Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 17 november 2021, nr. FEZ/30160846, houdende wijziging van de Regeling normering topinkomens OCW-sectoren onder meer in verband met de jaarlijkse indexering, vaststelling bezoldigingsmaxima voor media-instellingen, herijking verlaagde bezoldigingsmaxima voor cultuurfondsen en vereenvoudiging criteria vaststelling bezoldigingsklasse voor topfunctionarissen van onderwijsinstellingen

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, handelende in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 2.6, eerste lid, en 2.7, eerste en tweede lid, van de Wet normering topinkomens;

Besluiten:

ARTIKEL I. WIJZIGING REGELING NORMERING TOPINKOMENS OCW-SECTOREN

De Regeling normering topinkomens OCW-sectoren wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1b. Grondslagen van de regeling

Deze regeling berust mede op artikel 2.7, eerste tot en met vierde lid, van de wet.

B

Artikel 3, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Per klasse geldt het volgende bezoldigingsmaximum:

    Klasse

    Bezoldigingsmaximum

    A (4 complexiteitspunten)

    € 128.000

    B (5 – 6 complexiteitspunten)

    € 143.000

    C (7 – 8 complexiteitspunten)

    € 154.000

    D (9 – 12 complexiteitspunten)

    € 168.000

    E (13 – 15 complexiteitspunten)

    € 183.000

    F (16 – 17 complexiteitspunten)

    € 196.000

    G (18 – 20 complexiteitspunten)

    Het bedrag, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet.

C

Artikel 5b komt te luiden:

Artikel 5b. Verlaagde bezoldigingsmaxima topfunctionarissen van de cultuurfondsen

In afwijking van artikel 2.3, eerste lid, van de wet komen partijen voor de topfunctionarissen van de cultuurfondsen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan € 180.000 voor zover het betreft:

  • a. het Fonds Podiumkunsten;

  • b. het Fonds voor Cultuurparticipatie;

  • c. het Mondriaan Fonds;

  • d. het Nederlands Filmfonds;

  • e. het Nederlands Letterenfonds; en

  • f. het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie.

D

Artikel 5e wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. € 153.000 voor zover het betreft:

    • Omroep Zwart;

    • Ongehoord Nederland;

    • RPO;

    • Stichting Omroep Limburg;

    • Stichting Omroep Zeeland;

    • Stichting Omrop Fryslân;

    • Stichting Regionale Omroep Flevoland;

    • Stichting Regionale Omroep Rotterdam-Rijnmond en omgeving;

    • Stichting Regionale Omroep West;

    • Stichting RTV Drenthe;

    • Stichting RTV Noord;

    • Stichting RTV Oost; en

    • Stichting Samenwerkende Publieke Omroepen Midden Nederland.

2. In onderdeel b wordt ‘€ 176.000’ vervangen door ‘€ 182.000’ en vervalt ‘- NTR’.

3. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. € 199.000 voor zover het betreft:

    • EO;

    • NTR; en

    • STER.

4. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. Het bedrag, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet voor zover het betreft:

    • AVROTROS-PowNed;

    • BNN-VARA;

    • KRO-NCRV;

    • MAX-WNL;

    • NOS;

    • NPO; en

    • VPRO-HUMAN.

E

De bijlage, behorende bij artikel 3, tweede lid, van de Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt ’Regeling bezoldiging topfunctionarissen OCW-sectoren’ vervangen door ‘Regeling normering topinkomens OCW-sectoren’.

2. De alinea onder het opschrift ‘Toepasselijkheid deel 1 of deel 2’ komt te luiden:

Deel 1 van de bijlage is van toepassing op rechtspersonen of instellingen die beschikken over de jaarrekening over het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarin de indeling in een bezoldigingsklasse wordt toegepast (t-2). Voor rechtspersonen of instellingen die in het lopende jaar of de twee voorafgaande jaren zijn opgericht, gefuseerd of gesplitst, kunnen de berekeningen behorend bij de criteria uit dit eerste deel van de bijlage niet onverkort worden toegepast; voor die rechtspersonen of instellingen geldt deel 2 van deze bijlage.

3. Deel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het opschrift wordt ‘de gegevens tot en met t-4’ vervangen door ‘de t-2-gegevens’.

b. Het opschrift van onderdeel 1A komt te luiden:

  • 1A. Totale baten

c. In onderdeel 1A vervallen de zinsneden ‘het gemiddelde van’, ‘vierde, derde en’ en ‘t-4, t-3 en’ en wordt in het opschrift van de tabel ‘Gemiddelde totale baten’ vervangen door ‘Totale baten’.

d. Het opschrift van onderdeel 1B komt te luiden:

  • 1B. Het aantal bekostigde leerlingen, deelnemers, vavo-studenten, mbo-studenten of ho-studenten.

e. In onderdeel 1B vervallen de zinsneden ‘het gemiddelde van’, ‘vierde, derde en’ en ‘t-4, t-3 en’, wordt in het opschrift van de tabel ‘Gemiddeld aantal’ vervangen door ‘Aantal’ en wordt ‘bekostigde complexiteitspunten’ vervangen door ‘complexiteitspunten’.

4. Deel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. In het opschrift van Deel 2 en de daarop volgende alinea wordt ‘drie’ telkens vervangen door ‘twee’.

b. In de tweede volzin van de alinea volgend op het opschrift van Deel 2 wordt ‘2D’ vervangen door ‘2C’.

c. In het opschrift van onderdeel 2B vervalt ’t en’.

d. Onderdeel 2B, onder a en b, komen te luiden:

  • a. het criterium onder 1A van deze bijlage uitgegaan van de baten volgens de jaarrekening van het voorafgaande jaar;

  • b. het criterium onder 1B van deze bijlage uitgegaan van de aantallen leerlingen, deelnemers of studenten van het voorafgaande jaar; en

e. Onderdeel 2C komt te luiden:

  • 2C. Opgericht, gefuseerd of gesplitst in het tweede jaar voorafgaand aan het lopende jaar (gegevens t-2).

    Indien een rechtspersoon of instelling in het tweede jaar voorafgaand aan het lopende jaar is opgericht, gefuseerd of gesplitst, worden voor de toepassing van de criteria onder 1A, 1B en 1C de t-2 gegevens gebruikt.

f. Onderdeel 2D vervalt.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

I. Algemene toelichting

1. Aanleiding

De Regeling normering topinkomens OCW-sectoren (hierna: de regeling) is op enkele punten gewijzigd. Samengevat gaat het om de volgende wijzigingen:

  • 1. Indexering van de bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen van onderwijsinstellingen, cultuurfondsen en media-instellingen;

  • 2. Herijking van de verlaagde bezoldigingsmaxima voor cultuurfondsen;

  • 3. Vaststelling van verlaagde bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen van media-instellingen;

  • 4. Voor het bepalen van de bezoldigingsklasse voor onderwijsinstellingen wordt bij het criterium ‘totale baten’ en het criterium ‘het aantal bekostigde leerlingen, deelnemers en studenten’ het driejaarsgemiddelde vervangen door de toets aan jaar t-2 (vereenvoudiging).

2. Indexering van de bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen van onderwijsinstellingen, cultuurfondsen en media-instellingen

2.1 Vastgestelde bezoldigingsmaximum sector onderwijs bezoldigingsklasse G en bezoldigingscategorie D voor media-instellingen

Het maximum van bezoldigingsklasse G – de onderwijsklasse met de grootste complexiteit – en het maximum van bezoldigingscategorie D voor media-instellingen is gelijk aan het algemeen bezoldigingsmaximum (artikel 2.3 van de WNT). Op 9 september 2021 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) bekendgemaakt dat het algemeen bezoldigingsmaximum met 3,0% wordt geïndexeerd en vervolgens naar boven wordt afgerond op een duizendvoud in euro’s.1 Het algemeen bezoldigingsmaximum in 2022 is daardoor vastgesteld op € 216.000.

2.2 Vaststelling bezoldigingsmaximum sector onderwijs bezoldigingsklasse A tot en met F, cultuurfondsen en de bezoldigingscategorieën A tot en met C voor media-instellingen

De bezoldigingsmaxima voor bezoldigingsklasse A tot en met F, de cultuurfondsen en de bezoldigingscategorieën A tot en met C voor media-instellingen worden per 1 januari 2022 geïndexeerd met hetzelfde percentage als het algemeen bezoldigingsmaximum en vervolgens afgerond naar boven op een duizendvoud in euro’s. Daarmee blijft de opbouw van de sectorale bezoldigingsmaxima in evenwicht. De bezoldigingsmaxima voor 2022 (afgezet tegen 2021) zijn:

Onderwijs

Media-instellingen

Cultuurfondsen

Klasse

Maximum 2021

Maximum 2022

Bezoldigingscategorie

Maximum 2021

Maximum 2022

Bezoldigingscategorie

Maximum 2021

Maximum 2022

A

€ 124.000

€ 128.000

A

€ 148.000

€ 153.000

A1

€ 145.000

vervalt1

B

€ 138.000

€ 143.000

B

€ 176.000

€ 182.000

B1

€ 174.000

€ 180.000

C

€ 149.000

€ 154.000

C

€ 193.000

€ 199.000

     

D

€ 163.000

€ 168.000

D

€ 209.000

€ 216.000

     

E

€ 177.000

€ 183.000

           

F

€ 190.000

€ 196.000

           

G

€ 209.000

€ 216.000

           
X Noot
1

Onderscheid in categorieën vervalt. Alle cultuurfondsen worden onder het verlaagde maximum van € 180.000 gebracht.

3. Herijking verlaagde bezoldigingsmaxima cultuurfondsen

Sinds 2014 zijn voor cultuurfondsen op grond van artikel 2.6 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (thans: Wet normering topinkomens; hierna: WNT)verlaagde bezoldigingsmaxima vastgelegd in de Regeling normering topinkomens OCW-sectoren, waarbij in de toelichting bij deze wijziging is vastgelegd om tot een periodieke herijking te komen van de indeling van de zes rijkscultuurfondsen in bezoldigingscategorieën.2 In opdracht van het Ministerie van OCW is er door de Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (hierna: UBR) in 2021 en herijkingsonderzoek verricht naar het bezoldigingsniveau van de directeur-bestuurders van de zes cultuurfondsen. De opdracht die UBR heeft meegekregen was om te onderzoeken of de niveaubepalende kenmerken van de functies van de directeur-bestuurders een schaalniveauverschil rechtvaardigen of dat er geen of een minimaal verschil te constateren is. Op basis van de wijzigingsregeling voor 20213 is op het Fonds Podiumkunsten, Nederlands Filmfonds en Mondriaan Fonds een hoger verlaagd WNT-plafond (bezoldigingsmaximum € 174.000 in 2021) van toepassing dan op het Fonds voor Cultuurparticipatie, Nederlands Letterenfonds en Stimuleringsfonds Creatieve Industrie (bezoldigingsmaximum € 145.000 in 2021).

UBR constateert dat de fondsen aanzienlijk zijn veranderd sinds het moment dat de indeling tot stand is gekomen. Ten eerste hebben zij een groei meegemaakt, zowel formatief als inhoudelijk door het oppakken van extra/nieuwe taken in opdracht van OCW. Ten tweede heeft de covid-19-pandemie een behoorlijke impact op de culturele sector. Op basis daarvan beveelt UBR aan om het onderscheid in bezoldigingscategorieën los te laten en alle fondsen onder het hogere van de bestaande verlaagde WNT-plafonds (bezoldigingsmaximum € 180.000 in 2022) te brengen.

De Minister van OCW deelt de analyse van UBR en heeft de aanbeveling om die reden overgenomen in deze regeling. In principe wordt de indeling steeds in het jaar voorafgaand aan de vierjaarlijkse subsidieperiode herijkt. In het geval van een nieuwe herijking kan wederom differentiatie worden aangebracht in de verschillende verlaagde bezoldigingsmaxima voor de cultuurfondsen.

4. Vaststellen van verlaagde bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen van media-instellingen

4.1 Aanleiding

In 2021 werden de verlaagde maxima voor de media-instellingen die onder de WNT vallen voor het eerst van toepassing. In de toelichting op de wijzigingsregeling voor 20214 is aangekondigd dat de landelijke omroepen bij een nieuwe concessie- en erkenningsperiode opnieuw zouden worden ingedeeld in bezoldigingsklassen. Daarnaast worden door de nieuwe concessie- en erkenningsperiode vanaf 1 januari 2022 Omroep Zwart en Ongehoord Nederland als aspirant-omroepen toegevoegd aan de landelijke publieke mediadienst. De aspirant-omroepen uit de vorige concessieperiode (HUMAN, WNL en PowNed) vormen bij de ingang van de nieuwe concessieperiode een samenwerkingsomroep met reeds bestaande omroepen. De voormalige aspirant-omroepen vervallen derhalve uit de regeling, en de verlaagde bezoldigingsklassen voor de nieuwe samenwerkingsomroepen worden opnieuw vastgesteld (VPRO-HUMAN, MAX-WNL, AVROTROS-PowNed).

4.2 Vaststelling bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen in het mediadomein

Voor de verlaagde maxima voor de media-instellingen wordt gebruikgemaakt van artikel 2.6 van de WNT. Dit houdt in dat in de regeling wordt vastgelegd welk bezoldigingsmaximum geldt voor welke instelling. Om te bepalen welke media-instelling bij welk verlaagd maximum wordt ingedeeld, is gebruikgemaakt van vier vastgestelde generieke instellingscriteria, te weten de totale baten in jaar t-2, het aantal leden bij de meest recente ledentelling, het mandaat en het bereik.5

Bij nieuw opgerichte omroepen wordt voor de beoordeling van de totale baten uitgegaan van de meest actuele gegevens. Daarom zal overeenkomstig de beoordelingssystematiek bij het vaststellen van de bezoldigingsklasse voor onderwijsinstellingen in geval van oprichting van nieuwe rechtspersoon worden uitgegaan van de begroting (zie bijlage behorende bij artikel 3, tweede lid, van de Regeling normering topinkomens OCW-sectoren). Dit leidt ertoe dat Omroep Zwart en Ongehoord Nederland twee punten scoren op het criterium baten.

4.3 Indeling NTR in bezoldigingscategorie C

Op dit moment wordt NTR op het criterium mandaat beoordeeld als een ondersteunende of coördinerende omroep. Na inhoudelijke beoordeling van de taken en verantwoordelijkheden van NTR blijkt indeling als ‘zelfstandig’ passender bij de rol van NTR in het publieke bestel. NTR heeft een zelfstandige wettelijke taak op grond van de Mediawet. NTR verzorgt media-aanbod onder eigen eindverantwoordelijkheid en neemt in onder andere het College van Omroepen een gelijkwaardige positie in ten opzichte van de andere landelijke omroepen.

NTR kan volgens de Minister van OCW en de Minister voor BVOM op het criterium mandaat de punten scoren behorend bij de categorie zelfstandig, omdat vanuit de Mediawet bezien NTR de taak heeft te voorzien in specifiek media-aanbod dat niet wordt verzorgd door omroepen. Dat de taak niet als ondersteunend maar als aanvullend wordt beschouwd ten opzichte van het media-aanbod van andere landelijke publieke media-instellingen, blijkt volgens de Minister van OCW en de Minister voor BVOM de eigenstandige taak van NTR op het terrein van educatief media-aanbod. NTR kan daarnaast van de raad van bestuur van de NPO de opdracht krijgen om als producent of co-producent media-aanbod van derden te verzorgen dat niet bij een andere omroep kan worden ondergebracht. NTR is in dat geval altijd eindverantwoordelijk voor de inhoud van dat media-aanbod. Ook hieruit blijkt de zelfstandige rol van NTR.

Omdat uit een inhoudelijke beoordeling blijkt dat het inderdaad redelijk kan worden geacht om deze omroep als ‘zelfstandig’ aan te duiden, strookt de huidige plaatsing in bezoldigingscategorie B niet langer met de totaalscore die deze omroep ontvangt met het oog op de complexiteitscriteria (15 in plaats van 14, wat leidt tot een plaatsing in bezoldigingscategorie C met een maximum van € 199.000 per 2022).

4.4 Tabel complexiteitspunten met bijbehorende bezoldigingscategorie voor media-instellingen

De onderstaande tabel geeft een overzicht van de complexiteitspunten met bijbehorende categorie voor landelijke media-instellingen na de nieuwe concessieperiode en herindeling. Voor de overige instellingen (de regionale omroepen, de NPO, RPO, NOS en STER) zijn ten opzichte van 2021 alleen de totale baten veranderd. Deze veranderingen zijn echter zodanig gering dat dit geen gevolgen heeft voor de indeling van de instellingen over de bezoldigingscategorieën. Voor de indeling van de samenwerkingsomroepen is gekeken naar de baten en het ledenaantal van de onderliggende omroepverenigingen.

 

Complexiteitspunten

 

Media-instelling

Baten

Ledenaantal

Bereik

Mandaat

Totaal

Categorie

Omroep Zwart

2

2

5

1

10

A

Ongehoord Nederland

2

2

5

1

10

A

NTR

6

1

5

3

15

C

EO

6

4

5

3

18

C

MAX-WNL

6

4

5

4

19

Algemeen WNT-maximum

VPRO-HUMAN

6

4

5

4

19

Algemeen WNT-maximum

AVRO-TROS-PowNed

8

4

5

4

21

Algemeen WNT-maximum

BNN-VARA

8

4

5

4

21

Algemeen WNT-maximum

KRO-NCRV

8

4

5

4

21

Algemeen WNT-maximum

5. Vervanging van het driejaarsgemiddelde met de toets aan t-2 voor het bepalen van de bezoldigingsklasse voor topfunctionarissen van onderwijsinstellingen

5.1 Aanleiding

In de regeling wordt de bezoldigingsklasse (en daarmee het bezoldigingsmaximum) voor de onderwijsinstellingen onder andere bepaald aan de hand van het driejaarsgemiddelde van de totale baten en het aantal bekostigde leerlingen, deelnemers of studenten per kalenderjaar. Gezien het algemene streven om onnodige complexiteiten bij de toepassing van de regeling terug te brengen, heeft OCW onderzoek verricht naar de effectiviteit van dit instrument, dat gebruikt wordt bij de berekening van de complexiteitspunten. Uit analyse van OCW is gebleken dat het driejaarsgemiddelde slechts in beperkte mate bijdraagt aan het doel om het risico op schommelingen te verminderen, aangezien deze in de praktijk nauwelijks voorkomen. De regeling kan op dit punt worden vereenvoudigd zonder dat dit leidt tot problemen in de uitvoering.

5.2 Vervanging driejaarsgemiddelde met toets aan t-2

De complexiteitspunten die worden toegekend op basis van de totale baten en het aantal bekostigde leerlingen, deelnemers of studenten, zijn afhankelijk van het gemiddelde over het vierde, derde en tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het bezoldigingsmaximum wordt toegepast (t-4, t-3 en t-2). OCW heeft over een periode van 4 jaar tijd (2016 t/m 2019) het hanteren van het driejaarsgemiddelde door +/- 1400 onderwijsinstellingen geanalyseerd. Hieruit blijkt dat dit slechts 14 schommelingen wist te voorkomen. Derhalve kan er worden geconcludeerd dat het driejaarsgemiddelde vrijwel geen toegevoegde waarde heeft om schommelingen in de van toepassing zijnde bezoldigingsklasse te voorkomen.

Het gebruik van t-2 voor de beoordeling van de criteria uit de regeling voor het bepalen van de bezoldigingsklasse betekent een administratieve lastenverlichting voor +/- 1400 onderwijsinstellingen. Uit analyse van OCW blijkt dat deze toets aan t-2 bij alle onderwijsinstellingen in slechts 6% van de gevallen leidt tot een andere bezoldigingsklasse in ten minste een van de vier jaren. Verder blijkt dat in 76% van deze gevallen hetzelfde resultaat (lees: bezoldigingsklasse) sneller werd bereikt (d.w.z. na minder jaren wachten) dan met het hanteren van het driejaarsgemiddelde. De administratieve lastenverlichting weegt op tegen het zeer beperkt aantal schommelingen dat hierdoor wordt veroorzaakt. Daarnaast is het ook positief te noemen dat het bezoldigingsmaximum sneller daalt bij krimp van de instelling. Bij daling van het bezoldigingsmaximum kan er nog wel (maximaal 7 jaar) overgangsrecht van toepassing zijn.

Ook deel 2 van de bijlage van de regeling kan door het afschaffen van het gebruik van het driejaarsgemiddelde worden vereenvoudigd. Dit deel van de bijlage behandelt instellingen die in het lopende jaar of de drie voorafgaande jaren zijn opgericht, gefuseerd of gesplitst. Met de voorgestelde systematiek dienen ook deze instellingen – mits beschikbaar – gegevens te gebruiken uit de jaarrekening t-2 in plaats van de gemiddelde van de beschikbare jaren (bijv. t-3 t/m t-1).

6. Inwerkingtreding, vaste verandermomenten en overgangsrecht

Deze regeling treedt in werking per 1 januari 2022 en wordt, in afwijking van de afspraken rond de invoeringstermijn van twee maanden die is neergelegd in de Aanwijzingen voor de regelgeving6, conform de WNT in de maand november voorafgaand aan het jaar waarop de bedragen betrekking hebben, vastgesteld en gepubliceerd.

De indeling van de media-instellingen over de verlaagde maxima wordt aan het begin van een nieuwe concessie- en erkenningsperiode geactualiseerd. Jaarlijks worden de maxima geïndexeerd met het percentage waarmee de algemene WNT-norm wordt geïndexeerd vervolgens afgerond naar boven op een duizendvoud in euro’s.

De indeling van de cultuurfondsen over de verlaagde maxima wordt in principe steeds voorafgaand aan de vierjaarlijkse subsidieperiode herijkt.

Op deze regeling is het algemene overgangsrecht van de WNT van toepassing. In zijn algemeenheid betekent dit dat bij een verlaging van de bezoldigingsklasse of van het van toepassing zijnde (verlaagde) maximum de dan reeds overeengekomen bezoldiging vier jaar in stand mag blijven (indien deze hoger is dan het nieuwe maximum) en daarna in drie jaar wordt afgebouwd naar het toepasselijke maximum.7

7. Gevolgen voor de uitvoering

De conceptregeling is ter consultatie voorgelegd aan de koepelorganisaties in het onderwijs, de bestuurdersverenigingen in het onderwijs, de toezichthoudersverenigingen in het onderwijs, de vakbonden in het onderwijs, de NPO, de RPO, het College van Omroepen, de landelijke en regionale publieke omroepen, de Federatie Cultuur, de Vereniging van Nederlandse Orkesten en de betrokken ministeries. Daarnaast is de conceptregeling ter uitvoeringstoets voorgelegd aan het Commissariaat voor de Media, het EAUT-panel8, aan DUO en via DUO aan de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en de Auditdienst Rijk (ADR).

Een aantal partijen heeft tekstuele wijzigingen aangeleverd. Deze zijn in de regeling verwerkt.

Relatie tussen WNT-indexering en contractloonontwikkeling

Een partij geeft aan dat ten aanzien van de voorgestelde maxima opvalt dat sprake lijkt van een hogere indexering dan de indexering van de contractloonontwikkeling in het onderwijs, wat versterkt zou worden door de afronding van de bezoldigingsmaxima op duizendtallen naar boven. De partij ziet geen reden om de topinkomens meer te laten stijgen dan de inkomens van de rest van het personeel.

In relatie tot dit punt is het van belang dat de indexering van het WNT-maximum en de maxima van de categorieën zijn gekoppeld aan de loonkostenontwikkeling bij de overheid van twee jaar geleden (voor de norm van 2022 wordt uitgegaan van de loonontwikkeling in 2020). Door die koppeling loopt de ontwikkeling van de maximumbeloning van de bestuurders in de pas met die van het overige onderwijspersoneel, zij het met vertraging. Voor de afronding op duizendtallen is bij de WNT gekozen om communicatieredenen. De regeling volgt de indexatie en afronding van de WNT.

Sector hbo effect vervanging driejaarsgemiddelde

Een partij uit de sector hbo heeft gevraagd of de overgang op t-2 voor de berekening van de bezoldigingsklasse een vergelijkbaar effect heeft op deze sector als op het onderwijs als geheel. Dit is het geval.

Uitvoeringstoetsen

Uit de uitvoeringstoetsen van DUO en het EAUT-panel blijkt dat de regeling uitvoerbaar wordt geacht. De inhoudelijke en tekstuele opmerkingen zijn in de beschrijving hiervoor opgenomen.

Het Commissariaat voor de Media (CvdM) heeft opgemerkt dat er in de nieuwe erkenning voor de omroeporganisaties sprake is van drie samenwerkingsomroepen in het bestel. Dit heeft uitvoeringsgevolgen in relatie tot de omroepverenigingen die van deze samenwerkingsomroepen onderdeel uitmaken omdat deze geen zelfstandige erkenning meer hebben. CvdM kan het toezicht op de WNT beperken tot de omroeporganisaties waaraan een erkenning is verleend, waaronder de drie samenwerkingsomroepen. Het advies van CvdM om ook de omroepverenigingen die vertegenwoordigd zijn in een samenwerkingsomroep van een eigenstandige grondslag voor de WNT te voorzien wordt nu niet overgenomen. Wel zal worden bezien, mede vanuit het perspectief van het topinkomensbeleid, of de omroepverenigingen van een samenwerkingsomroep van een eigenstandige grondslag moeten worden voorzien in de Mediawet.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

8. Regeldruk

De indexering van de bezoldigingsmaxima heeft een verwaarloosbare impact op de administratieve lasten en nalevingskosten van de WNT. Instellingen die onder de reikwijdte van de WNT vallen, moeten kennisnemen van de nieuwe maxima en normbedragen. De nieuwe maxima zijn voorzienbaar, aangezien de wijze waarop deze bepaald worden uit de wet voortvloeit.

De media-instellingen zullen eens per vijf jaar, aan het begin van een nieuwe concessie- en erkenningsperiode, moeten nagaan welk verlaagd maximum op hen van toepassing is. Dit geldt ook voor de cultuurfondsen die in principe om de vier jaar, voorafgaand aan de vierjaarlijkse subsidieperiode, worden herijkt. De administratieve lasten hiervan zijn nihil.

Het vervangen van het de toets aan het driejaarsgemiddelde door de toets aan het jaar t-2 voor het bepalen van de bezoldigingsklasse voor onderwijsinstellingen bij het criterium ‘totale baten’ en ‘het aantal bekostigde deelnemers, leerlingen en studenten’ zal leiden tot een vereenvoudiging, zodat op termijn de administratieve lasten zullen gaan verminderen.

Met deze wijziging van de regeling worden verder geen (nieuwe) informatieverplichtingen gecreëerd of geschrapt. De regeling heeft daarmee, los van kennisnamekosten, geen gevolgen voor de administratieve lasten. Gezien de verwaarloosbare impact zijn de administratieve lasten niet gekwantificeerd. Ook voor de WNT-verantwoording en de toezichthouders hebben de wijzigingen in deze regeling geen noemenswaardige gevolgen.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Ter verduidelijking is opgenomen dat de regeling mede berust op artikel 2.7 van de WNT. Hoewel het derde en vierde lid in de wijzigingsregeling niet worden uitgewerkt, worden deze volledigheidshalve opgenomen in de omhangbepaling. Deze artikelen zijn sinds 2016 in de regeling uitgewerkt in artikel 3a en 3b.9

Artikel I, onderdeel B

Het bezoldigingsmaximum voor klasse A tot en met F voor onderwijsinstellingen is voor 2022 geïndexeerd met 3,0% (hetzelfde percentage als voor indexering van het algemeen bezoldigingsmaximum van de WNT) en is vervolgens conform de werkwijze bij het algemeen bezoldigingsmaximum naar boven afgerond op duizendtallen. Er is gerekend met de bedragen die voor 2021 van toepassing waren.

Artikel I, onderdeel C

Het bezoldigingsmaximum voor de cultuurfondsen is voor 2022 geïndexeerd met 3,0% (hetzelfde percentage als voor indexering van het algemeen bezoldigingsmaximum van de WNT) en is vervolgens conform de werkwijze bij het algemeen bezoldigingsmaximum naar boven afgerond op duizendtallen. Er is gerekend met de bedragen die voor 2021 van toepassing waren.

De laagste bezoldigingscategorie voor cultuurfondsen is komen te vervallen. Alle fondsen vallen nu onder hetzelfde maximum. Zie hiervoor verder onderdeel 3 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel I, onderdeel D

Zoals dat reeds voor onderwijsinstellingen en cultuurfondsen geldt, worden met deze wijzigingsregeling het bezoldigingsmaximum voor 2022 geïndexeerd voor media-instellingen met 3,0% (hetzelfde percentage als voor indexering van het algemeen bezoldigingsmaximum van de WNT) en is vervolgens conform de werkwijze bij het algemeen bezoldigingsmaximum naar boven afgerond op duizendtallen. Er is gerekend met de bedragen die voor 2021 van toepassing waren.

Verder zijn de nieuw gevormde samenwerkingsomroepen in de bezoldigingsklassen ingedeeld, zijn de voormalige aspirant-omroepen (HUMAN, WNL en PowNed), AVROTROS, VPRO en MAX geschrapt, zijn de twee nieuwe aspirant-omroepen toegevoegd aan de klassenindeling en is NTR ingedeeld in bezoldigingscategorie C. Zie hiervoor verder onderdeel 3 van het algemeen deel van de toelichting.

Artikel I, onderdeel E

Het driejaarsgemiddelde wordt afgeschaft voor de beoordeling van de criteria totale baten en het aantal bekostigde leerlingen of studenten per kalenderjaar ten behoeve van het vaststellen van de bezoldigingsklasse voor onderwijsinstellingen. Er wordt voor de beoordeling van deze criteria in beginsel uitgegaan van t-2. Alle wijzigingen in de bijlage zijn daarop gericht. Voor deel 2 van de bijlage geldt dat steeds wordt uitgegaan van de meest betrouwbare gegevens. Als er door recentere oprichting, fusie of splitsing geen t-2-gegevens voor handen zijn, wordt uitgegaan van een recentere gegevens.

Voor zover er voor de beoordeling wordt uitgegaan van t-2 en die beoordeling leidt tot een lagere klassenindeling, kan een topfunctionaris een beroep doen op het overgangsrecht op grond van artikel 7.3, vierde en achtste lid, van de WNT. Bij het invoeren van verlaagde bezoldigingsmaxima is in de WNT bepaald dat er overgangsrecht van toepassing is. Daarom zullen bestuurders van onderwijsinstellingen die per 1-1-2022 een bezoldiging hebben die uitsluitend als gevolg van deze wijziging hoger is dan het individueel toepasselijk bezoldigingsmaximum, hun bezoldiging nog vier jaar mogen behouden, waarna het in drie jaar moet worden afgebouwd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Staatscourant 2021, 40077.

X Noot
6

AR 4.17

X Noot
7

Voorbeelden van specifieke uitwerking, bijvoorbeeld door samenloop van overgangsrecht door de inwerkingtreding van de regeling en reeds lopend overgangsrecht, zijn te vinden op www.topinkomens.nl, onder ‘Vraag en antwoord’, ‘Het overgangsrecht’.

X Noot
8

Ex Ante UitvoeringsToets: extern WNT-panel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met onder meer accountants.

Naar boven