Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 26 oktober 2021, nr. 3240476, houdende wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting en de Regeling forensische zorg in verband met maatregelen naar aanleiding van de onderzoeken van het detentieverloop van Michael P.

De Minister voor Rechtsbescherming,

Gelet op de artikelen 13, derde lid, 15, zesde lid, en 26, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 6.7 van het Besluit forensische zorg;

Gezien het advies van de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming van 10 juni 2021, kenmerk 3300502;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, onderdeel h, komt te luiden:

  • h. forensische zorg: zorg als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet forensische zorg en artikel 2 van de Regeling forensische zorg;

B

In artikel 23 wordt ‘artikel 41 van het besluit’ vervangen door ‘artikel 6.4 van het Besluit forensische zorg’.

C

Het opschrift van Hoofdstuk VII komt te luiden: Plaatsing in het Justitieel Medisch Centrum of in een ziekenhuis.

D

De artikelen 27 tot en met 31 vervallen.

ARTIKEL II

De Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel w door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • x. ernstige gewelds- en zedenmisdrijven: een misdrijf als bedoeld in:

    • de artikelen 157, 240b, 242 tot en met 247, 248a tot en met 248e, 249, 250, 250a (oud), 252, tweede en derde lid, 273a (oud), 273f, 282, 282a, 282b, 285b, 287, 288, 288a en 289 van het Wetboek van Strafrecht; en

    • de artikelen 141, tweede lid, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, indien het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde vrijheidsbenemende straf of maatregel een jaar of langer beloopt;

  • y. plaatsings- en vrijhedencommissie: de commissie, bedoeld in artikel 2a, eerste lid.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Verzoek om verlof en ontvangst.

2. Het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid vervallen.

C

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a. Plaatsings- en vrijhedencommissie

  • 1. Er is een plaatsings- en vrijhedencommissie die de directeur van de inrichting adviseert over een voorgenomen besluit, indien uitplaatsing van een gedetineerde of de toekenning van vrijheden in het kader van die uitplaatsing wordt overwogen.

  • 2. De commissie bestaat in ieder geval uit een plaatsvervangend vestigingsdirecteur, een gedragsdeskundige en een casemanager.

D

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: De directeur wint in ieder geval het advies in van de plaatsings- en vrijhedencommissie.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Betreft het een verzoek om verlof van een gedetineerde in voorlopige hechtenis, of van een gedetineerde ten aanzien van wie het openbaar ministerie eerder in een advies als bedoeld in artikel 6:1:10 van het Wetboek van Strafvordering heeft aangegeven bij een verzoek om verlof wenst te worden benaderd, dan vraagt de directeur het openbaar ministerie om een advies.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 7. Bij de beslissing op een verzoek om verlof, niet zijnde incidenteel verlof, van een gedetineerde die is veroordeeld voor een ernstige gewelds- en zedenmisdrijf, betrekt de directeur een delictanalyse en risicotaxatie als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit forensische zorg.

  • 8. De directeur laat zich adviseren door de reclassering omtrent een verzoek om verlof van een veroordeelde voor ernstige gewelds- en zedenmisdrijven die is overgebracht op basis van artikel 43, vierde lid, van de wet.

E

In artikel 4 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel l door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • m. een gedetineerde die op grond van artikel 15, vijfde lid, van de wet is overgebracht naar een accommodatie als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg of de Wet zorg en dwang, tenzij het gaat om incidenteel verlof.

F

Aan artikel 5 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien de reclassering in het advies, bedoeld in artikel 3, achtste lid, adviseert bijzondere voorwaarden te stellen, worden deze bij het verlenen van het verlof gesteld door de directeur van de inrichting. De gedetineerde is gehouden zijn medewerking te verlenen aan het reclasseringstoezicht.

G

Aan artikel 20d, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De Minister beslist over het verzoek.

H

Aan artikel 32 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien het een verzoek om incidenteel verlof betreft van een veroordeelde voor ernstige gewelds- en zedenmisdrijven die is overgebracht op basis van artikel 15, vijfde lid, of artikel 43, vierde lid, van de wet, beslist de directeur op basis van een advies van de selectiefunctionaris. Indien de directeur voornemens is het advies van de selectiefunctionaris niet over te nemen, brengt hij het verzoek om verlof onder de aandacht van de directeur van de divisie Individuele Zaken en de directeur van de divisie Gevangeniswezen en Vreemdelingenbewaring van de Dienst Justitiële Inrichtingen, die namens de Minister beslissen.

ARTIKEL III

Na artikel 15 van de Regeling forensische zorg worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 15a

  • 1. Indien op grond van artikel 76, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet, de termijn voor plaatsing van een gedetineerde in een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden wordt verlengd omdat plaatsing niet mogelijk is, wordt de gedetineerde in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. De gedetineerde ontvangt onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling omtrent de beslissing.

  • 2. Zo nodig geschiedt het horen van de gedetineerde met bijstand van een tolk. Van het horen wordt aantekening gehouden.

Artikel 15b

  • 1. De directeur van de penitentiaire inrichting bij wie de algemene verantwoordelijkheid ligt voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel van een forensische patiënt die op grond van artikel 15, vijfde lid, of artikel 43, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet naar een instelling voor forensische zorg is overgebracht, beslist over het beëindigen van de overbrenging of het ontslag van de forensische patiënt indien:

    • a. een langer verblijf van de forensische patiënt zich niet meer verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming;

    • b. is voldaan aan de criteria voor ontslag; of

    • c. het verblijf op andere gronden niet meer wenselijk is.

  • 2. Bij de beslissing over het beëindigen van de overbrenging of het ontslag betrekt de directeur het advies van de selectiefunctionaris van de Divisie Individuele Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

  • 3. Indien feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die wijzen op een onmiddellijk dreigend ontvluchtingsgevaar of een ernstig gevaar voor personen of goederen dat uitgaat van de forensische patiënt die op grond van artikel 15, vijfde lid, of artikel 43, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet naar de instelling voor forensische zorg is overgebracht, zorgt de directeur van de penitentiaire inrichting bij wie de algemene verantwoordelijkheid ligt voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel voor spoedige overbrenging van de forensische patiënt naar de penitentiaire inrichting. De selectiefunctionaris van de Divisie Individuele Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen wordt zo spoedig mogelijk van de overbrenging op de hoogte gesteld.

Artikel 15c

Andere bijzondere voorvallen, bedoeld in artikel 6.10, vierde lid, van de wet, waarvan de zorgaanbieder, die zorg verleent aan een forensische patiënt die buiten de instelling of de penitentiaire inrichting verblijft bij welke de algemene verantwoordelijkheid ligt voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel, zeer spoedig melding doet, zijn:

  • a. de natuurlijke of onnatuurlijke dood van de forensische patiënt;

  • b. onttrekking van de forensische patiënt aan het op hem uitgeoefende toezicht tijdens transport;

  • c. een ernstige geweldsincident in of buiten de instelling;

  • d. elk ander incident in of buiten de instelling van ernstige, politiek gevoelige of publiciteitsgevoelige aard.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

TOELICHTING

ALGEMEEN

Bij brief van 28 maart 2019 is aan de Tweede Kamer medegedeeld welke maatregelen worden genomen naar aanleiding van de onderzoeken inzake het detentieverloop van Michael P.1 Onderhavige regeling geeft uitvoering aan enkele van die maatregelen middels aanpassing van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Rspog) en de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Rtvi). Concreet gaat het om de volgende maatregelen.

De eindverantwoordelijkheid voor beslissingen over vrijheden gedurende het detentieverloop van een uitgeplaatste gedetineerde is geconcentreerd bij de directeur van de penitentiaire inrichting (PI) waaruit de gedetineerde is overgebracht. De reclassering geeft haar advies over het stellen van eventuele bijzondere voorwaarden ten aanzien van het verlof bij een op grond van artikel 43, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) uitgeplaatste gedetineerde. Er komt een advies van het OM bij een verzoek om verlof van een gedetineerde waarvan eerder een advies als bedoeld in artikel 6:1:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is afgegeven. Verder wordt met deze wijzigingsregeling uitgesloten dat bij een overbrenging van een gedetineerde op grond van artikel 15, vijfde lid, Pbw vrijheden kunnen worden toegekend, tenzij het gaat om incidenteel verlof. Ook is de plaatsings- en vrijhedencommissie verankerd in de regelgeving, waarbij deze is voorzien van behandelinhoudelijke expertise wanneer een uitplaatsing of toekenning van vrijheden wordt overwogen.

Tot slot zijn de Rspog en de Rtvi aangepast aan de inmiddels in werking getreden forensische zorgwetgeving zoals vervat in de Wet forensische zorg (Wfz), het Besluit forensische zorg (Bfz) en de Regeling forensische zorg (Rfz). Er is voor gekozen om de Rspog naast de forensische zorgwetgeving te laten bestaan. De Rspog regelt de plaatsing en overplaatsing van gedetineerden die geen forensische zorg opgelegd hebben gekregen. De forensische zorgwetgeving ziet specifiek op de plaatsing en overplaatsing van forensische patiënten. Waar relevant zijn bepalingen uit de Rspog naar de Rfz overgeheveld. Voor wat betreft de gedetineerden die eveneens forensische zorg opgelegd hebben gekregen, blijven de overige bepalingen uit de Rspog onverminderd van toepassing.

Een concept van onderhavige regeling is ter advisering voorgelegd aan de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). Bij brief van 10 juni 2021 heeft de RSJ zijn advies aan mij toegezonden. Het advies van de RSJ heeft geleid tot aanpassingen in de regeling en de toelichting.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I (Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden)

Onderdeel A

In artikel 1, onderdeel h, Rspog is de definitie van forensische zorg aangepast door te verwijzen naar de definitie daarvan in artikel 1.1, tweede lid, Wfz en artikel 2 Rfz.

Onderdeel B

In artikel 23 Rspog is de verwijzing naar het inmiddels vervallen artikel 41 van de Penitentiaire maatregel gecorrigeerd. De inhoud van dat artikel is thans opgenomen in artikel 6.4 Bfz.

Onderdelen C en D

De artikelen 27 tot en met 31 Rspog zijn vervallen omdat de inhoud van deze bepalingen uitputtend is geregeld in de Wet forensische zorg en de daarop gebaseerde regelgeving. Waar relevant zijn onderdelen van deze bepalingen naar de Regeling forensische zorg overgeheveld (zie artikel III). In verband met het vervallen van de betreffende artikelen is ook het opschrift van Hoofdstuk VII gewijzigd.

Artikel II (Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting)

Onderdeel A

Aan artikel 1 Rtvi is een nieuw onderdeel x toegevoegd. In dit onderdeel is de definitie opgenomen van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. In deze bepaling staan de misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht genoemd, die worden aangemerkt als ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. In een nieuw onderdeel y van artikel 1 Rtvi is de definitie van de plaatsings- en vrijhedencommissie opgenomen zoals neergelegd in het nieuwe artikel 2a Rtvi.

Onderdeel C

Zoals aangekondigd in de eerdergenoemde brief met maatregelen naar aanleiding van de onderzoeken van het detentieverloop van Michael P., dient in de plaatsings- en vrijhedencommissie behandelinhoudelijke expertise aanwezig te zijn om op een juiste manier risico’s te kunnen wegen. Om die reden is een nieuw artikel 2a Rtvi ingevoegd. Wanneer voor een gedetineerde een uitplaatsing of de toekenning van vrijheden in het kader van een uitplaatsing wordt overwogen, adviseert de plaatsings- en vrijhedencommissie de directeur van de PI hieromtrent. In de toelichting bij het Besluit forensische zorg is opgenomen dat in ieder geval een detentiespecialist van de penitentiaire inrichting, een onafhankelijk psychiater en een selectiefunctionaris van DIZ deel uit maken van deze commissie. Voortschrijdend inzicht heeft ertoe geleid dat de commissie anders is samengesteld. De plaatsings- en vrijhedencommissie bestaat in ieder geval uit de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI, een gedragsdeskundige en een casemanager. Afhankelijk van welke gedragsdeskundige aan de PI verbonden is, kan dit zowel een psychiater als een psycholoog zijn. Daarnaast is niet de selectiefunctionaris maar de plaatsvervangend directeur aan de commissie toegevoegd. De casemanager ten slotte is verantwoordelijk voor een goed verloop van zowel het detentie- als het re-integratietraject van een gedetineerde en heeft daardoor goed zicht op of het toekennen van vrijheden aan de orde kan zijn. Het staat de PI vrij om de commissie aan te vullen met andere functionarissen.

Onderdelen B, G en H

In de artikelen 2, 3 en 32 Rtvi is de eindverantwoordelijkheid gewijzigd voor beslissingen over verloven gedurende het detentieverloop van veroordeelden voor ernstige gewelds- en zedenmisdrijven die zijn overgebracht op grond van artikel 43, vierde lid, Pbw. De eindverantwoordelijkheid is geconcentreerd bij de directeur van de PI van waaruit de gedetineerde is uitgeplaatst.

De verantwoordelijkheidsverdeling tussen de directeur van de PI en het hoofd van de instelling voor forensische zorg is zo vormgegeven dat na de uitplaatsing van de gedetineerde, de directeur van de PI eindverantwoordelijk is en blijft voor de gehele tenuitvoerlegging van de detentie van de gedetineerde. Dit houdt in dat de directeur van de PI verantwoordelijk is voor alle beslissingen omtrent de vrijheden van de gedetineerde en andere beslissingen die genomen moeten worden in het kader van zijn of haar detentie. Het hoofd van de forensische zorginstelling is verantwoordelijk voor alle behandelinhoudelijke aspecten van de zorg die aan de uitgeplaatste gedetineerde wordt geboden.

Zowel bij de overbrenging als gedurende het verblijf in de instelling vindt – indien nodig – regelmatig afstemming plaats tussen de instelling en de PI en worden afspraken gemaakt over hoe op bepaalde momenten moet worden gehandeld. Gedurende de uitplaatsing informeren de hoofdbehandelaar van de instelling en het Psycho Medisch Overleg van de PI elkaar over het behandelverloop van de gedetineerde. Daarnaast worden de verlofuitbreidingen voor de gedetineerde door de forensische zorginstelling voorgelegd aan de vrijhedencommissie van de PI, die de directeur hierover adviseert. Ook is er contact tussen de instelling voor forensische zorg en de PI bij incidenten en bij ongeoorloofde afwezigheid van de gedetineerde.

Een uitzondering op bovengenoemde beslissingsbevoegdheid geldt ten aanzien van levenslanggestraften. Voor levenslanggestraften blijft de Minister het bevoegde gezag om tijdens de re-integratiefase verlof toe te kennen. Dit geldt ook voor levenslanggestraften die op grond van artikel 43, vierde lid, Pbw zijn overgebracht. Bij het doorvoeren van de beleidsmatige wijzigingen in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf is besloten dat de bevoegdheid tot verlofverlening aan levenslanggestraften tijdens de re-integratiefase door of namens de Minister wordt genomen.2 Derhalve is in artikel 20d Rtvi expliciet geregeld dat de Minister in alle gevallen de beslissing over verlofverlening ten aanzien van deze categorie gedetineerden neemt (onderdeel G).

Onderdeel D

In artikel 3, eerste lid, Rtvi is toegevoegd dat de directeur in ieder geval de plaatsings- en vrijhedencommissie om advies vraagt bij een verzoek om verlof.

Op grond van het nieuwe artikel 3, zevende lid, Rtvi worden een delictanalyse en een recent opgemaakte risicotaxatie een verplicht onderdeel van de besluitvorming over verloven aan veroordeelden voor een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf. Deze verplichting geldt ook voor levenslanggestraften die zijn veroordeeld voor deze misdrijven. De risicotaxatie is niet ouder dan zes maanden.

De executie-indicator is met de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen komen te vervallen. Daarvoor is in de plaats gekomen een advies van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 6:1:10 Sv. Artikel 3, tweede lid, Rtvi is hierop aangepast. De directeur is verplicht het openbaar ministerie om advies te vragen als het gaat om een verzoek om verlof van een gedetineerde in voorlopige hechtenis, of van een gedetineerde ten aanzien van wie het openbaar ministerie eerder in een advies heeft aangegeven bij een verzoek om verlof benaderd wenst te worden.

In een nieuw achtste lid is bepaald dat de directeur zich laat zich adviseren door de reclassering als het gaat om een verzoek omtrent verlof van een veroordeelde voor ernstige gewelds- en zedenmisdrijven die is overgebracht op basis van artikel 43, vierde lid, Pbw.

Onderdeel E

In het nieuwe onderdeel m van artikel 4 Rtvi is geregeld dat gedetineerden die op grond van artikel 15, vijfde lid, Pbw zijn overgebracht naar een instelling voor forensische zorg, niet meer in aanmerking komen voor re-integratieverlof. Het verlenen van incidenteel verlof door de directeur van de inrichting blijft wel mogelijk.

Onderdeel F

In artikel 5 Rtvi is geregeld dat voor alle gedetineerden die worden overgebracht naar een instelling voor forensische zorg en die in dat kader vrijheden krijgen toegekend, duidelijke voorwaarden kunnen worden gesteld waarop de reclassering toezicht kan houden. Deze voorwaarden worden door de directeur van de inrichting en het hoofd van de instelling voor forensische zorg geformuleerd, onder andere op basis van advies van de reclassering. De reclassering brengt op grond van het Bfz haar advies uit over de wijze waarop het toezicht wordt vormgegeven. Aanvullend hierop wordt in de Rtvi geregeld dat de reclassering haar advies eveneens geeft over het stellen van eventuele bijzondere voorwaarden ten aanzien van het verlof. De reclassering heeft vanuit haar expertise goed zicht op de risico’s voor de samenleving en zijn onafhankelijk advies waarborgt dat het belang van de veiligheid op de juiste manier wordt betrokken.

Artikel III (Regeling forensische zorg)

Aan de Regeling forensische zorg zijn drie artikelen toegevoegd.

Artikel 15a

Op grond van artikel 76 Pbw dient de gedetineerde binnen zes maanden na het nemen van de beslissing tot plaatsing in een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden op grond van artikel 6:2:8, eerste lid, WvSv in de instelling te worden geplaatst. Op grond van artikel 76, tweede lid, Pbw kan de termijn telkens met drie maanden worden verlengd indien plaatsing binnen de gestelde termijn niet mogelijk is. Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid vereist artikel 15a Rfz dat de gedetineerde gehoord wordt voordat de beslissing wordt genomen de termijn te verlengen en dat hij schriftelijk wordt geïnformeerd over de beslissing.

Artikel 15b

Artikel 15b Rfz bepaalt in welke situaties de verantwoordelijke directeur van de inrichting beslist tot beëindiging van de plaatsing of tot het ontslag van een forensische patiënt die is uitgeplaatst in een forensische instelling. In dit verband wordt gewezen op de samenwerking tussen de Minister en de zorgaanbieder ten aanzien van forensische patiënten die in een accommodatie als bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) of de Wet zorg en dwang (Wzd) zijn opgenomen. Artikel 9:2 Wvggz respectievelijk artikel 50 Wzd schrijft voor dat de Minister zo spoedig mogelijk een beslissing neemt op het gemotiveerde verzoek van de geneesheer-directeur of Wzd-zorgaanbieder tot het verlenen van ontslag en dat hij bij die beslissing de overwegingen en voorwaarden betrekt die de geneesheer-directeur of Wzd-zorgaanbieder nodig acht. Nu de directeur van de inrichting op grond van artikel 6.1, onder b, Bfz verantwoordelijk is voor de plaatsing van de forensische patiënt in de instelling voor forensische zorg, ligt het op de weg van deze directeur om ook te beslissen over de beëindiging van die plaatsing of op het verzoek om ontslag. Bij de beslissing betrekt de directeur het advies van de selectiefunctionaris van de Divisie Individuele Zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen.

Artikel 15c

De forensische zorgaanbieder is op grond van artikel 6.10, vierde lid, Wfz verplicht om een melding te doen bij het hoofd van de instelling of de verantwoordelijke directeur van de inrichting met de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemede maatregel of vrijheidsstraf als de forensische patiënt ongeoorloofde afwezig is, of is geweest, en van andere bijzondere voorvallen ten aanzien van de forensische patiënt. Ook is hij verplicht daarvan melding te doen bij de reclasseringsinstelling die toezicht houdt op de forensische patiënt. In artikel 15c Rfz is nader uitgewerkt welke voorvallen en met de nodige spoed als ‘ander bijzonder voorval’ moeten worden gemeld.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 33 628, nr. 44.

Naar boven