TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Aanleiding en doel
Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt een aantal subsidiemodules van de Regeling
nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES) in lijn gebracht met de eisen voor
toelaatbare niet-volgestorte kredietprotecties, opgenomen in de artikelen 213 en 215
van de Capital Requirements Regulation (‘CRR’)1, een Europese verordening inzake de kapitaalvereisten voor banken.
Deze wijzigingen betreffen de volgende titels uit de RNES:
-
• titel 2.5: borgstelling MKB-landbouwkredieten en tijdelijke borgstelling MKB-visserij-
en aquacultuurkredieten (‘BL’);
-
• titel 3.11: borgstelling MKB-kredieten (‘BMKB’);
-
• titel 3.12: garantie gericht op financiering met risicokapitaal voor ondernemers (‘Groeifaciliteit’);
-
• titel 3.13: garantie ondernemingsfinanciering (‘GO’);
-
• titel 3.13b: garantie ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus (GO-corona); en
-
• titel 3.14: garantstelling gericht op bankgaranties (‘GO-bankgarantie’).
Vanuit de Europese Centrale Bank en de Europese Bankenautoriteit wordt, ter afronding
van het Bazel III raamwerk (ook Bazel 3.5 genoemd), in alle EU-lidstaten onderzoek
gedaan naar de voorwaarden die in nationale garantieregelingen worden gesteld aan
staatsgarantie. Dit onderzoek is met name ingegeven door de grote inzet van staatsgaranties
voor het verstrekken van liquiditeit aan ondernemingen die getroffen zijn door de
COVID-19 pandemie. Het onderzoek spitst zich dan ook toe op garantieregelingen die
zijn ingesteld om de gevolgen van de COVID-19 pandemie te mitigeren. Het onderzoek
gaat hierbij in het bijzonder om de voorwaarden die nodig zijn om te kwalificeren
als toelaatbare niet-volgestorte kredietprotectie als bedoeld in de CRR. Wanneer een
garantie aan deze voorwaarden voldoet mogen banken een lager (krediet)risicogewicht
hanteren voor het door de garantie afgedekte deel van de lening.
De Nederlandsche Bank (DNB) heeft aangegeven dat niet alle garant- en borgstellingssubsidiemodules
opgenomen in de RNES, en dus ook de corona subsidiemodules, in de huidige vorm mogelijk
volledig aan de voorwaarden van de CRR voldoen. Dit zou betekenen dat banken mogelijk
extra kapitaal moeten reserveren voor leningen die onder de garant- en borgstellingssubsidiemodules
worden gebracht, waardoor aan ondernemers minder krediet kan worden verstrekt en krediet
duurder wordt. Aanpassing van de subsidiemodules aan de CRR is derhalve van belang.
In de CRR is bepaald dat garanties als een kredietprotectie mogen classificeren als
een bank bij een claim op grond van die garantie, in geval van wanbetaling van een
leningnemer, tijdig uitbetaling van het gegarandeerde bedrag ontvangt. Daarbij mag
het niet zo zijn dat de bank eerst een vordering tegen de leningnemer moet instellen
en zekerheden moet uitwinnen. De CRR biedt de mogelijkheid garanties als niet-volgestorte
kredietprotectie te kwalificeren als de bank tijdig een (voorlopige) betaling van
het verwachte verlies kan ontvangen.
Tussen DNB, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de Nederlandse Vereniging
van Banken heeft overleg plaatsgevonden over aanpassing van de garant- en borgstellingssubsidiemodules
in de RNES. De subsidiemodules worden nu zo aangepast dat deze in lijn zijn met de
artikelen 213 en 215 van de CRR. Een belangrijke aanpassing is dat financiers bij
wanbetaling het verwachte verlies desgewenst direct kunnen claimen bij de Staat zonder
dat eerst overgegaan moet worden tot uitwinning van zekerheden. Na de latere uitwinning
van zekerheden zal eventueel nog een verrekening plaatsvinden tussen het verwachte
verlies dat de Staat heeft uitgekeerd en het definitieve verlies. Dit kan een (gedeeltelijke)
terugbetaling aan of een aanvullende betaling door de Staat zijn. Andere aanpassingen
hebben betrekking op het CRR-vereiste dat de nationale garantieregelingen voor het
inroepen van de garantie geen voorwaarden mogen bevatten die buiten de invloedssfeer
van de banken vallen.
Hieronder worden per subsidiemodule de hoofdlijnen geschetst (paragraaf 2), de staatssteunaspecten
toegelicht (paragraaf 3) en de regeldrukgevolgen uitgewerkt (paragraaf 4). Tot slot
volgt een artikelsgewijze toelichting.
2. Hoofdlijnen en openstelling van de garant- en borgstellingssubsidiemodules
Titel 2.5: borgstelling MKB-landbouwkredieten en tijdelijke borgstelling MKB-visserij-
en aquacultuurkredieten (‘BL’)
De BL vervangt sinds 1 januari 2017 de Garantstelling Landbouw en kent al een lange
historie. Met de BL staat de overheid voor een deel borg voor bedrijven die een lening
willen afsluiten maar aan de financier niet genoeg zekerheden kunnen bieden. Sinds
begin 2020 staat de BL naast de banken ook open voor non-bancaire financiers na accreditatie
bij uitvoerder Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Bij de BL staat de overheid
borg voor 70 procent van het krediet dat de financier verstrekt. Voor het vermogend
versterkend krediet (VVK), vallend onder de BL, staat de overheid voor 90 procent
borg van het krediet dat de bank verstrekt. Voor beide geldt dat het borgstellingskrediet
maximaal € 2.5 miljoen bedraagt en maximaal twee derde van de totale financiering
die de financier verstrekt. De BL kan zelfstandig worden ingepast door de voor BL
geaccrediteerde financiers. Bij een verliesdeclaratie van de financier toetst RVO
of bij het inpassen van de borgstelling aan alle voorwaarden is voldaan.
De BL-C is een corona-faciliteit die sinds 18 maart 2020 is opgenomen in de BL-subsidiemodule.
Financiers kunnen hierdoor krediet verstrekken aan (in de kern gezonde) mkb-ondernemingen
in de land- en tuinbouwsector en ook aan bedrijven in de visserij- en aquacultuursector
die zijn getroffen door corona. Bij de BL-C staat de overheid borg voor 70 procent
van het gehele krediet dat de financier verstrekt.
De BL-subsidiemodule loopt tot en met 31 december 2024, de BL-C faciliteit loopt vooralsnog
tot en met 31 maart 2021.
Titel 3.11: borgstelling MKB-kredieten (‘BMKB’)
Met de BMKB staat de overheid voor een deel borg voor bedrijven die een lening willen
afsluiten, maar aan de financier niet genoeg zekerheden kunnen bieden. Sinds 2017
staat de BMKB naast de banken ook open voor non-bancaire financiers na accreditatie
bij RVO.
Bij de BMKB staat de overheid voor 90 procent borg voor de helft van het krediet dat
de financier verstrekt en voor een maximumbedrag van € 1,5 miljoen per onderneming.
Startende en innoverende bedrijven kunnen rekenen op extra gunstige voorwaarden. De
BMKB kan zelfstandig worden ingepast door de voor BMKB geaccrediteerde financiers.
Bij een verliesdeclaratie van de financier toetst RVO of bij het inpassen van de borgstelling
aan alle voorwaarden is voldaan.
De BMKB-subsidiemodule heeft als vervaldatum 1 juli 2022. In 2021/2022 zal de BMKB-subsidiemodule
worden geëvalueerd.
De BMKB-C is een corona-faciliteit, die sinds 21 maart 2020 is opgenomen in de BMKB-subsidiemodule.
De BMKB-C biedt een hogere borgstelling dan de reguliere BMKB: 90 procent op driekwart
van het krediet dat de financier verstrekt. Financiers kunnen hierdoor ruimer krediet
verstrekken aan (in de kern gezonde) mkb-ondernemingen die zijn getroffen door corona.
De BMKB-C faciliteit loopt zoals aangekondigd tot eind 2021.2
Titel 3.12: garantie gericht op financiering met risicokapitaal voor ondernemers (‘Groeifaciliteit’)
Sinds 2007 biedt de subsidiemodule Groeifaciliteit 50 procent staatsgarantie op achtergestelde
leningen van banken of participatiemaatschappijen aan ondernemingen en op aandelenparticipaties
in ondernemingen door participatiemaatschappijen. De Groeifaciliteit kan ondernemingen
in een groeifase en bij bedrijfsovernames en herstructureringen helpen bij het aantrekken
van risicokapitaal. Aangezien de CRR betrekking heeft op kapitaalvereisten aan banken
en niet aan participatiemaatschappijen zien de aanpassingen van de Groeifaciliteit
met deze wijzigingsregeling alleen op dat deel waarvan de banken gebruik maken. Dit
betreft de garantstellingsovereenkomst ten aanzien van niet converteerbare achtergestelde
leningen in bijlage 3.12.2 van de RNES.
De werkwijze van de subsidiemodule Groeifaciliteit is dat, als een bank of een participatiemaatschappij
de Groeifaciliteit wil toepassen, daarvoor een aanvraag met alle onderliggende bedrijfsinformatie
en financieringsdocumentatie ter goedkeuring wordt voorgelegd aan RVO. Dit is een
belangrijke waarborg voor de Staat om te kunnen bepalen of een aanvraag past bij het
doel en voorwaarden van de subsidiemodule. De aanvraag wordt door een adviseur van
RVO getoetst op formele en inhoudelijke aspecten, en vervolgens beoordeeld in een
adviescommissie. De leden van de adviescommissie zijn externe onafhankelijke deskundigen.
In de Kamerbrief van 24 april 20203 is aangegeven dat de eerder geplande uitfasering van de Groeifaciliteit per 1 juli
20204 vanwege het uitbreken van de coronacrisis met in ieder geval één jaar werd opgeschort
tot 1 juli 2021 (de vervaldatum van de subsidiemodule). In de Kamerbrief van 21 januari
20215 is aangekondigd dat de Groeifaciliteit vanwege de coronacrisis tot 1 juli 2023 verlengd
wordt.
Titel 3.13: garantie Ondernemingsfinanciering (‘GO’)
Sinds 2009 biedt de GO subsidiemodule 50 procent staatsgarantie op bancaire leningen
vanaf € 1,5 miljoen tot (vooralsnog) maximaal € 150 miljoen per onderneming. Doel
van de GO is kredietverlening aan het mkb en (middel)grote bedrijven te stimuleren,
die zonder garantie niet, gedeeltelijk of slechts moeizaam tot stand zou komen.
De werkwijze van de GO-subsidiemodule is dat, als een bank bij de financiering van
een onderneming de GO-subsidiemodule wil toepassen, de bank daarvoor een aanvraag
met alle onderliggende bedrijfsinformatie en kredietdocumentatie ter goedkeuring voorlegt
aan RVO. Dit is een belangrijke waarborg voor de Staat om te kunnen bepalen of een
aanvraag past bij het doel en voorwaarden van de subsidiemodule. De aanvraag wordt
door een adviseur van RVO getoetst op formele en inhoudelijke aspecten, en vervolgens
beoordeeld in een adviescommissie. De leden van de adviescommissie zijn externe onafhankelijke
deskundigen.
De GO-subsidiemodule heeft als vervaldatum 1 april 2021. De module is in 2020 geëvalueerd
door Dialogic. Het onderzoeksrapport is op 28 oktober 2020 met een brief aan de Kamer
aangeboden.6 Na overleg met de banken over de aanbevelingen uit het rapport van Dialogic is op
18 januari 2021 de conceptregeling tot verlenging van de GO-subsidiemodule tot 1 juli
2023 aan de Tweede Kamer voorgelegd.7
Titel 3.13b: garantie ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus (‘GO-corona’)
Bedrijven kunnen in liquiditeitsproblemen komen als gevolg van de uitbraak van het
coronavirus en daardoor veroorzaakte bredere economische effecten. De GO-corona subsidiemodule
is opengesteld op 29 april 2020. Met de GO-corona wordt een bijdrage geleverd aan
het voorkomen van liquiditeitstekorten bij bedrijven, zodat bedrijven met een gezond
toekomstperspectief gefinancierd kunnen blijven worden. De bedrijven die worden geraakt
door de gevolgen van de uitbraak van het coronavirus en daardoor in liquiditeitsproblemen
komen, kunnen tijdelijk gebruik maken van de financieringsmogelijkheden die deze garantstelling
geeft.
Ten opzichte van de reguliere GO (50 procent) kent de GO-corona een hogere garantstelling:
90 procent van de lening indien deze is verstrekt aan een mkb-onderneming en 80 procent
indien deze is verstrekt aan een grote onderneming. De GO-corona kan benut worden
door alle bedrijven, behoudens enkele uitgezonderde sectoren, en is bestemd voor financiering
van liquiditeitstekorten van een onderneming door een financier, met een maximale
looptijd van zes jaar. Dit helpt deze bedrijven om aan hun dagelijkse betaalverplichtingen
te kunnen blijven voldoen.
De GO-corona, die in eerste instantie liep tot 1 januari 2021, is bij separate wijzigingsregeling
verlengd tot en met 30 juni 2021 (Stcrt. 2020, 66858).
Titel 3.14: garantstelling gericht op bankgaranties (‘GO-bankgarantie’)
De GO-bankgarantie is een variant op de GO subsidiemodule waarbij de overheid voor
50 procent garant staat voor bankgaranties die worden gesteld namens ondernemers jegens
hun klanten of leveranciers. Het betreft onder andere vooruitbetalingsgaranties en
uitvoeringsgaranties. Net als bij de GO heeft deze subsidiemodule een vervaldatum
van 1 april 2021 en is de conceptregeling tot verlenging van de GO-subsidiemodule
tot 1 juli 2023 op 18 januari 2021 aan de Tweede Kamer voorgelegd.8
3. Staatssteunaspecten
Titel 2.5: BL
De BL bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening
(AGVV) (artikel 2.5.9 van de RNES en SA.46023 (2016/X) (Borgstelling MKB-landbouwkredieten).
De wijzigingen die nu in deze subsidiemodule worden aangebracht hebben hiervoor geen
gevolgen. Wel zal de wijzigingsregeling separaat ter kennisneming aan de Europese
Commissie worden toegezonden, conform artikel 11, onder a, van de AGVV.
Titel 3.11: BMKB
De BMKB bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening
(artikel 3.11.11 van de RNES). De wijzigingen die nu in deze subsidiemodule worden
aangebracht hebben hiervoor geen gevolgen.
Titel 3.12: Groeifaciliteit
De Groeifaciliteit is in 2018 door de Europese Commissie getoetst op mogelijke staatssteun.
Geconcludeerd is dat er geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107,
eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU).
Zie in dit verband de beschikking van 9 juli 2018, C(2018)4266 final, SA.48197 (2018/N).
De Groeifaciliteit is een kostendekkende regeling. De door de financiers geclaimde
garanties, de uitvoeringskosten en de kapitaallasten worden gedekt uit de aan de Staat
betaalde garantieprovisies. De wijzigingen die nu in deze subsidiemodule worden aangebracht
hebben hiervoor geen gevolgen.
Titel 3.13 en titel 3.14: GO en GO-bankgarantie
De GO en de GO-bankgarantie zijn in 2018 door de Europese Commissie getoetst op mogelijke
staatssteun. Geconcludeerd is dat er geen sprake is van staatssteun in de zin van
artikel 107, eerste lid, van het VWEU. Zie in dit verband de beschikking van 27 maart
2018, C(2018)1674 final, SA.48350 (2017/N). De GO en de GO-bankgarantie zijn kostendekkende
regelingen. De door de banken geclaimde garanties, de uitvoeringskosten en de kapitaallasten
worden gedekt uit de aan de Staat betaalde garantieprovisies. De wijzigingen die nu
in deze subsidiemodule worden aangebracht hebben hiervoor geen gevolgen.
Titel 3.13b: GO-corona
De GO-corona is getoetst op mogelijke staatssteun. Geconcludeerd is dat er sprake
is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU. Conform artikel
108, derde lid, van het VWEU is deze steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij
de Europese Commissie aangemeld. Om geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis
van deze module is gebruik gemaakt van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun
ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020,
C 91 I) (hierna: tijdelijke kaderregeling). De GO-corona past binnen de voorwaarden
van de tijdelijke kaderregeling en is om die reden op 22 april 2020 goedgekeurd door
de Europese Commissie (SA.56914 (2020/N)). De verlenging tot en met 30 juni 2021 is
door de Europese Commissie goedgekeurd op 11 december 2020 (SA.59925 (2020/N)). De
wijzigingen die nu in deze subsidiemodule worden aangebracht hebben hiervoor geen
gevolgen.
4. Regeldruk
Deze wijzigingsregeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR).
ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat de wijzigingsregeling
geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Titel 2.5: BL
Aanpassingen van de subsidiemodule (en de daarbij behorende modelovereenkomst) werken
nu al door in bestaande borgstellingsovereenkomsten tussen de Staat en de financiers.
Er hoeven derhalve geen nieuwe borgstellingsovereenkomsten te worden aangegaan om
onderhavige aanpassingen in het kader van de CRR door te laten werken in de bestaande
overeenkomsten. In de uitvoering kan de aanpassing aan de CRR tot extra administratieve
lasten leiden voor de financier als deze ervoor kiest bij wanbetaling eerst bij de
Staat te claimen onder de borgstellingsovereenkomst, en daarna de zekerheden uit te
winnen en een definitieve afrekening aan de Staat voor te leggen. In plaats van één
verliesdeclaratie vinden in deze procedure twee verliesdeclaraties plaats: een voorlopige
en een definitieve. Dit leidt tot extra administratieve lasten van naar verwachting
twee uur per claim (inclusief kennisname). Bij een historisch gemiddelde van vijftien
claims per jaar leidt dit bij een uurtarief van € 779 derhalve tot een jaarlijkse extra lastendruk voor de financiers van € 2.310. De financier
is echter niet verplicht om twee verliesdeclaraties (een voorlopige en een definitieve)
in te dienen. De financier mag er ook voor kiezen eerst de zekerheden uit te winnen
en vervolgens direct de definitieve verliesdeclaratie in te dienen. Voor de kredietnemer
(de ondernemer) leidt aanpassing aan de CRR niet tot extra lastendruk. De uitwinning
van de zekerheden verschilt niet in beide procedures.
Voor 2020 en 2021 is er een corona-faciliteit opgenomen in de BL-subsidiemodule (de
BL-C, hierboven reeds toegelicht). Voor deze regeldrukberekening wordt verondersteld
dat de BL-C met ingang van 1 januari 2022 komt te vervallen. In 2020 zijn circa 250
BL-C kredieten verstrekt. Aangenomen dat ook in 2021 250 BL-C kredieten worden verstrekt,
en dat voor tien procent van de verstrekkingen een claim wordt ingediend, leidt dit
bij een uurtarief van € 77 tot een extra lastendruk van € 7.700. Verondersteld dat
de garantieclaims verspreid over de komende vijf jaar worden ingediend, bedraagt de
jaarlijkse extra lastendruk in de periode van 2021 tot en met 2025 € 1.540.
Titel 3.11: BMKB
Aanpassingen van de subsidiemodule (en de daarbij behorende modelovereenkomsten) werken
nu al door in bestaande borgstellingsovereenkomsten tussen de Staat en de financiers.
Er hoeven derhalve geen nieuwe borgstellingsovereenkomsten te worden aangegaan om
onderhavige aanpassingen in het kader van de CRR door te laten werken in de bestaande
overeenkomsten. In de uitvoering kan de aanpassing aan de CRR tot extra administratieve
lasten leiden voor de bank als deze ervoor kiest bij wanbetaling eerst bij de Staat
te claimen onder de borgstellingsovereenkomst, en daarna de zekerheden uit te winnen
en een definitieve afrekening aan de Staat voor te leggen. In plaats van één verliesdeclaratie
vinden in deze procedure twee verliesdeclaraties plaats: een voorlopige en een definitieve.
Dit leidt tot extra administratieve lasten van naar verwachting twee uur per claim
(inclusief kennisname). Bij een historisch gemiddelde van 250 claims per jaar leidt
dit bij een uurtarief van € 77 derhalve tot een jaarlijkse extra lastendruk voor de
banken van € 38.500. De financier is echter niet verplicht om twee verliesdeclaraties
(een voorlopige en een definitieve) in te dienen. De financier mag er ook voor kiezen
eerst de zekerheden uit te winnen en vervolgens direct de definitieve verliesdeclaratie
in te dienen. Voor de kredietnemer (de ondernemer) leidt aanpassing aan de CRR niet
tot extra lastendruk. De uitwinning van de zekerheden verschilt niet in beide procedures.
Voor 2020 en 2021 is er een corona-faciliteit opgenomen in de BMKB-subsidiemodule
(BMKB-C, hierboven reeds toegelicht). Voor deze regeldrukberekening wordt verondersteld
dat de BMKB-C met ingang van 1 januari 2022 komt te vervallen. In 2020 zijn circa
4.100 BKMB-C kredieten verstrekt. Aangenomen dat ook in 2021 4.100 BMKB-C kredieten
worden verstrekt en dat voor tien procent van de verstrekkingen een claim wordt ingediend,
leidt dit bij een uurtarief van € 77 tot een extra lastendruk van € 126.280. Verondersteld
dat de claims verspreid over de komende vijf jaar worden ingediend, bedraagt de jaarlijkse
extra lastendruk voor de BMKB-C kredieten in de periode van 2021 tot en met 2025 € 25.256.
Titel 3.12: Groeifaciliteit
Eenmalige extra lasten
Deze wijzigingsregeling in verband met CRR voorziet erin dat tussen de Staat en de
banken geen nieuwe garantstellingsovereenkomst hoeft te worden ondertekend. Wel moeten
de banken schriftelijk instemmen met het op de bestaande garantieovereenkomsten van
toepassing laten zijn van aanpassingen van de modelovereenkomsten die voortvloeien
uit deze wijzigingsregeling. Verondersteld wordt dat dit per geaccrediteerde bank
eenmalig twee uur vergt (inclusief kennisname). Er zijn momenteel vijf geaccrediteerde
banken. Bij een uurtarief van € 77 leidt dit derhalve tot een eenmalige extra lastendruk
voor de financiers van € 770.
Jaarlijkse extra lasten
In de uitvoering leidt de aanpassing aan de CRR tot extra administratieve lasten voor
de bank als deze ervoor kiest bij wanbetaling eerst bij de Staat te claimen onder
de garantie, en daarna de zekerheden uit te winnen en een definitieve afrekening aan
de Staat voor te leggen. In plaats van één verliesdeclaratie vinden in deze procedure
twee verliesdeclaraties plaats: een voorlopige en een definitieve. Dit leidt tot extra
administratieve lasten van naar verwachting twee uur bij een voorlopige claim (inclusief
kennisname). Bij een historisch gemiddelde van twee verliesdeclaraties per jaar en
een uurtarief van € 77 leidt dit tot een jaarlijkse extra lastendruk voor de banken
van € 308. De bank is overigens niet verplicht om twee verliesdeclaraties (een voorlopige
en een definitieve) in te dienen. De bank mag er ook voor kiezen eerst de zekerheden
uit te winnen en vervolgens direct de definitieve verliesdeclaratie in te dienen.
In dat geval is er voor de bank geen extra lastendruk ten opzichte van de huidige
regeling. Voor de kredietnemer (de ondernemer) leidt aanpassing aan de CRR niet tot
extra lastendruk. De uitwinning van de zekerheden verschilt niet in beide procedures.
Titel 3.13: GO
Eenmalige extra lasten
Deze wijzigingsregeling in verband met CRR voorziet erin dat tussen de Staat en de
banken geen nieuwe garantstellingsovereenkomst hoeft te worden ondertekend. Wel moet
de bank schriftelijk instemmen met het op de bestaande garantieovereenkomsten van
toepassing laten zijn van aanpassingen van de modelovereenkomsten die voortvloeien
uit deze wijzigingsregeling. Verondersteld wordt dat dit per geaccrediteerde bank
eenmalig twee uur vergt (inclusief kennisname). Er zijn momenteel vijftien geaccrediteerde
banken. Bij een uurtarief van € 77 leidt dit derhalve tot een eenmalige extra lastendruk
voor de financiers van € 2.310.
Jaarlijkse extra lasten
In de uitvoering leidt de aanpassing aan de CRR tot extra administratieve lasten voor
de bank als deze ervoor kiest bij wanbetaling eerst bij de Staat te claimen onder
de garantie, en daarna de zekerheden uit te winnen en een definitieve afrekening aan
de Staat voor te leggen. In plaats van één verliesdeclaratie vinden in deze procedure
twee verliesdeclaraties plaats: een voorlopige en een definitieve. Dit leidt tot extra
administratieve lasten van naar verwachting twee uur bij een voorlopige claim (inclusief
kennisname). Bij een historisch gemiddelde van twee verliesdeclaraties per jaar en
een uurtarief van € 77 leidt dit tot een jaarlijkse extra lastendruk voor de banken
van € 308. De bank is overigens niet verplicht om twee verliesdeclaraties (een voorlopige
en een definitieve) in te dienen. De bank mag er ook voor kiezen eerst de zekerheden
uit te winnen en vervolgens direct de definitieve verliesdeclaratie in te dienen.
In dat geval is er voor de bank geen extra lastendruk ten opzichte van de huidige
regeling. Voor de kredietnemer (de ondernemer) leidt aanpassing aan de CRR niet tot
extra lastendruk. De uitwinning van de zekerheden verschilt niet in beide procedures.
Titel 3.13b: GO-corona
Eenmalige extra lasten
Deze wijzigingsregeling in verband met CRR voorziet erin dat tussen de Staat en de
banken geen nieuwe garantstellingsovereenkomst hoeft te worden ondertekend. Wel moet
de bank schriftelijk instemmen met het op de bestaande garantieovereenkomsten van
toepassing laten zijn van aanpassingen van de modelovereenkomsten die voortvloeien
uit deze wijzigingsregeling. Verondersteld wordt dat dit per geaccrediteerde bank
eenmalig twee uur vergt (inclusief kennisname). Er zijn momenteel vijftien geaccrediteerde
banken. Bij een uurtarief van € 77 leidt dit derhalve tot een eenmalige extra lastendruk
voor de financiers van € 2.310.
Jaarlijkse extra lasten
In de uitvoering leidt de aanpassing aan de CRR tot extra administratieve lasten voor
de bank als deze ervoor kiest bij wanbetaling eerst bij de Staat te claimen onder
de garantie, en daarna de zekerheden uit te winnen en een definitieve afrekening aan
de Staat voor te leggen. In plaats van één verliesdeclaratie vinden in deze procedure
twee verliesdeclaraties plaats: een voorlopige en een definitieve. Dit leidt tot extra
administratieve lasten van naar verwachting twee uur bij een voorlopige claim (inclusief
kennisname). In 2020 zijn circa zeventig GO-C kredieten verstrekt. Aangenomen dat
ook in 2021 zeventig GO-C kredieten verstrekt worden en dat voor tien procent van
de verstrekkingen een claim wordt ingediend, leidt dit bij een uurtarief van € 77
tot een extra lastendruk van € 2.156. Verondersteld dat de claims verspreid over de
komende vijf jaar worden ingediend, bedraagt de jaarlijkse extra lastendruk in de
periode van 2021 tot en met 2025 € 431. De bank is overigens niet verplicht om twee
verliesdeclaraties (een voorlopige en een definitieve) in te dienen. De bank mag er
ook voor kiezen eerst de zekerheden uit te winnen en vervolgens direct de definitieve
verliesdeclaratie in te dienen. In dat geval is er voor de bank geen extra lastendruk
ten opzichte van de huidige regeling. Voor de kredietnemer (de ondernemer) leidt aanpassing
aan de CRR niet tot extra lastendruk. De uitwinning van de zekerheden verschilt niet
in beide procedures.
Titel 3.14: GO-bankgarantie
Deze wijzigingsregeling in verband met CRR voorziet erin dat tussen de Staat en de
banken geen nieuwe garantstellingsovereenkomst hoeft te worden ondertekend. Wel moet
de bank schriftelijk instemmen met het op de bestaande garantieovereenkomsten van
toepassing laten zijn van aanpassingen van de modelovereenkomsten die voortvloeien
uit deze wijzigingsregeling. Verondersteld wordt dat dit per geaccrediteerde bank
eenmalig twee uur vergt (inclusief kennisname). Er zijn momenteel 15 geaccrediteerde
banken. Bij een uurtarief van € 77 leidt dit derhalve tot een eenmalige extra lastendruk
voor de financiers van € 2.310.
Het bij titel 3.13 genoemde gemiddelde van twee verliesdeclaraties per jaar betreft
GO en GO-bankgaranties samen.
Totale extra lastendruk ten gevolge van deze wijzigingsregeling
De totale extra lastendruk als gevolg van deze wijzigingsregeling voor alle subsidiemodules
tezamen, is als volgt:
Eenmalig 2021
|
Groeifaciliteit
|
€
|
770
|
|
GO
|
€
|
2.310
|
|
GO-BG
|
€
|
2.310
|
|
GO-C
|
€
|
2.310
|
| |
|
-----------
|
|
Totaal eenmalig
|
€
|
7.700
|
Jaarlijks vanaf 202110
|
BL
|
€
|
2.310
|
|
BMKB
|
€
|
38.500
|
|
Groeifaciliteit
|
€
|
308
|
|
GO (incl. GO-BG)
|
€
|
308
|
| |
|
-----------
|
|
Totaal jaarlijks
|
€
|
41.426
|
Coronamodules, jaarlijks in periode 2021-202511
|
BL-C
|
€
|
1.540
|
|
BMKB-C
|
€
|
25.256
|
|
GO-C
|
€
|
431
|
| |
|
------------
|
|
Totaal jaarlijks 2021-2025
|
€
|
27.227
|
II. ARTIKELEN
Artikel I, onderdelen A, B, C, D, E, onder 5, F, onder 5, G, onder 5, H, onder 5,
I, onder 6, onderdelen a en c, J, onder 6, onderdelen a en c, K, onder 6, onderdelen
a en c, en L, onder 5, onder a en c (artikelen 3.12.4, derde lid, 3.13.12a, 3.13b.12a
en 3.14.12a van de RNES en artikel 29, achtste lid (nieuw), van bijlage 2.5.1, artikel
24, negende lid (nieuw), van bijlage 3.11.1, artikel 24, tiende lid (nieuw), van bijlage
3.11.2, artikel 24, achtste lid (nieuw), van bijlage 3.11.3, artikel 12, opschrift
en vierde en vijfde lid, van bijlage 3.12.2, artikel 13, opschrift en vijfde en zesde
lid, van bijlage 3.13.1, artikel 13, opschrift en vijfde, zesde en zevende lid, van
bijlage 3.13b.1, en artikel 16, opschrift en vierde en vijfde lid, van bijlage 3.14.1)
Het is van belang dat de in deze regeling opgenomen wijzigingen van de modelovereenkomsten
ook doorwerken in de reeds bestaande borg- en garantstellingsovereenkomsten. Voor
de borgstellingsovereenkomsten (BMKB en BL) is dit reeds geregeld. Artikel 29, eerste
lid, van bijlage 2.5.1 (modelovereenkomst BL) en artikel 24, eerste lid, van bijlagen
3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 (modelovereenkomsten BMKB) bepaalt namelijk dat wijzigingen
van titel 2.5 respectievelijk titel 3.11 van de RNES (waaronder ook de modelovereenkomsten,
die een bijlage zijn bij die titels), tegelijkertijd leiden tot een gelijke wijziging
van de overeenkomst. Deze wijzigingen hebben (in beginsel) uit oogpunt van rechtszekerheid
geen gevolgen ten aanzien van borgstellingskredieten die reeds verstrekt zijn of worden
uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding van
de wijziging (artikel 29, zevende lid, van bijlage 2.5.1, artikel 24, zevende lid,
van bijlagen 3.11.1 en 3.11.3 en artikel 24, achtste lid, van bijlage 3.11.2).
In de garantstellingsovereenkomsten (Groeifaciliteit, GO, GO-corona en GO-bankgarantie)
ontbrak een dergelijke bepaling echter. De wijzigingen in de modelovereenkomsten werken
daarmee niet zonder meer door in reeds bestaande garantstellingsovereenkomsten. Het
is in het belang van de banken dat ook deze bestaande garantstellingsovereenkomsten
zo snel mogelijk in lijn worden gebracht met de vereisten van de CRR. Daarom is met
deze wijzigingsregeling in de artikelen 3.12.14, derde lid, 3.13.12a, 3.13b.12a, onderdeel
a, en 3.14.12a van de RNES opgenomen dat de wijzigingen van de modelovereenkomsten
met instemming van de financier ook van toepassing zijn op garantstellingsovereenkomsten
die reeds afgesloten zijn voor de inwerkingtreding van onderhavige regeling. De wijzigingen
zijn, uit het oogpunt van rechtszekerheid, in beginsel niet van toepassing op risicokapitaal
of leningen die voor de inwerkingtreding van deze regeling onder de garantstellingsovereenkomsten
zijn gebracht. Om te borgen dat in toekomstige gevallen wijzigingen van de modelovereenkomsten
automatisch doorwerken in de overeenkomsten, is nu in artikel 12, vierde en vijfde
lid, van bijlage 3.12.2, artikel 13, vijfde en zesde lid, van bijlagen 3.13.1 en 3.13b.1
en artikel 16, vierde en vijfde lid, van bijlage 3.14.1 eenzelfde soort bepaling opgenomen
als al is opgenomen in de borgstellingsovereenkomsten (hierboven reeds toegelicht).
Vanwege de uitzonderlijke crisissituatie waarop de coronakredieten zien is het in
dit specifieke geval gerechtvaardigd dat de aanpassingen die met deze regeling worden
doorgevoerd in de modelovereenkomsten, ook van toepassing zijn op de reeds afgegeven
borgstellingen en garanties voor coronakredieten. Dit betreft de specifieke coronakredieten
onder de BMKB en BL en de kredieten onder de GO-corona. Hiermee wordt in feite terugwerkende
kracht gegeven aan de wijzigingen van de modelovereenkomsten, specifiek voor de garanties
en borgstellingen afgegeven voor coronakredieten. Deze terugwerkende kracht is in
het belang van zowel de financier als de onderneming die de kredieten van de financier
betrekt. Door de onzekerheden die samenhangen met de uitzonderlijke crisissituatie
heeft de minister extra maatregelen getroffen om liquiditeit te bieden aan de getroffen
ondernemingen. Deze maatregelen zijn afhankelijk van de bereidheid van banken om de
benodigde kredieten te verstrekken. Relevant voor deze financiers is dat hun eigen
balans qua risicoweging niet te zwaar belast moet worden in deze onzekere tijden waardoor
ze meer financiële buffers moeten aanhouden. Door deze aanpassingen is het voor financiers
duidelijk dat de risicoweging die ze moeten toepassen overeenkomstig de CRR tot uitkomst
heeft dat zij voldoende zekerheid hebben dat door de Staat afgegeven garanties de
risicoweging voldoende positief beïnvloeden. De financiers kunnen in deze crisis hierdoor
meer gegarandeerde kredieten verstrekken zonder dat daar tegenover buffers moeten
worden aangehouden. Daarmee worden zowel de financiers geholpen als de kredietnemers
die meer en sneller krediet van de financiers kunnen krijgen.
Gelet hierop is in artikel 29, achtste lid (nieuw), van bijlage 2.5.1, artikel 24,
negende lid (nieuw), van bijlage 3.11.1, artikel 24, tiende lid (nieuw), van bijlage
3.11.2 en artikel 24, achtste lid (nieuw), van bijlage 3.11.3, specifiek voor coronakredieten
een uitzondering gemaakt op de hoofdregel dat de wijzigingen geen effect hebben op
lopende borgstellingskredieten. De uitzondering geldt niet voor de wijzigingen van
artikel 3 van die bijlagen, omdat deze wijzigingen betrekking hebben op de verhouding
tussen de financier en de mkb-onderneming en zien op de voorwaarden aan de kredietovereenkomst
voor het verlenen van de borgstelling, en zich dus niet lenen voor terugwerkende kracht.
Voor garanties verstrekt voor kredieten onder de GO-corona, is in artikel 3.13b.12a,
onderdeel b, een voorziening opgenomen. Met het nieuwe zevende lid van artikel 13
van bijlage 3.13b.1 is deze uitzondering op de hoofdregel eveneens opgenomen in de
modelovereenkomst van de GO-corona.
Artikel I, onderdelen E, onder 1, F, onder 1, onderdelen a, subonderdeel 2°, en b,
G, onder 1, onderdelen a, subonderdeel 2°, en b, en H, onder 1, onderdelen a, subonderdeel
2°, en b (artikel 3, onderdeel l, van bijlage 2.5.1, artikel 3, eerste lid, onderdeel
m, en tweede lid, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3)
In artikel 3, onderdelen h, i en j, van bijlage 2.5.1 (modelovereenkomst BL) en artikel
3, eerste lid, onderdelen j, k, en l, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 (modelovereenkomsten
BMKB) is opgenomen dat de financier tegelijk met het verlenen van het borgstellingskrediet
een financieringsfaciliteit (in BMKB ook wel een bankfaciliteit genoemd) dient af
te sluiten met de onderneming, die ten minste een bepaald percentage bedraagt van
het borgstellingskrediet (bij BL 50%, bij BMKB verschilt het percentage per soort
mkb-ondernemer en per soort borgstellingskrediet). Deze faciliteit dient een looptijd
te hebben die ten minste gelijk is aan de looptijd van het borgstellingskrediet. Artikel
17, eerste lid, onderdeel b, van bijlage 2.5.1 en artikel 12, eerste lid, onderdeel
b, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 voorkomt dat de financier het ongedekte deel
van het krediet kan terugbrengen, zonder dat dat invloed heeft op de hoogte van de
borgstelling door de Staat. Om te voorkomen dat de mkb-ondernemer de omvang van zijn
niet door de Staat gedekte krediet zou kunnen terugbrengen, en daardoor ook de borgstelling
van de Staat over het wel gedekte krediet zou afnemen buiten de invloed van de financier
om (wat in strijd zou zijn met de artikelen 213 en 215 van de CRR), zal de financier
in de praktijk in de financieringsdocumentatie regelen dat de financieringsfaciliteit
gedurende de looptijd het verplichte percentage van het borgstellingskrediet blijft
bedragen, bijvoorbeeld door op te nemen dat vervroegde aflossing van de financieringsfaciliteit
door de leningnemer niet mogelijk is of slechts pro rata over het gedekte en ongedekte
deel. Om te borgen dat een dergelijke bepaling altijd wordt opgenomen, is in artikel
3, onderdeel l, van bijlage 2.5.1 en artikel 3, eerste lid, onderdeel m, van bijlagen
3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 nu expliciet opgenomen dat de financier een dergelijke bepaling
moet opnemen in de kredietovereenkomst voor de financieringsfaciliteit. Mocht ondanks
deze bepaling bij verzoek aan de Staat tot betaling toch blijken dat de financieringsfaciliteit
minder bedraagt dan het op grond van artikel 3, onderdeel i, van bijlage 2.5.1 en
artikel 3, eerste lid, onderdeel k, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 van toepassing
zijnde percentage van het bedrijfsborgstellingskrediet, dan zullen, ten behoeve van
de betaling door de Staat, de bedragen van de financieringsfaciliteit en het borgstellingskrediet
zodanig worden gecorrigeerd dat deze bedragen wel voldoen aan de voorgeschreven verhouding.
Aangezien het binnen de invloedsfeer van de bank ligt om, overeenkomstig de bepaling
in de kredietovereenkomst met de mkb-ondernemer, de aflossingen toe te rekenen aan
het gedekte en ongedekte deel van de lening, is dit conform de CRR. Deze correctie
van de verliesdeclaratie kan overigens twee kanten op werken: of er is teveel afgelost
op het gegarandeerde deel of er is teveel afgelost op het niet-gegarandeerde deel.
De correctie is dan in de eerste situatie ten gunste van de financier en in de tweede
situatie ten gunste van de Staat.
Artikel I, onderdelen E, onder 2, F, onder 2, G, onder 2, en H, onder 2 (artikel 16,
eerste en tweede lid (nieuw), van bijlage 2.5.1 en artikel 11, eerste en tweede lid
(nieuw), van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3)
In artikel 16, eerste lid, van bijlage 2.5.1 (modelovereenkomst BL) en artikel 11,
eerste lid, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 (modelovereenkomsten BMKB) was opgenomen
dat de financier zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning of, indien
dit eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten
meer zijn te verwachten die in mindering komen op het krediet, een verzoek dient te
doen om betaling uit hoofde van de borgstellingsovereenkomst. Het verzoek moest in
ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het krediet is opgeëist of,
indien dit eerder is, na de datum van het faillissement, ingediend worden. De gebruikte
formulering leek er op te duiden dat de financier eerst aanvang moet maken met uitwinning,
alvorens de Staat te kunnen aanspreken op grond van de borgstelling (door het indienen
van een verzoek tot betaling en debitering van de rekening courant, overeenkomstig
artikel 18 van bijlage 2.5.1 en artikel 13 van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3).
Om te voldoen aan de voorwaarden van artikel 213 en 215 van de CRR is echter noodzakelijk
dat de financier direct een beroep kan doen op de borgstelling zodra er sprake is
van wanbetaling, zonder dat eerst over gegaan moet worden op uitwinning. Daarom is
het eerste lid van artikel 16 respectievelijk artikel 11 zo aangepast dat verduidelijkt
is dat de financier zodra sprake is van een wanbetaling onder de kredietovereenkomst,
een verzoek kan indienen bij de Staat tot betaling uit hoofde van de borgstellingsovereenkomst.
Er hoeft dus niet eerst een aanvang te worden gemaakt met uitwinning alvorens de Staat
kan worden aangesproken. De financier heeft uiteraard wel de mogelijkheid om eerst
tot uitwinning over te gaan voordat hij een verzoek bij de Staat indient tot betaling,
zolang hij het verzoek maar indient binnen negen maanden na de datum waartegen het
krediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na datum van faillissement.
De financier is overeenkomstig artikel 19 van bijlage 2.5.1 en artikel 14 van bijlagen
3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 wel gehouden om gedurende vijf jaar nadat de financier uit
hoofde van het borgstellingskrediet door de Staat is betaald, pogingen in het werk
te stellen om namens de Staat het door de Staat betaalde bedrag terug te vorderen,
die de financier in het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen rekening
en risico door de financier zou zijn verstrekt. Daarbij geeft de Staat aan de financier
een volmacht tot invordering bij de kredietnemer van de door deze aan de Staat verschuldigde
bedragen. Daarnaast is in artikel 21 van bijlage 2.5.1 en artikel 16 van bijlagen
3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 opgenomen dat de financier vanaf het moment van de indiening
van het betalingsverzoek ontvangen opbrengsten die in mindering komen op het borgstellingskrediet,
binnen twee maanden na ontvangst aan de Staat moet betalen.
In het nieuwe tweede lid van artikel 16 van bijlage 2.5.1 en artikel 11 van bijlagen
3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 is opgenomen wanneer er sprake is van wanbetaling. Hierbij
is aansluiting gezocht bij artikel 178 van de CRR, conform de subsidiemodule Garantie
Klein Krediet Corona, opgenomen in titel 3.25 van de RNES. Van wanbetaling is sprake
als de mkb-ondernemer een achterstand heeft van meer dan negentig kalenderdagen in
de betaling van een verplichting onder het krediet.
Artikel I, onderdelen E, onder 3, F, onder 3, G, onder 3, en H, onder 3 (artikel 18,
derde lid, onderdeel a, van bijlage 2.5.1 en artikel 13, derde lid, onderdeel a, van
bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3)
In artikel 18, derde lid, onderdeel a, van bijlage 2.5.1 (modelovereenkomst BL) en
artikel 13, derde lid, onderdeel a, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 (modelovereenkomsten
BMKB) is opgenomen dat de Staat niet verplicht is tot betaling van de borgstelling
indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 25 respectievelijk artikel
20, eerste lid, van de genoemde overeenkomsten. In deze artikelen is een medewerkingsverplichting
opgenomen voor de financier (en in voorkomend geval de bank-gelieerde of kredietverstrekker-gelieerde)
en de mkb-ondernemer om mee te werken aan controle van de borgstellingskredieten,
bijvoorbeeld door het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden. Hoewel
artikel 3, onderdeel f, van bijlage 2.5.1 en artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van
bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 bepaalt dat de financier in de kredietovereenkomst
met de mkb-ondernemer de ondernemer moet verplichten om mee te werken aan het uitoefenen
door de Staat van deze controlebevoegdheden, is niet uitgesloten dat een ondernemer
desondanks niet meewerkt aan een dergelijk verzoek van de Staat. Dit ligt buiten de
invloedsfeer van de financier. Niet-betaling van de borgstelling omdat de ondernemer
feitelijk niet meewerkt aan het verzoek, is niet in lijn met artikel 213, eerste lid,
onderdeel c, onder iii, van de CRR. Daarom wordt artikel 18, derde lid, onderdeel
a, van bijlage 2.5.1 en artikel 13, derde lid, onderdeel a, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2
en 3.11.3 zodanig aangepast dat er niet uitbetaald wordt als de financier (en in voorkomend
geval de bank-gelieerde of kredietverstrekker-gelieerde, waarvan het handelen binnen
de invloedsfeer van de financier ligt en die bovendien de borgstellingsovereenkomst
mede ondertekent) niet meewerkt aan een verzoek als bedoeld in artikel 25 onderscheidenlijk
artikel 20, eerste lid, van de bedoelde overeenkomsten. Daarmee ligt de grond voor
de Staat om niet tot betaling over te gaan niet meer deels buiten de controle van
de financier.
Artikel I, onderdelen F, onder 1, onderdeel a, subonderdeel 1°, G, onder 1, onderdeel
a, subonderdeel 1°, en H, onder 1, onderdeel a, subonderdeel 1° (artikel 3, eerste
lid, onderdeel e, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3)
Bij de BMKB is er sprake van staatssteun, die gerechtvaardigd wordt door de de-minimisverordening.
Om er voor te zorgen dat gegarandeerd kan worden dat geen steun terecht komt bij activiteiten
die niet onder de de-minimisverordening vallen, is in artikel 3 van bijlagen 3.11.1,
3.11.2 en 3.11.3 onder meer opgenomen dat de borgstelling alleen verleend wordt indien
het krediet niet bestemd is of gebruikt wordt voor activiteiten die direct verband
houden met: 1. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie
of derde landen; 2. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve
van de uitvoer, of 3. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten
op het gebied van uitvoer. Het gaat erom dat de financier zich er ex ante van vergewist
dat het krediet niet specifiek is verstrekt of gebruikt wordt ten behoeve van dergelijke
exportactiviteiten van bedrijven. Daartoe zal de financier in de kredietovereenkomst
een bepaling moeten opnemen. In artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van de betreffende
bijlagen is dit nu verduidelijkt. Tegelijkertijd is de financier niet verplicht actief
ex post te toetsen of de kredietnemer zich feitelijk gehouden heeft aan de contractuele
verplichting, voordat de garantie door de financier kan worden ingeroepen. Het gedrag
van de kredietnemer ligt namelijk in grote mate buiten de invloedssfeer van de financier.
Artikel I, onderdelen I, onder 1, J, onder 1, en K, onder 1 (artikel 5, vijfde lid,
van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1)
In artikel 5, vijfde lid, van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1 (modelovereenkomsten
bij de Groeifaciliteit, GO en GO-corona) was opgenomen dat de financier er voor in
moet staan dat aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten, bestuurders en
beheerders van de financier en andere zijdens de financier betrokkenen alleen medewerking
verlenen aan verstrekking van risicokapitaal en krediet door een ander dan de financier
aan de mkb-onderneming, indien een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder
deze verstrekkingen zou hebben gedaan in het kader van een actief en winstgericht
beleid. Indien niet aan de voorwaarden van de overeenkomst voldaan wordt, kan de Staat
op grond van artikel 12 van bijlage 3.12.2 onderscheidenlijk artikel 13 van bijlagen
3.13.1 en 3.13b.1 de garantie opzeggen. Het feitelijk handelen van de hiervoor genoemde
partijen valt echter niet binnen de directe controle van de financier en de bepaling
is daarmee niet in overeenstemming met artikel 213, eerste lid, onderdeel c, van de
CRR. Daarnaast was de bepaling niet goed toe te passen voor banken, omdat deze niet
op een dergelijke wijze zeggenschap hebben over (bijvoorbeeld) hun aandeelhouders.
Daarom is dit artikel aangepast. In plaats van de bovengenoemde bepaling is nu een
verplichting voor de financier opgenomen om, voor zover dat binnen zijn beïnvloedingsmogelijkheden
ligt, alleen medewerking te verlenen aan aanvullende of nieuwe kredietverlening door
een derde aan de mkb-onderneming, indien de medewerking naar de maatstaven van wat
een vergelijkbare financier of beheerder zou doen past binnen een actief en winstgericht
beleid. In essentie moet deze aanvullende of nieuwe kredietverlening naar verwachting
bijdragen aan een positieve ontwikkeling van de mkb-onderneming en/of het rendement
van de financier. Deze verplichting is een inspanningsverplichting, omdat van een
financier niet verwacht kan worden dat hij een permanent en actief toezicht houdt
op alle transacties die de onderneming, de aandeelhouders van de onderneming of het
bestuur van de onderneming aangaan. Pas als de financier actief voorafgaand wordt
geïnformeerd of benaderd met een verzoek om medewerking te verlenen aan een dergelijke
kredietverlening, is deze verplichting aan de orde. Ook is de verplichting beperkt
tot kredietverlening door een derde partij. Voor wat betreft risicokapitaal gaat dat
de beïnvloedingsmacht van de financier sowieso te buiten.
Artikel I, onderdelen I, onder 2, 4 en 5, J, onder 2, 4 en 5, K, onder 2, 4 en 5,
en L, onder 1, 3 en 4 (artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel g, en elfde lid,
van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1, artikel 11, tweede en derde lid, en 11a van
bijlage 3.12.2, artikel 12, tweede en derde lid, en 12a van bijlagen 3.13.1 en 3.13b.1
en artikelen 12, eerste lid, aanhef en onderdeel f, en achtste lid, 15, derde lid,
en 15a van bijlage 3.14.1)
In artikel 8, eerste lid, van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1 (modelovereenkomsten
Groeifaciliteit, GO en GO-corona) en artikel 12, eerste lid, van bijlage 3.14.1 (modelovereenkomst
GO-bankgarantie) is opgenomen in welke gevallen de garantstelling kan worden ingeroepen.
Hieraan wordt nu een nieuw onderdeel g onderscheidenlijk onderdeel f toegevoegd, waarmee
de financier, overeenkomstig de artikelen 213 en 215 CRR, een beroep kan doen op de
borgstelling zodra er sprake is van wanbetaling. In artikel 8, elfde lid, van de bijlagen
3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1 en artikel 12, achtste lid, van bijlage 3.14.1 is eveneens
opgenomen wat verstaan wordt onder wanbetaling (overeenkomstig de reeds toegelichte
wijzigingen van de modelovereenkomsten van BL en BMKB). Daarnaast wordt de aanhef
van het artikel aangepast, zodat het kunnen doen van een beroep op de garantie niet
afhankelijk is van daadwerkelijk gerealiseerde verliezen (wat niet in overeenstemming
is met de artikelen 213, eerste lid, onderdeel c, onder iii, en 215, eerste lid, onderdeel
a, van de CRR). Opgenomen is nu dat de financier de garantie direct kan inroepen als
een van de genoemde gevallen zich voordoet en hij verwacht verlies te lijden onder
de gegarandeerde lening onderscheidenlijk de gegarandeerde bankgarantie, dus ook zonder
dat eerst overgegaan is op uitwinning. Omdat het inroepen van de garantie niet meer
afhankelijk is van daadwerkelijk gerealiseerd verlies maar van verwacht verlies, kan
het zijn dat na de uitkering door de Staat overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van
bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1 en artikel 13, tweede lid, van bijlage 3.14.1 door
de mkb-ondernemer nog aflossingen worden gedaan onder de gegarandeerde lening of de
gegarandeerde bankgarantie, of de financier nog andere opbrengsten ontvangt die toekomen
aan de gegarandeerde lening of de gegarandeerde bankgarantie (zoals bijvoorbeeld opbrengsten
uit de uitwinning van zekerheden). Daarom is aan artikel 11 van bijlage 3.12.2, artikel
12 van bijlagen 3.13.1 en 3.13b.1 en artikel 15 van bijlage 3.14.1 toegevoegd dat
in dat geval de financier een deel van die opbrengsten, naar rato van het garantiepercentage,
dient uit te betalen aan de Staat. Daarnaast is in de modelovereenkomsten een nieuw
artikel toegevoegd, om te borgen dat een financier, ook wanneer de financier de garantstelling
al bij verwacht verlies inroept, de (eventueel) ten behoeve van de financier verstrekte
zekerheden altijd uitwint. Het nieuwe artikel 11a van bijlage 3.12.2, 12a van bijlagen
3.13.1 en 3.13b.1 en 15a van bijlage 3.14.1 verplicht de financiers dan ook om, indien
nog niet alle zekerheden zijn uitgewonnen op het moment dat de Staat een uitkering
doet, de zekerheden binnen vijf jaar na de uitkering uit te winnen (eerste lid). De
financier brengt ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning
(tweede lid). Binnen drie maanden nadat alle ten behoeve van de gegarandeerde lening
gevestigde zekerheden zijn uitgewonnen, dient de financier een definitieve afrekening
ter goedkeuring aan de minister voor te leggen (vierde lid).
De financier heeft uiteraard wel de mogelijkheid om eerst tot uitwinning over te gaan
alvorens hij een verzoek bij de Staat indient tot betaling, zolang hij het verzoek
maar indient binnen zes maanden nadat de in artikel 8 van bijlagen 3.12.2, 3.13.1
en 3.13b1 en artikel 12 van bijlage 3.14.1 bedoelde situatie zich heeft voorgedaan
(artikel 9, eerste lid, van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b1 en artikel 13, eerste
lid, van bijlage 3.14.1).
Artikel I, onderdelen I, onder 3, J, onder 3, K, onder 3, L, onder 2 (artikel 9 van
bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1 en artikel 13, tweede lid, van bijlage 3.14.1)
Met onderdeel a van onderdelen I, onder 3, J, onder 3, en K, onder 3, wordt een foutieve
verwijzing in artikel 9, eerste lid, van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1 (modelovereenkomsten
Groeifaciliteit, GO en GO-corona) gecorrigeerd.
Met onderdeel b van onderdelen I, onder 3, J, onder 3, en K, onder 3, en met onderdeel
L, onder 3, wordt in het tweede lid van artikel 9 van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1
en artikel 13 van bijlage 3.14.1 (modelovereenkomst GO-bankgarantie) verduidelijkt
dat er geen sprake is van een subjectieve beoordeling door de Staat van het beroep
door de financier op de garantie – wat niet in overeenstemming zou zijn met artikel
213, eerste lid, onderdeel d, van de CRR – maar dat aan de hand van objectieve maatstaven,
gebaseerd op het geldende garantiepercentage en gemaakte afspraken inzake de zekerhedenverdeling,
wordt beoordeeld of sprake is van een verlies als bedoeld in artikel 8 van bijlagen
3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1 en artikel 12 van bijlage 3.14.1.
Artikel I, onderdelen I, onder 6, onderdeel b, J, onder 6, K, onder 6, onderdeel b,
en L, onder 5, onderdeel b (artikel 12, derde lid, van bijlage 3.12.2, artikel 13,
derde lid, van bijlagen 3.13.1 en 3.13b.1 en artikel 16, derde lid, van bijlage 3.14.1)
De Staat is op grond van artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van bijlage 3.12.2 (modelovereenkomst
Groeifaciliteit), artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van bijlagen 3.13.1 en 3.13b.1
(modelovereenkomsten GO en GO-corona) en artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van
bijlage 3.14.1 (modelovereenkomst GO-bankgarantie) gerechtigd om de overeenkomst op
te zeggen in geval het faillissement van de financier is aangevraagd. Hierop heeft
de bank zelf geen invloed. Indien een dergelijke opzegging gevolgen zou hebben voor
de reeds afgegeven garanties, zou dit niet in overeenstemming zijn met artikel 213,
eerste lid, onderdeel c, onder i, van de CRR. Daarom is met dit onderdeel in het derde
lid van artikel 12 van bijlage 3.12.2, artikel 13 van bijlagen 3.13.1 en 3.13b.1 en
artikel 16 van bijlage 3.14.1 opgenomen dat een opzegging in verband met (een verzoek
tot) faillietverklaring geen gevolgen heeft voor de verplichtingen van de Staat ten
aanzien van verstrekkingen van leningen die voor het tijdstip van de opzegging onder
de garantstelling zijn gebracht.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid
inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen
voor de regelgeving. Dit is gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij een
spoedige inwerkingtreding.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten