Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 februari 2021, nr. WJZ/ 20257211, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met aanpassing van de garant- en borgstellingsmodules aan Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176)

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 2, 4 en 30, vijfde lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3.12.14 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Met schriftelijke instemming van een financier zijn de wijzigingen van de artikelen 5, 8, 9, 11, 11a en 12 van bijlage 3.12.2 ingevolge de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 februari 2021, nr. WJZ/ 20257211, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met aanpassing van de garant- en borgstellingsmodules aan Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176) (Stcrt. 2021, 6766) eveneens van toepassing op een garantstellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 3.12.7, tweede lid, die voor de inwerkingtreding van de voornoemde regeling tot stand is gekomen tussen de betreffende financier en de Staat.

B

Na artikel 3.13.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.13.12a. Overgangsrecht

Met schriftelijke instemming van een financier zijn de wijzigingen van de artikelen 5, 8, 9, 12, 12a en 13 van bijlage 3.13.1 ingevolge de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 februari 2021, nr. WJZ/ 20257211, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met aanpassing van de garant- en borgstellingsmodules aan Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176) (Stcrt. 2021, 6766) eveneens van toepassing op een garantstellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 3.13.7, die voor de inwerkingtreding van de voornoemde regeling tot stand is gekomen tussen de betreffende financier en de Staat.

C

Na artikel 3.13b.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.13b.12a. Overgangsrecht

Met schriftelijke instemming van een financier zijn de wijzigingen van de artikelen 5, 8, 9, 12, 12a en 13 van bijlage 3.13b.1 ingevolge de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 februari 2021, nr. WJZ/ 20257211, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met aanpassing van de garant- en borgstellingsmodules aan Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176) (Stcrt. 2021, 6766) eveneens van toepassing op:

  • a. een garantstellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 3.13b.7 die voor de inwerkingtreding van de regeling, bedoeld in de aanhef, tot stand is gekomen tussen de betreffende financier en de Staat; en

  • b. de leningen die voor het tijdstip van inwerkingtreding van de regeling, bedoeld in de aanhef, onder de garantstellingsovereenkomst, bedoeld in onderdeel a, zijn gebracht.

D

Na artikel 3.14.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.14.12a. Overgangsrecht

Met schriftelijke instemming van een financier zijn de wijzigingen van de artikelen 12, 13, 15, 15a en 16 van bijlage 3.14.1 ingevolge de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 februari 2021, nr. WJZ/ 20257211, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met aanpassing van de garant- en borgstellingsmodules aan Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176) (Stcrt. 2021, 6766) eveneens van toepassing op een garantstellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 3.14.7, die voor de inwerkingtreding van de voornoemde regeling tot stand is gekomen tussen de betreffende financier en de Staat.

E

Bijlage 2.5.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan artikel 3 wordt, onder vervanging van ‘, en’ aan het slot van onderdeel j door een puntkomma en van de punt aan het slot van onderdeel k door ‘, en’ een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • l. de Financier in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan de MKB-landbouwondernemer of de MKB-visserij- of aquacultuurondernemer over de financieringsfaciliteit, bedoeld in onderdeel h, beschikt, een beding heeft opgenomen waarmee geborgd wordt dat de financieringsfaciliteit gedurende de gehele looptijd, bedoeld in onderdeel j, ten minste 50 procent van het landbouwborgstellingskrediet of visserij- of aquacultuurborgstellingskrediet blijft bedragen, met uitzondering van een landbouwborgstellingskrediet of visserij- of aquacultuurborgstellingskrediet dat op grond van een kredietovereenkomst is verstrekt die voldoet aan de criteria van artikel 6.

2. Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De Financier kan, zodra er sprake is van een wanbetaling onder een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een landbouwborgstellingskrediet of visserij- of aquacultuurborgstellingskrediet is verstrekt, een verzoek doen aan de Staat tot betaling uit hoofde van deze borgstellingsovereenkomst. Dit verzoek wordt ingediend in ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het krediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na datum van faillissement.

b. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is sprake van wanbetaling wanneer een MKB-landbouwondernemer of MKB-visserij- of aquacultuurondernemer een achterstand heeft van meer dan 90 kalenderdagen in de betaling van een verplichting onder de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een landbouwborgstellingskrediet of visserij- of aquacultuurborgstellingskrediet is verleend.

3. In artikel 18, derde lid, onderdeel a, wordt ‘niet voldaan is’ vervangen door ‘de Financier niet voldaan heeft’.

4. In artikel 21, vierde lid, wordt ‘artikel 16, derde lid’ vervangen door ‘artikel 16, vierde lid’.

5. In artikel 29 wordt, onder vernummering van het achtste lid tot het negende lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 8. Het zevende lid is ten aanzien van de wijzigingen van de artikelen 16, 18 en 21 ingevolge de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 februari 2021, nr. WJZ/ 20257211, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met aanpassing van de garant- en borgstellingsmodules aan Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176) (Stcrt. 2021, 6766) niet van toepassing op landbouwborgstellingskredieten en visserij- of aquacultuurborgstellingskredieten welke ten tijde van deze wijzigingen zijn of zullen worden verstrekt op grond van één of meer kredietovereenkomsten die voldoen aan de criteria van artikel 6 en die zijn aangegaan voor de inwerkingtreding van deze wijzigingen.

F

Bijlage 3.11.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1°. In onderdeel e wordt ‘indien het bedrijfsborgstellingskrediet’ vervangen door ‘indien uit hoofde van de kredietovereenkomst blijkt dat het bedrijfsborgstellingskrediet’.

2°. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • m. de Bank in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan de MKB-ondernemer over de bankfaciliteit, bedoeld in onderdeel j, beschikt, een beding heeft opgenomen, waarmee geborgd wordt dat de bankfaciliteit gedurende de gehele looptijd, bedoeld in onderdeel l, ten minste het op grond van onderdeel k van toepassing zijnde percentage van het bedrijfsborgstellingskrediet blijft bedragen.

b. In het tweede lid wordt ‘eerste lid, onderdeel k’ vervangen door ‘eerste lid, onderdelen k en m’.

2. Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De Bank kan, zodra er sprake is van een wanbetaling onder een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt, een verzoek doen aan de Staat tot betaling uit hoofde van deze borgstellingsovereenkomst. Dit verzoek wordt ingediend in ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het krediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na datum van faillissement.

b. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is sprake van wanbetaling wanneer een MKB-ondernemer een achterstand heeft van meer dan 90 kalenderdagen in de betaling van een verplichting onder een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt.

3. In artikel 13, derde lid, onderdeel a, wordt ‘indien niet voldaan is’ vervangen door ‘indien de Bank of de Bank-gelieerde niet voldaan heeft’.

4. In artikel 16, vierde lid, wordt ‘artikel 11, derde lid’ vervangen door ‘artikel 11, vierde lid’.

5. In artikel 24 wordt, onder vernummering van het negende lid tot tiende lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 9. Onverminderd het achtste lid, is het zevende lid ten aanzien van de wijzigingen van de artikelen 11, 13 en 16 ingevolge de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 februari 2021, nr. WJZ/ 20257211, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met aanpassing van de garant- en borgstellingsmodules aan Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176) (Stcrt. 2021, 6766) niet van toepassing op bedrijfsborgstellingskredieten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel k, subonderdeel 5°, welke ten tijde van de inwerkingtreding van deze wijzigingen overeenkomstig artikel 3 zijn gemeld en op bedrijfsborgstellingskredieten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel k, subonderdeel 5°, die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding van deze wijzigingen.

G

Bijlage 3.11.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

  • 1°. In onderdeel e wordt ‘indien het bedrijfsborgstellingskrediet’ vervangen door ‘indien uit hoofde van de kredietovereenkomst blijkt dat het bedrijfsborgstellingskrediet’.

2°. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • m. de Bank in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan de MKB-ondernemer over de bankfaciliteit, bedoeld in onderdeel j, beschikt, een beding heeft opgenomen, waarmee geborgd wordt dat de bankfaciliteit gedurende de gehele looptijd, bedoeld in onderdeel l, ten minste het op grond van onderdeel k van toepassing zijnde percentage van het bedrijfsborgstellingskrediet blijft bedragen.

b. In het tweede lid wordt ‘eerste lid, onderdeel k’ vervangen door ‘eerste lid, onderdelen k en m’.

2. Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De centrale Bank kan, zodra er sprake is van een wanbetaling onder een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt, een verzoek doen aan de Staat tot betaling uit hoofde van deze borgstellingsovereenkomst. Dit verzoek wordt ingediend in ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het krediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na datum van faillissement.

b. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is sprake van wanbetaling wanneer een MKB-ondernemer een achterstand heeft van meer dan 90 kalenderdagen in de betaling van een verplichting onder een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt.

3. In artikel 13, derde lid, onderdeel a, wordt ‘indien niet voldaan is’ vervangen door ‘indien de Bank of de Bank-gelieerde niet voldaan heeft’.

4. In artikel 16, vierde lid, wordt ‘artikel 11, derde lid’ vervangen door ‘artikel 11, vierde lid’.

5. In artikel 24 wordt, onder vernummering van het tiende lid tot elfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 10. Onverminderd het negende lid, is het achtste lid ten aanzien van de wijzigingen van de artikelen 11, 13 en 16 ingevolge de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 februari 2021, nr. WJZ/ 20257211, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met aanpassing van de garant- en borgstellingsmodules aan Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176) (Stcrt. 2021, 6766) niet van toepassing op bedrijfsborgstellingskredieten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel k, subonderdeel 5°, welke ten tijde van de inwerkingtreding van deze wijzigingen overeenkomstig artikel 3 zijn gemeld en op bedrijfsborgstellingskredieten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel k, subonderdeel 5°, die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding van deze wijzigingen.

H

Bijlage 3.11.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

  • 1°. In onderdeel e wordt ‘indien het bedrijfsborgstellingskrediet’ vervangen door ‘indien uit hoofde van de kredietovereenkomst blijkt dat het bedrijfsborgstellingskrediet’.

2°. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • m. de kredietverstrekker in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan de MKB-ondernemer over de financieringsfaciliteit, bedoeld in onderdeel j, beschikt, een beding heeft opgenomen, waarmee geborgd wordt dat de financieringsfaciliteit gedurende de gehele looptijd, bedoeld in onderdeel l, ten minste het op grond van onderdeel k van toepassing zijnde percentage van het bedrijfsborgstellingskrediet blijft bedragen.

b. In het tweede lid wordt ‘eerste lid, onderdeel k’ vervangen door ‘eerste lid, onderdelen k en m’.

2. Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De kredietverstrekker kan, zodra er sprake is van een wanbetaling onder een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt, een verzoek doen aan de Staat tot betaling uit hoofde van deze borgstellingsovereenkomst. Dit verzoek wordt ingediend in ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het krediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na datum van faillissement.

b. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is sprake van wanbetaling wanneer een MKB-ondernemer een achterstand heeft van meer dan 90 kalenderdagen in de betaling van een verplichting onder een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt.

3. In artikel 13, derde lid, onderdeel a, wordt ‘indien niet voldaan is’ vervangen door ‘indien de kredietverstrekker of de kredietverstrekker-gelieerde niet voldaan heeft’.

4. In artikel 16, vierde lid, wordt ‘artikel 11, derde lid’ vervangen door ‘artikel 11, vierde lid’.

5. In artikel 24 wordt, onder vernummering van het achtste lid tot het negende lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 8. Het zevende lid is ten aanzien van de wijzigingen van de artikelen 11, 13 en 16 ingevolge de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 februari 2021, nr. WJZ/ 20257211, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met aanpassing van de garant- en borgstellingsmodules aan Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176) (Stcrt. 2021, 6766) niet van toepassing op bedrijfsborgstellingskredieten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel k, subonderdeel 5°, welke ten tijde van de inwerkingtreding van deze wijzigingen overeenkomstig artikel 3 zijn gemeld en op bedrijfsborgstellingskredieten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel k, subonderdeel 5°, die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding van deze wijzigingen.

I

Bijlage 3.12.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 5, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. De financier verleent alleen medewerking aan verstrekkingen van krediet door een ander dan de financier aan een onderneming waaraan de financier een gegarandeerde lening heeft verstrekt, indien een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder deze medewerking zou hebben verleend in het kader van een actief en winstgericht beleid.

2. Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1°. In de aanhef wordt ‘verlies lijdt’ vervangen door ‘verwacht verlies te lijden’.

2°. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. bij wanbetaling onder de lening.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 11. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel g, is sprake van wanbetaling wanneer een MKB-ondernemer een achterstand heeft van meer dan 90 kalenderdagen in de betaling van een verplichting onder de lening.

3. Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt ‘artikel 8, eerste lid, onder c’ vervangen door ‘artikel 8, eerste lid, onderdeel e’.

b. In het tweede lid wordt ‘Indien naar het oordeel van de Staat sprake is van’ vervangen door ‘Indien op grond van de feiten die door de financier aan de Staat zijn medegedeeld blijkt dat sprake is van’.

4. Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid wordt ‘artikel 8, eerste lid, onderdeel c of d’ vervangen door ‘artikel 8, eerste lid, onderdeel c, d of g’.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien de financier na de uitkering op grond van de garantie nog opbrengsten ontvangt die de gegarandeerde lening toekomen, is de financier verplicht 50% van deze opbrengsten uit te betalen aan de Staat.

5. Na artikel 11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11a. Verplichting tot uitwinning van zekerheden

  • 1. Indien de financier de garantie inroept en door de Staat een uitkering is gedaan op grond van de garantie voordat alle ten gunste van de financier gevestigde zekerheden zijn uitgewonnen, is de financier gehouden deze zekerheden binnen vijf jaar na de uitkering uit te winnen, op dezelfde wijze als de financier zou hebben gedaan indien de gegarandeerde lening geheel voor eigen rekening en risico door de financier zou zijn verstrekt.

  • 2. Indien een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, is ingediend op een moment waarop de uitwinning van de ten gunste van de financier gevestigde zekerheden nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op de gegarandeerde lening, brengt de financier de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning.

  • 3. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen termijn nader gegevens van de financier verlangen.

  • 4. De financier zal, binnen drie maanden nadat alle ten gunste van de financier gevestigde zekerheden zijn uitgewonnen, aan de minister verslag uitbrengen en de definitieve afrekening ter goedkeuring aan de minister voorleggen.

6. Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 12. Opzegging en wijziging

b. In het derde lid, wordt ‘eerste lid, onder d’ vervangen door ‘eerste lid, onderdeel b of d’.

c. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. De inwerkingtreding van een wijziging van het besluit, of van titel 3.12 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies leidt terzelfder tijd tot een gelijke wijziging van deze overeenkomst.

  • 5. Een wijziging als bedoeld in het vierde lid heeft geen gevolgen ten aanzien van verstrekkingen van leningen die voor het tijdstip van de wijziging onder de garantstelling zijn gebracht of voor leningen die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een overeenkomst die is aangegaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging.

J

Bijlage 3.13.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 5, vijfde lid, komt te luiden:

5. De financier verleent alleen medewerking aan verstrekkingen van krediet door een ander dan de financier aan een onderneming waaraan de financier een gegarandeerde lening heeft verstrekt, indien een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder deze medewerking zou hebben verleend in het kader van een actief en winstgericht beleid.

2. Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1°. In de aanhef wordt ‘verlies lijdt’ vervangen door ‘verwacht verlies te lijden’.

2°. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. bij wanbetaling onder de lening.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 11. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel g, is sprake van wanbetaling wanneer een MKB-ondernemer een achterstand heeft van meer dan 90 kalenderdagen in de betaling van een verplichting onder de gegarandeerde lening.

3. Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt ‘artikel 8, eerste lid, onder c’ vervangen door ‘artikel 8, eerste lid, onderdeel e’.

b. In het tweede lid wordt ‘Indien naar het oordeel van de Staat sprake is van’ vervangen door ‘Indien op grond van de feiten die door de financier aan de Staat zijn medegedeeld blijkt dat sprake is van’.

4. Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid wordt ‘artikel 8, eerste lid, onderdeel c of d’ vervangen door ‘artikel 8, eerste lid, onderdeel c, d of g’.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien de financier na de uitkering op grond van de garantie nog opbrengsten ontvangt die de gegarandeerde lening toekomen, is de financier verplicht 50% van deze opbrengsten uit te betalen aan de Staat.

5. Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a. Verplichting tot uitwinning van zekerheden

  • 1. Indien de financier de garantie inroept en door de Staat een uitkering is gedaan op grond van de garantie voordat alle ten gunste van de financier gevestigde zekerheden zijn uitgewonnen, is de financier gehouden deze zekerheden binnen vijf jaar na de uitkering uit te winnen, op dezelfde wijze als de financier zou hebben gedaan indien de gegarandeerde lening geheel voor eigen rekening en risico door de financier zou zijn verstrekt.

  • 2. Indien een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, is ingediend op een moment waarop de uitwinning van ten gunste van de financier gevestigde zekerheden nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op de gegarandeerde lening, brengt de financier de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning.

  • 3. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen termijn nader gegevens van de financier verlangen.

  • 4. De financier zal, binnen drie maanden nadat alle ten gunste van de financier gevestigde zekerheden zijn uitgewonnen, aan de minister verslag uitbrengen en de definitieve afrekening ter goedkeuring aan de minister voorleggen.

6. Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 13. Opzegging en wijziging

b. In het derde lid, wordt ‘eerste lid, onder d’ vervangen door ‘eerste lid, onderdeel b of d’.

c. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. De inwerkingtreding van een wijziging van het besluit, of van titel 3.13 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies leidt terzelfder tijd tot een gelijke wijziging van deze overeenkomst.

  • 6. Een wijziging als bedoeld in het vijfde lid heeft geen gevolgen ten aanzien van verstrekkingen van leningen die voor het tijdstip van de wijziging onder de garantstelling zijn gebracht of voor leningen die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een overeenkomst die is aangegaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging.

K

Bijlage 3.13b.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 5, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. De financier verleent alleen medewerking aan verstrekkingen van krediet door een ander dan de financier aan een onderneming waaraan de financier een gegarandeerde lening heeft verstrekt, indien een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder deze medewerking zou hebben verleend in het kader van een actief en winstgericht beleid.

2. Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1°. In de aanhef wordt ‘verlies lijdt’ vervangen door ‘verwacht verlies te lijden’.

2°. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. bij wanbetaling onder de lening.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 11. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel g, is sprake van wanbetaling wanneer een MKB-ondernemer een achterstand heeft van meer dan 90 kalenderdagen in de betaling van de lening.

3. Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid wordt ‘artikel 8, eerste lid, onder c’ vervangen door ‘artikel 8, eerste lid, onderdeel e’.

b. In het tweede lid wordt ‘Indien naar het oordeel van de Staat sprake is van’ vervangen door ‘Indien op grond van de feiten die door de financier aan de Staat zijn medegedeeld blijkt dat sprake is van’.

4. Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het tweede lid wordt ‘artikel 8, eerste lid, onderdeel c of d’ vervangen door ‘artikel 8, eerste lid, onderdeel c, d of g’.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien de financier na de uitkering op grond van de garantie nog opbrengsten ontvangt die de gegarandeerde lening toekomen, is de financier verplicht 90% van deze opbrengsten, indien de lening is verstrekt aan een MKB-ondernemer, onderscheidenlijk 80% van deze opbrengsten, indien deze is verstrekt aan een grote onderneming, uit te betalen aan de Staat.

5. Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a. Verplichting tot uitwinning van zekerheden

  • 1. Indien de financier de garantie inroept en door de Staat een uitkering is gedaan op grond van de garantie voordat alle ten gunste van de financier gevestigde zekerheden zijn uitgewonnen, is de financier gehouden deze zekerheden binnen vijf jaar na de uitkering uit te winnen, op dezelfde wijze als de financier zou hebben gedaan indien de gegarandeerde lening geheel voor eigen rekening en risico door de financier zou zijn verstrekt.

  • 2. Indien een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, is ingediend op een moment waarop de uitwinning van de ten gunste van de financier gevestigde zekerheden nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op de gegarandeerde lening, brengt de financier de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning.

  • 3. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen termijn nader gegevens van de financier verlangen.

  • 4. De financier zal, binnen drie maanden nadat alle ten gunste van de financier gevestigde zekerheden zijn uitgewonnen, aan de minister verslag uitbrengen en de definitieve afrekening ter goedkeuring aan de minister voorleggen.

6. Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 13. Opzegging en wijziging

b. In het derde lid wordt ‘eerste lid, onder d’ vervangen door ‘eerste lid, onderdeel b of d’.

c. Na het vierde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 5. De inwerkingtreding van een wijziging van het besluit, of van titel 3.13b van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies leidt terzelfder tijd tot een gelijke wijziging van deze overeenkomst.

  • 6. Een wijziging als bedoeld in het vijfde lid heeft geen gevolgen ten aanzien van verstrekkingen van leningen die voor het tijdstip van de wijziging onder de garantstelling zijn gebracht of voor leningen die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een overeenkomst die is aangegaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging.

  • 7. Het zesde lid is niet van toepassing ten aanzien van de wijzigingen van de artikelen 5, 8, 9, 12 en 12a ingevolge de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 februari 2021, nr. WJZ/ 20257211, tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies in verband met aanpassing van de garant- en borgstellingsmodules aan Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176) (Stcrt. 2021, 6766).

L

Bijlage 3.14.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

1°. In de aanhef wordt ‘verlies lijdt’ vervangen door ‘verwacht verlies te lijden’.

2°. Onder vervanging van de punt aan onderdeel e door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. bij wanbetaling van de ondernemer bij het terug betalen van de vordering die de financier op de ondernemer heeft uit hoofde van een claim onder de bankgarantie.

b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel f, is sprake van wanbetaling wanneer de ondernemer een achterstand heeft van meer dan 90 kalenderdagen in de betaling van een verplichting onder de vordering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f.

2. In artikel 13, tweede lid, wordt ‘Indien naar het oordeel van de Staat sprake is van’ vervangen door ‘Indien op grond van de feiten die door de financier aan de Staat zijn medegedeeld blijkt dat sprake is van’.

3. Aan artikel 15 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien de financier na de uitkering op grond van de gegarandeerde bankgarantie nog opbrengsten ontvangt die de gegarandeerde bankgarantie toekomen, is de financier verplicht 50 procent van deze opbrengsten uit te betalen aan de Staat.

4. Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 15a. Verplichting tot uitwinning van zekerheden

  • 1. Indien de financier de garantie inroept en door de Staat een uitkering is gedaan op grond van de garantie voordat alle ten gunste van de financier gevestigde zekerheden zijn uitgewonnen, is de financier gehouden deze zekerheden binnen vijf jaar na de uitkering uit te winnen, op dezelfde wijze als de financier zou hebben gedaan indien de gegarandeerde bankgarantie geheel voor eigen rekening en risico door de financier zou zijn verstrekt.

  • 2. Indien een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13, eerste lid, is ingediend op een moment waarop de uitwinning van de behoeve van de ten gunste van de financier gevestigde zekerheden nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op de vordering die de financier op de ondernemer heeft uit hoofde van een claim onder de bankgarantie, brengt de financier de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning.

  • 3. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen termijn nader gegevens van de financier verlangen.

  • 4. De financier zal, binnen drie maanden nadat alle ten behoeve van ten gunste van de financier gevestigde zekerheden zijn uitgewonnen, aan de minister verslag uitbrengen en de definitieve afrekening ter goedkeuring aan de minister voorleggen.

5. Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 16. Opzegging en wijziging

b. In het derde lid, wordt ‘eerste lid, onder d’ vervangen door ‘eerste lid, onderdeel b of d’.

c. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 4. De inwerkingtreding van een wijziging van het besluit, of van titel 3.14 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies leidt terzelfder tijd tot een gelijke wijziging van deze overeenkomst.

  • 5. Een wijziging als bedoeld in het vierde lid heeft geen gevolgen ten aanzien van verstrekkingen van bankgaranties die voor het tijdstip van de wijziging onder de garantstelling zijn gebracht of voor bankgaranties die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een overeenkomst die is aangegaan voor het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 9 februari 2021

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Aanleiding en doel

Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt een aantal subsidiemodules van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES) in lijn gebracht met de eisen voor toelaatbare niet-volgestorte kredietprotecties, opgenomen in de artikelen 213 en 215 van de Capital Requirements Regulation (‘CRR’)1, een Europese verordening inzake de kapitaalvereisten voor banken.

Deze wijzigingen betreffen de volgende titels uit de RNES:

  • titel 2.5: borgstelling MKB-landbouwkredieten en tijdelijke borgstelling MKB-visserij- en aquacultuurkredieten (‘BL’);

  • titel 3.11: borgstelling MKB-kredieten (‘BMKB’);

  • titel 3.12: garantie gericht op financiering met risicokapitaal voor ondernemers (‘Groeifaciliteit’);

  • titel 3.13: garantie ondernemingsfinanciering (‘GO’);

  • titel 3.13b: garantie ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus (GO-corona); en

  • titel 3.14: garantstelling gericht op bankgaranties (‘GO-bankgarantie’).

Vanuit de Europese Centrale Bank en de Europese Bankenautoriteit wordt, ter afronding van het Bazel III raamwerk (ook Bazel 3.5 genoemd), in alle EU-lidstaten onderzoek gedaan naar de voorwaarden die in nationale garantieregelingen worden gesteld aan staatsgarantie. Dit onderzoek is met name ingegeven door de grote inzet van staatsgaranties voor het verstrekken van liquiditeit aan ondernemingen die getroffen zijn door de COVID-19 pandemie. Het onderzoek spitst zich dan ook toe op garantieregelingen die zijn ingesteld om de gevolgen van de COVID-19 pandemie te mitigeren. Het onderzoek gaat hierbij in het bijzonder om de voorwaarden die nodig zijn om te kwalificeren als toelaatbare niet-volgestorte kredietprotectie als bedoeld in de CRR. Wanneer een garantie aan deze voorwaarden voldoet mogen banken een lager (krediet)risicogewicht hanteren voor het door de garantie afgedekte deel van de lening.

De Nederlandsche Bank (DNB) heeft aangegeven dat niet alle garant- en borgstellingssubsidiemodules opgenomen in de RNES, en dus ook de corona subsidiemodules, in de huidige vorm mogelijk volledig aan de voorwaarden van de CRR voldoen. Dit zou betekenen dat banken mogelijk extra kapitaal moeten reserveren voor leningen die onder de garant- en borgstellingssubsidiemodules worden gebracht, waardoor aan ondernemers minder krediet kan worden verstrekt en krediet duurder wordt. Aanpassing van de subsidiemodules aan de CRR is derhalve van belang.

In de CRR is bepaald dat garanties als een kredietprotectie mogen classificeren als een bank bij een claim op grond van die garantie, in geval van wanbetaling van een leningnemer, tijdig uitbetaling van het gegarandeerde bedrag ontvangt. Daarbij mag het niet zo zijn dat de bank eerst een vordering tegen de leningnemer moet instellen en zekerheden moet uitwinnen. De CRR biedt de mogelijkheid garanties als niet-volgestorte kredietprotectie te kwalificeren als de bank tijdig een (voorlopige) betaling van het verwachte verlies kan ontvangen.

Tussen DNB, het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de Nederlandse Vereniging van Banken heeft overleg plaatsgevonden over aanpassing van de garant- en borgstellingssubsidiemodules in de RNES. De subsidiemodules worden nu zo aangepast dat deze in lijn zijn met de artikelen 213 en 215 van de CRR. Een belangrijke aanpassing is dat financiers bij wanbetaling het verwachte verlies desgewenst direct kunnen claimen bij de Staat zonder dat eerst overgegaan moet worden tot uitwinning van zekerheden. Na de latere uitwinning van zekerheden zal eventueel nog een verrekening plaatsvinden tussen het verwachte verlies dat de Staat heeft uitgekeerd en het definitieve verlies. Dit kan een (gedeeltelijke) terugbetaling aan of een aanvullende betaling door de Staat zijn. Andere aanpassingen hebben betrekking op het CRR-vereiste dat de nationale garantieregelingen voor het inroepen van de garantie geen voorwaarden mogen bevatten die buiten de invloedssfeer van de banken vallen.

Hieronder worden per subsidiemodule de hoofdlijnen geschetst (paragraaf 2), de staatssteunaspecten toegelicht (paragraaf 3) en de regeldrukgevolgen uitgewerkt (paragraaf 4). Tot slot volgt een artikelsgewijze toelichting.

2. Hoofdlijnen en openstelling van de garant- en borgstellingssubsidiemodules

Titel 2.5: borgstelling MKB-landbouwkredieten en tijdelijke borgstelling MKB-visserij- en aquacultuurkredieten (‘BL’)

De BL vervangt sinds 1 januari 2017 de Garantstelling Landbouw en kent al een lange historie. Met de BL staat de overheid voor een deel borg voor bedrijven die een lening willen afsluiten maar aan de financier niet genoeg zekerheden kunnen bieden. Sinds begin 2020 staat de BL naast de banken ook open voor non-bancaire financiers na accreditatie bij uitvoerder Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Bij de BL staat de overheid borg voor 70 procent van het krediet dat de financier verstrekt. Voor het vermogend versterkend krediet (VVK), vallend onder de BL, staat de overheid voor 90 procent borg van het krediet dat de bank verstrekt. Voor beide geldt dat het borgstellingskrediet maximaal € 2.5 miljoen bedraagt en maximaal twee derde van de totale financiering die de financier verstrekt. De BL kan zelfstandig worden ingepast door de voor BL geaccrediteerde financiers. Bij een verliesdeclaratie van de financier toetst RVO of bij het inpassen van de borgstelling aan alle voorwaarden is voldaan.

De BL-C is een corona-faciliteit die sinds 18 maart 2020 is opgenomen in de BL-subsidiemodule. Financiers kunnen hierdoor krediet verstrekken aan (in de kern gezonde) mkb-ondernemingen in de land- en tuinbouwsector en ook aan bedrijven in de visserij- en aquacultuursector die zijn getroffen door corona. Bij de BL-C staat de overheid borg voor 70 procent van het gehele krediet dat de financier verstrekt.

De BL-subsidiemodule loopt tot en met 31 december 2024, de BL-C faciliteit loopt vooralsnog tot en met 31 maart 2021.

Titel 3.11: borgstelling MKB-kredieten (‘BMKB’)

Met de BMKB staat de overheid voor een deel borg voor bedrijven die een lening willen afsluiten, maar aan de financier niet genoeg zekerheden kunnen bieden. Sinds 2017 staat de BMKB naast de banken ook open voor non-bancaire financiers na accreditatie bij RVO.

Bij de BMKB staat de overheid voor 90 procent borg voor de helft van het krediet dat de financier verstrekt en voor een maximumbedrag van € 1,5 miljoen per onderneming. Startende en innoverende bedrijven kunnen rekenen op extra gunstige voorwaarden. De BMKB kan zelfstandig worden ingepast door de voor BMKB geaccrediteerde financiers. Bij een verliesdeclaratie van de financier toetst RVO of bij het inpassen van de borgstelling aan alle voorwaarden is voldaan.

De BMKB-subsidiemodule heeft als vervaldatum 1 juli 2022. In 2021/2022 zal de BMKB-subsidiemodule worden geëvalueerd.

De BMKB-C is een corona-faciliteit, die sinds 21 maart 2020 is opgenomen in de BMKB-subsidiemodule. De BMKB-C biedt een hogere borgstelling dan de reguliere BMKB: 90 procent op driekwart van het krediet dat de financier verstrekt. Financiers kunnen hierdoor ruimer krediet verstrekken aan (in de kern gezonde) mkb-ondernemingen die zijn getroffen door corona. De BMKB-C faciliteit loopt zoals aangekondigd tot eind 2021.2

Titel 3.12: garantie gericht op financiering met risicokapitaal voor ondernemers (‘Groeifaciliteit’)

Sinds 2007 biedt de subsidiemodule Groeifaciliteit 50 procent staatsgarantie op achtergestelde leningen van banken of participatiemaatschappijen aan ondernemingen en op aandelenparticipaties in ondernemingen door participatiemaatschappijen. De Groeifaciliteit kan ondernemingen in een groeifase en bij bedrijfsovernames en herstructureringen helpen bij het aantrekken van risicokapitaal. Aangezien de CRR betrekking heeft op kapitaalvereisten aan banken en niet aan participatiemaatschappijen zien de aanpassingen van de Groeifaciliteit met deze wijzigingsregeling alleen op dat deel waarvan de banken gebruik maken. Dit betreft de garantstellingsovereenkomst ten aanzien van niet converteerbare achtergestelde leningen in bijlage 3.12.2 van de RNES.

De werkwijze van de subsidiemodule Groeifaciliteit is dat, als een bank of een participatiemaatschappij de Groeifaciliteit wil toepassen, daarvoor een aanvraag met alle onderliggende bedrijfsinformatie en financieringsdocumentatie ter goedkeuring wordt voorgelegd aan RVO. Dit is een belangrijke waarborg voor de Staat om te kunnen bepalen of een aanvraag past bij het doel en voorwaarden van de subsidiemodule. De aanvraag wordt door een adviseur van RVO getoetst op formele en inhoudelijke aspecten, en vervolgens beoordeeld in een adviescommissie. De leden van de adviescommissie zijn externe onafhankelijke deskundigen.

In de Kamerbrief van 24 april 20203 is aangegeven dat de eerder geplande uitfasering van de Groeifaciliteit per 1 juli 20204 vanwege het uitbreken van de coronacrisis met in ieder geval één jaar werd opgeschort tot 1 juli 2021 (de vervaldatum van de subsidiemodule). In de Kamerbrief van 21 januari 20215 is aangekondigd dat de Groeifaciliteit vanwege de coronacrisis tot 1 juli 2023 verlengd wordt.

Titel 3.13: garantie Ondernemingsfinanciering (‘GO’)

Sinds 2009 biedt de GO subsidiemodule 50 procent staatsgarantie op bancaire leningen vanaf € 1,5 miljoen tot (vooralsnog) maximaal € 150 miljoen per onderneming. Doel van de GO is kredietverlening aan het mkb en (middel)grote bedrijven te stimuleren, die zonder garantie niet, gedeeltelijk of slechts moeizaam tot stand zou komen.

De werkwijze van de GO-subsidiemodule is dat, als een bank bij de financiering van een onderneming de GO-subsidiemodule wil toepassen, de bank daarvoor een aanvraag met alle onderliggende bedrijfsinformatie en kredietdocumentatie ter goedkeuring voorlegt aan RVO. Dit is een belangrijke waarborg voor de Staat om te kunnen bepalen of een aanvraag past bij het doel en voorwaarden van de subsidiemodule. De aanvraag wordt door een adviseur van RVO getoetst op formele en inhoudelijke aspecten, en vervolgens beoordeeld in een adviescommissie. De leden van de adviescommissie zijn externe onafhankelijke deskundigen.

De GO-subsidiemodule heeft als vervaldatum 1 april 2021. De module is in 2020 geëvalueerd door Dialogic. Het onderzoeksrapport is op 28 oktober 2020 met een brief aan de Kamer aangeboden.6 Na overleg met de banken over de aanbevelingen uit het rapport van Dialogic is op 18 januari 2021 de conceptregeling tot verlenging van de GO-subsidiemodule tot 1 juli 2023 aan de Tweede Kamer voorgelegd.7

Titel 3.13b: garantie ondernemingsfinanciering uitbraak coronavirus (‘GO-corona’)

Bedrijven kunnen in liquiditeitsproblemen komen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus en daardoor veroorzaakte bredere economische effecten. De GO-corona subsidiemodule is opengesteld op 29 april 2020. Met de GO-corona wordt een bijdrage geleverd aan het voorkomen van liquiditeitstekorten bij bedrijven, zodat bedrijven met een gezond toekomstperspectief gefinancierd kunnen blijven worden. De bedrijven die worden geraakt door de gevolgen van de uitbraak van het coronavirus en daardoor in liquiditeitsproblemen komen, kunnen tijdelijk gebruik maken van de financieringsmogelijkheden die deze garantstelling geeft.

Ten opzichte van de reguliere GO (50 procent) kent de GO-corona een hogere garantstelling: 90 procent van de lening indien deze is verstrekt aan een mkb-onderneming en 80 procent indien deze is verstrekt aan een grote onderneming. De GO-corona kan benut worden door alle bedrijven, behoudens enkele uitgezonderde sectoren, en is bestemd voor financiering van liquiditeitstekorten van een onderneming door een financier, met een maximale looptijd van zes jaar. Dit helpt deze bedrijven om aan hun dagelijkse betaalverplichtingen te kunnen blijven voldoen.

De GO-corona, die in eerste instantie liep tot 1 januari 2021, is bij separate wijzigingsregeling verlengd tot en met 30 juni 2021 (Stcrt. 2020, 66858).

Titel 3.14: garantstelling gericht op bankgaranties (‘GO-bankgarantie’)

De GO-bankgarantie is een variant op de GO subsidiemodule waarbij de overheid voor 50 procent garant staat voor bankgaranties die worden gesteld namens ondernemers jegens hun klanten of leveranciers. Het betreft onder andere vooruitbetalingsgaranties en uitvoeringsgaranties. Net als bij de GO heeft deze subsidiemodule een vervaldatum van 1 april 2021 en is de conceptregeling tot verlenging van de GO-subsidiemodule tot 1 juli 2023 op 18 januari 2021 aan de Tweede Kamer voorgelegd.8

3. Staatssteunaspecten

Titel 2.5: BL

De BL bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 21 van de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV) (artikel 2.5.9 van de RNES en SA.46023 (2016/X) (Borgstelling MKB-landbouwkredieten). De wijzigingen die nu in deze subsidiemodule worden aangebracht hebben hiervoor geen gevolgen. Wel zal de wijzigingsregeling separaat ter kennisneming aan de Europese Commissie worden toegezonden, conform artikel 11, onder a, van de AGVV.

Titel 3.11: BMKB

De BMKB bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening (artikel 3.11.11 van de RNES). De wijzigingen die nu in deze subsidiemodule worden aangebracht hebben hiervoor geen gevolgen.

Titel 3.12: Groeifaciliteit

De Groeifaciliteit is in 2018 door de Europese Commissie getoetst op mogelijke staatssteun. Geconcludeerd is dat er geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Zie in dit verband de beschikking van 9 juli 2018, C(2018)4266 final, SA.48197 (2018/N). De Groeifaciliteit is een kostendekkende regeling. De door de financiers geclaimde garanties, de uitvoeringskosten en de kapitaallasten worden gedekt uit de aan de Staat betaalde garantieprovisies. De wijzigingen die nu in deze subsidiemodule worden aangebracht hebben hiervoor geen gevolgen.

Titel 3.13 en titel 3.14: GO en GO-bankgarantie

De GO en de GO-bankgarantie zijn in 2018 door de Europese Commissie getoetst op mogelijke staatssteun. Geconcludeerd is dat er geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU. Zie in dit verband de beschikking van 27 maart 2018, C(2018)1674 final, SA.48350 (2017/N). De GO en de GO-bankgarantie zijn kostendekkende regelingen. De door de banken geclaimde garanties, de uitvoeringskosten en de kapitaallasten worden gedekt uit de aan de Staat betaalde garantieprovisies. De wijzigingen die nu in deze subsidiemodule worden aangebracht hebben hiervoor geen gevolgen.

Titel 3.13b: GO-corona

De GO-corona is getoetst op mogelijke staatssteun. Geconcludeerd is dat er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU. Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. Om geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis van deze module is gebruik gemaakt van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) (hierna: tijdelijke kaderregeling). De GO-corona past binnen de voorwaarden van de tijdelijke kaderregeling en is om die reden op 22 april 2020 goedgekeurd door de Europese Commissie (SA.56914 (2020/N)). De verlenging tot en met 30 juni 2021 is door de Europese Commissie goedgekeurd op 11 december 2020 (SA.59925 (2020/N)). De wijzigingen die nu in deze subsidiemodule worden aangebracht hebben hiervoor geen gevolgen.

