TOELICHTING
I. Algemeen
Met deze wijzigingsregeling wordt de derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor
behoud van werkgelegenheid (hierna: NOW 3) op drie punten gewijzigd. In de toelichting
wordt allereerst aandacht besteed aan de wijziging rondom intrekkingen. Vervolgens
wordt ingegaan op een aanpassing in de bepaling over de overeenkomst over werkbehoud.
Daarna volgt de toelichting op de aanpassing van de percentages van de vierde tranche
van de NOW. De toelichting sluit af met een korte regeldrukparagraaf.
1. Verzoeken tot intrekking van verleningsbeschikkingen
Een verzoek tot intrekking van een verleningsbeschikking kan tot gevolg hebben dat
de werkgever de omzetperiode van het opvolgend subsidietijdvak zelf mag kiezen. Dit
was tot nu toe steeds het geval als het intrekkingsverzoek werd gedaan voordat de
subsidie van het opvolgende tijdvak werd aangevraagd. Die mogelijkheid wordt nu voor
intrekkingsverzoeken voor de verleningsbeschikking van de derde en vierde tranche
in tijd beperkt. Zie verdere toelichting in het artikelsgewijze deel van deze toelichting.
Na de publicatie van het register met aanvragen voor de Eerste tijdelijke noodmaatregel
overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (hierna: NOW1) afgelopen zomer, ontving
UWV vele verzoeken tot intrekking van de eerdere subsidieaanvraag. Het aantal intrekkingsverzoeken
nam opnieuw toe rond de opening van het aanvraagloket van de vaststelling NOW1. De
afhandeling van deze verzoeken is erg arbeidsintensief en ze brengen de continuïteit
van de NOW in gevaar. Daarom worden intrekkingsverzoeken die worden ingediend op een
tijdstip dat zij niet meer tot gevolg hebben dat de omzetperiode van het opvolgende
subsidietijdvak zelf mag worden gekozen, door UWV afgewezen. In dit geval bestaat
voor de werkgever uiteraard wel de mogelijkheid om ofwel te verzoeken om de subsidie
op nihil vast te stellen, ofwel in het geheel geen verzoek tot vaststelling te doen.
Ook dan wordt de subsidie op nihil vastgesteld. Een vaststelling op nihil leidt tot
terugvordering van het verstrekte voorschot. Verzoekt de werkgever om vaststelling
op nihil, dan hoeft hij ook geen accountants- of derdenverklaring bij te voegen, als
dat verplicht zou zijn vanwege de hoogte van het voorschot of het subsidiebedrag.
2. Aanpassing in het vereiste van een overeenkomst over werkbehoud
Indien een werkgever een NOW-aanvraag doet op het niveau van de werkmaatschappij,
is in de regeling onder andere als voorwaarde opgenomen dat, indien de werkgever 20
of meer werknemers heeft, er een overeenkomst over werkbehoud moet worden gesloten
met de belanghebbende verenigingen van werknemers. Bij het ontbreken van zo een overeenkomst
wordt bij de vaststelling de subsidie op nihil gesteld en wordt het voorschot teruggevorderd.
De accountant toetst deze voorwaarde bij zijn onderzoek.
Gedachte achter deze subsidievoorwaarde is dat door betrokkenheid van de vakbonden
de uitzondering om op werkmaatschappijniveau NOW aan te vragen alleen wordt gebruikt
indien dat echt noodzakelijk is en dat door de overeenkomst er geen werkgelegenheid
verloren gaat. Naar nu blijkt kan de voorwaarde soms een averechts effect hebben,
namelijk wanneer niet alle belanghebbende vakbonden de overeenkomst van werkbehoud
hebben getekend. Dat leidt namelijk tot nihilstelling van de subsidie, waardoor een
werkgever onvoldoende geld heeft om iedereen te betalen en in dienst te houden.
Het niet tekenen van de overeenkomst door een belanghebbende vakbond kan het gevolg
zijn van een meningsverschil met de werkgever, maar kan ook het gevolg zijn van het
feit dat een vakbond met slechts enkele leden in het bedrijf over het hoofd is gezien
bij het opstellen van de overeenkomst. De accountant constateert vervolgens dat niet
alle bonden de overeenkomst hebben getekend en dat leidt tot nihilstelling van de
subsidie. Dit is ongewenst, omdat hiermee de doelstelling van de NOW in gevaar komt.
Het is echter onverminderd van belang dat door de betrokkenheid van de vakbeweging
geborgd wordt dat de werkgelegenheid waar mogelijk behouden blijft. Daarom is de regeling
zodanig aangepast dat de overeenkomst getekend moet zijn door minimaal één belanghebbende
vertegenwoordiging van werknemers. Zodoende blijven de belangen van werknemers gewaarborgd
en worden onnodige nihilstellingen, met alle mogelijke gevolgen voor de werkgelegenheid
van dien, voorkomen.
De overige vereisten aan de overeenkomst van werkbehoud blijven gelijk. De overeenkomst
is dus vormvrij, om recht te kunnen doen aan de specifieke situatie van ieder bedrijf.
Wel dient de overeenkomst -zoals ook nu al geldt – gedagtekend te zijn en getekend
door de werkgever en één of meer belanghebbenden vakbonden. Of een vakbond belanghebbend
is in de zin van artikel 3, derde lid, van de Wet melding collectief ontslag zal doorgaans
blijken uit de betrokkenheid bij een cao, eerdere meldingen in het kader van de Wet
melding collectief ontslag of ander eerder overleg met de werkgever.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat deze aanpassing niet ziet op de overeenkomst
die met de belanghebbende vakbonden wordt gesloten, of het verzoek om bemiddeling
dat samen met hen wordt gedaan om de verlaging bij collectief ontslag op grond van
artikel 9 van de Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid
te voorkomen. Daar blijft vereist dat het akkoord met alle belanghebbende vakbonden
moet worden gesloten, of met alle belanghebbende vakbonden gezamenlijk een verzoek
om bemiddeling aan de Stichting van de Arbeid moet worden gedaan. Dit in verband met
de grote gevolgen van een collectief ontslag voor werknemers.
3. Aanpassing van de percentages van de vierde tranche NOW
Oorspronkelijk was het doel van de NOW om een langzame afbouw in te zetten van de
noodsteun op het gebied van de loonkosten. Daarbij werd enerzijds het subsidiepercentage
afgebouwd, en anderzijds kregen werkgevers meer en meer de mogelijkheid om hun personeelsbestand
aan te passen aan de nieuwe werkelijkheid, zonder dat dit gevolgen zou hebben voor
de hoogte van de subsidie.
Deze beweging is in het vroege najaar van 2020 ingezet, toen de besmettingscijfers
al enige tijd de goede kant op gingen en de economie na de intelligente lockdown weer
op leek te krabbelen. Inmiddels zijn de besmettingscijfers weer zodanig opgelopen
dat vanaf oktober 2020 een steeds strengere lockdown nodig was. Dit heeft vanzelfsprekend
zijn weerslag op de economie, en daarmee op de behoefte van werkgevers aan ondersteuning
bij het opbrengen van loonkosten.
Het kabinet wil in deze huidige moeilijke fase de werkgelegenheid en bedrijvigheid
blijven ondersteunen en werkenden en ondernemers helpen. Het is belangrijk dat het
gebruik van het steunpakket zoveel als mogelijk blijft mee-ademen met de economie
en op die manier zijn goede werk blijft doen voor de werkenden en bedrijven die dat
nodig hebben. In de Kamerbrief van 9 december 20201 is daarom aangekondigd dat de voorziene afbouw van de noodsteun voor het eerste kwartaal
van 2021 niet zou plaatsvinden. De subsidievoorwaarden die golden van oktober tot
en met december 2020 zouden worden voortgezet in het subsidietijdvak dat loopt van
januari tot en met maart 2021. In vervolg daarop is in de Kamerbrief van 21 januari
2021 aangekondigd dat voor de periode van januari tot en met maart het subsidiepercentage
opgehoogd zal worden tot 85%. Met deze wijzigingsregeling is hier voor de NOW invulling
aan gegeven.
Het vergoedingspercentage wordt verhoogd naar maximaal 85% van de loonsom. Dit is
hoger dan het vergoedingspercentage in de derde tranche. De andere parameters worden
gelijkgetrokken met die van de derde tranche. De vrijstelling van de loonsomdaling
blijft staan op 10% van de loonsom in de referentiemaand. Tot slot blijft ook de omzetdrempel
staan op 20%. In een schema samengevat zijn de nieuwe parameters van de vierde tranche
van de NOW:
|
NOW 3 – derde tranche
|
NOW 3 – vierde tranche
|
Periode
|
Oktober t/m december 2020
|
Januari t/m maart 2021
|
Vergoedingspercentage
|
80%
|
85%
|
Loonsomvrijstelling
|
10%
|
10%
|
Minimaal omzetverlies
|
20%
|
20%
|
Forfaitaire opslag
|
40%
|
40%
|
Maximale vergoeding loon
|
2x dagloon
|
2x dagloon
|
In de toelichting op de NOW 3 is opgenomen dat het vergoedingspercentage en het percentage
loonsomvrijstelling in samenhang moeten worden bezien om het risico op overcompensatie
beperkt te houden. Met de verhoging van het vergoedingspercentage en het gelijk houden
van de loonsomvrijstelling zal het risico op overcompensatie toenemen. Het belang
van het steunen van ondernemingen in deze zware tijd wordt echter – met de eindstreep
van het vaccineren in het vooruitzicht – zwaarder geacht dan mogelijke overcompensatie.
De meerkosten van deze wijziging van de percentages voor de vierde tranche worden
geraamd op € 814 miljoen. Via de Incidentele suppletoire begroting inzake herijking
van het Steun- en herstelpakket is de begrotingsstaat van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid gewijzigd.2 Daarbij is een bedrag van 814 miljoen euro toegevoegd aan de uitgaven van artikel
1 van de begroting (artikel Arbeidsmarkt).
Hoe hoog de daadwerkelijke uitgaven aan de NOW zullen zijn is lastig te voorspellen.
De uitgaven hangen sterk af van het aantal aanvragen van werkgevers en de omvang van
deze aanvragen (op basis van de verwachte loonsom- en omzetdaling).
4. Regeldruk
De wijzigingen uit deze regeling leiden niet tot aanvullende regeldruk voor werkgevers.
De wijzigingen zien op wijziging van al bestaande onderdelen van het aanvraag – en
vaststellingsproces van de NOW.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
II. Artikelsgewijs
Artikelen I en II, en artikel III, onderdeel B
Een werkgever die deel uitmaakt van een groep kan verzoeken om de omzetdaling voor
het vaststellen van de NOW-subsidie op het niveau van de werkmaatschappij wordt bepaald
in plaats van op het niveau van de hele groep. Deze mogelijkheid bestaat voor alle
subsidietijdvakken.3 Deel van de voorwaarden waaraan een werkgever dient te voldoen, is dat hij voorafgaand
aan de aanvraag van de vaststelling een overeenkomst moet zijn aangegaan met de belanghebbende
verenigingen van werknemers, bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet melding collectief
ontslag. Voortaan hoeft hij echter niet meer met alle belanghebbende vakbonden een
overeenkomst te sluiten, maar met ten minste één belanghebbende vakbond. Deze onderdelen
regelen dat. Voor een nadere toelichting op deze wijziging wordt verwezen naar paragraaf
2 van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel III
Onderdeel A
Als een werkgever voor meerdere tranches subsidie aanvraagt, schrijft artikel 4, tweede
en derde lid, NOW3 voor dat de omzetperiodes van de subsidieperiode van de Tweede
tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid en van derde
tot en met vijfde tranche van NOW3, als voor opeenvolgende tranches subsidie wordt
verleend, verplicht op elkaar aan moeten sluiten. Vraagt de werkgever bijvoorbeeld
subsidie voor zowel de tweede als de derde tranche aan, dan sluit de omzetperiode
voor de derde tranche op grond van artikel 4, tweede lid, verplicht aan op die van
de tweede tranche. De werkgever mag de omzetperiode voor de derde tranche dan niet
zelf kiezen.
Dat geldt niet als hij, in dit voorbeeld, verzoekt om de verleningsbeschikking van
de tweede tranche in te trekken, vóórdat hij de subsidie van de derde tranche aanvraagt.
In dat geval mag de werkgever wél zelf kiezen welke omzetperiode wordt gehanteerd
voor de derde tranche. Het intrekkingsverzoek zelf is daarvoor voldoende. Artikel
4, vierde lid, regelde dit. Zoals in het algemeen deel is toegelicht, is het wenselijk
deze mogelijkheid in de tijd te beperken. Het subsidietijdvak van de tweede tranche
en het aanvraagtijdvak voor de derde tranche liggen in het verleden. Een beperking
in tijd voor intrekkingsverzoeken voor de tweede tranche is daarom niet meer aan de
orde. Daarvoor wijzigt dus niets: als het verzoek tot intrekking is gedaan, voordat
de subsidie voor het derde tijdvak is aangevraagd, mag de werkgever zelf de omzetperiode
voor het derde subsidietijdvak kiezen.
Voor het tijdstip waarop intrekkingsverzoeken voor de derde en de vierde tranche uiterlijk
moeten worden gedaan om nog vrij de omzetperiode voor de vierde, respectievelijk de
vijfde tranche te mogen kiezen, geven het nieuwe vijfde en zesde lid een nieuwe regeling.
Het vierde lid heeft daarom voortaan alleen nog betrekking op intrekkingsverzoeken
van de tweede tranche. Het artikellid is daar technisch op aangepast.
Het toegevoegde vijfde lid regelt tot wanneer intrekkingsverzoeken voor de verleningsbeschikking
van de derde tranche ertoe leiden dat de werkgever de omzetperiode voor de vierde
tranche zelf mag kiezen. Het toegevoegde zesde lid regelt tot wanneer intrekkingsverzoeken
voor de verleningsbeschikking van de vierde tranche ertoe leiden dat de werkgever
de omzetperiode voor de vijfde tranche zelf mag kiezen. Deze nieuwe leden worden hierna
apart besproken.
Het toegevoegde vijfde lid; verzoeken tot intrekking van de verleningsbeschikking
voor de derde tranche subsidie
Het subsidietijdvak van de vierde tranche loopt van 1 januari 2021 tot en met 31 maart
2021. Het aanvraagtijdvak voor die tranche loopt van 15 februari 2021 tot en met 14 maart
2021. Als een werkgever voor zowel de derde als de vierde tranche subsidie aanvraagt,
geldt in principe de hoofdregel van artikel 4, derde lid, dat de omzetperiodes van
beide tranches op elkaar aansluiten. Het nieuwe vijfde lid regelt echter, dat dat
niet hoeft als de werkgever voor 15 februari 2021 UWV heeft verzocht de verleningsbeschikking
voor de subsidie van de derde tranche in te trekken. De werkgever moet dat verzoek
dus voor opening van het aanvraagtijdvak voor de vierde tranche hebben gedaan. Doet
hij het verzoek tot intrekking op of na 15 februari 2021, dan geldt alsnog de hoofdregel
van het derde lid dat de omzetperiodes van de derde en de vierde tranche op elkaar
moeten aansluiten.
Het toegevoegde zesde lid; verzoeken tot intrekking van de verleningsbeschikking voor
de vierde tranche subsidie
Het toegevoegde zesde lid regelt tot wanneer intrekkingsverzoeken voor de verleningsbeschikking
van de vierde tranche gevolgen hebben voor de omzetperiode van de vijfde tranche.
Ook hier geldt weer de hoofdregel dat de omzetperiodes van de vierde en de vijfde
tranche op elkaar aansluiten. Dat hoeft niet als de werkgever tijdig verzoekt om intrekking
van de verleningsbeschikking van de vierde tranche; in dat geval mag hij de omzetperiode
van de vijfde tranche zelf kiezen. Tijdig is in dit geval voor 1 april 2021, dus voor
het einde van het vierde subsidietijdvak. Doet hij het verzoek tot intrekking op of
na 1 april 2021, dan geldt de hoofdregel dat de omzetperiodes van de vierde en de
vijfde tranche op elkaar moeten aansluiten.
Onderdeel C
Om aanspraak te kunnen maken op subsidie moet er sprake zijn van omzetdaling. Voor
de vierde tranche was het percentage omzetdaling – omwille van een geleidelijke afbouw
van steun – vastgesteld op 30%. Omdat de impact van het virus weer is toegenomen is
ook herijking van de steun geboden. Met deze wijziging is het percentage omzetdaling
weer gelijkgesteld aan de derde tranche, te weten 20%. Dit brengt met zich dat wanneer
een werkgever wordt geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%
gedurende een aaneengesloten periode van drie kalendermaanden in de periode van 1 januari
2021 tot en met 31 maart 2021, deze werkgever in aanmerking kan komen voor subsidie.
Onderdelen D en E
Met de wijzigingen van artikel 19 en 20 is het vergoedingspercentage en het percentage
waarmee de loonsom mag dalen in de vierde tranche aangepast. Het maximale vergoedingspercentage
bedraagt 85% van de loonsom in plaats van 70%.
Het percentage waarmee de loonsom mag dalen is gelijkgesteld aan de derde tranche:
het percentage is aangepast van 15% naar 10%. Dit betekent dat als de loonsom van
januari tot en met maart 2020 ten opzichte van driemaal de loonsom van juni 2020 is
gedaald met maximaal 10%, dit geen effect heeft op de hoogte van de subsidie. Als
de loonsom meer dan 10% is gedaald, wordt de subsidie lager vastgesteld op het teveel
gedaalde deel.
Artikel IV
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking in de Staatscourant.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees