderbreking begint opnieuw een termijn van vijftien jaren te lopen. Of wordt voldaan aan de vereiste periode van onafgebroken toelating zal de Gouverneur afleiden uit het verblijfsdocument en de gegevens uit de bevolkingsadministratie. In andere gevallen zal de duur van de onafgebroken toelating alleen kunnen worden beoordeeld door de DIMAS aan de hand van de gegevens in het NAVAS. In die situatie zal de Gouverneur de DIMAS verzoeken om aan hem een bericht omtrent toelating af te geven. Het is overigens de bedoeling dat een bericht omtrent toelating alleen wordt gevraagd indien de Gouverneur niet of in onvoldoende mate beschikt over voldoende gegevens. Ook in gevallen waarbij de gegevens in de DIMAS en het overgelegde verblijfsdocument elkaar tegenspreken of er anderszins omstandigheden zijn waardoor gerede twijfel bestaat over de juiste verblijfsrechtelijke positie van de optant of verzoeker, dient een bericht omtrent toelating te worden gevraagd. Voor de gevallen waarin en de wijze waarop een bericht omtrent toelating moet worden gevraagd, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN;

  • hij niet eerder de Nederlandse nationaliteit door optie heeft verkregen (zie artikel 6, negende lid, RWN);

  • als er op grond van zijn gedrag geen ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (zie hiervoor de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN, alsmede artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen (zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN).

Voor opties op grond van dit artikellid is een termijn van onafgebroken toelating vereist. Onderbrekingen in de verblijfshistorie van deze optanten, de zgn. verblijfsgaten, zijn reden voor weigering van vaststelling van de optieverklaring.

Voorbeeld

Li heeft de Chinese nationaliteit en verblijft sinds zijn veertigste jaar onafgebroken in Aruba. Hij is altijd in het bezit geweest van een geldige vergunning tot verblijf. Inmiddels is hij 65 jaar. Hij is van onbesproken gedrag, maar spreekt in het geheel geen Papiaments. De optieverklaring van Li ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit dient te worden bevestigd nu hij aan de terzake geldende voorwaarden voldoet.

K

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

1. Algemeen

Een vreemdeling die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij vóór 1 januari 1985 geboren is;

  • hij geboren is uit een vrouw die de Nederlandse nationaliteit bezat op de geboortedag van de optant;

  • hij een (juridische) vader heeft, die niet-Nederlander was ten tijde van zijn geboorte; en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

L

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder j HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

1. Algemeen

Een vreemdeling die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij vóór 1 januari 1985 geadopteerd is bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak in een land van het Koninkrijk;

  • hij minderjarig was op het moment van de adoptie-uitspraak in eerste aanleg en zijn adoptiefmoeder de Nederlandse nationaliteit bezat op het moment dat de adoptie-uitspraak onherroepelijk werd;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid, RWN);

  • artikel 6, negende lid, RWN is van toepassing: de vreemdeling mag niet opteren als hij/zij ooit eerder door een optieverklaring de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen (en deze dus weer is kwijtgeraakt); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

M

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

1. Algemeen

Een vreemdeling (meerderjarig of minderjarig) die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • de afstamming is bewezen;

  • zijn vader of moeder voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN en Nederlander is geworden door optie of naturalisatie, dan wel daaraan voldeed voor zijn of haar overlijden;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing op de optant die 16 jaar en ouder is: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

Let op: in principe kan op grond van artikel 6, achtste lid, RWN een minderjarig kind delen in de optie van de ouder, bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i en j, RWN, indien hij toelating en hoofdverblijf heeft in een land van het Koninkrijk.

N

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder l HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

1. Algemeen

Een vreemdeling (minderjarig of meerderjarig) die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij postnataal erkend is door een man voordat hij zeven jaar werd;

  • zijn vader (erkenner) voldoet aan de voorwaarden in artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN en Nederlander is geworden door optie of naturalisatie of ingevolge artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN had kunnen verkrijgen, als deze niet was overleden;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing op de optant die 16 jaar en ouder is: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

O

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder m HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

1. Algemeen

Een vreemdeling (minderjarig of meerderjarig) die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij als minderjarige van zeven jaar of ouder maar vóór zijn meerderjarigheid is erkend;

  • de erkenner de biologische vader is en dit is bewezen met DNA-bewijs dat voldoet aan het Besluit DNA-onderzoek vaderschap of met gerechtelijk bewijs van biologisch vaderschap;

  • zijn vader (erkenner) voldoet aan de voorwaarden in artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN en Nederlander is geworden door optie of naturalisatie, of dat ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i of j, RWN had kunnen verkrijgen, als deze niet was overleden;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing op de optant die 16 jaar en ouder is: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

P

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder n HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

1. Algemeen

Een vreemdeling (minderjarig of meerderjarig) die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • bij rechterlijke uitspraak vastgesteld is dat de optiegerechtigde als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN zijn vader is;

  • hij minderjarig was op de dag van de uitspraak in eerste aanleg;

  • zijn vader voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN en Nederlander is geworden door optie of naturalisatie, of had kunnen verkrijgen, als deze niet was overleden;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing op de optant die 16 jaar en ouder is: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

Q

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 6, eerste lid, aanhef en onder o HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

1. Algemeen

Een vreemdeling (minderjarig of meerderjarig) die de optieverklaring aflegt, verkrijgt het Nederlanderschap door de bevestiging, bedoeld in artikel 6, derde lid, RWN als cumulatief:

  • hij geadopteerd is bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak in een land van het Koninkrijk;

  • hij minderjarig was op de dag van de adoptieuitspraak in eerste aanleg;

  • zijn adoptiefvader of adoptiefmoeder voldoet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, onder i of j, RWN en Nederlander is geworden door optie of naturalisatie, of had kunnen verkrijgen, als hij of zij niet was overleden;

  • artikel 6, vierde lid, RWN is van toepassing op de optant die 16 jaar en ouder is: er mag geen vermoeden bestaan van gevaar voor de openbare orde (zie daarvoor bij artikel 6, vierde lid, RWN); en

  • hij zich bereid heeft verklaard bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Zie toelichting bij artikel 6, tweede lid, RWN.

R

Het ‘Schema wel/niet verplicht bereidverklaring en verklaring van verbondenheid (artikel 6 lid 2 en artikel 6 lid 8)’ van paragraaf 2.4.2.1/Toelichting ad artikel 6, derde lid, HRWN NL is aangepast en komt te luiden:

Schema wel/niet verplicht bereidverklaring en verklaring van verbondenheid (artikel 6 lid 2 en artikel 6 lid 8)

Optanten die de bereidverklaring moeten invullen en ondertekenen

Hoofdregel

De vreemdeling 16 jaar of ouder verklaart zich bereid de verklaring van verbondenheid af te leggen en legt deze verklaring ook daadwerkelijk af tijdens de ceremonie (zie artikel 6 lid 2 RWN). Dit geldt zowel voor de vreemdeling die zelfstandig opteert als voor de vreemdeling die deelt in de optieverklaring op grond van artikel 6 lid 8 RWN.

Uitzonderingen

De vreemdeling van 16 jaar of ouder die opteert op grond van de overgangsregeling in artikel II, eerste lid, onder a, b of c van Stb. 2008, 270 hoeft geen bereidverklaring en geen verklaring van verbondenheid af te leggen. Dit geldt zowel voor de vreemdeling die zelfstandig opteert als voor de vreemdeling die deelt in de optieverklaring op grond van artikel 6 lid 8 RWN.

De vreemdeling van 16 jaar of ouder die opteert op grond van artikel 6 lid 1, onder p RWN hoeft geen bereidverklaring en geen verklaring van verbondenheid af te leggen. Dit geldt zowel voor de vreemdeling die zelfstandig opteert als voor de vreemdeling die deelt in de optieverklaring op grond van artikel 6 lid 8 RWN.

De vreemdeling van 16 jaar of ouder die opteert op grond van artikel 28, lid 1 RWN hoeft geen bereidverklaring en geen verklaring van verbondenheid af te leggen. Dit geldt voor de vreemdeling die zelfstandig opteert.

S

Paragraaf 2.2.5.4/Toelichting ad artikel 6, derde lid HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 2.2.5.4. In het verleden overgelegde buitenlandse akten

Uitzonderingen daargelaten (bijvoorbeeld in geval van op goede gronden gerezen twijfel), wordt van overlegging van documenten afgezien indien deze in eerdere instantie reeds zijn overgelegd en verwerkt in de PIVA. Hierbij geldt dat de verwerking van gegevens in de PIVA moet hebben plaatsgevonden op basis van, indien nodig, gelegaliseerde documenten.

Indien aanwijzing bestaat dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de behandelend ambtenaar aan de hand van de overige ter beschikking staande gegevens of verificatieonderzoek van het document, al dan niet door tussenkomst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de IND, moet worden opgestart.

T

Paragraaf 2.3.2/Toelichting ad artikel 6, derde lid HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 2.3.2. Ontvangstbevestiging

Optieverklaringen worden voorzien van een datum en dienststempel (artikel 13, zesde lid, BVVN). Daarna wordt een kopie van de optieverklaring, als bewijs van ontvangst, aan de optant meegegeven (artikel 13, vierde lid, BVVN). Vervolgens dient binnen dertien weken na de inontvangstneming van de optieverklaring te worden beslist of de optieverklaring al dan niet wordt bevestigd. Deze termijn kan éénmaal met ten hoogste dertien weken worden verlengd (artikel 6, vijfde lid, RWN). Een verlenging van de termijn kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn indien de Gouverneur verzoekt om verificatie van gegevens in het buitenland. Als de Gouverneur verlenging van de termijn noodzakelijk acht, deelt hij dit schriftelijk aan de optant mee. De Gouverneur is niet verplicht om de reden van de verlenging te vermelden.

U

Paragraaf 2.4.3.2/Toelichting ad artikel 6, derde lid HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 2.4.2.3. Geen gevaar voor de openbare orde, etc.

Daarna onderzoekt de Gouverneur of er op grond van het gedrag van de minderjarige optant van zestien jaar of ouder, de meerderjarige optant of dat van zijn minderjarige kinderen van zestien jaar of ouder voor wie medeverkrijging van het Nederlanderschap wordt beoogd, ernstige vermoedens bestaan dat zij een gevaar opleveren voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (artikel 10, tweede lid, BVVN).

Dit onderzoek wordt verricht aan de hand van de door of namens de optant verstrekte gegevens, door de Gouverneur opgevraagde gegevens uit het register van de Justitiële documentatie en gegevens van de korpschef (NSIS). Op het moment van de bevestiging van de optieverklaring geldt dat uittreksels van de JDD niet ouder mogen zijn dan zes maanden (zie de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN).

Bij opties op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b RWN (als de optant minderjarig is) en artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d en k t/m p, RWN (als de optant op het moment van het afleggen van de optie de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt) blijft onderzoek naar de eventuele antecedenten van de optant achterwege. Er wordt ook geen onderzoek gedaan naar de eventuele antecedenten van minderjarige kinderen van wie het de bedoeling is dat zij delen in de optie en die op het moment van de optieverklaring de leeftijd van zestien jaar nog niet hebben bereikt.

Bovendien onderzoekt de Gouverneur of de optant polygaam gehuwd is. (zie toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN).

V

Toelichting ad artikel 6, negende lid HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

Wettekst:

Aan de vreemdeling die te eniger tijd het Nederlanderschap door optie heeft verkregen, staat van de in het eerste lid genoemde mogelijkheden tot herkrijging van het Nederlanderschap door optie alleen die bedoeld onder f en p, open.

De vreemdeling die de Nederlandse nationaliteit ooit door optie heeft verkregen en de Nederlandse nationaliteit vervolgens weer is verloren kan de Nederlandse nationaliteit slechts door optie herkrijgen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f of p, RWN. Deze oud-Nederlander kan het Nederlanderschap dus niet herkrijgen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, b, c, d, e, g, i, j, k, l, m, n en o, RWN ook al voldoet hij wel aan de voorwaarden genoemd in deze subleden. Hiermee wordt met name voorkomen dat minderjarigen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c en d, RWN die het Nederlanderschap door bevestiging van de optieverklaring hebben verkregen en daarna het Nederlanderschap hebben verloren op grond van artikel 16 RWN, in een gunstiger positie komen te verkeren dan de minderjarige oud-Nederlander die het Nederlanderschap van rechtswege heeft verkregen op grond van artikel 3, 4 of 5 RWN.

W

Toelichting ad artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder c HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

Het eerste lid is niet van toepassing op de optant die gehuwd is met een Nederlander.

Alleen bij nationaliteiten van Staten waarbij in de ’Landenlijst bij naturalisatie’ een B (geen automatisch verlies, maar het doen van afstand is mogelijk) staat, moet worden beoordeeld of desbetreffende optant afstandsplichtig is.

Voor een optant die gehuwd is met een Nederlander (van het andere of van hetzelfde geslacht) geldt geen afstandsverplichting. Ook de optant die in Nederland een geregistreerd partnerschap met een Nederlander is aangegaan of buiten Nederland een geregistreerd partnerschap is aangegaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN, kan een beroep doen op deze uitzondering (zie de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN). De optant hoeft geen bereidheidsverklaring te ondertekenen. In het geval dat het huwelijk – anders dan door overlijden – tussen het afleggen van de optieverklaring en de optiebevestiging door echtscheiding is ontbonden, zal de optant alsnog afstand moeten doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Hetzelfde geldt voor de beëindiging met wederzijds goedvinden of door ontbinding van het geregistreerd partnerschap. Immers, het moment van de optiebevestiging is doorslaggevend voor de beoordeling of de optant aan de voorwaarden voldoet. Voor de optant die met een ongehuwde Nederlander een duurzame relatie heeft, geldt de afstandseis onverkort.

Personen die afstand moeten doen en die na de optiebevestiging huwen met een Nederlander of een geregistreerd partnerschap (zie artikel 1, tweede lid, RWN en de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN) met een Nederlander aangaan, kunnen niet met succes een beroep doen op deze uitzondering. Huwen ze voor de optiebevestiging (maar na het afleggen van de optieverklaring), dan kan alsnog met succes een beroep op deze uitzondering worden voldaan.

Op gelijktijdige optieverklaringen van twee met elkaar gehuwde personen of twee geregistreerde partners, dient zoveel mogelijk tegelijkertijd worden beslist. Het is niet de bedoeling dat een van de (huwelijks)partners eerder Nederlander wordt, zodat de ander geen afstand meer hoeft te doen op grond van het feit dat hij of zij de (huwelijks)partner is van een Nederlander.

Geen afstandsplicht bestaat voor de echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner met een B-nationaliteit (zie landenlijst) die samen met zijn/haar echtgeno(o)t(e)/geregistreerd partner met een B-nationaliteit een optieverzoek indient, waarbij een van hen op grond van artikel 6a, tweede lid, onder a, b of d, RWN dan wel artikel 6, eerste lid, onderdeel d, e, f, g of h, RVVN niet afstandsplichtig is.

X

Paragraaf 3.5.4/Toelichting ad artikel 7 HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 3.5.4. In het verleden overgelegde buitenlandse akten

Indien reeds in het verleden gelegaliseerde documenten zijn overgelegd en verwerkt in de PIVA of in een akte van de burgerlijke stand in Aruba, wordt afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Echter, in geval van op goede gronden gerezen twijfel of indien na de verwerking van de gegevens de vereisten van legalisatie en verificatie zijn verscherpt, dienen opnieuw originele gelegaliseerde documenten te worden overgelegd.

Indien aanwijzingen bestaan dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de hand van de overige ter beschikking staande gegevens of verificatieonderzoek van het document moet worden opgestart.

Y

Toelichting ad artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker die meerderjarig is.

Op het moment dat een verzoek om naturalisatie wordt ingediend moet de verzoeker meerderjarig zijn in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN. Hij moet dus of de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, voordien in het huwelijk zijn getreden (of voordien in Nederland geregistreerd partnerschap zijn aangegaan) of buiten Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN (zie de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN). De Gouverneur onderzoekt de meerderjarigheid van de verzoeker aan de hand van de gegevens in de PIVA. Indien de geboortedatum in de overgelegde stukken niet overeenstemt met de PIVA, bevordert de Gouverneur dat de PIVA zo mogelijk wordt aangepast. Is de verzoeker nog minderjarig, maar is naturalisatie gewenst op grond van zeer bijzondere omstandigheden, dan is verlening van het Nederlanderschap uitsluitend mogelijk met toepassing van artikel 10 RWN (zie de toelichting bij dat artikel). Zie echter voor medeverlening aan minderjarigen artikel 11, eerste lid, RWN. Zie ook artikel 11, vierde lid, RWN, waarin een categorie minderjarigen wordt genoemd die zelfstandig voor naturalisatie in aanmerking komt.

Z

Paragraaf 1.2/Toelichting ad artikel 8, tweede lid HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 1.2. Drie jaar onafgebroken huwelijk (geregistreerd partnerschap) en samenwoning met een Nederlander

Indien de verzoeker in de afgelopen drie jaar onafgebroken is gehuwd met een Nederlander (of in geval van drie jaar geregistreerd partnerschap, vergelijk artikel 1, tweede lid, RWN en zie de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN) en beide partners tijdens deze periode drie jaar onafgebroken samenwonen, geldt geen termijn van toelating en hoofdverblijf. Het huwelijk en de samenwoning mogen gedurende deze periode van drie jaar niet onderbroken zijn geweest aangezien een onderbreking afbreuk doet aan de bij een huwelijk met een Nederlander veronderstelde versnelde inburgering. Op het moment van de indiening van het verzoek dient de echtgenoot van de verzoeker in het bezit te zijn van de Nederlandse nationaliteit. Niet vereist is dat de Nederlandse echtgenoot van de verzoeker reeds drie jaar het Nederlanderschap bezit. Het is dus niet zo dat pas drie jaren na de naturalisatie van de één de ander een verzoek mag indienen.

Een periode van ongehuwd samenwonen binnen het Koninkrijk, onmiddellijk voorafgaand aan het huwelijk, mag worden meegerekend voor de toepassing van het onderhavige artikellid. Echter, een periode waarin de verzoeker buiten het Koninkrijk ongehuwd heeft samengewoond met een Nederlander, telt niet mee.

De samenwoning binnen het Koninkrijk kan worden aangetoond door inschrijving op hetzelfde adres in de BRP, PIVA of de bevolkingsregistratie. Indien de samenwoning niet afdoende blijkt uit de BRP, PIVA, of de bevolkingsregistratie, dient de verzoeker de samenwoning te bewijzen door middel van andere bewijsstukken. Samenwoning tijdens het huwelijk buiten het Koninkrijk kan in sommige gevallen worden aangetoond met een bewijs van inschrijving in de bevolkingsadministratie van het land van samenwoning. Overigens heeft niet ieder land een gemeentelijke of centrale bevolkingsadministratie. In die gevallen zal de verzoeker met andere bewijsstukken moeten aantonen dat er sprake is geweest van onafgebroken samenwoning met de Nederlandse echtgenoot.

Voorbeeld 1

Rogelio is in 1968 geboren in Suriname als zoon van Nederlandse ouders. Op 25 november 1975 heeft hij de Nederlandse nationaliteit verloren op grond van de toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname (TOS). Rogelio kan als oud-Nederlander onmiddellijk na vestiging in Aruba een verzoek om naturalisatie indienen. Hij hoeft voorafgaand aan de indiening van zijn verzoek geen toelating en hoofdverblijf in het Koninkrijk te hebben gehad. Uiteraard dient hij wel aan alle overige voorwaarden voor naturalisatie te voldoen. Zodra Rogelio een jaar toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf in Aruba heeft gehad kan hij er overigens ook voor kiezen om een optieverklaring af te leggen. Zie hiervoor artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, RWN.

Voorbeeld 2

Dolores heeft de Spaanse nationaliteit en woont met haar Nederlandse echtgenoot in Spanje. Na drie jaar huwelijk vestigt Dolores zich met haar echtgenoot in Aruba. Als Dolores kan aantonen dat zij gedurende haar huwelijk tenminste drie jaren in Spanje heeft samengewoond met haar Nederlandse echtgenoot, kan zij onmiddellijk na vestiging in Aruba een verzoek om naturalisatie indienen. Zij hoeft voorafgaand aan de indiening van haar verzoek geen toelating en hoofdverblijf in het Koninkrijk te hebben gehad. Uiteraard moet Dolores wel aan alle overige voorwaarden voor naturalisatie voldoen om in aanmerking te komen voor verlening van het Nederlanderschap. Het huwelijk en de samenwoning van Dolores en haar echtgenoot dienen voort te duren tot en met de beslissing op het verzoek.

Voorbeeld 3

Regina heeft de Nederlandse nationaliteit en woont al haar hele leven in Aruba. Op 1 november 2021 heeft zij in Aruba met de Colombiaan Fernando een geregistreerd partnerschap gesloten. Fernando woont pas een half jaar in Aruba. Aangezien aan een in Aruba geregistreerd partnerschap beperktere rechtsgevolgen zijn verbonden dan aan een geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN, kan Fernando op 1 november 2024 niet met toepassing van artikel 8, tweede lid, RWN naturaliseren.

AA

Toelichting ad artikel 8, vijfde lid HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt eveneens op drie jaren gesteld voor de verzoeker die door erkenning of wettiging zonder erkenning het kind van een Nederlander is geworden. Voor de verzoeker die tijdens zijn minderjarigheid is erkend of gewettigd wordt de termijn van drie jaren verminderd met de onafgebroken periode gedurende welke hij onmiddellijk voorafgaande aan zijn meerderjarigheid na de erkenning of wettiging zonder erkenning, verzorging en opvoeding heeft genoten van de Nederlander door wie hij is erkend of wiens kind hij door wettiging zonder erkenning is geworden.

Op grond van deze bepaling geldt een – verkorte – termijn van drie jaar toelating en hoofdverblijf onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek, indien de verzoeker tijdens of vlak voor zijn meerderjarigheid door erkenning of wettiging zonder erkenning het kind van een Nederlander is geworden. De toelating en het hoofdverblijf dienen op het moment van de beslissing op het verzoek voort te duren. In deze periode van toelating mogen dus geen verblijfsgaten voorkomen. Of sprake is van drie jaren onafgebroken toelating en hoofdverblijf kan in de meeste gevallen worden afgeleid uit het verblijfsdocument en de PIVA. Indien deze gegevens onvoldoende uitsluitsel bieden, kan de Gouverneur aan de DIMAS een bericht omtrent toelating vragen (zie voor uitleg van de begrippen ‘toelating’ en ‘hoofdverblijf’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g en h, RWN).

De erkenning of wettiging kan plaats hebben gevonden tijdens de meer- of minderjarigheid van het kind.

Voor de meerderjarige verzoeker die tijdens zijn minderjarigheid is erkend of gewettigd mag de onafgebroken periode dat hij door zijn juridische vader is verzorgd en opgevoed na de erkenning of wettiging worden afgetrokken van de termijn van drie jaar toelating en hoofdverblijf. Dit kan echter alleen indien deze periode van verzorging en opvoeding direct vooraf is gegaan aan de meerderjarigheid van de verzoeker. De periode van verzorging en opvoeding moet dus direct vooraf zijn gegaan aan zijn achttiende jaar, zijn voordien gesloten huwelijk, of zijn voordien in Nederland geregistreerd partnerschap of buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN (zie de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN). Het begrip ‘verzorging en opvoeding’ in deze bepaling komt overeen met het begrip ‘verzorging en opvoeding’ in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN. Voor de wijze waarop de verzoeker moet aantonen dat aan deze voorwaarde is voldaan, wordt hier verwezen naar de toelichting bij die bepaling.

Als de erkenning of wettiging zonder erkenning heeft plaatsgevonden tijdens de minderjarigheid van het kind moet dit, voor toepassing van dit artikellid, na 1 april 2003 zijn gebeurd. Voor die datum kreeg een minderjarig kind immers de Nederlandse nationaliteit van rechtswege op grond van artikel 4 RWN (oud) als het door erkenning of door wettiging zonder erkenning het kind van een Nederlandse vader werd.

Artikel 4 RWN bepaalt sinds 1 maart 2009 dat een minderjarige door erkenning of door wettiging zonder erkenning het Nederlanderschap verkrijgt of kan verkrijgen. Op grond van artikel 4, tweede en derde lid, RWN verkrijgt de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte door een Nederlander wordt erkend en jonger is dan zeven jaar, dan wel de minderjarige vreemdeling die door een Nederlander wordt gewettigd zonder erkenning, het Nederlanderschap van rechtswege. Op grond van artikel 4, vierde lid, RWN verkrijgen minderjarige vreemdelingen die door een Nederlander worden erkend als zij zeven jaar of ouder zijn, het Nederlanderschap als de Nederlandse erkenner zijn biologische vaderschap bij of binnen een jaar na de erkenning aantoont via DNA-bewijs dat voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Besluit DNA-onderzoek vaderschap. Zie voor meer informatie de toelichting op artikel 4 RWN in deze Handleiding.

Bij toepassing van artikel 8, vijfde lid, RWN is het goed om te letten op het op 1 maart 2009 gewijzigde recht met betrekking tot verkrijging van het Nederlanderschap als minderjarige door een erkenning of een wettiging. Geadviseerd wordt dat voordat een naturalisatieverzoek ex artikel 8, vijfde lid, RWN wordt ingediend, eerst wordt bekeken of niet na 1 maart 2009 het Nederlanderschap van rechtswege is verkregen door artikel 4 RWN, dan wel dat gebruik kan worden gemaakt van het optierecht uit artikel II, Staatsblad 2008, 270.

Artikel 8, vijfde lid, RWN is een nogal ingewikkelde bepaling waarin twee elementen samenkomen. Er wordt tot uitdrukking gebracht dat een familierechtelijke betrekking tussen een Nederlandse vader en zijn al dan niet minderjarige kind een band met het Koninkrijk doet ontstaan die verkorting van de termijn van vijf jaar toelating en hoofdverblijf rechtvaardigt. Daarnaast wordt ook bewerkstelligd dat een minderjarig kind dat ouder is dan vijftien jaar op het moment dat het door erkenning of door wettiging zonder erkenning in een familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan en door die vader wordt verzorgd en opgevoed, rechten opbouwt. Een dergelijk kind kan namelijk nooit door optie op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN de Nederlandse nationaliteit verkrijgen. Het zal immers nimmer kunnen voldoen aan de uit die bepaling voortvloeiende eis van drie jaar ononderbroken opvoeding en verzorging door de Nederlandse vader voorafgaand aan de meerderjarigheid.

Voor kinderen die tussen 1 april 2003 en 1 maart 2009 zijn erkend of gewettigd, maar die geen gebruik kunnen maken van het optierecht in artikel II, Staatsblad 2008, 270, biedt artikel 8, vijfde lid, RWN eveneens een mogelijkheid om versneld Nederlander te worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om minderjarige kinderen die tussen 1 april 2003 en 1 maart 2009 op 7-jarige leeftijd of ouder zijn erkend, terwijl de erkenner niet de biologische vader is of waarbij de erkenner vanwege het kostenaspect geen DNA-onderzoek wil/kan laten uitvoeren. Ook kan gedacht worden aan kinderen die als meerderjarige zijn erkend.

Wettiging zonder erkenning

Met wettiging zonder erkenning wordt, evenals in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN gedoeld op de gevallen waarin Aruba een wettiging zonder voorafgaande erkenning moet aanvaarden op grond van de Overeenkomst van Rome van 10 september 1970 inzake wettiging door huwelijk (Trb. 1972, 61). De erkenning of wettiging kan plaatshebben gevonden tijdens de meer- of minderjarigheid van het kind. Deze overeenkomst is op 31 juli 1977 voor Aruba in werking getreden. Dit betekent dat een buitenlandse wettiging op of na 31 juli 1977 in Aruba op grond van deze Overeenkomst geaccepteerd moet worden, ongeacht of het land waar de wettiging plaats vond partij is bij de Overeenkomst. Sinds de hierboven beschreven wijziging van artikel 4 RWN van 1 maart 2009 verkrijgt een naar vreemd recht door een Nederlander zonder erkenning gewettigd minderjarig kind echter van rechtswege het Nederlanderschap vanaf de datum van wettiging zonder erkenning. Voor kinderen gewettigd tijdens hun minderjarigheid tussen 1 april 2003 en 1 maart 2009 geldt deze verkrijgingsgrond niet. Zie voor hen het optierecht in paragraaf 6 in de toelichting op artikel 6 RWN. Zie de oudere Handleidingen voor een toelichting op de regelgeving voor 1 april 2003.

Voorbeeld 1

Jennifer is de dochter van een Jamaicaanse ongehuwde moeder en een juridisch onbekende vader. Zij is uitsluitend in het bezit van de Jamaicaanse nationaliteit. Als Jennifer 22 jaar oud is wordt zij erkend door een Nederlander. Zij verkrijgt hierdoor niet de Nederlandse nationaliteit. Als Jennifer 40 is gaat zij in Aruba wonen. Na vijf maanden wordt zij in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf. Als Jennifer daarna nog eens drie jaar ononderbroken haar hoofdverblijf in Aruba houdt en in het bezit blijft van een vergunning tot verblijf kan zij een verzoek om naturalisatie indienen. Of het verzoek van Jennifer wordt ingewilligd, hangt uiteraard ook af van de vraag of zij voldoet aan de overige voorwaarden voor verlening van het Nederlanderschap.

Voorbeeld 2

Rodrigo is de zoon van een Ecuadoraanse ongehuwde moeder en een juridisch onbekende vader. Hij is uitsluitend in het bezit van de Ecuadoraanse nationaliteit. Als Rodrigo 14 jaar oud is gaat zijn moeder samenwonen met een Nederlander. Rodrigo woont bij hen in. Ze wonen alle drie in Ecuador. Als Rodrigo 15 jaar en 4 maanden oud is wordt hij erkend door de Nederlander. Als Rodrigo 18 jaar en 3 maanden is verlaat hij de ouderlijke woning om te gaan werken in Aruba. Bij aankomst wordt hij direct in het bezit gesteld van een vergunning tot tijdelijk verblijf. Zodra Rodrigo vier maanden toelating en hoofdverblijf in Aruba heeft kan hij een verzoek om naturalisatie indienen. Hij heeft immers voor zijn 18e jaar al twee jaar en acht maanden in gezinsverband met zijn Nederlandse vader gewoond. Deze twee jaar en acht maanden mogen afgetrokken worden van de drie jaar termijn. De drie maanden na zijn 18e verjaardag mogen niet van die termijn afgetrokken worden. De jaren dat hij deel uitmaakte van het gezin van de Nederlander voordat hij werd erkend, evenmin. Of het verzoek van Rodrigo wordt ingewilligd, hangt uiteraard ook af van de vraag of hij voldoet aan de overige voorwaarden voor verlening van het Nederlanderschap.

AB

Paragraaf 3/Toelichting ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 3. Uitzonderingscategorieën

Niet alle verzoekers zijn verplicht om afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit(en). In artikel 9, derde lid, RWN wordt een viertal uitzonderingen genoemd. Daarnaast zijn er vreemdelingen van wie redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat zij afstand doen van hun oorspronkelijke nationaliteit(en) (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN). Samengevat komt het erop neer dat de hieronder genoemde categorieën verzoekers geen afstand hoeven te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit:

  • 1. de verzoeker die door de naturalisatie tot Nederlander zijn oorspronkelijke nationaliteit automatisch verliest;

  • 2. de verzoeker die onderdaan is van een staat die niet toestaat dat afstand van die nationaliteit wordt gedaan;

  • 3. de verzoeker die volgens de wetgeving van het land waarvan hij de nationaliteit bezit eerst afstand van die nationaliteit kán doen nadat hij is genaturaliseerd. Na de totstandkoming van de naturalisatie dient de verzoeker wél afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit;

  • 4. de verzoeker die voor het doen van afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit een zodanig hoog bedrag moet betalen dat hij een substantieel financieel nadeel zal lijden;

  • 5. de verzoeker die door het doen van afstand vermogensrechtelijke rechten zal verliezen, waardoor hij een substantieel financieel nadeel zal lijden;

  • 6. de verzoeker die eerst afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit kan doen, nadat hij in het land waarvan hij de nationaliteit bezit zijn militaire dienstplicht heeft verricht of deze heeft afgekocht;

  • 7. de verzoeker van wie niet kan worden verlangd dat hij contact opneemt met de autoriteiten van de staat waarvan hij de nationaliteit bezit;

  • 8. de verzoeker die bijzondere en objectief waardeerbare redenen heeft om geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit;

  • 9. de verzoeker die onderdaan is van een staat welke niet door Nederland wordt erkend;

  • 10. de verzoeker die onderdaan is van een staat die partij is bij het zogenaamde Tweede Protocol (zie hierna);

  • 11. de verzoeker die is geboren in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten en daar zijn hoofdverblijf heeft ten tijde van het indienen van het verzoek om naturalisatie;

  • 12. de verzoeker die is gehuwd met een Nederlander;

  • 13. de verzoeker die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba is erkend als vluchteling.

Hieronder worden de uitzonderingscategorieën 1 tot en met 9 toegelicht. De overige vier categorieën worden behandeld bij artikel 9, derde lid, RWN.

AC

Toelichting ad artikel 9, derde lid, aanhef en onder c HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

9-3-c. Toelichting ad artikel 9, derde lid, aanhef en onder c

Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op de verzoeker die gehuwd is met een Nederlander.

Alleen bij nationaliteiten van Staten waarbij in de ‘Landenlijst bij naturalisatie’ een B (geen automatisch verlies, maar het doen van afstand is mogelijk) staat moet worden beoordeeld of desbetreffende verzoeker om naturalisatie afstandsplichtig is.

Voor een verzoeker die getrouwd is met een Nederlander (van het andere of van hetzelfde geslacht) geldt geen afstandsverplichting. Ook de verzoeker die in Europees Nederland een geregistreerd partnerschap met een Nederlander is aangegaan of buiten Europees Nederland een geregistreerd partnerschap is aangegaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN (zie de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN), kan een beroep doen op deze uitzondering. De verzoeker hoeft geen bereidheidsverklaring te ondertekenen. In het geval dat het huwelijk – anders dan door overlijden – tussen de indiening van het verzoek om naturalisatie en de beslissing hierop door echtscheiding is ontbonden zal verzoeker alsnog afstand moeten doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Hetzelfde geldt voor de beëindiging met wederzijds goedvinden of door ontbinding van het geregistreerd partnerschap. Immers, het moment van de beslissing op het verzoek om naturalisatie is doorslaggevend voor de beoordeling of verzoeker aan de voorwaarden voldoet. Voor de verzoeker die met een ongetrouwde Nederlander een duurzame relatie heeft geldt de afstandseis onverkort.

Voorbeeld

Een vrouw met de Amerikaanse nationaliteit is bij het indienen van het verzoek getrouwd met een Nederlander en verkrijgt door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit. Verzoekster verliest door de naturalisatie tot Nederlandse niet haar Amerikaanse nationaliteit. Zij hoeft geen afstand te doen van de Amerikaanse nationaliteit.

Op gelijktijdige verzoeken van twee met elkaar getrouwde personen of twee geregistreerde partners moet zoveel mogelijk tegelijkertijd worden beslist. Het is niet de bedoeling dat een van de (huwelijks)partners eerder wordt genaturaliseerd zodat de ander geen afstand meer hoeft te doen op grond van het feit dat hij of zij de (huwelijks)partner is van een Nederlander.

Geen afstandsplicht bestaat voor de echtgenoot/geregistreerd partner met een B-nationaliteit (zie landenlijst) die samen met zijn/haar echtgenoot/geregistreerd partner met een B-nationaliteit een verzoek om naturalisatie indient, waarbij één van hen op grond van artikel 9, derde lid, onder a, b, of d, RWN dan wel artikel 6, eerste lid, onderdeel d, e, f, g of h, RVVN niet afstandsplichtig is.

Voorbeeld

Een man en een vrouw met de Turkse nationaliteit dienen gezamenlijk een verzoek om naturalisatie tot Nederlander in. De vrouw hoeft op grond van een van de hierboven genoemde uitzonderingsgronden geen afstand te doen van haar Turkse nationaliteit. De man valt niet zelfstandig onder een uitzonderingsgrond, maar omdat zijn echtgenote niet afstandsplichtig is hoeft hij ook geen afstand te doen.

Een eventuele afstandsplicht vervalt als een verzoeker na het indienen van het verzoek om naturalisatie maar voor het Nederlanderschap bij koninklijk besluit is verleend, trouwt (of een geregistreerd partnerschap aangaat) met een Nederlander. Immers, de regel is dat de datum van het naturalisatie koninklijk besluit doorslaggevend is voor het wel of niet bestaan van de afstandsplicht. Op de datum van het naturalisatie koninklijk besluit is de beslissing genomen door het bevoegd gezag op het verzoek om naturalisatie.

Voorbeeld

A, man, is niet getrouwd als hij op 12 augustus 2012 zijn verzoek om naturalisatie indient. Hij blijkt afstandsplichtig te zijn en tekent daarom de bereidheidsverklaring. Hij trouwt op 1 mei 2013 met B, van Nederlandse nationaliteit. Zijn verzoek om naturalisatie wordt bij koninklijk besluit ingewilligd op 8 mei 2013. Dit betekent dat A is getrouwd op de dag van zijn naturalisatie met een Nederlander. Om die reden is hij niet (langer) afstandsplichtig.

Personen die afstand moeten doen en die na de totstandkoming van de naturalisatie trouwen met een Nederlander of een geregistreerd partnerschap (zie artikel 1, tweede lid, RWN) met een Nederlander aangaan, kunnen niet met succes een beroep doen op de bij onderdeel c van het derde lid van artikel 9 bedoelde uitzondering.

Let op! Bovenstaand artikellid geldt alleen voor verzoeken die zijn ingediend op of na 1 oktober 2010. Verzoekers die voor 1 oktober 2010 een verzoek hebben ingediend waarop nog niet is beslist kunnen dus nog een beroep doen op artikel 9, derde lid, aanhef en onder c, RWN zoals dat luidde tot 1 oktober 2010 (voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een periode van vijf jaar onafgebroken in Nederland, de (voormalige) Nederlandse Antillen of Aruba zijn hoofdverblijf hebben). Zie overgangsbepaling artikel II, tweede lid, RRWN (Stb. 2010, 242).

AD

Toelichting ad artikel 9, derde lid, aanhef en onder d HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

9-3-d. Toelichting ad artikel 9, derde lid, aanhef en onder d

Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op de verzoeker die in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba is erkend als vluchteling.

De verzoeker die met succes een beroep wil doen op deze uitzonderingsgrond zal bij de indiening van het verzoek om naturalisatie dienen aan te tonen dat hij is erkend als vluchteling. De reden voor deze uitzondering op de afstandsverplichting is dat het onverantwoord is voor een erkende vluchteling contact op te nemen met de autoriteiten van het land van herkomst. Om dezelfde reden is deze categorie vreemdelingen vrijgesteld van het legalisatievereiste, indien betrokkene bezwaar maakt tegen dat vereiste. De verzoeker hoeft geen bereidheidsverklaring te ondertekenen.

Procedure bij toepasselijkheid van artikel 9, derde lid, RWN

Een verzoeker die valt onder een van de artikelonderdelen van artikel 9, derde lid, RWN hoeft geen bereidheidsverklaring te ondertekenen. In deze gevallen is de verplichting om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit immers niet van toepassing. Met het oog op een eventueel automatisch verlies van de oorspronkelijke nationaliteit bij naturalisatie tot Nederlander of met het oog op eventuele consequenties van een dubbele nationaliteit (dit kan voor- en nadelen hebben), verdient het aanbeveling dat verzoeker reeds in de voorlichtingsfase door de Gouverneur wordt verwezen naar de autoriteiten van het land waarvan hij de nationaliteit bezit (hetzij direct, hetzij door tussenkomst van de ambassade of het consulaat) of naar de voor hem geëigende organisaties voor minderheden voor het verkrijgen van informatie hieromtrent.

Ingevolge onderdeel c van dit artikellid geldt de afstandsverplichting niet voor een verzoeker die is gehuwd met een Nederlander. Ook de in Aruba woonachtige verzoeker om naturalisatie die in Nederland een geregistreerd partnerschap met een Nederlander is aangegaan kan een beroep doen op deze uitzondering. Betreft het een buiten Nederland geregistreerd partnerschap tussen een Nederlander en een in Aruba woonachtige vreemdeling/verzoeker om naturalisatie en dat kan worden erkend op grond van de artikelen 2 en 3 van de WCGP dan staat eveneens beroep op deze uitzonderingsgrond open. Betreft het een in Aruba geregistreerd partnerschap dan kan geen beroep worden gedaan op deze uitzondering (zie de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN). Indien twee met elkaar gehuwde personen of twee geregistreerde partners beide een verzoek om naturalisatie hebben ingediend dient zoveel mogelijk tegelijkertijd op de verzoeken te worden beslist. Het is niet de bedoeling dat een van de (huwelijks)partners eerder wordt genaturaliseerd, waarna de ander geen afstand meer behoeft te doen op grond van het feit dat hij of zij de (huwelijks)partner is van een Nederlander.

Personen die afstand moeten doen en die na de totstandkoming van de naturalisatie huwen met een Nederlander of een geregistreerd partnerschap (zie artikel 1, tweede lid, RWN en de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN) aangaan, kunnen evenmin met succes een beroep doen op onderdeel c. Uit de tekst volgt immers dat het moet gaan om een persoon die bij het indienen van het verzoek reeds ‘is’ gehuwd met een Nederlander.

AE

11-alg/Toelichting ad artikel 11 HRWN -A is gewijzigd en komt te luiden:

11-alg. Toelichting algemeen

Dit artikel bevat bepalingen met betrekking tot de medeverlening van het Nederlanderschap aan minderjarigen en jongvolwassenen. Het artikel is sinds 1 april 2003 aangepast aan de ontwikkelingen op nationaliteitsrechtelijk terrein en heeft mede ten doel de rechtspositie van minderjarige kinderen bij medeverlening van de Nederlandse nationaliteit te verbeteren. Zo is in de wet tot uitdrukking gebracht dat naarmate een kind ouder wordt, hij meer inspraak heeft in het al dan niet verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit.

Voorts zijn sinds 1 april 2003 in dit artikel bepalingen opgenomen die het voor minderjarigen, die niet hebben gedeeld in de optie of naturalisatie van hun ouder(s), mogelijk maakt om op eenvoudige wijze zelfstandig het Nederlanderschap te verkrijgen. Deze minderjarigen kunnen het Nederlanderschap verkrijgen door de bijzondere naturalisatieprocedure van artikel 11, vierde lid, RWN.

Kinderen die tijdens de procedure meerderjarig zijn geworden kunnen onder voorwaarden de Nederlandse nationaliteit verkrijgen op grond van artikel 11, vijfde lid, RWN. Zie voor meer informatie over de situatie van voor 1 april 2003 voorafgaande teksten in de Handleiding.

Een andere verbetering ten opzichte van vóór 1 april 2003 is van bewijsrechtelijke aard. Uitsluitend de kinderen die in het koninklijk besluit zijn vermeld, zijn met de ouder(s) meegenaturaliseerd. Een kind dat ten onrechte in het koninklijk besluit is vermeld, omdat het – achteraf bezien – niet voldeed aan de vereisten voor medeverlening, bezit eveneens de Nederlandse nationaliteit. In dat geval kan worden overwogen om tot intrekking van het Nederlanderschap over te gaan op grond van artikel 14, eerste lid, RWN (zie de toelichting bij artikel 14, eerste lid, RWN).

Ingevolge het bepaalde in artikel 2, vierde lid, RWN wordt de wettelijk vertegenwoordiger of de andere ouder op zijn of haar verzoek in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de medeverlening van het kind. De reden hiervoor is dat de wetgever wil voorkomen dat de rechtspositie van het kind door de enkele wil van de naturaliserende ouder wordt gewijzigd (zie de toelichting bij artikel 2, vierde lid, RWN).

Een kind jonger dan twaalf jaar wordt ingevolge artikel 2, vierde lid, RWN niet in de gelegenheid gesteld een zienswijze omtrent de medeverlening naar voren te brengen. Een kind van twaalf tot zestien jaar kan, indien daar om wordt verzocht, een zienswijze hieromtrent naar voren brengen. Een kind dat ten tijde van de indiening van het verzoek om (mede)naturalisatie zestien jaar of ouder is, is in beginsel verplicht om in persoon te verklaren in te stemmen met de medeverlening (artikel 31, derde lid, BVVN in samenhang met artikel 3 BVVN) (zie hierover ook de uitgebreide toelichting bij artikel 2, tweede en vierde lid, RWN).

Artikel 11 RWN bepaalt dat het kind voor wie (mede)naturalisatie wordt verzocht ‘toelating voor onbepaalde tijd en hoofdverblijf’ in het Koninkrijk moet hebben (deze vereisten gelden niet voor een kind als bedoeld in het zesde lid). Het begrip ‘toelating voor onbepaalde tijd’ wordt omschreven in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN (zie de toelichting bij dat artikel). Het begrip hoofdverblijf’ wordt omschreven in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN (zie de toelichting bij dat artikel). Alle minderjarige vreemdelingen – ook vreemdelingen jonger dan twaalf jaar – dienen in het bezit te zijn van een eigen verblijfsdocument. Bij de indiening van het verzoek om (mede)naturalisatie moet aan de hand van dat verblijfsdocument worden aangetoond dat het kind ‘toelating voor onbepaalde tijd’ in hier bedoelde zin heeft. Een kopie van het betreffende verblijfsdocument wordt door de Gouverneur met het advies verzonden naar de IND (zie ook de toelichting bij artikel 7 RWN).

In het onderhavige artikel is niet bepaald dat de betreffende persoon de verplichting heeft afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Dit is in overeenstemming met het Verdrag van Straatsburg3, waaruit voortvloeit dat een minderjarige die de nationaliteit van een van zijn ouders verkrijgt, de oorspronkelijke nationaliteit behoudt. Personen die worden (mee)genaturaliseerd met toepassing van onderhavig artikel, behoeven dan ook geen afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit4. Dit laat onverlet dat de nationaliteitswetgeving van het land waarvan het kind tevens de nationaliteit bezit, kan bepalen dat deze nationaliteit verloren gaat als gevolg van de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit.

Voor minderjarige kinderen en jongvolwassenen die met toepassing van het onderhavige artikel worden (mede)genaturaliseerd geldt niet het inburgeringsvereiste. De naturalisatietoets behoeft dan ook niet te worden afgelegd. Zij hoeven evenmin afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit.

Voor de minderjarige naturalisandus die op het tijdstip waarop het verzoek om naturalisatie op grond van artikel 11, derde of vierde lid, RWN wordt ingediend zestien jaar of ouder is, geldt de verplichting tot bereidverklaring en het afleggen van de verklaring van verbondenheid. Indien een ouder heeft verzocht om medeverlening voor een minderjarige, terwijl de minderjarige niet voldoet aan de geldende voorwaarden, worden de personalia van het kind niet vermeld in het koninklijk besluit en wordt het verzoek om medeverlening van het kind schriftelijk afgewezen. Hetzelfde geldt uiteraard voor een zelfstandig verzoek op grond van artikel 11, vijfde lid, RWN. De afwijzende beslissing is een beschikking in de zin van de Awb, waartegen de gebruikelijke rechtsmiddelen kunnen worden aangewend (zie ook de toelichting bij artikel 7 RWN, paragraaf 3.11).

In artikel 31 BVVN is aangegeven welke gegevens de verzoeker over zichzelf en over het (mede) te naturaliseren kind moet verstrekken. Indien deze gegevens niet of onvoldoende worden verstrekt, zal Onze Minister, na inverzuimstelling, het verzoek afwijzen. De beslissing van Onze Minister is een beschikking waartegen op grond van de Awb rechtsmiddelen kunnen worden aangewend.

AF

Paragraaf 1.1/Toelichting ad artikel 13, eerste lid HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

Paragraaf 1.1. Tarieven

Tarief A is verschuldigd als een optant een optieverklaring aflegt op grond van artikel 6 RWN, artikel 28 RWN of artikel II, eerste lid, van de Rijkswet van 27 juni 2008 (Stb. 270).

Tarief B is verschuldigd als twee optieverklaringen gelijktijdig worden afgelegd door twee personen die:

  • met elkaar gehuwd zijn; of

  • een geregistreerd partnerschap met elkaar zijn aangegaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN (zie ook de toelichting op artikel 1, tweede lid, RWN in deze Handleiding); of

  • ongehuwd samenleven in een duurzame relatie.

De regeling voor de optiegelden bevat, anders dan bij de naturalisatiegelden het geval is, geen verlaagd tarief voor een staatloze of een houder van een asielgerelateerd verblijfsrecht.

Tarief C is verschuldigd als een optieverklaring tot medeverkrijging wordt afgelegd zoals bedoeld in artikel 6, achtste lid, RWN. Dit betekent dat voor het afleggen van voornoemde optieverklaring tot medeverkrijging, naast het tarief dat de ouder(s) moet(en) betalen bij het afleggen van hun optieverklaring (tarief A of B), het tarief C moet worden betaald voor iedere minderjarige voor wie een optieverklaring tot medeverkrijging wordt afgelegd.

Zie voor de betalingsprocedure verder paragraaf 3 (betaling van de verschuldigde optie- en naturalisatiegelden).

AG

15-alg/Toelichting ad artikel 15 HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

15-alg. Toelichting Algemeen

Dit artikel regelt uitsluitend het verlies van het Nederlanderschap door meerderjarigen. Meerderjarig zijn volgens artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN:

  • personen van achttien jaar en ouder;

  • personen, jonger dan achttien jaar, die gehuwd of gehuwd zijn geweest;

  • personen, jonger dan achttien jaar, die in Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan of buiten Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN (zie de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN). Zij blijven ook meerderjarig na beëindiging met wederzijds goedvinden of door ontbinding van het partnerschap of na het overlijden van de partner voordat betrokkene achttien jaar oud is geworden.

Onevenredige gevolgen van verlies Unieburgerschap

Als met het van rechtswege verlies van het Nederlanderschap ook het Unieburgerschap verloren is gegaan en dit verlies onevenredige gevolgen heeft gehad vanuit het oogpunt van het Unierecht kan het Nederlanderschap gelet op het arrest van 12 maart 2019 van het Europese Hof van Justitie (C-221/17) met terugwerkende kracht worden herkregen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder p, RWN. Zie verder de toelichting bij dat artikel.

AH

Paragraaf 1/Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a HRWN-A is nieuw toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 1. Vrijwillige verkrijging

De verkrijging van de andere nationaliteit, door bijvoorbeeld optie of naturalisatie, moet vrijwillig zijn. Het moet gaan om een wilsdaad die specifiek is gericht op de verkrijging van een andere nationaliteit.

In de volgende gevallen kan niet worden gesteld dat de wil is gericht op het verkrijgen van een andere nationaliteit:

  • inden bij besluit van vreemde autoriteiten is overgegaan tot ongevraagde collectieve naturalisatie van bijvoorbeeld personen die geruime tijd in het land wonen;

  • indien de andere nationaliteit van rechtswege is verkregen als automatisch gevolg van een aanstelling in een bepaalde functie, in dienst van het land van die nationaliteit;

  • indien de andere nationaliteit van rechtswege verkregen is als automatisch gevolg van huwelijk met een persoon van die nationaliteit.

Hierbij speelt geen rol of men (voor de verkrijging of erna) de mogelijkheid had om af te zien van verkrijging van de andere nationaliteit. De wil is immers niet rechtstreeks gericht op de verkrijging van een andere nationaliteit, maar op het aanvaarden van een bepaalde functie of op het aangaan van het huwelijk. Ervan uitgaande dat het betreffende vreemde recht afstand van de nationaliteit toestaat zou hooguit kunnen worden gezegd dat het behoud van die andere nationaliteit vrijwillig is, maar dat is geen zelfstandige verliesgrond volgens de RWN.

Zijn de redenen om een andere nationaliteit te verkrijgen zo dwingend, dat niet meer kan worden gesproken van een vrijwillige verkrijging van die nationaliteit, dan brengt het onderhavige artikellid geen verlies van het Nederlanderschap mee. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie dat de andere nationaliteit op verzoek is verkregen ter voldoening aan de door de autoriteiten van het land waar men woont gestelde eis, dat verblijf in het betreffende land alleen kan worden gecontinueerd indien men de nationaliteit van dat land verkrijgt.

Het hiervoor bedoelde dwingende karakter wordt niet snel aangenomen. Zo zal wel verlies op grond van dit artikellid intreden, indien een vreemde nationaliteit is verkregen en betrokkene daar zelf om heeft verzocht, indien bijvoorbeeld voor een bepaalde beroepsuitoefening, aanstelling of toelating tot een bepaalde studie de nationaliteit van dat land was vereist. Het feit dat betrokkene alleen kon worden aangesteld of tot de studie kon worden toegelaten als hij de nationaliteit van het land bezat, betekent nog niet dat daardoor zijn keuze voor de betreffende nationaliteit niet vrijwillig zou zijn geweest.

Of een vreemde nationaliteit wel of niet met terugwerkende kracht wordt verkregen is niet relevant voor de werking van het Nederlandse nationaliteitsrecht. Dit betekent dat indien de vrijwillige verkrijging van een vreemde nationaliteit bijvoorbeeld terugwerkt tot het moment waarop deze nationaliteit in het verleden werd verloren, dit niet als gevolg heeft dat het Nederlanderschap alsnog met terugwerkende kracht wordt verloren (vergelijk artikel 2, eerste lid, RWN). Het betekent wel dat betrokkene het Nederlanderschap verliest wegens de vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit, alleen is hij vanaf heden geen Nederlander meer.

Artikel 15, aanhef en onder a, RWN 1985 dan wel artikel 15, eerste lid, onder a, RWN 2003 gaan echter niet op als het gaat om verkrijging van de Duitse nationaliteit ex lege Duitse wet ingeval van Paragraph 3 Abs. (2) StaG (2007). De verkrijging van de Duitse nationaliteit vond dan van rechtswege plaats en was derhalve niet vrijwillig.

N.B. Gaat het Nederlanderschap verloren door de vrijwillige verkrijging van de nationaliteit van een staat die partij is bij het op 6 mei 1963 te Straatsburg gesloten verdrag betreffende beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1964, nr. 4), en die Hoofdstuk I van het Verdrag (dat handelt over beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit) toepast, dan is geen sprake van verlies van het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, RWN, maar van verlies op grond van het Verdrag van Straatsburg (zie de toelichting bij artikel 15A RWN).

AI

Paragraaf 1.2/Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a HRWN-A is nieuw toegevoegd en komt te luiden:

Paragraaf 1.2. Ondanks vrijwillige verkrijging andere nationaliteit geen verlies Nederlanderschap

Ingevolge artikel 15, tweede lid, RWN treedt ondanks vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit geen verlies van het Nederlanderschap in indien betrokkene:

  • in het land van die andere nationaliteit is geboren en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft; of

  • voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf jaren in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad; of

  • is gehuwd met een persoon die die andere nationaliteit bezit.

Echter, is de verkregen andere nationaliteit een nationaliteit van een staat die wel partij is bij het hiervoor genoemde Verdrag van Straatsburg, maar dat niet is bij het op 2 februari 1993 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Protocol tot wijziging van dat Verdrag (Trb.1994, nr. 265), welk protocol voor Nederland, Curaçao, Sint Maarten en Aruba in werking is getreden op 20 augustus 1996, dan gelden de hier bedoelde uitzonderingen niet (voor nadere uitleg zie de toelichting bij artikel 15A RWN).

Onder echtgenoot wordt tevens verstaan de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap of een buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, en het buiten Nederland geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN (zie de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN en voor een uitzondering hierop de toelichting bij artikel 15A RWN). Als in het concrete geval sprake is van zogenaamde ‘statenopvolging’ zie voor een uitleg van het begrip ‘geboren in het land van die andere nationaliteit’ (artikel 15, tweede lid, onder a, RWN) of het ‘in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad’ (artikel 15, tweede lid, onder b, RWN) hieronder in paragraaf 1.3.

AJ

Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

15-1-d. Toelichting ad artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d

Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren door intrekking door Onze Minister van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend, welke kan plaatsvinden, indien de betrokkene heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

Van de verzoeker om naturalisatie wordt verlangd dat hij het mogelijke doet om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen dan wel zich bereid verklaart om na de totstandkoming van de naturalisatie het mogelijke te zullen doen om die nationaliteit te verliezen (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN). Dit is alleen anders indien iemand valt onder een van de uitzonderingscategorieën (zie de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN).

Een afstandsverklaring van de oorspronkelijke nationaliteit moet in beginsel gelegaliseerd zijn. Zonder legalisatie kan in beginsel geen waarde aan de afstandsverklaring worden gehecht. Alleen als uit algemene bronnen uit betreffende land blijkt dat dit land nooit overgaat tot legalisatie kan een afstandsverklaring worden geaccepteerd zonder legalisatie. Ook andere documenten afgegeven door de autoriteiten van het land van oorspronkelijke nationaliteit moeten in beginsel gelegaliseerd zijn, als met deze documenten wordt beoogd aan te tonen dat voldoende inspanningen zijn verricht op grond waarvan de IND de afstandsprocedure kan afsluiten.

Buitenlandse documenten die niet in het Nederlands, Engels, Duits of Frans zijn opgesteld moeten in principe worden vertaald. De genaturaliseerde is zelf verantwoordelijk voor het laten vertalen van de door hem of haar ingebrachte documenten. Als uit een overgelegd document, dat niet vertaald is, niet valt af te leiden wat de inhoud van het stuk is, dan kan aan het document geen waarde voor wat betreft de afstandsprocedure worden toegekend.

De IND kan geen contact opnemen met een buitenlandse ambassade om de voortgang van het afstandsverzoek van een betrokkene te bespreken, tenzij betrokkene hiertoe schriftelijk toestemming heeft gegeven. Als een ambassade op eigen initiatief informatie aanlevert bij de IND over een specifiek afstandsverzoek, dan moet de IND dat aan betrokkene overleggen, als deze informatie (mede) leidt tot intrekking van het Nederlanderschap.

Als een afstandsplichtige die een afstandsverzoek heeft ingediend drie jaar nadat de afstandsprocedure is gestart nog geen bewijs van afstand heeft overgelegd, beoordeelt de IND of betrokkene al het nodige heeft gedaan om afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Hierbij zijn drie conclusies mogelijk:

  • Betrokkene heeft voldoende inspanning gepleegd om afstand te doen en er is geen voortgang meer te verwachten. In dat geval sluit de IND de openstaande afstandsprocedure af en stuurt hij betrokkene een brief, met de mededeling dat het Nederlanderschap niet wordt ingetrokken, maar dat betrokkene wel afstandsplichtig blijft. Als betrokkene nadien alsnog een afstandsverklaring overlegt, wordt deze op de gebruikelijke wijze verwerkt. Ook is het mogelijk dat betrokkene in deze situatie definitief wordt ontheven van de afstandsplicht, zie verder onder Ontheffing van het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit na het koninklijk besluit.

  • Betrokkene heeft voldoende stappen ondernomen en er is nog voortgang te verwachten. In dat geval sluit de IND de procedure niet af en wordt gewacht op een bewijs van afstand.

  • Betrokkene heeft niet aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om afstand te doen. In dat geval kan de IND overgaan tot intrekking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend.

Intrekking van het Nederlanderschap

Als de betrokkene, ondanks zijn eerdere verklaring bereid te zijn tot het doen van afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit, na totstandkoming van de naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, kan de IND overgaan tot intrekking van het Nederlanderschap.

Het Nederlanderschap gaat verloren op de datum van intrekkingsbesluit. De hier bedoelde intrekking heeft – in tegenstelling tot de intrekking van artikel 14, eerste lid, RWN – geen terugwerkende kracht. Het intrekkingsbesluit kan ook verlies van het Nederlanderschap tot gevolg hebben ten aanzien van de minderjarige kinderen die aanvankelijk zijn meegenaturaliseerd, en wel op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, RWN (zie de toelichting bij artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, RWN).

Gevolgen van de intrekking

De IND deelt direct na intrekking van het Nederlanderschap aan betrokkene mee dat hij niet langer afstand hoeft te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit.

Zie voor de gevolgen van de intrekking voor bij de naturalisatie gewijzigde of vastgestelde namen, de toelichting bij artikel 14, eerste lid, RWN, paragraaf 5.3.

Verzending, uitreiking en publicatie van het intrekkingsbesluit

Ingevolge artikel 70, eerste lid, BvvN wordt een afschrift van het besluit tot intrekking gezonden aan de personen van wie het Nederlanderschap is ingetrokken, aan de autoriteit die het verzoek om naturalisatie in ontvangst heeft genomen, aan de autoriteit van de plaats waar de personen die het Nederlanderschap hebben verloren in de PIVA zijn ingeschreven en, zo nodig, aan andere betrokken instanties (artikel 70, eerste lid, BvvN).Artikel 66, tweede, derde en vierde lid, BvvN zijn daarbij van overeenkomstige toepassing, hetgeen betekent:

  • dat bij het bekend zijn van de woon- of verblijfplaats van de betrokken persoon het afschrift van het besluit wordt gezonden aan dat adres en bij het niet bekend zijn daarvan toezending geschiedt aan het laatst bekende adres (onder beide omstandigheden geschiedt de verzending aan de rechtstreeks betrokkene(n) aangetekend en met ontvangstbevestiging);

  • dat, als de IND dat noodzakelijk acht, uitreiking van het afschrift van het besluit plaatsvindt (zie de toelichting bij artikel 14, eerste lid, RWN);

  • dat, als de IND dat nodig acht, hij het besluit tot intrekking publiceert in een of meer lokale bladen van de vermoedelijke verblijfplaats van betrokkenen of in de Staatscourant, de Curaçaosche Courant, de Landscourant van Sint Maarten of de Landscourant van Aruba, al naar gelang de vermoedelijke verblijfplaats.

Administratieve verwerking van het intrekkingsbesluit

Wordt de Gouverneur door de IND in kennis gesteld van een besluit tot intrekking, dan bevordert hij dat:

  • het besluit tot intrekking wordt verwerkt in de PIVA;

  • de Nederlandse reisdocumenten die zijn uitgereikt aan betrokkene – en zijn eventuele kinderen die in het verlies hebben gedeeld (zie artikel 16 RWN) – overeenkomstig de Paspoortwet worden ingenomen;

  • de DIMAS wordt ingelicht met betrekking tot de nationaliteitsmutatie(s);

  • betrokkenen worden verwezen naar de DIMAS, zulks in verband met het regelen van hun verblijfsrechtelijke positie;

  • in voorkomende gevallen de akten van de burgerlijke stand worden bijgewerkt (vergelijk ook artikel 70, tweede lid, BvvN).

Feitelijk afstand van de oorspronkelijke nationaliteit voor datum intrekkingsbesluit

De intrekking van het Nederlanderschap heeft geen rechtsgevolg als betrokkene tijdens de bezwaarprocedure of nadat de intrekking in rechte is vast komen te staan, aantoont dat hij afstand had gedaan van zijn oorspronkelijke nationaliteit voor de datum van het intrekkingsbesluit. Betrokkene is dan altijd Nederlander gebleven. Uit artikel 14, achtste lid RWN volgt immers dat intrekking van het Nederlanderschap anders dan op grond van artikel 14, eerste lid RWN, geen staatloosheid tot gevolg mag hebben.

Bezwaar tegen het intrekkingsbesluit

Het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap is een beschikking als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Awb is in het kader van de intrekking van toepassing ongeacht of de persoon in kwestie door tussenkomst van de burgemeester, de gezaghebber, de Gouverneur of een diplomatieke of consulaire post is genaturaliseerd, nu de beslissing tot intrekking zelf genomen wordt door de Minister van Justitie van het Koninkrijk. De persoon in kwestie kan tegen de beschikking bezwaar maken doch dit bezwaar heeft geen schorsende werking. Wordt het bezwaar gegrond verklaard, dan zal het intrekkingsbesluit worden herroepen. De herroeping werkt terug tot de datum van het intrekkingsbesluit. Hierdoor wordt betrokkene geacht nimmer het Nederlanderschap door intrekking te hebben verloren. Bij een ongegrond bezwaar is beroep mogelijk bij de rechtbank Den Haag, sector Bestuursrecht.

Mocht betrokkene na ingesteld bezwaar c.q. beroep alsnog moeten worden aangemerkt als Nederlander, wordt de gezaghebber wederom door de IND in kennis gesteld.

Afstand tijdens bezwaarprocedure maar na intrekking van het Nederlanderschap

Als betrokkene tijdens de bezwaarprocedure aantoont dat hij afstand heeft gedaan na de datum van het intrekkingsbesluit, kan de IND besluiten het bezwaar tegen de intrekking gegrond te verklaren. Ook kan de IND in de bezwaarprocedure besluiten betrokkene alsnog meer tijd te geven om afstand te doen als tijdens die procedure is gebleken dat betrokkene door omstandigheden niet al het mogelijke heeft kunnen doen om afstand te doen en de IND daar eerder niet van wist.

Ontheffing van het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit na het koninklijk besluit

De systematiek van de RWN staat er niet aan in de weg dat de IND, na verlening van het Nederlanderschap, de genaturaliseerde die in beginsel afstandsplichtig is, alsnog ontheft van de afstandsplicht.5 Dat betekent dat een (expliciet of impliciet) verzoek om ontheven te worden van de afstandsplicht nadat het Nederlanderschap is verleend, aangemerkt moet worden als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, Awb en dat daarop een besluit in de zin van die bepaling dient te worden genomen. Deze beoordeling wordt neergelegd in een beschikking, waartegen rechtsmiddelen (bezwaar, beroep en hoger beroep) kunnen worden aangewend. Is het verzoek om ontheffing niet of onvoldoende duidelijk gemotiveerd, dan wordt herstelverzuim geboden.

Uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek om ontheffing is dat na de verlening of verkrijging van het Nederlanderschap in beginsel niet meer met succes een beroep kan worden gedaan op één van de uitzonderingcategorieën, die zijn geformuleerd voor de nadere uitvoering van art 9, eerste lid, aanhef en onder b RWN en zijn vastgelegd in artikel 6 RvvN. Op dit uitgangspunt bestaan enkele uitzonderingen.

Ontheffing van de afstandsplicht kan in ieder geval wel aan de orde zijn als:

  • na het KB blijkt dat op betrokkene een van de vrijstellingsgronden van artikel 9, derde lid RWN van toepassing was op de datum van het KB.

  • na het KB na jaren van pogingen van betrokkene om afstand te doen, gebleken is dat de betreffende autoriteiten daar niet aan meewerken (zie artikel 58, derde lid jo artikel 60 BvvN); of

  • na het KB de wetgeving van het land van de oorspronkelijke nationaliteit is gewijzigd, waardoor betrokkene na het KB alsnog voldoet aan het gestelde in artikel 6, eerste lid onder a of b, RvvN.

Een verzoek om ontheffing van de afstandsverplichting wordt in beginsel geweigerd als betrokkene daarvoor ten aanzien van één van de bestaande beleidsmatige uitzonderingcategorieën van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b RWN feiten en/of omstandigheden aanvoert die hij ook al voor de naturalisatiedatum had kunnen weten of zich had kunnen realiseren. Ook gewijzigde persoonlijke omstandigheden of gewijzigde omstandigheden in het land van de andere nationaliteit (niet zijnde gewijzigde regels of praktijken ten aanzien van het doen van afstand) na verkrijging van het Nederlanderschap kunnen in beginsel niet leiden tot ontheffing van de afstandsverplichting.

In gevallen waarin sprake is van uitzonderlijke omstandigheden kan de IND betrokkene op grond van artikel 60 BvvN ontheffen van de afstandsplicht.

Van uitzonderlijke omstandigheden is, bijvoorbeeld, geen sprake als betrokkene zich beroept op gevolgen van het doen van afstand die zich bevinden in de sfeer van het verliezen van een baan, het moeten verhuizen, het niet op vakantie kunnen gaan in het land van de andere nationaliteit, het mislopen van een erfenis waar hij na verkrijging van het Nederlanderschap recht op heeft gekregen, of het feit dat de kinderen van betrokkene de betreffende nationaliteit ook verliezen.

Het indienen van een verzoek om ontheffing, schort de lopende afstandsprocedure niet op. De voor die procedure gangbare termijnen blijven in beginsel van kracht. Indien positief wordt beslist op het verzoek tot ontheffing, wordt de lopende afstandsprocedure gelijktijdig afgerond.

Indien het verzoek om alsnog ontheven te worden van de afstandsplicht wordt afgewezen, dan wijst de IND betrokkene er in het besluit op dat hij of zij nog steeds afstandsplichtig is. Tevens wordt in het besluit verzocht om binnen 4 weken aan te geven of betrokkene van plan is gehoor te geven aan de afstandsverplichting. Geeft betrokkene aan dat hij of zij de afstandsverplichting nakomt, dan gelden in beginsel de normale termijnen voor de onderliggende procedure. Eventueel kan op basis van een gemotiveerd verzoek uitstel worden verleend voor het doen van afstand.

In het geval verzoeker aangeeft de afstandsverplichting niet na te zullen komen, of niet reageert, kan in beginsel meteen worden overgegaan tot het uitbrengen van een voornemen tot intrekking van het Nederlanderschap.

AK

16-alg/Toelichting ad artikel 16 HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden:

16-alg. Toelichting algemeen

Minderjarigheid

Dit artikel regelt uitsluitend het verlies van het Nederlanderschap door minderjarigen. Behalve in het onderhavige artikel zijn ook verliesbepalingen voor minderjarigen opgenomen in artikel 14, tweede, derde, vierde en zesde lid, RWN. Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, RWN definieert het begrip ‘meerderjarigheid’. Uit die bepaling vloeit voort dat personen jonger dan achttien jaar, minderjarig zijn. Echter, personen jonger dan achttien jaar oud zijn wel meerderjarig indien:

  • zij gehuwd zijn of gehuwd zijn geweest;

  • zij in Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan of buiten Nederland een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN (zie de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN);

  • hun in Nederland geregistreerde partnerschap of hun buiten Nederland geregistreerde partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN (zie de toelichting bij artikel 1, tweede lid, RWN), is beëindigd.

Bedacht moet worden dat verlies van het Nederlanderschap als hier bedoeld nooit kan intreden indien betrokkene daardoor staatloos zou worden (vergelijk artikel 14, achtste lid, RWN) en verder dat – ook al valt de minderjarige in principe onder een van de verliesbepalingen van artikel 16, eerste lid, RWN – geen verlies zal intreden indien artikel 16, tweede lid, RWN van toepassing is.

Begrip ‘vader of moeder’ (artikel 16, eerste lid, RWN)

Met het begrip ‘vader of moeder’ in artikel 16, eerste lid, RWN wordt mede bedoeld:

  • de adoptiefouder aan wie de minderjarige het Nederlanderschap ontleent; en

  • de persoon die mede het gezamenlijk gezag over de minderjarige uitoefent en aan wie hij het Nederlanderschap ontleent.

De adoptie c.q. gezagsvoorziening moet dus het kind het Nederlanderschap hebben bezorgd (denk daarbij wat betreft de gezagsvoorziening aan de optie bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d, RWN). Is dat niet het geval, omdat het kind reeds op een andere grond Nederlander was, dan zal voor het kind geen verlies van het Nederlanderschap intreden indien zijn adoptiefouder(s)/de persoon die mede het gezamenlijk gezag over hem uitoefent het Nederlanderschap verlie(st)(zen) of indien het kind zelfstandig dezelfde vreemde nationaliteit verkrijgt als zijn adoptiefouder(s)/de persoon die mede het gezamenlijk gezag over hem uitoefent.

Onevenredige gevolgen van verlies Unieburgerschap

Als met het van rechtswege verlies van het Nederlanderschap ook het Unieburgerschap verloren is gegaan en dit verlies onevenredige gevolgen heeft gehad vanuit het oogpunt van het Unierecht kan het Nederlanderschap gelet op het arrest van 12 maart 2019 van het Europese Hof van Justitie (C-221/17) met terugwerkende kracht worden herkregen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder p, RWN. Zie verder de toelichting bij dat artikel.

AL

Toelichting ad artikel 26, eerste lid HRWN-A is nieuw toegevoegd en komt te luiden:

26-1. Toelichting ad artikel 26, eerste lid

Het vereiste van toelating en hoofdverblijf, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder f, is niet van toepassing op de vreemdeling die nadat hij meerderjarig is geworden het Nederlanderschap heeft verloren als gevolg van verkrijging van een andere nationaliteit op grond van artikel 5 (oud) zoals dit luidde tot 1 maart 1964, en artikel 7, aanhef en ten eerste of ten derde, van de Wet van 12 december 1892, Stb. 268 , op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, dan wel dit heeft verloren op grond van artikel 15, aanhef en onder a, indien de persoon:

  • a) in het land van die andere nationaliteit is geboren en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft gehad;

  • b) voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad; of

  • c) ten tijde van de verkrijging van die andere nationaliteit gehuwd was met een persoon van die andere nationaliteit.

Alleen personen die tijdens hun meerderjarigheid, dus op of na hun achttiende jaar, of indien zij voordien gehuwd zijn of indien zij een in Nederland geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, of een buiten Nederland geregistreerd partnerschap zijn aangegaan als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN, de Nederlandse nationaliteit hebben verloren, vallen onder deze bepaling. Het moet bovendien gaan om:

  • verlies op grond van artikel 5 (oud) WNI. Het gaat daarbij om de Nederlandse vrouw die de Nederlandse nationaliteit voor 1 maart 1964 heeft verloren als gevolg van haar huwelijk met een niet-Nederlandse man; of

  • verlies op grond van artikel 7, aanhef en ten eerste, WNI. Het gaat daarbij om de persoon die de Nederlandse nationaliteit voor 1 januari 1985 heeft verloren door naturalisatie in een ander land; of

  • verlies op grond van artikel 7, aanhef en ten derde, WNI. Het gaat daarbij om de persoon die de Nederlandse nationaliteit voor 1 januari 1985 heeft verloren als gevolg van het verkrijgen van een andere nationaliteit door zijn wil. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het verkrijgen van een andere nationaliteit door optie; of

  • verlies op grond van artikel 15, aanhef en onder a, RWN. Het gaat daarbij om de persoon die de Nederlandse nationaliteit tussen 1 januari 1985 en 1 april 2003 heeft verloren door de vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit.

De oud-Nederlander die de Nederlandse nationaliteit heeft verloren op een andere grond kan geen beroep doen op dit artikel. Zo kan degene die de Nederlandse nationaliteit heeft verloren op grond van de TOI, de TOS of op grond van artikel 1, eerste lid, Verdrag van Straatsburg geen beroep doen op dit artikel. Bij het verlies op grond van artikel 1, eerste lid, Verdrag van Straatsburg gaat het om oud-Nederlanders die na 9 juni 1985 vrijwillig de nationaliteit hebben verkregen van Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk of na 18 juni 1991 van België. Ingevolge artikel 15A, aanhef en onder a, RWN is er echter geen sprake van verlies op grond van artikel 1, eerste lid, Verdrag van Straatsburg indien de oud-Nederlander vrijwillig de Franse of Italiaanse nationaliteit heeft verkregen terwijl hij behoorde tot de doelgroep van het Tweede Protocol6. Daarnaast moet ook worden voldaan aan een van de onder a, b of c genoemde voorwaarden:

  • de oud-Nederlander is geboren in het land van zijn huidige nationaliteit en hij had daar ook zijn hoofdverblijf op het moment dat hij die nationaliteit verkreeg; of

  • de oud-Nederlander heeft voor hij achttien jaar oud werd gedurende ten minste vijf jaar ononderbroken hoofdverblijf gehad in het land van zijn huidige nationaliteit; of

  • ten tijde van de verkrijging van zijn huidige nationaliteit was de oud-Nederlander gehuwd met een persoon die in het bezit was van die nationaliteit.

Artikel 26 RWN geldt niet voor personen die uitsluitend de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander hebben bezeten.

AM

Model 1.14-1a HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

AN

Model 1.40 HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

AO

Model 1.41 HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.

AP

Model 1.42 HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.

AQ

Model 1.43 HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 5.

AR

Model 1.44 HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 6.

AS

Model 1.45 HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 7.

AT

Model 1.46 HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 8.

AU

Model 1.47 HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 9.

AV

Model 1.48 HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 10.

AW

Model 1.49 HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 11.

AX

Model 2.4 HRWN-A is gewijzigd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 12.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2023

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 september 2022

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, B.J.Th. ter Heerdt waarnemend directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model 1.14-1a HRWN-A: Bereidheidsverklaring tot afstand huidige nationaliteit bij het afleggen van de optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN

BIJLAGE 2

Model 1.40 HRWN-A: Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, RWN

BIJLAGE 3

Model 1.41 HRWN-A: Optieverklaring minderjarige op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder k, RWN (afgelegd door wettelijk vertegenwoordiger)

BIJLAGE 4

Model 1.42 HRWN-A: Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder l, RWN

BIJLAGE 5

Model 1.43 HRWN-A: Optieverklaring minderjarige op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder l, RWN (afgelegd door wettelijk vertegenwoordiger)

BIJLAGE 6

Model 1.44 HRWN-A: Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder m, RWN

BIJLAGE 7

Model 1.45 HRWN-A: Optieverklaring minderjarige op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder m, RWN (afgelegd door wettelijk vertegenwoordiger)

BIJLAGE 8

Model 1.46 HRWN-A: Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder n, RWN

BIJLAGE 9

Model 1.47 HRWN-A: Optieverklaring minderjarige op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder n, RWN (afgelegd door wettelijk vertegenwoordiger)

BIJLAGE 10

Model 1.48 HRWN-A: Optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder o, RWN

BIJLAGE 11

Model 1.49 HRWN-A: Optieverklaring minderjarige op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder o, RWN (afgelegd door wettelijk vertegenwoordiger)

BIJLAGE 12

Model 2.4 HRWN-A: Bereidheidsverklaring tot afstand huidige nationaliteit bij het verzoek om naturalisatie tot Nederlander

TOELICHTING

ALGEMEEN

Met dit wijzigingsbesluit worden beleidswijzigingen, correcties en verduidelijkingen aangebracht in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap toegespitst op het gebruik in Aruba, bijvoorbeeld vanwege wijzigingen in hogere of aanpalende wetten en regelgeving, jurisprudentie of vragen vanuit de uitvoeringspraktijk.

ARTIKELSGEWIJS

A, G-J

In paragraaf 1 van de toelichting op artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN is verduidelijkt dat de periode dat iemand Nederlander is geweest niet meetelt in de berekening van de periode van toelating.

In de toelichting op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, e, g, RWN en paragraaf 1 van de toelichting op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, RWN is een verwijzing gemaakt naar deze tekst in paragraaf 1 van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN.

B, D-I, U, Y-AA, AC-AD, AF-AH, AK, AL

Sinds 1 september 2021 is het mogelijk een geregistreerd partnerschap in Aruba te sluiten. Echter, deze mogelijkheid is voor de toepassing van RWN-bepalingen waarin wordt gesproken over ‘geregistreerd partnerschap’ niet relevant, omdat het Arubaans geregistreerd partnerschap niet gelijk te stellen is met een geregistreerd partnerschap als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN. Hierop is de toelichting op artikel 1, tweede lid, RWN aangepast.

De reden voor het niet kunnen gelijkstellen is als volgt. In Nederland is het geregistreerd partnerschap volledig gelijkgesteld aan het huwelijk. De Arubaanse wetgever heeft aan het geregistreerd partnerschap (nog) niet dezelfde rechtsgevolgen willen verbinden als het huwelijk. Zo heeft het geregistreerd partnerschap op Aruba geen gevolgen voor de fiscale en sociale zekerheidswetgeving, maar ook niet voor de familierechtelijke betrekkingen. Gelet hierop zou de – beperkte – betekenis van het Arubaanse geregistreerd partnerschap het verkrijgen van het Nederlanderschap niet rechtvaardigen. Dat zou immers disproportioneel zijn.

Vanwege deze wijziging is tevens bezien op welke plekken in de Arubaanse Handleiding in algemene zin wordt verwezen naar geregistreerd partnerschap en op welke plekken specifiek wordt verwezen naar artikel 1, tweede lid, RWN. Op al deze plekken is verduidelijkt dat in alle gevallen de toelichting op artikel 1, tweede lid, RWN van de Handleiding in samenhang moet worden beschouwd met de wetstekst. Tevens zijn in het kader van standaardisatie en opschoning op verschillende plekken redactionele wijzigingen aangebracht. Hiermee zijn geen beleidswijzigingen beoogd. De volgende paragrafen zijn aangepast:

De toelichting op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, paragraaf 1 van de toelichting op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, de toelichting op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, paragraaf 1 van de toelichting op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, de toelichting op artikel 6, eerste lid, aanhef en onder g, de toelichting op artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder c, de toelichting op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, paragraaf 1.2 van de toelichting op artikel 8, tweede lid, de toelichting op artikel 8, vijfde lid, de toelichting op artikel 9, derde lid, aanhef en onder c, de toelichting op artikel 9, derde lid, aanhef en onder d, paragraaf 1.1 van de toelichting op artikel 13, eerste lid, de toelichting op artikel 15, paragraaf 1.2 van de toelichting op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, de toelichting op artikel 16 en de toelichting op artikel 26, eerste lid, HRWN-A.

C

In WBN-A 2022/1 is in artikel 6 onder het kopje Overgangsrecht de zinssnede ‘die golden tot en met 31 maart 2013’ toegevoegd. De reden hiervoor was dat de bedoeling van de wetgever was de categorie oud-Nederlanders die onder artikel 26 RWN vallen gedurende tien jaar een optiemogelijkheid te bieden. De relevantie van deze termijn leek vestreken per 31 maart 2013.

Echter, artikel 26 lid 2 RWN is niet dusdanig geformuleerd dat toepassing na 31 maart 2013 is uitgesloten. Daardoor kan iemand die de andere nationaliteit binnen een periode van 10 jaar weer verliest door verkrijging van een derde nationaliteit, toch een geslaagd beroep doen op artikel 26 RWN als aan de voorwaarden wordt voldaan. Deze toevoeging is daarom weer geschrapt.

K-R, AN-AW

De opties van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i t/m o RWN zijn toegevoegd bij Rijkswet van 17 juni 2010 (Stb 2010, 242). Deze wet bevat geen bepaling waarin vrijstelling van het afleggen van de verklaring van verbondenheid wordt geregeld. Voor artikel 6, eerste lid aanhef en onder p RWN geldt dat artikel 6, tweede lid niet van toepassing is verklaard. Artikel 6, derde lid, paragraaf 2.2.4.1 HRWN is bij inwerkingtreding van de Rijkswet van 17 juni 2010 per abuis niet aangevuld. Daardoor wordt ten onrechte de indruk gewekt dat optanten die gebruik maken van een van de optiegronden van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i t/m o RWN niet verplicht zouden zijn de bereidheidverklaring te ondertekenen en de verklaring van verbondenheid af te leggen. Daarnaast is artikel 6, eerste lid aanhef en onder p RWN niet opgenomen als uitzonderingsgrond. Deze omissies worden met deze wijziging hersteld.

Daarnaast is in de paragrafen 1 van de toelichting op de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder k t/m o, HRWN verduidelijkt dat de (adoptief)ouder of erkenner Nederlander moet zijn geworden door optie of naturalisatie. De modellen 1.40 t/m/ 1.49 van de HRWN NL zijn daar eveneens op aangepast.

S, T, X

Omdat de Minister van Buitenlandse Zaken geen verificatieonderzoek meer verricht, is die vermelding uit de tekst verwijderd uit paragrafen 2.2.5.4 en 2.3.2 van de toelichting op artikel 6, derde lid, RWN en paragraaf 3.5.4 van de toelichting op artikel 7 RWN.

U

In het WBN 2022/1 is aan artikel 6, eerste lid, onder p RWN een nieuw optierecht toegevoegd waarmee een persoon van wie het Nederlanderschap, en daarmee het Unieburgerschap, van rechtswege verloren is gegaan, dat Nederlanderschap onder bepaalde omstandigheden met terugwerkende kracht kan herkrijgen. Dit werkt door in artikel 6-3, paragraaf 2.4.2.3 HRWN A.

Per abuis is dit toen niet aangepast. Met deze wijziging is dat hersteld.

V

In de toelichting op artikel 6, negende lid, RWN zijn twee voorbeelden verwijderd. Hoewel die voorbeelden op zichzelf niet fout waren, omvatten ze niet alle geldende mogelijkheden waaronder het Nederlanderschap wordt verloren. Omdat de voorbeelden in de praktijk daardoor wel eens tot verwarring hebben geleid, zijn ze uit de toelichting verwijderd.

AB

De zin ‘Hieronder worden de uitzonderingscategorieën 1 tot en met 9 toegelicht. De overige vier categorieën worden behandeld bij artikel 9, derde lid, RWN.’ is toegevoegd aan artikel 9, eerste lid, onder b, paragraaf 3 HRWN A om dit artikel gelijkluidend te maken aan de HRWN NL, BES en CM qua inhoud en opmaak.

AE

Minderjarige kinderen en jongvolwassenen die meenaturaliseren op grond van artikel 11 RWN hebben geen afstandsplicht (artikel 9, eerste lid aanhef en onder b RWN). Impliciet blijkt dit uit artikel 11 RWN. Ter verduidelijking is dit nu ook expliciet opgenomen in artikel 11-alg/Toelichting algemeen HRWN-A.

AJ

De geschrapte passage in artikel 15-1-d HRWN NL is verouderd en daardoor overbodig.

AM, AX

Er zijn een aantal redactionele wijzigingen in model 1.14-1a en model 2.4 HRWN A doorgevoerd. De redenen hiervoor zijn: de tekst beter aan te laten sluiten bij de wettekst uit de RWN; het taalgebruik minder ambtelijk te maken of de homogeniteit tussen de modellen te bevorderen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, B.J.Th. ter Heerdt waarnemend directeur-generaal Migratie


X Noot
1

Zie voor een uitleg van het begrip ‘toelating’ en de verblijfsdocumenten waarmee dat kan worden aangetoond de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Zie voor een uitleg van het begrip ‘hoofdverblijf’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN. De periode van toelating en hoofdverblijf (van ten minste veertien jaren) moet ‘onafgebroken’ zijn. In deze periode mogen er derhalve geen zogenaamde ‘verblijfsgaten’ voorkomen. Een verblijfsgat leidt tot een onderbreking van de termijn, waardoor niet meer met succes geopteerd kan worden op grond van dit artikellid.

X Noot
2

Zie voor een uitleg van het begrip ‘toelating’ en de verblijfsdocumenten waarmee dat kan worden aangetoond de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder g, RWN. Zie voor een uitleg van het begrip ‘hoofdverblijf’ de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder h, RWN.

X Noot
3

Het Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag van Straatsburg betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, is op 2 februari 1993 totstandgekomen.

X Noot
4

Zie ook Nota naar aanleiding van het verslag, TK 1998–1999, 25 891 (R 1609), nr. 5, p. 22.

X Noot
6

Artikel 15A, aanhef en onder a, RWN (tweede volzin) is de opneming van de bepalingen van het Tweede Protocol in de Nederlandse nationale wetgeving. Het artikel (en dus ook de tweede volzin) is niet van toepassing op oud-Nederlanders die voor 1 april 2003 het Nederlanderschap op grond van artikel 1, eerste lid, Verdrag van Straatburg hebben verloren doordat ze de nationaliteit van een andere verdragsstaat vrijwillig hebben verkregen. Dat geldt eveneens indien zij de Franse of Italiaanse nationaliteit vrijwillig hebben verkregen. Artikel 26 RWN biedt voor deze categorie geen herstelmogelijkheid. Voor oud-Nederlanders die voor 1 april 2003 de Franse of Italiaanse nationaliteit vrijwillig hebben verkregen, ligt toepassing van artikel 10 RWN in de rede, indien zij behoren tot een van de categorieën uit het Tweede Protocol, ook genoemd in artikel 15, tweede lid, RWN. In dat geval moet de verkrijging van de Franse of Italiaanse nationaliteit wel hebben plaatsgehad na opneming van de bepalingen van het Tweede Protocol (dat geen rechtstreekse werking heeft) in het betreffende nationale recht.

Naar boven