4. Regeldruk

Deze wijzigingsregeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat de wijzigingsregeling geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

Titel 2.5: BL

Aanpassingen van de subsidiemodule (en de daarbij behorende modelovereenkomst) werken nu al door in bestaande borgstellingsovereenkomsten tussen de Staat en de financiers. Er hoeven derhalve geen nieuwe borgstellingsovereenkomsten te worden aangegaan om onderhavige aanpassingen in het kader van de CRR door te laten werken in de bestaande overeenkomsten. In de uitvoering kan de aanpassing aan de CRR tot extra administratieve lasten leiden voor de financier als deze ervoor kiest bij wanbetaling eerst bij de Staat te claimen onder de borgstellingsovereenkomst, en daarna de zekerheden uit te winnen en een definitieve afrekening aan de Staat voor te leggen. In plaats van één verliesdeclaratie vinden in deze procedure twee verliesdeclaraties plaats: een voorlopige en een definitieve. Dit leidt tot extra administratieve lasten van naar verwachting twee uur per claim (inclusief kennisname). Bij een historisch gemiddelde van vijftien claims per jaar leidt dit bij een uurtarief van € 779 derhalve tot een jaarlijkse extra lastendruk voor de financiers van € 2.310. De financier is echter niet verplicht om twee verliesdeclaraties (een voorlopige en een definitieve) in te dienen. De financier mag er ook voor kiezen eerst de zekerheden uit te winnen en vervolgens direct de definitieve verliesdeclaratie in te dienen. Voor de kredietnemer (de ondernemer) leidt aanpassing aan de CRR niet tot extra lastendruk. De uitwinning van de zekerheden verschilt niet in beide procedures.

Voor 2020 en 2021 is er een corona-faciliteit opgenomen in de BL-subsidiemodule (de BL-C, hierboven reeds toegelicht). Voor deze regeldrukberekening wordt verondersteld dat de BL-C met ingang van 1 januari 2022 komt te vervallen. In 2020 zijn circa 250 BL-C kredieten verstrekt. Aangenomen dat ook in 2021 250 BL-C kredieten worden verstrekt, en dat voor tien procent van de verstrekkingen een claim wordt ingediend, leidt dit bij een uurtarief van € 77 tot een extra lastendruk van € 7.700. Verondersteld dat de garantieclaims verspreid over de komende vijf jaar worden ingediend, bedraagt de jaarlijkse extra lastendruk in de periode van 2021 tot en met 2025 € 1.540.

Titel 3.11: BMKB

Aanpassingen van de subsidiemodule (en de daarbij behorende modelovereenkomsten) werken nu al door in bestaande borgstellingsovereenkomsten tussen de Staat en de financiers. Er hoeven derhalve geen nieuwe borgstellingsovereenkomsten te worden aangegaan om onderhavige aanpassingen in het kader van de CRR door te laten werken in de bestaande overeenkomsten. In de uitvoering kan de aanpassing aan de CRR tot extra administratieve lasten leiden voor de bank als deze ervoor kiest bij wanbetaling eerst bij de Staat te claimen onder de borgstellingsovereenkomst, en daarna de zekerheden uit te winnen en een definitieve afrekening aan de Staat voor te leggen. In plaats van één verliesdeclaratie vinden in deze procedure twee verliesdeclaraties plaats: een voorlopige en een definitieve. Dit leidt tot extra administratieve lasten van naar verwachting twee uur per claim (inclusief kennisname). Bij een historisch gemiddelde van 250 claims per jaar leidt dit bij een uurtarief van € 77 derhalve tot een jaarlijkse extra lastendruk voor de banken van € 38.500. De financier is echter niet verplicht om twee verliesdeclaraties (een voorlopige en een definitieve) in te dienen. De financier mag er ook voor kiezen eerst de zekerheden uit te winnen en vervolgens direct de definitieve verliesdeclaratie in te dienen. Voor de kredietnemer (de ondernemer) leidt aanpassing aan de CRR niet tot extra lastendruk. De uitwinning van de zekerheden verschilt niet in beide procedures.

Voor 2020 en 2021 is er een corona-faciliteit opgenomen in de BMKB-subsidiemodule (BMKB-C, hierboven reeds toegelicht). Voor deze regeldrukberekening wordt verondersteld dat de BMKB-C met ingang van 1 januari 2022 komt te vervallen. In 2020 zijn circa 4.100 BKMB-C kredieten verstrekt. Aangenomen dat ook in 2021 4.100 BMKB-C kredieten worden verstrekt en dat voor tien procent van de verstrekkingen een claim wordt ingediend, leidt dit bij een uurtarief van € 77 tot een extra lastendruk van € 126.280. Verondersteld dat de claims verspreid over de komende vijf jaar worden ingediend, bedraagt de jaarlijkse extra lastendruk voor de BMKB-C kredieten in de periode van 2021 tot en met 2025 € 25.256.

Titel 3.12: Groeifaciliteit
Eenmalige extra lasten

Deze wijzigingsregeling in verband met CRR voorziet erin dat tussen de Staat en de banken geen nieuwe garantstellingsovereenkomst hoeft te worden ondertekend. Wel moeten de banken schriftelijk instemmen met het op de bestaande garantieovereenkomsten van toepassing laten zijn van aanpassingen van de modelovereenkomsten die voortvloeien uit deze wijzigingsregeling. Verondersteld wordt dat dit per geaccrediteerde bank eenmalig twee uur vergt (inclusief kennisname). Er zijn momenteel vijf geaccrediteerde banken. Bij een uurtarief van € 77 leidt dit derhalve tot een eenmalige extra lastendruk voor de financiers van € 770.

Jaarlijkse extra lasten

In de uitvoering leidt de aanpassing aan de CRR tot extra administratieve lasten voor de bank als deze ervoor kiest bij wanbetaling eerst bij de Staat te claimen onder de garantie, en daarna de zekerheden uit te winnen en een definitieve afrekening aan de Staat voor te leggen. In plaats van één verliesdeclaratie vinden in deze procedure twee verliesdeclaraties plaats: een voorlopige en een definitieve. Dit leidt tot extra administratieve lasten van naar verwachting twee uur bij een voorlopige claim (inclusief kennisname). Bij een historisch gemiddelde van twee verliesdeclaraties per jaar en een uurtarief van € 77 leidt dit tot een jaarlijkse extra lastendruk voor de banken van € 308. De bank is overigens niet verplicht om twee verliesdeclaraties (een voorlopige en een definitieve) in te dienen. De bank mag er ook voor kiezen eerst de zekerheden uit te winnen en vervolgens direct de definitieve verliesdeclaratie in te dienen. In dat geval is er voor de bank geen extra lastendruk ten opzichte van de huidige regeling. Voor de kredietnemer (de ondernemer) leidt aanpassing aan de CRR niet tot extra lastendruk. De uitwinning van de zekerheden verschilt niet in beide procedures.

Titel 3.13: GO
Eenmalige extra lasten

Deze wijzigingsregeling in verband met CRR voorziet erin dat tussen de Staat en de banken geen nieuwe garantstellingsovereenkomst hoeft te worden ondertekend. Wel moet de bank schriftelijk instemmen met het op de bestaande garantieovereenkomsten van toepassing laten zijn van aanpassingen van de modelovereenkomsten die voortvloeien uit deze wijzigingsregeling. Verondersteld wordt dat dit per geaccrediteerde bank eenmalig twee uur vergt (inclusief kennisname). Er zijn momenteel vijftien geaccrediteerde banken. Bij een uurtarief van € 77 leidt dit derhalve tot een eenmalige extra lastendruk voor de financiers van € 2.310.

Jaarlijkse extra lasten

In de uitvoering leidt de aanpassing aan de CRR tot extra administratieve lasten voor de bank als deze ervoor kiest bij wanbetaling eerst bij de Staat te claimen onder de garantie, en daarna de zekerheden uit te winnen en een definitieve afrekening aan de Staat voor te leggen. In plaats van één verliesdeclaratie vinden in deze procedure twee verliesdeclaraties plaats: een voorlopige en een definitieve. Dit leidt tot extra administratieve lasten van naar verwachting twee uur bij een voorlopige claim (inclusief kennisname). Bij een historisch gemiddelde van twee verliesdeclaraties per jaar en een uurtarief van € 77 leidt dit tot een jaarlijkse extra lastendruk voor de banken van € 308. De bank is overigens niet verplicht om twee verliesdeclaraties (een voorlopige en een definitieve) in te dienen. De bank mag er ook voor kiezen eerst de zekerheden uit te winnen en vervolgens direct de definitieve verliesdeclaratie in te dienen. In dat geval is er voor de bank geen extra lastendruk ten opzichte van de huidige regeling. Voor de kredietnemer (de ondernemer) leidt aanpassing aan de CRR niet tot extra lastendruk. De uitwinning van de zekerheden verschilt niet in beide procedures.

Titel 3.13b: GO-corona
Eenmalige extra lasten

Deze wijzigingsregeling in verband met CRR voorziet erin dat tussen de Staat en de banken geen nieuwe garantstellingsovereenkomst hoeft te worden ondertekend. Wel moet de bank schriftelijk instemmen met het op de bestaande garantieovereenkomsten van toepassing laten zijn van aanpassingen van de modelovereenkomsten die voortvloeien uit deze wijzigingsregeling. Verondersteld wordt dat dit per geaccrediteerde bank eenmalig twee uur vergt (inclusief kennisname). Er zijn momenteel vijftien geaccrediteerde banken. Bij een uurtarief van € 77 leidt dit derhalve tot een eenmalige extra lastendruk voor de financiers van € 2.310.

Jaarlijkse extra lasten

In de uitvoering leidt de aanpassing aan de CRR tot extra administratieve lasten voor de bank als deze ervoor kiest bij wanbetaling eerst bij de Staat te claimen onder de garantie, en daarna de zekerheden uit te winnen en een definitieve afrekening aan de Staat voor te leggen. In plaats van één verliesdeclaratie vinden in deze procedure twee verliesdeclaraties plaats: een voorlopige en een definitieve. Dit leidt tot extra administratieve lasten van naar verwachting twee uur bij een voorlopige claim (inclusief kennisname). In 2020 zijn circa zeventig GO-C kredieten verstrekt. Aangenomen dat ook in 2021 zeventig GO-C kredieten verstrekt worden en dat voor tien procent van de verstrekkingen een claim wordt ingediend, leidt dit bij een uurtarief van € 77 tot een extra lastendruk van € 2.156. Verondersteld dat de claims verspreid over de komende vijf jaar worden ingediend, bedraagt de jaarlijkse extra lastendruk in de periode van 2021 tot en met 2025 € 431. De bank is overigens niet verplicht om twee verliesdeclaraties (een voorlopige en een definitieve) in te dienen. De bank mag er ook voor kiezen eerst de zekerheden uit te winnen en vervolgens direct de definitieve verliesdeclaratie in te dienen. In dat geval is er voor de bank geen extra lastendruk ten opzichte van de huidige regeling. Voor de kredietnemer (de ondernemer) leidt aanpassing aan de CRR niet tot extra lastendruk. De uitwinning van de zekerheden verschilt niet in beide procedures.

Titel 3.14: GO-bankgarantie

Deze wijzigingsregeling in verband met CRR voorziet erin dat tussen de Staat en de banken geen nieuwe garantstellingsovereenkomst hoeft te worden ondertekend. Wel moet de bank schriftelijk instemmen met het op de bestaande garantieovereenkomsten van toepassing laten zijn van aanpassingen van de modelovereenkomsten die voortvloeien uit deze wijzigingsregeling. Verondersteld wordt dat dit per geaccrediteerde bank eenmalig twee uur vergt (inclusief kennisname). Er zijn momenteel 15 geaccrediteerde banken. Bij een uurtarief van € 77 leidt dit derhalve tot een eenmalige extra lastendruk voor de financiers van € 2.310.

Het bij titel 3.13 genoemde gemiddelde van twee verliesdeclaraties per jaar betreft GO en GO-bankgaranties samen.

Totale extra lastendruk ten gevolge van deze wijzigingsregeling

De totale extra lastendruk als gevolg van deze wijzigingsregeling voor alle subsidiemodules tezamen, is als volgt:

Eenmalig 2021

Groeifaciliteit

770

GO

2.310

GO-BG

2.310

GO-C

2.310

   

-----------

Totaal eenmalig

7.700

Jaarlijks vanaf 202110

BL

2.310

BMKB

38.500

Groeifaciliteit

308

GO (incl. GO-BG)

308

   

-----------

Totaal jaarlijks

41.426

Coronamodules, jaarlijks in periode 2021-202511

BL-C

1.540

BMKB-C

25.256

GO-C

431

   

------------

Totaal jaarlijks 2021-2025

27.227

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdelen A, B, C, D, E, onder 5, F, onder 5, G, onder 5, H, onder 5, I, onder 6, onderdelen a en c, J, onder 6, onderdelen a en c, K, onder 6, onderdelen a en c, en L, onder 5, onder a en c (artikelen 3.12.4, derde lid, 3.13.12a, 3.13b.12a en 3.14.12a van de RNES en artikel 29, achtste lid (nieuw), van bijlage 2.5.1, artikel 24, negende lid (nieuw), van bijlage 3.11.1, artikel 24, tiende lid (nieuw), van bijlage 3.11.2, artikel 24, achtste lid (nieuw), van bijlage 3.11.3, artikel 12, opschrift en vierde en vijfde lid, van bijlage 3.12.2, artikel 13, opschrift en vijfde en zesde lid, van bijlage 3.13.1, artikel 13, opschrift en vijfde, zesde en zevende lid, van bijlage 3.13b.1, en artikel 16, opschrift en vierde en vijfde lid, van bijlage 3.14.1)

Het is van belang dat de in deze regeling opgenomen wijzigingen van de modelovereenkomsten ook doorwerken in de reeds bestaande borg- en garantstellingsovereenkomsten. Voor de borgstellingsovereenkomsten (BMKB en BL) is dit reeds geregeld. Artikel 29, eerste lid, van bijlage 2.5.1 (modelovereenkomst BL) en artikel 24, eerste lid, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 (modelovereenkomsten BMKB) bepaalt namelijk dat wijzigingen van titel 2.5 respectievelijk titel 3.11 van de RNES (waaronder ook de modelovereenkomsten, die een bijlage zijn bij die titels), tegelijkertijd leiden tot een gelijke wijziging van de overeenkomst. Deze wijzigingen hebben (in beginsel) uit oogpunt van rechtszekerheid geen gevolgen ten aanzien van borgstellingskredieten die reeds verstrekt zijn of worden uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding van de wijziging (artikel 29, zevende lid, van bijlage 2.5.1, artikel 24, zevende lid, van bijlagen 3.11.1 en 3.11.3 en artikel 24, achtste lid, van bijlage 3.11.2).

In de garantstellingsovereenkomsten (Groeifaciliteit, GO, GO-corona en GO-bankgarantie) ontbrak een dergelijke bepaling echter. De wijzigingen in de modelovereenkomsten werken daarmee niet zonder meer door in reeds bestaande garantstellingsovereenkomsten. Het is in het belang van de banken dat ook deze bestaande garantstellingsovereenkomsten zo snel mogelijk in lijn worden gebracht met de vereisten van de CRR. Daarom is met deze wijzigingsregeling in de artikelen 3.12.14, derde lid, 3.13.12a, 3.13b.12a, onderdeel a, en 3.14.12a van de RNES opgenomen dat de wijzigingen van de modelovereenkomsten met instemming van de financier ook van toepassing zijn op garantstellingsovereenkomsten die reeds afgesloten zijn voor de inwerkingtreding van onderhavige regeling. De wijzigingen zijn, uit het oogpunt van rechtszekerheid, in beginsel niet van toepassing op risicokapitaal of leningen die voor de inwerkingtreding van deze regeling onder de garantstellingsovereenkomsten zijn gebracht. Om te borgen dat in toekomstige gevallen wijzigingen van de modelovereenkomsten automatisch doorwerken in de overeenkomsten, is nu in artikel 12, vierde en vijfde lid, van bijlage 3.12.2, artikel 13, vijfde en zesde lid, van bijlagen 3.13.1 en 3.13b.1 en artikel 16, vierde en vijfde lid, van bijlage 3.14.1 eenzelfde soort bepaling opgenomen als al is opgenomen in de borgstellingsovereenkomsten (hierboven reeds toegelicht).

Vanwege de uitzonderlijke crisissituatie waarop de coronakredieten zien is het in dit specifieke geval gerechtvaardigd dat de aanpassingen die met deze regeling worden doorgevoerd in de modelovereenkomsten, ook van toepassing zijn op de reeds afgegeven borgstellingen en garanties voor coronakredieten. Dit betreft de specifieke coronakredieten onder de BMKB en BL en de kredieten onder de GO-corona. Hiermee wordt in feite terugwerkende kracht gegeven aan de wijzigingen van de modelovereenkomsten, specifiek voor de garanties en borgstellingen afgegeven voor coronakredieten. Deze terugwerkende kracht is in het belang van zowel de financier als de onderneming die de kredieten van de financier betrekt. Door de onzekerheden die samenhangen met de uitzonderlijke crisissituatie heeft de minister extra maatregelen getroffen om liquiditeit te bieden aan de getroffen ondernemingen. Deze maatregelen zijn afhankelijk van de bereidheid van banken om de benodigde kredieten te verstrekken. Relevant voor deze financiers is dat hun eigen balans qua risicoweging niet te zwaar belast moet worden in deze onzekere tijden waardoor ze meer financiële buffers moeten aanhouden. Door deze aanpassingen is het voor financiers duidelijk dat de risicoweging die ze moeten toepassen overeenkomstig de CRR tot uitkomst heeft dat zij voldoende zekerheid hebben dat door de Staat afgegeven garanties de risicoweging voldoende positief beïnvloeden. De financiers kunnen in deze crisis hierdoor meer gegarandeerde kredieten verstrekken zonder dat daar tegenover buffers moeten worden aangehouden. Daarmee worden zowel de financiers geholpen als de kredietnemers die meer en sneller krediet van de financiers kunnen krijgen.

Gelet hierop is in artikel 29, achtste lid (nieuw), van bijlage 2.5.1, artikel 24, negende lid (nieuw), van bijlage 3.11.1, artikel 24, tiende lid (nieuw), van bijlage 3.11.2 en artikel 24, achtste lid (nieuw), van bijlage 3.11.3, specifiek voor coronakredieten een uitzondering gemaakt op de hoofdregel dat de wijzigingen geen effect hebben op lopende borgstellingskredieten. De uitzondering geldt niet voor de wijzigingen van artikel 3 van die bijlagen, omdat deze wijzigingen betrekking hebben op de verhouding tussen de financier en de mkb-onderneming en zien op de voorwaarden aan de kredietovereenkomst voor het verlenen van de borgstelling, en zich dus niet lenen voor terugwerkende kracht. Voor garanties verstrekt voor kredieten onder de GO-corona, is in artikel 3.13b.12a, onderdeel b, een voorziening opgenomen. Met het nieuwe zevende lid van artikel 13 van bijlage 3.13b.1 is deze uitzondering op de hoofdregel eveneens opgenomen in de modelovereenkomst van de GO-corona.

Artikel I, onderdelen E, onder 1, F, onder 1, onderdelen a, subonderdeel 2°, en b, G, onder 1, onderdelen a, subonderdeel 2°, en b, en H, onder 1, onderdelen a, subonderdeel 2°, en b (artikel 3, onderdeel l, van bijlage 2.5.1, artikel 3, eerste lid, onderdeel m, en tweede lid, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3)

In artikel 3, onderdelen h, i en j, van bijlage 2.5.1 (modelovereenkomst BL) en artikel 3, eerste lid, onderdelen j, k, en l, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 (modelovereenkomsten BMKB) is opgenomen dat de financier tegelijk met het verlenen van het borgstellingskrediet een financieringsfaciliteit (in BMKB ook wel een bankfaciliteit genoemd) dient af te sluiten met de onderneming, die ten minste een bepaald percentage bedraagt van het borgstellingskrediet (bij BL 50%, bij BMKB verschilt het percentage per soort mkb-ondernemer en per soort borgstellingskrediet). Deze faciliteit dient een looptijd te hebben die ten minste gelijk is aan de looptijd van het borgstellingskrediet. Artikel 17, eerste lid, onderdeel b, van bijlage 2.5.1 en artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 voorkomt dat de financier het ongedekte deel van het krediet kan terugbrengen, zonder dat dat invloed heeft op de hoogte van de borgstelling door de Staat. Om te voorkomen dat de mkb-ondernemer de omvang van zijn niet door de Staat gedekte krediet zou kunnen terugbrengen, en daardoor ook de borgstelling van de Staat over het wel gedekte krediet zou afnemen buiten de invloed van de financier om (wat in strijd zou zijn met de artikelen 213 en 215 van de CRR), zal de financier in de praktijk in de financieringsdocumentatie regelen dat de financieringsfaciliteit gedurende de looptijd het verplichte percentage van het borgstellingskrediet blijft bedragen, bijvoorbeeld door op te nemen dat vervroegde aflossing van de financieringsfaciliteit door de leningnemer niet mogelijk is of slechts pro rata over het gedekte en ongedekte deel. Om te borgen dat een dergelijke bepaling altijd wordt opgenomen, is in artikel 3, onderdeel l, van bijlage 2.5.1 en artikel 3, eerste lid, onderdeel m, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 nu expliciet opgenomen dat de financier een dergelijke bepaling moet opnemen in de kredietovereenkomst voor de financieringsfaciliteit. Mocht ondanks deze bepaling bij verzoek aan de Staat tot betaling toch blijken dat de financieringsfaciliteit minder bedraagt dan het op grond van artikel 3, onderdeel i, van bijlage 2.5.1 en artikel 3, eerste lid, onderdeel k, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 van toepassing zijnde percentage van het bedrijfsborgstellingskrediet, dan zullen, ten behoeve van de betaling door de Staat, de bedragen van de financieringsfaciliteit en het borgstellingskrediet zodanig worden gecorrigeerd dat deze bedragen wel voldoen aan de voorgeschreven verhouding. Aangezien het binnen de invloedsfeer van de bank ligt om, overeenkomstig de bepaling in de kredietovereenkomst met de mkb-ondernemer, de aflossingen toe te rekenen aan het gedekte en ongedekte deel van de lening, is dit conform de CRR. Deze correctie van de verliesdeclaratie kan overigens twee kanten op werken: of er is teveel afgelost op het gegarandeerde deel of er is teveel afgelost op het niet-gegarandeerde deel. De correctie is dan in de eerste situatie ten gunste van de financier en in de tweede situatie ten gunste van de Staat.

Artikel I, onderdelen E, onder 2, F, onder 2, G, onder 2, en H, onder 2 (artikel 16, eerste en tweede lid (nieuw), van bijlage 2.5.1 en artikel 11, eerste en tweede lid (nieuw), van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3)

In artikel 16, eerste lid, van bijlage 2.5.1 (modelovereenkomst BL) en artikel 11, eerste lid, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 (modelovereenkomsten BMKB) was opgenomen dat de financier zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning of, indien dit eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het krediet, een verzoek dient te doen om betaling uit hoofde van de borgstellingsovereenkomst. Het verzoek moest in ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het krediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van het faillissement, ingediend worden. De gebruikte formulering leek er op te duiden dat de financier eerst aanvang moet maken met uitwinning, alvorens de Staat te kunnen aanspreken op grond van de borgstelling (door het indienen van een verzoek tot betaling en debitering van de rekening courant, overeenkomstig artikel 18 van bijlage 2.5.1 en artikel 13 van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3). Om te voldoen aan de voorwaarden van artikel 213 en 215 van de CRR is echter noodzakelijk dat de financier direct een beroep kan doen op de borgstelling zodra er sprake is van wanbetaling, zonder dat eerst over gegaan moet worden op uitwinning. Daarom is het eerste lid van artikel 16 respectievelijk artikel 11 zo aangepast dat verduidelijkt is dat de financier zodra sprake is van een wanbetaling onder de kredietovereenkomst, een verzoek kan indienen bij de Staat tot betaling uit hoofde van de borgstellingsovereenkomst. Er hoeft dus niet eerst een aanvang te worden gemaakt met uitwinning alvorens de Staat kan worden aangesproken. De financier heeft uiteraard wel de mogelijkheid om eerst tot uitwinning over te gaan voordat hij een verzoek bij de Staat indient tot betaling, zolang hij het verzoek maar indient binnen negen maanden na de datum waartegen het krediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na datum van faillissement.

De financier is overeenkomstig artikel 19 van bijlage 2.5.1 en artikel 14 van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 wel gehouden om gedurende vijf jaar nadat de financier uit hoofde van het borgstellingskrediet door de Staat is betaald, pogingen in het werk te stellen om namens de Staat het door de Staat betaalde bedrag terug te vorderen, die de financier in het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen rekening en risico door de financier zou zijn verstrekt. Daarbij geeft de Staat aan de financier een volmacht tot invordering bij de kredietnemer van de door deze aan de Staat verschuldigde bedragen. Daarnaast is in artikel 21 van bijlage 2.5.1 en artikel 16 van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 opgenomen dat de financier vanaf het moment van de indiening van het betalingsverzoek ontvangen opbrengsten die in mindering komen op het borgstellingskrediet, binnen twee maanden na ontvangst aan de Staat moet betalen.

In het nieuwe tweede lid van artikel 16 van bijlage 2.5.1 en artikel 11 van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 is opgenomen wanneer er sprake is van wanbetaling. Hierbij is aansluiting gezocht bij artikel 178 van de CRR, conform de subsidiemodule Garantie Klein Krediet Corona, opgenomen in titel 3.25 van de RNES. Van wanbetaling is sprake als de mkb-ondernemer een achterstand heeft van meer dan negentig kalenderdagen in de betaling van een verplichting onder het krediet.

Artikel I, onderdelen E, onder 3, F, onder 3, G, onder 3, en H, onder 3 (artikel 18, derde lid, onderdeel a, van bijlage 2.5.1 en artikel 13, derde lid, onderdeel a, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3)

In artikel 18, derde lid, onderdeel a, van bijlage 2.5.1 (modelovereenkomst BL) en artikel 13, derde lid, onderdeel a, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 (modelovereenkomsten BMKB) is opgenomen dat de Staat niet verplicht is tot betaling van de borgstelling indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 25 respectievelijk artikel 20, eerste lid, van de genoemde overeenkomsten. In deze artikelen is een medewerkingsverplichting opgenomen voor de financier (en in voorkomend geval de bank-gelieerde of kredietverstrekker-gelieerde) en de mkb-ondernemer om mee te werken aan controle van de borgstellingskredieten, bijvoorbeeld door het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden. Hoewel artikel 3, onderdeel f, van bijlage 2.5.1 en artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 bepaalt dat de financier in de kredietovereenkomst met de mkb-ondernemer de ondernemer moet verplichten om mee te werken aan het uitoefenen door de Staat van deze controlebevoegdheden, is niet uitgesloten dat een ondernemer desondanks niet meewerkt aan een dergelijk verzoek van de Staat. Dit ligt buiten de invloedsfeer van de financier. Niet-betaling van de borgstelling omdat de ondernemer feitelijk niet meewerkt aan het verzoek, is niet in lijn met artikel 213, eerste lid, onderdeel c, onder iii, van de CRR. Daarom wordt artikel 18, derde lid, onderdeel a, van bijlage 2.5.1 en artikel 13, derde lid, onderdeel a, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 zodanig aangepast dat er niet uitbetaald wordt als de financier (en in voorkomend geval de bank-gelieerde of kredietverstrekker-gelieerde, waarvan het handelen binnen de invloedsfeer van de financier ligt en die bovendien de borgstellingsovereenkomst mede ondertekent) niet meewerkt aan een verzoek als bedoeld in artikel 25 onderscheidenlijk artikel 20, eerste lid, van de bedoelde overeenkomsten. Daarmee ligt de grond voor de Staat om niet tot betaling over te gaan niet meer deels buiten de controle van de financier.

Artikel I, onderdelen F, onder 1, onderdeel a, subonderdeel 1°, G, onder 1, onderdeel a, subonderdeel 1°, en H, onder 1, onderdeel a, subonderdeel 1° (artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3)

Bij de BMKB is er sprake van staatssteun, die gerechtvaardigd wordt door de de-minimisverordening. Om er voor te zorgen dat gegarandeerd kan worden dat geen steun terecht komt bij activiteiten die niet onder de de-minimisverordening vallen, is in artikel 3 van bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 onder meer opgenomen dat de borgstelling alleen verleend wordt indien het krediet niet bestemd is of gebruikt wordt voor activiteiten die direct verband houden met: 1. de omvang van de uitvoer naar andere lidstaten van de Europese Unie of derde landen; 2. het oprichten en exploiteren van een distributienet ten behoeve van de uitvoer, of 3. andere lopende uitgaven direct verband houdend met activiteiten op het gebied van uitvoer. Het gaat erom dat de financier zich er ex ante van vergewist dat het krediet niet specifiek is verstrekt of gebruikt wordt ten behoeve van dergelijke exportactiviteiten van bedrijven. Daartoe zal de financier in de kredietovereenkomst een bepaling moeten opnemen. In artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van de betreffende bijlagen is dit nu verduidelijkt. Tegelijkertijd is de financier niet verplicht actief ex post te toetsen of de kredietnemer zich feitelijk gehouden heeft aan de contractuele verplichting, voordat de garantie door de financier kan worden ingeroepen. Het gedrag van de kredietnemer ligt namelijk in grote mate buiten de invloedssfeer van de financier.

Artikel I, onderdelen I, onder 1, J, onder 1, en K, onder 1 (artikel 5, vijfde lid, van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1)

In artikel 5, vijfde lid, van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1 (modelovereenkomsten bij de Groeifaciliteit, GO en GO-corona) was opgenomen dat de financier er voor in moet staan dat aandeelhouders, hoofdelijk aansprakelijke vennoten, bestuurders en beheerders van de financier en andere zijdens de financier betrokkenen alleen medewerking verlenen aan verstrekking van risicokapitaal en krediet door een ander dan de financier aan de mkb-onderneming, indien een redelijk handelend en redelijk bekwaam beheerder deze verstrekkingen zou hebben gedaan in het kader van een actief en winstgericht beleid. Indien niet aan de voorwaarden van de overeenkomst voldaan wordt, kan de Staat op grond van artikel 12 van bijlage 3.12.2 onderscheidenlijk artikel 13 van bijlagen 3.13.1 en 3.13b.1 de garantie opzeggen. Het feitelijk handelen van de hiervoor genoemde partijen valt echter niet binnen de directe controle van de financier en de bepaling is daarmee niet in overeenstemming met artikel 213, eerste lid, onderdeel c, van de CRR. Daarnaast was de bepaling niet goed toe te passen voor banken, omdat deze niet op een dergelijke wijze zeggenschap hebben over (bijvoorbeeld) hun aandeelhouders. Daarom is dit artikel aangepast. In plaats van de bovengenoemde bepaling is nu een verplichting voor de financier opgenomen om, voor zover dat binnen zijn beïnvloedingsmogelijkheden ligt, alleen medewerking te verlenen aan aanvullende of nieuwe kredietverlening door een derde aan de mkb-onderneming, indien de medewerking naar de maatstaven van wat een vergelijkbare financier of beheerder zou doen past binnen een actief en winstgericht beleid. In essentie moet deze aanvullende of nieuwe kredietverlening naar verwachting bijdragen aan een positieve ontwikkeling van de mkb-onderneming en/of het rendement van de financier. Deze verplichting is een inspanningsverplichting, omdat van een financier niet verwacht kan worden dat hij een permanent en actief toezicht houdt op alle transacties die de onderneming, de aandeelhouders van de onderneming of het bestuur van de onderneming aangaan. Pas als de financier actief voorafgaand wordt geïnformeerd of benaderd met een verzoek om medewerking te verlenen aan een dergelijke kredietverlening, is deze verplichting aan de orde. Ook is de verplichting beperkt tot kredietverlening door een derde partij. Voor wat betreft risicokapitaal gaat dat de beïnvloedingsmacht van de financier sowieso te buiten.

Artikel I, onderdelen I, onder 2, 4 en 5, J, onder 2, 4 en 5, K, onder 2, 4 en 5, en L, onder 1, 3 en 4 (artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel g, en elfde lid, van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1, artikel 11, tweede en derde lid, en 11a van bijlage 3.12.2, artikel 12, tweede en derde lid, en 12a van bijlagen 3.13.1 en 3.13b.1 en artikelen 12, eerste lid, aanhef en onderdeel f, en achtste lid, 15, derde lid, en 15a van bijlage 3.14.1)

In artikel 8, eerste lid, van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1 (modelovereenkomsten Groeifaciliteit, GO en GO-corona) en artikel 12, eerste lid, van bijlage 3.14.1 (modelovereenkomst GO-bankgarantie) is opgenomen in welke gevallen de garantstelling kan worden ingeroepen. Hieraan wordt nu een nieuw onderdeel g onderscheidenlijk onderdeel f toegevoegd, waarmee de financier, overeenkomstig de artikelen 213 en 215 CRR, een beroep kan doen op de borgstelling zodra er sprake is van wanbetaling. In artikel 8, elfde lid, van de bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1 en artikel 12, achtste lid, van bijlage 3.14.1 is eveneens opgenomen wat verstaan wordt onder wanbetaling (overeenkomstig de reeds toegelichte wijzigingen van de modelovereenkomsten van BL en BMKB). Daarnaast wordt de aanhef van het artikel aangepast, zodat het kunnen doen van een beroep op de garantie niet afhankelijk is van daadwerkelijk gerealiseerde verliezen (wat niet in overeenstemming is met de artikelen 213, eerste lid, onderdeel c, onder iii, en 215, eerste lid, onderdeel a, van de CRR). Opgenomen is nu dat de financier de garantie direct kan inroepen als een van de genoemde gevallen zich voordoet en hij verwacht verlies te lijden onder de gegarandeerde lening onderscheidenlijk de gegarandeerde bankgarantie, dus ook zonder dat eerst overgegaan is op uitwinning. Omdat het inroepen van de garantie niet meer afhankelijk is van daadwerkelijk gerealiseerd verlies maar van verwacht verlies, kan het zijn dat na de uitkering door de Staat overeenkomstig artikel 9, tweede lid, van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1 en artikel 13, tweede lid, van bijlage 3.14.1 door de mkb-ondernemer nog aflossingen worden gedaan onder de gegarandeerde lening of de gegarandeerde bankgarantie, of de financier nog andere opbrengsten ontvangt die toekomen aan de gegarandeerde lening of de gegarandeerde bankgarantie (zoals bijvoorbeeld opbrengsten uit de uitwinning van zekerheden). Daarom is aan artikel 11 van bijlage 3.12.2, artikel 12 van bijlagen 3.13.1 en 3.13b.1 en artikel 15 van bijlage 3.14.1 toegevoegd dat in dat geval de financier een deel van die opbrengsten, naar rato van het garantiepercentage, dient uit te betalen aan de Staat. Daarnaast is in de modelovereenkomsten een nieuw artikel toegevoegd, om te borgen dat een financier, ook wanneer de financier de garantstelling al bij verwacht verlies inroept, de (eventueel) ten behoeve van de financier verstrekte zekerheden altijd uitwint. Het nieuwe artikel 11a van bijlage 3.12.2, 12a van bijlagen 3.13.1 en 3.13b.1 en 15a van bijlage 3.14.1 verplicht de financiers dan ook om, indien nog niet alle zekerheden zijn uitgewonnen op het moment dat de Staat een uitkering doet, de zekerheden binnen vijf jaar na de uitkering uit te winnen (eerste lid). De financier brengt ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning (tweede lid). Binnen drie maanden nadat alle ten behoeve van de gegarandeerde lening gevestigde zekerheden zijn uitgewonnen, dient de financier een definitieve afrekening ter goedkeuring aan de minister voor te leggen (vierde lid).

De financier heeft uiteraard wel de mogelijkheid om eerst tot uitwinning over te gaan alvorens hij een verzoek bij de Staat indient tot betaling, zolang hij het verzoek maar indient binnen zes maanden nadat de in artikel 8 van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b1 en artikel 12 van bijlage 3.14.1 bedoelde situatie zich heeft voorgedaan (artikel 9, eerste lid, van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b1 en artikel 13, eerste lid, van bijlage 3.14.1).

Artikel I, onderdelen I, onder 3, J, onder 3, K, onder 3, L, onder 2 (artikel 9 van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1 en artikel 13, tweede lid, van bijlage 3.14.1)

Met onderdeel a van onderdelen I, onder 3, J, onder 3, en K, onder 3, wordt een foutieve verwijzing in artikel 9, eerste lid, van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1 (modelovereenkomsten Groeifaciliteit, GO en GO-corona) gecorrigeerd.

Met onderdeel b van onderdelen I, onder 3, J, onder 3, en K, onder 3, en met onderdeel L, onder 3, wordt in het tweede lid van artikel 9 van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1 en artikel 13 van bijlage 3.14.1 (modelovereenkomst GO-bankgarantie) verduidelijkt dat er geen sprake is van een subjectieve beoordeling door de Staat van het beroep door de financier op de garantie – wat niet in overeenstemming zou zijn met artikel 213, eerste lid, onderdeel d, van de CRR – maar dat aan de hand van objectieve maatstaven, gebaseerd op het geldende garantiepercentage en gemaakte afspraken inzake de zekerhedenverdeling, wordt beoordeeld of sprake is van een verlies als bedoeld in artikel 8 van bijlagen 3.12.2, 3.13.1 en 3.13b.1 en artikel 12 van bijlage 3.14.1.

Artikel I, onderdelen I, onder 6, onderdeel b, J, onder 6, K, onder 6, onderdeel b, en L, onder 5, onderdeel b (artikel 12, derde lid, van bijlage 3.12.2, artikel 13, derde lid, van bijlagen 3.13.1 en 3.13b.1 en artikel 16, derde lid, van bijlage 3.14.1)

De Staat is op grond van artikel 12, eerste lid, onderdeel b, van bijlage 3.12.2 (modelovereenkomst Groeifaciliteit), artikel 13, eerste lid, onderdeel b, van bijlagen 3.13.1 en 3.13b.1 (modelovereenkomsten GO en GO-corona) en artikel 16, eerste lid, onderdeel b, van bijlage 3.14.1 (modelovereenkomst GO-bankgarantie) gerechtigd om de overeenkomst op te zeggen in geval het faillissement van de financier is aangevraagd. Hierop heeft de bank zelf geen invloed. Indien een dergelijke opzegging gevolgen zou hebben voor de reeds afgegeven garanties, zou dit niet in overeenstemming zijn met artikel 213, eerste lid, onderdeel c, onder i, van de CRR. Daarom is met dit onderdeel in het derde lid van artikel 12 van bijlage 3.12.2, artikel 13 van bijlagen 3.13.1 en 3.13b.1 en artikel 16 van bijlage 3.14.1 opgenomen dat een opzegging in verband met (een verzoek tot) faillietverklaring geen gevolgen heeft voor de verplichtingen van de Staat ten aanzien van verstrekkingen van leningen die voor het tijdstip van de opzegging onder de garantstelling zijn gebracht.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit is gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Verordening (EU) Nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, 176).

X Noot
2

Kamerstukken II 2019/20, 35 420, nr. 193.

X Noot
3

Kamerstukken II 2019/20, 35 420, nr. 29.

X Noot
4

Kamerstukken II 2017/18, 28 165, nr. 281.

X Noot
6

Kamerstukken II 2020/21, 35 420, nr. 154.

X Noot
7

Kamerstukken II 2020/21, 35 420, nr. 211.

X Noot
8

Ibid.

X Noot
9

Aangezien de salarissen in de bancaire sector blijkens recente cijfers circa 30% boven het gemiddelde liggen is in de berekening gekozen voor een uurtarief van € 77.

X Noot
10

Indien alle banken er iedere keer voor kiezen eerst een voorlopige en later een definitieve verliesdeclaratie in te dienen.

X Noot
11

Idem.

Naar boven