TOELICHTING
Algemeen deel
1. Aanleiding en doel
Aan ondernemingen die direct of indirect geraakt zijn door de overheidsmaatregelen
ter bestrijding van het coronavirus, wordt een subsidie verstrekt voor de vaste lasten.
Subsidie is in eerste instantie verstrekt voor financiering van de vaste lasten in
de periode van juni tot en met september van 2020 (Stcrt. 2020, 34295). Met ingang van 26 november 2020 kon subsidie worden aangevraagd voor financiering
van de vaste lasten in de periode van oktober tot en met december van 2020 (Stcrt. 2020, 61730). Met onderhavige regeling wordt de subsidieregeling opnieuw vastgesteld en wordt
voorzien in een drietal wijzigingen, die in de volgende paragrafen nader worden toegelicht:
-
1. De introductie van de evenementenmodule die zal gelden voor het vierde kwartaal van
2020;
-
2. De wijziging van de wijze van subsidieberekening vanaf het vierde kwartaal van 2020
en de introductie van een opslag voor ondernemingen in de gesloten detailhandel voor
voorraad voor het vierde kwartaal van 2020;
-
3. Een nieuwe openstelling van de regeling voor het eerste kwartaal van 2021.
In de kamerbrief over aanpassingen in het economische steun en herstelpakket (9 december
2020) heeft het kabinet aangegeven in deze huidige moeilijke fase de werkgelegenheid
en bedrijvigheid te willen blijven ondersteunen en werkenden en ondernemers te helpen.
Het kabinet wil dat het gebruik van het steunpakket zoveel als mogelijk blijft mee-ademen
met de economie en op die manier zijn goede werk blijft doen voor bedrijven die dat
nodig hebben. In de brief is voor de TVL aangegeven dat de omzetdervingsgrens niet
verandert, maar dat wel de volgende wijzigingen worden doorgevoerd:
-
– Er wordt een nieuwe berekeningswijze geïntroduceerd voor het subsidiepercentage: het
subsidiepercentage wordt verhoogd zodat bedrijven met grotere omzetverliezen meer
worden gecompenseerd in vergelijking met de eerdere regeling. Het subsidiepercentage
zal meegroeien met de mate van de omzetderving. Deze intensivering geldt vanaf het
vierde kwartaal van 2020. Hiermee wil het kabinet tegemoetkomen aan sectoren die met
grote omzetverliezen te maken hebben gehad.
-
– Daarnaast geeft het kabinet aan dat alle sectoren die in het vierde kwartaal van 2020
gebruik kunnen maken van de TVL, dat ook in het eerste kwartaal van 2021 kunnen. Hiermee
wijkt het kabinet af van het afbouwpad dat in de kamerbrief van 28 augustus j.l. (Kamerstukken
35 420, nr. 105) is aangekondigd.
-
– Tot slot wordt de evenementenbranchemodule niet enkel voor het vierde kwartaal van
2020 opengesteld zoals aangekondigd in de brief van 27 oktober (Aanvulling op steun-
en herstelpakket), maar wordt deze ook opengesteld voor het eerste kwartaal van 2021.
Introductie van de evenementenmodule voor het eerste kwartaal van 2021 en openstelling
daarvan volgt op een later moment.
In onderhavige regeling zijn bovenstaande wijzigingen en de introductie en openstelling
van de TVL voor het eerste kwartaal van 2021 opgenomen, zoals aangekondigd in de brief
aan de kamer van 9 december 2020. De wijzigingen die in de kamerbrief van 21 januari
zijn aangekondigd, zoals een hoger subsidiepercentage voor TVL Q1 2021 en het verlengen
van de Opslag Voorraad Gesloten Detailhandel naar het eerste kwartaal van 2021, zullen
in een nieuwe (wijzigings)regeling worden uitgewerkt en ook pas op een later moment
ingaan. Hetzelfde geldt voor de evenementenmodule voor het eerste kwartaal van 2021,
die op een later moment zal worden geïntroduceerd en opengesteld.
Naast de inhoudelijke wijzigingen wordt met onderhavige regeling de subsidieregeling
opnieuw vastgesteld. Met de nieuwe regeling is een bestendig bouwwerk gerealiseerd
waarin zichtbaar is welke bepalingen van toepassing zijn op de subsidies per kwartaal.
De oorspronkelijke regeling kende een systematiek waarin de bepalingen over subsidie
per kwartaal werden aangepast. Er was hierdoor geen integraal overzicht van de bepalingen
die per kwartaal van toepassing zijn/waren. De systematiek en inhoud van de regeling
zijn, met uitzondering van de hiervoor genoemde aanpassingen, ongewijzigd gebleven.
Voor een toelichting op de systematiek van de regeling wordt verwezen naar de toelichtingen
bij de (wijzigingen van de) voorganger van de onderhavige subsidieregeling (Stcrt. 2020, 34295, Stcrt. 2020, 61730 en Stcrt. 2020, 67502). Voor een toelichting op de verhouding tussen de onderhavige nieuwe regeling en
de tot op heden geldende regeling wordt verwezen naar de toelichting op artikel 4.3.
De opnieuw vastgestelde subsidieregeling bevat, evenals haar voorganger, geen subsidieplafond,
waartoe de Minister van Financiën overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de Kaderwet
EZK- en LNV-subsidies heeft ingestemd. Het geraamde budget voor deze wijzigingen en
nieuwe openstellingen is als volgt:
-
– Evenementenmodule: € 3,5 mln per openstelling.
-
– Aanpassing van de subsidiepercentages voor de openstelling van de regeling in het
vierde kwartaal 2020: € 180 mln.
-
– De openstelling van de regeling in het eerste kwartaal van 2021: € 970 mln.
-
– Opslag gesloten detailhandel in het vierde kwartaal van 2020: € 20 mln.
2. Evenementenmodule vierde kwartaal 2020
Als gevolg van de overheidsmaatregelen ter bestrijding van het coronavirus hebben
evenementen als festivals, kermissen en markten sinds maart 2020 in het geheel niet
kunnen plaatsvinden, of zijn ze in sterke mate in hun opzet beperkt. Door deze beperkingen
hebben betreffende ondernemingen veel omzet gemist. Ook buiten het evenementenseizoen
hebben deze ondernemingen doorlopende vaste lasten. Deze ondernemingen zijn echter
beperkt in hun mogelijkheden om hun vaste lasten buiten het reguliere seizoen te dekken
en het perspectief op omzet voor deze ondernemingen is voor een langere periode beperkt,
aangezien het evenementenseizoen van 2021 nog ver weg is.
Een deel van deze ondernemingen komt bovendien niet in aanmerking voor de subsidie
voor de maanden oktober, november en december van 2020 omdat zij onvoldoende omzet
hebben gehad in de aan die subsidie gekoppelde referentieperiode. De evenementenmodule
richt zich op deze groep ondernemingen, door middel van een subsidie gericht op de
financiering van de vaste lasten buiten het evenementenseizoen.
2.1. Afbakening van de doelgroep
De subsidie is bedoeld voor ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf, inclusief
ZZP-ers, die voor hun omzet tijdens het evenementenseizoen in belangrijke mate afhankelijk
zijn van evenementen tijdens dat evenementenseizoen. Als evenementenseizoen wordt
voor de toepassing van deze regeling beschouwd het tweede en derde kalenderkwartaal
(de maanden april tot en met september). Dit is de periode waarin de meeste evenementen
worden gehouden, zeker waar het gaat om evenementen die in de open lucht plaatsvinden.
Onder ‘evenement’ wordt in deze regeling verstaan een georganiseerde, incidentele
en voor het publiek toegankelijke gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling mensen,
die zich daarvoor in een bepaald tijdvak en in een inrichting of op een terrein bevindt
of beweegt (artikel 1.1). Deze definitie bevat een aantal elementen. In de eerste
plaats is voor de toepassing van de regeling niet van belang welk doel het evenement
heeft. Veel evenementen hebben geheel of gedeeltelijk tot doel om een publiek te vermaken.
In het model voor de algemene plaatselijke verordening van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten is het doel om te vermaken onderdeel van het begrip ’evenement’. Om onduidelijkheid
te voorkomen of bijvoorbeeld een zakelijk congres dient ter vermaak en daarmee een
evenement is, bevat de definitie in onderhavige regeling geen beperking ten aanzien
van de doelstelling van het evenement.
De definitie is voorts beperkt tot publiek toegankelijk evenementen. Dit is het geval
wanneer het evenement een niet-besloten karakter heeft, dat wil zeggen gratis toegankelijk
is, toegang mogelijk is door de aanschaf van een toegangsbewijs, er reclame voor wordt
gemaakt of een congres dat op uitnodiging toegankelijk is voor externen van buiten
de organisatie. Besloten gebeurtenissen, waaronder bruiloften, privé-feesten en besloten
bedrijfsevenementen vallen dus buiten deze definitie, aangezien deze niet publiek
toegankelijk zijn.
Het evenement moet voorts georganiseerd en incidenteel zijn. Een spontane, niet-georganiseerde
gebeurtenis is geen evenement in de zin van deze regeling; er moet dus sprake zijn
van voorafgaande organisatie van de gebeurtenis. Dat de gebeurtenis incidenteel is,
betekent dat het evenement niet regulier plaats vindt. Veel gebeurtenissen die verder
wel aan de elementen van deze definitie voldoen, vinden plaats in het kader van een
normale bedrijfsvoering van een onderneming. Denk bijvoorbeeld aan een museum, een
drinkgelegenheid waar ook gedanst kan worden of een sportclub waar een reguliere wedstijd
plaatsvindt. Dit type georganiseerde gebeurtenissen heeft geen bijzonder en incidenteel
karakter en valt daarom buiten de reikwijdte van de definitie van ‘evenement’.
Tot slot moet de gebeurtenis worden bijgewoond door een verzameling mensen, die zich
daarvoor in een bepaald tijdvak en in een inrichting of op een terrein bevindt of
beweegt. Een gebeurtenis zonder dat daar publiek bij aanwezig is, is derhalve geen
evenement. Het publiek moet voorts fysiek aanwezig zijn. Evenementen die online plaatsvinden,
vallen derhalve niet onder de definitie.
2.2. Hoofdlijnen subsidie
2.2.1 Criteria voor subsidietoekenning
Om voor subsidie in aanmerking te komen, moet een MKB-onderneming aan vier criteria
voldoen (artikel 3.1.1).
In de eerste plaats moet de MKB-onderneming in het evenementenseizoen in 2019, dat
wil zeggen in het tweede en derde kwartaal van 2019, voor ten minste 50% van zijn
omzet goederen of diensten hebben geleverd ten behoeve van een in dat evenementenseizoen
gehouden evenement. Niet alleen de organisatoren van het evenement komen derhalve
in aanmerking voor subsidie, maar ook ondernemingen die bijdragen aan de uitvoering
van het evenement en ondernemingen die toeleverancier zijn van het evenement. Ondernemingen
die bijdragen aan de uitvoering van een evenement zijn bijvoorbeeld kermisexploitanten,
food-trucks en uitvoerders van podiumkunsten. Ondernemingen die toeleverancier zijn
van een evenement zijn bijvoorbeeld eventcateraars, locatieverhuurders en beveiligingsbedrijven.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het gaat om een aantoonbare bijdrage aan het
evenement. Met het criterium dat het om ten minste 50% van de omzet moet gaan, wordt
verzekerd dat deze ondernemingen in betekenende mate afhankelijk zijn van evenementen.
Ondernemingen die in mindere mate afhankelijk zijn van evenementen, behoren niet tot
de doelgroep van deze subsidie. Het gaat hierbij tot slot om de omzet die in de evenementenperiode
wordt behaald, omdat de regeling ziet op ondernemingen die afhankelijk zijn van het
evenementenseizoen.
In de tweede plaats moet de onderneming reeds TVL-subsidie hebben ontvangen voor de
maanden juni tot en met september 2020. Op deze wijze is geborgd dat het moet gaan
om direct getroffen MKB-ondernemingen. Om die subsidie te verkrijgen, moet de onderneming
namelijk een omzetverlies in deze periode hebben ervaren van ten minste 30% in vergelijking
met dezelfde periode in 2019. Voorts gold er voor deze subsidie een vaste lasten-drempel
van € 4.000, die werd bepaald door de omzet in de referentieperiode te vermenigvuldigen
met een per branche bepaalde vaste lasten / omzet ratio. De MKB-onderneming moet tevens
op 15 maart 2020 ingeschreven zijn in het handelsregister en de hoofd- of nevenactiviteit,
waaronder de onderneming was ingeschreven in het handelsregister op 15 maart 2020,
moet genoemd zijn in de bijlage bij de regeling, zoals die luidde voor die subsidie.
Tot slot is er een vestigingseis van toepassing op deze subsidie, tenzij het een ambulante
onderneming betreft.
Ten derde geldt voor de evenementenmodule voor het vierde kwartaal van 2020 het criterium
dat de MKB-onderneming niet in aanmerking komt voor TVL-subsidie voor financiering
van de vaste lasten van de maanden oktober tot en met december 2020, omdat zij niet
voldoet aan de vaste lasten-drempel van € 3.000, die wordt bepaald door de omzet in
de referentieperiode behorende bij de openstelling van de regeling over de maanden
oktober tot en met december 2020 te vermenigvuldigen met een per branche bepaalde
vaste lasten / omzet ratio. MKB-ondernemingen, die wel voldoen aan de vaste lasten-drempel,
komen in beginsel in aanmerking voor de subsidie voor de financiering van de vaste
lasten van de maanden oktober tot en met december van 2020. Voor deze groep ondernemingen
is de onderhavige evenementenmodule, die een aanvullend karakter heeft, niet bedoeld,
aangezien deze groep in mindere mate afhankelijk is van de zomermaanden.
Ten vierde is als criterium om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van de
evenementenmodule opgenomen dat de onderneming voor 14 september 2019 voor de eerste
maal is ingeschreven in het handelsregister. Ondernemingen die na 14 september 2019
zijn ingeschreven in het handelsregister, zijn uitgesloten van deze evenementenmodule.
De reden hiervoor is dat bedrijven die zijn gestart tussen 1 april 2019 en 15 november
2019 de mogelijkheid hadden om de omzet van de eerste vier maanden na inschrijving
in het handelsregister te gebruiken als referentieomzet voor de subsidie in de periode
van juni tot en met september van 2020. Bedrijven die eind september 2019 zijn gestart,
zullen daardoor de omzet van de periode van oktober 2019 tot en met januari 2020 als
referentieomzet gebruiken. Omdat deze bedrijven in de periode van oktober 2019 tot
en met december 2019 omzet hadden, konden zij gebruik maken van de TVL in het vierde
kwartaal van 2020 die deze periode als referentieomzet heeft. Aangezien de evenementenmodule
juist bedoeld is voor ondernemingen die geen omzet hadden in de periode van oktober
2019 tot en met januari 2020, zijn ondernemingen die na 14 september 2019 zijn ingeschreven
in het handelsregister, uitgesloten van deze evenementenmodule.
2.2.2 Hoogte van de subsidie
Uitgangspunt is dat de subsidie bijdraagt aan de vaste lasten die doorlopen in het
najaar, maar niet het gehele bedrag dekt. Er is voor gekozen om 33,3% van het subsidiebedrag
uit de eerste openstelling van de TVL binnen deze module te subsidiëren (artikel 3.1.2).
Het minimum subsidiebedrag wordt gelijkgesteld aan het minimum subsidiebedrag van
de TVL voor het vierde kwartaal van 2020 en bedraagt € 750. Het kabinet acht dit reëel
om liquiditeitsproblemen van toeleveranciers en organisatoren van evenementen te voorkomen.
De doelgroep van deze subsidie heeft voor het grootste deel van de omzet binnen de
eerste openstelling van de TVL reeds subsidie ontvangen, deze extra subsidie is om
ook in het najaar extra te ondersteunen.
2.2.3 Afwijzingsgronden
Voor deze evenementenmodule gelden de reguliere afwijzingsgronden zoals die zijn opgenomen
in de artikel 2.1.6 (zie artikel 3.1.3). Een aanvraag van ondernemingen die al in
problemen verkeerden op 31 december 2019, wordt afgewezen. Deze voorwaarde vloeit
voort uit de toepassing van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning
van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I; 6 hierna:
tijdelijk steunkader) en geldt in aanvulling op artikel 4:35, tweede lid, onderdeel
b, van de Algemene wet bestuursrecht.
Voorts kan alleen subsidie worden verstrekt als de onderneming, met inbegrip van subsidie
op grond van onderhavige regeling (of haar voorganger), niet meer dan € 800.000 zou
ontvangen aan steun met toepassing van titel 3.1 van het tijdelijk steunkader. Deze
eis vloeit ook voort uit de toepassing van titel 3.1 van het tijdelijke steunkader.
Deze maxima zijn ingevolge het steunkader lager voor ondernemingen die mede actief
zijn in de landbouw- en visserijsector of in de verwerking van landbouwproducten,
waarbij het moet gaan om ondernemingen met meer dan één hoofdactiviteit, waaronder
één hoofdactiviteit genoemd in de bijlage en de voornoemde activiteit. Hiermee wordt
voldaan aan het bepaalde in punt 23bis van titel 3.1 van het tijdelijk steunkader.
Ook worden aanvragen afgewezen van ondernemingen die onder de codes 64.1, 64.30.1,
64.30.2, 64.9, 65 of 66 van de Standaard bedrijfsindeling vallen. Tot slot wordt de
aanvraag afgewezen indien de getroffen MKB-onderneming kwalificeert als kredietinstelling
of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel 20bis, van de Tijdelijke
kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige
COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I). Op grond van de Tijdelijke kaderregeling, op
grond waarvan deze subsidie als staatssteun is goedgekeurd, is het namelijk niet mogelijk
om steun te geven aan kredietinstellingen of financiële instellingen.
2.3. Aanvraag, verlening, voorschot en vaststelling
De onderhavige regeling voorziet in de openstelling van de evenementenmodule voor
het vierde kwartaal van 2020 van 18 februari 2021 tot en met 18 maart 2021. Op een
later moment zal evenementenmodule, inclusief de openstelling daarvan, voor het eerste
kwartaal van 2021 in deze regeling worden opgenomen.
Artikel 3.1.4 geeft een opsomming van de informatieverplichtingen die gelden bij een
aanvraag. Een aanvraag dient vergezeld te gaan van een verklaring over welk deel van
de omzet de aanvrager afhankelijk is van een in het evenementenseizoen van 2019 (tweede
en derde kwartaal) gehouden evenement of evenementen. Dit dient de ondernemer aan
te tonen door het overleggen van een opgave waaruit blijkt dat ten minste 50% van
de in kwartaal 2 en 3 gerealiseerde omzet met het organiseren of leveren aan evenementen
is behaald. De RVO stelt hiervoor een excel template ter beschikking. In steekproeven
worden ondernemers geselecteerd die de opgave volledig moeten kunnen staven, bijvoorbeeld
met de onderliggende opdrachtbevestigingen, contracten of facturen. Voor ondernemers
met een jaaromzet hoger dan € 100.000 dient de opgave vergezeld te gaan van een derdenverklaring
omtrent de getrouwheid van de opgaven. Deze verklaring moet worden afgegeven door
een onafhankelijk en ter zake kundig persoon. Dit kan bijvoorbeeld een boekhouder,
belastingadviseur of een accountant zijn. Indien willens en wetens een verkeerde opgave
van het omzetverlies wordt gegeven, en de persoon die over de getrouwheid daarvan
heeft verklaard dit wist of behoorde te weten, kan ook tegen deze persoon aangifte
worden gedaan van valsheid in geschrifte. Indien ondernemers een valse opgave van
het omzetverlies afgeven, kan de subsidie worden ingetrokken of herzien en kan er
ook aangifte worden gedaan van valsheid in geschrifte. Deze vereiste verklaring geldt
overigens alleen voor de groep ondernemers met een relatief hoge omzet, omdat de kosten
van inhuur van een boekhouder een te groot aandeel zal zijn van de te verkrijgen subsidie.
De toekenning van subsidie op grond van de evenementenmodule hangt samen met de reguliere
TVL-subsidie voor de maanden juni tot en met september, namelijk als criterium om
in aanmerking te komen voor subsidie (zie paragraaf 1.2.1 van deze toelichting) en
bij het bepalen van de hoogte van de subsidie (zie paragraaf 1.2.2 van deze toelichting).
Bij het indienen van een aanvraag voor subsidie op grond van de evenementenmodule
kan er daarom sprake zijn van twee situaties: de reguliere subsidie voor de maanden
juni tot en met september van de betreffende onderneming is vastgesteld, of die vaststelling
moet nog plaatsvinden. In het eerste geval kan de subsidie op grond van de evenementenmodule
onmiddellijk worden vastgesteld, zonder voorafgaande verlening, en kan de subsidie
daarna worden betaald. In het tweede geval zal eerst de reguliere subsidie voor de
betreffende onderneming over juni, juli, augustus en september worden vastgesteld
en zal de vaststelling van de evenementenmodule achtereenvolgend moeten plaatsvinden.
De vaststelling van de subsidie zal in dat geval plaatsvinden op hetzelfde moment
als de subsidie voor de maanden juni tot en met september van de betreffende onderneming
wordt vastgesteld.
3. Aanpassing subsidiepercentages vanaf het vierde kwartaal 2020 en introductie van
een opslag voor ondernemingen in de gesloten detailhandel voor voorraad voor het vierde
kwartaal van 2020
De berekeningswijze van de subsidie voor vaste lasten wordt vanaf het vierde kwartaal
van 2020 aangepast. Daarnaast wordt een opslag opgenomen voor ondernemingen in de
gesloten detailhandel in verband met voorraadverliezen (hierna: opslag gesloten detailhandel).
RVO zal deze aanpassingen voor het vierde kwartaal van 2020 ambtshalve toepassen op
de aanvragen die zijn ingediend, waarbij uiteraard wordt getoetst of nog altijd wordt
voldaan aan de criteria die gelden op grond van deze regeling. Hierna wordt ingegaan
op de wijzigingen die worden doorgevoerd.
3.1 Wijziging van de formule voor berekening subsidie vaste lasten
Met deze regeling wordt de formule voor subsidieberekening gewijzigd (artikelen 2.1.3
en 2.2.3). Deze wijziging heeft als effect dat het subsidiepercentage sterker mee
zal ademen met het omzetverlies. Verschillende sectoren maken noodgedwongen grote
omzetverliezen, bijvoorbeeld omdat zij door de overheid zijn gesloten vanwege de contactbeperkende
maatregelen. Het kabinet wil deze ondernemers nu extra tegemoetkomen. Hiermee wordt
rekenschap gegeven van het feit dat ondernemers die hun omzet sterker zien teruglopen,
minder mogelijkheden hebben om binnen hun bedrijfsvoering hun resterende vaste lasten
te dekken en zich aan te passen aan de nieuwe omstandigheden. Er komt een oplopend
subsidiepercentage; 50% bij een omzetderving van 30% tot 70% bij een omzetderving
van 100%. Het proces van de aanvraag van subsidie door de ondernemer en de daarbij
noodzakelijke informatie zal met deze intensivering niet veranderen omdat de intensivering
automatisch wordt doorgevoerd.
In de subsidieformule betekent dit dat in plaats van een vast subsidiepercentage van
50%, dit percentage bepaald wordt op basis van het omzetverlies. De formule wordt
daarmee de volgende:
-
– de hoogte van de subsidie wordt als volgt bepaald (artikelen 2.1.3, eerste lid en
2.2.3, eerste lid): referentieomzet (A) * omzetverlies(%) (B) * aandeel vaste kosten
van de omzet (%) (C) * D.
-
– D is in artikel 1.1 gedefinieerd als het subsidiepercentage, dat wordt berekend aan
de hand van de formule 28,57% x B + 41,43%.
-
– De formule ter berekening van de subsidie wordt derhalve: A x B x C x (28,57% x B
+ 41,43%).
Deze berekening voor D komt voor B= 30% uit op 50% subsidie en voor B= 100% uit op
70% subsidie. Ook voor omzetverlies tussen voornoemde percentages, wordt het subsidiepercentage
bepaald op basis van de eerder genoemde formule. Zo wordt bij 65% omzetverlies het
subsidiepercentage 60%.
3.2 Wijziging van de formule voor berekening opslag subsidie voor ondernemingen met
een eet- of drinkgelegenheid voor voorraad en aanpassing in het vierde kwartaal van
2020
De wijziging van het subsidiepercentage naar een berekening afhankelijk van het omzetverlies,
zoals hierboven beschreven, heeft ook effect op de berekening van de opslag op de
subsidie voor ondernemingen met een eet- of drinkgelegenheid voor voorraad en aanpassing
(hierna: horecaopslag) (artikel 2.1.4).
De opslag van 2,8% werd in eerste instantie berekend door de formule omzetverlies
* 2,8%. Met deze opslag werd de subsidie voor vaste lasten vermeerderd. Omdat die
subsidie 50% besloeg, werd dit rekenkundig gedaan door een opslag van 5,6% (2* 2,8%).
Nu de TVL-subsidie niet langer uitgaat van een vergoeding van 50% van de vaste lasten,
maar het percentage afhankelijk wordt van de mate van het omzetverlies, moet de berekening
van de horecaopslag daarop aangepast worden.
De formule wordt daarmee: A x B x 5,6% x D. aangezien D (het subsidiepercentage) wordt
berekend aan de hand van de formule 28,57% x B + 41,43%, is deze formule te lezen
als: A x B x 5,6% x (28,57% x B + 41,43%).
Als gevolg van het aanpassen van de formule van de horecaopslag gaat deze opslag bij
een hoger omzetverlies ook extra omhoog.
3.3 Introductie opslag voor ondernemingen in de detailhandel voor voorraadverliezen
voor het vierde kwartaal van 2020
Op 14 december heeft het kabinet aangekondigd dat met ingang van 15 december en in
elk geval tot en met 19 januari de detailhandel gesloten wordt met uitzondering van
winkels die hoofdzakelijk levensmiddelen verkopen. Dit zorgt ervoor dat winkels een
voorraad van producten bezitten waarvan de waarde zal afnemen, en later niet meer
of slechts tegen lagere prijzen verkocht kan worden. Dit geldt zeker voor goederen
die specifiek gericht zijn op de kerstperiode en de jaarwisseling. Dit zijn eenmalige
variabele kosten die niet zijn aan te merken als vaste lasten. De reguliere subsidie
op grond van deze regeling is dan ook niet gericht op deze kosten. Om die reden heeft
het kabinet besloten voor dit voorraadverlies een vergoeding beschikbaar te stellen.
Als gevolg hiervan is artikel 2.1.5 geïntroduceerd. Daarin is bepaald dat wanneer
aan ondernemingen in de detailhandel TVL-subsidie wordt toegekend voor het vierde
kwartaal van 2020, het bedrag van de subsidie wordt opgehoogd met een opslag. In artikel 1.1
is gedefinieerd welke ondernemingen kwalificeren als ondernemingen in de detailhandel.
Dit zijn MKB-ondernemingen die op 15 maart 2020 in het handelsregister waren ingeschreven
met een hoofdactiviteit die valt binnen een van de volgende SBI-codes 47.19, 47.26,
47.4, 47.5, 47.6, 47.71, 47.72, 47.75, 47.76, 47.78, 47.79, 47.82, 47.89.2 of 47.89.9.
Er is gekozen om de opslag gesloten detailhandel uitsluitend beschikbaar te stellen
voor de MKB-ondernemingen in de detailhandel die uit overheidswege rechtstreeks zijn
gesloten en daarmee geen mogelijkheid meer hebben de door hen aangeschafte voorraad
te verkopen. Dit betekent dat ondernemingen die op dit moment nog open zijn, en daarmee
de mogelijkheid hebben hun reeds ingekochte voorraad te verkopen, geen gebruik van
de opslag kunnen maken. De in de regeling genoemde SBI-codes zijn een afspiegeling
van deze keuze. MKB-ondernemingen die indirect gevolgen ondervinden van de aangekondigde
sluiting, zullen hier automatisch voor worden gecompenseerd, omdat de hoeveelheid
te ontvangen TVL afhankelijk is van de hoeveelheid omzetverlies van een ondernemer.
Deze ophoging van de subsidie zal ambtshalve plaatsvinden, dus de betreffende ondernemers
hoeven daar geen aanvraag voor te doen. Verder wordt deze opslag als integraal onderdeel
van de subsidie beschouwd, bijvoorbeeld bij de vaststelling van de subsidie.
De hoogte van de opslag wordt als volgt bepaald: referentieomzet(€) (A) * omzetverlies(%)
(B) * 5,6% * het subsidiepercentage (D). De opslag is tevens aan een maximum gebonden
van € 20.160. Dit maximum komt voor deze ondernemingen verhoudingsgewijs overeen met
het maximum dat voor de reguliere subsidie geldt (€ 90.000). Het maximum aan subsidie,
inclusief opslag, die deze ondernemingen dus kunnen ontvangen tijdens de tweede openstelling
van deze regeling, bedraagt dus € 110.160. Van ondernemingen die na 29 februari 2020
zijn gestart wordt voor de toepassing van deze regeling niet het omzetverlies berekend.
In artikel 2.1.5, tweede lid, is bepaald dat de opslag voor deze groep € 101 bedraagt.
Dit bedrag komt overeen met de opslag die ondernemingen, die op 29 februari of eerder
zijn gestart, minimaal ontvangen, gegeven de omzetverliesdrempel, de vaste lasten-drempel
en het aandeel vaste kosten van de omzet voor deze sector.
4. Derde openstelling subsidie vaste lasten ten behoeve van het eerste kwartaal van
2021
Onderhavige regeling voorziet middels paragraaf 2.2 tevens in een mogelijkheid om
TVL-subsidie te verstekken voor een derde periode, te weten januari, februari en maart
van 2021.
Voor deze periode kan subsidie worden aangevraagd van 15 februari 2021 tot en met
30 april 2021 (artikel 2.2.6, eerste lid). Verzoeken om vaststelling van de subsidie
moeten plaatsvinden voor 1 oktober 2021 (artikel 2.2.10, eerste lid).
Uit de nieuwe subsidieperiode (januari, februari, maart 2021) volgt dat ook de referentieperiode
anders is, namelijk januari, februari, maart 2019. De keuze voor een referentieperiode
in 2019 en niet de eerste 3 maanden van 2020, is omdat dan de referentieperiode zou
overlappen met de start van de lockdown (half maart 2020). De omzet van het eerste
kwartaal van 2020 is daarom niet representatief als referentieomzet. Het gebruik van
de omzet uit het eerste kwartaal van 2019 en niet het eerste kwartaal van 2020 kan
voor sommige ondernemers negatief uitvallen, bijvoorbeeld voor bedrijven die gegroeid
zijn in 2019, en voor sommige positief, bijvoorbeeld voor ondernemers die al gedurende
de maanden voor de lockdown hun omzet (sterk) zagen afnemen.
Net als in de vorige openstelling bevat de openstelling voor het eerste kwartaal van
2021 een voorziening voor ondernemingen die gestart zijn na het begin van de referentieperiode,
in dit geval na 1 januari 2019. Voor deze groep geldt een andere referentieperiode
(artikel 2.2.2, derde lid). Deze voorziening is aangepast ten opzichte van de vorige
openstelling. In plaats van de eerste drie maanden na de startdatum (inschrijving
in het handelsregister van de Kamer van Koophandel) wordt nu uitgegaan van het eerste
gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de start van de activiteiten. Reden
hiervoor is dat hierdoor ook voor deze ondernemers zoveel mogelijk wordt aangesloten
bij het gebruik van de kwartaalomzetcijfers die ook bekend zijn bij de Belastingdienst.
Dit maakt het aanvragen van subsidie nog makkelijker (het zijn voor de ondernemer
bekende en eerder gebruikte gegevens) en maakt het proces voor de uitvoering efficiënter
door betere herleidbaarheid van de gegevens.
In de brief ‘De economische impact van het coronavirus en contactbeperkende maatregelen’
van 27 oktober 2020 heeft het kabinet aangekondigd dat voor de tweede openstelling
de reikwijdte van de regeling eenmalig zou worden verruimd naar in beginsel alle sectoren.
In de brief ‘Aanpassingen in het economische steun- en herstelpakket van 9 december
2020 geeft het kabinet aan dat deze bredere reikwijdte ook zal gelden voor de derde
openstelling. Ten opzichte van de tweede openstelling is er geen verandering in doelgroep.
De bijlage bij de regeling is ten opzichte van de tweede openstelling niet aangepast.
Zoals aangekondigd in de brief ‘In de brief “De economische impact van het coronavirus
en contactbeperkende maatregelen” van 27 oktober 2020’ was de opslag voor ondernemingen
met een eet- en drinkgelegenheid een eenmalige opslag. Deze opslag (artikel 2.1.4)
vervalt in de derde openstelling.
5. Staatssteun
De subsidie die wordt verleend op grond van deze regeling is aan te merken als staatssteun
in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze
steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. Om
geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis van deze subsidieregeling is gebruik
gemaakt van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de
economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).
De oorspronkelijke subsidieregeling is op 26 juni 2020 goedgekeurd door de Europese
Commissie (SA.57712 (2020/N)). De eerste wijzigingsregeling ten behoeve van de tweede
openstelling van de regeling is door de Europese Commissie beoordeeld op grond van
de verlengde tijdelijke kaderregeling en goedgekeurd op 20 november 2020 (SA.59535
(2020/N)).
Onderhavige regeling is door de Europese Commissie grond van de verlengde tijdelijke
kaderregeling beoordeeld en goedgekeurd (SA.60166 (2021/N)). Zie ook artikel 4.2 van
de regeling.
6. Regeldruk
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert de regeling uit. Zij acht de
regeling uitvoerbaar. In onderstaande paragrafen zal per onderdeel van de regeling
specifiek op de gevolgen voor de regeldruk worden ingegaan.
6.1 Regeldruk evenementenmodule
De regeldruk voor de getroffen evenementenonderneming behelst het kennisnemen van
de regeling, het invullen van de aanvraag en het afgeven van de bedoelde verklaringen
bij aanvraag van de subsidie.
Een separaat verzoek tot vaststelling is niet nodig. Dit vraagt geen extra inspanning
of handeling omdat de subsidie wordt gebaseerd op de vaststelling van de eerste TVL-subsidie.
De vaststelling zal dan ook volgen op de vaststelling van de eerste TVL-subsidie.
De vaststelling kan, wanneer de vaststelling van de eerste TVL-subsidie nog niet heeft
plaatsgevonden, tegelijk met de vaststelling van de eerste TVL-subsidie plaatsvinden.
Als de eerste TVL subsidie wel al is vastgesteld, zal de subsidie op grond van de
evenementenmodule worden bepaald op basis van de vaststelling van de eerste TVL-subsidie.
Hier is geen extra handeling van de ondernemer voor nodig.
Voor de regeldrukberekening is het tarief gehanteerd voor een administratief medewerker
(€ 39/uur, Handboek Meting Regeldrukkosten), aangezien er vanuit wordt gegaan dat
administratief personeel de aanvraag zal indienen.
Omdat alleen aanvragers in aanmerking komen die de eerste TVL-subsidie hebben ontvangen,
worden de benodigde gegevens zoveel mogelijk voor ingevuld op moment van aanvragen.
Wanneer het gaat om bijvoorbeeld cijfers die niet door de aanvrager zelf zijn aangeleverd
en niet herkenbaar zijn, zal dit niet voor ingevuld worden, omdat dat kan leiden tot
vragen of onduidelijkheden waardoor juist meer tijd nodig zou zijn.
Nieuwe informatie die moet worden aangeleverd:
-
– Opgave van de gerealiseerde omzet en het gedeelte met een directe bijdrage aan het
organiseren van een evenement of het organiseren van een evenement zelf;
-
– De omzetgegevens over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2019.
De tijd voor kennisneming van de regeling en het invullen (met name dus controleren)
van het formulier zal, net als verwacht voor aanvragen van het vierde kwartaal van
2020, 22 minuten bedragen. Het aanleveren van bewijsstukken kost naar verwachting
15 minuten. Dit levert een totaal op van 37 minuten of € 24 per ondernemer. Het verwachtte
aantal aanvragen wordt geschat op 800 voor de evenementenmodule in het vierde kwartaal
van 2020 en 1.000 voor evenementenmodule in het eerste kwartaal van 2021. Deze inschatting
volgt uit een analyse op basis van de beschikbare informatie van aanvragers uit eerdere
openstellingen. De regeldruk voor de evenementenmodule wordt daarmee geschat op afgerond
19.500.
6.2 Regeldruk aanpassing subsidiepercentages en opslag gesloten detailhandel voor
voorraadverliezen
Deze wijziging vraagt geen actie van de aanvrager. Het regeldrukeffect is daarmee
nihil.
6.3 Regeldruk derde openstelling
De regeldruk voor de onderneming behelst het kennisnemen van de regeling, het invullen
van de aanvraag en het afgeven van de bedoelde verklaringen op twee momenten: bij
aanvraag en bij vaststelling, waarbij de vaststelling voor een deel van de ondernemingen
slechts een controle van gegevens wordt. Hierbij is het tarief gehanteerd voor een
administratief medewerker, aangezien er vanuit wordt gegaan dat administratief personeel
de aanvraag zal indienen.
Op het moment van aanvragen kan dit eenvoudig worden gedaan middels het invullen en
het aanvinken van de verklaringen op een afvinklijst die is opgenomen in het aanvraagformulier.
Voor alle aanvragers die subsidie aanvragen voor het eerste kwartaal van 2021 en die
al een eerdere aanvraag hebben gedaan, zullen de gegevens voor zover bekend en bruikbaar
voor deze aanvraag al voor-ingevuld zijn. Van gegevens die niet beschikbaar en of
bruikbaar zijn, dient de onderneming bij de aanvraag een bewijs te leveren, zoals
een recente kopie van de aangifte van de omzetbelasting of een kopie van een ander
bewijsstuk uit de boekhouding van de omzetgegevens over het derde kwartaal van 2019.
RVO zal nog onderzoeken of gegevens over de omzet die in een eerdere openstelling
zijn aangeleverd gebruikt kunnen worden in het aanvraagproces, zodat ook deze gegevens
niet nogmaals aangeleverd hoeven worden. Onderzocht wordt of dit voordelen oplevert
ten aanzien van regeldruk middels een gebruikersonderzoek en of dit technisch robuust
genoeg kan worden ingeregeld zonder mismatch tussen voor-ingevulde data en voor ondernemers
herkenbare cijfers. Dat zou namelijk leiden tot verwarring, fouten en vragen en dus
juist meer in plaats van minder tijd vragen.
