Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 15 juni 2022, nr. IENW/BSK-2022/137206, tot wijziging van de Activiteitenregeling milieubeheer en de Omgevingsregeling in verband met jurisprudentie over windturbineparken (tijdelijke overbruggingsregeling windturbineparken)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Handelende in overeenstemming met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening;

Gelet op artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PbEG 2001, L 197) en de artikelen 1.7, eerste lid, onder a, 3.14, vierde en vijfde lid, 3.14a, vierde lid, 3.15, eerste en tweede lid, en 3.15a, derde en vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer en 2.24, tweede lid, 4.1, tweede lid, 4.3, vierde lid, 16.55, tweede lid, en 20.3, eerste lid, van de Omgevingswet;

BESLUIT:

ARTIKEL I (ACTIVITEITENREGELING MILIEUBEHEER)

De Activiteitenregeling milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.11 komt te luiden:

Artikel 3.11

Deze paragraaf is van toepassing op het in werking hebben van een windturbine die geen deel uitmaakt van een windturbinepark.

B

Na paragraaf 3.2.3 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3.2.3a. In werking hebben van een windturbinepark

Artikel 3.14f
  • 1. Deze paragraaf is tot en met 30 juni 2025 van toepassing op het in werking hebben van een windturbine die deel uitmaakt van een windturbinepark waarvoor:

    • a. uiterlijk op 30 juni 2021:

      • 1°. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e of onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend; en

      • 2°. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van die wet is verleend dan wel een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26 of 3.28 van die wet of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van die wet is vastgesteld, waarin in het windturbinepark wordt voorzien; en

    • b. sinds 30 juni 2021 geen wijziging van kracht is geworden in de omgevingsvergunning, bedoeld onder a, onder 1°, of, voor zover dat op het windturbinepark betrekking had, het besluit, bedoeld onder b, onder 2°.

  • 2. Deze paragraaf is niet van toepassing op het in werking hebben van een windturbine als bedoeld in het eerste lid, vanaf het tijdstip waarop met betrekking tot de windturbine of het windturbinepark waarvan de windturbine deel uitmaakt, een wijziging van de omgevingsvergunning of het bestemmingsplan van kracht wordt.

  • 3. Bij de toepassing van deze paragraaf is bijlage 4 van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het doen van een melding voor het veranderen van een inrichting en het veranderen van de werking daarvan op grond van artikel 1.10 van het besluit.

Artikel 3.14g
  • 1. Ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering is de windturbine voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voor zover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voor zover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden. De afstand geldt van een punt op ashoogte van de windturbine tot de gevel van het gevoelige object.

  • 2. Een maatwerkvoorschrift ten behoeve van het voorkomen of beperken van hinder door slagschaduw dat voor een windturbine op 30 juni 2022 van kracht was op grond van een besluit krachtens artikel 3.12, tweede lid, blijft van kracht.

Artikel 3.14h
  • 1. Ten behoeve van het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering wordt lichtschittering bij het in werking hebben van een windturbine zoveel mogelijk voorkomen of beperkt door toepassing van niet reflecterende materialen of coatinglagen op de betreffende onderdelen. Het meten van reflectiewaarden vindt plaats overeenkomstig NEN-EN-ISO 2813 of een daaraan ten minste gelijkwaardige meetmethode.

  • 2. Een maatwerkvoorschrift ten behoeve van het voorkomen of beperken van lichtschittering dat voor een windturbine op 30 juni 2022 van kracht was op grond van een besluit krachtens artikel 3.134, tweede lid, blijft van kracht.

Artikel 3.14i
  • 1. Ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan voldoet een windturbine aan de veiligheidseisen opgenomen in:

    • a. NEN-EN-IEC 61400-1;

    • b. NEN-EN-IEC 61400-2;

    • c. NEN-EN-IEC 61400-3.

  • 2. In afwijking van het eerste lid voldoet een windturbine die is opgericht voor 1 januari 2017 of dient ter vervanging van een windturbine die is opgericht voor 1 januari 2017 aan NEN-EN-IEC 61400-2:2006: Europese norm voor Windturbines – Deel 2: Ontwerp eisen van kleine windturbines, september 2006 of aan NVN 11400-0.

  • 3. Aan het eerste lid wordt voldaan indien voor de windturbine een certificaat is afgegeven door een certificerende instantie waaruit blijkt dat de windturbine voldoet aan deze regels. De certificerende instantie is geaccrediteerd voor het afgeven van certificaten, overeenkomstig de normen bedoeld in het eerste lid bij de Raad voor Accreditatie of bij een accrediterende instantie die erkend is door een andere staat, aangesloten bij de Multilateral Agreement on European Accreditation of Certification.

  • 4. In afwijking van het eerste, tweede en derde lid gelden ten aanzien van een windturbine die voor 1 december 2001 is opgericht en waarvoor tot die datum een vergunning in werking en onherroepelijk was, de in die vergunning opgenomen voorschriften met betrekking tot de veiligheid van de installatie.

Artikel 3.14j

Als voor een windturbine of een combinatie van windturbines ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder op 30 juni 2022 een maatwerkvoorschrift van kracht was op grond van een besluit krachtens artikel 3.14a, tweede lid, waarin een lagere waarde voor geluidhinder was vastgesteld teneinde rekening te houden met cumulatie van geluid als gevolg van een andere windturbine of een andere combinatie van windturbines, voldoet de windturbine of een combinatie van windturbines aan die lagere waarde.

Artikel 3.14k

Het rapport van een akoestisch onderzoek, bedoeld in artikel 1.11, derde lid, van het besluit, bevat de volgende gegevens:

  • a. de naam van de opdrachtgever van het onderzoek;

  • b. de naam van de instantie die het onderzoek heeft uitgevoerd;

  • c. de datum van het onderzoek;

  • d. de aanleiding en het doel van het onderzoek;

  • e. de gegevens waarmee wordt aangetoond dat de betreffende situatie valt binnen het toepassingsbereik van de gebruikte methode;

  • f. indien een andere methode dan die is opgenomen in deze regeling wordt gebruikt, wordt de noodzaak daarvan aangegeven en wordt de toegepaste methode beschreven en verantwoord;

  • g. indien een rekenmethode wordt toegepast, alle ingevoerde gegevens en tevens de geraadpleegde windfrequentiegegevens;

  • h. een of meer kaarten of tekeningen op een zodanige schaal dat een duidelijk beeld wordt gegeven van bestaande of voorgenomen windturbines en van gevoelige gebouwen of gevoelige terreinen waarop het akoestisch onderzoek betrekking heeft;

  • i. de waarneempunten;

  • j. de situering, akoestisch relevante dimensies en de aard van de doorgerekende geluidsbeperkende of afschermende maatregelen, zowel op oorspronkelijk kaartmateriaal als in de vorm van de geschematiseerde computerinvoer;

  • k. de situering, akoestisch relevante dimensies en de aard van de overige geluidsreflecterende en -afschermende objecten of constructies;

  • l. de scheidingslijn of scheidingslijnen tussen akoestisch harde en zachte bodemvlakken, met een aanduiding van de aard van de bodem;

  • m. in akoestisch gecompliceerde situaties, een grafische weergave van de bij de berekeningen gehanteerde geometrische invoergegevens;

  • n. de bestaande en toekomstige geluidsbelastingen vanwege een windturbine of een combinatie van windturbines van de gevel van een gevoelig object of van de grens van een gevoelig terrein voor de situatie waarin geen maatregelen zijn genomen ter vermindering van de geluidsemissie of ter beperking van de geluidsoverdracht.

Artikel 3.14l
  • 1. Ten behoeve van het akoestisch onderzoek, bedoeld in artikel 3.14k, wordt bij de bepaling van de geluidsbelasting van een windturbine of een combinatie van windturbines rekening gehouden met:

    • a. de over een kalenderjaar energetisch gemiddelde bronsterkte volgens de methode, bedoeld in hoofdstuk 3 van bijlage 4, en met gebruikmaking van het door het KNMI aangeleverde langjarig gemiddelde windprofiel op ashoogte, tenzij wordt aangetoond dat gegevens beschikbaar zijn die een beter beeld geven van de geluidsemissie van de windturbine of een combinatie van windturbines;

    • b. de invloed van de omgeving en de meteorologische omstandigheden op de geluidsoverdracht van de windturbine of een combinatie van windturbines naar het immissiepunt.

  • 2. Indien de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een windturbine of een combinatie van windturbines plaatsvindt op de gevel van een gevoelig gebouw, bevindt het immissiepunt zich op het punt van de gevel, waar de geluidsbelasting het hoogst is.

  • 3. Indien de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een windturbine of een combinatie van windturbines plaatsvindt op de grens van een gevoelig terrein, bevindt het immissiepunt zich op het punt van de grens waar de geluidsbelasting het hoogst is.

  • 4. Indien de geluidsbelasting van een windturbine of een combinatie van windturbines met andere geluidsbronnen wordt berekend, wordt de rekenregel, bedoeld in hoofdstuk 4 van bijlage 4, toegepast.

Artikel 3.14m

Van de methode, bedoeld in hoofdstuk 3 van bijlage 4, kan geheel of gedeeltelijk worden afgeweken indien aannemelijk wordt gemaakt dat de toe te passen afwijking:

  • a. een belangrijke tijdbesparing of kostenbesparing oplevert en in de betreffende situatie nagenoeg even nauwkeurig is;

  • b. in de betreffende situatie belangrijk nauwkeuriger is, of

  • c. voldoende nauwkeurig is en de methode, bedoeld in hoofdstuk 3 van bijlage 4, in de betreffende situatie niet leidt tot een voldoende representatieve geluidsbelasting.

Artikel 3.14n
  • 1. Indien de gegevens over het, van de windsnelheid afhankelijke, bronvermogen van een windturbine of een combinatie van windturbines niet of niet volledig beschikbaar zijn, wordt dit bepaald volgens de methode, bedoeld in hoofdstuk 2 van bijlage 4.

  • 2. Indien in het kader van de handhaving wordt beoordeeld of het bronvermogen overeenkomt met de in het akoestisch onderzoek gebruikte waarden, wordt de methode, bedoeld in paragraaf 2.6 van bijlage 4 toegepast.

Artikel 3.14o

De drijver van de inrichting registreert de volgende gegevens:

  • a. de emissieterm LE, bedoeld in onderdeel 3.4.1 van bijlage 4, gebaseerd op de effectieve werking gedurende het afgelopen kalenderjaar, en

  • b. de voor de duur van een handhavingsmeting als bedoeld in paragraaf 2.6 van bijlage 4 gegevens ter bepaling van de windsnelheid op ashoogte.

ARTIKEL II (OMGEVINGSREGELING)

De Omgevingsregeling wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 4.10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.10a (tijdelijke uitzondering windparken)

In afwijking van artikel 4.10, aanhef en onder a, is afdeling 4.3 niet van toepassing op het opwekken van elektriciteit met een windturbine, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.13 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

B

Na afdeling 4.3 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 4.3a TIJDELIJKE REGELS WINDTURBINES

Artikel 4.12a (toepassingsbereik)
  • 1. Afdeling 4.3 en deze afdeling zijn tot en met 30 juni 2025 van toepassing op het opwekken van elektriciteit met een windturbine, als de activiteit als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.13 van het Besluit activiteiten leefomgeving en daarvoor:

    • a. uiterlijk op 30 juni 2021 een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e of i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • b. een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit in het windpark voorziet op grond van een besluit dat op 30 juni 2021 was vastgesteld; en

    • c. sinds 30 juni 2021 geen wijziging van kracht is geworden in de omgevingsvergunning, bedoeld onder a, of, voor zover dat op het windpark betrekking had, het besluit, bedoeld onder b.

  • 2. Het eerste lid geldt niet vanaf het tijdstip waarop met betrekking tot de windturbine of het windpark waarvan de windturbine deel uitmaakt, een wijziging van de omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit, het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit van kracht wordt.

Artikel 4.12b (geluid: meet- en rekenbepalingen)

Op het bepalen van het geluid Lden of Lnight, bedoeld in artikel 4.430c, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, is artikel 6.8 van toepassing.

Artikel 4.12c (registratie gegevens windturbines)
  • 1. De emissieterm LE, bedoeld in artikel 4.430d, eerste lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt bepaald volgens onderdeel 3.1 van bijlage XXV.

  • 2. De windsnelheid op ashoogte, bedoeld in artikel 4.430d, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt bepaald volgens paragraaf 1.6 van bijlage XXV.

Artikel 4.12d (overgangsrecht: cumulatie geluid)

Als voor een windturbine of een combinatie van windturbines ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder op 30 juni 2022 een maatwerkvoorschrift van kracht was op grond van een besluit krachtens artikel 3.14a, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer waarin een lagere waarde voor geluidhinder was vastgesteld teneinde rekening te houden met cumulatie van geluid als gevolg van een andere windturbine of een andere combinatie van windturbines, voldoet het geluid door het opwekken van elektriciteit met een windturbine of windpark aan die lagere waarde.

C

Na artikel 6.8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6.8a (tijdelijke regeling berekenen: geluid door een windturbine of windpark)

Artikel 6.8, eerste lid, is ook van toepassing op het berekenen van het geluid door het opwekken van elektriciteit met een windturbine of windpark waarvoor een omgevingsplan een waarde als bedoeld in artikel 5.75a, tweede lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat.

D

In artikel 7.31, eerste lid, onder d, vervalt ‘ten hoogste’.

E

In artikel 8.5, onder b, vervalt ‘en onder E, onder 1,’.

F

Artikel 9.5a wordt vernummerd tot artikel 9.5b.

G

Na artikel 9.5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9.5a (beoordeling milieubelastende activiteit geluid -windturbine of windpark)

Als een omgevingsvergunning voor het opwekken van elektriciteit met een windturbine of windpark waarden bevat voor het toelaatbare geluid door de activiteit op een geluidgevoelig gebouw, is op het berekenen van dat geluid artikel 8.25 van overeenkomstige toepassing.

H

In bijlage II bij artikel 1.4 wordt in de tabel in de alfabetische volgorde een rij ingevoegd, luidende:

NEN-EN-ISO 2813

Verven en vernissen – Bepaling van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20 graden, 60 graden en 85 graden

2014

NNI (www.nen.nl)

Hoofdstuk 4 Bal

ARTIKEL III (INWERKINGTREDING)

  • 1. Artikel I treedt in werking met ingang van 1 juli 2022.

  • 2. Artikel II treedt in werking op een bij ministerieel besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen

TOELICHTING

I Algemeen

Deze regeling (hierna: wijzigingsregeling) betreft een aanpassing van de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: Activiteitenregeling) en de Omgevingsregeling naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling bestuursrechtspraak) van 30 juni 2021 over een windturbinepark.1

De wijzigingsregeling bevat zowel wijzigingen van de geldende regelgeving (Activiteitenregeling) als van vergelijkbare bepalingen op grond van de Omgevingswet (Omgevingsregeling)2.

De primaire verantwoordelijkheid voor de inhoud van de algemene milieuregels berust bij de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Deze regeling is vastgesteld in overeenstemming met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, vanwege de stelselverantwoordelijkheid voor de regelgeving op grond van de Omgevingswet.

1.1 Aanleiding en probleem

Het Activiteitenbesluit milieubeheer en de daarop gebaseerde Activiteitenregeling bevatten voor een groot aantal inrichtingen algemene milieuregels. Deze algemene regels gelden in plaats van of naast een omgevingsvergunning milieu of naast een omgevingsvergunning beperkte milieutoets.

In de uitspraak van 30 juni 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak geoordeeld dat voor de algemene regels voor windturbines in paragraaf 3.2.3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en paragraaf 3.2.3 van de Activiteitenregeling een planmilieueffectrapport (hierna: plan-MER) had moeten worden gemaakt op grond van de Europese smb-richtlijn.3 Omdat er geen plan-MER is gemaakt, moeten de windturbinebepalingen voor zover zij betrekking hebben op windturbineparken van ten minste drie windturbines4 buiten toepassing worden gelaten. Zij mogen ook niet als uitgangspunt worden genomen voor het vaststellen van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning met betrekking tot een windturbinepark.

Deze uitspraak en de gevolgen daarvan zijn aanleiding om de nationale regelgeving in overeenstemming te brengen met het Europese recht. Hierin voorziet op het niveau van algemene maatregel van bestuur het besluit van 3 mei 2022 tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer en enkele besluiten op grond van de Omgevingswet in verband met jurisprudentie over windparken (tijdelijke overbruggingsregeling windturbineparken)5 (hierna: wijzigingsbesluit) en op het niveau van ministeriële regeling de wijzigingsregeling.

De wijzigingsregeling sluit aan bij het wijzigingsbesluit en kent vergelijkbare uitgangspunten en een vergelijkbare opzet. Voor een uitgebreidere toelichting op de algemene aspecten van de wijzigingsregeling wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit. Daarin wordt ook toegelicht welke dwingende redenen er zijn vanuit Europeesrechtelijk perspectief voor de vaststelling van de wijzigingsregeling (paragraaf 3 van de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit). Dat geldt ook voor de redenen voor de tijdelijkheid van deze regeling (eveneens paragraaf 3 van de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit). De tijdelijkheid geldt tot en met 30 juni 2025. Dit is opgenomen in artikel 3.14f, eerste lid, van de Activiteitenregeling en artikel 4.12a, eerste lid, van de Omgevingsregeling.

De wijzigingsregeling heeft allereerst tot doel om de nationale regelgeving in overeenstemming te brengen met de Europeesrechtelijke verplichtingen, in het bijzonder de vereisten die voortvloeien uit de smb-richtlijn en artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Het is in strijd met het beginsel van loyale samenwerking om nationale regelgeving die in strijd met het Europese recht is bevonden, in stand te laten. Hierdoor kan namelijk verwarring ontstaan over de geldigheid van de nationale regelgeving, wat ertoe kan leiden dat deze regelgeving in de praktijk nog steeds wordt toegepast. De wijzigingsregeling beperkt het toepassingsbereik van de eerder vastgestelde algemene regels voor windturbineparken die zijn opgenomen in paragraaf 3.2.3 van de Activiteitenregeling, tot windturbines die geen deel uitmaken van een windturbinepark (daarvan is sprake als er ten minste drie windturbines bij elkaar staan). Dit betekent dat het gaat om ten hoogste twee ‘losse’ windturbines. Een vergelijkbare regeling is opgenomen in artikel 4.10a van de Omgevingsregeling.

Daarnaast voorziet de wijzigingsregeling tot en met 30 juni 2025 in een tijdelijke overbruggingsregeling voor bestaande windturbineparken van ten minste drie windturbines. Op dat moment moeten er nieuwe algemene milieuregels voor windturbineparken op basis van een plan-MER zijn vastgesteld en van kracht worden. Hiermee wordt de leemte die als gevolg van de uitspraak van 30 juni 2021 is ontstaan in de milieubescherming die de eerdere algemene regels tegen windturbineparken boden, opgevuld en de weggevallen milieubescherming hersteld. Hiermee wordt voldaan aan de algemene verplichting van lidstaten die voortvloeit uit artikel 4, derde lid, VEU (beginsel van loyale samenwerking) in combinatie met artikel 3, derde lid, VEU om mee te werken aan de doelstelling van de EU om te voorzien in een hoog niveau van milieubescherming, zoals ook tot uitdrukking gebracht in de overwegingen van de smb-richtlijn en mer-richtlijn.6

Tenslotte is het de bedoeling van de wijzigingsregeling om rechtsonzekerheid in de uitvoeringspraktijk die een gevolg is van de uitspraak van 30 juni 2021, zoveel mogelijk weg te nemen. Vanaf de uitspraak van 30 juni 2021 kan door de ontstane plotselinge leemte onzekerheid ontstaan over de geboden milieubescherming tegen bestaande windturbineparken, zowel bij de exploitant, de omgeving als ook bij het bevoegd gezag dat geen kader meer heeft voor toezicht en handhaving. Omdat de eerdere algemene regels niet meer mogen worden toegepast op windturbineparken wordt voor de tot nu toe in die algemene regels gereguleerde onderwerpen in bescherming van de leefomgeving voorzien door waar nodig aanvullend voorschriften voor de milieu(hinder)aspecten aan de omgevingsvergunning milieu te verbinden of door maatwerkvoorschriften ter concretisering van de algemene zorgplicht te stellen.

Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal voor windturbineparken van ten minste drie windturbines een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit vereist zijn op grond van de Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving. Aan die omgevingsvergunning kunnen in alle gevallen voorschriften worden verbonden. Dit biedt, net als bij de huidige vergunningverlening op grond van de Wet algemene bepalingen bestuursrecht (zie paragraaf 1.2 van de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit), de mogelijkheid om in adequate milieubescherming te voorzien. Voor een toelichting op de situatie voor bestaande windturbineparken wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit.

1.2 Gevolgen

Deze wijzigingsregeling omvat met name een tijdelijke overbruggingsregeling om tot en met 30 juni 2025 te voorzien in de milieubescherming tegen bestaande windturbineparken van ten minste drie windturbines, die als gevolg van de uitspraak van 30 juni 2021 is weggevallen. Deze regeling komt in de plaats van de eerder geldende algemene regels en is bedoeld ter overbrugging van de ontstane leemte in de geboden milieubescherming tegen bestaande windturbineparken totdat een plan-MER is gemaakt en op basis daarvan nieuwe algemene regels zijn vastgesteld. Volgens planning zullen de nieuwe regels overigens eerder worden vastgesteld dan de uiterste datum 30 juni 2025.

Inhoudelijk komen de algemene regels van de overbruggingsregeling overeen met de eerdere regels. Zij vormen, anders dan die eerdere regels, echter geen kader voor nadere besluitvorming over de verlening van een omgevingsvergunning of de vaststelling van een bestemmingsplan die op windturbineparken betrekking hebben. Het wijzigingsbesluit voorziet in een vergelijkbare tijdelijke overbruggingsregeling die in de plaats komt van de eerdere algemene regels die in het Activiteitenbesluit milieubeheer waren opgenomen.

De wijzigingsregeling zal niet leiden tot andere of grotere effecten op het milieu. De regeling is namelijk juist bedoeld om de milieubescherming tegen bestaande windturbineparken die door de eerdere algemene regels werd geboden, te continueren, totdat een plan-MER is gemaakt en totdat daarna nieuwe algemene regels voor windturbines zijn vastgesteld.

Deze wijzigingsregeling heeft bij gebreke van inhoudelijke wijzigingen in het eerder geboden beschermingsniveau geen gevolgen voor de administratieve lasten of de inhoudelijke nalevingkosten van bedrijven.

Wat betreft de bestuurlijke lasten voor overheden is er sprake van een vermindering van lasten ten opzichte van de situatie die is ontstaan door de uitspraak van 30 juni 2021. Ten opzichte van de situatie zoals die op grond van de algemene regels tot de uitspraak van 30 juni 2021 bestond, treedt geen wijziging van lasten op als het gaat om bestaande windturbineparken. Er zijn wel extra bestuurlijke lasten voor de vergunningverlening voor nieuwe windturbineparken ten opzichte van de gebruikelijke werkwijze in de praktijk in de periode voor de uitspraak. Sinds de uitspraak van 30 juni 2021 moeten namelijk in de vergunningen ook de milieugevolgen worden geregeld, waarin de algemene regels voorzagen. Dit is echter geen gevolg van de wijzigingsregeling maar van de uitspraak van 30 juni 2021. Dit kan niet met een overbruggingsregeling worden hersteld. Deze overbruggingsregeling moet beperkt blijven tot bestaande windturbineparken, waarvoor de besluitvorming al is afgerond.

De overbruggingsregeling maakt het voor de bestaande windturbineparken overbodig om op decentraal niveau de vergunningen aan te vullen. De uit die situatie voortvloeiende lasten worden hierdoor vermeden.

Evenmin vloeien er lasten voort uit de noodzakelijke kennisname van deze wijzigingsregeling, omdat de bevoegde gezagen inhoudelijk al bekend zijn met de algemene regels waarin de overbruggingsregeling voorziet. Deze komen namelijk overeen met de algemene regels die eerder golden.

De bepalingen brengen geen administratieve lasten voor burgers mee omdat zij zich tot bedrijven richten, die windturbines in werking hebben waarvoor de besluitvorming is afgerond.

1.3 Uitvoering, toezicht en handhaving

Degene die het windturbinepark in werking heeft, is ervoor verantwoordelijk dat de bepalingen van het wijzigingsbesluit en de wijzigingsregeling worden nageleefd.

Het wijzigingsbesluit en de wijzigingsregeling brengen geen wijzigingen met zich wat betreft de verantwoordelijkheid voor het toezicht op en de handhaving van de naleving van algemene regels. De gemeente is het bevoegd gezag en heeft op grond van artikel 18.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer, onderscheidenlijk artikel 18.2, eerste lid, van de Omgevingswet onder andere tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de voorschriften die gelden voor degene die het windturbinepark drijft.

1.4 Consultatie

Om de strijdigheid met het gemeenschapsrecht die in de uitspraak van 30 juni 2021 aan het licht is gekomen, zo snel mogelijk te verhelpen, is toepassing gegeven aan artikel 1:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dat artikel bevat een regeling voor het achterwege laten van consultatie in gevallen waarin sprake is van de implementatie van bindende EU-besluiten. Hiermee is aangesloten bij het vaste beleid voor de internetconsultatie van ontwerpregelgeving als het gaat om de implementatie van EU-regelgeving.7 Op de Europeesrechtelijke verplichtingen is ingegaan in paragraaf 1.1.

Aanvullend kan worden opgemerkt dat deze wijzigingsregeling inhoudelijk dezelfde normen bevat als de normen die waren vastgelegd in de eerdere algemene regels die buiten toepassing zijn verklaard. Voor die eerdere algemene regels hebben op grond van de Wet milieubeheer of de Omgevingswet inspraakmogelijkheden voor het publiek opengestaan.

Intussen is een aanvang gemaakt het maken van een plan-MER ten behoeve van de opstelling van nieuwe algemene regels voor windturbineparken onder de Omgevingswet. Deze zullen via een aparte wijzigingsregeling in procedure worden gebracht. Die zal worden voorbereid met een internetconsultatie. Hierin voorzien de artikelen 23.4 en 23.5 van de Omgevingswet.

Bij de voorbereiding van het wijzigingsbesluit en de bijbehorende wijzigingsregeling heeft overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de decentrale overheden, mede vanwege de rol als bevoegd gezag bij de uitvoering van milieuregels. Zij hebben aangegeven dat deze regelgeving bijdraagt aan de gewenste duidelijkheid voor de uitvoeringspraktijk.

1.5 Inwerkingtreding

Deze wijzigingsregeling treedt voor wat betreft de Activiteitenregeling tegelijk in werking met de wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer waarin het wijzigingsbesluit voorziet, met ingang van 1 juli 2022 (artikel III).

Er wordt aangesloten bij de vaste verandermomenten, maar afgeweken van de minimuminvoeringstermijn van, in dit geval, drie maanden, zoals aangegeven in aanwijzing voor de regelgeving 4.17. De afwijking is wenselijk om zo snel mogelijk te voldoen aan de verplichtingen die voor Nederland voortvloeien uit het EU-recht, in het bijzonder artikel 4, lid 3, VEU in combinatie met de door de rechter vastgestelde strijdigheid van de windturbinebepalingen van de Activiteitenregeling milieubeheer met de smb-richtlijn. Daarnaast is de afwijking wenselijk, omdat sprake is van spoedregelgeving teneinde zo snel mogelijk te voorzien in nieuwe windturbinebepalingen die het rechtsvacuüm opvullen van een weggevallen milieubescherming tegen windturbineparken. Tenslotte is de afwijking wenselijk om aanmerkelijke ongewenste nadelen te voorkomen, met name van het ontbreken van rechtszekerheid over de geboden milieubescherming tegen windturbineparken en de voorwaarden waaronder de exploitatie van bestaande windturbineparken kan worden voortgezet. De wijzigingsregeling vraagt van betrokkenen minder tijd en aandacht om zich op de toepassing voor te bereiden dan het wijzigingsbesluit, dat al eerder is bekendgemaakt en waarvoor een langere invoeringstermijn geldt (om de redenen die in de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit zijn toegelicht).

De wijzigingen van de Omgevingsregeling treden tegelijk met de Omgevingswet in werking. Het tijdstip van inwerkingtreding van die wet zal bij koninklijk besluit worden bepaald. Bij ministerieel besluit wordt de inwerkingtreding bepaald van de Omgevingsregeling in samenhang met de verschillende aanvullingsregelingen en wijzigingsregelingen.

1.6 Technische notificatie

De wijzigingsregeling is op 22 december 2021 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienummer 2021/0887/NL) ter voldoening aan Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241). De wachttermijn liep af op 23 maart 2022. Er zijn geen opmerkingen ontvangen.

II Artikelsgewijs

Artikel I (Activiteitenregeling milieubeheer)

Onderdeel A (artikel 3.11 van de Activiteitenregeling)

De reikwijdte van de huidige windturbinebepalingen wordt beperkt tot inrichtingen van windturbines die geen deel uitmaken van een windturbinepark (dat uit ten minste drie windturbines bestaat).

Ter toelichting wordt het volgende opgemerkt.

Voor windturbinebepalingen voor windturbines die geen deel uitmaken van een windturbinepark, volgt uit artikel 3, tweede lid, onder a, van de smb-richtlijn geen verplichting om een plan-mer uit te voeren. Die verplichting geldt alleen voor plannen en programma’s die kaderstellend zijn voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor projecten die vallen onder bijlage I of II van de mer-richtlijn. Wat betreft installaties voor de winning van windenergie voor de energieproductie heeft bijlage II, 3, onder i, van de mer-richtlijn alleen betrekking op windturbineparken. Een windturbinepark omvat volgens het Besluit milieueffectrapportage ten minste drie windturbines. Daarom oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak in haar uitspraak van 30 juni 2021 dat geen sprake is van algehele onverbindendheid van de windturbinebepalingen.8 Als het gaat om één of twee ‘losse’ windturbines kunnen de algemene windturbinebepalingen van paragraaf 3.2.3 dan ook nog steeds worden toegepast.

Onderdeel B (§ 3.2.3a van de Activiteitenregeling)

Voor bestaande windturbineparken (ten minste drie windturbines) worden opnieuw rechtstreeks werkende windturbinebepalingen vastgesteld, die dezelfde inhoud hebben als de eerdere windturbinebepalingen. De nieuwe bepalingen zijn echter slechts van toepassing op windturbineparken die opgericht zijn of kunnen worden en in werking (kunnen) zijn op basis van omgevingsvergunningen en bestemmingsplannen die zijn verleend dan wel zijn vastgesteld uiterlijk op 30 juni 2021.

In geval van een toekomstige wijziging van een omgevingsvergunning of bestemmingsplan voor een bestaande windturbinepark zijn de in de overbruggingsregeling opgenomen windturbinebepalingen echter niet langer op dat windturbinepark van toepassing (artikel 3.14f, tweede lid). In dat geval moeten de milieuaspecten volledig in de omgevingsvergunning worden geregeld.

De bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften, die in de artikelen 3.12, tweede lid, (hinder door slagschaduw) en 3.13, tweede lid, (hinder door lichtschittering) van de Activiteitenregeling ook voor windturbines in windturbineparken werd geboden, is in de nieuwe artikelen 3.14g en 3.14h van de Activiteitenregeling, waarin hinder door slagschaduw en hinder door lichtschittering zijn geregeld, niet opnieuw opgenomen. Bij het stellen van dat maatwerkvoorschrift zouden de bepalingen in paragraaf 3.2.3a namelijk opnieuw als uitgangspunt kunnen dienen en daardoor een kader voor daarop gebaseerde besluitvorming worden.

In het nieuwe tweede lid van artikel 3.14g, onderscheidenlijk 3.14h, is bepaald dat een op grond van artikel 3.12, tweede lid, of artikel 3.13, tweede lid, van de Activiteitenregeling eerder gesteld maatwerkvoorschrift van kracht blijft. Uit de uitspraak van 30 juni 2021 van de Afdeling bestuursrechtspraak volgt namelijk niet dat vergunningen en bestemmingsplannen waarvoor de windturbinebepalingen van het Activiteitenbesluit milieubeheer destijds als uitgangspunt zijn genomen, ongeldig zijn geworden. In de nieuwe constellatie zouden deze maatwerkvoorschriften echter geen wettelijke grondslag meer hebben, omdat de grondslag die daarvoor eerder bestond, met deze wijzigingsregeling wordt ingetrokken. Daarom voorzien de artikelen 3.14g, tweede lid, en 3.14h, tweede lid, erin dat de eerder vastgestelde maatwerkvoorschriften geldig blijven.

Artikel 3.14j bevat een vergelijkbare regeling voor maatwerkvoorschriften waarin in verband met cumulatie van geluidhinder die door verschillende windturbines tezamen wordt veroorzaakt, voor een windturbine een lagere waarde is vastgesteld voor de geluidhinder die door die windturbine mag worden veroorzaakt. Het is van belang dat de lagere waarden voor geluidhinder die in maatwerkvoorschriften zijn vastgesteld voor bestaande windturbines blijven gelden, zodat er voor omwonenden geen vermindering van de geboden milieubescherming plaatsvindt.

De eerder lokaal vastgestelde lagere waarde wordt nu ‘overgenomen’ in artikel 3.14j als waarde waaraan de windturbine moet (blijven) voldoen.

Artikel 3.14j omvat een aanvulling van artikel 3.14d, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals ingevoegd in het wijzigingsbesluit. Daarin is een bepaald dat een maatwerkvoorschrift dat voor een windturbine op 30 juni 2022 van kracht was op grond van een besluit krachtens artikel 3.14a, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer van kracht blijft. De gelding van die bepaling is ten onrechte beperkt tot maatwerkvoorschriften op grond van artikel 3.14a, derde lid, maar zou ook de maatwerkvoorschriften op grond van artikel 3.14a, tweede lid, hebben moeten omvatten.

Artikel 3.14j voorziet daarom alsnog in een regeling, waarvan de redactie afwijkt van artikel 3.14g, tweede lid, en 3.14h, tweede lid, van de regeling, omdat het maatwerkvoorschriften betreft die op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn gesteld in plaats van de Activiteitenregeling milieubeheer. Voor de duidelijkheid is niet volstaan met enkel een verwijzing naar artikel 3.14a, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, maar is in de bepaling de inhoud van artikel 3.14, tweede lid, overgenomen zodat duidelijk is waar artikel 3.14j over gaat. Artikel 1.7, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer biedt de wettelijke grondslag voor artikel 3.14j.

De bevoegdheid op grond van artikel 3.14c van de regeling om ten behoeve van het akoestisch onderzoek bij de bepaling van de geluidsbelasting van een windturbine of een combinatie van windturbines af te wijken van hoofdstuk 3 van bijlage 4 is ook weer opgenomen in artikel 3.14l.

Bijlage 4 bevat reken- en meetvoorschriften voor windturbines. In artikel 3.14f, derde lid, wordt deze bijlage bij de toepassing van de nieuwe paragraaf 3.2.3a van overeenkomstige toepassing verklaard. Bijlage 4 hoort bij de nieuwe opzet van de windturbinebepalingen namelijk bij paragraaf 3.2.3, waarin naar die bijlage wordt verwezen. Voor de toepassing van bijlage 4 op bestaande windturbineparken zou een met bijlage 4 overeenkomende nieuwe bijlage, te weten bijlage 4a, moeten worden vastgesteld, waarvan de inhoud identiek is aan bijlage 4. In paragraaf 3.2.3a zou dan naar bijlage 4a in plaats van bijlage 4 moeten worden verwezen. Het opnemen van twee uitgebreide identieke bijlagen wordt weinig zinvol en ook verwarrend geacht. Daarom is ervoor gekozen om in paragraaf 3.2.3a bijlage 4 van overeenkomstige toepassing te verklaren.

Bijlage 4 is van toepassing op de melding van nieuwe activiteiten en verandering van bestaande activiteiten. Paragraaf 3.2.3a is niet van toepassing op nieuwe activiteiten, zodat alleen de tweede situatie zich kan voordoen. Bijlage 4 moet worden toegepast in het kader van een melding van de activiteit op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Een melding hoeft niet altijd gepaard te gaan met een wijziging van de voor het windturbinepark verleende vergunning. In een dergelijk geval doet de situatie bedoeld in artikel 3.14f, tweede lid, waarin sprake is van een wijziging van de vergunning, zich niet voor. In geval van een melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit milieubeheer blijft paragraaf 3.2.3a dus van toepassing.

Paragraaf 3.2.3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en paragraaf 3.2.3 van de Activiteitenregeling worden in dit voorstel als één voorschriftenpakket behandeld. In haar uitspraak van 30 juni 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak namelijk geen onderscheid tussen de verschillende voorschriften gemaakt. Deze beide paragrafen voor windturbineparken zijn volledig buiten toepassing verklaard.

Artikel II (Omgevingsregeling)

Onderdelen A en B (artikel 4.10a en afdeling 4.3a (nieuw) Or) [artikel 4.3, vierde lid, van de Omgevingswet]

Deze wijzigingen van de Omgevingsregeling (hierna ook afgekort als: Or) hangen samen met de aanvulling van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal). De uitzondering op het toepassingsbereik geregeld door het nieuwe artikel 4.10a Or is inhoudelijk gelijk aan artikel 3.14a Bal. De nieuwe tijdelijke afdeling 4.3a Or hangt samen met de tijdelijke regels over vergunningplichtige gevallen van windturbines (paragrafen 4.30, 4.30a en 4.30b Bal). Artikel 4.12a komt inhoudelijk overheen met het overgangsrecht van artikel 3.14b Bal.

In artikel 4.430c Bal wordt verwezen naar de Omgevingsregeling voor het bepalen van het geluid. Artikel 4.12b Or verklaart daarvoor de rekenregels van artikel 6.8 Or van toepassing. Op grond van artikel 4.430d Bal is registratie van een aantal gegevens verplicht. Daarover worden regels gesteld in het nieuwe artikel 4.12c Or. Artikel 4.12b Or komt inhoudelijk overeen met artikel 22.78 van de bruidsschat voor het omgevingsplan en artikel 4.12cb Or met artikel 22.77, eerste lid, van de bruidsschat voor het omgevingsplan. Gezien de gelijkluidende inhoud wordt voor de toelichting verwezen naar de tekst van het Invoeringsbesluit Omgevingswet.9

Artikel 4.12d Or vergt een wat uitgebreider toelichting.

Deze bepaling heeft tot doel dat een lagere waarde voor geluidhinder die door een windturbine mag worden veroorzaakt, die was opgenomen in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.14a, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, van kracht blijft.

Het is van belang dat de lagere waarden voor geluidhinder die in maatwerkvoorschriften zijn vastgesteld voor bestaande windturbines blijven gelden, zodat er voor omwonenden geen vermindering van de geboden milieubescherming plaatsvindt.

De eerder lokaal vastgestelde lagere waarde wordt nu ‘overgenomen’ in artikel 4.12d Or als waarde waaraan de windturbine moet (blijven) voldoen.

Artikel 4.12d Or omvat een aanvulling van artikel 3.14b, vierde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, zoals ingevoegd in het wijzigingsbesluit. Daarin is een bepaald dat een maatwerkvoorschrift dat voor een windturbine op 30 juni 2022 van kracht was op grond van een besluit krachtens artikel 3.14a, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, van kracht blijft. De gelding van die bepaling is ten onrechte beperkt tot maatwerkvoorschriften op grond van artikel 3.14a, derde lid, maar zou ook de maatwerkvoorschriften op grond van artikel 3.14a, tweede lid, hebben moeten omvatten.

Artikel 4.12d Or voorziet daarom alsnog in een regeling, waarvan de redactie afwijkt van artikel 3.14b, vierde lid, van het Activiteitenbesluit leefomgeving. Dit houdt verband met de wettelijke grondslag voor artikel 4.12d Or, te weten artikel 4.3, vierde lid, van de Omgevingswet, die het niet mogelijk maakt om op regelingsniveau te bepalen dat een maatwerkvoorschrift als vergunningvoorschrift wordt aangemerkt.

Onderdeel C (artikel 6.8a (nieuw) Or) [artikel 4.1, tweede lid, van de Omgevingswet]

Deze wijziging hangt samen met de invoeging van artikel 5.75a Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) via het wijzigingsbesluit. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel III, onderdeel C, van dat besluit.

Onderdelen D en E (artikelen 7.31 en 8.5 Or) [artikelen 16.55, tweede lid, en 2.24, tweede lid, van de Omgevingswet]

Deze artikelen worden gewijzigd vanwege het vervallen van de beoordelingsregels voor windparken met ten minste drie windturbines (wijziging van bijlage VII, onder E, onder 1, bij het Bkl in verbinding met artikel 8.12, eerste lid, Bkl). Met de wijziging in artikel 7.31 Or wordt voor de duidelijkheid ‘ten hoogste’ geschrapt om niet de indruk te wekken dat de verwijzing naar het te berekenen plaatsgebonden risico normatieve getallen zou betreffen. Alleen de wijze van berekening blijft op uniforme wijze geregeld. Het bevoegd gezag beoordeelt aan de hand van de berekening in hoeverre het risico van de windturbines aanvaardbaar is.

De verwijzing in artikel 12.1, onder b, Or naar de categorie ten minste drie windturbines blijft ongewijzigd. Dat artikel regelt de methode voor het berekenen van de afstand voor het plaatsgebonden risico voor die windturbines. Deze bepaling hangt samen met de regels over de gegevensverzameling en het register externe veiligheid in het Bkl (artikelen 11.1 e.v.) waarnaar wordt verwezen).

Onderdelen F en G (artikelen 9.5a en 9.5b) [artikel 2.24, tweede lid, van de Omgevingswet]

Door dit nieuwe artikel zijn de rekenregels over geluid voor omgevingsplannen (artikel 8.25 Or) van overeenkomstige toepassing op het beoordelen van de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit. Deze aanpak geldt ook voor andere milieuaspecten in afdeling 9.1 Or en is per abuis niet bij het vaststellen van de oorspronkelijke Omgevingsregeling opgenomen.

Onderdeel H (bijlage II) [artikel 2.24, tweede lid, van de Omgevingswet]

Deze wijziging hangt samen met de aanvulling van het Bal met tijdelijke regels over lichtschittering afkomstig van windturbines (paragraaf 4.30b). In artikel 4.431 Bal wordt daarvoor NEN-EN-ISO 2813 van toepassing verklaard. In bijlage II Or wordt daarvan de versie uit 2014 aangewezen. Deze bepaling komt inhoudelijk overeen met bijlage I bij de bruidsschat voor het omgevingsplan. Daarin wordt voor de meting van de reflectiewaarden dezelfde versie aangewezen voor situaties met één of twee windturbines.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen


X Noot
1

ECLI:NL:RVS:2021:1395.

X Noot
2

Onder de Omgevingswet is sprake van een windpark in plaats van windturbinepark. Inhoudelijk komen deze begrippen echter op hetzelfde neer.

X Noot
3

Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PbEG 2001, L 197).

X Noot
4

Het begrip windturbinepark komt uit artikel 1 van onderdeel A van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Hieronder wordt verstaan: een park van ten minste drie windturbines.

X Noot
5

Stb. 2022, 181.

X Noot
6

Richtlijn 2011/92/EU betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PbEU 2012, L26).

X Noot
7

Kamerstukken II 2016/17, 29 515, nr. 397, p. 5

X Noot
8

Zie overweging 18.1 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1395.

X Noot
9

Vgl. de toelichting bij de artikelen 22.77 en 22.78, Stb. 2000, 400, blz. 875.

Naar boven