TOELICHTING
Algemeen
1. Doel en aanleiding
De Uitvoeringsregeling zeevisserij (uitvoeringsregeling) strekt onder meer tot uitvoering
van de Europese verordeningen die in het kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid
(GVB) zijn vastgesteld. Op grond van verschillende Europese verordeningen moeten lidstaten
de havens aanwijzen waar (een bepaalde hoeveelheid van) een vissoort moet worden aangeland,
waar vis afkomstig uit bepaalde gebieden, moet worden aangeland of waartoe vissersvaartuigen
uit derde landen toegang hebben. De ter uitvoering van deze verordeningen in Nederland
aangewezen havens voor het aanlanden en lossen van vis zijn opgenomen in Bijlage 2A
en Bijlage 2B bij de uitvoeringsregeling, onder vermelding van de losplaatsen. Buiten
deze aangewezen havens en plaatsen mag geen vis worden aangeland, gelost of overgeladen.
Door middel van deze wijzigingsregeling worden de losplaatsen in de haven van Vlissingen
uitgebreid. Deze wijziging wordt doorgevoerd omdat zich een structurele toename van
het aantal aanlandingen in Vlissingen aftekent, waardoor er wachttijden ontstaan voor
het lossen van vis. Dit betreft met name aanlandingen van vangsten die in het Kanaal
zijn gedaan door vissersvaartuigen uit Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Voorheen
werden deze vangsten in Franse havens aangeland en vervolgens werden ze over land
naar Nederland vervoerd, waar de zogenoemde eerste verkoop plaatsvond. Op grond van
artikel 60, tweede lid, van de controleverordening1 geldt echter de hoofdregel dat vangsten direct na aanlanding worden gewogen. In afwijking
van deze hoofdregel is onder meer op grond van artikel 61, tweede lid, van de controleverordening
vervoer van ongewogen vis tussen twee lidstaten wel mogelijk, maar alleen als betrokken
lidstaten een gezamenlijk controleprogramma hebben dat door de Europese Commissie
is goedgekeurd. Frankrijk en Nederland hebben geen gezamenlijk controleprogramma voor
het vervoer van ongewogen vis en om die reden zijn zij er bij diverse gelegenheden
door de Europese Commissie op aangesproken strenger toe te zien op onder meer het
vervoer van ongewogen vis over landsgrenzen. Als gevolg van de aangescherpte controles
in zowel Frankrijk als Nederland kiezen vissersvaartuigen uit Nederland en het Verenigd
Koninkrijk ervoor hun vangsten in Nederland aan te landen.
Om de toename van aanlandingen te faciliteren en wachttijden voor het lossen te voorkomen
worden met deze wijzigingsregeling ook de kadenummers 54 tot 79 in de haven van Vlissingen
aangewezen als losplaats.
Voorts wordt in de uitvoeringsregeling uitvoering gegeven aan het in de GMO-verordening2 en Verordening (EG) 2406/963 neergelegde stelsel van gemeenschappelijke handelsnormen. Op grond van artikel 12
van Verordening (EG) nr. 2406/96 is het bedrijfsleven verplicht visserijproducten
in te delen in grootte- en versheidklassen. Voor de indeling van garnalen in grootteklassen
maakt het bedrijfsleven gebruik van zogenoemde garnalenzeven. Om het bedrijfsleven
bij deze taak te ondersteunen is in de uitvoeringsregeling de verplichting opgenomen
om garnalen aan te bieden op de in bijlage 13 bij de uitvoeringsregeling vermelde
locaties waar de garnalen met behulp van een garnalenzeef worden ingedeeld in bij
verordening nr. 2406/96 voorgeschreven grootte- en versheidsklassen.
Bij het samenvoegen van de activiteiten van de visveilingen van Breskens en Vlissingen,
is de garnalenzeef verplaatst van Breskens naar Vlissingen. Tegen die achtergrond
wordt door middel van deze wijzigingsregeling bijlage 13 van de Uitvoeringsregeling
aangepast. Hiertoe wordt de Zeeuwse visveiling in Vlissingen aangewezen als locatie
met een garnalenzeef en wordt de visveiling in Breskens uit de bijlage verwijderd.
Ten slotte worden twee technische wijzigingen doorgevoerd en wordt een abusievelijk
weggevallen aanduiding van een artikel geherintroduceerd.
2. Regeldruk
Deze wijziging van de uitvoeringsregeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk. Er
volgen geen nieuwe of gewijzigde informatieverplichtingen uit deze regeling. Ook brengt
deze wijzigingsregeling geen relevante nalevingskosten met zich.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A, tweede lid
In het Besluit aanwijzing zeegebied en kustwateren 1970 zijn de wateren aangewezen
die als zeegebied of als kustwater in de zin van artikel 1, vierde lid, onderdeel
b onderscheidenlijk onderdeel c, van de Visserijwet 1963, zijn aangewezen. Deze wateren
zijn kort gezegd de havens van IJmuiden en Scheveningen, de Waddenzee, de Maasmond
en de Zeeuwse Delta. In artikel 2, derde lid (oud), was geregeld dat een aantal specifiek
genoemde Europese Verordeningen, vastgesteld in het kader van het GVB, ook gelden
in bovenbedoelde als zeegebied of als kustwater aangewezen wateren. Dit leidt mogelijk
tot de misvatting dat niet met name genoemde verordeningen daar niet zouden gelden.
Hiermee zou eraan voorbij worden gegaan dat het GVB betrekking heeft op levende mariene
aquatische soorten, ongeacht of deze soorten zich bevinden in zee of in water dat
in open verbinding staat met de zee. Door middel van de in dit onderdeel opgenomen
wijziging wordt nu buiten twijfel gesteld dat alle voor de Uitvoeringsregeling zeevisserij
relevante Europese verordeningen ook gelden in de als zeegebied of als kustwater aangewezen
wateren.
Onderdeel A, eerste lid, en onderdeel B
In artikel 2, tweede lid (oud), was een nadere begripsbepaling opgenomen waarmee de
werking van het begrip ‘aanlanden’ werd uitgebreid, zodat ook het direct of indirect
verbinding maken met de wal door een vissersvaartuig als aanlanden werd beschouwd.
Hiermee werd beoogd effectief toezicht te kunnen uitoefenen op onder meer het voorschrift
dat vissersvaartuigen uitsluitend in aangewezen havens vis mogen aanlanden. Op deze
wijze kon al handhavend worden opgetreden zodra een vissersvaartuig met vis aan boord
aanmeerde in een haven of een plaats waar met dit vaartuig op grond van artikel 6
van de uitvoeringsregeling niet mag worden aangeland. Deze nadere begripsbepaling
was in de oorspronkelijke versie van de uitvoeringsregeling overgenomen uit de Regeling
stelselmatige controle bij aanlanding 1988, de Regeling visvergunning, de Regeling
eisen, administratie en registratie inzake uitoefening zeevisserij en de Regeling
instandhoudingsmaatregelen zeevisserij.
Sinds 2009 geldt evenwel de in artikel 4, onder 22, van de controleverordening opgenomen
definitie van het ‘begrip’ aanlanden: het voor de eerste keer lossen van een hoeveelheid
visserijproducten, van een vissersvaartuig naar de wal. Volgens het Openbaar Ministerie
is deze definitie leidend, hetgeen betekent dat er geen sprake is van ‘aanlanding’
en ‘aanlanding’ dus niet te bewijzen is als een vissersvaartuig met vis aan boord
alleen verbinding met de wal heeft gelegd, maar nog geen vis heeft gelost.
Met de in dit onderdeel opgenomen wijziging wordt in artikel 6, vierde lid, van de
uitvoeringsregeling expliciet de bepaling opgenomen dat vissersvaartuigen met vis
aan boord, alleen direct of indirect verbinding met de wal mogen maken in een op grond
van artikel 6, eerste lid, voor de betrokken categorie vissersvaartuigen aangewezen
haven of een in bijlage 3 vermelde plaats. Op deze wijze is het mogelijk de verplichting
om uitsluitend met een vissersvaartuig vis aan te landen in een aangewezen haven of
plaats bij de kust, in een vroegtijdig stadium te handhaven, overeenkomstig de bedoeling
van de voorheen in artikel 2 opgenomen nadere begripsbepaling. De bevoegdheid voor
de minister om voorschriften te geven ter naleving van de op grond van artikel 3,
eerste lid, Reglement zee- en kustvisserij 1977 vastgestelde regels, is opgenomen
in artikel 3, vierde lid van datzelfde reglement.
Op grond van onder meer de IOO-verordening4 geldt een verbod voor vissersvaartuigen van derde landen om überhaupt een niet aangewezen
haven binnen te varen, laat staan dat deze schepen in die havens verbinding met de
wal mogen maken. In verband hiermee is in het vierde lid de voorwaarde verbonden dat
de toegang tot de haven op grond van de Europese verordeningen waaraan in de uitvoeringsregeling
uitvoering wordt gegeven, is toegestaan.
Onderdeel C
Bij Regeling van 23 december 2015 (Stcrt. 2015, 48917) is in de uitvoeringsregeling onder meer artikel 140d opgenomen, waarin uitvoering
werd gegeven aan het in de GMO-verordening opgenomen voorschrift dat de voor menselijke
consumptie bestemde producten waarvoor gemeenschappelijke handelsnormen zijn vastgesteld,
slechts op de markt van de Unie mogen worden aangeboden indien zij in overeenstemming
zijn met deze normen. Toen dit artikel bij Regeling van 25 oktober 2016 (Stcrt. 2016, 57063) werd gewijzigd, is abusievelijk de korte aanduiding van dit artikel weggelaten.
Door middel van de in dit onderdeel opgenomen wijziging wordt deze omissie hersteld.
Onderdeel D
Door middel van de in dit onderdeel opgenomen wijziging worden in Bijlage 2 A en Bijlage 2
B de losplaatsen in de haven van Vlissingen uitgebreid. De nieuw aangewezen kade grenst
aan de visafslag Vlissingen, waardoor het mogelijk is dat aangelande vis overeenkomstig
de in artikel 60, tweede lid, van de controleverordening opgenomen hoofdregel bij
de aanlanding wordt gewogen, voordat de visserijproducten worden opgeslagen, vervoerd
of verkocht. Ook vissers die een ontheffing hebben van de verplichting om de vis bij
aanlanding te wegen, omdat zij hun vangsten aan boord wegen, kunnen hier aanlanden.
Zij kunnen immers overeenkomstig het ‘steekproefplan wegen aan boord’ de vereiste
steekproefweging bij aanlanding laten uitvoeren op de visafslag.
De uitbreiding betreft de kadenummers 54 tot 79 in de haven van Vlissingen. Dit betekent
dat ter hoogte van kadenummer 79 niet gelost mag worden, maar nog wel op de kade tussen
kadenummer 78 en 79.
Onderdeel E
Met deze wijziging wordt in Bijlage 13 de Zeeuwse visveiling in Vlissingen opgenomen
als locatie waar garnalen door het bedrijfsleven worden ingedeeld in de bij verordening
nr. 2406/96 voorgeschreven versheidsklassen en grootteklassen en wordt de visveiling
in Breskens uit de bijlage verwijderd.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
H. Staghouwer