Om het proces te vergemakkelijken staat een openbare adviestool op de website van
RVO, die zorgt dat ondernemers alvast een beeld krijgen van de werking van het aanvraagformulier,
de berekening uitgelegd krijgen en bewijsstukken kunnen verzamelen. Daarnaast hoeven
ondernemers geen gegevens in te vullen die de RVO kan onttrekken uit de KVK database.
De verwachting is dat aanvragers die al eerder TVL hebben aangevraagd inmiddels meer
bekend zijn met de regeling en de werking van het systeem en dat als gevolg daarvan
de aanvraagtijd nog verder afneemt. De tijd voor kennisneming (vanwege eerdere bekendheid)
en de tijd voor invullen (vanwege extra vooraf ingevulde gegevens) zal teruglopen
naar tien minuten kennisneming en tien minuten invullen, in totaal inclusief aanleveren
bewijsstukken (tien mintuten) dertig minuten. Dit wordt ondersteund doordat de gemiddeld
tijdsbesteding in de aanvraagapplicatie in de tweede openstelling ten opzicht van
de eerste nog verder terug is gelopen.
Naar verwachting zijn 90 procent terugkerende aanvragers.
Voor nieuwe aanvragers wordt uitgegaan van een verwachte tijdsbesteding van vijftien
minuten voor de kennisneming, zeventien minuten voor het invullen van de complete
aanvraag en tien minuten voor het opzoeken en toevoegen van de bewijsstukken, in totaal
tweeënveertig minuten. Dit zal voor naar verwachting 10% van de aanvragers gelden.
Dit komt – bij een standaarduurtarief van € 39 (conform het Handboek Meting Regeldrukkosten)
– neer op € 20 per onderneming die eerder al subsidie hebben aangevraagd en € 27 voor
nieuwe aanvragers. Uitgaande van circa 55.000 ondernemingen die een aanvraag zullen
doen, komen de totale regeldrukkosten voor het aanvragen van de subsidie voor deze
groep ondernemingen uit op circa 0,99 mln + 0,15 = € 1,14 mln. Dit aantal is gebaseerd
op de aanvragen uit eerdere openstellingen.
Voor de subsidievaststelling zal de regeldruk worden beperkt door zo veel mogelijk
gebruik te maken van vooraf ingevulde formulieren. RVO beschikt immers over de noodzakelijke
vaststellingsgegevens met betrekking tot de omzet van de aanvragers die zij heeft
verkregen van de Belastingdienst. Dit betreffen de gegevens met betrekking tot de
aangiftes van de omzetbelasting van de aanvragers. Op grond van deze gegevens kan
RVO de omzet in de subsidieperiode, die ingevolge artikel 2.1.11, tweede lid, en 2.2.9,
tweede lid, moet worden opgegeven bij het verzoek om subsidievaststelling, vooraf
invullen op het betreffende formulier. De subsidieontvanger hoeft dit bedrag enkel
te controleren met zijn eigen gegevens en hoeft – indien het bedrag klopt – geen aanvullende
bewijsstukken aan te leveren. In deze gevallen zal voorts ook toepassing worden gegeven
aan artikel 4:44, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, op grond waarvan
een subsidie ambtshalve kan worden vastgesteld als de aanvrager niet binnen de in
artikelen 2.1.11, eerste lid, en 2.2.9, eerste lid, van de regeling genoemde termijn
zijn aanvraag tot subsidievaststelling indient.
Deze werkwijze vergemakkelijkt de uitvoering en beperkt de administratieve lasten.
Naar verwachting is dit mogelijk voor 80% van de aanvragers. De controle zal naar
verwachting tien minuten kosten. Dit komt bij een standaard uurtarief van € 39 uit
op € 6,5 per ondernemer en circa € 0,29 mln. totaal.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat deze werkwijze enkel geldt voor subsidieontvangers
die over hun gehele in aanmerking komende omzet BTW afdragen; andere subsidieontvangers
zullen geen vooraf ingevuld formulier ontvangen en zullen bewijsstukken moeten meesturen.
Voor deze groep aanvragers (20%) geldt dat zij zelf een formulier in moeten vullen.
Uitgegaan wordt van een verwachte tijdsbesteding van tien minuten voor de kennisneming,
twintig minuten voor het invullen van de complete aanvraag en tien minuten voor het
opzoeken en toevoegen van de bewijsstukken, in totaal veertig minuten. Dit komt bij
een standaard uurtarief van € 39 uit op € 26 per ondernemingen circa € 0,29 mln in
totaal.
De totale verwachtte regeldruk tav de derde openstelling wordt ingeschat op € 1,14 + 0,58
= 1,72 mln.
Indien er na subsidievaststelling sprake zal zijn van een terug te vorderen bedrag,
zal in voorkomend geval ook toepassing worden gegeven aan artikel 4:57, derde lid,
van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond daarvan kan een bestuursorgaan het terug
te vorderen bedrag verrekenen met een aan dezelfde subsidieontvanger voor dezelfde
activiteiten verstrekte subsidie voor een ander tijdvak, in onderhavig geval de tweede
subsidieperiode van deze regeling.
6.4 Totale gevolgen voor de regeldruk
Wanneer de gevolgen voor de regeldruk van de drie bovenstaande wijzigingen bij elkaar
worden opgeteld, bedraagt de totale regeldruk 1,72 mln. + 0,02 mln is € 1,74 mln.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
7. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Dit is het moment waarop de nieuwe regeling
de oude regeling (Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19) vervangt.
Ook is dit het moment waarop de bepalingen over subsidie voor het eerste kwartaal
van 2021 in werking treden.
Met de inwerkingtreding en het moment van publicatie van deze regeling wordt afgeweken
van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. Dit wordt gerechtvaardigd
door het feit dat een snelle inwerkingtreding van de subsidieregeling aanmerkelijke
nadelen voor de doelgroep voorkomt.
Artikelsgewijs deel
Artikel 1.1
Dit artikel bevat de begripsomschrijvingen van de onderhavige regeling. Hierin is
ten opzichte van de voorganger van deze regeling een aantal wijzigingen aangebracht.
Ten eerste worden in het eerste lid twee nieuwe definities opgenomen. Dit betreft
ten eerste de definitie van een ‘evenement’. Dit gebeurt in verband met de introductie
van de evenementenmodule in de regeling. Een evenement wordt omschreven als een georganiseerde,
incidentele en voor het publiek toegankelijke gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling
mensen, die zich daarvoor in een bepaald tijdvak en in een inrichting of op een terrein
bevindt of beweegt. Zie paragraaf 2.2 voor een nadere toelichting op deze definitie.
Daarnaast betreft dit de definitie van een ‘onderneming in de detailhandel’. Dit gebeurt
in verband met de introductie van de opslag voor ondernemingen in de gesloten detailhandel
voor voorraad (hierna opslag gesloten detailhandel). Een onderneming in de detailhandel
wordt omschreven als een onderneming die op 15 maart 2020 met zijn hoofdactiviteit
stond ingeschreven in het handelsregister onder de codes 47.19, 47.26, 47.4, 47.5,
47.6, 47.71, 47.72, 47.75, 47.76, 47.78, 47.79, 47.82, 47.89.2 of 47.89.9 van de Standaard
Bedrijfsindeling. Zie paragraaf 3.3 voor een nadere toelichting op deze definitie.
Daarnaast wordt in het tweede lid aangegeven wat het nieuwe element D inhoudt, dat
in de nieuwe berekening van de TVL-subsidie, inclusief de opslagen, wordt gebruikt.
Hierbij wordt D gedefinieerd als het subsidiepercentage, dat wordt berekend aan de
hand van de formule 0,2857 x B + 41,43%. Deze wijziging is nodig in verband met de
aanpassing van de subsidieformules voor de TVL-subsidie en opslagen. Door deze gewijzigde
subsidieformules krijgen ondernemingen een hoger subsidiepercentage naarmate hun omzetverlies
hoger is. Een en ander is nader toegelicht in paragraaf 2.
Artikelen 2.1.1 tot en met 2.1.12
Deze artikelen bevatten de bepalingen voor subsidie in de periode van oktober tot
en met december van 2020 en dienen ter vervanging van de tot op heden geldende Regeling
subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (zie hierover paragraaf 1 en de toelichting
bij artikel 4.3). Voor een toelichting op deze bepalingen wordt verwezen naar de toelichting
bij de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 20 november
2020, houdende wijziging en tweede openstelling van de Regeling subsidie financiering
vaste lasten MKB COVID-19 (Stcrt. 2020, 61730). In deze artikelen worden ten opzichte van de voorganger van deze regeling voor
subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 een aantal wijzigingen doorgevoerd als
gevolg van de in het algemeen deel van deze toelichting aangekondigde aanpassingen.
Deze wijzigingen worden hierna toegelicht.
In artikel 2.1.3, eerste lid, is de aangepaste formule voor de berekening van het
subsidiebedrag opgenomen. In de subsidieformule wordt D opgenomen, dat staat voor
het subsidiepercentage dat wordt berekend aan de hand van de formule 28,57% x B +
41,43%. Door deze aanpassing groeit het percentage van de vaste lasten dat wordt vergoed
mee met het verlies aan omzet. Bij een omzetverlies van 30% ontvangt een onderneming
krijgt een onderneming 50% van zijn vaste lasten vergoed. Tot een omzetverlies van
70% loopt dit percentage lineair op tot maximaal 100% van de vaste lasten. Zie paragraaf
3.1 voor een uitgebreide toelichting op de aangepaste subsidieformule.
In artikel 2.1.4, eerste lid, is de aangepaste formule voor de berekening van het
subsidiebedrag voor de horecaopslag opgenomen. Dit heeft tot gevolg dat het subsidiepercentage
voor de horecaopslag op dezelfde wijze meegroeit met het omzetverlies. Zie paragraaf
3.2 voor een uitgebreide toelichting op de aangepaste subsidieformule.
Er is een artikel opgenomen dat ziet op de opslag gesloten detailhandel. Deze opslag
is toegelicht in paragraaf 3.3 van de toelichting. In het derde lid van artikel 2.1.12
wordt een verwijzing toegevoegd naar het nieuwe artikel voor de opslag gesloten detailhandel.
Artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.10
Deze artikelen zien op subsidie voor de financiering van de vaste lasten voor de periode
januari tot en met maart van 2021. Qua systematiek zijn de artikelen gelijk aan de
artikelen voor subsidie voor financiering van de vaste lasten voor de periode oktober
tot en met december van 2020. Waar ten opzichte van deze artikelen (inclusief de wijzigingen
die hiervoor zijn toegelicht) wijzigingen zijn aangebracht, worden deze wijzigingen
hierna toegelicht.
Artikel 2.2.2 betreft de bepaling van het omzetverlies. In dit artikel is onder andere
de referentieperiode opgenomen, die gebruikt wordt om het omzetverlies te bepalen.
Deze referentieperiode wordt het eerste kalenderkwartaal van 2019. In de systematiek
van de regeling werd de referentieperiode normaal gesproken gesteld in hetzelfde kwartaal
van het vorige jaar. Gezien het feit dat de coronamaatregelen al van kracht waren
vanaf midden maart 2020, is het niet mogelijk het eerste kalenderkwartaal van 2020
als referentieperiode te nemen. Om die reden wordt het eerste kalenderkwartaal van
2019 als referentieperiode voor de omzet opgenomen. Aangezien er ondernemingen gestart
zijn na het eerste kalenderkwartaal van 2019 die logischerwijs niet beschikken over
een referentieomzet in die periode, is hiervoor een voorziening getroffen in het derde
lid. Dit is noodzakelijk om te borgen dat ondernemingen die na 31 december 2018 zijn
gestart en dus geen, of niet volledige omzet hebben gegenereerd in het eerste kwartaal
van 2019, in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Onderdeel a ziet op ondernemingen
die na 31 december en uiterlijk op 30 september 2019 voor de eerste maal zijn ingeschreven
in het handelsregister. Voor hen geldt dat de referentieomzet de omzet is in het eerste
gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de start van de activiteiten. Onderdeel
b ziet op ondernemingen die na 30 september 2019 en uiterlijk op 30 november 2019
voor de eerste maal zijn ingeschreven in het handelsregister. Voor hen geldt dat de
omzet in de eerste drie kalendermaanden volgend op de maand van de start van de activiteiten
als referentieomzet wordt genomen. Tot slot ziet onderdeel c op ondernemingen die
na 30 november 2019 en uiterlijk op 29 februari 2020 voor de eerste maal in het handelsregister
zijn ingeschreven. Deze ondernemingen beschikken immers nog niet over drie kalendermaanden
omzet. Voor deze ondernemingen geldt dat de referentieomzet de omzet is in de periode
na de start van de activiteiten tot en met 15 maart 2020, gedeeld door het aantal
maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met drie. Met
deze wijzigingen wordt getracht voor ondernemingen die op een later moment dan het
eerste kalenderkwartaal van 2019 zijn begonnen, een zo representatief mogelijk referentieomzet
te berekenen.
Artikel 2.2.4, welk artikel de afwijzingsgronden voor een aanvraag om subsidie bevat,
wordt op twee onderdelen gewijzigd. Onder onderdeel c van het eerste lid waren de
maximumbedragen opgenomen waarboven de minister een aanvraag om subsidie moet afwijzen.
Deze maximumbedragen vloeien voort uit de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun
ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020,
C 91 I). Nu de regeling voor de derde keer wordt opengesteld bestaat, met name in
de sector van de primaire productie van landbouwproducten en de visserij- en aquacultuursector,
de mogelijkheid dat het totaalbedrag aan steun dat een onderneming ontvangt, boven
de genoemde bedragen in onderdeel c uitgaat. Om die reden is het wenselijk dat de
aanvraag om subsidie slechts wordt afgewezen voor het deel van het bedrag dat boven
de maximale steunbedragen als genoemd in onderdeel c uitgaat. Het deel van het subsidiebedrag
dat onder de maximumbedragen blijft, kan worden verleend, uiteraard voor zover aan
de overige voorwaarden wordt voldaan. Om dit te bewerkstelligen, wordt onderdeel c
gewijzigd.
Daarnaast wordt aan artikel 2.2.4 een nieuwe afwijzingsgrond toegevoegd. Op grond
van deze afwijzingsgrond (onderdeel g) wordt een aanvraag om subsidie afgewezen indien
de getroffen MKB-onderneming op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij
een vergoeding heeft ontvangen voor schade, bedoeld in dat artikel. Het invoeren van
deze afwijzingsgrond is het gevolg van het verbod om met ingang van 8 januari 2020
pelsdieren te houden (wijziging van de Wet verbod pelsdierhouderij in verband met
een vervroegde beëindiging van de pelsdierhouderij, Stb. 2020, 555). Met het nieuwe onderdeel g in artikel 2.2.4, eerste lid, wordt voorkomen dat een
pelsdierhouder die een vergoeding ontvangt op grond van artikel 8 van de Wet verbod
pelsdierhouderij tweemaal een vergoeding ontvangt voor dezelfde vaste lasten. Ingevolge
deze regeling gaat het bij vaste lasten om afschrijvingen op vaste activa en overige
bedrijfskosten, niet zijnde inkoopwaarde van de omzet en arbeidskosten. De vergoeding
waarvoor een pelsdierhouder op grond van artikel 8 van de Wet verbod pelsdierhouderij
in aanmerking kan komen, betreft onder meer een vergoeding voor geleden inkomensschade.
Dit is een vergoeding voor het niet kunnen gebruiken van gebouwen, inventaris, werktuigen
en voor de algemene kosten van het bedrijf betreft. Deze vergoeding voor vaste lasten
heeft betrekking heeft op 2021, 2022 en 2023. Ondanks dat de vaste lasten niet op
exact dezelfde wijze worden vastgesteld, betreffen de tegemoetkoming en nadeelcompensatie
wel een vergoeding voor dezelfde kosten. Dit is onwenselijk en vanuit het nadeelcompensatierecht
ook niet toegestaan. Vandaar dat in deze regeling is opgenomen dat de tegemoetkoming
wordt afgewezen indien er nadeelcompensatie is ontvangen. In de beleidsregel compensatie
vervroegde beëindiging pelsdierhouderij gebaseerd op de Wet verbod pelsdierhouderij,
zal een spiegelbepaling worden opgenomen. In het geval een tegemoetkoming op basis
van deze regeling wordt aangevraagd en vastgesteld voordat de nadeelcompensatie wordt
ontvangen, wordt deze vastgestelde tegemoetkoming met de nadeelcompensatie verrekend.
Artikel 2.2.6 bepaalt de aanvraagperiode voor subsidie voor de financiering van de
vaste lasten voor de periode januari tot en met maart van 2020. Zie paragraaf 3 voor
een nadere toelichting.
Artikel 2.2.10 bevat de bepalingen inzake de vaststelling van de subsidie. In het
eerste lid wordt geregeld dat een aanvraag om vaststelling van de subsidie voor het
eerste kwartaal van 2021 moet zijn ingediend voor 1 oktober 2021. Bij de aanvraag
om vaststelling van de subsidie voor de periode januari tot en met maart van 2021
moet een opgave van de omzet in de subsidieperiode worden aangeleverd. Aangezien ondernemers
die aangifte per kalenderjaar doen voor 1 oktober 2021 nog niet beschikken over de
omzetgegevens van 2021 en ondernemingen die over de gehele omzet of een deel daarvan
geen omzetbelasting afdragen, voor 1 oktober nog niet beschikken over een jaarrekening
of jaarverslag van 2021, is geregeld dat indien de onderneming omzetbelasting afdraagt
over de gehele omzet in de subsidieperiode en daarvan aangifte doet per kalenderjaar
of de onderneming over zijn gehele omzet, of een deel daarvan, geen omzetbelasting
afdraagt, een kopie van een bewijsstuk moet aanleveren waaruit de omzet in de subsidieperiode
duidelijk blijkt.
Artikelen 3.1.1 tot en met 3.1.9
Deze artikelen bevatten bepalingen betreffende subsidie voor vaste lasten voor evenementenondernemingen,
de zogenaamde evenementenmodule, voor de periode oktober tot en met december van 2020.
Artikel 3.1.1 bevat de criteria voor een MKB-onderneming om in aanmerking te komen
voor subsidieverstrekking. Zie voor een toelichting op deze eisen paragraaf 2.2.1
van het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 3.1.2 bevat de bepaling betreffende de hoogte van de subsidie. De subsidie
bedraagt 33,3% van de subsidie die op grond van de regeling is verstrekt voor de maanden
juni, juli, augustus en september van 2020. Het minimumbedrag van de subsidie is € 750.
Zie voor een uitgebreide toelichting paragraaf 2.2.2.
In artikel 3.1.3 worden de afwijzingsgronden die van toepassing zijn op de subsidie
voor de financiering van vaste lasten van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit
betekent dat voor de evenementenmodule de reguliere afwijzingsgronden gelden. Zie
voor een uitgebreide toelichting paragraaf 2.2.3.
De artikelen 3.1.4 tot en met 3.1.9 bevatten de bepalingen inzake de aanvraag, verlening,
voorschot, vaststelling en wijziging of intrekking van de subsidie. Zie voor een toelichting
paragraaf 2.4.
Artikelen 4.1 en 4.2
Deze artikelen zien op gegevensuitwisseling en staatssteun en waren reeds opgenomen
in de voorganger van de onderhavige regeling. In artikel 4.2, dat over staatssteun
gaat, is een verwijzing opgenomen naar de nieuwe goedkeuringsbeschikking van de Europese
Commissie. Zie hiervoor ook paragraaf 5 van het algemeen deel van de toelichting.
Verder wordt in dit artikel de inmiddels onjuiste verwijzing naar onderdeel 86 van
de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege
de huidige COVID-19 uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) vervangen door onderdeel 88.
Artikel 4.3
Artikel 4.3 bevat het overgangsrecht van deze regeling. In dit artikel zijn drie zaken
geregeld. Ten eerste is geregeld dat aanvragen om subsidie die vóór de inwerkingtreding
van deze regeling zijn ingediend, op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze
regeling zijn verleend en op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze regeling
zijn vastgesteld het recht van toepassing blijft zoals dat luidde onmiddellijk vóór
dat tijdstip. Deze bepaling heeft bijvoorbeeld betrekking op TVL-subsidies voor de
periode van juni tot en met september van 2020, die zijn verstrekt op grond van de
Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19, welke regeling met introductie
van de huidige regeling komt te vervallen. In afwijking van deze hoofdregel geldt
echter dat alle aanvragen en besluiten die voortvloeien uit aanvragen die zijn ingediend
voor het vierde kwartaal van 2020, worden geacht te zijn ingediend en genomen op grond
van deze regeling. Dit betekent in ieder geval dat subsidie die op grond van de Regeling
subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 is aangevraagd, verleend of vastgesteld
voor het vierde kwartaal van 2020, wordt geacht te zijn aangevraagd, verleend of vastgesteld
op grond van de onderhavige regeling. Het is wenselijk dat de bepalingen die gelden
voor de TVL-subsidie voor het vierde kwartaal voor 2020 in deze nieuwe regeling worden
opgenomen, onder andere vanwege de samenhang van deze bepalingen met de evenementenmodule
voor het vierde kwartaal van 2020, zoals in deze regeling geïntroduceerd. Omdat de
oude regeling een systematiek kende waarin de bepalingen voor subsidie voor een bepaald
kwartaal telkens vervangen werden door bepalingen voor een nieuw kwartaal, was er
geen integraal overzicht van de voor de verschillende kwartalen geldende bepalingen.
Met deze regeling wordt wel voorzien in zo’n integraal overzicht. Het is wenselijk
dit overzicht zo volledig mogelijk te maken. Daarom zijn de bepalingen over subsidie
voor het vierde kwartaal van 2020 overgeheveld van de oude regeling naar de nieuwe
regeling. De overgangsrechtelijke bepaling regelt dat aanvragen en alle daaruit voortvloeiende
besluiten als het ware worden omgehangen naar de nieuwe regeling, als gevolg waarvan
de oude regeling kan komen te vervallen. Deze bepaling is nodig omdat het proces van
verlening van subsidies voor het vierde kwartaal van 2020 op dit moment gaande is.
Daarnaast is geregeld dat op aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor het tijdstip
van inwerkingtreding van een wijziging van deze regeling en op subsidies die voor
dat tijdstip zijn verstrekt, deze regeling van toepassing blijft zoals deze luidde
voor dat tijdstip. Hiermee is geborgd dat subsidies vallen onder het recht dat van
toepassing was op het moment van aanvraag, verlenging of vaststelling van die subsidie.
Deze bepaling is van belang voor toekomstige aanpassingen van de regeling.
Artikel 4.4
Dit artikel voorziet in de daadwerkelijke intrekking van de ‘oude’ (te vervangen)
regeling, de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19.
Artikel 4.5
Dit artikel voorziet in de inwerkingtreding en het verval van de regeling. De regeling
treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst.
Artikel 4.6
Dit artikel bevat de citeertitel van deze regeling: Regeling subsidie vaste lasten
financiering COVID-19.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer