Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 17 december 2021, nr. IENW/BSK-2021/303801, tot wijziging van de Regeling energie vervoer in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en ter uitvoering van het Klimaatakkoord

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 9.7.1.1, 9.7.1.4, 9.7.2.3, 9.7.4.4, 9.7.4.5, 9.7.4.6, eerste lid, onderdeel b, en derde tot en met vijfde lid, 9.7.4.7, 9.7.5.3, 9.7.6.1, 9.7.6.2 en 9.8.1.4, van de Wet milieubeheer en de artikelen 7, 9, 10, 12, eerste en tweede lid, 18, 21, 24 en 42 van het Besluit energie vervoer;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling energie vervoer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

binnenschip:

binnenschip als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet;

bunkerverklaring:

verklaring die de uitslag tot verbruik van de minerale olie aantoont, bedoeld in artikel 19 van het Uitvoeringbesluit accijns, met de gegevens, bedoeld in artikel 29 van het Uitvoeringregeling accijns;

gecertificeerde schakel van een duurzaamheidssysteem:

een onderneming die op grond van artikel 9.7.6.2 van de wet gecertificeerd is volgens een duurzaamheidssysteem;

LNG:

vloeibaar gemaakt aardgas;

massabalans:

een boekhouding die een getrouwe weergave geeft van de in- en uitgaande stromen en voorraad van duurzame grondstoffen voor biobrandstoffen en duurzame biobrandstoffen van een onderneming op een locatie gedurende een bepaalde periode, als onderdeel van een door de inboeker gehanteerd duurzaamheidssysteem;

2. De begripsbepaling van ‘bewijs van duurzaamheid’ komt te luiden:

bewijs van duurzaamheid:

bewijs dat de duurzaamheid van een geleverde hoeveelheid fysieke biobrandstof aantoont, afgegeven door een gecertificeerde schakel van een duurzaamheidssysteem op basis van zijn massabalans;

3. De begripsbepaling van ‘directe lijn’ komt te luiden:

directe lijn:

directe lijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel an, van de Gaswet en artikel 1, eerste lid, onderdeel ar, van de Elektriciteitswet 1998;

4. De begripsbepaling van ‘garantie van oorsprong’ komt te luiden:

garantie van oorsprong:

garantie van oorsprong als bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong, met de vermeldingen, bedoeld in artikel 24, derde lid, van die regeling;

5. De begripsbepaling van ‘garantie van oorsprong voor niet-netlevering’ komt te luiden:

garantie van oorsprong voor niet-netlevering:

garantie van oorsprong voor niet-netlevering als bedoeld in artikel 1 van de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong, met de vermeldingen, bedoeld in artikel 24, derde lid, van die regeling;

6. In de begripsbepaling van ‘transactie’ wordt ‘een geleverde hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer of een overboeking van herniewbare brandstofeenheden’ vervangen door ‘een geleverde hoeveelheid hernieuwbare energie of een afboeking of overboeking van hernieuwbare brandstofeenheden’.

7. De begripsbepaling van ‘rekening’, met de bijbehorende omschrijving, vervalt.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

De energie-inhoud op basis van de onderste verbrandingswaarde van de geleverde brandstof of de geleverde biobrandstof, waarvoor bijlage III bij de richtlijn hernieuwbare energie geen energie-inhoud vermeldt,

  • a. wordt door de leverancier tot eindverbruik onderscheidenlijk de inboeker ten genoegen van het bestuur van de emissieautoriteit aangetoond met behulp van een erkende methode die bestemd is voor het vaststellen van de verbrandingswaarde van de brandstof of de biobrandstof;

  • b. wordt bepaald door een volgens ISO-/IEC 17025 geaccrediteerd laboratorium; en

  • c. betreft een representatieve waarde.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt de tweede volzin te luiden:

Hiertoe levert zij ten minste in oktober een voorlopige lijst met namen van de ondernemingen die naar verwachting een jaarverplichting hebben over het lopende kalenderjaar en in februari een lijst met namen van de ondernemingen met een jaarverplichting over het voorafgaande kalenderjaar.

2. In het eerste lid wordt in de derde volzin ‘benzine of diesel’ vervangen door ‘benzine, diesel of zware stookolie’.

3. In het vierde lid vervalt de tweede volzin.

D

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. De minister verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit informatie over welke ondernemingen benzine, diesel of zware stookolie aan binnenschepen leveren, inclusief de geleverde hoeveelheden.

  • 2. De minister geeft aan de emissieautoriteit risicosignalen ten aanzien van de ondernemingen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De minister en het bestuur van de emissieautoriteit sluiten over de toepassing van dit artikel een bestuursovereenkomst.

E

In de titelaanduiding van paragraaf 2 vervalt ‘vervoer’.

F

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘benzine en diesel’ vervangen door ‘benzine, diesel en zware stookolie’.

2. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met e tot c tot en met f, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • b. bestemming van de brandstof;

G

Artikel 5 vervalt.

H

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. De leden één tot en met drie komen te luiden:

  • 1. De hoeveelheid vloeibare biobrandstof die wordt ingeboekt is de fysieke hoeveelheid in liters bij een temperatuur van 15°C, of de fysieke hoeveelheid in kilogrammen, die blijkt uit de bedrijfsadministratie van de locatie waar vanaf door de inboeker is geleverd aan de Nederlandse markt.

  • 2. Voor een hoeveelheid vloeibare biobrandstof die wordt ingeboekt stelt de inboeker op basis van de massabalans van de desbetreffende locatie een bewijs van duurzaamheid op ten behoeve van het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 3. Bij vermenging in een opslagtank van een fysieke hoeveelheid vloeibare biobrandstof met een hoeveelheid vloeibare fossiele brandstof wordt de biobrandstof bij deelleveringen uit dat mengsel in gelijke percentages aan die deelleveringen toegekend.

2. In het vierde lid wordt ‘hoeveelheid’ vervangen door ‘fysieke hoeveelheid’.

3. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 5. Voor zover een hoeveelheid biobrandstof in een brandstof of aan een bestemming is geleverd die niet in bijlage 1, deel A, is vermeld, is de inboeking niet toegestaan.

I

Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

  • 1. In afwijking van artikel 6, vierde lid, is de hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof de geleverde hoeveelheid LNG in kilogrammen die door garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen boekhoudkundig wordt vergroend, voor zover de inboeker kan aantonen dat in Nederland ter grootte van de inboeking een hoeveelheid LNG uit aardgas is vervaardigd dat aan het gastransportnet in Nederland is onttrokken. Artikel 7, vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De geleverde hoeveelheid LNG, bedoeld in het eerste lid, heeft ten minste de omvang van de hoeveelheid die op de garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen is vermeld.

  • 3. Voor de bepaling van het aantal bij te schrijven hernieuwbare brandstofeenheden wordt de omvang van de garanties van oorsprong, bedoeld in het eerste lid, uitgedrukt in GJ en vermenigvuldigd met 0,85.

  • 4. Indien de geleverde hoeveelheid vloeibare biobrandstof als dubbel tellend ingeboekt wordt,

    • a. komt de aard van de grondstof van de garantie van oorsprong overeen met de aard van de grondstof van de dubbeltellingverklaring;

    • b. wordt de omvang van de dubbeltellingverklaring met hetzelfde getal vermenigvuldigd, als de garantie van oorsprong in het derde lid.

  • 5. Ten aanzien van de bestemmingen en de levering aan de Nederlandse markt van LNG, is bijlage 1, deel A, onderdelen 1 en 2, van deze regeling van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Een geleverde hoeveelheid LNG, bedoeld in het eerste lid, mag niet ook als een vloeibare hernieuwbare brandstof ingeboekt worden, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdelen a of c.

J

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Bij een levering van een gasvormige biobrandstof met behulp van het gastransportnet, is de hoeveelheid geleverde gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt, de geleverde hoeveelheid in kilogrammen die door garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen boekhoudkundig vergroend wordt.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Bij een levering van een gasvormige biobrandstof met behulp van een directe lijn, is de hoeveelheid geleverde gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt, de geleverde hoeveelheid biogas in kilogrammen die door garanties van oorsprong voor niet-netlevering uit hernieuwbare energiebronnen boekhoudkundig vergroend wordt.

3. In het derde lid wordt ‘normaal m3’ vervangen door ’kilogrammen’.

4. In het vierde lid wordt ‘normaal m3’ vervangen door ’kilogrammen’.

5. In het vijfde lid komt onderdeel b te luiden:

  • b. hebben een einddatum van geldigheid die ligt binnen of na de einddatum van de bij de inboeking opgegeven periode van de levering van gas of biogas;

6. Aan het vijfde lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. hebben betrekking op in Nederland geproduceerd gas uit hernieuwbare bronnen.

7. Het zesde lid komt te luiden:

  • 6. Voor de bepaling van de omvang in kilogrammen van de garanties van oorsprong, bedoeld in het derde en vierde lid, wordt de inhoud in MWh uitgedrukt in MJ en gedeeld door de bovenste verbrandingswaarde van 42,20 MJ/kg.

K

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

  • 1. De hoeveelheid vloeibare hernieuwbare brandstof die wordt ingeboekt en die door garanties van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen boekhoudkundig wordt vergroend, voor zover de inboeker kan aantonen dat ter grootte van de inboeking een hoeveelheid methanol, kerosine of LNG uit waterstof is vervaardigd, is:

    • a. de aantoonbaar aanwezige hoeveelheid methanol in liters bij een temperatuur van 15 °C in een benzine, die blijkens de bedrijfsadministratie van de inboeker is geleverd;

    • b. de hoeveelheid geleverde kerosine in liters bij een temperatuur van 15 °C, die blijkens de bedrijfsadministratie van de inboeker is geleverd; of

    • c. de hoeveelheid LNG in kilogrammen, die blijkens de bedrijfsadministratie van de inboeker is geleverd.

  • 2. De garanties van oorsprong, bedoeld in het eerste lid:

    • a. zijn voorafgaand aan het inboeken van de hoeveelheid vloeibare hernieuwbare brandstof geboekt op de rekening van de emissieautoriteit, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong;

    • b. hebben een einddatum van geldigheid die ligt binnen of na de einddatum van de bij de inboeking opgegeven periode van de levering van de methanol, de kerosine of van de LNG;

    • c. hebben betrekking op in Nederland geproduceerde hernieuwbare brandstof uit in Nederland opgewekte elektriciteit uit hernieuwbare bronnen.

  • 3. De geleverde hoeveelheid methanol, kerosine of LNG, bedoeld in het eerste lid, heeft ten minste de omvang van de hoeveelheid die op de garanties van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen is vermeld.

  • 4. Voor de bepaling van het aantal bij te schrijven hernieuwbare brandstofeenheden, wordt de omvang van de garanties van oorsprong, bedoeld in het eerste lid, uitgedrukt in GJ en

    • a. voor methanol vermenigvuldigd met 0,8;

    • b. voor kerosine vermenigvuldigd met 0,7;

    • c. voor LNG vermenigvuldigd met 0,6.

  • 5. Voor een hoeveelheid methanol, kerosine of LNG die wordt ingeboekt is een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof als bedoeld in artikel 15 afgegeven.

  • 6. Voor het aantonen dat tot verbruik uitgeslagen benzine als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de accijns een hoeveelheid methanol bevat, voldoet de inboeker aan de in bijlage 2 genoemde eisen. Ten aanzien van het aantonen van de levering aan de Nederlandse markt van vervoer voor methanol en LNG, is bijlage 1, deel A, onderdelen 1 en 2, en voor kerosine, is bijlage 1, deel A, onderdeel 6, van overeenkomstige toepassing.

  • 7. Een geleverde hoeveelheid LNG, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c, mag niet ook als een vloeibare biobrandstof ingeboekt worden, als bedoeld in artikel 6a, eerste lid.

L

Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

  • 1. De hoeveelheid gasvormige hernieuwbare brandstof die wordt ingeboekt is de hoeveelheid geleverde hoeveelheid waterstof in kilogrammen die door garanties van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen boekhoudkundig vergroend wordt.

  • 2. De geleverde hoeveelheid waterstof in kilogrammen, bedoeld in het eerste lid, blijkt uit de meter van het bemeterde leverpunt en heeft ten minste de omvang van de hoeveelheid waterstof die op de garanties van oorsprong vermeld is.

  • 3. De garanties van oorsprong, bedoeld in het eerste lid:

    • a. zijn voorafgaand aan het inboeken van de hoeveelheid gasvormige hernieuwbare brandstof, bedoeld in het eerste lid, op de rekening van de emissieautoriteit, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong geboekt;

    • b. hebben een einddatum van geldigheid die ligt binnen of na de einddatum van de bij de inboeking opgegeven periode van de levering van de waterstof;

    • c. hebben betrekking op in Nederland geproduceerde hernieuwbare brandstof uit in Nederland geproduceerde elektriciteit uit hernieuwbare bronnen.

  • 4. Voor de bepaling van de omvang in kilogrammen van de garanties van oorsprong, bedoeld in het derde lid, wordt de inhoud in MWh uitgedrukt in MJ en gedeeld door de bovenste verbrandingswaarde van 141,7 MJ/kg.

M

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

  • 1. De hoeveelheid geleverde elektriciteit die wordt ingeboekt, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a en b, tweede en derde lid, van het besluit, is de geleverde hoeveelheid in kWh die blijkt uit de meter van het bemeterd leverpunt.

  • 2. De hoeveelheid met een directe lijn geleverde elektriciteit die wordt ingeboekt is de hoeveelheid geleverde hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare bronnen die door garanties van oorsprong voor niet-netlevering van duurzame elektriciteit vergroend wordt.

  • 3. De geleverde hoeveelheid elektriciteit, bedoeld in het vorige lid, blijkt uit de meter van het bemeterd leverpunt en heeft ten minste de omvang van de hoeveelheid elektriciteit die op de garanties van oorsprong vermeld is.

  • 4. De garanties van oorsprong, bedoeld in het tweede lid:

    • a. zijn voorafgaand aan het inboeken van de hoeveelheid elektriciteit, bedoeld in het tweede lid, op de rekening van de emissieautoriteit, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong geboekt;

    • b. hebben een einddatum van geldigheid die ligt op of na de einddatum van de bij de inboeking opgegeven periode van de levering van de elektriciteit;

    • c. hebben betrekking op in Nederland geproduceerde elektriciteit uit hernieuwbare bronnen.

N

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

  • 1. De inboeker beschikt over een administratieve organisatie met maatregelen van interne beheersing en controle die in opzet en werking waarborgen dat hij de hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare energie juist verantwoordt.

  • 2. De inboeker controleert elk kwartaal in relatie tot de overige bedrijfsadministratie:

    • a. zijn voorraadverloop per soort hernieuwbare energie, waarbij de eindvoorraad gelijk is aan de beginvoorraad opgeteld met het saldo van de leveringen van hernieuwbare energie vervoer in die periode; met

    • b. het totaal van inboekingen per soort geleverde hernieuwbare energie in het register, bedoeld in artikel 9.7.5.1 van de wet, waarbij de leveringen ten minste even groot zijn als de inboekingen.

  • 3. Bij het inboeken van een geleverde hoeveelheid hernieuwbare energie vermeldt de inboeker:

    • a. de in bijlage 3 genoemde gegevens;

    • b. de gegevens zoals die vermeld zijn op de bewijsstukken.

  • 4. De inboeker beschikt over bewijsstukken met betrekking tot de gegevens, bedoeld in het derde lid.

O

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

  • 1. De factor voor ingeboekte vloeibare of gasvormige hernieuwbare brandstof, bedoeld in artikel 9.7.4.4, tweede lid, van de wet, is tweeënhalf.

  • 2. Het gedeelte van de energie-inhoud, bedoeld in artikel 9.7.4.6, derde lid, van de wet, voor leveringen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, is het door het Centraal bureau voor statistiek bekendgemaakte gemiddelde aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in Nederland twee jaar voorafgaand aan het lopende kalenderjaar.

  • 3. Voor het gedeelte van de geleverde elektriciteit dat de inboeker op locatie aantoonbaar uit hernieuwbare bronnen heeft opgewekt, wordt het volledige gedeelte van de energie-inhoud, bedoeld in artikel 9.7.4.6, derde lid, van de wet, voor leveringen als bedoeld in artikel 9 gebruikt.

  • 4. Voor leveringen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van het besluit, wordt het volledige gedeelte van de energie-inhoud, bedoeld in artikel 9.7.4.6, derde lid, van de wet, gebruikt.

  • 5. De factor voor ingeboekte elektriciteit, bedoeld in artikel 9.7.4.6, derde lid, van de wet, is vier.

  • 6. De factor voor geleverde brandstoffen aan luchtvaart en scheepvaart, bedoeld in artikel 9.7.4.6, vierde lid, is voor luchtvaart 1,2 en voor zeevaart 0,8.

  • 7. De factor, bedoeld in artikel 9.7.4.8, eerste lid, voor de geleverde soorten biobrandstoffen, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het besluit, is twee.

P

Artikel 13 vervalt.

Q

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

  • 1. De verificateur hernieuwbare brandstof:

    • a. beheert de verificatieverklaringen hernieuwbare brandstof in het register, bedoeld in artikel 9.7.5.1 van de wet;

    • b. controleert dat te verifiëren hoeveelheden energie en brandstof zijn bepaald met behulp van voldoende nauwkeurige meters;

    • c. houdt een deugdelijke boekhouding bij van de verificatie hernieuwbare brandstof en het verificatieproces. Het verificatiedossier laat duidelijk alle relevante verificatiestappen en hun onderlinge samenhang zien, bevat voldoende motivering van de keuzes die hij heeft gemaakt in het kader van zijn oordeelsvorming, bevat een voldoende gedetailleerde vastlegging van de uitgevoerde verificatiewerkzaamheden, is volledig en overzichtelijk;

    • d. meldt aan het bestuur van de emissieautoriteit vermoedens van fraude.

  • 2. De verificatie hernieuwbare brandstof en de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof voldoen aan de eisen gesteld in bijlage 6.

  • 3. De verificateur hernieuwbare brandstof bewaart alle gegevens en documentatie met betrekking tot de verificatie gedurende vijf jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de verificatie is verricht.

R

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

  • 1. De dubbeltellingverificateur:

    • a. beheert de dubbeltellingverklaringen in het register, bedoeld in artikel 9.7.5.1 van de wet;

    • b. controleert of te verifiëren hoeveelheden grondstoffen voor biobrandstoffen en biobrandstoffen zijn bepaald met behulp van voldoende nauwkeurige meters;

    • c. controleert of het toegepaste duurzaamheidssysteem passend is voor de gebruikte grondstof;

    • d. houdt een deugdelijke boekhouding bij van de dubbeltellingverificatie en het verificatieproces. Het verificatiedossier laat duidelijk alle relevante verificatiestappen en hun onderlinge samenhang zien, bevat voldoende motivering van de keuzes die de hij heeft gemaakt in het kader van zijn oordeelsvorming, bevat een voldoende gedetailleerde vastlegging van de uitgevoerde verificatiewerkzaamheden, is volledig en overzichtelijk;

    • e. meldt aan het bestuur van de emissieautoriteit vermoedens van fraude.

  • 2. De dubbeltellingverificatie en de dubbeltellingverklaring voldoen aan de eisen gesteld in bijlage 7.

S

Artikel 17 komt te luiden:

Artikel 17

  • 1. De inboekverificateur:

    • a. beheert de inboekverificatieverklaringen en de rapporten van bevindingen in het register, bedoeld in artikel 9.7.5.1 van de wet;

    • b. vermeldt in het register het resultaat van de verificatie per soort hernieuwbare energie;

    • c. houdt een deugdelijke boekhouding bij van de inboekverificatie en het verificatieproces. Het verificatiedossier laat duidelijk alle relevante verificatiestappen en hun onderlinge samenhang zien, bevat voldoende motivering van de keuzes die de hij heeft gemaakt in het kader van zijn oordeelsvorming, bevat een voldoende gedetailleerde vastlegging van de uitgevoerde verificatiewerkzaamheden, is volledig en overzichtelijk;

    • d. meldt aan het bestuur van de emissieautoriteit vermoedens van fraude.

  • 2. Het rapport van bevindingen wordt opgesteld op basis van een verificatie van alle inboekingen per soort hernieuwbare energie die ter verificatie werden aangeboden.

  • 3. De inboekverificatie en de inboekverificatieverklaring voldoen aan de eisen, gesteld in bijlage 8.

T

In het opschrift van paragraaf 4 vervalt ‘vervoer’.

U

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel b, vervalt ‘alsmede een uittreksel uit het handelsregister waaruit de bevoegdheid blijkt’.

2. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. de naam, het vestigingsadres, het elektronisch postadres en het telefoonnummer van de rekeningbevoegden en fiatteurs;

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Het bestuur van de emissieautoriteit kan verzoeken om:

    • a. een verklaring omtrent het gedrag van de persoon, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b; en

    • b. waarmerking van de kleurenkopie van het legitimatiebewijs, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

V

Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20

  • 1. Bij de aanvraag van een rekening met inboekfaciliteit verstrekt de onderneming aan het bestuur van de emissieautoriteit langs elektronische weg een overzicht van de administratieve organisatie, bedoeld in artikel 10.

  • 2. Bij de aanvraag van een rekening met inboekfaciliteit verstrekt de onderneming aan het bestuur van de emissieautoriteit langs elektronische weg voorts de volgende gegevens:

    • a. indien de onderneming een geleverde hoeveelheid vloeibare biobrandstof wil inboeken:

      • 1°. de naam en het vestigingsadres van de beoogde locatie of locaties voor het leveren aan de Nederlandse markt;

      • 2°. per locatie de naam van het voor die locatie gehanteerde duurzaamheidssysteem of de voor die locatie gehanteerde duurzaamheidssystemen;

      • 3°. bewijs dat de locatie, bedoeld onder 2, gecertificeerd is door het duurzaamheidssysteem of de duurzaamheidssystemen en dat die certificering geldig is; en

      • 4°. het nummer waaronder de locatie van de accijnsgoederenplaats bij de Rijksbelastingdienst geregistreerd is.

    • b. indien de onderneming een geleverde hoeveelheid gasvormige biobrandstof wil inboeken:

      • 1°. bij levering met het gastransportnet: het EAN van de gasaansluiting of gasaansluitingen en de naam van de netbeheerder van die gasaansluiting of gasaansluitingen, dan wel bij levering met een directe lijn: het EAN van het bemeterde leverpunt of de bemeterde leverpunten;

      • 2°. het adres waar de gasaansluiting of aansluitingen, dan wel het bemeterde leverpunt of de bemeterde leverpunten zich bevinden;

      • 3°. bij levering met het gastransportnet: een machtiging om bij de netbeheerder informatie over de tenaamstelling en de eigenschappen van de aansluiting op het gastransportnet in te winnen.

    • c. indien de onderneming een geleverde hoeveelheid vloeibare hernieuwbare brandstof wil inboeken:

      • de naam en het vestigingsadres van de beoogde locatie of locaties voor het leveren aan de Nederlandse markt;

      • 2°. het nummer waaronder de locatie van de accijnsgoederenplaats bij de Rijksbelastingdienst geregistreerd is.

    • d. indien de onderneming een geleverde hoeveelheid gasvormige hernieuwbare brandstof wil inboeken:

      • 1°. de naam en het vestigingsadres van de beoogde locatie of locaties voor het leveren aan vervoer in Nederland;

      • 2°. afschrift van de vergunning, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van het besluit.

    • e. indien de onderneming een geleverde hoeveelheid elektriciteit wil inboeken:

      • 1°. bij leveringen met het elektriciteitsnet: het EAN van de elektriciteitsaansluiting of elektriciteitsaansluitingen, alsmede de naam van de netbeheerder van die elektriciteitsaansluiting of elektriciteitsaansluitingen, dan wel bij leveringen met een directe lijn: het EAN van het bemeterde leverpunt of de bemeterde leverpunten;

      • 2°. het adres waar de elektriciteitsaansluiting of elektriciteitsaansluitingen, dan wel de directe lijn zich bevinden;

      • 3°. bij leveringen met het elektriciteitsnet:

        • i. een machtiging om bij de netbeheerder informatie over de tenaamstelling en de eigenschappen van de elektriciteitsaansluiting of elektriciteitsaansluitingen in te winnen; en

        • ii. of gebruik gemaakt wordt van een secundair allocatiepunt als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a van het besluit.

W

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De rekeninghouder meldt wijzigingen van de op hem betrekking hebbende gegevens, bedoeld in artikel 19, tweede lid, en artikel 20, tweede lid, onderdelen a, c en d, binnen twintig werkdagen langs elektronische weg aan het bestuur van de emissieautoriteit.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De rekeninghouder beheert de gegevens, bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdeel b en e, en zorgt dat ze volledig, actueel, nauwkeurig en waarheidsgetrouw zijn.

X

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘meldt hij dit’ vervangen door ‘blokkeert hij de toegang tot zijn rekening en meldt hij dit’.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien een melding als bedoeld in het eerste lid is ontvangen, controleert de emissieautoriteit of de toegang tot de desbetreffende rekening geblokkeerd is.

Y

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt ‘en ten hoogste tien’.

2. In het tweede lid wordt ‘ten minste twee en ten hoogste tien’ vervangen door ‘twee of meer’.

3. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Een rekeninghouder heeft opgeteld per rekening niet meer dan tien rekeningbevoegden of fiatteurs.

Z

In het opschrift van paragraaf 5 vervalt ‘vervoer’.

AA

In artikel 25 wordt ’10 april’ vervangen door ‘4 april, 10 mei’.

AB

Na paragraaf 5 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 6. Naleving van de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria

Artikel 25a
  • 1. De producent van biobrandstoffen voert een massabalans op zijn productielocatie over de ontvangen hoeveelheden duurzame grondstoffen voor de vervaardiging van biobrandstof en vervaardigde hoeveelheid biobrandstof. Artikel 25b is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De producent van biobrandstoffen beschikt over een administratieve organisatie met maatregelen van interne beheersing en controle die in opzet en werking waarborgen dat hij juist verantwoording aflegt over:

    • a. de aard en hoeveelheid ontvangen duurzame grondstoffen voor de vervaardiging van biobrandstof;

    • b. de juiste verhouding tussen de aard en hoeveelheid gebruikte duurzame grondstof en de soort en hoeveelheid vervaardigde duurzame biobrandstof; en

    • c. de hoeveelheid per afnemer geleverde duurzame biobrandstof.

Artikel 25b
  • 1. Een onderneming die is gecertificeerd volgens een duurzaamheidssysteem voert een massabalans over een locatie waar zich de fysieke hoeveelheden grondstoffen voor biobrandstoffen en biobrandstoffen bevinden.

  • 2. De massabalans is een volledig onderdeel van de bedrijfsadministratie van de onderneming.

  • 3. Na afloop van de massabalansperiode maakt de onderneming een aansluiting tussen de bedrijfsadministratie van biobrandstof en de massabalans op basis van een betrouwbare voorraadopname van tastbare hoeveelheden biobrandstof.

  • 4. Bij een vastgesteld verschil tussen de voorraad van tastbare hoeveelheden biobrandstof, de bedrijfsadministratie van biobrandstof en de massabalans, past de onderneming zijn bedrijfsadministratie van biobrandstof aan aan de voorraad van fysieke biobrandstof.

AC

Artikel 26 vervalt.

AD

In artikel 27 vervalt in het vierde lid de tweede volzin.

AE

Na artikel 27 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 27a

  • 1. De minister verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit informatie over welke ondernemingen benzine, diesel, zware stookolie of LPG aan binnenschepen leveren, inclusief de geleverde hoeveelheden.

  • 2. Gelet op het eerste lid voert de minister ten minste een gegevensanalyse uit nadat hij daartoe de benodigde gegevens heeft ontvangen van de emissieautoriteit.

  • 3. De minister geeft aan de emissieautoriteit risicosignalen ten aanzien van de ondernemingen, bedoeld in het eerste lid.

AF

Het opschrift van paragraaf 3 komt te luiden:

§ 3. Hernieuwbare brandstofeenheden

AG

De artikelen 30 tot en met 32 vervallen.

AH

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt ‘1 april’ vervangen door ’1 juli’ en ‘het lopende kalenderjaar’ door ‘het volgende kalenderjaar’.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Voor de vaststelling van de broeikasgasemissiereductiebijdrage, bedoeld in het eerste lid, maakt het bestuur van de emissieautoriteit gebruik van de broeikasgasemissiereductiebijdragen van de ingeboekte hernieuwbare energie en geleverde betere fossiele brandstoffen van het voorgaande kalenderjaar.

AI

Bijlage 1 wordt vervangen door bijlage I behorende bij deze regeling.

AJ

Bijlage 2 wordt vervangen door bijlage II behorende bij deze regeling.

AK

Bijlage 3 wordt vervangen door bijlage III behorende bij deze regeling.

AL

Bijlage 4 vervalt.

AM

In de tabel van bijlage 5 worden in alfabetische volgorde de volgende twee rijen ingevoegd, luidende:

Ethanol gebruikt in het reinigen/extraheren van bloedplasma. (Ethanol used in the cleaning/extraction of blood plasma)

Verontreinigde bioethanol die is gebruikt als reinigingsvloeistof en niet kan worden gebruikt voor voedsel, diervoeder of farmaceutische doeleinden en anders zou worden weggegooid.

Residu van FAME einddestillatie (Residue of FAME end distillation)

Bij de productie van FAME kan het noodzakelijk zijn om veresterd product te destilleren om te voldoen aan de EN14214 specificatie. Deze grondstof is het residu van die benodigde einddestillatie bij de productie van FAME uit grondstoffen, bedoeld in bijlage IX, deel B, van de richtlijn hernieuwbare energie. Het materiaal moet ondoorzichtig zijn, met een dichtheid van ten minste 905 kg/m3 (bij 15 °C) en een viscositeit (bij 40 °C) van meer dan 10 mm2/s. Het volume mag niet meer bedragen dan de gemiddelde productie van de productielocatie in de laatste drie kalenderjaren.

AN

Bijlage 6 wordt vervangen door bijlage IV behorende bij deze regeling.

AO

Bijlage 7 wordt vervangen door bijlage V behorende bij deze regeling.

AP

Bijlage 8 wordt vervangen door bijlage VI behorende bij deze regeling.

AQ

Bijlage 9 vervalt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 30 juni 2021 tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de implementatie van de richtlijn hernieuwbare energie (Stb. 2021, 334) in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S.P.R.A. van Weyenberg

BIJLAGE I, BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL AI

Bijlage 1, behorend bij artikel 6, vierde en vijfde lid

Deel A: brandstof en bestemmingen

  • 1. Vereisten voor het aantonen van uitslag tot verbruik van de ingeboekte vloeibare biobrandstof in een benzine, die voldoet aan de milieutechnische specificatie van benzine volgens bijlage I van richtlijn 98/70/EG, diesel, die voldoet aan de milieutechnische specificatie van diesel volgens bijlage II van richtlijn 98/70/EG en LPG, geleverd aan wegvoertuigen, spoorvoertuigen, niet voor de weg bestemde mobiele machines (met uitzondering van binnenschepen en zeeschepen), landbouwtrekkers, bosbouwtrekkers, pleziervaartuigen (al dan niet op zee), aggregaten en vaste kranen:

    uitslag tot verbruik, waarbij de inboeker in zijn boekhouding kan aantonen dat de geleverde benzine, diesel of LPG een fysieke hoeveelheid biobrandstof ter grootte van de inboeking bevatte.

  • 2. Vereisten voor het aantonen van uitslag tot verbruik van de ingeboekte vloeibare biobrandstof in een benzine, die voldoet aan de milieutechnische specificatie van benzine volgens bijlage I van richtlijn 98/70/EG en diesel, die voldoet aan de milieutechnische specificatie van diesel volgens bijlage II van richtlijn 98/70/EG en LPG, geleverd aan wegvoertuigen, spoorvoertuigen, niet voor de weg bestemde mobiele machines (met uitzondering van binnenschepen en zeeschepen), landbouwtrekkers, bosbouwtrekkers, pleziervaartuigen (al dan niet op zee), aggregaten en vaste kranen:

    levering onder schorsing van betaling van accijns met behulp van een tankauto als bedoeld in bepaling 1.4 van de Beleidsregels accijnswetgeving (A-B-C-transacties tussen vergunninghouders van een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën voor afhaaltransacties per truck bij depots en raffinaderijlaadpunten), waarbij de inboeker, in zijn boekhouding, kan aantonen dat de geleverde benzine of diesel een fysieke hoeveelheid biobrandstof ter grootte van de inboeking bevatte.

  • 3. Vereisten voor het aantonen van uitslag tot verbruik van de ingeboekte vloeibare biobrandstof in een benzine, die niet voldoet aan de milieutechnische specificatie van benzine volgens bijlage I van richtlijn 98/70/EG, diesel, die niet voldoet aan de milieutechnische specificatie van diesel volgens bijlage II van richtlijn 98/70/EG (met inbegrip van diesel, die voldoet aan de specificatie van EN15940), geleverd aan wegvoertuigen, spoorvoertuigen, niet voor de weg bestemde mobiele machines (met uitzondering van binnenschepen en zeeschepen), landbouwtrekkers, bosbouwtrekkers, pleziervaartuigen, aggregaten en vaste kranen:

    uitslag tot verbruik, waarbij de inboeker in zijn boekhouding met behulp van een factuur en betaalbewijs kan aantonen dat de geleverde benzine of diesel een fysieke hoeveelheid biobrandstof ter grootte van de inboeking bevatte voor gebruik door zijn afnemer in wegvoertuigen, niet voor de weg bestemde mobiele machines (met uitzondering van binnenschepen en zeeschepen), landbouwtrekkers, bosbouwmachines en pleziervaartuigen (al dan niet op zee), aggregaten en vaste kranen geleverd is.

  • 4. Vereisten voor het aantonen van uitslag tot verbruik van de ingeboekte vloeibare biobrandstof in een benzine, die al dan niet voldoet aan de milieutechnische specificatie van benzine volgens bijlage I van richtlijn 98/70/EG, diesel, die al dan niet voldoet aan de milieutechnische specificatie van diesel volgens bijlage II van richtlijn 98/70/EG of de specificatie van EN15940 en LPG, geleverd aan binnenschepen:

    uitslag tot verbruik van benzine, diesel of LPG voor de aandrijving of als scheepsbehoefte aan boord, waarbij de inboeker in zijn boekhouding kan aantonen dat de geleverde benzine, diesel of LPG een fysieke hoeveelheid biobrandstof ter grootte van de inboeking bevatte.

  • 5. Vereisten voor het aantonen van uitslag tot verbruik van de ingeboekte vloeibare biobrandstof in een benzine, die al dan niet voldoet aan de milieutechnische specificatie van benzine volgens bijlage I van richtlijn 98/70/EG, in een diesel, die al dan niet voldoet aan de milieutechnische specificatie van diesel volgens bijlage II van richtlijn 98/70/EG (met inbegrip van biodiesel die voldoet aan de specificatie EN15940) en LPG, geleverd aan binnenschepen:

    Levering onder schorsing van betaling van accijns van benzine, diesel of LPG voor de aandrijving of als scheepsbehoefte aan boord, waarbij de inboeker gebruik maakt van een bunkerdienstverlener en hij, in zijn boekhouding kan aantonen dat hij, van zijn locatie in Nederland (of een locatie in Nederland waar hij de massabalans over voert), een hoeveelheid benzine, diesel of LPG een fysieke hoeveelheid biobrandstof ter grootte van de inboeking op het bunkerschip van de bunkerdienstverlener geladen heeft en met behulp van een bunkerverklaring (verklaring belevering accijnsvrijgestelde bestemming) van de bunkerdienstverlener de aflevering van die hoeveelheid aan een binnenschip aantoont.

  • 6. Vereisten voor het aantonen van uitslag tot verbruik van de ingeboekte vloeibare biobrandstof in een benzine, die al dan niet voldoet aan de milieutechnische specificatie van benzine volgens bijlage I van richtlijn 98/70/EG, diesel, die al dan niet voldoet aan de milieutechnische specificatie van diesel volgens bijlage II van richtlijn 98/70/EG (met inbegrip van biodiesel die voldoet aan de specificatie van EN15940), halfzware olie, zware stookolie en LPG, geleverd aan zeeschepen:

    uitslag tot verbruik van benzine, diesel, halfzware olie, zware stookolie of LPG voor de aandrijving of als scheepsbehoefte aan boord, waarbij de inboeker in zijn boekhouding kan aantonen dat de geleverde benzine, diesel, halfzware olie, zware stookolie of LPG een tastbare hoeveelheid biobrandstof ter grootte van de inboeking bevatte, die is geproduceerd uit grondstoffen als bedoeld in bijlage IX, deel A, van de richtlijn hernieuwbare energie of uit de grondstof, bedoeld in bijlage IX, deel A, onderdeel d, van de richtlijn hernieuwbare energie en de grondstof voorkomt in bijlage 5.

  • 7. Vereisten voor het aantonen van uitslag tot verbruik van de ingeboekte vloeibare biobrandstof in een benzine, die al dan niet voldoet aan de milieutechnische specificatie van benzine volgens bijlage I van richtlijn 98/70/EG, in een diesel, die al dan niet voldoet aan de milieutechnische specificatie van diesel volgens bijlage II van richtlijn 98/70/EG (met inbegrip van biodiesel die voldoet aan de specificatie van EN15940), halfzware olie, zware stookolie en LPG, geleverd aan zeeschepen:

    Levering onder schorsing van betaling van accijns van benzine, diesel of LPG voor de aandrijving of als scheepsbehoefte aan boord, waarbij de inboeker gebruik maakt van een bunkerdienstverlener en de inboeker in zijn boekhouding kan aantonen dat hij van zijn locatie in Nederland (of een locatie in Nederland waar hij de massabalans over voert) een hoeveelheid benzine, diesel of LPG een fysieke hoeveelheid biobrandstof ter grootte van de inboeking op het bunkerschip van de bunkerdienstverlener geladen heeft en met behulp van een bunkerverklaring (verklaring belevering accijnsvrijgestelde bestemming) van de bunkerdienstverlener de aflevering van die hoeveelheid aan een binnenschip aantoont, met dien verstande dat de ingeboekte biobrandstof geproduceerd moet zijn uit grondstoffen als bedoeld in bijlage IX, deel A, van de richtlijn hernieuwbare energie of uit de grondstof, bedoeld in bijlage IX, deel A, onderdeel d, van de richtlijn hernieuwbare energie en de grondstof voorkomt in bijlage 5 van de regeling.

  • 8. Vereisten voor het aantonen van uitslag tot verbruik van de ingeboekte vloeibare biobrandstof in een halfzware olie geleverd per vrachtauto of per directe pijpleiding aan een luchthaven in Nederland:

    Uitslag tot verbruik of levering onder schorsing van betaling van accijns, waarbij de inboeker in zijn boekhouding kan aantonen dat de geleverde halfzware olie een tastbare hoeveelheid biobrandstof ter grootte van de inboeking bevatte.

Deel B: aantonen tastbare hoeveelheid biobrandstof in een geleverde brandstof

  • 1. De inboeker toont, ten genoegen van het bestuur van de emissieautoriteit, de fysieke hoeveelheid biobrandstof van een geleverde brandstof door middel van monstername en analyse aan.

  • 2. Een monstername en analyse vindt plaats op de brandstof die de toeleverancier aan de inboeker levert dan wel op de brandstof die de inboeker aan de Nederlandse markt levert. De monstername en de analyse hebben betrekking op de ingeboekte brandstof die de inboeker aan de Nederlandse markt geleverd heeft. De analyse gebeurt met behulp van een erkende methode die bestemd is voor het vaststellen van de aanwezigheid van een biobrandstof en op basis van een representatief monster. Met uitzondering van methylvetzuren (FAME), bioethanol en ETBE, gebeurt de monstername en de analyse door een volgens ISO-/IEC 17025 geaccrediteerd laboratorium.

  • 3. Indien de inboeker de fysieke hoeveelheid biobrandstof in een geleverde brandstof aantoont met behulp van een analyse van zijn toeleverancier, dan moet de inboeker tevens met een betrouwbare overpomp- en opslagboekhouding van de locatie, bedoeld in artikel 9.7.4.2, onderdeel b, van de wet, de herleidbaarheid van de hoeveelheid door de inboeker aan de Nederlandse markt geleverde brandstof tot de hoeveelheid van zijn toeleverancier ontvangen biobrandstof aantonen.

BIJLAGE II, BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL AJ

Bijlage 2, behorend bij artikel 8, zesde lid

De inboeker van een vloeibare hernieuwbare brandstof toont met behulp van een monstername en analyse de hoeveelheid methanol in de geleverde benzine aan die aan de milieutechnische specificatie van benzine volgens bijlage I van richtlijn 98/70/EG voldoet.

BIJLAGE III, BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL AK

Bijlage 3, behorend bij artikel 10, tweede lid

Bij inboeking van hernieuwbare energie te vermelden gegevens:

  • 1. Algemeen

    • a. soort hernieuwbare energie;

    • b. datum of periode van levering aan de Nederlandse markt, aan de Nederlandse markt voor vervoer dan wel aan vervoer in Nederland;

    • c. bestemming.

  • 2. Vloeibare biobrandstof

    • a. Bij de levering van een tastbare hoeveelheid biobrandstof:

      • 1°. de soort vloeibare biobrandstof;

      • 2°. de hoeveelheid in liters bij 15 °C, dan wel in kilogram;

      • 3°. de locatie waar vanaf geleverd is, met inbegrip van identificerende naam, het nummer waaronder de locatie van de accijnsgoederenplaats, bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns bij de Rijksbelastingdienst geregistreerd is en het adres, of de naam en adres van het belastingentrepot;

      • 4°. of de vloeibare biobrandstof tot verbruik is uitgeslagen of onder schorsing van betaling van accijns aan een andere houder van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns is geleverd;

      • 5°. het duurzaamheidssysteem waaronder de levering plaatsvindt;

      • 6°. het nummer van het bewijs van duurzaamheid;

      • 7°. de naam van de grondstof of de grondstoffen volgens het duurzaamheidssysteem waaronder de levering plaatsvond;

      • 8°. het land van herkomst van de grondstof of de grondstoffen;

      • 9°. de broeikasgasemissie per grondstof in g CO2eq/MJ, berekend overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie;

      • 10°. in het geval van meerdere grondstoffen: per grondstof de bijdrage van die grondstof aan de totale energie-inhoud van de biobrandstof als percentage of als GJ;

      • 11°. of de fysieke productie van de biobrandstof op een locatie plaatsvond die na 5 oktober 2015 operationeel is geworden dan wel na 1 januari 2021;

      • 12°. indien de vloeibare biobrandstof als dubbel tellend is aangemerkt: het nummer van de dubbeltellingverklaring.

    • b. Bij de vergroening van een hoeveelheid LNG die is geleverd aan de Nederlandse markt:

      • 1°. de hoeveelheid in kilogram;

      • 2°. de locatie van waaraf geleverd is, met inbegrip van identificerende naam, het nummer waaronder de locatie van de accijnsgoederenplaats bij de Rijksbelastingdienst geregistreerd is en het adres;

      • 3°. van de garantie van oorsprong, bedoeld in artikel 6a, eerste lid:

        • i. het nummer van de certificaatreeks;

        • ii. de aanmaakdatum van de certificaatreeks;

        • iii. de naam van de grondstof of de grondstoffen volgens het duurzaamheidssysteem waaronder de levering plaatsvindt;

        • iv. het land van herkomst van de grondstof of de grondstoffen;

        • v. in het geval van meerdere grondstoffen: per grondstof de bijdrage van die grondstof aan de totale energie-inhoud van de biobrandstof als percentage of als GJ;

        • vi. het duurzaamheidssysteem waaronder de levering plaatsvindt;

        • vii. de broeikasgasemissie in g CO2eq/MJ, berekend overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie;

        • viii. de energieproductie zonder, indien toegepast, correctie voor eigen gebruik van het gas als vermeld in artikel 6, tweede lid, van de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong;

      • 4°. of de fysieke productie van de biobrandstof op een locatie plaatsvond die na 5 oktober 2015 of na 1 januari 2021 operationeel is geworden;

      • 5°. indien de vloeibare biobrandstof als dubbel tellend is aangemerkt: het nummer van de dubbeltellingverklaring.

  • 3. Gasvormige biobrandstof

    • a.

      • bij gastransportnetlevering: de per aansluiting volgens het bemeterde leverpunt of de bemeterde leverpunten geleverde hoeveelheid gas in kilogrammen, met inbegrip van de identificerende naam, het adres en het EAN van de gasaansluiting;

      • bij leveringen met een directe lijn: de volgens het bemeterde leverpunt of de bemeterde leverpunten geleverde hoeveelheid biogas in kilogrammen, met inbegrip van de identificerende naam, het adres en het EAN van het bemeterde leverpunt;

    • b. van de garantie van oorsprong, bedoeld in artikel 7, eerste of tweede lid:

      • 1°. het nummer van de certificaatreeks;

      • 2°. de aanmaakdatum van de certificaatreeks;

      • 3°. de naam van de grondstof of de grondstoffen volgens het duurzaamheidssysteem waaronder de levering plaatsvindt;

      • 4°. het land van herkomst van de grondstof of de grondstoffen;

      • 5°. in het geval van meerdere grondstoffen: per grondstof de bijdrage van die grondstof aan de totale energie-inhoud van de biobrandstof als percentage;

      • 6°. het duurzaamheidssysteem waaronder de levering plaatsvindt;

      • 7°. de broeikasgasemissie in g CO2eq/MJ, berekend overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie;

      • 8°. de energieproductie zonder, indien toegepast, correctie voor eigen gebruik van het gas als vermeld in artikel 6, tweede lid, van de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong;

    • c. indien de gasvormige biobrandstof als dubbel tellend is aangemerkt: het nummer van de dubbeltellingverklaring.

  • 4. Vloeibare hernieuwbare brandstof

    • a. de soort vergroende brandstof (methanol, kerosine of LNG);

    • b. de hoeveelheid in liters bij 15 °C methanol in de hoeveelheid geleverde benzine, de hoeveelheid in liters bij 15 °C geleverde kerosine dan wel de hoeveelheid in kilogrammen geleverd LNG;

    • c. de accijnsgoederenplaats voor minerale oliën, bedoeld in artikel 1a, onderdeel b, van de Wet op de accijns waar vanaf geleverd is, met inbegrip van identificerende naam, het nummer waaronder de accijnsgoederenplaats bij de Rijksbelastingdienst geregistreerd is en het adres;

    • d. bij een geleverde methanol of LNG: of de vloeibare biobrandstof tot verbruik is uitgeslagen of onder schorsing van betaling van accijns aan een andere houder van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns is geleverd;

    • e. van de garantie van oorsprong, bedoeld in artikel 8, eerste lid:

      • 1°. het nummer van de certificaatreeks;

      • 2°. de aanmaakdatum van de certificaatreeks;

      • 3°. de broeikasgasemissie in g CO2eq/MJ, berekend overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie;

    • f. het nummer van de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof.

  • 5. Gasvormige hernieuwbare brandstof

    • a. de per bemeterde leverpunt of de bemeterde leverpunten geleverde hoeveelheid waterstof in kilogrammen, met inbegrip van de identificerende naam en het adres van tankstation en het EAN van het bemeterde leverpunt;

    • b. van de garantie van oorsprong, bedoeld in artikel 8a, eerste lid:

      • 1°. het nummer van de certificaatreeks;

      • 2°. de aanmaakdatum van de certificaatreeks;

      • 3°. broeikasgasemissie in g CO2eq/MJ, berekend overeenkomstig artikel 31, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie.

  • 6. Elektriciteit

    • a.

      • bij netlevering: de per aansluiting volgens het bemeterde leverpunt of de bemeterde leverpunten geleverde hoeveelheid elektriciteit in kilowattuur, met inbegrip van de identificerende naam, het adres en het EAN van de aansluiting, waarbij terugleveringen van elektriciteit uit de accu van het voertuig aan het elektriciteitsnet niet ingeboekt worden;

      • bij leveringen van op locatie uit hernieuwbare energiebronnen opgewekte elektriciteit: de hoeveelheid volgens de tussenmeter op locatie opgewekte hoeveelheid elektriciteit in kilowattuur, met inbegrip van het adres van de opweklocatie, waarbij terugleveringen van elektriciteit aan het elektriciteitsnet niet ingeboekt worden;

      • bij leveringen met een directe lijn: de volgens het bemeterde leverpunt of de bemeterde leverpunten geleverde hoeveelheid elektriciteit in kilowattuur, met inbegrip van de identificerende naam en het adres van de directe lijn en het EAN van het bemeterde leverpunt;

    • b. bij levering met behulp van een directe lijn: van de garantie van oorsprong, bedoeld in artikel 9, tweede lid:

      • 1°. het nummer van de certificaatreeks;

      • 2°. de aanmaakdatum van de certificaatreeks;

      • 3°. Voor zover de elektriciteit met biomassabrandstoffen opgewekt is: de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria, bedoeld in artikel 29, tweede tot en met zevende lid en tiende lid, en aan de efficiëntie-eisen, bedoeld in artikel 29, elfde lid, van die richtlijn.

BIJLAGE IV, BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL AN

Bijlage 6, behorend bij artikel 15, tweede lid

De verificatieverklaring hernieuwbare brandstof wordt afgegeven aan de producent van de hernieuwbare brandstof en voldoet aan de volgende eisen:

  • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof is de verificateur hernieuwbare brandstof bekend met de administratieve processen, alsmede de productie-installatie en de geproduceerde hoeveelheden uit waterstof geproduceerde methanol, kerosine of LNG. Gelet op dit oogmerk:

    • a. bezoekt de verificateur hernieuwbare brandstof de productielocatie ten minste eenmaal tijdens het initieel onderzoek;

    • b. bezoekt de verificateur hernieuwbare brandstof de productielocatie ten minste eenmaal per jaar in ieder jaar waarin verklaringen worden uitgegeven;

    • c. controleert de verificateur hernieuwbare brandstof de totaal in een tijdsperiode gebruikte hoeveelheid waterstof;

    • d. controleert de verificateur hernieuwbare brandstof de totaal in een tijdsperiode in Nederland uit waterstof geproduceerde hoeveelheid methanol, kerosine of LNG;

    • e. controleert de verificateur hernieuwbare brandstof de verhouding van de in die tijdsperiode gebruikte hoeveelheid waterstof en geproduceerde hoeveelheid methanol, kerosine of LNG;

    • f. controleert de verificateur hernieuwbare brandstof of de hoeveelheid uit waterstof geproduceerde methanol, kerosine of LNG niet ook door een andere verificateur hernieuwbare brandstof is geverifieerd;

    • g. beoordeelt de verificateur hernieuwbare brandstof de administratieve organisatie, alsmede de interne beheersing- en controleprocedures van de producent;

    • h. voert de verificateur hernieuwbare brandstof locatiegesprekken met medewerkers die bij de productie betrokken zijn.

  • 2. De verificatieverklaring hernieuwbare brandstof vermeldt:

    • a. dat de methanol, kerosine of LNG uit waterstof in Nederland is geproduceerd;

    • b. de hoeveelheid uit waterstof geproduceerde methanol, kerosine of LNG die aan de desbetreffende afnemer in een vastgesteld tijdsperiode is geleverd.

  • 3. Met betrekking tot de uit waterstof geproduceerde methanol, kerosine of LNG:

    • a. geeft de verificateur hernieuwbare brandstof voor de uit waterstof geproduceerde hoeveelheid methanol, kerosine of LNG per afnemer van de producent een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof met een unieke code af, waarbij de som van de hoeveelheden waarop deze verklaringen betrekking hebben, niet meer bedraagt dan de oorspronkelijke geproduceerde hoeveelheid volgens de bedrijfsadministratie van de producent;

    • b. kan de verificateur hernieuwbare brandstof een hoeveelheid methanol, kerosine of LNG, waarvoor reeds een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof afgegeven is, splitsen in een of meer kleinere hoeveelheden, voor het gedeelte van de oorspronkelijke verklaring dat nog niet door een inboeker is gebruikt;

    • c. kan de verificateur hernieuwbare brandstof verklaringen hernieuwbare brandstof samenvoegen tot een nieuwe verklaring;

    • d. kunnen de verklaringen hernieuwbare brandstof die de verificateur hernieuwbare brandstof voor de gesplitste of samengestelde hoeveelheden opstelt, opgeteld geen grotere hoeveelheid betreffen dan die in de oorspronkelijke verklaring werd verantwoord, rekening houdend met een eventueel gebruik van de oorspronkelijke verklaring;

BIJLAGE V, BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL AO

Bijlage 7, behorend bij artikel 16, tweede lid

De dubbeltellingverklaring wordt afgegeven aan de producent van de biobrandstof en voldoet aan de volgende eisen:

  • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de dubbeltellingverklaring is de dubbeltellingverificateur bekend met de administratieve processen, alsmede de productie-installatie en de geproduceerde hoeveelheden van de biobrandstof. Gelet op dit oogmerk:

    • a. bezoekt de dubbeltellingverificateur de productielocatie ten minste eenmaal tijdens het initieel onderzoek;

    • b. bezoekt de dubbeltellingverificateur de productielocatie ten minste eenmaal per jaar in ieder jaar waarin verklaringen worden uitgegeven.

    • c. controleert de dubbeltellingverificateur de aard en de totaal in een tijdsperiode gebruikte hoeveelheid grondstof;

    • d. controleert de dubbeltellingverificateur de hoeveelheid de totaal in een tijdsperiode geproduceerde hoeveelheid biobrandstof;

    • e. controleert de dubbeltellingverificateur de verhouding van de in die tijdsperiode gebruikte hoeveelheid grondstof en geproduceerde hoeveelheid biobrandstof;

    • f. controleert de dubbeltellingverificateur of de hoeveelheid uit dubbel tellende grondstof geproduceerde biobrandstof niet ook door een andere dubbeltellingverificateur is geverifieerd;

    • g. beoordeelt de dubbeltellingverificateur de administratieve organisatie, alsmede de interne beheersing- en controleprocedure van de producent;

    • h. voert de dubbeltellingverificateur locatiegesprekken met de werknemers die bij productie van biobrandstof betrokken zijn.

  • 2. Met betrekking tot de aard van de grondstof en de dubbeltelling van de biobrandstof:

    • a. vermeldt de dubbeltellingverklaring uit welke dubbel tellende grondstof de biobrandstof is geproduceerd, gelet op artikel 12 van het besluit;

    • b. kan in de dubbeltellingverklaring gebruik worden gemaakt van analyseresultaten als bewijslast voor het gebruik van dubbel tellende grondstof of de aard van de grondstof, voor zover de monstername en analyse uitgevoerd zijn door een laboratorium dat geaccrediteerd is overeenkomstig ISO/IEC 17025.

  • 3. Met betrekking tot de gebruikte hoeveelheid grondstoffen en de geproduceerde hoeveelheid dubbel tellende biobrandstof:

    • a. vermeldt de dubbeltellingverklaring:

      • 1°. de aard en hoeveelheid uit dubbel tellende grondstof geproduceerde biobrandstof, waaronder tevens worden verstaan de onderste verbrandingswaarde en energie-inhoud van de biobrandstof overeenkomstig artikel 2 van deze regeling;

      • 2°. het land van of de landen van herkomst van de dubbel tellende grondstof;

      • 3°. het duurzaamheidssysteem dat de producent voor de grondstof en de biobrandstof hanteert;

    • b. staat de hoeveelheid dubbel tellende biobrandstof waarvoor een dubbeltellingverklaring wordt afgegeven, in een juiste verhouding tot de gebruikte hoeveelheid grondstof en de geproduceerde hoeveelheid brandstof.

  • 4. Met betrekking tot de hoeveelheid uit dubbel tellende grondstof geproduceerde biobrandstof:

    • a. specificeert de dubbeltellingverklaring de hoeveelheid per afnemer geleverde biobrandstof;

    • b. geeft de dubbeltellingverificateur een dubbeltellingverklaring met een unieke code af, waarbij de som van de hoeveelheden waarop deze verklaringen betrekking hebben, niet meer bedraagt dan de oorspronkelijke geproduceerde hoeveelheid volgens de bedrijfsadministratie en de massabalans van duurzame biobrandstoffen van de producent;

    • c. kan de dubbeltellingverificateur een hoeveelheid uit dubbel tellende grondstof geproduceerde biobrandstof, waarvoor reeds een dubbeltellingverklaring afgegeven is, splitsen in een of meer kleinere hoeveelheden, voor het gedeelte van de oorspronkelijke verklaring dat nog niet door een inboeker is gebruikt;

    • d. kan de dubbeltellingverificateur dubbeltellingverklaringen samenvoegen tot een nieuwe verklaring;

    • e. kunnen de dubbeltellingverklaringen die de dubbeltellingverificateur voor de gesplitste of de samengevoegde hoeveelheden opstelt, opgeteld geen grotere hoeveelheid betreffen dan die in de oorspronkelijke verklaring werd verantwoord, rekening houdend met een eventueel gebruik van de oorspronkelijke verklaring;

    • f. vermeldt de dubbeltellingverificateur bij een dubbel tellend biogas het nummer van de certificaatreeks van de garantie van oorsprong, die voor de productie door Vertogas afgegeven is.

BIJLAGE VI, BEHOREND BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL AP

Bijlage 8, behorend bij artikel 17, derde lid

A – verificatie van een hoeveelheid ingeboekte (aan de Nederlandse markt geleverde) vloeibare biobrandstof

  • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de inboekverificatieverklaring, is de inboekverificateur bekend met de administratieve processen van de inboeker en de relevante fysieke situaties op de locaties die onder het gehanteerde duurzaamheidssysteem van de inboeker zijn gecertificeerd.

    Gelet op dit oogmerk:

    • a. bezoekt de inboekverificateur de (door de inboeker in dat kalenderjaar gebruikte) locaties, die onder het certificaat van het duurzaamheidssysteem van de inboeker vallen, ten minste eenmaal tijdens het initieel onderzoek;

    • b. bezoekt de inboekverificateur de (door de inboeker in dat kalenderjaar gebruikte) locaties, die onder het certificaat van het duurzaamheidssysteem van de inboeker vallen, wanneer op die locaties een substantiële verandering is doorgevoerd en wel op basis van een risicoanalyse;

    • c. bezoekt de inboekverificateur in elk geval de locatie waar de inboeker zijn boekhouding heeft;

    • d. in geval van een boekhoudkundige vergroening met garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen: controleert de inboekverificateur of de inboeker kan aantonen dat ter grootte van de ingeboekte hoeveelheid LNG uit gas, onttrokken aan het Nederlands gastransportnet, ten minste eenzelfde hoeveelheid LNG is geproduceerd;

    • e. in geval van een boekhoudkundige vergroening met garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen: controleert de inboekverificateur of de garanties van oorsprong een einddatum van geldigheid hebben die ligt op of na de einddatum van de bij de inboeking opgegeven periode van de levering van de LNG;

    • f. in geval van een boekhoudkundige vergroening met garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen: controleert de inboekverificateur of voor de productie van het biogas geen exploitatiesubsidie is verstrekt;

    • g. controleert de inboekverificateur of het certificaat van het duurzaamheidssysteem van de inboeker toereikend is voor alle locaties van de accijnsgoederenplaats waar vanaf de inboeker levert aan de Nederlandse markt;

    • h. controleert de inboekverificateur of de inboeker de vloeibare biobrandstof evenredig aan deelleveringen toerekent bij vermenging van de vloeibare biobrandstof met een hoeveelheid fossiele brandstof als bedoeld in artikel 6, derde lid, van deze regeling;

    • i. controle of de inboeker de uitslag tot verbruik van een hoeveelheid vloeibare biobrandstof kan aantonen overeenkomstig bijlage 1 van de regeling;

    • l. controleert de inboekverificateur de brandstof en bestemming-combinatie van de geleverde vloeibare biobrandstof voorkomt in bijlage 1 van de regeling;

    • m. controleert de inboekverificateur de verklaringen afgegeven door een dubbeltellingverificateur, alsmede de samenhang met het bewijs van duurzaamheid;

    • n. controleert de inboekverificateur de wijze waarop de inboeker voorkomt dat hij de hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof als duurzaam doorlevert;

    • o. controleert de inboekverificateur of de geleverde LNG niet ook als een geleverde vloeibare hernieuwbare brandstof is ingeboekt;

    • p. beoordeelt de inboekverificateur de administratieve organisatie en de interne beheersing- en controleprocessen;

    • q. voert de inboekverificateur locatiegesprekken met de werknemers die bij de inboeking van de vloeibare biobrandstof betrokken zijn.

  • 2. De inboekverificatieverklaring vermeldt de energie-inhoud van de vloeibare biobrandstof overeenkomstig artikel 2 van de regeling (ten aanzien van vloeibare biobrandstof als bedoeld in artikel 6 van de regeling, dan wel artikel 6a, tweede lid, van de regeling bij boekhoudkundige vergroening met een garantie van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen).

  • 3. Met betrekking tot de hoeveelheid vloeibare biobrandstof, dan wel de hoeveelheid boekhoudkundig vergroende LNG, heeft de inboekverificatieverklaring betrekking op:

    • a. de hoeveelheid vloeibare biobrandstof die de inboeker in het desbetreffende kalenderjaar aan de Nederlandse markt heeft geleverd;

    • b. in geval van een boekhoudkundige vergroening met garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen: de hoeveelheid vergroende LNG die aantoonbaar in Nederland uit gas, onttrokken aan het Nederlands gastransportnet, is vervaardigd en door de inboeker als LNG aan de Nederlandse markt is geleverd;

    • c. de hoeveelheid vloeibare biobrandstof die de inboeker op grond van artikel 9.7.4.1 van de wet in het register heeft ingeboekt.

  • 4. De inboekverificatieverklaring bevat een risicoanalyse die gebaseerd is op een onderzoek dat ten minste de volgende onderdelen omvat:

    • a. de juistheid van reikwijdte van het certificaat van het duurzaamheidssysteem voor alle locaties van de accijnsgoederenplaats waar vanaf de inboeker levert;

    • b. de evenredigheid van toerekening van de vloeibare biobrandstof aan deelleveringen door de inboeker bij vermenging met een hoeveelheid fossiele brandstof als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de regeling;

    • c. de aantoonbaarheid van de aanwezigheid van een hoeveelheid vloeibare biobrandstof ter grootte van de inboeking overeenkomstig bijlage 1 van de regeling;

    • d. de bij de inboeking gebruikte dubbeltellingverklaring, alsmede de samenhang met het bewijs van duurzaamheid;

    • e. de wijze waarop de inboeker voorkomt dat hij de hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof als duurzaam doorlevert;

    • f. de volledigheid van de administratieve organisatie en de interne beheersing- en controleprocessen;

    • g. vraaggesprekken met de werknemers die bij de inboeking van de vloeibare biobrandstof betrokken zijn.

  • 5. Een inboekverificatieverklaring vermeldt:

    • a. de gegevens van de inboeker met inbegrip van zijn rekeningnummer in het register;

    • b. een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden (met inbegrip van de bezochte locaties);

    • c. de hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof, opgedeeld per soort vloeibare biobrandstof (zoals bedoeld in bijlage III van de richtlijn hernieuwbare energie) en opgesplitst in enkel- en dubbel tellende vloeibare biobrandstof;

    • d. in geval van een boekhoudkundige vergroening met garanties van oorsprong van gas uit hernieuwbare bronnen: de hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof;

    • e. dat de inboekverificateur een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof in het register geen materiële afwijkingen bevat;

    • f. dat de inboekverificateur een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de inboeker de kenmerken van het bewijs van duurzaamheid juist heeft overgenomen;

    • g. in geval van een boekhoudkundige vergroening met garanties van oorsprong van gas uit hernieuwbare bronnen: dat de inboekverificateur een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de inboeker kan aantonen dat in Nederland uit gas, onttrokken uit het Nederlands gastransportnet, LNG is vervaardigd en door de inboeker als LNG aan de Nederlandse markt is geleverd;

    • h. een totaal oordeel waaruit blijkt dat de inboekverificateur, met een redelijke mate van zekerheid, de juistheid van de data en informatie over de soort en hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof die is geleverd aan de Nederlandse markt, de mogelijke dubbeltelling en de bijbehorende duurzaamheidkenmerken van de hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof kan vaststellen;

    • i. een verklaring van de verificateur dat hij voldoende en geschikte controle-informatie heeft gekregen om tot zijn oordeel te komen.

B – verificatie van een hoeveelheid ingeboekte (aan vervoer in Nederland geleverde) gasvormige biobrandstof

  • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de inboekingverificatieverklaring is de inboekverificateur bekend met de administratieve processen van de inboeker en de relevante fysieke situaties op de locaties waar de inboeker het gas of biogas aan vervoer in Nederland levert. Gelet op dit oogmerk:

    • a. bezoekt de inboekverificateur de locaties, waar de inboeker het gas of het biogas aan vervoer in Nederland levert, steekproefsgewijs tijdens het initieel onderzoek;

    • b. bezoekt de inboekverificateur de locaties, waar de inboeker het gas of het biogas aan vervoer in Nederland levert, wanneer op die locaties een substantiële verandering is doorgevoerd en wel op basis van een risicoanalyse;

    • c. controleert de inboekverificateur bij een locatiebezoek of de aansluiting op het gastransportnet alleen bestemd is voor de levering van gas aan vervoer in Nederland (bij leveringen met behulp van het gastransportnet);

    • d. controleert de inboekverificateur bij een locatiebezoek de meter van de aansluiting op het gastransportnet en de meter van het bemeterd leverpunt (bij leveringen met behulp van het gastransportnet) op nauwkeurigheid en betrouwbaarheid.

    • e. bezoekt de inboekverificateur in elk geval de locatie waar de inboeker zijn boekhouding heeft;

    • f. beoordeelt de inboekverificateur de administratieve organisatie en de interne beheersing- en controleprocessen;

    • g. voert de inboekverificateur locatiegesprekken met de werknemers die bij de inboeking van de gasvormige biobrandstof betrokken zijn;

    • h. controleert de inboekverificateur of de inboeker ter grootte van de ingeboekte hoeveelheid gasvormige biobrandstof in dat kalenderjaar op de desbetreffende aansluiting ten minste een overeenkomstige hoeveelheid gas (bij leveringen met behulp van het gastransportnet) of biogas (bij leveringen met behulp van een directe lijn) aan vervoer in Nederland heeft geleverd;

    • i. controleert de inboekverificateur of voor de hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof geen exploitatiesubsidie is verstrekt;

    • j. controleert de inboekverificateur of de garanties van oorsprong van gas uit hernieuwbare bronnen een einddatum van geldigheid hebben die ligt op of na de einddatum van de bij de inboeking opgegeven periode van de levering van het gas (bij leveringen met behulp van het gastransportnet) of het biogas (bij leveringen met behulp van een directe lijn);

    • k. controleert de inboekverificateur of voor de productie van het biogas geen exploitatiesubsidie is verstrekt;

    • l. controleert de inboekverificateur de in- en verkoopboekhouding van gas, alsmede de financiële boekhouding;

    • m. controleert de inboekverificateur de bij de inboeking gebruikte dubbeltellingverklaring, alsmede de samenhang met het bewijs van duurzaamheid.

  • 2. Met betrekking tot de hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof, heeft de inboekverificatieverklaring betrekking op:

    • a. de boekhoudkundig vergroende hoeveelheid gas (bij leveringen met behulp van het gastransportnet) of biogas (bij leveringen met behulp van een directe lijn) die de inboeker in het desbetreffende kalenderjaar aan vervoer in Nederlands heeft geleverd;

    • b. de hoeveelheid gasvormige biobrandstof die de inboeker op grond van artikel 9.7.4.1 van de wet in het register heeft ingeboekt.

  • 3. Een inboekverificatieverklaring vermeldt:

    • a. de gegevens van de inboeker met inbegrip van zijn rekeningnummer in het register;

    • b. een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden (met inbegrip van de bezochte locaties);

    • c. de hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof, opgedeeld per soort gasvormige biobrandstof en opgesplitst in enkel- en dubbel tellende gasvormige biobrandstof;

    • d. dat de inboekverificateur een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof in het register geen materiële afwijkingen bevat;

    • e. dat een redelijke mate van zekerheid is verkregen dat de inboeker de kenmerken van de garanties van oorsprong (bij leveringen met behulp van het gastransportnet) en de garanties van oorsprong niet-netlevering (bij leveringen met behulp van een directe lijn) juist heeft overgenomen;

    • f. een totaaloordeel waaruit blijkt dat de inboekverificateur met een redelijke mate van zekerheid de juistheid van de data en informatie over de soort en hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof die is geleverd aan vervoer in Nederland, de mogelijke dubbeltelling en de bijbehorende duurzaamheidkenmerken van de hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof kan vaststellen;

    • g. een verklaring van de verificateur dat hij voldoende en geschikte controle-informatie heeft gekregen om tot zijn oordeel te komen.

C – verificatie van een hoeveelheid ingeboekte (aan de Nederlandse markt voor vervoer geleverde) vloeibare hernieuwbare brandstof

  • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de inboekverificatieverklaring, is de inboekverificateur bekend met de administratieve processen van de inboeker en de relevante fysieke situaties op de locaties. Gelet op dit oogmerk:

    • a. bezoekt de inboekverificateur de (door de inboeker in dat kalenderjaar gebruikte) locaties ten minste eenmaal tijdens het initieel onderzoek;

    • b. bezoekt de inboekverificateur de (door de inboeker in dat kalenderjaar gebruikte) locaties, wanneer op die locaties een substantiële verandering is doorgevoerd en wel op basis van een risicoanalyse;

    • c. bezoekt de inboekverificateur in elk geval de locatie waar de inboeker zijn boekhouding heeft;

    • d. beoordeelt de inboekverificateur of de inboeker ter grootte van de inboeking een hoeveelheid benzine heeft geleverd met ten minste een overeenkomstige hoeveelheid aantoonbaar aanwezige methanol, overeenkomstig bijlage 2;

    • e. controleert de inboekverificateur of de garanties van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen op het moment van de boeking op de rekening van de emissieautoriteit een einddatum van geldigheid hebben die ligt op of na de einddatum van de bij de inboeking opgegeven periode van de levering van de benzine met een aantoonbaar aanwezige methanol, dan wel van de bij de inboeking opgegeven periode van de levering van de LNG;

    • f. controleert de inboekverificateur of de inboeker ter grootte van de ingeboekte methanol, kerosine of LNG over een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof beschikt;

    • g. controleert de inboekverificateur of volgens de garantie van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen voor de productie van de elektriciteit geen exploitatiesubsidie is verstrekt;

    • h. controleert de inboekverificateur of de geleverde LNG niet ook als een geleverde vloeibare biobrandstof is ingeboekt;

    • i. beoordeelt de inboekverificateur de administratieve organisatie en de interne beheersing- en controleprocessen;

    • j. voert de inboekverificateur locatiegesprekken met de werknemers die bij de inboeking van de vloeibare hernieuwbare brandstof betrokken zijn.

  • 2. De inboekverificatieverklaring vermeldt de energie-inhoud van de vloeibare hernieuwbare brandstof overeenkomstig artikel 8, derde lid, van deze regeling.

  • 3. Met betrekking tot de hoeveelheid boekhoudkundig vergroende methanol, kerosine of LNG, heeft de inboekverificatieverklaring betrekking op:

    • a. de hoeveelheid methanol, kerosine of LNG die de inboeker en aantoonbaar als onderdeel van een benzine, kerosine onderscheidenlijk als LNG aan de Nederlandse markt heeft geleverd en boekhoudkundig met garanties van oorsprong ander gas uit hernieuwbare bronnen heeft vergroend;

    • b. de hoeveelheid uit waterstof in Nederland geproduceerde methanol, kerosine of LNG volgens de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof;

    • c. de hoeveelheid vloeibare hernieuwbare brandstof die de inboeker aan de Nederlandse markt van vervoer heeft geleverd en op grond van artikel 9.7.4.1 van de wet in het register heeft ingeboekt.

  • 4. De inboekverificatieverklaring bevat een risicoanalyse die gebaseerd is op een onderzoek dat ten minste de volgende onderdelen omvat:

    • a. in geval van een vergroening van methanol met garanties van oorsprong ander gas uit hernieuwbare bronnen: de aantoonbaarheid van de aanwezigheid van methanol ter grootte van de inboeking in de geleverde benzine volgens bijlage 2 van de regeling;

    • b. in geval van een vergroening van kerosine of LNG met garanties van oorsprong ander gas uit hernieuwbare bronnen: de levering door de inboeker van kerosine of LNG ter grootte van de inboeking;

    • c. de hoeveelheid uit waterstof in Nederland geproduceerde methanol, kerosine of LNG volgens de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof in verhouding tot de ingeboekte hoeveelheid methanol, kerosine of LNG;

    • d. de administratieve organisatie en de interne beheersing- en controleprocessen;

    • e. vraaggesprekken met de werknemers die bij de inboeking van de vloeibare hernieuwbare brandstof zijn betrokken.

  • 5. Een inboekverificatieverklaring vermeldt:

    • a. de gegevens van de inboeker met inbegrip van zijn rekeningnummer in het register;

    • b. een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden (met inbegrip van de bezochte locaties);

    • c. de hoeveelheid ingeboekte vloeibare hernieuwbare brandstof, opgedeeld per soort boekhoudkundig vergroende brandstof;

    • d. dat de inboekverificateur een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de hoeveelheid ingeboekte vloeibare hernieuwbare brandstof in het register geen materiële afwijkingen bevat;

    • e. dat de hoeveelheid uit waterstof geproduceerde methanol, kerosine of LNG volgens de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof overeenkomt met de geleverde en ingeboekte hoeveelheid methanol, kerosine of LNG;

    • f. een totaal oordeel waaruit blijkt dat de inboekverificateur, met een redelijke mate van zekerheid, de juistheid van de data en informatie over de soort en hoeveelheid ingeboekte vloeibare hernieuwbare brandstof kan vaststellen;

    • g. een verklaring van de verificateur dat hij voldoende en geschikte controle-informatie heeft gekregen om tot zijn oordeel te komen.

D – verificatie van een hoeveelheid ingeboekte (aan vervoer in Nederland geleverde) gasvormige hernieuwbare brandstof

  • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de inboekingverificatieverklaring is de inboekverificateur bekend met de administratieve processen van de inboeker en de relevante fysieke situaties op de locaties waar de inboeker waterstof aan vervoer in Nederland levert. Gelet op dit oogmerk:

    • a. bezoekt de inboekverificateur de locaties, waar de inboeker de waterstof aan vervoer in Nederland levert, steekproefsgewijs tijdens het initieel onderzoek;

    • b. bezoekt de inboekverificateur de locaties, waar de inboeker de waterstof aan vervoer in Nederland levert, wanneer op die locaties een substantiële verandering is doorgevoerd en wel op basis van een risicoanalyse;

    • c. controleert de inboekverificateur bij een locatiebezoek de meter van het bemeterd leverpunt op nauwkeurigheid en betrouwbaarheid;

    • d. bezoekt de inboekverificateur in elk geval de locatie waar de inboeker zijn boekhouding heeft;

    • e. beoordeelt de inboekverificateur de administratieve organisatie en de interne beheersing- en controleprocessen;

    • f. voert de inboekverificateur locatiegesprekken met de werknemers die bij de inboeking van de gasvormige hernieuwbare brandstof betrokken zijn;

    • g. controleert de inboekverificateur of de inboeker ter grootte van de ingeboekte hoeveelheid gasvormige hernieuwbare brandstof in dat kalenderjaar ten minste een overeenkomstige hoeveelheid waterstof aan vervoer in Nederland heeft geleverd;

    • h. controleert de inboekverificateur of de garanties van oorsprong ander gas uit hernieuwbare bronnen op het moment van de boeking op de rekening van de emissieautoriteit een einddatum van geldigheid hebben die ligt op of na de einddatum van de bij de inboeking opgegeven periode van de levering van de waterstof;

    • i. controleert de inboekverificateur of volgens de garantie van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen voor de productie van de elektriciteit geen exploitatiesubsidie is verstrekt;

    • j. controleert de inboekverificateur de in- en verkoopboekhouding van waterstof, alsmede de financiële boekhouding.

  • 2. Met betrekking tot de hoeveelheid ingeboekte gasvormige hernieuwbare brandstof, heeft de inboekverificatieverklaring betrekking op:

    • a. de boekhoudkundig vergroende hoeveelheid waterstof die de inboeker in het desbetreffende kalenderjaar aan vervoer in Nederland heeft geleverd;

    • b. de hoeveelheid gasvormige hernieuwbare brandstof die de inboeker op grond van artikel 9.7.4.1 van de wet in het register heeft ingeboekt.

  • 3. Een inboekverificatieverklaring vermeldt:

    • a. de gegevens van de inboeker met inbegrip van zijn rekeningnummer in het register;

    • b. een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden (met inbegrip van de bezochte locaties);

    • c. de hoeveelheid ingeboekte gasvormige hernieuwbare brandstof (zoals bedoeld in bijlage III van de richtlijn hernieuwbare energie);

    • d. dat de inboekverificateur een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de hoeveelheid ingeboekte gasvormige hernieuwbare brandstof in het register geen materiële afwijkingen bevat;

    • e. dat een redelijke mate van zekerheid is verkregen dat de inboeker de kenmerken van de garanties van oorsprong ander gas uit hernieuwbare bronnen juist heeft overgenomen;

    • f. een totaaloordeel waaruit blijkt dat de inboekverificateur met en redelijke mate van zekerheid de juistheid van de data en informatie over de soort en hoeveelheid ingeboekte gasvormige hernieuwbare brandstof kan vaststellen;

    • g. een verklaring van de verificateur dat hij voldoende en geschikte controle-informatie heeft gekregen om tot zijn oordeel te komen.

E – verificatie van een hoeveelheid ingeboekte (aan wegvoertuigen, luchtvaartuigen en binnenschepen in Nederland geleverde) elektriciteit

  • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de inboekingverificatieverklaring is de inboekverificateur bekend met de administratieve processen van de inboeker en de relevante fysieke situaties op de locaties waar de inboeker elektriciteit aan wegvoertuigen, luchtvaartuigen en binnenschepen in Nederland levert. Gelet op dit oogmerk:

    • a. bezoekt de inboekverificateur de locaties, waar de inboeker de elektriciteit aan wegvoertuigen, luchtvaartuigen en binnenschepen in Nederland levert, steekproefsgewijs tijdens het initieel onderzoek;

    • b. bezoekt de inboekverificateur de locaties, waar de inboeker de elektriciteit aan wegvoertuigen, luchtvaartuigen en binnenschepen in Nederland levert, wanneer op die locaties een substantiële verandering is doorgevoerd en wel op basis van een risicoanalyse;

    • c. controleert de inboekverificateur bij een locatiebezoek of de inboeker:

      • elektriciteit levert met een aansluiting die, of een secundair allocatiepunt dat, uitsluitend bestemd is voor de levering van elektriciteit aan wegvoertuigen, luchtvaartuigen en binnenschepen en gekoppeld is aan een bemeterd leverpunt, dan wel

      • beschikt over een bemeterd leverpunt, voorzien van een geregeld meetinstrument als bedoeld in artikel 1 van de Metrologiewet, met een geldige conformiteitsbeoordeling als bedoeld in artikel 6 van die wet en voorzien van de voor dat meetinstrument voorgeschreven merktekens als bedoeld in artikel 8 van die wet; of

      • een aansluiting heeft als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van die wet die uitsluitend is bestemd voor de levering van elektriciteit aan wegvoertuigen, luchtvaartuigen en binnenschepen en die als onderneming openbaar vervoersdiensten aanbiedt;

    • d. controleert de inboekverificateur bij een locatiebezoek de meter van het bemeterd leverpunt en de meter van een eventuele eenheid die elektriciteit uit hernieuwbare bronnen op dezelfde locatie opwekt, op nauwkeurigheid en betrouwbaarheid;

    • e. bezoekt de inboekverificateur in elk geval de locatie waar de inboeker zijn boekhouding heeft en die waar op locatie elektriciteit uit hernieuwbare bronnen wordt opgewekt;

    • f. beoordeelt de inboekverificateur de administratieve organisatie en de interne beheersing- en controleprocessen;

    • g. voert de inboekverificateur locatiegesprekken met de werknemers die bij de inboeking van de elektriciteit betrokken zijn;

    • h. in geval van levering van elektriciteit met een aansluiting: controleert de inboekverificateur de geleverde hoeveelheid elektriciteit per aansluiting;

    • i. in geval van levering van elektriciteit met een directe lijn: controleert de inboekverificateur of de inboeker ter grootte van de ingeboekte hoeveelheid elektriciteit op die locatie ten minste een hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare bronnen met een directe lijn ontvangen heeft;

    • j. in geval van levering van elektriciteit met een directe lijn: controleert de inboekverificateur of de garanties van oorsprong duurzame elektriciteit op het moment van de inboeking een einddatum van geldigheid hebben die ligt op of na de einddatum van de bij de inboeking opgegeven periode van de levering van de elektriciteit;

    • k. in geval van levering van elektriciteit met een directe lijn: controleert de inboekverificateur of voor de opgewekte elektriciteit geen exploitatiesubsidie is verstrekt;

    • l. in geval van levering van elektriciteit met een directe lijn: controleert de inboekverificateur of de biomassa, bedoeld in artikel 2, vierentwintigste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie, waarmee elektriciteit wordt opgewekt, met inachtneming van artikel 29, eerste lid, vierde alinea, van de richtlijn hernieuwbare energie, voldoet aan de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria voor biomassabrandstoffen en vloeibare biomassa, bedoeld in artikel 29, tweede tot en met zevende lid en tiende lid, en aan de efficiëntie-eisen voor biomassabrandstoffen, bedoeld in artikel 29, elfde lid, van die richtlijn;

    • m. indien er leverpunten aanwezig zijn waarop teruglevering van elektriciteit (vehicle to grid) mogelijk is: controleert de inboekverificateur of de hoeveelheden elektriciteit die terug geleverd worden aan het net, zijn verrekend met de uiteindelijke ingeboekte hoeveelheid elektriciteit

    • n. controleert de inboekverificateur de in- en verkoopboekhouding van elektriciteit, alsmede de financiële boekhouding.

  • 2. Met betrekking tot de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit heeft de verificatieverklaring betrekking op:

    • a. de hoeveelheid elektriciteit in kWh die in het betreffende kalenderjaar is geleverd in Nederland;

    • b. de hoeveelheid elektriciteit in kWh die de inboeker op grond van artikel 9.7.4.1 van de wet in het register heeft ingeboekt.

  • 3. De inboekverificatieverklaring geeft een risicoanalyse die is gebaseerd op een onderzoek dat ten minste de volgende onderdelen omvat:

    • a. de juistheid van de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit en de levering in het desbetreffende kalenderjaar;

    • b. bij een levering van elektriciteit met behulp van een aansluiting of secundair allocatiepunt: de hoeveelheid op de aansluiting of het secundair allocatiepunt geleverde elektriciteit in verhouding tot de ingeboekte hoeveelheid elektriciteit;

    • c. bij een levering van elektriciteit met behulp van een bemeterd leverpunt, voorzien van een geregeld meetinstrument als bedoeld in artikel 1 van de Metrologiewet: de geldigheid van de conformiteitsbeoordeling als bedoeld in artikel 6 van die wet en de aanwezigheid van de voor dat meetinstrument voorgeschreven merktekens als bedoeld in artikel 8 van die wet;

    • d. de in- en verkoopboekhouding van elektriciteit, alsmede de financiële boekhouding;

    • e. de administratieve organisatie en de interne beheersing- en controleprocessen;

    • f. vraaggesprekken met de werknemers die bij de inboeking van elektriciteit betrokken zijn.

  • 4. Een inboekverificatieverklaring vermeldt:

    • a. de gegevens van de inboeker met inbegrip van zijn rekeningnummer in het register;

    • b. een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden (met inbegrip van de bezochte locaties en geraadpleegde registers;

    • c. de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit;

    • d. dat de inboekverificateur een redelijke mate van zekerheid heeft verkregen dat de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit en de periode van levering geen materiële afwijkingen bevat;

    • e. een totaaloordeel waaruit blijkt dat de inboekverificateur met en redelijke mate van zekerheid de juistheid van de data en informatie over de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit kan vaststellen;

    • f. een verklaring van de verificateur dat hij voldoende en geschikte controle-informatie heeft gekregen om tot zijn oordeel te komen.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Dit besluit betreft een wijziging van de Regeling energie vervoer. De Regeling energie vervoer bevat de regels ter uitwerking van de titels 9.7 en 9.8 van de Wet milieubeheer en het Besluit energie vervoer.

Onderhavige wijzigingen zijn overwegend het gevolg van de wijziging van titel 9.7 van de Wet milieubeheer1 en het Besluit energie vervoer2 met betrekking tot de inzet van hernieuwbare energie, in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europese Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328) (herschikking; hierna: richtlijn hernieuwbare energie), in aanmerking genomen de afspraken uit het Klimaatakkoord ten aanzien van aanvullende inzet van hernieuwbare energie in het wegvervoer.3

Voorts zijn enkele wijzigingen opgenomen met betrekking tot de regels die zien op de rapportage- en reductieverplichting van vervoersemissies, die een uitwerking zijn van de gewijzigde titel 9.8 van de Wet milieubeheer en het Besluit energie vervoer.

De wettelijke systematiek hernieuwbare energie, zoals opgenomen in titel 9.7 van de Wet milieubeheer en hoofdstuk 1 van het Besluit energie vervoer, bestaat uit twee hoofdonderdelen: enerzijds verplicht de systematiek brandstofleveranciers, die hoeveelheden benzine, diesel en zware stookolie tot verbruik uitslaan aan andere bestemmingen dan zeevaart en binnenvaart, tot het jaarlijks leveren van een vooraf vastgestelde compenserende prestatie energie uit hernieuwbare bronnen in de vorm van hernieuwbare brandstofeenheden (HBE’s), de zogenaamde jaarverplichting; anderzijds beloont de systematiek de ondernemingen die energie uit hernieuwbare bronnen aan vervoer leveren met HBE’s, de zogenaamde inboekbevoegdheid.

De Regeling energie vervoer bevat de technische uitwerking van de kaders die de Wet milieubeheer en het Besluit energie vervoer stellen. Onderhavige wijziging heeft grotendeels betrekking op hoofdstuk 1 van de Regeling energie vervoer, als sluitstuk van de implementatie van de richtlijn hernieuwbare energie. Hoofdstuk 1 werkt de bepalingen uit van titel 9.7 van de Wet milieubeheer en hoofdstuk 1 van het Besluit energie vervoer inzake hernieuwbare energie vervoer.

Daarnaast is er aanleiding om ook hoofdstuk 2 van de Regeling energie vervoer op een aantal punten te wijzigen. Hoofdstuk 2 bevat de nadere uitwerking van de bepalingen van titel 9.8 van de Wet milieubeheer en hoofdstuk 2 van het Besluit energie vervoer met betrekking tot de rapportage- en reductieverplichting van vervoersemissies, ter uitwerking van de richtlijn brandstofkwaliteit.4

De wijzigingen van de Regeling energie vervoer worden op hoofdlijnen in paragraaf 2 van deze toelichting toegelicht. Vervolgens wordt in paragraaf 3 nader ingegaan op aspecten rondom de uitvoering en handhaving, terwijl in paragraaf 4 de gevolgen voor burgers, bedrijven, overheid en milieu wordt toegelicht. Paragraaf 5 behandelt de advisering en consultatie van dit wijzigingsbesluit, in paragraaf 6 gevolgd door de implementatietabel. En ten slotte bevat het tweede deel van deze toelichting een artikelsgewijze toelichting.

2. Hoofdlijnen wijziging Regeling energie vervoer

Het hoofddoel van het nationale beleid betreffende hernieuwbare energie voor vervoer (en daarmee de systematiek hernieuwbare energie vervoer), is het behalen (dan wel het leveren van een significante bijdrage aan het behalen) van het bindend nationaal streefcijfer uit de richtlijn hernieuwbare energie, rekening houdend met de afspraken en nationaal toerekenbare CO2-doelen uit het Klimaatakkoord in het kader van de Parijsdoelstelling. Deze doelstellingen dienen binnen een robuuste systematiek verwezenlijkt te worden, waarin de nadruk op de inzet van gewenste hernieuwbare energiedragers ligt, bijvoorbeeld biobrandstof uit bijlage IX deel A-grondstoffen (geavanceerde biobrandstof), hernieuwbare brandstoffen (brandstoffen gemaakt uit hernieuwbare waterstof) en elektrificatie van vervoer. De kaders hiervoor zijn vormgegeven in de Wet milieubeheer, terwijl de nadere invulling van de kaders is verwerkt in het Besluit energie vervoer.

In onderstaande paragrafen wordt op hoofdlijnen de wijzigingen van de Regeling energie toegelicht.

2.1 Vermenigvuldigers voor energiedragers en sectoren

Om de gewenste hernieuwbare energiedragers voor vervoer de noodzakelijke financiële prikkel te geven, worden in de Regeling energie vervoer verschillende vermenigvuldigingsfactoren voor de energie-inhoud ter verkrijging van HBE’s vastgelegd. Het gebruik van deze factoren is reeds vormgegeven in het Besluit energie vervoer. Het gaat om factoren die het gebruik van bepaalde energiedragers stimuleren, zoals hernieuwbare elektriciteit, en om factoren die het gebruik van hernieuwbare energiedragers in bepaalde bestemmingen bevorderen, zoals in de luchtvaart, of juist af te remmen, zoals in de zeevaart.

Naast de beperking in het gebruik van HBE’s-conventioneel (limiet conventioneel) en HBE’s bijlage IX-B (limiet bijlage IX-deel B), alsmede de verplichting tot het gebruik van HBE’s-geavanceerd (subdoelstelling geavanceerd) bij het voldoen aan de jaarverplichting, voorziet de systematiek hernieuwbare energie vervoer in het gebruik van vermenigvuldigers om de levering aan bepaalde sectoren te bevorderen of te beheersen, dan wel om een gelijk speelveld over de verschillende sectoren te bewerkstelligen. Zo is de dubbeltelling een belangrijk instrument geweest om het gebruik van biobrandstof uit afvalstromen te bevorderen en heeft ze mede voor een goed vestigingsklimaat voor de afvalverwerkende industrie in Nederland gezorgd. De afgelopen jaren heeft dubbeltelling in Nederland voor de inzet van biobrandstof uit voornamelijk afvalstromen (70% tot 80%) geleid, een significant hoger percentage dan gemiddeld in Europa (slechts 30% gemiddeld). De dubbeltelling voor biobrandstof uit de grondstoffen van bijlage IX-deel A blijft bestaan en zal voor biobrandstof uit grondstoffen uit bijlage IX-deel B tot 1 januari 2025 voortgezet worden. In de in het Besluit energie vervoer (paragraaf 2.1) genoemde evaluatie, die twee jaar na de inwerkingtreding van de nieuwe systematiek hernieuwbare energie vervoer plaatsvindt, zal bezien worden of en op welke wijze na 1 januari 2025 het afbouwen van de dubbeltelling van biobrandstof uit grondstoffen uit bijlage IX-deel B wordt vormgegeven. Hierin wordt betrokken de opbouw van biobrandstof uit grondstoffen uit bijlage IX-deel A en mogelijke sectorspecifieke systemen voor het behalen van een CO2-besparing in de lucht- en zeevaart.

Voor hernieuwbare elektriciteit sluit de Regeling energie vervoer aan bij de vermenigvuldigingsfactor uit artikel 27, tweede lid, onderdeel b, van de richtlijn hernieuwbare energie, te weten factor 4 (zie ook motie Bouchallikht; Kamerstukken II, 2021/21, 36 526, nr. 15). In aanvulling op de richtlijn hernieuwbare energie bevat de nationale systematiek hernieuwbare energie voor geleverde hernieuwbare brandstof ook een vermenigvuldigingsfactor van 2,5. Dit betekent een beloning in het aantal bijgeschreven HBE’s bij de inboeking van een geleverde hoeveelheid hernieuwbare brandstof, hoewel de inspanning zich niet vertaalt in een hogere bijdrage aan het behalen van het bindend nationaal streefcijfer hernieuwbare energie in vervoer. Ook hernieuwbare brandstoffen bevinden zich immers in de innovatiefase en zullen baat bij een dergelijke bevordering hebben. Dit sluit zowel aan bij de Kabinetsvisie waterstof5 als bij het SER-advies voor het Duurzaamheidskader, waarin de SER adviseert om de inzet van biobrandstof in licht wegtransport te verminderen en op elektrificatie in te zetten.

Om de levering van hernieuwbare energie aan luchtvaartuigen te bevorderen, voorziet de Regeling energie vervoer in een vermenigvuldiger van 1,2. Het aantal inboekingen onder de jaarverplichting van leveringen aan de luchtvaart is (nog) zeer beperkt geweest in de afgelopen jaren. De verwachting is dat het aandeel van duurzame luchtvaartbrandstof de komende jaren nog beperkt zal zijn, vanwege de relatief hogere kosten die met de inzet van hernieuwbare energie in luchtvaart gemoeid zijn.

Voor zeevaart zijn in de Regeling energie vervoer over kalenderjaar 2021 maatregelen genomen om de inzet van biobrandstoffen in deze sector onder de jaarverplichting beheersbaar te houden (zie Stcrt. 2020, 65200). Hiermee wordt verzekerd dat een handelingsperspectief voor zeevaart blijft, zonder dat het primaire doel van de systematiek aangaande de klimaatverplichtingen voor wegvervoer (en binnenvaart) in gevaar komt. In dat licht is besloten om in 2021 alleen geavanceerde biobrandstoffen (uit grondstoffen genoemd in bijlage IX-deel A van de richtlijn hernieuwbare energie) toe te staan. Vanaf 2022 – met ingang van dit implementatietraject – zijn ook hernieuwbare brandstoffen toegestaan in de zeevaart. Uit berekeningen en prognoses van de NEa blijkt dat de inzet in zeevaart in 2021 alsnog nagenoeg hetzelfde niveau als in 2020 zal halen, maar dan met geavanceerde biobrandstoffen. Gezien een grootschalige verdere stijging de primaire doelen, zoals bovenstaand genoemd, in gevaar kunnen brengen, wordt de inzet van geavanceerde biobrandstoffen en hernieuwbare brandstoffen vanaf 2022 voorzien van een vermenigvuldiger van 0,8. De factor 0,8 beperkt het effect van de inzet van brandstoffen in de zeevaart, zonder alle stimulans tot verduurzaming in deze sector te beëindigen. Ook het recente onderzoek van Studio Gear Up aangaande de factor voor zeevaart is benut in de afweging. De stap naar een factor 0,8 past in bovengenoemde wijziging van de Regeling energie vervoer voor kalenderjaar 2021, waarin is aangegeven dat de factor benut zou worden indien het behalen van klimaatverplichtingen voor wegvervoer in gevaar gebracht zouden worden.

2.2 Inboeken soorten hernieuwbare energie geleverd aan vervoer

Met deze wijzigingsregeling zijn de mogelijkheden voor inboeken uitgebreid.

De volgende mogelijkheden zijn toegevoegd die onderstaand verder worden toegelicht:

  • vergroeningsystematiek voor vloeibare biobrandstoffen in paragraaf 2.2.1;

  • vergroeningsystematiek voor gasvormige en vloeibare hernieuwbare brandstoffen in paragraaf 2.2.2;

  • invoering inboekbevoegdheid voor geleverde elektriciteit aan de binnenschepen in paragraaf 2.2.3a en onderscheid in beloning van geleverde elektriciteit in paragraaf 2.2.3b;

  • wijziging leveringen aan de luchtvaart: paragraaf 2.2.4.

2.2.1 Vergroeningsystematiek voor vloeibare biobrandstoffen

De bestaande mogelijkheid om geleverd gas of biogas te vergroenen met garanties van oorsprong groen gas uit hernieuwbare bronnen, wordt in de systematiek hernieuwbare energie vervoer uitgebreid naar geleverde LNG. Om een verband met de tastbare werkelijkheid te bewaren, is de inboekbevoegdheid tot de hoeveelheid geleverde LNG beperkt. Naast de vergroening van het geleverde LNG, moet de inboeker ook aantonen dat in Nederland uit gas, onttrokken aan het Nederlandse gastransportnet, een hoeveelheid LNG ter grootte van de inboeking geproduceerd is. De controle hierop zal onderdeel van de inboekverificatie zijn.

Het doel van de vergroeningsystematiek, is de bevordering van de hoeveelheid in Nederland (zonder subsidie) geproduceerd en in het gastransportnet ingevoed biogas. Deze inspanning draagt bij aan het behalen van het bindend nationaal streefcijfer uit de richtlijn hernieuwbare energie. Door de vergroeningsystematiek met garanties van oorsprong groen gas uit hernieuwbare bronnen, wordt een boekhoudkundige koppeling gemaakt tussen een geproduceerde hoeveelheid duurzaam biogas en een geleverde hoeveelheid vloeibare fossiele brandstof.

De vergroening met garanties van oorsprong groen gas uit hernieuwbare bronnen van een geleverde vloeibare brandstof, is de uitzondering op de hoofdregel van vloeibare biobrandstoffen die de inboeker tot het aantonen van de uitslag tot verbruik van een tastbare hoeveelheid biobrandstof verplicht.

2.2.2 Vergroeningsystematiek voor gasvormige en vloeibare hernieuwbare brandstoffen

Overeenkomstig geleverde gasvormige biobrandstoffen zal de systematiek hernieuwbare energie voor hernieuwbare brandstoffen een vergroeningsystematiek invoeren, met dien verstande dat de garanties van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen dan voor gas uit hernieuwbare bronnen (biogas) uitgegeven zijn. Op dit moment bestaan voor deze energiedragers geen (door de Europese Commissie erkende) vrijwillig internationale systemen als bedoeld in artikel 30 van de richtlijn hernieuwbare energie. Indien voldoende van dergelijke systemen erkend zijn die ook waarborgen dat de inspanning hernieuwbare energie bijdraagt aan het behalen van het bindend nationaal streefcijfer uit de richtlijn hernieuwbare energie van Nederland, alsmede leiden tot een CO2-besparing in Nederland, dan is de bedoeling om de vergroeningsystematiek met garanties van oorsprong te verlaten ten gunste van die certificeringssystemen.

In het Europese voorstel Fit for 55 is met betrekking tot de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie aangekondigd dat de Europese Commissie middels een gedelegeerde handeling met een kader gaat komen voor de hernieuwbaarheid van waterstof. Zodra deze gedelegeerde handeling is vastgesteld zal dit, indien noodzakelijk, alsnog worden verwerkt in de nationale regelgeving.

– Gasvormige hernieuwbare brandstoffen

Onder een gasvormige hernieuwbare brandstof valt vooralsnog uitsluitend waterstof die als waterstof aan vervoer in Nederland geleverd is. Het Besluit energie vervoer bepaalt dat de houder van een omgevingsvergunning voor de opslag en levering van waterstof met een bemeterd leverpunt, de inboekbevoegdheid voor een geleverde gasvormige hernieuwbare brandstof heeft. Zoals de vorige paragraaf beschrijft, geldt voor geleverde hernieuwbare brandstoffen een vergroeningsystematiek met garanties van oorsprong ander gas uit hernieuwbare bronnen (gebaseerd op de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie en garanties van oorsprong). Dit betekent dat de aan vervoer in Nederland geleverde waterstof niet fysiek hernieuwbare waterstof behoeft te zijn. Hiervoor is gekozen omdat scheikundig geen onderscheid tussen hernieuwbare en fossiele waterstof is te maken.

Bij een inboeking van gasvormige hernieuwbare brandstof, die als waterstof geleverd wordt, moet de inboeker ter grootte van de inboeking een hoeveelheid waterstof aan vervoer in Nederland geleverd hebben. Deze hoeveelheid mag de inboeker boekhoudkundig met garanties van oorsprong ander gas uit hernieuwbare bronnen vergroenen. Ten aanzien van de garanties van oorsprong ander gas uit hernieuwbare bronnen, zijn de bepalingen vergelijkbaar met bepalingen die voor de vergroening van gas of biogas gelden (onder meer geen subsidie, vermelding kenmerken van broeikasgasbesparing, overboeking naar rekening van de Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: NEa) in het Vertogasregister).

– Vloeibare hernieuwbare brandstoffen

Onder vloeibare hernieuwbare brandstoffen worden vloeibare brandstoffen verstaan die uit vergroende waterstof geproduceerd zijn. De Regeling energie vervoer voorziet in een inboekbevoegdheid voor aan de Nederlandse markt voor vervoer geleverd LNG, voor aan de Nederlandse markt voor vervoer geleverde kerosine of voor de aantoonbaar aanwezige methanol in de Nederlandse markt voor vervoer geleverde benzine. Ter grootte van de levering van LNG, kerosine of de aantoonbaar aanwezige methanol in de benzine, mag de inboeker de levering fossiele brandstof boekhoudkundig vergroenen met garanties van oorsprong ander gas uit hernieuwbare bronnen (gebaseerd op de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie en garanties van oorsprong).

Omdat LNG, kerosine en methanol accijnsgoederen zijn, bepaalt het Besluit energie vervoer dat de inboeker een vergunninghouder accijnsgoederenplaats voor minerale oliën is. Naast de vergroening van het geleverd LNG of de geleverde methanol, moet de inboeker ook over een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof voor de vergroende levering LNG, kerosine of methanol ter grootte van de inboeking beschikken. Deze verklaring bewijst dat in Nederland, uit waterstof, een hoeveelheid LNG, kerosine of methanol geproduceerd is. Deze eis is gesteld om te voorkomen dat boekhoudkundig fossiele LNG, kerosine of methanol vergroend wordt, zonder dat daar een productie van brandstoffen uit waterstof in Nederland tegenover staat.

De verwachting is, dat de genoemde brandstoffen op korte termijn geleverd aan de Nederlandse markt voor vervoer geleverd kunnen worden. De opsomming in de Regeling energie vervoer, kan naar andere brandstoffen uit waterstof uitgebreid worden.

2.2.3a Invoering inboekbevoegdheid geleverde elektriciteit aan binnenschepen

De bevoegdheid tot inboeken is uitgebreid met een uitbreiding van de bestemmingen van geleverde elektriciteit naar binnenschepen. Hierbij is ook rekening gehouden met nieuwe initiatieven, zoals de levering van elektriciteit met verwisselbare accupakketten en leveringen van opgeladen accu-elektrolyt.

2.2.3b Onderscheid in beloning van geleverde hoeveelheid elektriciteit

Een hoeveelheid aan wegvoertuigen en binnenschepen geleverde elektriciteit die de inboeker (met behulp van een aansluiting) aan het elektriciteitsnet onttrekt, beloont de systematiek hernieuwbare energie vervoer met het door het Centraal bureau voor statistiek bekendgemaakte gemiddelde aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in Nederland, gebaseerd op twee kalenderjaren voorafgaand aan het lopende kalenderjaar. Daarnaast voert de gewijzigde Regeling energie vervoer twee manieren in, waarbij de geleverde elektriciteit volledig beloond wordt.

Het betreft enerzijds de levering van elektriciteit die met behulp van een directe lijn geleverd is en boekhoudkundig met garanties van oorsprong duurzame elektriciteit (zonder subsidie) is vergroend en anderzijds de hoeveelheid elektriciteit die aantoonbaar op de leverlocatie uit hernieuwbare bronnen opgewekt en met behulp van een bemeterd leverpunt aan wegvoertuigen of binnenschepen geleverd is.

Met betrekking tot de uitvoering van de motie Grinwis (Kamerstuk 35 626, nr. 23) is samen met de sector een onderzoek uitgevoerd door Trinomics. De motie Grinwis vraagt om een onderzoek naar de mogelijkheden om kleine spelers op het gebied van elektrisch vervoer beter te faciliteren in de jaarverplichting, waarbij specifiek wordt verwezen naar geaggregeerd inboeken. Hier ligt de aanname aan ten grondslag dat voor kleine spelers in de markt voor elektrisch vervoer die relatief weinig hernieuwbare elektriciteit leveren aan vervoer het financieel (nog) niet interessant is om de geleverde hernieuwbare elektriciteit in te boeken in het register van de NEa. Uit dit onderzoek blijkt echter, dat binnen de bestaande regelgeving het voor minimaal 80% van de hernieuwbare elektriciteit geleverd aan vervoer financieel interessant is om in te boeken. Met andere woorden, maximaal 20% wordt geleverd door kleine spelers waarvoor het financieel niet interessant is om in te boeken. Mogelijkheden om de financiële aantrekkelijkheid van deze laatste maximale 20% te vergroten worden verder onderzocht, waarbij geaggregeerd inboeken één van de opties is. Daarbij wordt ook gekeken waar verdere verbeteringen doorgevoerd kunnen worden, op wetsniveau, in het Besluit energie vervoer of in de regeling. Van belang hierbij zijn de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid, fraudebestendigheid en uitvoeringslasten in verhouding tot de inboekbaten.

2.2.4 Wijzing leveringen aan de luchtvaart

De gewijzigde Regeling hernieuwbare energie, voorziet in twee manieren waarop een fysieke hoeveelheid geleverde biokerosine voor inboeking in aanmerking komen, te weten de levering met behulp van een tankauto en de levering met behulp van een directe lijn. Ongewijzigd blijven de accijnshoedanigheid van de geleverde minerale olie (uitslag tot verbruik of levering onder schorsing van betaling van accijns) en het inboekmoment (niet de levering aan het luchtvaartuig, maar de verplaatsing van een tastbare hoeveelheid biokerosine naar een luchthaven in Nederland).

Een aantal luchthavens in Nederland kunnen ook bevoorraad worden door een internationaal pijpleidingnetwerk met meerdere aftakkingen. Echter, doordat deze internationale NAVO-pijpleiding (CEPS) ook aftakkingen naar het buitenland heeft, kan niet gewaarborgd worden dat brandstoffen, die in deze pijpleiding in Nederland ingevoed worden, ook aan een luchthaven in Nederland terecht komen. Om die reden kunnen dergelijke leveringen niet bijdragen aan het behalen van het bindend nationaal streefcijfer uit de richtlijn hernieuwbare energie en komen ze bijgevolg niet in aanmerking om ingeboekt te worden.

2.3 Verbetering van het toezicht op de naleving van de systematiek hernieuwbare energie vervoer

De wens tot vergroting van de betrouwbaarheid van de systematiek hernieuwbare energie vervoer, komt in verschillende wijzigingen tot uitdrukking, te weten in het toezicht op de biobrandstofproducent in Nederland, in het toezicht op de schakels in de keten in Nederland van duurzame grondstoffen en biobrandstoffen, in het toezicht op de conformiteitsbeoordelinginstanties (cbi’s) die namens een erkend duurzaamheidssysteem schakels in de keten in Nederland van duurzame grondstoffen en biobrandstoffen certificeren, alsmede in de verduidelijking van de regels voor goed massabalansbeheer en in het beheer in het Register hernieuwbare energie vervoer van verificatieverklaringen door verificateurs.

Het toezicht op de naleving van biobrandstofproducenten in Nederland, het toezicht op schakels in de keten van duurzame grondstoffen en biobrandstoffen in Nederland alsmede het toezicht op de cbi’s die schakels in de keten duurzame grondstoffen en biobrandstoffen in Nederland certificeren, zijn wijzigingen die de wet ingevoerd heeft en in de wijziging van de Regeling energie vervoer uitgewerkt worden. Datzelfde geldt voor de verduidelijking van de regels voor goed massabalansbeheer. Het centrale beheer in het Register hernieuwbare energie vervoer van verificatieverklaringen hernieuwbare brandstof, van dubbeltellingverklaringen en van inboekverificatieverklaringen, beoogt het beheer voor verificateurs te vergemakkelijken en de controlemogelijkheden te vergroten.

3. Uitvoering en handhaving

De NEa is primair verantwoordelijk voor de uitvoering (artikel 2.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer) en handhaving (artikel 18.2f, tweede lid, van de Wet milieubeheer) van de systematiek onder de richtlijn hernieuwbare energie en de richtlijn brandstofkwaliteit, uitgewerkt in de titels 9.7 en 9.8 van de Wet milieubeheer. Ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wet milieubeheer dient het bestuur van de NEa ervoor te zorgen dat de werkzaamheden, die voortvloeien uit artikel 18.2f, gescheiden van de overige werkzaamheden uitgevoerd worden.

De NEa beheert het Register energie voor vervoer. Dit register is de verzamelnaam voor het Register hernieuwbare energie en het Register rapportage- en reductieverplichting vervoersemissies, bedoeld in paragrafen 9.7.5, onderscheidenlijk 9.8.4, van de Wet milieubeheer. Deze registers zijn essentieel voor het halen van de doelstellingen van de richtlijn hernieuwbare energie en de rapportage- en reductieverplichting van de richtlijn brandstofkwaliteit. De systematiek hernieuwbare energie vervoer, zoals neergelegd in de titels 9.7 en 9.8 van de Wet milieubeheer en uitgewerkt in het Besluit energie vervoer en de Regeling energie vervoer, kent een samenspel van certificering, verificaties, toezicht en handhaving.

De NEa is tevens de handhavende instantie. Daartoe beschikt de NEa onder andere over handhavingsinstrumenten, zoals het opleggen van een last onder dwangsom (artikel 18.6b van de Wet milieubeheer) of een bestuurlijke boete (artikel 18.16s van de Wet milieubeheer). De NEa sluit onder meer overeenkomsten met de Rijksbelastingdienst en de minister over het uitwisselen van gegevens ten behoeve van het toezicht.

4. Gevolgen voor burgers, bedrijven, overheid en milieu

4.1 Administratieve en uitvoeringslasten

De administratieve en uitvoeringslasten van de wijzigingen van de systematiek hernieuwbare energie vervoer die in deze regeling uitgewerkt worden, houden voornamelijk verband met de uitbreiding van de rapportage- en reductieverplichting naar geleverde benzine, diesel en zware stookolie aan binnenschepen en de uitbreiding van de soorten geleverde hernieuwbare energie vervoer die voor inboeking in aanmerking komt. De lasten zijn verantwoord in paragraaf 4.1 van de nota van toelichting van het besluit tot wijziging van het Besluit energie vervoer in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en ter uitvoering van het Klimaatakkoord. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.

4.2 Toetsing regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat de gevolgen voor de regeldruk al toereikend bij het bovenliggende Besluit energie vervoer in beeld zijn gebracht en door ATR getoetst.

Aangezien tijdens verschillende trajecten (Green Deal binnenvaart, Klimaatakkoord, voorbespreking onderwerpen uit de Regeling energie vervoer) veelvuldig met MKB en andere belanghebbenden is overlegd, waarbij het merendeel van de sector heeft aangegeven dat de systematiek hernieuwbare energie goed werkt en de lasten beheersbaar zijn, is afgezien van een MKB-toets.

5. Advisering, HUF-toets en internetconsultatie

5.1 Advisering

Voor de totstandkoming van de systematiek hernieuwbare energie vervoer, is samengewerkt met de NEa en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Over de eisen die deze regeling stelt, is op meerdere momenten overleg gevoerd met de betrokken ondernemingen. Dit betreft de ondernemingen die een jaar- en reductieverplichting hebben of zullen hebben, de inboekers en de verificateurs. Tot slot is voor de doelgroep een bijeenkomst georganiseerd om te Regeling energie vervoer toe te lichten en door te spreken.

5.2 Handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets NEa

De NEa heeft de wijziging van de Regeling energie vervoer getoetst op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid (HUF-toets). Bij brief van 24 september 2021 is op verzoek van het ministerie door de NEa ook nader ingegaan op de eventuele risico’s, verbonden aan de vermenigvuldigingsfactor van 1,2 voor hernieuwbare energie die aan luchtvaart wordt geleverd.

Als algemene opmerking ziet de NEa de verruiming met de inzet van waterstof als een gasvormige hernieuwbare brandstof en de mogelijkheid om boekhoudkundig vergroende LNG en methanol in te boeken, als een kans om het gebruik van hernieuwbare energie te stimuleren. Dit vraagt wel om kennisopbouw van waterstofketens en vraagt ook ten aanzien van de inzet van methanol en LNG de nodige aandacht voor de uitvoering en kennis bij de doelgroep van deze wet- en regelgeving. De NEa spreekt uit zich hiervoor in te zetten. In dat kader wijst de NEa ook op de relatie met de te wijzigen Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong, wat valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van EZK. Het ministerie is zich hiervan bewust en zal bewerkstelligen dat duidelijk met de markt wordt gecommuniceerd en dat de aanpassing tijdig wordt doorgevoerd.

Het ministerie neemt daarnaast kennis van de analyse ten aanzien van de factor 1,2 voor luchtvaart en deelt de inzichten van de NEa dat de risico’s voor een onevenredig grote inzet in deze sector beperkt zijn in dit instrument.

En ten slotte zijn de aanvullende, inhoudelijke bevindingen op artikelniveau, alsmede de opmerkingen van stilistische aard, zoveel als mogelijk verwerkt in de eindversie van deze wijziging.

5.3 Internetconsultatie

De ontwerpregeling is gepubliceerd op www.internetconsultatie.nl, waarbij eenieder van 7 september 2021 tot 4 oktober 2021 in de gelegenheid is gesteld een zienswijze over het ontwerp naar voren te brengen.

In totaal zijn 58 reacties ingediend, hiervan zijn er 38 openbaar. Indieners zijn met name uiteenlopende bedrijven en belangenorganisaties uit de mobiliteitssector (waaronder brandstofleveranciers, producenten, en afnemers van energie).

De ontvangen zienswijzen hebben geleid tot enkele aanpassingen van de ontwerpregeling en tot verduidelijking van passages in de toelichting.

Hieronder volgen de meest belangrijke zienswijzen op hoofdlijnen, voorzien van een reactie van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

1. Binnenvaart

Definitie binnenvaart

  • Er lijkt geen eenduidige definitie te zijn voor binnenvaart en zeescheepvaart. Om mogelijke verschillende interpretatie te voorkomen, en een gelijk speelveld te behouden zal er een duidelijke, controleerbare definitie van binnenvaart moeten komen. Deze problematiek geldt zowel aan de verplichting-, als aan de inboekzijde.

  • Gevraagd wordt of deze regeling ook geldt voor leurschepen/bunkerschepen (‘lichters’) die uitbunkeren naar zeevaart.

Reactie IenW:

Naar aanleiding van de reacties op de internetconsultatie, wordt in de regeling het begrip binnenschip nu gedefinieerd, met een verwijzing naar deze begripsomschrijving in de Binnenvaartwet.

Veiligheid bijmengen verbrandingsmotoren

  • Gevraagd wordt naar de veiligheid van het bijmengen van biodiesel voor de verbrandingsmotoren op binnenchepen.

Reactie IenW:

Momenteel voert de Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) een onderzoek uit naar de veilige toepassing van biobrandstoffen in scheepsmotoren van binnenschepen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd naar aanleiding van de motie (35 626-25) Bisschop/Alkaya die werd aangenomen na de Kamerbehandeling van de Wet milieubeheer. De resultaten zullen worden besproken met de branche alvorens het rapport definitief wordt gemaakt. Mochten er daarna nog onderzoeksvragen openstaan, dan bestaat ruimte voor vervolgonderzoek in samenspraak met de sector. Ook meer praktijkonderzoek behoort daarbij tot de mogelijkheden. Voor het eind van het jaar wordt de Tweede Kamer over uitvoering van het onderzoek geïnformeerd.

Administratieve lasten

  • Veel partijen gaan in op de lastenverzwaring als gevolg van hogere bewijslast en boekhouding. Gevraagd wordt hoe hoog eventuele extra kosten als gevolg van extra maatregelen, zouden zijn.

Reactie IenW:

De uitvoeringslasten voor het bedrijfsleven zijn beschreven in het Besluit energie vervoer. Daarbij wordt aangesloten op de richtlijn hernieuwbare energie. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat de gevolgen voor de regeldruk al toereikend bij het bovenliggende Besluit energie vervoer in beeld zijn gebracht en door ATR getoetst.

Wat betreft de administratieve lasten van de bewijslast en monstering: bedrijven die biobrandstoffen leveren en daar HBE’s voor willen ontvangen, moeten in staat zijn om aan te tonen dat zij daadwerkelijk die biobrandstof geleverd hebben. Voor het merendeel van de geleverde hernieuwbare energie, is dit een routinematige controle die de brandstofleveranciers uitvoeren bij de normale kwaliteitscontroles op het voldoen aan de betreffende brandstofspecificaties, denk hierbij aan het bepalen van het FAME-gehalte van diesel of ethanolgehalte van benzine. Sommige biobrandstoffen zijn chemisch identiek aan een veel goedkopere fossiele evenknie. Ook in deze gevallen, moeten brandstofleveranciers aantonen dat ze hernieuwbare energie geleverd hebben aan de Nederlandse markt willen ze een HBE ontvangen. De aanpassingen aan de regeling op dit vlak zijn enkel een expliciete uitwerking van eisen die al jaren gelden en waarop de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) ook in de voorbije jaren al heeft toegezien. De Nederlandse overheid wil dat daadwerkelijk een fysieke prestatie wordt geleverd op de Nederlandse markt voor vervoer en wil voorkomen dat de duurzame biobrandstof boekhoudkundig in Nederland eindigt maar fysiek in het buitenland (in een land dat de brandstof beloont op zijn fysieke eigenschappen). Bovendien heeft de consument recht op de hernieuwbare energie waarvoor hij betaalt. Voorbeelden van brandstoffen waar onderscheid lastig te maken zijn tussen fossiel en biogeen zijn waterstof behandelde plantaardige olie (HVO), methanol, bionafta en LNG. De NEa heeft eerder aangegeven dat, onder voorbehoud, het testen door elke schakel in de keten niet noodzakelijk is, aangezien in sommige gevallen ook vertrouwd mag worden op de gegevens van de vorige schakel.

Internationaal gelijk speelveld binnenvaart

  • Een gelijk speelveld met de buurlanden is een randvoorwaarde. Het zou onaanvaardbaar zijn dat een bijmengverplichting alleen in Nederland ingevoerd werd en niet ook in België en Duitsland. Het risico is groot dat binnenschepen wegens het grote prijsverschil dan brandstof buiten Nederland bunkeren.

Reactie IenW:

Het ministerie hecht zeer aan een zo gelijk mogelijk speelveld voor alle brandstofleveranciers binnen Europa. De implementatieverplichting van de Richtlijn brandstofkwaliteit voor binnenschepen, geldt ook voor de ons omringende landen. Met een goede omzetting van die verplichting door alle EU-lidstaten, zou het gelijke speelveld zoveel mogelijk geborgd moeten zijn. Deze richtlijn had in 2020 omgezet moeten zijn (ook in Nederland). Het ministerie zal controleren of (en op welke wijze) de ons omringende landen de verplichting implementeren. Indien nodig, zal het ministerie zowel de desbetreffende landen als de Europese Commissie aanspreken op correcte uitvoering van die verplichting. Naast de Richtlijn brandstofkwaliteit, heeft Nederland ook nationale ambities, zoals de minimaal 5 PJ duurzame brandstoffen uit het Klimaatakkoord, welke ambitieuzer zijn dan wat nu Europees minimaal verplicht is.

Inboeken EV + H2 in binnenvaart

  • Ten aanzien van de invoering van een inboekbevoegdheid voor geleverde elektriciteit aan binnenschepen: worden ook fysieke accu’s geleverd aan binnenschepen en geldt de inboekmogelijkheid ook voor accu’s die vanaf de wal of een bunkerschip (leurschip) stroom leveren aan binnenvaart?

  • De uitbreiding inboekbaarheid hernieuwbare waterstof en hernieuwbare elektriciteit aan binnenvaart is van belang voor de transitie naar een uitstootloos vervoer (zero-emissie mobiliteit). Voor de binnenvaartsector en eventuele andere vormen van zwaar vervoer die niet geëlektrificeerd kunnen worden, bestaat een toegevoegde waarde voor uitbreiding inboekbaarheid hernieuwbare waterstof.

  • Het toevoegen van de inboekbevoegdheid van geleverde elektriciteit aan binnenschepen, waardoor elektrificatie in deze sector wordt gestimuleerd en nieuwe initiatieven, zoals de levering van elektriciteit met verwisselbare accupakketten, wordt als een goede ontwikkeling beschouwd.

  • In de artikelsgewijze toelichting, staat dat inboeking mogelijk is voor geleverde hoeveelheid elektriciteit aan wegvoertuigen, luchtvaartuigen of binnenschepen in Nederland. Echter in de Wet milieubeheer zijn luchtvaartuigen en binnenschepen niet opgenomen als bestemming.

Reactie IenW:

Inboekbevoegdheid geleverde elektriciteit aan binnenvaart bestaat in een nauw omschreven verband, met bijzondere uitwisselbare accu’s of electrolyt, dus niet een willekeurige accu. Ook daar is het bemeterde leverpunt bepalend voor de hoeveelheid in te boeken elektriciteit. Een bunkeronderneming kan ook met een bemeterd leverpunt elektriciteit leveren, uiteraard voor zover zij aan de vereisten van het inboeken van geleverde elektriciteit voldoet, zoals de exclusiviteit van de aansluiting of het secundaire allocatiepunt.

In artikel 9.7.4.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet milieubeheer zijn is opgenomen dat elektriciteit geleverd aan vervoer, met uitzondering van spoorvoertuigen, in aanmerking komt voor inboeking.

Bevoorrading bunkerschepen via tanktruck

  • In de artikelsgewijze toelichting Bijlage I, deel A: brandstof en bestemming, onderdeel 2, wordt in de laatste zin aangegeven: ‘In die context, zijn verknoopte vervoersbewegingen, waarbij de vrachtauto de afgehaalde brandstof (met bestanddeel biobrandstof) aan de kade in een bunkerschip (leurschip) lost, die het vervolgens in een binnen- of zeeschip lost, niet toegestaan’. Dit kan uitgelegd worden als een ontzegging van een inboekbevoegdheid indien de brandstof per tanktruck in het bunkerschip wordt gelost.

Reactie IenW:

Voor het inboeken van leveringen biobrandstof aan een binnenschip is geen beperking voorzien voor het soort transportmiddel dat gebruikt wordt om het binnenschip te beladen. De uitwerking is in bijlage 1, deel A, onderdeel 4, van de regeling gebeurd. Dit betekent bijvoorbeeld dat voor een inboeker mogelijkheden zijn om vanuit zijn (land)locatie biobrandstof aan een binnenschip te leveren en deze leveringen in te boeken. Ook voor het beladen van het bunkerstation bestaat geen beperking voor het gebruikte vervoersmiddel. Een brandstofleverancier (vergunninghouder accijnsgoederenplaats) met een landlocatie, kan de biobrandstof onder schorsing van betaling van accijns naar een bunkerstation (eveneens een vergunninghouder accijnsgoederenplaats) vervoeren. Als het bunkerstation vervolgens aan het binnenschip levert (en daarbij uitslaat tot verbruik), dan komt het bunkerstation in aanmerking om deze levering van biobrandstof in te boeken.

Het ministerie wil graag met de sector en de NEa op korte termijn verkennen waar knelpunten zitten in de mogelijkheden om biobrandstoffen aan de binnenvaart te leveren en deze leveringen in te boeken. Het is hierbij wel van belang dat de risico’s beperkt blijven. Indien andere leveringsconstructies worden voorgesteld dan die waarvoor de regeling momenteel ruimte biedt, dan zullen ze worden beoordeeld op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid en kunnen ze (bij een goede beoordeling) in een volgende wijziging van de regeling opgenomen worden.

2. Zeevaart
  • De significante inzet van biobrandstoffen in de zeevaart had en heeft een negatief effect op de inzet van innovatieve biobrandstoffen in voornamelijk het wegvervoer, waaronder HVO.

  • Om een geleidelijke en voorspelbare toename van hernieuwbare brandstoffen in alle deelsectoren voor vervoer te bevorderen, wordt gepleit voor een afzonderlijke bijmengverplichting voor de zeevaartsector dan wel de invoering van een extra HBE-type voor leveringen aan de zeevaart met een limiet.

  • De regeling biedt alleen nog de mogelijkheid om de hoogte van de vermenigvuldigingsfactor aan te passen. Om in 2022 het bijmengen in de zeevaart daadwerkelijk te beperken, is de invoering van een vermenigvuldigingsfactor die kleiner dan 1 is, gewenst.

Reactie IenW:

De invoering van een aparte HBE voor zeevaart of andere vormen van sectorsturing vraagt een wetswijziging en is daarom nu niet aan de orde in onderhavige wijziging van de regeling.

De vermenigvuldiger voor zeevaart (de factor waarmee het Register hernieuwbare energie vervoer de energie-inhoud van de ingeboekte biobrandstof vermenigvuldigt) was in de versie van de regeling, die ter consultatie voorgelegd is, 1,0. Deze factor is in 2020 onderzocht en wordt periodiek geëvalueerd. Daarnaast controleert de NEa elke drie maanden de hoeveelheid aan zeeschepen geleverde biobrandstoffen conform de motie van lid De Groot (Kamerstuk 35 626, nr. 24). NEa heeft onlangs gesignaleerd dat in 2021 de inzet van biobrandstoffen in de zeevaart nauwelijks is afgenomen, ondanks de beperking tot enkel inzet uit geavanceerde grondstoffen (bijlage IX-deel A). Om te voorkomen dat de omvang in 2022 en verder alsnog toeneemt, heeft het ministerie besloten om de vermenigvuldiger van 1 naar 0,8 te verlagen. Dat betekent dat inzet van 1 GJ hernieuwbare energie in zeevaart niet met 1,0, maar met 0,8 HBE wordt beloond. Dit in tegenstelling tot wegvervoer (factor 1,0) en luchtvaart (factor 1,2). Dit bewerkstelligt dat het wegvervoer en de luchtvaart beter kunnen concurreren met de zeevaart. De NEa heeft berekend, dat met deze factor een kleine groei in zeevaartleveringen ten opzichte van 2020 mogelijk is, zonder dat het – waarschijnlijk – ten koste gaat van de 6%-emissiereductiedoelstelling uit de Richtlijn brandstofkwaliteit. Een vermenigvuldiger van 0,8 draagt daarmee bij aan de benodigde mate van zekerheid dat de systematiek hernieuwbare energie vervoer blijft bijdragen aan het Urgenda-vonnis en de emissiereductiedoelstelling. Deze maatregel past in de afweging van vorig jaar: een beheersbaar handelingsperspectief voor zeevaart dat niet ten koste gaat van de verplichtingen en innovatiebehoefte in wegvervoer (en binnenvaart). Immers, wegvervoer (en binnenvaart) dragen de kosten van de verplichting. Mocht de inzet in de zeevaart een verstorend effect blijven hebben op het functioneren of de doelstellingen van de systematiek, dan zal naar een eventuele verdere verlaging van de vermenigvuldiger gekeken worden.

3. LNG

Fysieke onttrekking LNG

  • Waar geschreven ‘aan het gastransportnet onttrokken’ is, dit vervangen door: ‘aan het gastransportnet onttrokken dan wel geacht wordt aan het gastransportnet te zijn onttrokken’. Dit is de gangbare terminologie in de Europese en nationale regulering.

  • Wat betreft de regel dat vloeibare biobrandstoffen (methanol, LNG) met behulp van garanties van oorsprong van gas uit hernieuwbare bron alleen administratief vergroend kunnen worden: het zorgpunt is, dat deze tekst gelezen kan worden dat het gas fysiek uit het gastransportnet moet worden onttrokken. Dit zou (maatschappelijk) onwenselijk zijn; een administratieve onttrekking zou moeten volstaan. Een eis van fysieke onttrekking van gas uit het gastransportnet is ondoelmatig en verhoudt zich daarmee slecht met de genoemde wettelijke taken.

  • Binnen de definitie van ‘aan het gastransportnet in Nederland onttrokken’ ook de zogenaamde ‘gastransportnet exit nominatie’ toevoegen. Een aanpassing hiervoor in de tekst of toelichting kan zijn: ‘aan het gastransportnet onttrokken dan wel geacht te zijn onttrokken aan het gastransportnet’.

  • De dubbeltelling is een bewezen succesvol instrument gebleken om bioLNG uit geavanceerde grondstoffen te bevorderen. De route van boekhoudkundig vergroende LNG uit geavanceerde grondstoffen zal minder gekozen worden als deze leveringen van LNG niet in aanmerking komen voor dubbeltelling. Hierdoor wordt het doel om een versnelling te krijgen in de vergroening van wegtransport en scheepvaart, niet gehaald.

  • Andere routes naar de markt krijgen de dubbeltelling maar de LNG brandstof niet, dit zal het in geen enkel opzicht competitief maken of interessant voor producenten. Voor de vermenigvuldigingsfactor van 0,85 of om een verschil te introduceren tussen beide ketens, bestaat geen objectieve reden; voorgesteld wordt om in artikel 6a, lid 3, onderdeel b een factor van 1 op te nemen of om het hele lid 3 te schrappen.

Reactie IenW:

De route waarbij LNG vervaardigd uit gas onttrokken van het Nederlandse gasnet vergroend kan worden met garanties van oorsprong biogas zal opengesteld worden. De dubbeltelling zal ook gelden voor deze route. Voor methanol zal deze route (nog) niet worden opengezet. Deze route vergt nog verder onderzoek. Daarnaast blijven de routes van de fysieke BioLNG/biomethanol en de vergroende route van CNG ook mogelijk.

4. Hernieuwbare elektriciteit

Definitie directe lijn

  • De definitie van een directe lijn in de regeling is anders dan de Europese definitie van dit begrip die volgt uit Richtlijn 2019/944 en die gekoppeld is aan de richtlijn hernieuwbare energie.

  • De voorgestelde definitie wijkt af van hetgeen bedoeld is in artikel 27 (3) van de richtlijn hernieuwbare energie met het begrip rechtstreekse aansluiting. Uit dit artikel volgt dat er wel degelijk sprake kan zijn van een verbinding met het elektriciteitsnet: ‘(b) niet op het net is aangesloten of op het net is aangesloten maar waarvoor kan worden bewezen dat de desbetreffende elektriciteit is verstrekt zonder dat elektriciteit van het net wordt genomen’.

  • De nieuwe definitie wijkt af van de definitie van directe lijn in de Elektriciteitswet (Artikel 1ar). Het in lagere regelgeving introduceren van andere definitie is onwenselijk en bovendien is hetgeen wordt voorgesteld niet in lijn met de bedoeling van de richtlijn hernieuwbare energie.

Reactie IenW:

Het begrip directe lijn van de Regeling energie vervoer, verwijst inmiddels naar het gelijkluidende begrip in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet.

De aangepaste regelgeving geeft drie mogelijkheden om hernieuwbare elektriciteit in te boeken:

  • 1. Inboeken op basis van het netgemiddelde

  • 2. Op locatie geproduceerde hernieuwbare elektriciteit

  • 3. Hernieuwbare elektriciteit geleverd via een directe lijn.

Bij het inboeken van hernieuwbare elektriciteit is het van belang dat niet alle elektriciteit wordt beloond, maar alleen het hernieuwbare deel. In de eerste optie (die reeds is opgenomen in de bestaande regelgeving) wordt dit geborgd door alleen het netgemiddelde hernieuwbare elektriciteitsdeel te belonen.

De tweede optie maakt het mogelijk om hernieuwbare elektriciteit die op de locatie van het laadstation wordt opgewekt, volledig inboekbaar is, indien kan worden aangetoond dat die elektriciteit op die locatie aan wegvoertuigen, binnenschepen of luchtvaartuigen is geleverd.

De derde optie verlangt dat een verbinding met een directe lijn (conform definitie elektriciteitswet) tussen de opwekinstallatie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en de laadfaciliteit bestaat. Het betreft een verbinding tussen twee aparte entiteiten (een producent van hernieuwbare elektriciteit en een verbruiker van hernieuwbare elektriciteit). De veronderstelling dat de laadfaciliteit geen netaansluiting mag hebben, is niet juist. In een dergelijk geval, komt uitsluitend de hoeveelheid elektriciteit voor de volledige beloning in aanmerking, voor zover de geleverde hoeveelheid aantoonbaar met de directie lijn verband houdt. De met de directe lijn geleverde hernieuwbare elektriciteit moet boekhoudkundig vergroend worden met een garantie van oorsprong niet-netlevering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen niet netlevering, wil zij voor inboeking in aanmerking komen. Hiermee wordt geborgd dat alleen die geleverde hernieuwbare elektriciteit voor de bijschrijving van een HBE in aanmerking komt, die geen exploitatiesubsidie heeft ontvangen.

Gebruik ’garanties van oorsprong van CertiQ

  • De ‘Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit’ heet tegenwoordig ‘Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong’.

  • In artikel 8a, moet ‘garantie van oorsprong voor andere gassen’ veranderd worden in ‘garantie van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen’.

  • Het gebruik van Vertogas ’garanties van oorsprong is toegestaan, maar CertiQ ’garanties van oorsprong niet. Beide ’garanties van oorsprong zijn verbonden aan duurzame energie op het net en gereguleerd door een netbeheerder, de een op het aardgasnet en de ander op het elektriciteitsnet. Hierdoor ontstaat daardoor een vorm van ongelijkheid tussen het leveren van gasvormige biobrandstoffen en het leveren van elektriciteit aan de Nederlandse vervoersmarkt.

Reactie IenW:

Op basis van de reacties op de internetconsultatie zijn de eerste twee opmerkingen inmiddels verwerkt. Tevens vindt overleg plaats tussen CertiQ en Vertogas om een tijdelijke oplossing vorm te geven die vanaf 1 januari 2022 van kracht kan worden. Tegelijkertijd wordt gewerkt aan een structurele oplossing. In de Richtlijn hernieuwbare energie worden hernieuwbare elektriciteit geleverd aan vervoer en hernieuwbare brandstoffen geleverd aan vervoer anders behandeld. Voor hernieuwbare elektriciteit kan uitsluitend gewerkt worden met het netgemiddelde of de directe lijn. Voor hernieuwbare brandstoffen is ook de mogelijkheid opgenomen om te werken met netleveringen zonder directe lijn. Dit is overgenomen in de regeling.

EV vermenigvuldiger van 5 naar 4

  • Een eventuele aanpassing van de vermenigvuldiger heeft een groot gevolg voor de marktprijs. Bij het afsluiten van contracten is van belang om hierover duidelijkheid te hebben.

  • De stijging in vermenigvuldiger voor hernieuwbare brandstof (zoals waterstof) staat in sterk contrast met de daling van de vermenigvuldiger voor elektriciteit hetgeen tot ongelijkheid leidt. Beide brandstoffen leveren namelijk geen bijdrage aan het behalen van het bindend nationaal streefcijfer hernieuwbare energie in vervoer. Om deze rechtsongelijkheid tegen te gaan, dient het ministerie de verlaging van de vermenigvuldiger van 5 naar 4 te heroverwegen.

Reactie IenW:

De oude richtlijn hernieuwbare energie kende een vermenigvuldiger van 5 voor de inzet van hernieuwbare elektriciteit. In de herziene richtlijn hernieuwbare energie is de vermenigvuldiger 4 geworden. Nederland neemt deze factor over. De vermenigvuldiger is ook in lijn met de motie van lid Bouchallikt (Kamerstuk 36 526, nr. 15). Bovendien is de verwachting dat de komende jaren het netgemiddelde aandeel van hernieuwbare elektriciteit snel zal toenemen. Dit heeft tot gevolg dat er extra stimulans voor elektrisch vervoer zal komen.

Netgemiddelde aandeel hernieuwbare elektriciteit

  • Voor het bepalen van het netgemiddelde aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen wordt het Nederlandse gemiddelde van twee jaar terug gebruikt. Met een oplopend aandeel hernieuwbare elektriciteit krijgen partijen die elektriciteit leveren aan vervoer significant lager aantal HBE's dan daadwerkelijk zou moeten. De verklaring hiervoor is dat het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) pas begin 2022 een gemiddelde voor 2021 zal hebben. Daarmee is dit te laat beschikbaar voor het inboekjaar 2022.

  • De combinatie van een lager netgemiddeld aandeel hernieuwbare elektriciteit en een lagere vermenigvuldiger heeft tot gevolg dat het register minder HBE’s-overig bijschrijft voor een inboeking van elektriciteit geleverd aan wegvoertuigen en binnenschepen in Nederland.

Reactie IenW:

Het kiezen voor een t-1 in plaats van t-2 benadering is niet in lijn met de richtlijn hernieuwbare energie. Ondanks de suggestie dat het netgemiddelde eerder bekend kan zijn, is er geen zekerheid dat deze definitieve cijfers met zekerheid per 1 januari beschikbaar zijn.

Geaggregeerd inboeken; zorgen over kleine laadpunten

  • Voorgesteld wordt om vereenvoudigde administratie- en verificatieregels vast te stellen voor inboekers die weinig elektriciteit aan wegvervoer leveren, om te voorkomen dat dergelijke ondernemingen door de relatief hoge kosten van het inboeken van geleverde elektriciteit worden uitgesloten.

  • In overleg met de NEa dient naar praktische oplossingen gezocht te worden die uitvoerbaar, controleerbaar en betaalbaar zijn, opdat voor inboekers die weinig elektriciteit aan wegvervoer leveren, ook bijvoorbeeld de plaatsing van zonnepanelen op distributiecentra omwille van de levering van hernieuwbare elektriciteit aan vrachtvervoer interessant wordt.

  • Voorgesteld wordt om elektriciteit de mogelijkheid te introduceren om geleverde elektriciteit bij inboeking als volledig hernieuwbaar te beschouwen op basis van een virtuele koppeling met een specifieke (Nederlandse) hernieuwbare energiebron op basis van een stroomafname-overeenkomst (PPA) en garanties van oorsprong.

  • Gezien de grote energiebehoefte van de elektrische vrachtwagens en de beperkte tijd voor elektrisch laden, zullen elektrische vrachtwagens voornamelijk met behulp van gelijkstroomladers (in de volksmond snelladers) geladen gaan worden, die geen geïntegreerde verkoopmeter hebben. Voor het bepalen van de hoeveelheid geleverde elektriciteit, verwijst de regeling echter wel naar een dergelijke meter.

Reactie IenW:

Voor het bepalen van het netgemiddelde aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen wordt het Nederlandse gemiddelde van twee jaar terug gebruikt. Dit is in overeenstemming met de richtlijn hernieuwbare energie. In de systematiek hernieuwbare energie vervoer, wordt in twee gevallen de (met behulp van een bemeterd leverpunt aan wegvoertuigen of binnenschepen) geleverde elektriciteit volledig (voor 100%) beloond. Het betreft enerzijds de geleverde elektriciteit, die aan het laadstation met een directe lijn geleverd is en die uit hernieuwbare energiebronnen opgewekt en aantoonbaar met behulp van een bemeterd leverpunt aan wegvoertuigen, binnenschepen of luchtvaartuigen is geleverd en anderzijds de elektriciteit die op de locatie van het laadstation uit hernieuwbare energiebronnen opgewekt is en met behulp van een bemeterd leverpunt aan wegvoertuigen, binnenschepen of luchtvaartuigen is geleverd.

Ook zonder een geregeld meetinstrument als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit energie vervoer, mag een hoeveelheid met behulp van een bemeterd leverpunt geleverde elektriciteit worden ingeboekt, op de voorwaarde dat het bemeterde leverpunt in verbinding staat met een aansluiting of een secundair allocatiepunt, die uitsluitend voor de belevering van elektriciteit aan dat leverpunt (of die leverpunten) bestemd is. De wisselstroomtussenlader voldoet aan definitie bemeterd leverpunt en is dus een goede oplossing voor gebrek aan gelijkstroom bemeterde leverpunten. Deze tussenlader moet dan wel per laadpunt geplaatst worden, niet voor een reeks laadpunten. In het Besluit energie vervoer, is alleen voor openbaar vervoersbedrijven een uitzondering op deze regel gemaakt.

Met betrekking tot de uitvoering van de motie Grinwis (Kamerstuk 35 626, nr. 23), is samen met de sector een onderzoek uitgevoerd door Trinomics. De motie Grinwis vraagt om een onderzoek naar de mogelijkheden om het inboeken ook voor ondernemingen interessant te maken, die weinig elektriciteit aan wegvervoer leveren, waarbij specifiek wordt verwezen naar geaggregeerd inboeken. Hier ligt de aanname aan ten grondslag, dat voor dergelijke ondernemingen het inboeken van geringe hoeveelheden aan wegvoertuigen geleverde elektriciteit financieel niet interessant is. Uit dit onderzoek blijkt echter dat binnen de bestaande regelgeving dat voor 80% van de geleverde elektriciteit aan wegvoertuigen het inboeken financieel interessant is. Met andere woorden: ten hoogste 20% van de geleverde elektriciteit aan wegvoertuigen wordt geleverd door ondernemingen die geringe hoeveelheden elektriciteit aan wegvoertuigen waarvoor het inboeken financieel niet interessant is. Mogelijkheden om de financiële aantrekkelijkheid van het inboeken van deze laatste 20% worden verder onderzocht, waarbij geaggregeerd inboeken één van de opties is. Daarbij wordt ook gekeken op welke niveau (wet, besluit of regeling) verdere verbeteringen doorgevoerd kunnen worden. Hierbij zijn de handhaafbaarheid, de uitvoerbaarheid, de fraudebestendigheid en de uitvoeringslasten belangrijke overwegingen.

5. Waterstof

Zorgen over gedelegeerde handeling en aansluiting Regeling

  • Voorgesteld wordt om bij de bepalingen van waterstof in de regeling vooruit te lopen op de gedelegeerde handeling, omwille van een snelle en kostenefficiënte opschaling van waterstof in Nederland en Europa.

Reactie IenW:

De gedelegeerde handeling komt niet op tijd om mee te nemen in deze wijziging van de regeling. De geleverde suggesties zullen worden meegenomen in de volgende aanpassing van de regeling.

HBE’s voor geïmporteerde groene waterstof

  • De bepaling om geïmporteerde hernieuwbare brandstoffen mee te tellen met de doelstelling en verplichting van het importerende land, dient bij voorbaat meegenomen te worden in de regeling. Specifiek artikel 8a, derde lid, onderdeel c, van de regeling staat de inboeken van een geïmporteerde hernieuwbare (groene) waterstof niet toe.

Reactie IenW:

Hernieuwbare waterstof die buiten Nederland is geproduceerd telt niet mee voor het bindend nationaal streefcijfer van Nederland. Het primaire doel van de systematiek hernieuwbare energie vervoer, is om hieraan bij te dragen. Derhalve komen leveringen van deze waterstof niet voor een inboeking in aanmerking.

Exploitatiesubsidie onrendabele top

  • Het verkrijgen van exploitatiesubsidie voor de productie van hernieuwbare brandstoffen moet mogelijk indien de onrendabele top niet geheel door de waarde van een HBE is weggenomen. Daarmee wordt voorkomen – zoals het Besluit energie vervoer wenst te bereiken – dat een gesubsidieerde vorm van hernieuwbare energie een oneigenlijk concurrentievoordeel verkrijgt.

  • Het moet mogelijk zijn om zowel voor HBE in aanmerking te komen als voor een exploitatiesubsidie op de waterstof. Dit geldt niet alleen voor het aanvullen van exploitatiesubsidie met HBE, maar ook andersom, dus voor het aanvullen van HBE met exploitatiesubsidie.

Reactie IenW:

Voor het combineren van SDE++ en de HBE voor de productie van hernieuwbare waterstof bestaan geen juridische belemmeringen, voor zover aan de gestelde voorwaarden in beide regelingen wordt voldaan. Ook zal aan het Europese milieukader (MSK) moeten worden voldaan. Een complicerende factor hierbij is dat de inkomsten uit de HBE en de SDE veelal bij verschillende ondernemingen liggen en dat niet noodzakelijkerwijze alle geproduceerde hernieuwbare waterstof zal worden geleverd (als voorwaarde voor de bijschrijving van een HBE). De uitvoering verdient met andere woorden de nodige aandacht.

6. Overig

Zorgen over afbouwen dubbeltelling bijlage IX-deel B na 2025

De voortzetting van de dubbeltellingsregeling na 2025 voor biobrandstoffen geproduceerd uit grondstoffen, vermeld op de lijst in bijlage IX (deel A en deel B) van de Richtlijn hernieuwbare energie, biedt stabiliteit aan de markt en draagt bij aan investeringszekerheid.

Reactie IenW:

De opmerking over evaluatie van dubbeltelling betreft het dubbel mee tellen van de energiewaarde van brandstoffen uit grondstoffen die vallen onder bijlage IX deel B van de Richtlijn hernieuwbare energie. Het kenmerk van deze brandstoffen, is dat ze het volwassen marktstadium naderen, waarbij overheidsingrijpen niet meer gepast is en tot een bovenmatig voordeel kan leiden ten opzichte van andere grondstoffen. Bij de evaluatie, die de Staatssecretaris van IenW twee kalenderjaren na inwerkingtreding van deze regelgeving heeft toegezegd, zal bezien worden of dubbeltelling nog steeds nodig is om deze grondstoffen te ondersteunen, of dat afschaffing of de beloning eventueel met een lagere factor aan de orde is.

Co-raffinage voor HBE’s

  • Kan de regelgever co raffinage, vooruitlopend op de betreffende gedelegeerde handeling van de Europese Commissie, in deze regeling en mogelijk in het Besluit energie vervoer dat aan de Tweede Kamer wordt voorgelegd, opnemen of in ieder geval aankondigen, als een legitieme manier om aan de jaarverplichting te voldoen?

Reactie IenW:

Het ministerie wil niet vooruitlopen op een gedelegeerde handeling, die nog niet van kracht is. In elk geval komt co-raffinage reeds in de systematiek hernieuwbare energie vervoer voor, te weten in de context van het aantonen van de uitslag tot verbruik van de biobrandstof, zoals uitgewerkt in artikel 25a en bijlage 1 van de regeling.

Duurzame luchtvaartbrandstoffen (SAF) in plaats van biokerosine

  • Voorgesteld wordt om de term duurzame luchtvaartbrandstoffen (naar het Engelse sustainable aviation fuels, SAF) te gebruiken in plaats van biokerosine.

Reactie IenW:

De voorgestelde term duurzame luchtvaartbrandstoffen, omvat een veelvoud van soorten hernieuwbare energie strekt zich zelfs tot brandstoffen uit hergebruikt fossiel afval uit. De systematiek hernieuwbare energie vervoer kent echter soorten hernieuwbare energie, die verband houden met de soort bij te schrijven hbe. Bovendien is het bijvoeglijk naamwoord ‘duurzaam’ in de systematiek gereserveerd voor biobrandstoffen. In het huidige voorstel, bestaat een inboekbevoegdheid voor duurzame biokerosine (= vloeibare biobrandstof) en de kerosine, die met een garantie van oorsprong voor gas uit andere hernieuwbare bronnen boekhoudkundig vergroend is (=vloeibare hernieuwbare brandstof). Daar waar biokerosine gebruikt wordt, is een biobrandstof bedoeld.

NAVO-pijpleiding (CEPS)

  • De NAVO-pijpleiding (CEPS) is niet opgenomen als mogelijke bevoorrading in de luchtvaart en komt dus niet in aanmerking voor inboeken.

Reactie IenW:

Leveringen van duurzame biobrandstoffen met behulp van de NAVO-pijpleiding zijn vooralsnog niet toegestaan. Wanneer de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie en ReFuelEU Aviation, aan de orde zijn, wordt de NAVO-pijpleiding mogelijk wel opengesteld voor de levering van hernieuwbare brandstof en ontstaat de mogelijkheid om inboekingen via deze pijpleiding administratief op de juiste manier te verwerken.

Inzet van 100% methanol

  • Methanol mag volgens artikel 6a en 8 van de regeling uitsluitend worden bijgemengd in benzine. Met verdere bewerkingen kan methanol ook een prima biocomponent in gasolie of diesel zijn. Ook is 100% methanol mogelijk.

Reactie IenW:

De regeling beperkt methanol tot bijmenging in benzine. Vooralsnog is het inboeken van 100% methanol leveringen niet toegestaan. Met de route die de regeling nu openstelt, ontstaan voldoende afzetmogelijkheden voor de beschikbare hernieuwbare waterstof op korte termijn.

Massabalans

  • In het nieuwe artikel 25a van de regeling, wordt de toepassing van de massabalans doorgetrokken tot aan de vervaardigde producten door de producent. Dit is onwerkbaar. De massabalans moet worden toegepast op de binnenkomende grondstoffen. Het doortrekken naar 25b zou brandstofleveranciers in Nederland aan de jaarverplichting te voldoen en tegelijk aan de in deze regeling gestelde eisen. Gelet op de technische beperkingen van terminals en tanks is dit vereiste onuitvoerbaar.

Reactie IenW:

In sommige gevallen, zoals bij co-raffinage met grondstoffen die slechts ten dele van biogene oorsprong zijn, kan de bepaling een verhoogde inspanning van de biobrandstoffabrikant verlangen. Onuitvoerbaar is de bepaling geenszins.

In het geval van co-raffinage, moet de biobrandstoffabrikant het verband van de – tezamen met fossiele grondstoffen – gebruikte duurzame grondstof voor een biobrandstof en de biocomponent van de vervaardigde brandstof kunnen aantonen, waarbij geldt dat de boekhoudkundige toekenning van (de hoedanigheid van) duurzaamheid buiten de categorie biobrandstoffen niet aan de orde is.

Deze situatie verschilt niet van het geval dat op een locatie biobrandstoffen met fossiele brandstoffen vermengd worden en in een bepaalde mengverhouding aan de Nederlandse-markt geleverd worden. Ook daarvoor geldt, dat de inboeker eerst het bestanddeel biobrandstof dient aan te tonen (geen massabalans), om vervolgens haar duurzaamheid te bewijzen (wel massabalans).

6. Implementatietabel

In onderstaande implementatietabel is aangegeven in welk artikel van de Wet milieubeheer, het Besluit energie vervoer en de Regeling energie vervoer de artikelen van de richtlijn hernieuwbare energie worden geïmplementeerd.

Niet alle artikelen van richtlijn hernieuwbare energie hebben betrekking op vervoer en worden geïmplementeerd bij of krachtens de Wet milieubeheer. In die gevallen is in de implementatietabel aangegeven dat deze artikelen (deels) zijn geïmplementeerd in wet- en regelgeving onder verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, met een verwijzing naar de implementatietabel bij de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie en garanties van oorsprong (Kamerstukken II, 2020/21, 35 814, nr.3).

Richtlijn (EU) 2018/2001

Wet milieubeheer (Wm), Besluit energie vervoer (Bev), Regeling energie vervoer (Rev)

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op keuze bij invulling beleidsruimte

Artikel 1

(onderwerp)

Behoeft naar de aard geen implementatie

   

Artikel 2

(definities)

Onderdelen:

1: artikel 9.7.1.1 Wm;

2 en 3: geen implementatie in de Wm/Bev;

4 tot en met 27: behoeft geen implementatie in de Wm/Bev;

28: artikel 9.7.1.1 Wm;

29: geïmplementeerd via artikel 9.7.4.6, eerste lid, onderdeel b, sub 2, Wm;

30 en 31: behoeft geen implementatie;

32 en 33: artikel 9.7.1.1 Wm;

34: geïmplementeerd via artikel 9.7.4.6, eerste lid, onderdeel b, sub 1, Wm;

35: behoeft geen implementatie (zie ook definitie in artikel 9.8.1.1 Wm);

36: artikel 9.7.1.1 Wm;

37: behoeft naar de aard van de bepaling geen implementatie;

38: geïmplementeerd via artikel 9.7.1.1 Wm (verwerkt via definitie Leverancier tot eindverbruik);

39 en 40: artikel 9.7.1.1 Wm;

41 en 42: geïmplementeerd via artikel 9.7.4.6, eerste lid, onderdeel b, sub 1, Wm;

43: artikel 9.7.1.1 Wm

44 tot en met 47: behoeft naar de aard van de bepaling geen implementatie.

Deels reeds geïmplementeerd in de Elektriciteitswet 1998, Gaswet, Warmtewet en lagere regelgeving. Voor het overige geïmplementeerd in de beoogde Energiewet, de beoogde Wet collectieve warmtevoorziening, en lagere regelgeving

   

Artikel 3

(bindend algemeen streefcijfer van de Unie voor 2030)

Adresseert de lidstaat, behoeft naar de aard van de bepaling geen implementatie/feitelijk handelen vaststelling nationaal energie- en klimaatplan

   

Artikel 4 tot en met 24

Geen implementatie in de Wm/Bev

Zie voorts de implementatietabel bij de Wet implementatie EU-richtlijn hernieuwbare energie en garanties van oorsprong (Kamerstukken II, 2020/21, 35 814, nr.3)

   

Artikel 25

(Integratie van hernieuwbare energie in de vervoersector)

 

lid 1, tweede alinea: Bij de verplichting onderscheid maken tussen leveranciers of energiedragers.

Gekozen om hiervan gebruik te maken, zie grondslag artikel 9.7.1.2, eerste lid, Wm

– lid 1

– Artikel 9.7.2.1 en 9.7.4.1 en 9.7.4.6, eerste lid, Wm jo. artikel 3 Bev

– Artikel 9.7.1.2 Wm

lid 1, derde alinea: Lidstaten kunnen rekening houden met brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof.

Gekozen om dit niet te doen; past niet in NL-beleidsdoel tot verduurzaming.

– lid 2

– Artikel 9.7.4.4, lid 1, Wm jo. artikel 9, lid 2, en 9a, lid 2, Bev, en nader uit te werken in de Regeling energie vervoer

lid 1, vijfde alinea: Lidstaten kunnen bepaalde brandstofleveranciers vrijstellen van bereiken minimumaandeel energie geavanceerde uit bijlage IX, deel A.

Gekozen om dit niet te doen; past niet in HBE-systematiek van Nederlandse wetgeving.

   

lid 1, zesde alinea; Lidstaten kunnen andere soorten maatregelen vaststellen, zolang minimumverplichting maar wordt gehaald

Gekozen om geen andere soorten maatregelen te treffen; HBE-systematiek van Nederlandse wetgeving voldoet voor stimuleren hernieuwbare energie.

Artikel 26

(Specifieke regels voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen die worden geproduceerd uit voedsel- en voedergewassen)

 

lid 1, derde alinea: lidstaten kunnen een lagere drempel vaststellen voor verschillende biobrandstoffen geproduceerd uit voedsel- en voedergewassen, rekening houdend met ILUC.

Gekozen om dit niet te doen, gelet op relatie met lid 2 (uitfaseren biobrandstoffen high-ILUC).

– lid 1

– Artikel 9.7.2.1 en 9.7.4.1 en 9.7.4.6, eerste lid, onderdeel a, Wm, jo. artikel 3 Bev

– lid 2

– Artikel 9.7.2.1 en 9.7.4.1 en 9.7.4.6, eerste lid, onderdeel a, jo. artikel 3 Bev

Artikel 27

(Berekeningsvoorschriften inzake de minimumaandelen hernieuwbare energie in de vervoerssector)

 

lid 1, onderdeel b: rekening houden met brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof

Gekozen om dit niet te doen; past niet in NL-beleidsdoel tot verduurzaming

– Lid 1

– Adresseert de lidstaat, behoeft naar de aard van de bepaling (rekenformule) geen implementatie.

lid 1, derde alinea: beperking aandeel bijlage IX-B wijzigen op grond van de beschikbaarheid van grondstoffen.

Gekozen om dit niet te doen; geen rechtvaardiging aanwezig.

– Lid 2

– Artikel 9.7.4.6, derde en vierde lid, en artikel 9.7.4.8, eerste lid, Wm, jo. artikel 12 Bev, en artikel 11 Rev

   

– Lid 3

– Artikel 9.7.4.6, derde lid, Wm, en artikel 11, lid 2, Rev

   

Artikel 28

(Overige bepalingen inzake hernieuwbare energie in de vervoerssector)

 

lid 2: lidstaten kunnen een nationale databank opzetten.

Geen keuze voor nationale databank, maar directe invoering in Uniedatabank

– Lid 1 en 3 t/m 7

– Behoeft naar de aard van de bepaling geen implementatie / implementatie door feitelijk handelen

   

– Lid 2

- Artikel 9.7.1.3 Wm

   

Artikel 29

(Duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen)

Geïmplementeerd in artikel 9.7.4.2 en 9.7.4.3 Wm, jo. artikel 7, lid 3 en 4, en artikel 8, lid 4, Bev

Voorts geïmplementeerd in de Algemene uitvoeringsregeling SDEK, de Regeling aanwijzing categorieën SDE(K) en de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen

lid 14: lidstaten kunnen aanvullende duurzaamheidscriteria voor biomassabrandstoffen vaststellen.

Hier is voor gasvormige biomassabrandstoffen in vervoer niet voor gekozen, vanwege uniformiteit duurzaamheidscriteria.

Artikel 30

(Verificatie van de naleving van de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria)

Behoeft naar de aard van de bepaling geen implementatie: onderdeel van certificering duurzaamheidssysteem ex artikel 30, lid 4, richtlijn (EU) 2018/2001; verwerkt in bewijs van duurzaamheid (Proof of Sustainability; PoS) ex artikel 9.7.4.2 en 9.7.4.3 Wm, jo. artikel 15 t/m 23 Bev

lid 6: lidstaten kunnen nationale systemen instellen voor naleving.

Niet voor gekozen; Nl accepteert door de Cie. erkende systemen.

– lid 1

– Toepassing massabalans in artikel 9.7.6.2 Wm, en artikel 6, lid 2, Rev

   

– lid 3, tweede alinea

– Informatie door bevoegde autoriteiten in artikel 9.7.4.14 Wm, jo. artikel 32 Bev

   

– lid 4 – 8 en lid 10

– Behoeft naar de aard van de bepaling geen implementatie

   

– lid 9

– Artikel 9.7.6.3 Wm

   

Artikel 31

(Berekening van het broeikasgaseffect van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen)

 

lid 2 en 3: het indienen van verslagen over typische broeikasgasemissies.

Hier is vooralsnog geen aanleiding voor; niet van toepassing in NL.

– lid 1

– behoeft naar de aard van de bepaling geen implementatie: onderdeel van certificering duurzaamheidssysteem ex artikel 30, lid 4, richtlijn (EU) 2018/2001; verwerkt in bewijs van duurzaamheid (Proof of Sustainability; PoS) ex artikel 9.7.4.2, nader uitgewerkt in Besluit energie vervoer

   

– lid 2 tot en met 6

– behoeft naar de aard van de bepaling geen implementatie

   

Artikelen 32 tot en met 39

Behoeft naar de aard van de bepaling geen implementatie

   

Bijlage I

(Totale nationale streefcijfers voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het brutoeindverbruik van energie in 2020)

Artikel 9.7.2.1 Wm, jo. artikel 3 Bev

   

Bijlage II

(Normaliseringscijfer voor het in aanmerking nemen van elektriciteit die is opgewekt met waterkracht en windenergie)

Geen implementatie in de Wm/Bev

   

Bijlage III

(Energie-inhoud van biobrandstoffen)

Behoeft naar de aard van de bepaling geen implementatie – data bijlage III verwerkt via inboeken in register hernieuwbare energie en registerparameters

   

Bijlage IV

(Certificering van installateurs)

Geen implementatie in de Wm/Bev

   

Bijlage V

(Regels voor het berekenen van het effect van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en hun fossiele referentiebrandstoffen op de broeikasgasemissie)

Behoeft naar de aard van de bepaling geen implementatie – data bijlage V verwerkt via inboeken in Register hernieuwbare energie vervoer en registerparameters

   

Bijlage VI

(Regels voor het berekenen van het effect van biomassabrandstoffen de fossiele referentiebrandstoffen ervan op de broeikasgasemissie)

Behoeft naar de aard van de bepaling geen implementatie – data bijlage VI verwerkt via inboeken in Register hernieuwbare energie vervoer en registerparameters

   

Bijlage VII

(Het in de berekening opnemen van energie verkregen uit warmtepompen)

Geen implementatie in de Wm/Bev

   

Bijlage VIII

(Geraamde emissies van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen ten gevolge van indirecte veranderingen in landgebruik)

Behoeft naar de aard van de bepaling geen implementatie – data bijlage VIII verwerkt via inboeken in Register hernieuwbare energie vervoer en registerparameters

   

Bijlage IX

(Grondstoffen voor de productie van biogas voor vervoer en geavanceerde biobrandstoffen)

Artikelen 9.7.4.6, eerste lid, onderdelen b en c, en artikel 9.7.4.8, eerste lid, Wm

   

Bijlagen X en XI

Behoeft naar de aard van de bepaling geen implementatie

   

II Artikelsgewijze toelichting

Onderdeel A (Artikel 1)

Als uitwerking van de uitbreiding van het toezicht van de NEa op schakels in de keten van duurzame biobrandstoffen, zijn de begrippen bewijs van duurzaamheid, gecertificeerde schakel van een duurzaamheidssysteem en massabalans toegevoegd. Daarnaast zijn de begrippen binnenschip en bunkerverklaring toegevoegd, met het oog op de inboekbevoegdheid van geleverde biobrandstoffen aan binnenschepen, alsmede de inboekbevoegdheid van geleverde elektriciteit.

Het begrip LNG is ingevoerd om een onderscheid te kunnen maken tussen inboekingen van geleverde hoeveelheden fysiek bioLNG (die onder het begrip LPG vallen) en geleverde hoeveelheden fossiel LNG, die met bijzondere garanties van oorsprong gas uit hernieuwbare bronnen boekhoudkundig vergroend worden.

De definitie van rekening is inmiddels opgenomen in het Besluit energie vervoer en vervalt dus in deze regeling.

Onderdeel B (Artikel 2 (nieuw))

Dit artikel strekt tot uitvoering van de begripsbepaling van ‘energie-inhoud’ in artikel 9.7.1.1 van de Wet milieubeheer. De leverancier tot eindverbruik die een brandstof geleverd heeft of de inboeker die een hoeveelheid geleverde hernieuwbare energie inboekt, waarvoor in bijlage III van de richtlijn hernieuwbare energie geen energie-inhoud is vastgelegd, dient daarvan de energie-inhoud ten genoegen van de NEa aan te tonen. Hij moet de energie-inhoud van de geleverde brandstof of geleverde hernieuwbare energie door een laboratorium, dat volgens ISO-/IEC 17025 is geaccrediteerd, laten vaststellen en met gebruik van een methode die voor het vaststellen van de onderste verbrandingswaarde bedoeld is. Ook het monster van de brandstof of hernieuwbare energie, dat het laboratorium ter vaststelling van de onderste verbrandingswaarde verkrijgt, dient aan de vereisten van ISO-/IEC 17025 te voldoen.

Onderdeel D (Artikel 3a (nieuw))

Op grond van artikel 9.7.1.4 van de Wet milieubeheer verstrekt, naast de Rijksbelastingdienst op grond van artikel 3, ook de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op verzoek de bij ministeriële regeling genoemde gegevens aan de NEa, omwille van de naleving van de jaarverplichting voor geleverde brandstof aan binnenschepen. Het betreft de gegevens die bij de Stichting Afvalstoffen en Vaardocumenten Binnenvaart en de Inspectie Leefomgeving en Transport bevinden. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat en het bestuur van de emissieautoriteit sluiten over de invulling van de gegevensverstrekking een bestuursovereenkomst. Hierin kunnen afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld de tijdstippen gedurende een kalenderjaar waarop de NEa een verzoek als bedoeld in het eerste lid indient, termijnen van antwoord of andere aspecten rondom de gegevensverstrekking.

Onderdeel F (Artikel 4)

De voorgeschreven gegevens heeft de NEa nodig om de ingevoerde hoeveelheid benzine, diesel en zware stookolie te kunnen vergelijken met de gegevens die de minister over geleverde brandstof aan binnenschepen heeft en de aangifte accijns die dezelfde onderneming bij de Rijksbelastingdienst ingediend heeft. Om deze reden bepaalt onderdeel b dat de leverancier tot eindverbruik de bestemming van de geleverde brandstof moet opgeven, waarbij een onderscheid kan worden gemaakt in de bestemmingen wegvervoer, scheepvaart, binnenvaart, luchtvaart, niet voor de weg bestemde mobiele machines, aggregaten en vaste kranen. Ingevolge onderdeel c moet de leverancier tot eindverbruik zijn opgave uitsplitsen naar kalendermaanden.

Onderdeel G (Artikel 5)

Dit artikel is vervallen, vanwege het vervallen van de delegatiebepaling in artikel 9.7.2.3 van de wet.

Onderdeel H (Artikel 6)

Een geleverde hoeveelheid vloeibare biobrandstof, is de soort hernieuwbare energie die inboekers het meest inboeken. Voor een geleverde vloeibare biobrandstof is de tastbare werkelijkheid leidend, hetgeen betekent dat de inboeker moet aantonen dat in de geleverde brandstof zich een fysieke hoeveelheid vloeibare biobrandstof ter grootte van de inboeking bevond, alvorens de duurzaamheid van de hoeveelheid ingeboekte biobrandstof te bewijzen. De regels hiervoor zijn in het eerste tot en met het vijfde lid vastgelegd.

eerste, tweede en derde lid

Het eerste lid verwoordt de gedachte dat de hoeveelheid geleverde vloeibare biobrandstof die voor een inboeking in aanmerking komt, de fysiek in een geleverde brandstof aanwezige bestanddeel biobrandstof betreft. De bedrijfsboekhouding moet in staat zijn om de aanwezigheid van een fysieke hoeveelheid biobrandstof aan te tonen, mede gelet op bijlage 1, waarnaar het vierde lid verwijst.

Het tweede lid maakt duidelijk dat het bewijzen van de duurzaamheid van de geleverde biobrandstof die is ingeboekt, aan de orde is nadat de inboeker de aanwezigheid van een bestanddeel biobrandstof in een geleverde brandstof heeft aangetoond. Het bewijzen gebeurt met een bewijs van duurzaamheid dat aan de NEa opgemaakt is, op basis van een massabalans van biobrandstoffen die de inboeker over de locatie voert, waar de tastbare biobrandstof (als onderdeel van een brandstof) zich direct voorafgaande aan de levering aan de Nederlandse markt bevond. In dit verband is ook artikel 25b van de regeling van belang.

Het derde lid benadrukt het belang van de tastbare werkelijkheid. Het stelt dat bij een vermenging in een opslagtank van een biobrandstof en een fossiele brandstof, een aan dat mengsel onttrokken hoeveelheid brandstof altijd in dezelfde verhouding uit biobrandstof bestaat. Een boekhoudkundige toerekening van biobrandstof buiten de grenzen van de fysieke werkelijkheid, is niet toegestaan.

vierde en vijfde lid

Het vierde lid verwijst naar bijlage 1 van de regeling, waarin de regels van het aantonen van de tastbare aanwezigheid van de vloeibare biobrandstof in de aan de Nederlandse markt geleverde brandstof neergelegd zijn. Daarbij geldt volgens het vijfde lid, dat wanneer deel A van de bijlage geen combinatie van brandstof en bestemming vermeldt, een inboeking van die geleverde hoeveelheid niet toegestaan is. Dit heeft met name te maken met de noodzaak dat de inboeker weet wat de bestemming van de geleverde biobrandstof, omwille van het bewaken van de inboekbeperking tot geavanceerde biobrandstoffen van biobrandstoffen die aan een zeeschip geleverd worden. Het betekent ook dat een zware stookolie die aan een bestemming anders dan een zeeschip geleverd wordt, niet mag worden ingeboekt. Omdat volgens artikel 9.7.4.1, eerste lid, onderdeel a, gelezen in verbinding met het begrip leveren aan de Nederlandse markt in artikel 9.7.1.1 van de wet, een inboekbevoegdheid uitsluitend bestaat voor zover de inboeker de uitslag tot verbruik van de biobrandstof kan aantonen, komt een geleverde biobrandstof aan een onderneming die in (al dan niet veraccijnsde) brandstoffen handelt of als bunkeraar veraccijnsde brandstoffen levert, niet voor een inboeking in aanmerking, omdat de inboeker in bewijsnood komt. Daarbij is bovendien van belang, dat artikel 9.7.4.6, vierde lid, van de wet, gelezen in verbinding met artikel 11 van de regeling, een andere vermenigvuldiger voor de bestemming zeeschip stelt.

Onderdeel I (Artikel 6a (nieuw))

Naast de hoofdregel in artikel 6 voor het inboeken van een geleverde vloeibare biobrandstof, bevat de regeling ook de mogelijkheid om een geleverde hoeveelheid vloeibaar gemaakt aardgas (LNG), boekhoudkundig met garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen te vergroenen. De vergroening mag nooit meer zijn dan de grootte van de geleverde LNG. Verder moeten de garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen weergeven dat geen subsidie voor de productie ontvangen is, alsmede moeten bewijzen dat het biogas aan de duurzaamheid- en broeikasgasemissiereductiecriteria voldoet. De regels hiervoor, zijn in het eerste tot en met het derde lid uitgewerkt.

Het eerste lid introduceert de mogelijkheid om een geleverde hoeveelheid LNG, boekhoudkundig met bijzondere garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen te vergroenen.

De boekhoudkundig vergroening met bijzondere garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen verschilt niet ingrijpend met de reeds bestaande mogelijkheid om geleverd gas of biogas te vergroenen met bijzondere garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen, met dien verstande dat de inboeker (in het besluit) niet in termen van de Gaswet bepaald is, maar een hoedanigheid in de Wet op de accijns heeft. Bovendien geldt een omrekenwaarde, die het omzettingverlies van aardgas naar LNG verrekent.

Het vierde lid bepaalt, dat bij koppeling aan de inboeking van een dubbeltellingverklaring, van belang is dat de grondstof van de verklaring met die van de garantie van oorsprong overeenkomt, terwijl de grootte van de dubbeltelling met dezelfde correctiefactor vermenigvuldigd wordt als de desbetreffende boekhoudkundig vergroende LNG.

Omdat artikel 8, inzake vloeibare hernieuwbare brandstoffen, eveneens in een mogelijkheid van boekhoudkundige vergroening van LNG voorziet, bepaalt het zesde lid dat een geleverde hoeveelheid van die brandstof slechts een keer onderwerp van inboeking gemaakt kan worden.

Onderdeel J (Artikel 7)

eerste en derde lid

Het eerste lid, gelezen in samenhang met het derde lid, maakt duidelijk dat de inboeking van een gasvormige biobrandstof bij een levering met behulp van het gastransportnet, in feite een boekhoudkundig vergroende levering van gas is. Daarbij geldt, dat de inboeker boekhoudkundig niet meer gas met bijzondere garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen mag vergroenen dan hij aan ‘grijs’ gas en met behulp van een bemeterd leverpunt aan vervoer in Nederland heeft geleverd. De garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen moeten weergeven dat geen subsidie voor de productie is ontvangen en moeten bewijzen dat het biogas aan de duurzaamheid- en broeikasgasemissiereductiecriteria voldoet. De hoeveelheid gas die voor vergroening in aanmerking komt, blijkt uit de meter van het leverpunt van het gas.

tweede en vierde lid

Het tweede lid, gelezen in samenhang met het vierde lid, maakt duidelijk dat de inboeking van een gasvormige biobrandstof bij een levering met behulp van een directe lijn, in feite een boekhoudkundig vergroende levering van biogas is. Daarbij geldt dat de inboeker het biogas, dat hij met behulp van een bemeterd leverpunt aan vervoer in Nederland geleverd heeft, boekhoudkundig met garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen voor niet-netlevering dient te vergroenen. Ook voor deze garanties van oorsprong geldt dat ze moeten weergeven dat geen subsidie voor de productie ontvangen en moeten bewijzen dat het biogas aan de duurzaamheid- en broeikasgasemissiereductiecriteria voldoet.

vijfde lid

Vertogas is de instelling die garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen afgeeft. Deze garanties van oorsprong waarborgen dat de weergegeven hoeveelheid gasvormige biobrandstof (biogas) bij de productie aan de duurzaamheid- en broeikasgasemissiereductiecriteria voldoet. In de begripsbepalingen van artikel 1 van de regeling, zijn zowel de garantie van oorsprong als de garantie van oorsprong voor niet-netlevering omschreven als de garanties van oorsprong met de vermelding, bedoeld in artikel 24, derde lid, van de Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong. Het betreffen de duurzaamheidkenmerken van de gasvormige biobrandstof, te weten de aard van de grondstof, het land van herkomst van de grondstof van de biobrandstof en het gehanteerde duurzaamheidssysteem, alsmede het voldoen aan de minimale broeikasgasemissiereductie. Uit artikel 8, vijfde lid, van het Besluit energie vervoer volgt dat voor de vervaardiging van de gasvormige biobrandstof geen subsidie ontvangen mag zijn. Een eventueel ontvangen subsidie, is standaard op de garantie van oorsprong vermeld.

Van belang is dat de garantie van oorsprong, die de inboeker naar de rekening van de NEa in het Vertogasregister heeft overgeboekt en voor de vergroening van zijn levering van gas (via gastransportnet) of biogas (via directe lijn) wil gebruiken, zijn geldigheid niet heeft verloren. Het is niet noodzakelijk dat de periode van de levering van gas of het biogas volledig door de garantie van oorsprong wordt gespiegeld. Voldoende is dat bij de inboeking de einddatum van de geldigheid van garantie van oorsprong binnen of na de periode van de levering van het gas ligt. Een garantie van oorsprong, waarvan de geldigheid verlopen is voor de periode van de levering van gas of het biogas (dus voordat de fysieke levering van gas of biogas aan vervoer plaatsvond), mag de inboeker derhalve niet gebruiken in de context van deze bepaling.

Onderdeel K (Artikel 8)

Eerste, tweede en derde lid

De regeling bevat de mogelijkheid om een aantoonbaar aanwezige hoeveelheid fossiel methanol in een geleverde hoeveelheid benzine, een geleverde fossiele kerosine en een geleverde hoeveelheid vloeibaar gemaakt fossiele aardgas (LNG) boekhoudkundig met garanties van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen te vergroenen en als een geleverde vloeibare hernieuwbare brandstof in te boeken. De vergroening mag nooit meer zijn dan de levering van methanol in benzine, kerosine, dan wel LNG groot was. De garanties van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen moeten weergeven dat geen subsidie voor de productie is ontvangen, alsmede moeten bewijzen dat de waterstof die voor de vervaardiging van de methanol, kerosine of LNG is gebruikt, aan de minimale broeikasgasemissiereductie voldoet.

Van belang is dat de garantie van oorsprong, die de inboeker naar de rekening van de NEa in het Vertogasregister heeft overgeboekt en voor de vergroening van de methanol in een geleverde hoeveelheid benzine, een geleverde hoeveelheid kerosine of een geleverde hoeveelheid LNG van wil gebruiken, zijn geldigheid niet heeft verloren. Het is niet noodzakelijk dat de periode van de levering van de benzine, de kerosine dan wel de LNG volledig door de garantie van oorsprong gespiegeld wordt. Voldoende is dat bij de inboeking de einddatum van de geldigheid van garantie van oorsprong binnen of na de periode van de levering van de desbetreffende brandstof ligt. Een garantie van oorsprong, waarvan de geldigheid verlopen is voor de periode van de levering van de benzine, de kerosine of het LNG (dus voordat de fysieke levering van de minerale olie aan de Nederlandse markt voor vervoer plaatsvond), mag de inboeker derhalve niet gebruiken in de context van deze bepaling. Ten slotte geldt dat tegenover de hoeveelheid van garanties van oorsprong die voor inboeking gebruikt wordt, ten minste eenzelfde hoeveelheid methanol in een benzine, kerosine of LNG geleverd is.

vierde, vijfde en zesde lid

De vergroening met bijzondere garanties van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen, verschilt niet ingrijpend met de reeds bestaande mogelijkheid om geleverd gas of biogas te vergoenen met bijzondere garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen, met dien verstande dat de inboeker (in het besluit) niet in termen van de Gaswet bepaald is, maar een hoedanigheid in de Wet op de accijns heeft. Bovendien gelden andere omrekenwaarden, waarbij in het geval van de vergroening van methanol en kerosine, ook in de omrekenwaarde het omzettingverlies van waterstof naar methanol of kerosine is verrekend.

Uniek voor de inboeking van een geleverde vloeibare hernieuwbare brandstof, is het vereiste dat de inboeker over een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof beschikt, die bewijst dat in Nederland uit waterstof een hoeveelheid methanol, kerosine of LNG is vervaardigd die ten minste even groot is als de boekhoudkundig vergroende levering van methanol, kerosine of LNG.

Met een verwijzing naar bijlage 2, bepaalt het zesde lid de wijze waarop de inboeker moet aantonen dat zich in de door hem aan de Nederlandse markt voor vervoer geleverde benzine een hoeveelheid methanol bevond ter grootte van de inboeking. Voor het aantonen door de inboeker, dat hij een hoeveelheid methanol, LNG of kerosine aan de Nederlandse markt voor vervoer heeft geleverd, verklaart het zesde lid onderdelen van bijlage 1, deel A, van overeenkomstige toepassing.

zevende lid

Omdat artikel 6a, inzake de inboeking van geleverde vloeibare biobrandstoffen, eveneens in een mogelijkheid van vergroening van LNG met een garantie van oorsprong van ander gas uit hernieuwbare bronnen voorziet, bepaalt het zevende lid dat een geleverde hoeveelheid van LNG slechts een keer onderwerp van inboeking gemaakt kan worden.

Onderdeel L (Artikel 8a (nieuw))

eerste en tweede lid

Het eerste lid, gelezen in samenhang met het derde lid, maakt duidelijk dat de inboeking van een geleverde gasvormige hernieuwbare brandstof, in feite een boekhoudkundig vergroende levering van waterstof is. Daarbij geldt dat de inboeker boekhoudkundig niet meer waterstof met bijzondere garanties van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen mag vergroenen dan hij aan waterstof en met behulp van een bemeterd leverpunt aan vervoer in Nederland heeft geleverd. De garanties van oorsprong voor ander gassen, moeten weergeven dat geen subsidie voor de productie ontvangen en moeten bewijzen dat de waterstof aan de minimale broeikasgasemissiereductie voldoet. De hoeveelheid gas die voor vergroening in aanmerking komt, blijkt uit de meter van het leverpunt van de waterstof.

derde lid

Vertogas is de instelling die garanties van oorsprong voor ander gas uit hernieuwbare bronnen afgeeft. Deze garanties van oorsprong, waarborgen dat de weergegeven hoeveelheid waterstof is vervaardigd met elektriciteit uit hernieuwbare bronnen die in Nederland opgewekt is. Uit artikel 9a, derde lid, van het Besluit energie vervoer volgt dat voor de vervaardiging van de elektriciteit uit hernieuwbare bronnen geen subsidie verleend mag zijn. Een eventueel ontvangen subsidie, is standaard op de garantie van oorsprong vermeld.

Van belang is dat de garantie van oorsprong, die de inboeker naar de rekening van de NEa in het Vertogasregister heeft overgeboekt en voor de vergroening van zijn levering van waterstof wil gebruiken, zijn geldigheid niet heeft verloren.

Het is niet noodzakelijk dat de periode van de levering van de waterstof volledig door de garantie van oorsprong wordt gespiegeld. Voldoende is dat bij de inboeking de einddatum van de geldigheid van garantie van oorsprong binnen of na de periode van de levering van de waterstof ligt. Een garantie van oorsprong, waarvan de geldigheid verlopen is voor de periode van de levering van de waterstof (dus voordat de fysieke levering van waterstof aan vervoer plaatsvond), mag de inboeker derhalve niet gebruiken in de context van deze bepaling.

Onderdeel M (Artikel 9)

eerste lid

Bij de inboeking van een geleverde hoeveelheid elektriciteit aan wegvoertuigen, luchtvaartuigen of binnenschepen in Nederland, hanteert de inboeker de meter van het bemeterde leverpunt. Hij boekt derhalve de totale hoeveelheid door hem geleverde elektriciteit in, dus niet de hoeveelheid door zijn leverancier op de aansluiting geleverde elektriciteit en evenmin het hernieuwbaar geachte gedeelte van de door hem geleverde elektriciteit. Van belang is dat bij het inboeken van de hoeveelheid elektriciteit rekening wordt gehouden met eventuele terugleveringen aan het net van elektriciteit door wegvoertuigen, luchtvaartuigen en binnenschepen, die niet voor inboeking in aanmerking komen.

tweede, derde en vierde lid

Indien het bemeterde leverpunt van elektriciteit wordt voorzien door een directe lijn, dan dient de inboeker de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit boekhoudkundig te vergroenen met garanties van oorsprong elektriciteit uit hernieuwbare bronnen voor niet-netlevering. Deze garanties van oorsprong waarborgen dat de weergegeven hoeveelheid elektriciteit met een directe lijn is geleverd en uit hernieuwbare bronnen in Nederland is opgewekt. Uit artikel 10, vierde en vijfde lid, van het Besluit energie vervoer volgt dat de inboeker aanvullende informatie moet verschaffen indien de elektriciteit met vaste biomassa opgewekt is en dat voor de vervaardiging van de elektriciteit uit hernieuwbare bronnen geen subsidie ontvangen mag zijn. Een eventueel ontvangen subsidie is standaard op de garantie van oorsprong vermeld.

Van belang is dat de garantie van oorsprong, die de inboeker naar de rekening van de NEa in het CertiQ-register heeft overgeboekt en voor de boekhoudkundige vergroening van zijn levering van elektriciteit wil gebruiken, zijn geldigheid niet heeft verloren. Het is niet noodzakelijk dat de periode van de levering van de elektriciteit volledig door de garantie van oorsprong wordt gespiegeld. Voldoende is dat bij de inboeking de einddatum van de geldigheid van garantie van oorsprong binnen of na de periode van de levering van de elektriciteit ligt. Een garantie van oorsprong, waarvan de geldigheid verlopen is voor de periode van de levering van de elektriciteit (dus voordat de fysieke levering van elektriciteit aan wegvoertuigen, luchtvaartuigen op binnenschepen plaatsvond), mag de inboeker derhalve niet gebruiken in de context van deze bepaling.

Onderdeel O (Artikel 11)

In artikel 11 zijn de vermenigvuldigingfactoren weergegeven, die in de systematiek hernieuwbare energie vervoer worden gebruikt.

eerste lid

Het eerste lid heeft betrekking op de vloeibare hernieuwbare brandstof die de inboeker aan de Nederlandse markt voor vervoer heeft geleverd, alsmede op de gasvormige hernieuwbare brandstof die hij aan vervoer in Nederland heeft geleverd. De energie-inhoud van de geleverde hernieuwbare brandstof vermenigvuldigt het Register hernieuwbare energie vervoer met tweeënhalf.

tweede, derde, vierde en vijfde lid

Deze leden zien op onderdelen van artikel 9.7.4.6 van de Wet milieubeheer die betrekking hebben op geleverde elektriciteit.

Het tweede lid geeft het gedeelte van de geleverde elektriciteit, onttrokken aan het elektriciteitnet en geleverd met een bemeterd leverpunt weer, dat uit hernieuwbare bronnen afkomstig wordt geacht te zijn. Het betreft het gemiddelde aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in Nederland volgens het CBS.

Op deze hoofdregel van waardering van de geleverde elektriciteit bestaat een uitzondering: voor het gedeelte van de geleverde elektriciteit die de inboeker aantoonbaar op de leverlocatie uit hernieuwbare bronnen heeft opgewekt, beschouwt het Register hernieuwbare energie vervoer de gehele geleverde hoeveelheid elektriciteit als afkomstig uit hernieuwbare bronnen.

Evenals het gedeelte van de geleverde elektriciteit dat de inboeker aantoonbaar op de leverlocatie opgewekt heeft, bepaalt het derde lid dat volledige hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, die in Nederland is opgewekt met een directe lijn aan de leverlocatie is geleverd, door het Register hernieuwbare energie vervoer als hernieuwbaar aangemerkt wordt.

Het vierde lid bepaalt de factor waarmee het Register hernieuwbare energie vervoer de geleverde elektriciteit vermenigvuldigt; de factor is vier.

zesde lid

Dit lid heeft betrekking op geleverde vloeibare biobrandstof (zie artikel 6) en vloeibare hernieuwbare brandstof (zie artikel 8) aan luchtvaartuigen in Nederland en bepaalde soorten geleverde vloeibare biobrandstof aan zeeschepen in Nederland. Voor het aantonen van een tastbare hoeveelheid biobrandstof in de geleverde vloeibare biobrandstof moet de inboeker bijlage 1, deel A, onderdeel 8, in acht nemen.

zevende lid

Het zevende lid verduidelijkt dat de vermenigvuldigingfactor bij dubbeltelling van soorten biobrandstoffen, zoals bepaald door artikel 12 van het Besluit energie vervoer, twee is.

Onderdelen U en V (Artikelen 19 en 20)

De wijzigingen in deze artikelen over de aanvraag van een rekening in het Register hernieuwbare energie vervoer, weerspiegelen de nadruk die in het vervolg op de rekeninghouder wordt gelegd, met als gevolg een verlichting van de gegevens die hij over zijn rekeningbevoegden en eventuele fiatteurs moet overleggen. Van belang is dat de rekeninghouder verantwoordelijk is voor de handelingen die zijn rekeningbevoegden en eventuele fiatteurs in zijn naam verrichten.

In het vervolg, zal de NEa ook een inzicht willen verkrijgen in de administratieve organisatie en maatregelen van interne beheersing en controle (AO/IB-IC) van rekeninghouders die om opening van een rekening met een inboekfaciliteit verzoeken. Het inboeken van geleverde hernieuwbare energie vervoer gaat immers met veel vereisten gepaard en de inboeker moet in staat zijn om met zijn boekhouding aan te tonen dat hij aan alle vereisten voor het inboeken van een geleverde soort hernieuwbare energie vervoer kan voldoen. Door vooraf de inrichting van de boekhouding te toetsen op de vereisten van artikel 10, eerste lid, kan de NEa fouten voorkomen, in plaats van ze achteraf te verbeteren met de vaststelling van de inboekte hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer.

Artikel 20 spiegelt voorts de wijzigingen in de wet- en regelgeving hernieuwbare energie ten aanzien van het inboeken van de verschillende soorten geleverde hernieuwbare energie.

Onderdeel W (Artikel 22)

De wijziging in dit artikel geeft een nieuwe taakverdeling weer ten aanzien van de volledigheid, actualiteit, nauwkeurigheid en juistheid van de rekeninggegevens.

In het vervolg is de NEa verantwoordelijk voor het beheer van de belangrijke gegevens van de rekeninghouder en rekeningbevoegden (en eventuele fiatteurs), die eventuele wijzigingen moet melden aan de NEa. De rekeninghouder is verantwoordelijk voor het beheer van de gegevens van de aansluitingen waarmee hij gas of elektriciteit levert.

Onderdeel X (Artikel 23)

Wanneer de rekeninghouder weet of vermoedt dat een onbevoegde persoon zich toegang tot de rekening kan verschaffen, dan blokkeert hij in het vervolg zelf de toegang tot zijn rekening en meldt hij de blokkering aan de NEa.

Onderdeel Y (Artikel 24)

Artikel 24 verduidelijkt dat het aantal rekeningbevoegden of fiatteurs die aan een rekening gekoppeld zijn, niet groter is dan tien. Daarbij geldt dat elke rekening ten minste twee rekeningbevoegden heeft.

Onderdeel AB (Artikel 25a (nieuw) en artikel 25b (nieuw))

Artikel 25a is een uitwerking van de nieuwe paragaaf 9.7.6 van de Wet milieubeheer en beoogt het publieke toezicht naar de biobrandstofproducent in Nederland uit te breiden. Artikel 25a werkt de hoofdlijnen uit die in artikel 9.7.6.1 van de Wet milieubeheer neergelegd zijn. Het benadrukt dat de biobrandstofproducent een massabalans voert over de op zijn productielocatie ontvangen grondstoffen van duurzame grondstoffen voor de vervaardiging van biobrandstof en de vervaardigde biobrandstof en verwijst daarbij naar artikel 25b. Bovendien bepaalt het artikel dat biobrandstofproducent over een administratieve organisatie beschikt met maatregelen van interne beheersing en controle, die hem in staat stelt om aan te tonen dat hij aan de vereisten van de wetgeving voldoet.

Artikel 25b is een uitwerking van artikel 9.7.6.2 van de Wet milieubeheer, dat de toezichtsbevoegdheid van de NEa uitbreidt naar gecertificeerde schakels van de keten van duurzame biobrandstof in Nederland. Het verduidelijkt dat de onderneming, als gecertificeerde schakel van een keten van duurzaamheid, voor elke afzonderlijke locatie een massabalans over duurzame (grondstoffen voor) biobrandstoffen moet voeren. Is de onderneming tevens inboeker, dan voert hij de massabalans over de locatie waar zich de biobrandstof bevond direct voorafgaand aan de levering aan de Nederlandse markt.

Voor zover de onderneming over een locatie beschikt, dient zij periodiek en op basis van een betrouwbare voorraadopname van de fysiek aanwezige hoeveelheden biobrandstof, een aansluiting tussen de voorraadboekhouding van biobrandstof en de massabalans te maken. Indien de onderneming deze aansluiting niet kan maken, dan past de onderneming zijn voorraadboekhouding van biobrandstof en de massabalans van duurzame biobrandstof aan op de voorraad van fysiek aanwezige biobrandstof. De aanpassing kan evenwel niet bewerkstelligen dat de boekhoudkundige voorraad duurzame biobrandstof verhoogd wordt. De aanpassing kan met andere woorden uitsluitend leiden tot het schrappen van hoeveelheden duurzame biobrandstof van de massabalans, niet tot een ophoging van die hoeveelheid.

Onderdeel AC (Artikel 26)

Dit artikel is vervallen, aangezien het gedefinieerde begrip ‘besluit’ vanwege het vervallen van de artikelen 30 en 32 geen functie meer heeft in de regeling.

Onderdeel AE (Artikel 27a (nieuw))

Op grond van artikel 9.8.1.4 van de Wet milieubeheer verstrekt, naast de Rijksbelastingdienst op grond van artikel 3, ook de Minister van Infrastructuur en Waterstaat op verzoek de bij ministeriële regeling genoemde gegevens aan de NEa, omwille van de naleving van de rapportage- en reductieverplichting voor geleverde brandstof aan binnenschepen. Het betreft de gegevens die zich bij de Stichting Afvalstoffen en Vaardocumenten Binnenvaart en de Inspectie Leefomgeving en Transport bevinden. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat en het bestuur van de emissieautoriteit sluiten over de invulling van de gegevensverstrekking een bestuursovereenkomst. Hierin kunnen afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld de tijdstippen gedurende een kalenderjaar waarop de NEa een verzoek als bedoeld in het eerste lid indient, termijnen van antwoord of andere aspecten rondom de gegevensverstrekking.

Onderdeel AG (Artikelen 30 tot en met 32)

Deze artikelen zijn vervallen, omdat het inmiddels niet meer mogelijk is om exploitatiereductie-eenheden (UER’s) in te zetten voor het voldoen aan de reductieverplichting als bedoeld in artikel 9.8.2.5 van de Wet milieubeheer.

Onderdeel AH (Artikel 33)

Dit artikel bepaalt de manier waarop de NEa berekent wat de broeikasgasemissiereductiebijdrage van een HBE is, ongeacht de soort. Op deze manier kan een brandstofleverancier, die in zijn hoedanigheid van leverancier tot eindverbruik aan zijn jaarverplichting voldoet, in zijn hoedanigheid van rapportageplichtige waarschijnlijk geheel of grotendeels ook aan zijn reductieverplichting voldoen. Om de brandstofleverancier nog tijdiger te informeren over de broeikasgasemissiereductiebijdrage van de HBE en daarmee inzicht te geven over de hoogte van zijn reductieverplichting, is gekozen om de vaststelling van de broeikasgasemissiereductiebijdrage met negen maanden te vervroegen, te weten op uiterlijk 1 juli, geldend voor het daaropvolgende kalenderjaar. Voor de jaarlijkse vaststelling van de broeikasgasemissiereductiebijdrage maakt de NEa gebruik van de best beschikbare informatie, dit zijn voor de broeikasgasemissiereductiebijdragen van zowel de ingeboekte hernieuwbare energie als de geleverde betere fossiele brandstoffen, de gegevens van het voorgaande en reeds afgeronde kalenderjaar.

Onderdeel AI (Bijlage 1)

Volgens bijlage 1 dient de inboeker in zijn boekhouding over alle benodigde informatie te beschikken. Dit betekent dat de inboeker niet afhankelijk mag zijn van de boekhouding van derden. Met behulp van de eigen bedrijfsadministratie (bijvoorbeeld de voorraadboekhouding, de accijnsboekhouding en de massabalans van duurzame biobrandstoffen) en een door hem uitgeschreven bewijs van duurzaamheid, moet de inboeker kunnen aantonen dat hij een hoeveelheid vloeibare biobrandstof tot verbruik uitgeslagen heeft onderscheidenlijk bewijzen dat de biobrandstof duurzaam was. Hieruit volgt onder meer dat een onderneming alleen leveringen van biobrandstof mag inboeken, indien hij zelf accijns heeft afgedragen voor de tot verbruik uitgeslagen brandstof waarvan de biobrandstof onderdeel uitmaakt of, voor zover hij voor die levering de accijnsbetaalverplichting met behulp van een maandverklaring verlegd heeft, kan aantonen dat de ontvangende vergunninghouder accijnsgoederenplaats de brandstof met het betanddeel biobrandstof tot verbruik uitgeslagen heeft aan een bestemming die daarvoor in aanmerking komt. Ook betekent het dat de inboeker zelf de massabalans moet voeren over de opslagtank(s) waarvanuit de in te boeken levering plaatsvond. Hij mag zich dus niet baseren op gegevens die door derden aan hem verstrekt zijn.

Overigens geldt dat de begrippen benzine en diesel, die in artikel 9.7.1.1 van de wet zijn gedefinieerd, doorwerken in het Besluit energie vervoer en de Regeling energie vervoer.

Bij de aflevering van een brandstof aan een binnen- of zeeschip schrijft de onderneming een zogenaamde bunkerverklaring uit, die de uitslag tot verbruik van de minerale olie bewijst, alsmede het gebruik van de minerale olie voor aandrijving en scheepsbehoefte een boord. In dit verband is van belang dat veel bunkerverklaringen bestaan, maar niet alle bunkerverklaringen de uitslag tot verbruik aantonen, terwijl zonder uitslag tot verbruik geen levering aan de Nederlandse markt plaatsvindt, de voorwaarde van de inboekbevoegdheid van een geleverde vloeibare biobrandstof. De bunkerverklaring die de uitslag tot verbruik van de minerale olie aantoont, is de verklaring als bedoeld in artikel 19 Uitvoeringbesluit accijns, met de gegevens als bedoeld in artikel 29 Uitvoeringregeling accijns. Deze bunkerverklaring dient van andere bestaande verklaringen onderscheiden te worden, zoals de verklaringen die gebruikt worden in de context van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (International Convention for the Prevention of Pollution from Ships, MARPOL). Dit betekent ook dat de gebruikte bunkerprocedure moet leiden tot een uitslag tot verbruik van de geleverde minerale olie en dat de minerale olie onderwerp van interne douanevervoer is (dus geen onderwerp van vervoer van niet-Uniegoederen).

De herziene versie van bijlage 1 bestaat uit twee delen, te weten een gedeelte met de regels voor het aantonen van de uitslag tot verbruik van de biobrandstof per bestemming en een gedeelte over de technieken van het aantonen van de scheikundige samenstelling van de ingeboekte brandstof. Deze bijlage heeft geen betrekking op de vergroening met garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen van geleverde (fossiele) methanol of LNG, die in bijlage 2 geregeld is.

Deel A: brandstof en bestemmingen

Deel A beschrijft zes combinaties van leveringen van een brandstof met een bestanddeel biobrandstof aan een bestemming. Daarbij geldt, dat wanneer deel A van de bijlage geen combinatie van brandstof en bestemming vermeldt, een inboeking van die geleverde hoeveelheid niet toegestaan is; zie artikel 6, vijfde lid van de regeling. Deze beperking is opgenomen om te voorkomen dat niet-geavanceerde biobrandstof ingeboekt worden, die langs een omweg aan zeeschepen geleverd zijn, waardoor de (in onderdeel 5 van bijlage 1, deel A, neergelegde) beperking tot geavanceerde biobrandstoffen ondermijnd wordt. De levering van een (al dan niet veraccijnsde) biobrandstof aan een handelaar of een veraccijnsde levering aan een bunkeronderneming, komt derhalve niet voor inboeken in aanmerking.

Onderdeel 1

Onderdeel 1 heeft uitsluitend betrekking op de brandstoffen benzine, als bedoeld in bijlage I van de richtlijn brandstofkwaliteit (EN228-benzine), diesel, als bedoeld in bijlage II van die richtlijn (EN590) en LPG (die volgens de begripsomschrijving ook LNG omvat), die aan een wegvoertuigen, een spoorvoertuig, een mobiel werktuigen, een bos- of landbouwtrekker, een pleziervaartuig, een aggregaat of een vaste kraan geleverd is. Dit onderdeel heeft derhalve geen betrekking op andere brandstoffen, zoals een synthetische biodiesel (EN15940), een B30, een B50, een B100 (HVO of FAME) of een E85 (alle onderwerp van onderdeel 3), dan wel een kerosine (onderwerp van onderdeel 6). Evenmin is dit onderdeel van toepassing op andere bestemmingen, zoals een binnenschip of een zeeschip (die in onderdeel 4 onderscheidenlijk onderdeel 5 geregeld zijn). Dit betekent ook, dat de inboeker moet kunnen aantonen dat een ingeboekte hoeveelheid geleverde biobrandstof niet een binnen- of zeeschip als bestemming had.

Onderdeel 2

Tezamen met onderdeel 6 en 7, is onderdeel 2 de uitzondering is op de hoofdregel dat de vloeibare biobrandstof, als onderdeel van een minerale olie, tot verbruik uitgeslagen moet worden om voor een inboeking in aanmerking te komen. Het onderdeel heeft betrekking op dezelfde brandstoffen die aan dezelfde bestemmingen als in onderdeel 1 wordt geleverd. Het verschil met onderdeel 1, is dat de inboeker weliswaar de fysieke hoeveelheid biobrandstof in de geleverde benzine en diesel aantonen kan en haar duurzaamheid bewijzen kan, maar dat hij de accijnsbetaalverplichting verlegt aan de vergunninghouder accijnsgoederenplaats die op basis van een overeenkomst, op zijn depot of raffinaderij, met een vrachtauto een benzine EN228, een diesel EN590 of een LPG/LNG met een bestanddeel biobrandstof afhaalt. Dit onderdeel maakt mogelijk dat de bestaande praktijk van afhaaltransacties, zoals accijnstechnisch mogelijk gemaakt door bepaling 1.4 van de Beleidsregels accijns (Stct. 20 december 2019, nr 66230), ook onder voorwaarden gebruikt kunnen worden voor het inboeken van een hoeveelheid aan de Nederlandse markt geleverde vloeibare biobrandstof. Evenals onderdeel 1 heeft dit onderdeel geen betrekking op andere brandstoffen, zoals een synthetische biodiesel (EN15940), een B30, een B50, een B100 (HVO of FAME) of een E85 (alle onderwerpen van onderdeel 3), dan wel een biokerosine (onderwerp van onderdeel 6). Onderkend wordt, dat een spanning bestaat tussen de bevoegdheid om een hoeveelheid onder schorsing van betaling van accijns geleverde biobrandstof in te boeken en de bewijslast dat de inboekte biobrandstof niet onderwerp van een accijnsinslag gemaakt is of aan een handelaar, een binnenschip of een zeeschip geleverd is. Door de benzine en diesel, die voor dit onderdeel in aanmerking komen, tot gereguleerde soorten te beperken, is het risico op inslag door een ontvangende vergunninghouder accijnsgoederenplaats beperkt, maar het risico op het beleveren van een andere bestemming dan die in het onderdeel opgesomd is, blijft bestaan. Dit is voor risico van de inboeker. In die context, zijn verknoopte vervoersbewegingen, waarbij de vrachtauto de afgehaalde brandstof (met bestanddeel biobrandstof) aan de kade in een bunkerschip (leurschip) lost, die het vervolgens in een binnen- of zeeschip lost, niet toegestaan.

Onderdeel 3

Het enige verschil van onderdeel 3 met onderdeel 1, is dat de benzine niet aan de specificatie van EN228 voldoet en de diesel niet aan de specificatie van EN590 of wel aan de specificatie EN15940 voldoet. Het betreffen brandstoffen met een hoog gehalte biobrandstof, zoals bijvoorbeeld een B20, B30, B50, B100 (HVO of FAME), een synthetische biodiesel EN15940 of een E85. In een dergelijk geval, bestaat het risico dat de brandstof na uitslag tot verbruik opnieuw ingeslagen wordt, om vervolgens opnieuw tot verbruik uitgeslagen en ingeboekt te worden al dan niet als onderdeel van een brandstofmengsel met een lager gehalte biobrandstof. Om misbruik of fraude te voorkomen, dient de inboeker bij dergelijke brandstoffen zijn afnemer te kunnen aanwijzen die de biobrandstof voor eigen gebruik afneemt, alsmede een factuur met betaalbewijs van die brandstof in zijn boekhouding op te nemen.

Onderdeel 4

Dit onderdeel geeft de regels voor het aantonen van de uitslag tot verbruik van de biobrandstof geleverd aan een binnenschip weer. Ten aanzien van de wijze waarop de brandstof, met het bestanddeel biobrandstof, aan het binnenschip geleverd wordt, stelt het onderdeel geen beperkingen; dat is bijvoorbeeld rechtstreeks vanaf de wallocatie of het bunkerwinkelschip, dan wel een vrachtauto of een bunkerschip. In beginsel is de inboeker de onderneming die over bunkerschepen (leurschepen) beschikt en vanaf een wallocatie of een bunkerwinkelschip (drijvende accijnsgoederenplaats) een binnenschip van brandstof voorziet omwille van de aandrijving of een scheepsbehoefte aan boord. Deze onderneming kan de gehele laatste schakel in de leveringketen overzien, te weten van het beladen van het bunkerschip (leurschip) met een brandstof (met een bestanddeel biobrandstof) vanaf een locatie waarover zij de massabalans beheert, tot de aflevering van die brandstof aan een binnenschip. Een verknoopte vervoersbeweging, die begint met een verplaatsing met een vrachtauto en eindigt met een belevering van het binnenschip door een bunkerschip (dus met een lossing van de vrachtauto in het bunkerschip), is niet toegestaan. De reden hiervoor is het verband tussen het brandstofmengsel (met het bestanddeel duurzame biobrandstof), die op de locatie waarover de inboeker de massabalans van biobrandstoffen voert op de vrachtauto geladen is en het brandstofmengsel dat met het bunkerschip aan het binnenschip afgeleverd wordt, verbroken is.

Onderdeel 5

Onderdeel 5 is afgeleid van onderdeel 4, met dien verstande dat de laatste schakel in de keten van duurzaamheid, niet zelf een binnenschip belevert, maar daarvoor een bunkeronderneming inhuurt (bunkerdienstverlening). Daarmee wordt mogelijk dat ook vergunninghouders accijnsgoederenplaats voor minerale oliën, die niet ook bunkeronderneming zijn, toch brandstoffen aan binnenschepen kunnen leveren en het bestanddeel biobrandstof van die levering mogen inboeken. Dit wordt mogelijk gemaakt, door een uitzondering op de hoofdregel te maken, dat de inboeker niet mag terugvallen op de boekhouding van een derde bij de onderbouwing van de ingeboekte levering vloeibare biobrandstof: indien de inboeker kan aantonen dat hij een hoeveelheid brandstof, met een bestanddeel duurzame biobrandstof ter grootte van de inboeking, op een bunkerschip (leurschip) van een ingehuurde dienstverlener geladen heeft, dan mag hij een afdruk van de bunkerverklaring van die dienstverlener gebruiken om aan te tonen dat die hoeveelheid tot verbruik uitgeslagen is. In dit geval levert de inboeker de minerale olie onder schorsing van betaling van accijns aan de bunkerdienstverlener; hij kan dus niet aantonen dat hij zelf de minerale olie tot verbruik uitgeslagen heeft. Ook hier geldt, dat een verknoopte vervoersbeweging, die begint met een verplaatsing met een vrachtauto en eindigt met een belevering van het binnenschip door een bunkerschip (dus met een lossing van de vrachtauto in het bunkerschip), niet toegestaan is.

Onderdeel 6 en 7

Onderdeel 6 is afgeleid van onderdeel 4 en onderdeel 7 is afgeleid van onderdeel 5. De voorwaarden die in de onderdelen 4 en 5 ten aanzien van binnenschepen gesteld zijn, gelden in onderdelen 6 en 7 voor zeeschepen, met dien verstande dat uitsluitend geavanceerde biobrandstoffen onderwerp van een inboeking gemaakt mogen worden. Geavanceerd betekent dat de grondstof van de biobrandstof voorkomt op de lijst van bijlage IX, deel A, van de richtlijn hernieuwbare energie, dan wel op de lijst van bijlage 5 van de Regeling energie vervoer staat.

In dit verband is van belang, dat uitsluitend de zogenaamde Vereenvoudigde Procedure tot een uitslag tot verbruik leidt. Het gebruik van de zogenaamde Zeevaartbunkerprocedure 2019, leidt niet tot een uitslag tot verbruik en is bijgevolg niet toegestaan voor het inboeken van geleverde hoeveelheden biobrandstof. In dat geval, heeft immers geen levering aan de Nederlandse markt plaatsgevonden, een wettelijke voorwaarde voor het inboeken van een geleverde hoeveelheid vloeibare biobrandstof.

Onderdeel 8

Dit onderdeel geeft de regels voor het aantonen van de uitslag tot verbruik van de biobrandstof (biokerosine) geleverd aan een luchtvaartuig weer. De inboeker mag een hoeveelheid biokerosine, die hij met een vrachtauto of een directe pijpleiding aan een luchthaven in Nederland geleverd heeft, onderwerp van een inboeking maken. Een hoeveelheid duurzame biokerosine, die in de NAVO-pijpleiding (Central Europe Pipeline System of CEPS) ingevoed wordt, mag niet ingeboekt worden, omdat niet met zekerheid te bepalen is of de biobrandstof aan een luchthaven in Nederland geleverd wordt.

Deel B: aantonen fysieke hoeveelheid biobrandstof in een geleverde brandstof
Onderdeel 1

Onderdeel 1 van bijlage 1, deel B, gaat in op de wijze waarop de inboeker technisch aantoont dat in de geleverde brandstof zich een bestanddeel biobrandstof ter grootte van de inboeking bevond. Het aantonen dient met monstername en analyse te gebeuren, hetgeen C14-analyse en infraroodspectacopie omvat.

Onderdeel 2

Onderdeel 2 verduidelijkt dat de zowel de monstername en de analyse door een volgens ISO-/IEC 17025 geaccrediteerd laboratorium dient te gebeuren. Het monster dat geanalyseerd wordt, moet representatief zijn. Dit betekent dat een verband moet bestaan tussen het monster, de analyse en de geleverde biobrandstof die de inboeker onderwerp van een inboeking maakt. Het laboratorium neemt ofwel een monster van de brandstof die de inboeker aan de Nederlandse markt levert (dus de brandstof die de accijnsgoederenplaats verlaat en ingeboekt wordt), dan wel een monster van de brandstof, die hij op de accijnsgoederenplaats ontvangt (binnenkomende brandstof), met dien verstande dat hij dan, met behulp van een sluitende tank- en overpompboekhouding, het verband met het genomen monster (en de analyse) en de geleverde brandstof kan aantonen. Het onderdeel bepaalt ook dat voor sommige biobrandstoffen, de analyse door een geaccrediteerd laboratorium moet gebeuren.

onderdeel 3

Onderdeel 3 is een uitzondering op de hoofdregel dat de inboeker zelf de monstername en analyse moet verzorgen: indien zijn toeleverancier een biobrandstof aan de accijnsgoederenplaats levert met een analyse en hij met behulp van een sluitende tank- en overpompboekhouding het verband met de geanalyseerde biobrandstof en de geleverde en ingeboekte brandstof aantoont, dan is een monstername en analyse door de inboeker niet geboden.

Onderdeel AJ (Bijlage 2)

Anders dan in bijlage 1, is het aantonen van de werkelijkheid van de fossiele bestanddelen van de geleverde brandstof aan de orde, te weten de hoeveelheid methanol in een geleverde hoeveelheid benzine.

De regeling voorziet in de mogelijkheid om boekhoudkundig de methanol in een geleverde benzine te vergroenen met garanties van oorsprong ander gas uit hernieuwbare bronnen. Dat de geleverde benzine een hoeveelheid methanol ter grootte van de inboeking bevatte, toont de met behulp van een monstername en analyse aan.

Onderdeel AL (Bijlage 4)

Bijlage 4 bevatte de lijst van grondstoffen, waarvoor een bewijs is vereist dat geen materialen doelbewust zijn gewijzigd of verwijderd was opdat een levering, geheel of gedeeltelijk, onder bijlage IX van de richtlijn hernieuwbare energie komt te vallen. Deze toets op moedwillige bewerking is komen te vervallen in de regelgeving, omdat hij thans onderdeel is van de criteria waarop een duurzaamheidssysteem, dat een erkenning van de Commissie verzoekt, beoordeeld wordt.

Onderdeel AM (Bijlage 5)

Aan de opsomming van bijlage 5 zijn twee nieuw grondstoffen toegevoegd, te weten ethanol die gebruikt is in het reinigen of onttrekken van bloedplasma en residu van vetzuurmethylester (FAME) einddestillatie.

Onderdeel AN (Bijlage 6)

Volgens artikel 17, eerste lid, van het Besluit energie vervoer, levert de verificateur hernieuwbare brandstoffen ten behoeve van de verificatie hernieuwbare brandstoffen een oordeel dat gericht is op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid dat de in de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof verantwoorde hernieuwbare brandstof geen materiële afwijking bevat. Hiertoe toetst hij of de hernieuwbare brandstoffen voldoen aan de voorwaarden, zoals neergelegd in artikelen 9.7.4.4 van de wet en uitgewerkt in artikel 9 van het besluit en in artikel 8 van deze regeling.

De verificatie hernieuwbare brandstof vindt plaats overeenkomstig het goedgekeurde verificatieprotocol en op basis van een verificatieplan dat de materialiteitsgrens, genoemd in artikel 17, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, hanteert met betrekking tot het ontdekken van kwantitatieve en kwalitatieve afwijkingen die van materieel belang zijn. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, toetst hij vervolgens de hoeveelheid uit waterstof geproduceerde hoeveelheid methanol, kerosine of LNG met een materialiteitgrens van twee procent. De verificateur hernieuwbare brandstof maakt gebruik van de standaard auditingprocessen bij de beoordeling van documenten, vraaggesprekken, observaties en het toetsen van data en informatie aan externe informatiebronnen. Het doel is om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen en te documenteren om tot een verificatieverklaring te kunnen komen. Het verificatiedossier dient alle informatie te bevatten die een toezichthouder nodig heeft om zich een oordeel te vormen over de uitvoering van de verificatie.

Van belang zijn drie elementen. Het eerste element is de systeemverificatie, oftewel de beoordeling van de kwaliteit van de administratieve organisatie en de interne beheersing- en controleprocessen. Het tweede element is de totaalcontrole, omwille van een algemeen oordeel over de waarschijnlijkheid van de totale hoeveelheid geproduceerde methanol, kerosine of LNG, waarbij de verificateur hernieuwbare brandstoffen een koppeling maakt tussen enerzijds de totale hoeveelheid gebruikte waterstof en anderzijds de totale hoeveelheid geproduceerde methanol, kerosine of LNG. Het derde element is de dataverificatie, die bestaat uit steekproeven of kritische deelwaarnemingen van de gerapporteerde gegevens op basis van het verificatieplan, om te komen tot een oordeel met een redelijke mate van zekerheid over de hoeveelheid op de productielocatie in Nederland uit waterstof geproduceerde hoeveelheid methanol, kerosine of LNG.

Onderdeel AO (Bijlage 7)

Volgens artikel 20, eerste lid, van het Besluit energie vervoer, levert de dubbeltellingverificateur, ten behoeve van de dubbeltelingsverificatie, een onbevangen en onpartijdig oordeel dat gericht is op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid dat de dubbeltellingverklaring geen materiële afwijking bevat. Hiertoe toetst hij of de dubbel tellende biobrandstoffen voldoen aan de voorwaarden, zoals neergelegd in artikelen 9.7.4.8 van de wet en uitgewerkt in artikel 12 van het besluit.

De dubbeltellingsverificatie vindt plaats overeenkomstig het goedgekeurde verificatieprotocol en op basis van een verificatieplan dat de materialiteitsgrens, genoemd in artikel 20, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, hanteert met betrekking tot het ontdekken van kwantitatieve en kwalitatieve afwijkingen die van materieel belang zijn. Ingevolge artikel 20, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, toetst hij vervolgens de hoeveelheid en aard van de gebruikte grondstof in relatie tot de dubbeltelling van de biobrandstof met een materialiteitgrens van twee procent op de criteria, opgesomd in dat artikel. De dubbeltellingverificateur maakt gebruik van de standaard auditingprocessen zoals de beoordeling van documenten, vraaggesprekken, observaties en het toetsen van data en informatie aan externe informatiebronnen. Het doel is om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen en te documenteren om tot een verificatieverklaring te kunnen komen. Het verificatiedossier dient alle informatie te bevatten die een toezichthouder nodig heeft om zich een oordeel te vormen over de uitvoering van de verificatie.

Van belang zijn drie elementen. Het eerste element is de systeemverificatie, oftewel de beoordeling van de kwaliteit van de administratieve organisatie en de interne beheersing- en controleprocessen. Het tweede element is de totaalcontrole, omwille van een algemeen oordeel over de waarschijnlijkheid van de totale hoeveelheid geproduceerde dubbel tellende biobrandstof, waarbij de dubbeltellingverificateur een koppeling maakt tussen enerzijds de aard en de totale hoeveelheid gebruikte grondstof en anderzijds de totale hoeveelheid dubbel tellende biobrandstof. Het derde element is de dataverificatie, die bestaat uit steekproeven of kritische deelwaarnemingen van de gerapporteerde gegevens op basis van het verificatieplan, om te komen tot een oordeel met een redelijke mate van zekerheid over de hoeveelheid dubbel tellende biobrandstof en over de hoeveelheid en aard van de grondstof die gebruikt is voor de productie van deze biobrandstof.

Onderdeel AP (Bijlage 8)

Volgens artikel 23, eerste lid, van het besluit, levert de inboekverificateur, ten behoeve van de inboekverificatie, een oordeel dat gericht is op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid dat de inboekingen in het register geen materiële afwijking bevatten. Hiertoe toetst hij inboekingen op het voldoen aan de voorwaarden voor het inboeken van een geleverde hoeveelheid hernieuwbare energie, zoals neergelegd in paragraaf 9.7.4 van de Wet milieubeheer en uitgewerkt paragraaf 4 van hoofdstuk 1 van het Besluit energie vervoer en in paragraaf 3 van hoofdstuk 1 van deze regeling.

De inboekverificatie vindt plaats overeenkomstig het goedgekeurde verificatieprotocol en op basis van een verificatieplan dat de materialiteitsgrens, genoemd in artikel 23, tweede lid, van het Besluit energie vervoer, hanteert met betrekking tot het ontdekken van kwantitatieve en kwalitatieve afwijkingen die van materieel belang zijn. Ingevolge artikel 23, tweede lid, van het besluit, toetst hij de inboekingen van hernieuwbare energie met een materialiteitsgrens van twee procent van de totale hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare energie per geleverde soort hernieuwbare energie op een drietal criteria, opgesomd in onderdelen a, b en c van dat artikel. De inboekverificateur maakt gebruik van de standaard auditingprocessen zoals de beoordeling van documenten, vraaggesprekken, observaties en het toetsen van data en informatie aan externe informatiebronnen. Het doel is om voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen en te documenteren om tot een verificatieverklaring te kunnen komen. Het verificatiedossier dient alle informatie te bevatten die een toezichthouder nodig heeft om zich een oordeel te vormen over de uitvoering van de verificatie.

Van belang zijn drie elementen. Het eerste element is de systeemverificatie, oftewel de beoordeling van de kwaliteit van de administratieve organisatie en de interne beheersing- en controleprocessen.

Het tweede element is de totaalcontrole, omwille van een algemeen oordeel over de waarschijnlijkheid van de totale hoeveelheid per soort ingeboekte hernieuwbare energie.

In het geval van een ingeboekte vloeibare biobrandstof, maakt de inboekverificateur een boekhoudkundige koppeling tussen de totale hoeveelheid ingeboekte vloeibare biobrandstof, de totale hoeveelheid afgeboekte duurzame biobrandstof in de massabalans van de inboeker, de totaal ontvangen en afgegeven hoeveelheden biobrandstof, de begin- en eindvoorraden tastbare biobrandstof en de totale hoeveelheid betaalde en (in de context van bepaling 1.4 van de Beleidsregels accijnswetgeving, te weten de A-B-C-transacties tussen vergunninghouders van een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën voor afhaaltransacties per truck bij depots en raffinaderijlaadpunten) met een maandverklaring verlegde accijns in de accijnsboekhouding.

In het geval van een ingeboekte gasvormige biobrandstof, maakt de inboekverificateur een koppeling tussen enerzijds de totale hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof en de totale hoeveelheid op de rekening van de NEa in het Vertogasregister geboekte garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare bronnen en anderzijds de totale hoeveelheid op de aansluiting op het gastransportnet ontvangen gas en de hoeveelheid (met behulp van een bemeterd leverpunt) geleverde hoeveelheid gas. Bij leveringen met behulp van een directe lijn, maakt de inboekverificateur een koppeling tussen enerzijds de totale hoeveelheid ingeboekte gasvormige biobrandstof en de totale hoeveelheid op de rekening van de NEa in het Vertogas-register geboekte garanties van oorsprong niet-netlevering voor gas uit hernieuwbare bronnen en anderzijds de totale hoeveelheid op de directe lijn ingevoede hoeveelheid biogas en de hoeveelheid (met behulp van een bemeterd leverpunt) geleverde hoeveelheid biogas.

In het geval van een ingeboekte vloeibare hernieuwbare brandstof, maakt de inboekverificateur een boekhoudkundige koppeling tussen de totale hoeveelheid ingeboekte vloeibare hernieuwbare brandstof per soort brandstof (methanol, kerosine of LNG), de totale hoeveelheid op de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof per soort brandstof, de totale hoeveelheid aan de NEa overgeboekte garanties van oorsprong ander gas uit hernieuwbare bronnen met de benodigde kenmerken en de begin- en eindvoorraden methanol, kerosine en LNG.

In het geval van een ingeboekte gasvormige hernieuwbare brandstof, maakt de inboekverificateur een koppeling tussen enerzijds de totale hoeveelheid ingeboekte gasvormige hernieuwbare brandstof en de totale hoeveelheid op de rekening van de NEa in het Vertogasregister geboekte garanties van oorsprong ander gas uit hernieuwbare bronnen met de benodigde kenmerken en anderzijds de totale hoeveelheid (met behulp van een bemeterd leverpunt) geleverde hoeveelheid waterstof.

In het geval van ingeboekte elektriciteit, onttrokken aan het elektriciteitnet, maakt de inboekverificateur een boekhoudkundige koppeling maakt tussen de totale hoeveelheid ingeboekte elektriciteit en de totaal op een aansluiting op het elektriciteitsnet ontvangen elektriciteit. In geval van elektriciteit, die met behulp van een directe lijn geleverd wordt, maakt de inboekverificateur een koppeling tussen enerzijds de totale hoeveelheid ingeboekte elektriciteit en de totale hoeveelheid op de rekening van de NEa in het Vertogasregister geboekte garanties van oorsprong niet-netlevering voor elektriciteit uit hernieuwbare bronnen en anderzijds de totale hoeveelheid op de directe lijn ingevoede hoeveelheid elektriciteit en de hoeveelheid (met behulp van een bemeterd leverpunt) geleverde hoeveelheid elektriciteit.

Het derde element is de dataverificatie, die bestaat uit steekproeven of kritische deelwaarnemingen van de gerapporteerde gegevens op basis van het verificatieplan, om te komen tot een oordeel met een redelijke mate van zekerheid dat de ingeboekte hernieuwbare energie geen afwijkingen bevat.

Onderdeel AQ (Bijlage 9)

Met het schrappen van de wettelijke mogelijkheid voor de rapportageplichtige om aan zijn reductieverplichting met exploitatiereductie-eenheden te voldoen, is de lijst met projectactiviteiten waarvan de gecertificeerde emissiereductie onder voorwaarden voor omwisseling in exploitatiereductie-eenheden in aanmerking komen, overbodig geworden.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S.P.R.A. van Weyenberg


X Noot
2

Besluit tot wijziging van het Besluit energie vervoer in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2018/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en ter uitvoering van het Klimaatakkoord.

X Noot
3

Kamerstukken II 2018/19, 32 813, nr. 342, p. 48 ev.

X Noot
4

Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PbEG 1998, L 350).

X Noot
5

Kamerstukken II, 2020/21, 32 813, nr. 485.

Naar boven