TOELICHTING
I Algemeen
Deze regeling (hierna: wijzigingsregeling) betreft een aanpassing van de Activiteitenregeling
milieubeheer (hierna: Activiteitenregeling) en de Omgevingsregeling naar aanleiding
van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna:
Afdeling bestuursrechtspraak) van 30 juni 2021 over een windturbinepark.1
De wijzigingsregeling bevat zowel wijzigingen van de geldende regelgeving (Activiteitenregeling)
als van vergelijkbare bepalingen op grond van de Omgevingswet (Omgevingsregeling)2.
De primaire verantwoordelijkheid voor de inhoud van de algemene milieuregels berust
bij de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Deze regeling is vastgesteld
in overeenstemming met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
vanwege de stelselverantwoordelijkheid voor de regelgeving op grond van de Omgevingswet.
1.1 Aanleiding en probleem
Het Activiteitenbesluit milieubeheer en de daarop gebaseerde Activiteitenregeling
bevatten voor een groot aantal inrichtingen algemene milieuregels. Deze algemene regels
gelden in plaats van of naast een omgevingsvergunning milieu of naast een omgevingsvergunning
beperkte milieutoets.
In de uitspraak van 30 juni 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak geoordeeld
dat voor de algemene regels voor windturbines in paragraaf 3.2.3 van het Activiteitenbesluit
milieubeheer en paragraaf 3.2.3 van de Activiteitenregeling een planmilieueffectrapport
(hierna: plan-MER) had moeten worden gemaakt op grond van de Europese smb-richtlijn.3 Omdat er geen plan-MER is gemaakt, moeten de windturbinebepalingen voor zover zij
betrekking hebben op windturbineparken van ten minste drie windturbines4 buiten toepassing worden gelaten. Zij mogen ook niet als uitgangspunt worden genomen
voor het vaststellen van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning
met betrekking tot een windturbinepark.
Deze uitspraak en de gevolgen daarvan zijn aanleiding om de nationale regelgeving
in overeenstemming te brengen met het Europese recht. Hierin voorziet op het niveau
van algemene maatregel van bestuur het besluit van 3 mei 2022 tot wijziging van het
Activiteitenbesluit milieubeheer en enkele besluiten op grond van de Omgevingswet
in verband met jurisprudentie over windparken (tijdelijke overbruggingsregeling windturbineparken)5 (hierna: wijzigingsbesluit) en op het niveau van ministeriële regeling de wijzigingsregeling.
De wijzigingsregeling sluit aan bij het wijzigingsbesluit en kent vergelijkbare uitgangspunten
en een vergelijkbare opzet. Voor een uitgebreidere toelichting op de algemene aspecten
van de wijzigingsregeling wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit.
Daarin wordt ook toegelicht welke dwingende redenen er zijn vanuit Europeesrechtelijk
perspectief voor de vaststelling van de wijzigingsregeling (paragraaf 3 van de nota
van toelichting bij het wijzigingsbesluit). Dat geldt ook voor de redenen voor de
tijdelijkheid van deze regeling (eveneens paragraaf 3 van de nota van toelichting
bij het wijzigingsbesluit). De tijdelijkheid geldt tot en met 30 juni 2025. Dit is
opgenomen in artikel 3.14f, eerste lid, van de Activiteitenregeling en artikel 4.12a,
eerste lid, van de Omgevingsregeling.
De wijzigingsregeling heeft allereerst tot doel om de nationale regelgeving in overeenstemming
te brengen met de Europeesrechtelijke verplichtingen, in het bijzonder de vereisten
die voortvloeien uit de smb-richtlijn en artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende
de Europese Unie (VEU). Het is in strijd met het beginsel van loyale samenwerking
om nationale regelgeving die in strijd met het Europese recht is bevonden, in stand
te laten. Hierdoor kan namelijk verwarring ontstaan over de geldigheid van de nationale
regelgeving, wat ertoe kan leiden dat deze regelgeving in de praktijk nog steeds wordt
toegepast. De wijzigingsregeling beperkt het toepassingsbereik van de eerder vastgestelde
algemene regels voor windturbineparken die zijn opgenomen in paragraaf 3.2.3 van de
Activiteitenregeling, tot windturbines die geen deel uitmaken van een windturbinepark
(daarvan is sprake als er ten minste drie windturbines bij elkaar staan). Dit betekent
dat het gaat om ten hoogste twee ‘losse’ windturbines. Een vergelijkbare regeling
is opgenomen in artikel 4.10a van de Omgevingsregeling.
Daarnaast voorziet de wijzigingsregeling tot en met 30 juni 2025 in een tijdelijke
overbruggingsregeling voor bestaande windturbineparken van ten minste drie windturbines.
Op dat moment moeten er nieuwe algemene milieuregels voor windturbineparken op basis
van een plan-MER zijn vastgesteld en van kracht worden. Hiermee wordt de leemte die
als gevolg van de uitspraak van 30 juni 2021 is ontstaan in de milieubescherming die
de eerdere algemene regels tegen windturbineparken boden, opgevuld en de weggevallen
milieubescherming hersteld. Hiermee wordt voldaan aan de algemene verplichting van
lidstaten die voortvloeit uit artikel 4, derde lid, VEU (beginsel van loyale samenwerking)
in combinatie met artikel 3, derde lid, VEU om mee te werken aan de doelstelling van
de EU om te voorzien in een hoog niveau van milieubescherming, zoals ook tot uitdrukking
gebracht in de overwegingen van de smb-richtlijn en mer-richtlijn.6
Tenslotte is het de bedoeling van de wijzigingsregeling om rechtsonzekerheid in de
uitvoeringspraktijk die een gevolg is van de uitspraak van 30 juni 2021, zoveel mogelijk
weg te nemen. Vanaf de uitspraak van 30 juni 2021 kan door de ontstane plotselinge
leemte onzekerheid ontstaan over de geboden milieubescherming tegen bestaande windturbineparken,
zowel bij de exploitant, de omgeving als ook bij het bevoegd gezag dat geen kader
meer heeft voor toezicht en handhaving. Omdat de eerdere algemene regels niet meer
mogen worden toegepast op windturbineparken wordt voor de tot nu toe in die algemene
regels gereguleerde onderwerpen in bescherming van de leefomgeving voorzien door waar
nodig aanvullend voorschriften voor de milieu(hinder)aspecten aan de omgevingsvergunning
milieu te verbinden of door maatwerkvoorschriften ter concretisering van de algemene
zorgplicht te stellen.
Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal voor windturbineparken van ten minste
drie windturbines een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit vereist
zijn op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving. Aan die
omgevingsvergunning kunnen in alle gevallen voorschriften worden verbonden. Dit biedt,
net als bij de huidige vergunningverlening op grond van de Wet algemene bepalingen
bestuursrecht (zie paragraaf 1.2 van de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit),
de mogelijkheid om in adequate milieubescherming te voorzien. Voor een toelichting
op de situatie voor bestaande windturbineparken wordt verwezen naar de nota van toelichting
bij het wijzigingsbesluit.
1.2 Gevolgen
Deze wijzigingsregeling omvat met name een tijdelijke overbruggingsregeling om tot
en met 30 juni 2025 te voorzien in de milieubescherming tegen bestaande windturbineparken
van ten minste drie windturbines, die als gevolg van de uitspraak van 30 juni 2021
is weggevallen. Deze regeling komt in de plaats van de eerder geldende algemene regels
en is bedoeld ter overbrugging van de ontstane leemte in de geboden milieubescherming
tegen bestaande windturbineparken totdat een plan-MER is gemaakt en op basis daarvan
nieuwe algemene regels zijn vastgesteld. Volgens planning zullen de nieuwe regels
overigens eerder worden vastgesteld dan de uiterste datum 30 juni 2025.
Inhoudelijk komen de algemene regels van de overbruggingsregeling overeen met de eerdere
regels. Zij vormen, anders dan die eerdere regels, echter geen kader voor nadere besluitvorming
over de verlening van een omgevingsvergunning of de vaststelling van een bestemmingsplan
die op windturbineparken betrekking hebben. Het wijzigingsbesluit voorziet in een
vergelijkbare tijdelijke overbruggingsregeling die in de plaats komt van de eerdere
algemene regels die in het Activiteitenbesluit milieubeheer waren opgenomen.
De wijzigingsregeling zal niet leiden tot andere of grotere effecten op het milieu.
De regeling is namelijk juist bedoeld om de milieubescherming tegen bestaande windturbineparken
die door de eerdere algemene regels werd geboden, te continueren, totdat een plan-MER
is gemaakt en totdat daarna nieuwe algemene regels voor windturbines zijn vastgesteld.
Deze wijzigingsregeling heeft bij gebreke van inhoudelijke wijzigingen in het eerder
geboden beschermingsniveau geen gevolgen voor de administratieve lasten of de inhoudelijke
nalevingkosten van bedrijven.
Wat betreft de bestuurlijke lasten voor overheden is er sprake van een vermindering
van lasten ten opzichte van de situatie die is ontstaan door de uitspraak van 30 juni
2021. Ten opzichte van de situatie zoals die op grond van de algemene regels tot de
uitspraak van 30 juni 2021 bestond, treedt geen wijziging van lasten op als het gaat
om bestaande windturbineparken. Er zijn wel extra bestuurlijke lasten voor de vergunningverlening
voor nieuwe windturbineparken ten opzichte van de gebruikelijke werkwijze in de praktijk
in de periode voor de uitspraak. Sinds de uitspraak van 30 juni 2021 moeten namelijk
in de vergunningen ook de milieugevolgen worden geregeld, waarin de algemene regels
voorzagen. Dit is echter geen gevolg van de wijzigingsregeling maar van de uitspraak
van 30 juni 2021. Dit kan niet met een overbruggingsregeling worden hersteld. Deze
overbruggingsregeling moet beperkt blijven tot bestaande windturbineparken, waarvoor
de besluitvorming al is afgerond.
De overbruggingsregeling maakt het voor de bestaande windturbineparken overbodig om
op decentraal niveau de vergunningen aan te vullen. De uit die situatie voortvloeiende
lasten worden hierdoor vermeden.
Evenmin vloeien er lasten voort uit de noodzakelijke kennisname van deze wijzigingsregeling,
omdat de bevoegde gezagen inhoudelijk al bekend zijn met de algemene regels waarin
de overbruggingsregeling voorziet. Deze komen namelijk overeen met de algemene regels die eerder golden.
De bepalingen brengen geen administratieve lasten voor burgers mee omdat zij zich
tot bedrijven richten, die windturbines in werking hebben waarvoor de besluitvorming
is afgerond.
1.3 Uitvoering, toezicht en handhaving
Degene die het windturbinepark in werking heeft, is ervoor verantwoordelijk dat de
bepalingen van het wijzigingsbesluit en de wijzigingsregeling worden nageleefd.
Het wijzigingsbesluit en de wijzigingsregeling brengen geen wijzigingen met zich wat
betreft de verantwoordelijkheid voor het toezicht op en de handhaving van de naleving
van algemene regels. De gemeente is het bevoegd gezag en heeft op grond van artikel
18.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, onderscheidenlijk artikel 18.2, eerste
lid, van de Omgevingswet onder andere tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke
handhaving van de voorschriften die gelden voor degene die het windturbinepark drijft.
1.4 Consultatie
Om de strijdigheid met het gemeenschapsrecht die in de uitspraak van 30 juni 2021
aan het licht is gekomen, zo snel mogelijk te verhelpen, is toepassing gegeven aan
artikel 1:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dat artikel bevat een
regeling voor het achterwege laten van consultatie in gevallen waarin sprake is van
de implementatie van bindende EU-besluiten. Hiermee is aangesloten bij het vaste beleid
voor de internetconsultatie van ontwerpregelgeving als het gaat om de implementatie
van EU-regelgeving.7 Op de Europeesrechtelijke verplichtingen is ingegaan in paragraaf 1.1.
Aanvullend kan worden opgemerkt dat deze wijzigingsregeling inhoudelijk dezelfde normen
bevat als de normen die waren vastgelegd in de eerdere algemene regels die buiten
toepassing zijn verklaard. Voor die eerdere algemene regels hebben op grond van de
Wet milieubeheer of de Omgevingswet inspraakmogelijkheden voor het publiek opengestaan.
Intussen is een aanvang gemaakt het maken van een plan-MER ten behoeve van de opstelling
van nieuwe algemene regels voor windturbineparken onder de Omgevingswet. Deze zullen
via een aparte wijzigingsregeling in procedure worden gebracht. Die zal worden voorbereid
met een internetconsultatie. Hierin voorzien de artikelen 23.4 en 23.5 van de Omgevingswet.
Bij de voorbereiding van het wijzigingsbesluit en de bijbehorende wijzigingsregeling
heeft overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de decentrale overheden, mede
vanwege de rol als bevoegd gezag bij de uitvoering van milieuregels. Zij hebben aangegeven
dat deze regelgeving bijdraagt aan de gewenste duidelijkheid voor de uitvoeringspraktijk.
1.5 Inwerkingtreding
Deze wijzigingsregeling treedt voor wat betreft de Activiteitenregeling tegelijk in
werking met de wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer waarin het wijzigingsbesluit
voorziet, met ingang van 1 juli 2022 (artikel III).
Er wordt aangesloten bij de vaste verandermomenten, maar afgeweken van de minimuminvoeringstermijn
van, in dit geval, drie maanden, zoals aangegeven in aanwijzing voor de regelgeving
4.17. De afwijking is wenselijk om zo snel mogelijk te voldoen aan de verplichtingen
die voor Nederland voortvloeien uit het EU-recht, in het bijzonder artikel 4, lid
3, VEU in combinatie met de door de rechter vastgestelde strijdigheid van de windturbinebepalingen
van de Activiteitenregeling milieubeheer met de smb-richtlijn. Daarnaast is de afwijking
wenselijk, omdat sprake is van spoedregelgeving teneinde zo snel mogelijk te voorzien
in nieuwe windturbinebepalingen die het rechtsvacuüm opvullen van een weggevallen
milieubescherming tegen windturbineparken. Tenslotte is de afwijking wenselijk om
aanmerkelijke ongewenste nadelen te voorkomen, met name van het ontbreken van rechtszekerheid
over de geboden milieubescherming tegen windturbineparken en de voorwaarden waaronder
de exploitatie van bestaande windturbineparken kan worden voortgezet. De wijzigingsregeling
vraagt van betrokkenen minder tijd en aandacht om zich op de toepassing voor te bereiden
dan het wijzigingsbesluit, dat al eerder is bekendgemaakt en waarvoor een langere
invoeringstermijn geldt (om de redenen die in de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit
zijn toegelicht).
De wijzigingen van de Omgevingsregeling treden tegelijk met de Omgevingswet in werking.
Het tijdstip van inwerkingtreding van die wet zal bij koninklijk besluit worden bepaald.
Bij ministerieel besluit wordt de inwerkingtreding bepaald van de Omgevingsregeling
in samenhang met de verschillende aanvullingsregelingen en wijzigingsregelingen.
1.6 Technische notificatie
De wijzigingsregeling is op 22 december 2021 gemeld aan de Commissie van de Europese
Gemeenschappen (notificatienummer 2021/0887/NL) ter voldoening aan Richtlijn (EU)
2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een
informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende
de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241). De wachttermijn liep
af op 23 maart 2022. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.
II Artikelsgewijs
Artikel I (Activiteitenregeling milieubeheer)
Onderdeel A (artikel 3.11 van de Activiteitenregeling)
De reikwijdte van de huidige windturbinebepalingen wordt beperkt tot inrichtingen
van windturbines die geen deel uitmaken van een windturbinepark (dat uit ten minste
drie windturbines bestaat).
Ter toelichting wordt het volgende opgemerkt.
Voor windturbinebepalingen voor windturbines die geen deel uitmaken van een windturbinepark,
volgt uit artikel 3, tweede lid, onder a, van de smb-richtlijn geen verplichting om
een plan-mer uit te voeren. Die verplichting geldt alleen voor plannen en programma’s
die kaderstellend zijn voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor projecten
die vallen onder bijlage I of II van de mer-richtlijn. Wat betreft installaties voor
de winning van windenergie voor de energieproductie heeft bijlage II, 3, onder i,
van de mer-richtlijn alleen betrekking op windturbineparken. Een windturbinepark omvat
volgens het Besluit milieueffectrapportage ten minste drie windturbines. Daarom oordeelde
de Afdeling bestuursrechtspraak in haar uitspraak van 30 juni 2021 dat geen sprake
is van algehele onverbindendheid van de windturbinebepalingen.8 Als het gaat om één of twee ‘losse’ windturbines kunnen de algemene windturbinebepalingen
van paragraaf 3.2.3 dan ook nog steeds worden toegepast.
Onderdeel B (§ 3.2.3a van de Activiteitenregeling)
Voor bestaande windturbineparken (ten minste drie windturbines) worden opnieuw rechtstreeks
werkende windturbinebepalingen vastgesteld, die dezelfde inhoud hebben als de eerdere
windturbinebepalingen. De nieuwe bepalingen zijn echter slechts van toepassing op
windturbineparken die opgericht zijn of kunnen worden en in werking (kunnen) zijn
op basis van omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen die zijn verleend dan wel
zijn vastgesteld uiterlijk op 30 juni 2021.
In geval van een toekomstige wijziging van een omgevingsvergunning of bestemmingsplan
voor een bestaande windturbinepark zijn de in de overbruggingsregeling opgenomen windturbinebepalingen
echter niet langer op dat windturbinepark van toepassing (artikel 3.14f, tweede lid).
In dat geval moeten de milieuaspecten volledig in de omgevingsvergunning worden geregeld.
De bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften, die in de artikelen 3.12,
tweede lid, (hinder door slagschaduw) en 3.13, tweede lid, (hinder door lichtschittering)
van de Activiteitenregeling ook voor windturbines in windturbineparken werd geboden,
is in de nieuwe artikelen 3.14g en 3.14h van de Activiteitenregeling, waarin hinder
door slagschaduw en hinder door lichtschittering zijn geregeld, niet opnieuw opgenomen.
Bij het stellen van dat maatwerkvoorschrift zouden de bepalingen in paragraaf 3.2.3a
namelijk opnieuw als uitgangspunt kunnen dienen en daardoor een kader voor daarop
gebaseerde besluitvorming worden.
In het nieuwe tweede lid van artikel 3.14g, onderscheidenlijk 3.14h, is bepaald dat
een op grond van artikel 3.12, tweede lid, of artikel 3.13, tweede lid, van de Activiteitenregeling
eerder gesteld maatwerkvoorschrift van kracht blijft. Uit de uitspraak van 30 juni
2021 van de Afdeling bestuursrechtspraak volgt namelijk niet dat vergunningen en bestemmingsplannen
waarvoor de windturbinebepalingen van het Activiteitenbesluit milieubeheer destijds
als uitgangspunt zijn genomen, ongeldig zijn geworden. In de nieuwe constellatie zouden
deze maatwerkvoorschriften echter geen wettelijke grondslag meer hebben, omdat de
grondslag die daarvoor eerder bestond, met deze wijzigingsregeling wordt ingetrokken.
Daarom voorzien de artikelen 3.14g, tweede lid, en 3.14h, tweede lid, erin dat de
eerder vastgestelde maatwerkvoorschriften geldig blijven.
Artikel 3.14j bevat een vergelijkbare regeling voor maatwerkvoorschriften waarin in
verband met cumulatie van geluidhinder die door verschillende windturbines tezamen
wordt veroorzaakt, voor een windturbine een lagere waarde is vastgesteld voor de geluidhinder
die door die windturbine mag worden veroorzaakt. Het is van belang dat de lagere waarden
voor geluidhinder die in maatwerkvoorschriften zijn vastgesteld voor bestaande windturbines
blijven gelden, zodat er voor omwonenden geen vermindering van de geboden milieubescherming
plaatsvindt.
De eerder lokaal vastgestelde lagere waarde wordt nu ‘overgenomen’ in artikel 3.14j
als waarde waaraan de windturbine moet (blijven) voldoen.
Artikel 3.14j omvat een aanvulling van artikel 3.14d, tweede lid, van het Activiteitenbesluit
milieubeheer, zoals ingevoegd in het wijzigingsbesluit. Daarin is een bepaald dat
een maatwerkvoorschrift dat voor een windturbine op 30 juni 2022 van kracht was op
grond van een besluit krachtens artikel 3.14a, derde lid, van het Activiteitenbesluit
milieubeheer van kracht blijft. De gelding van die bepaling is ten onrechte beperkt
tot maatwerkvoorschriften op grond van artikel 3.14a, derde lid, maar zou ook de maatwerkvoorschriften
op grond van artikel 3.14a, tweede lid, hebben moeten omvatten.
Artikel 3.14j voorziet daarom alsnog in een regeling, waarvan de redactie afwijkt
van artikel 3.14g, tweede lid, en 3.14h, tweede lid, van de regeling, omdat het maatwerkvoorschriften
betreft die op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn gesteld in plaats
van de Activiteitenregeling milieubeheer. Voor de duidelijkheid is niet volstaan met
enkel een verwijzing naar artikel 3.14a, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer,
maar is in de bepaling de inhoud van artikel 3.14, tweede lid, overgenomen zodat duidelijk
is waar artikel 3.14j over gaat. Artikel 1.7, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit
milieubeheer biedt de wettelijke grondslag voor artikel 3.14j.
De bevoegdheid op grond van artikel 3.14c van de regeling om ten behoeve van het akoestisch
onderzoek bij de bepaling van de geluidsbelasting van een windturbine of een combinatie
van windturbines af te wijken van hoofdstuk 3 van bijlage 4 is ook weer opgenomen
in artikel 3.14l.
Bijlage 4 bevat reken- en meetvoorschriften voor windturbines. In artikel 3.14f, derde
lid, wordt deze bijlage bij de toepassing van de nieuwe paragraaf 3.2.3a van overeenkomstige
toepassing verklaard. Bijlage 4 hoort bij de nieuwe opzet van de windturbinebepalingen
namelijk bij paragraaf 3.2.3, waarin naar die bijlage wordt verwezen. Voor de toepassing
van bijlage 4 op bestaande windturbineparken zou een met bijlage 4 overeenkomende
nieuwe bijlage, te weten bijlage 4a, moeten worden vastgesteld, waarvan de inhoud
identiek is aan bijlage 4. In paragraaf 3.2.3a zou dan naar bijlage 4a in plaats van
bijlage 4 moeten worden verwezen. Het opnemen van twee uitgebreide identieke bijlagen
wordt weinig zinvol en ook verwarrend geacht. Daarom is ervoor gekozen om in paragraaf
3.2.3a bijlage 4 van overeenkomstige toepassing te verklaren.
Bijlage 4 is van toepassing op de melding van nieuwe activiteiten en verandering van
bestaande activiteiten. Paragraaf 3.2.3a is niet van toepassing op nieuwe activiteiten,
zodat alleen de tweede situatie zich kan voordoen. Bijlage 4 moet worden toegepast
in het kader van een melding van de activiteit op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit
milieubeheer. Een melding hoeft niet altijd gepaard te gaan met een wijziging van
de voor het windturbinepark verleende vergunning. In een dergelijk geval doet de situatie
bedoeld in artikel 3.14f, tweede lid, waarin sprake is van een wijziging van de vergunning,
zich niet voor. In geval van een melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit
milieubeheer blijft paragraaf 3.2.3a dus van toepassing.
Paragraaf 3.2.3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en paragraaf 3.2.3 van de
Activiteitenregeling worden in dit voorstel als één voorschriftenpakket behandeld.
In haar uitspraak van 30 juni 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak namelijk
geen onderscheid tussen de verschillende voorschriften gemaakt. Deze beide paragrafen
voor windturbineparken zijn volledig buiten toepassing verklaard.
Artikel II (Omgevingsregeling)
Onderdelen A en B (artikel 4.10a en afdeling 4.3a (nieuw) Or) [artikel 4.3, vierde
lid, van de Omgevingswet]
Deze wijzigingen van de Omgevingsregeling (hierna ook afgekort als: Or) hangen samen
met de aanvulling van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal). De uitzondering
op het toepassingsbereik geregeld door het nieuwe artikel 4.10a Or is inhoudelijk
gelijk aan artikel 3.14a Bal. De nieuwe tijdelijke afdeling 4.3a Or hangt samen met
de tijdelijke regels over vergunningplichtige gevallen van windturbines (paragrafen
4.30, 4.30a en 4.30b Bal). Artikel 4.12a komt inhoudelijk overheen met het overgangsrecht
van artikel 3.14b Bal.
In artikel 4.430c Bal wordt verwezen naar de Omgevingsregeling voor het bepalen van
het geluid. Artikel 4.12b Or verklaart daarvoor de rekenregels van artikel 6.8 Or
van toepassing. Op grond van artikel 4.430d Bal is registratie van een aantal gegevens
verplicht. Daarover worden regels gesteld in het nieuwe artikel 4.12c Or. Artikel
4.12b Or komt inhoudelijk overeen met artikel 22.78 van de bruidsschat voor het omgevingsplan
en artikel 4.12cb Or met artikel 22.77, eerste lid, van de bruidsschat voor het omgevingsplan.
Gezien de gelijkluidende inhoud wordt voor de toelichting verwezen naar de tekst van
het Invoeringsbesluit Omgevingswet.9
Artikel 4.12d Or vergt een wat uitgebreider toelichting.
Deze bepaling heeft tot doel dat een lagere waarde voor geluidhinder die door een
windturbine mag worden veroorzaakt, die was opgenomen in een maatwerkvoorschrift op
grond van artikel 3.14a, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, van
kracht blijft.
Het is van belang dat de lagere waarden voor geluidhinder die in maatwerkvoorschriften
zijn vastgesteld voor bestaande windturbines blijven gelden, zodat er voor omwonenden
geen vermindering van de geboden milieubescherming plaatsvindt.
De eerder lokaal vastgestelde lagere waarde wordt nu ‘overgenomen’ in artikel 4.12d
Or als waarde waaraan de windturbine moet (blijven) voldoen.
Artikel 4.12d Or omvat een aanvulling van artikel 3.14b, vierde lid, van het Besluit
activiteiten leefomgeving, zoals ingevoegd in het wijzigingsbesluit. Daarin is een
bepaald dat een maatwerkvoorschrift dat voor een windturbine op 30 juni 2022 van kracht
was op grond van een besluit krachtens artikel 3.14a, derde lid, van het Activiteitenbesluit
milieubeheer, van kracht blijft. De gelding van die bepaling is ten onrechte beperkt
tot maatwerkvoorschriften op grond van artikel 3.14a, derde lid, maar zou ook de maatwerkvoorschriften
op grond van artikel 3.14a, tweede lid, hebben moeten omvatten.
Artikel 4.12d Or voorziet daarom alsnog in een regeling, waarvan de redactie afwijkt
van artikel 3.14b, vierde lid, van het Activiteitenbesluit leefomgeving. Dit houdt
verband met de wettelijke grondslag voor artikel 4.12d Or, te weten artikel 4.3, vierde
lid, van de Omgevingswet, die het niet mogelijk maakt om op regelingsniveau te bepalen
dat een maatwerkvoorschrift als vergunningvoorschrift wordt aangemerkt.
Onderdeel C (artikel 6.8a (nieuw) Or) [artikel 4.1, tweede lid, van de Omgevingswet]
Deze wijziging hangt samen met de invoeging van artikel 5.75a Besluit kwaliteit leefomgeving
(hierna: Bkl) via het wijzigingsbesluit. Voor een nadere toelichting wordt verwezen
naar de toelichting bij artikel III, onderdeel C, van dat besluit.
Onderdelen D en E (artikelen 7.31 en 8.5 Or) [artikelen 16.55, tweede lid, en 2.24,
tweede lid, van de Omgevingswet]
Deze artikelen worden gewijzigd vanwege het vervallen van de beoordelingsregels voor
windparken met ten minste drie windturbines (wijziging van bijlage VII, onder E, onder
1, bij het Bkl in verbinding met artikel 8.12, eerste lid, Bkl). Met de wijziging
in artikel 7.31 Or wordt voor de duidelijkheid ‘ten hoogste’ geschrapt om niet de
indruk te wekken dat de verwijzing naar het te berekenen plaatsgebonden risico normatieve
getallen zou betreffen. Alleen de wijze van berekening blijft op uniforme wijze geregeld.
Het bevoegd gezag beoordeelt aan de hand van de berekening in hoeverre het risico
van de windturbines aanvaardbaar is.
De verwijzing in artikel 12.1, onder b, Or naar de categorie ten minste drie windturbines
blijft ongewijzigd. Dat artikel regelt de methode voor het berekenen van de afstand
voor het plaatsgebonden risico voor die windturbines. Deze bepaling hangt samen met
de regels over de gegevensverzameling en het register externe veiligheid in het Bkl
(artikelen 11.1 e.v.) waarnaar wordt verwezen).
Onderdelen F en G (artikelen 9.5a en 9.5b) [artikel 2.24, tweede lid, van de Omgevingswet]
Door dit nieuwe artikel zijn de rekenregels over geluid voor omgevingsplannen (artikel
8.25 Or) van overeenkomstige toepassing op het beoordelen van de aanvraag van de omgevingsvergunning
voor de milieubelastende activiteit. Deze aanpak geldt ook voor andere milieuaspecten
in afdeling 9.1 Or en is per abuis niet bij het vaststellen van de oorspronkelijke
Omgevingsregeling opgenomen.
Onderdeel H (bijlage II) [artikel 2.24, tweede lid, van de Omgevingswet]
Deze wijziging hangt samen met de aanvulling van het Bal met tijdelijke regels over
lichtschittering afkomstig van windturbines (paragraaf 4.30b). In artikel 4.431 Bal
wordt daarvoor NEN-EN-ISO 2813 van toepassing verklaard. In bijlage II Or wordt daarvan
de versie uit 2014 aangewezen. Deze bepaling komt inhoudelijk overeen met bijlage
I bij de bruidsschat voor het omgevingsplan. Daarin wordt voor de meting van de reflectiewaarden
dezelfde versie aangewezen voor situaties met één of twee windturbines.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen