TOELICHTING
I. Algemene toelichting
1. Aanleiding
De Regeling normering topinkomens OCW-sectoren (hierna: de regeling) is op enkele
punten gewijzigd. Samengevat gaat het om de volgende wijzigingen:
-
1. Indexering van de bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen van onderwijsinstellingen,
cultuurfondsen en media-instellingen;
-
2. Herijking van de verlaagde bezoldigingsmaxima voor cultuurfondsen;
-
3. Vaststelling van verlaagde bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen van media-instellingen;
-
4. Voor het bepalen van de bezoldigingsklasse voor onderwijsinstellingen wordt bij het
criterium ‘totale baten’ en het criterium ‘het aantal bekostigde leerlingen, deelnemers
en studenten’ het driejaarsgemiddelde vervangen door de toets aan jaar t-2 (vereenvoudiging).
2. Indexering van de bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen van onderwijsinstellingen,
cultuurfondsen en media-instellingen
2.1 Vastgestelde bezoldigingsmaximum sector onderwijs bezoldigingsklasse G en bezoldigingscategorie
D voor media-instellingen
Het maximum van bezoldigingsklasse G – de onderwijsklasse met de grootste complexiteit
– en het maximum van bezoldigingscategorie D voor media-instellingen is gelijk aan
het algemeen bezoldigingsmaximum (artikel 2.3 van de WNT). Op 9 september 2021 heeft
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) bekendgemaakt dat
het algemeen bezoldigingsmaximum met 3,0% wordt geïndexeerd en vervolgens naar boven
wordt afgerond op een duizendvoud in euro’s.1 Het algemeen bezoldigingsmaximum in 2022 is daardoor vastgesteld op € 216.000.
2.2 Vaststelling bezoldigingsmaximum sector onderwijs bezoldigingsklasse A tot en
met F, cultuurfondsen en de bezoldigingscategorieën A tot en met C voor media-instellingen
De bezoldigingsmaxima voor bezoldigingsklasse A tot en met F, de cultuurfondsen en
de bezoldigingscategorieën A tot en met C voor media-instellingen worden per 1 januari
2022 geïndexeerd met hetzelfde percentage als het algemeen bezoldigingsmaximum en
vervolgens afgerond naar boven op een duizendvoud in euro’s. Daarmee blijft de opbouw
van de sectorale bezoldigingsmaxima in evenwicht. De bezoldigingsmaxima voor 2022
(afgezet tegen 2021) zijn:
Onderwijs
|
Media-instellingen
|
Cultuurfondsen
|
Klasse
|
Maximum 2021
|
Maximum 2022
|
Bezoldigingscategorie
|
Maximum 2021
|
Maximum 2022
|
Bezoldigingscategorie
|
Maximum 2021
|
Maximum 2022
|
A
|
€ 124.000
|
€ 128.000
|
A
|
€ 148.000
|
€ 153.000
|
A1
|
€ 145.000
|
vervalt1
|
B
|
€ 138.000
|
€ 143.000
|
B
|
€ 176.000
|
€ 182.000
|
B1
|
€ 174.000
|
€ 180.000
|
C
|
€ 149.000
|
€ 154.000
|
C
|
€ 193.000
|
€ 199.000
|
|
|
|
D
|
€ 163.000
|
€ 168.000
|
D
|
€ 209.000
|
€ 216.000
|
|
|
|
E
|
€ 177.000
|
€ 183.000
|
|
|
|
|
|
|
F
|
€ 190.000
|
€ 196.000
|
|
|
|
|
|
|
G
|
€ 209.000
|
€ 216.000
|
|
|
|
|
|
|
X Noot
1Onderscheid in categorieën vervalt. Alle cultuurfondsen worden onder het verlaagde
maximum van € 180.000 gebracht.
3. Herijking verlaagde bezoldigingsmaxima cultuurfondsen
Sinds 2014 zijn voor cultuurfondsen op grond van artikel 2.6 van de Wet normering
bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (thans: Wet normering
topinkomens; hierna: WNT)verlaagde bezoldigingsmaxima vastgelegd in de Regeling normering
topinkomens OCW-sectoren, waarbij in de toelichting bij deze wijziging is vastgelegd
om tot een periodieke herijking te komen van de indeling van de zes rijkscultuurfondsen
in bezoldigingscategorieën.2 In opdracht van het Ministerie van OCW is er door de Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering
Rijk (hierna: UBR) in 2021 en herijkingsonderzoek verricht naar het bezoldigingsniveau
van de directeur-bestuurders van de zes cultuurfondsen. De opdracht die UBR heeft
meegekregen was om te onderzoeken of de niveaubepalende kenmerken van de functies
van de directeur-bestuurders een schaalniveauverschil rechtvaardigen of dat er geen
of een minimaal verschil te constateren is. Op basis van de wijzigingsregeling voor
20213 is op het Fonds Podiumkunsten, Nederlands Filmfonds en Mondriaan Fonds een hoger
verlaagd WNT-plafond (bezoldigingsmaximum € 174.000 in 2021) van toepassing dan op
het Fonds voor Cultuurparticipatie, Nederlands Letterenfonds en Stimuleringsfonds
Creatieve Industrie (bezoldigingsmaximum € 145.000 in 2021).
UBR constateert dat de fondsen aanzienlijk zijn veranderd sinds het moment dat de
indeling tot stand is gekomen. Ten eerste hebben zij een groei meegemaakt, zowel formatief
als inhoudelijk door het oppakken van extra/nieuwe taken in opdracht van OCW. Ten
tweede heeft de covid-19-pandemie een behoorlijke impact op de culturele sector. Op
basis daarvan beveelt UBR aan om het onderscheid in bezoldigingscategorieën los te
laten en alle fondsen onder het hogere van de bestaande verlaagde WNT-plafonds (bezoldigingsmaximum
€ 180.000 in 2022) te brengen.
De Minister van OCW deelt de analyse van UBR en heeft de aanbeveling om die reden
overgenomen in deze regeling. In principe wordt de indeling steeds in het jaar voorafgaand
aan de vierjaarlijkse subsidieperiode herijkt. In het geval van een nieuwe herijking
kan wederom differentiatie worden aangebracht in de verschillende verlaagde bezoldigingsmaxima
voor de cultuurfondsen.
4. Vaststellen van verlaagde bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen van media-instellingen
4.1 Aanleiding
In 2021 werden de verlaagde maxima voor de media-instellingen die onder de WNT vallen
voor het eerst van toepassing. In de toelichting op de wijzigingsregeling voor 20214 is aangekondigd dat de landelijke omroepen bij een nieuwe concessie- en erkenningsperiode
opnieuw zouden worden ingedeeld in bezoldigingsklassen. Daarnaast worden door de nieuwe
concessie- en erkenningsperiode vanaf 1 januari 2022 Omroep Zwart en Ongehoord Nederland
als aspirant-omroepen toegevoegd aan de landelijke publieke mediadienst. De aspirant-omroepen
uit de vorige concessieperiode (HUMAN, WNL en PowNed) vormen bij de ingang van de
nieuwe concessieperiode een samenwerkingsomroep met reeds bestaande omroepen. De voormalige
aspirant-omroepen vervallen derhalve uit de regeling, en de verlaagde bezoldigingsklassen
voor de nieuwe samenwerkingsomroepen worden opnieuw vastgesteld (VPRO-HUMAN, MAX-WNL,
AVROTROS-PowNed).
4.2 Vaststelling bezoldigingsmaxima voor topfunctionarissen in het mediadomein
Voor de verlaagde maxima voor de media-instellingen wordt gebruikgemaakt van artikel
2.6 van de WNT. Dit houdt in dat in de regeling wordt vastgelegd welk bezoldigingsmaximum
geldt voor welke instelling. Om te bepalen welke media-instelling bij welk verlaagd
maximum wordt ingedeeld, is gebruikgemaakt van vier vastgestelde generieke instellingscriteria,
te weten de totale baten in jaar t-2, het aantal leden bij de meest recente ledentelling,
het mandaat en het bereik.5
Bij nieuw opgerichte omroepen wordt voor de beoordeling van de totale baten uitgegaan
van de meest actuele gegevens. Daarom zal overeenkomstig de beoordelingssystematiek
bij het vaststellen van de bezoldigingsklasse voor onderwijsinstellingen in geval
van oprichting van nieuwe rechtspersoon worden uitgegaan van de begroting (zie bijlage
behorende bij artikel 3, tweede lid, van de Regeling normering topinkomens OCW-sectoren).
Dit leidt ertoe dat Omroep Zwart en Ongehoord Nederland twee punten scoren op het
criterium baten.
4.3 Indeling NTR in bezoldigingscategorie C
Op dit moment wordt NTR op het criterium mandaat beoordeeld als een ondersteunende
of coördinerende omroep. Na inhoudelijke beoordeling van de taken en verantwoordelijkheden
van NTR blijkt indeling als ‘zelfstandig’ passender bij de rol van NTR in het publieke
bestel. NTR heeft een zelfstandige wettelijke taak op grond van de Mediawet. NTR verzorgt
media-aanbod onder eigen eindverantwoordelijkheid en neemt in onder andere het College
van Omroepen een gelijkwaardige positie in ten opzichte van de andere landelijke omroepen.
NTR kan volgens de Minister van OCW en de Minister voor BVOM op het criterium mandaat
de punten scoren behorend bij de categorie zelfstandig, omdat vanuit de Mediawet bezien
NTR de taak heeft te voorzien in specifiek media-aanbod dat niet wordt verzorgd door
omroepen. Dat de taak niet als ondersteunend maar als aanvullend wordt beschouwd ten
opzichte van het media-aanbod van andere landelijke publieke media-instellingen, blijkt
volgens de Minister van OCW en de Minister voor BVOM de eigenstandige taak van NTR
op het terrein van educatief media-aanbod. NTR kan daarnaast van de raad van bestuur
van de NPO de opdracht krijgen om als producent of co-producent media-aanbod van derden
te verzorgen dat niet bij een andere omroep kan worden ondergebracht. NTR is in dat
geval altijd eindverantwoordelijk voor de inhoud van dat media-aanbod. Ook hieruit
blijkt de zelfstandige rol van NTR.
Omdat uit een inhoudelijke beoordeling blijkt dat het inderdaad redelijk kan worden
geacht om deze omroep als ‘zelfstandig’ aan te duiden, strookt de huidige plaatsing
in bezoldigingscategorie B niet langer met de totaalscore die deze omroep ontvangt
met het oog op de complexiteitscriteria (15 in plaats van 14, wat leidt tot een plaatsing
in bezoldigingscategorie C met een maximum van € 199.000 per 2022).
4.4 Tabel complexiteitspunten met bijbehorende bezoldigingscategorie voor media-instellingen
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de complexiteitspunten met bijbehorende
categorie voor landelijke media-instellingen na de nieuwe concessieperiode en herindeling.
Voor de overige instellingen (de regionale omroepen, de NPO, RPO, NOS en STER) zijn
ten opzichte van 2021 alleen de totale baten veranderd. Deze veranderingen zijn echter
zodanig gering dat dit geen gevolgen heeft voor de indeling van de instellingen over
de bezoldigingscategorieën. Voor de indeling van de samenwerkingsomroepen is gekeken
naar de baten en het ledenaantal van de onderliggende omroepverenigingen.
|
Complexiteitspunten
|
|
Media-instelling
|
Baten
|
Ledenaantal
|
Bereik
|
Mandaat
|
Totaal
|
Categorie
|
Omroep Zwart
|
2
|
2
|
5
|
1
|
10
|
A
|
Ongehoord Nederland
|
2
|
2
|
5
|
1
|
10
|
A
|
NTR
|
6
|
1
|
5
|
3
|
15
|
C
|
EO
|
6
|
4
|
5
|
3
|
18
|
C
|
MAX-WNL
|
6
|
4
|
5
|
4
|
19
|
Algemeen WNT-maximum
|
VPRO-HUMAN
|
6
|
4
|
5
|
4
|
19
|
Algemeen WNT-maximum
|
AVRO-TROS-PowNed
|
8
|
4
|
5
|
4
|
21
|
Algemeen WNT-maximum
|
BNN-VARA
|
8
|
4
|
5
|
4
|
21
|
Algemeen WNT-maximum
|
KRO-NCRV
|
8
|
4
|
5
|
4
|
21
|
Algemeen WNT-maximum
|
5. Vervanging van het driejaarsgemiddelde met de toets aan t-2 voor het bepalen van
de bezoldigingsklasse voor topfunctionarissen van onderwijsinstellingen
5.1 Aanleiding
In de regeling wordt de bezoldigingsklasse (en daarmee het bezoldigingsmaximum) voor
de onderwijsinstellingen onder andere bepaald aan de hand van het driejaarsgemiddelde
van de totale baten en het aantal bekostigde leerlingen, deelnemers of studenten per
kalenderjaar. Gezien het algemene streven om onnodige complexiteiten bij de toepassing
van de regeling terug te brengen, heeft OCW onderzoek verricht naar de effectiviteit
van dit instrument, dat gebruikt wordt bij de berekening van de complexiteitspunten.
Uit analyse van OCW is gebleken dat het driejaarsgemiddelde slechts in beperkte mate
bijdraagt aan het doel om het risico op schommelingen te verminderen, aangezien deze
in de praktijk nauwelijks voorkomen. De regeling kan op dit punt worden vereenvoudigd
zonder dat dit leidt tot problemen in de uitvoering.
5.2 Vervanging driejaarsgemiddelde met toets aan t-2
De complexiteitspunten die worden toegekend op basis van de totale baten en het aantal
bekostigde leerlingen, deelnemers of studenten, zijn afhankelijk van het gemiddelde
over het vierde, derde en tweede jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het
bezoldigingsmaximum wordt toegepast (t-4, t-3 en t-2). OCW heeft over een periode
van 4 jaar tijd (2016 t/m 2019) het hanteren van het driejaarsgemiddelde door +/-
1400 onderwijsinstellingen geanalyseerd. Hieruit blijkt dat dit slechts 14 schommelingen
wist te voorkomen. Derhalve kan er worden geconcludeerd dat het driejaarsgemiddelde
vrijwel geen toegevoegde waarde heeft om schommelingen in de van toepassing zijnde
bezoldigingsklasse te voorkomen.
Het gebruik van t-2 voor de beoordeling van de criteria uit de regeling voor het bepalen
van de bezoldigingsklasse betekent een administratieve lastenverlichting voor +/-
1400 onderwijsinstellingen. Uit analyse van OCW blijkt dat deze toets aan t-2 bij
alle onderwijsinstellingen in slechts 6% van de gevallen leidt tot een andere bezoldigingsklasse
in ten minste een van de vier jaren. Verder blijkt dat in 76% van deze gevallen hetzelfde
resultaat (lees: bezoldigingsklasse) sneller werd bereikt (d.w.z. na minder jaren
wachten) dan met het hanteren van het driejaarsgemiddelde. De administratieve lastenverlichting
weegt op tegen het zeer beperkt aantal schommelingen dat hierdoor wordt veroorzaakt.
Daarnaast is het ook positief te noemen dat het bezoldigingsmaximum sneller daalt
bij krimp van de instelling. Bij daling van het bezoldigingsmaximum kan er nog wel
(maximaal 7 jaar) overgangsrecht van toepassing zijn.
Ook deel 2 van de bijlage van de regeling kan door het afschaffen van het gebruik
van het driejaarsgemiddelde worden vereenvoudigd. Dit deel van de bijlage behandelt
instellingen die in het lopende jaar of de drie voorafgaande jaren zijn opgericht,
gefuseerd of gesplitst. Met de voorgestelde systematiek dienen ook deze instellingen
– mits beschikbaar – gegevens te gebruiken uit de jaarrekening t-2 in plaats van de
gemiddelde van de beschikbare jaren (bijv. t-3 t/m t-1).
6. Inwerkingtreding, vaste verandermomenten en overgangsrecht
Deze regeling treedt in werking per 1 januari 2022 en wordt, in afwijking van de afspraken
rond de invoeringstermijn van twee maanden die is neergelegd in de Aanwijzingen voor
de regelgeving6, conform de WNT in de maand november voorafgaand aan het jaar waarop de bedragen
betrekking hebben, vastgesteld en gepubliceerd.
De indeling van de media-instellingen over de verlaagde maxima wordt aan het begin
van een nieuwe concessie- en erkenningsperiode geactualiseerd. Jaarlijks worden de
maxima geïndexeerd met het percentage waarmee de algemene WNT-norm wordt geïndexeerd
vervolgens afgerond naar boven op een duizendvoud in euro’s.
De indeling van de cultuurfondsen over de verlaagde maxima wordt in principe steeds
voorafgaand aan de vierjaarlijkse subsidieperiode herijkt.
Op deze regeling is het algemene overgangsrecht van de WNT van toepassing. In zijn
algemeenheid betekent dit dat bij een verlaging van de bezoldigingsklasse of van het
van toepassing zijnde (verlaagde) maximum de dan reeds overeengekomen bezoldiging
vier jaar in stand mag blijven (indien deze hoger is dan het nieuwe maximum) en daarna
in drie jaar wordt afgebouwd naar het toepasselijke maximum.7
7. Gevolgen voor de uitvoering
De conceptregeling is ter consultatie voorgelegd aan de koepelorganisaties in het
onderwijs, de bestuurdersverenigingen in het onderwijs, de toezichthoudersverenigingen
in het onderwijs, de vakbonden in het onderwijs, de NPO, de RPO, het College van Omroepen,
de landelijke en regionale publieke omroepen, de Federatie Cultuur, de Vereniging
van Nederlandse Orkesten en de betrokken ministeries. Daarnaast is de conceptregeling
ter uitvoeringstoets voorgelegd aan het Commissariaat voor de Media, het EAUT-panel8, aan DUO en via DUO aan de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) en de Auditdienst Rijk
(ADR).
Een aantal partijen heeft tekstuele wijzigingen aangeleverd. Deze zijn in de regeling
verwerkt.
Relatie tussen WNT-indexering en contractloonontwikkeling
Een partij geeft aan dat ten aanzien van de voorgestelde maxima opvalt dat sprake
lijkt van een hogere indexering dan de indexering van de contractloonontwikkeling
in het onderwijs, wat versterkt zou worden door de afronding van de bezoldigingsmaxima
op duizendtallen naar boven. De partij ziet geen reden om de topinkomens meer te laten
stijgen dan de inkomens van de rest van het personeel.
In relatie tot dit punt is het van belang dat de indexering van het WNT-maximum en
de maxima van de categorieën zijn gekoppeld aan de loonkostenontwikkeling bij de overheid
van twee jaar geleden (voor de norm van 2022 wordt uitgegaan van de loonontwikkeling
in 2020). Door die koppeling loopt de ontwikkeling van de maximumbeloning van de bestuurders
in de pas met die van het overige onderwijspersoneel, zij het met vertraging. Voor
de afronding op duizendtallen is bij de WNT gekozen om communicatieredenen. De regeling
volgt de indexatie en afronding van de WNT.
Sector hbo effect vervanging driejaarsgemiddelde
Een partij uit de sector hbo heeft gevraagd of de overgang op t-2 voor de berekening
van de bezoldigingsklasse een vergelijkbaar effect heeft op deze sector als op het
onderwijs als geheel. Dit is het geval.
Uitvoeringstoetsen
Uit de uitvoeringstoetsen van DUO en het EAUT-panel blijkt dat de regeling uitvoerbaar
wordt geacht. De inhoudelijke en tekstuele opmerkingen zijn in de beschrijving hiervoor
opgenomen.
Het Commissariaat voor de Media (CvdM) heeft opgemerkt dat er in de nieuwe erkenning
voor de omroeporganisaties sprake is van drie samenwerkingsomroepen in het bestel.
Dit heeft uitvoeringsgevolgen in relatie tot de omroepverenigingen die van deze samenwerkingsomroepen
onderdeel uitmaken omdat deze geen zelfstandige erkenning meer hebben. CvdM kan het
toezicht op de WNT beperken tot de omroeporganisaties waaraan een erkenning is verleend,
waaronder de drie samenwerkingsomroepen. Het advies van CvdM om ook de omroepverenigingen
die vertegenwoordigd zijn in een samenwerkingsomroep van een eigenstandige grondslag
voor de WNT te voorzien wordt nu niet overgenomen. Wel zal worden bezien, mede vanuit
het perspectief van het topinkomensbeleid, of de omroepverenigingen van een samenwerkingsomroep
van een eigenstandige grondslag moeten worden voorzien in de Mediawet.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
8. Regeldruk
De indexering van de bezoldigingsmaxima heeft een verwaarloosbare impact op de administratieve
lasten en nalevingskosten van de WNT. Instellingen die onder de reikwijdte van de
WNT vallen, moeten kennisnemen van de nieuwe maxima en normbedragen. De nieuwe maxima
zijn voorzienbaar, aangezien de wijze waarop deze bepaald worden uit de wet voortvloeit.
De media-instellingen zullen eens per vijf jaar, aan het begin van een nieuwe concessie-
en erkenningsperiode, moeten nagaan welk verlaagd maximum op hen van toepassing is.
Dit geldt ook voor de cultuurfondsen die in principe om de vier jaar, voorafgaand
aan de vierjaarlijkse subsidieperiode, worden herijkt. De administratieve lasten hiervan
zijn nihil.
Het vervangen van het de toets aan het driejaarsgemiddelde door de toets aan het jaar
t-2 voor het bepalen van de bezoldigingsklasse voor onderwijsinstellingen bij het
criterium ‘totale baten’ en ‘het aantal bekostigde deelnemers, leerlingen en studenten’
zal leiden tot een vereenvoudiging, zodat op termijn de administratieve lasten zullen
gaan verminderen.
Met deze wijziging van de regeling worden verder geen (nieuwe) informatieverplichtingen
gecreëerd of geschrapt. De regeling heeft daarmee, los van kennisnamekosten, geen
gevolgen voor de administratieve lasten. Gezien de verwaarloosbare impact zijn de
administratieve lasten niet gekwantificeerd. Ook voor de WNT-verantwoording en de
toezichthouders hebben de wijzigingen in deze regeling geen noemenswaardige gevolgen.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdeel A
Ter verduidelijking is opgenomen dat de regeling mede berust op artikel 2.7 van de
WNT. Hoewel het derde en vierde lid in de wijzigingsregeling niet worden uitgewerkt,
worden deze volledigheidshalve opgenomen in de omhangbepaling. Deze artikelen zijn
sinds 2016 in de regeling uitgewerkt in artikel 3a en 3b.9
Artikel I, onderdeel B
Het bezoldigingsmaximum voor klasse A tot en met F voor onderwijsinstellingen is voor
2022 geïndexeerd met 3,0% (hetzelfde percentage als voor indexering van het algemeen
bezoldigingsmaximum van de WNT) en is vervolgens conform de werkwijze bij het algemeen
bezoldigingsmaximum naar boven afgerond op duizendtallen. Er is gerekend met de bedragen
die voor 2021 van toepassing waren.
Artikel I, onderdeel C
Het bezoldigingsmaximum voor de cultuurfondsen is voor 2022 geïndexeerd met 3,0% (hetzelfde
percentage als voor indexering van het algemeen bezoldigingsmaximum van de WNT) en
is vervolgens conform de werkwijze bij het algemeen bezoldigingsmaximum naar boven
afgerond op duizendtallen. Er is gerekend met de bedragen die voor 2021 van toepassing
waren.
De laagste bezoldigingscategorie voor cultuurfondsen is komen te vervallen. Alle fondsen
vallen nu onder hetzelfde maximum. Zie hiervoor verder onderdeel 3 van het algemeen
deel van de toelichting.
Artikel I, onderdeel D
Zoals dat reeds voor onderwijsinstellingen en cultuurfondsen geldt, worden met deze
wijzigingsregeling het bezoldigingsmaximum voor 2022 geïndexeerd voor media-instellingen
met 3,0% (hetzelfde percentage als voor indexering van het algemeen bezoldigingsmaximum
van de WNT) en is vervolgens conform de werkwijze bij het algemeen bezoldigingsmaximum
naar boven afgerond op duizendtallen. Er is gerekend met de bedragen die voor 2021
van toepassing waren.
Verder zijn de nieuw gevormde samenwerkingsomroepen in de bezoldigingsklassen ingedeeld,
zijn de voormalige aspirant-omroepen (HUMAN, WNL en PowNed), AVROTROS, VPRO en MAX
geschrapt, zijn de twee nieuwe aspirant-omroepen toegevoegd aan de klassenindeling
en is NTR ingedeeld in bezoldigingscategorie C. Zie hiervoor verder onderdeel 3 van
het algemeen deel van de toelichting.
Artikel I, onderdeel E
Het driejaarsgemiddelde wordt afgeschaft voor de beoordeling van de criteria totale
baten en het aantal bekostigde leerlingen of studenten per kalenderjaar ten behoeve
van het vaststellen van de bezoldigingsklasse voor onderwijsinstellingen. Er wordt
voor de beoordeling van deze criteria in beginsel uitgegaan van t-2. Alle wijzigingen
in de bijlage zijn daarop gericht. Voor deel 2 van de bijlage geldt dat steeds wordt
uitgegaan van de meest betrouwbare gegevens. Als er door recentere oprichting, fusie
of splitsing geen t-2-gegevens voor handen zijn, wordt uitgegaan van een recentere
gegevens.
Voor zover er voor de beoordeling wordt uitgegaan van t-2 en die beoordeling leidt
tot een lagere klassenindeling, kan een topfunctionaris een beroep doen op het overgangsrecht
op grond van artikel 7.3, vierde en achtste lid, van de WNT. Bij het invoeren van
verlaagde bezoldigingsmaxima is in de WNT bepaald dat er overgangsrecht van toepassing
is. Daarom zullen bestuurders van onderwijsinstellingen die per 1-1-2022 een bezoldiging
hebben die uitsluitend als gevolg van deze wijziging hoger is dan het individueel
toepasselijk bezoldigingsmaximum, hun bezoldiging nog vier jaar mogen behouden, waarna
het in drie jaar moet worden afgebouwd.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob