Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatscourant 2021, 4507 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Justitie en Veiligheid | Staatscourant 2021, 4507 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister voor Rechtsbescherming,
Handelende na overleg met de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Gelet op de artikelen 31e, 31f, 33e, eerste lid, onder b, 33f, vierde lid, en 33g, achtste lid, van de Wet op de kansspelen, 2.1, derde en vierde lid, 3.4, tweede lid, onder c, 4.4, vierde lid, 4.5, derde lid, 4.7, vierde lid, 4.8, zesde lid, 4.9, vierde lid, 4.24, 4.33, 4.39, 4.40, onder a, b en c, 4.41, zesde lid, 4.43, 4.44, eerste lid, 4.51, vijfde lid, 4.53, vierde lid, 5.1, derde lid, 5.2, tweede lid, 5.3, zesde en zevende lid, van het Besluit kansspelen op afstand, 2, achtste lid, 2a, eerste lid, onder b, 4, derde lid, 6, vijfde lid, 7, vijfde lid, 10, 16, 18, vierde lid, 19, derde lid, 20, vijfde en achtste lid, 22, zesde lid, 24, derde lid, 25, tweede lid, van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen, en 9 van het Kansspelenbesluit;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
het Besluit kansspelen op afstand;
controledatabank als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van het besluit;
casinospelen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het besluit die in een fysieke omgeving worden georganiseerd met gebruik van een fysieke toevalsgenerator en waar de speler op afstand aan deelneemt;
periode vanaf het moment van aanmelding tot en met het moment van afmelding van de speler;
weddenschap als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c of d, van het besluit.
1. De vergoeding die is verschuldigd voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning bedraagt € 48.000.
2. De vergoeding die is verschuldigd voor de behandeling van een aanvraag tot wijziging van een vergunning bedraagt:
a. € 500, voor zover de aanvraag is gericht op de wijziging van de tenaamstelling van de vergunning of de vermelding van gegevens met betrekking tot de vestigingsplaats, de rechtsvorm of andere zakelijke gegevens met betrekking tot de houder van de vergunning, en wordt met € 8.000 vermeerderd, indien hiervoor de betrouwbaarheid overeenkomstig artikel 3.4 van het besluit opnieuw moet worden beoordeeld;
b. € 500, voor zover de aanvraag is gericht op de wijziging van ter zake relevante vergunningsvoorschriften met als doel de beperking van het toegestane kansspelaanbod;
c. € 8.000, voor zover de aanvraag is gericht op de wijziging van ter zake relevante vergunningvoorschriften met als doel de verruiming van het toegestane kansspelaanbod;
d. € 8.000, voor zover de aanvraag is gericht op de wijziging van een of meerdere andere onderdelen van de vergunning waarvoor de betrouwbaarheid overeenkomstig artikel 3.4 van het besluit opnieuw moet worden beoordeeld.
1. De vergunninghouder houdt iedere maand 10% van het bruto spelresultaat in over de weddenschappen die hij die maand heeft afgesloten op uitslagen van draf- of renwedstrijden die in Nederland zijn georganiseerd.
2. De vergunninghouder draagt het ingevolge het eerste lid ingehouden bedrag de daarop eerstvolgende maand af aan een door de Minister voor Rechtsbescherming aangewezen ontvanger.
3. De aangewezen ontvanger, bedoeld in het tweede lid, besteedt de met de afdracht ontvangen gelden uitsluitend aan:
a. het uitkeren van geldprijzen aan deelnemers van draf- of renwedstrijden die in Nederland worden georganiseerd;
b. het bevorderen van de fokkerij van paarden in Nederland; en
c. het tegengaan van manipulatie van draf- of renwedstrijden.
4. Aan de aanwijzing van de ontvanger worden voorschriften verbonden. Deze voorschriften hebben in ieder geval betrekking op de wijze waarop de ontvanger de ontvangen gelden besteedt aan de doeleinden, bedoeld in het derde lid, en de wijze waarop hij verantwoording hierover aflegt.
5. De aanwijzing kan worden ingetrokken, indien:
a. de ontvanger niet voldoet aan de bestedingseisen, bedoeld in het derde lid;
b. de ontvanger een aan de aanwijzing verbonden voorschrift heeft overtreden.
De vergunninghouder organiseert geen kansspel dat naar het oordeel van de raad van bestuur een loterij is. Bij de beoordeling van het kansspel betrekt de raad van bestuur in ieder geval:
a. de deelnemers aan het kansspel, alsmede de rol van de vergunninghouder;
b. de invloed van de speler op het moment van prijsbepaling;
c. de invloed van de speler op het aanvangen van het kansspel;
d. de op toeval gebaseerde wijze waarop de aanwijzing van de winnaars plaatsvindt;
e. de verhouding tussen de inleg van spelers en de samenstelling van prijzen of premies;
f. het moment van vaststelling van de prijzen, premies of het prijzenschema, alsmede de bekendmaking daarvan;
g. de uitslag van het kansspel, alsmede de bekendmaking daarvan;
h. de periode tussen de aanvang van de uitgifte van loten of deelnamebewijzen en de uitslag van het kansspel, alsmede de bekendmaking daarvan;
i. andere criteria die erop kunnen duiden dat het kansspel een loterij is.
De antecedenten, bedoeld in artikel 3.4, tweede lid, onder c, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.
De vergunninghouder organiseert de vergunde kansspelen niet op een wijze die ertoe kan leiden dat een speler meer kan verliezen dan diens inzet.
1. De vergunninghouder treft passende technische en operationele maatregelen om zo veel mogelijk te waarborgen dat de vergunde kansspelen eerlijk verlopen.
2. De vergunninghouder treft in ieder geval passende maatregelen om zo veel mogelijk te voorkomen dat spelers tegen zichzelf spelen, samenspannen met andere spelers of anderszins op oneigenlijke wijze de uitkomst van het kansspel beïnvloeden. Hij neemt in ieder geval daartoe strekkende bepalingen op in de spelregels van de vergunde kansspelen.
1. De vergunninghouder maakt bij het organiseren van casinospelen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het besluit uitsluitend gebruik van deugdelijke toevalsgeneratoren die niet kunnen worden gemanipuleerd.
2. De uitkomsten van de toevalsgenerator zijn onafhankelijk en staan niet onder invloed van:
a. het apparaat dat en de communicatiemiddelen die de speler gebruikt voor deelname aan kansspelen op afstand;
b. andere spelen waaraan de speler deelneemt;
c. andere onderdelen van het spelsysteem.
3. De toevalsgeneratoren zijn gecertificeerd met betrekking tot de eisen bedoeld in het eerste en tweede lid, en voldoen aan een of meerdere hiervoor ontwikkelde testen.
1. De vergunninghouder treft passende maatregelen ter voorkoming van technische storingen en andere incidenten die een normaal verloop van het spel verhinderen.
2. Ingeval van storingen en incidenten als bedoeld in het eerste lid handelt de vergunninghouder op een voor de speler passende en duidelijke wijze en draagt hij er zorg voor dat de speler hiervan geen onevenredige gevolgen ondervindt.
1. De vergunninghouder presenteert de vergunde kansspelen niet onder een naam die misleidend is of anderszins tot misvattingen kan leiden over de aard van die spelen of de wijze waarop daaraan wordt deelgenomen.
2. De vergunde kansspelen zijn audiovisueel en operationeel niet vormgegeven op een wijze die misleidend is of tot misvattingen kan leiden over de aard van die spelen of de wijze waarop daaraan wordt deelgenomen.
1. Indien de inzet van de speler wordt aangegeven in een andere eenheid dan geld, draagt de vergunninghouder er zorg voor dat:
a. de speler voor aanvang van het spel hierover op passende wijze zo volledig mogelijk wordt geïnformeerd;
b. de speler tijdens het spel op passende wijze informatie kan verkrijgen van het equivalent in geld van die andere eenheid.
2. De aanduiding en de waarde van de inzet in een andere eenheid dan geld wordt tijdens de deelname aan het spel niet gewijzigd.
De vergunninghouder keert een prijs in natura uitsluitend uit aan de speler die deze prijs heeft gewonnen.
De vergunninghouder treft passende technische en operationele maatregelen die waarborgen dat de deelname aan het spel uitsluitend aanvangt, indien de speler direct daaraan voorafgaand een handeling verricht die uitdrukkelijk gericht is op het starten van deelname aan dat spel.
De vergunninghouder treft bij het organiseren van casinospelen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van het besluit passende technische en operationele maatregelen die waarborgen dat:
a. de deelname aan ieder opvolgend spel uitsluitend aanvangt, indien:
1°. de uitkomst van het direct daaraan voorafgaande spel vaststaat; en
2°. de speler direct daaraan voorafgaand een handeling verricht die uitdrukkelijk gericht is op het starten van deelname aan het opvolgende spel;
b. een keuze ter beïnvloeding van het spelverloop uitsluitend wordt ingevoerd, indien de speler direct daaraan voorafgaand voldoende gelegenheid is geboden om een handeling te verrichten die erop gericht is een eigen keuze in te voeren.
1. De vergunninghouder treft bij het organiseren van casinospelen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, van het besluit passende technische en operationele maatregelen die waarborgen dat een keuze ter beïnvloeding van het spelverloop wordt ingevoerd, indien de speler direct daaraan voorafgaand voldoende gelegenheid is geboden om een handeling te verrichten die erop gericht is een eigen keuze in te voeren.
2. De vergunninghouder treft passende technische en operationele maatregelen die waarborgen dat een keuze ter beïnvloeding van het spelverloop bij het uitblijven van een handeling van de speler als bedoeld in het eerste lid uitsluitend wordt ingevoerd, indien:
a. deze keuze de speler redelijkerwijs het minst benadeelt ten opzichte van andere keuzes die kunnen worden ingevoerd; en
b. deze keuze de speler niet onredelijk bevoordeelt ten opzichte van andere spelers.
1. De vergunninghouder organiseert live casinospelen uitsluitend indien:
a. het eerlijk spelverloop van de live casinospelen te allen tijde is gewaarborgd;
b. de speler via een rechtstreekse videoverbinding deelneemt aan die casinospelen;
c. de rechtstreekse videoverbinding en, indien toepasselijk, andere communicatieverbindingen en communicatiemiddelen:
1°. voldoende zijn gewaarborgd tegen storingen;
2°. zijn beveiligd tegen onrechtmatige toegang, onrechtmatig gebruik en manipulatie;
d. het verloop van de live casinospelen en het speelgedrag van spelers geanalyseerd en geregistreerd wordt aan de hand van videosurveillance en videoverslaglegging;
e. de analyse en registratie, bedoeld onder d, in ieder geval gericht is op het herkennen en tegengaan van fraude en misbruik, alsmede risico’s op kansspelverslaving;
f. uitsluitend personeel wordt ingezet voor de organisatie van de live casinospelen dat beschikt over hiervoor toereikende kwalificaties en dat hiervoor intern of extern is opgeleid of een training heeft gevolgd;
g. hij zich heeft vergewist van de betrouwbaarheid van het personeel, bedoeld onder f.
2. De vergunninghouder treft passende maatregelen om te waarborgen dat de door de raad van bestuur op grond van artikel 34, eerste lid, van de wet of, indien toepasselijk, door instanties als bedoeld in artikel 34m, eerste lid, aangewezen personen onverwijlde toegang kunnen verkrijgen tot de fysieke omgeving waar de live casinospelen worden georganiseerd en de middels videoverslaglegging geregistreerde gegevens.
3. De raad van bestuur kan in verband met het borgen van een eerlijk spelverloop in ieder geval nadere eisen stellen aan de fysieke toevalsgeneratoren en het gebruik daarvan bij de organisatie van live casinospelen.
De vergunninghouder benoemt in het integriteitsbeleid, bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, van het besluit:
a. de integriteitsrisico’s van de door hem georganiseerde kansspelen op:
1°. witwassen en financiering van terrorisme;
2°. overtreding van sanctieregelingen; en
3°. fraude met en misbruik van de vergunde kansspelen;
b. de maatregelen die hij treft ter voorkoming en ter beheersing van de risico’s, bedoeld onder a; en
c. de wijze waarop hij de maatregelen, bedoeld onder b, implementeert en de toepassing daarvan borgt.
Bij de inventarisatie, analyse en evaluatie van integriteitsrisico’s, bedoeld in artikel 4.5, tweede lid, onder a, van het besluit, betrekt de vergunninghouder in ieder geval:
a. de ter zake relevante kenmerken van spelers;
b. de betalingstransacties alsmede de door hem toegestane en door spelers gebruikte betaalinstrumenten;
c. de geografische locatie van spelers;
d. de gedragingen van spelers, waaronder in ieder geval hun speelgedrag.
De vergunninghouder die weddenschappen organiseert treft passende maatregelen die waarborgen dat de personen die bij het organiseren van die weddenschappen betrokken zijn, voor zover dat relevant is voor de uitoefening van hun taken:
a. bekend zijn met de indicatoren die kunnen duiden op risico’s op manipulatie van wedstrijden; en
b. bij ongebruikelijke feiten of omstandigheden die duiden op een verhoogd risico van manipulatie van een wedstrijd in staat zijn, naargelang de aard en de ernst van dat risico adequaat te handelen.
Als wedstrijden en competities, bedoeld in artikel 4.8, zesde lid, van het besluit, zijn aangewezen de wedstrijden en competities die zijn opgenomen in onderdeel 2.1 van bijlage 2 bij deze regeling.
De vergunninghouder organiseert in ieder geval geen weddenschappen op wedstrijden en competities die zijn opgenomen in onderdeel 2.2 van bijlage 2 bij deze regeling.
1. Onder een negatieve gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, onder d, van het besluit wordt in ieder geval verstaan:
a. de oplegging van een disciplinaire maatregel;
b. het uitvallen van een deelnemer aan de wedstrijd.
2. Onder een eenvoudig te manipuleren gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, onder d, van het besluit wordt in ieder geval verstaan een gebeurtenis waarvan de totstandkoming:
a. onder overwegende invloed staat van één deelnemer aan de wedstrijd; en
b. geen overwegende invloed heeft op het verloop of de uitslag van de wedstrijd.
3. De vergunninghouder organiseert in ieder geval geen weddenschappen op de gebeurtenissen die zijn opgenomen in onderdeel 2.3 van bijlage 2 bij deze regeling.
De meldplicht, bedoeld in artikel 4.8, vierde lid, van het besluit, is niet van toepassing op voorgenomen of verrichte ongebruikelijke transacties die op grond van artikel 16, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme worden gemeld aan de Financiële inlichtingen eenheid, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van die wet.
De vergunninghouder treft passende maatregelen ter voorkoming van fraude en nadelige gevolgen voor de speler bij een redelijk vermoeden van misbruik van de identificatiemiddelen of bij afwijkingen in de gebruikelijke wijze van aanmelden. Hij informeert de speler onverwijld hierover.
De vergunninghouder treft passende maatregelen om van deelname aan de door hem georganiseerde kansspelen uit te sluiten personen als bedoeld in artikel 4.6 van het besluit en andere personen die bij het organiseren van die kansspelen zijn betrokken.
De vergunninghouder schorst de mogelijkheid tot deelname aan de vergunde kansspelen maximaal zes maanden in de gevallen, bedoeld in artikel 4.19, eerste lid, onder b en c, van het besluit.
1. De stichting die voor een of meerdere vergunninghouders werkzaam is ter zake van het tijdelijke beheer en de afscheiding van spelerstegoeden als bedoeld in artikel 31l, tweede lid, onder b, van de wet voldoet aan de volgende vereisten:
a. de stichting heeft een bestuur dat bestaat uit natuurlijke personen en een raad van toezicht die bestaat uit een oneven aantal natuurlijke personen van ten minste drie leden;
b. de betrouwbaarheid van de leden van het bestuur en van de leden van de raad van toezicht staat buiten twijfel;
c. de leden van het bestuur, de leden van de raad van toezicht en het personeel van de stichting werken niet onder de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder met wie de stichting een overeenkomst tot het tijdelijke beheer van spelerstegoeden heeft gesloten en voeren hun taken uit onafhankelijk van die vergunninghouder;
d. de stichting scheidt de door haar beheerde spelerstegoeden te allen tijde af van ander vermogen;
e. de stichting houdt de door haar beheerde spelerstegoeden aan op een of meer rekeningen die uitsluitend tot haar beschikking staan en uitsluitend door haar worden beheerd;
f. de stichting houdt op de rekening of rekeningen, bedoeld onder e, uitsluitend spelerstegoeden aan;
g. de stichting die werkzaam is voor meerdere vergunninghouders, houdt voor iedere vergunninghouder een andere of meerdere andere rekeningen aan;
h. de stichting wendt de saldi op de rekening of rekeningen uitsluitend aan voor het verrichten van betalingstransacties overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de wet;
i. de stichting treft passende maatregelen tegen onrechtmatige transacties met de saldi op de rekening of rekeningen;
j. de stichting treft passende maatregelen om de saldi op de rekening of rekeningen bij ontbinding van de stichting of bij beëindiging van de overeenkomst met de vergunninghouder uit te keren of uit te doen keren aan de rechthebbenden; en
k. de stichting verstrekt de raad van bestuur desgevraagd alle inlichtingen die deze voor de uitoefening van zijn taken nodig heeft.
2. De raad van toezicht is in ieder geval belast met:
a. het benoemen, schorsen en ontslaan van de leden van het bestuur;
b. het ontslaan van leden van de raad van toezicht en het benoemen van nieuwe leden;
c. het toezien op de rechtmatige uitvoering van werkzaamheden en de rechtmatige uitoefening van bevoegdheden door het bestuur;
d. het toezien op rechtmatig beheer en afscheiding van spelerstegoeden;
e. het toezien op de naleving van wettelijke verplichtingen door het bestuur.
3. De raad van toezicht stelt een profielschets op voor de benoeming van nieuwe leden in het bestuur en een profielschets voor de benoeming van nieuwe leden in de raad van toezicht, en verstrekt deze onverwijld aan het bestuur. De raad van toezicht benoemt uitsluitend leden die voldoen aan die profielschets.
4. De vergunninghouder die ter uitvoering van artikel 31l, tweede lid, onder b, van de wet gebruik maakt van een stichting als bedoeld in het eerste lid:
a. vergewist zich van de betrouwbaarheid van de leden van het bestuur en van de raad van toezicht van die stichting;
b. bedingt contractueel van de stichting dat die stichting bij de uitvoering van haar werkzaamheden de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften naleeft en haar werkzaamheden zodanig uitvoert dat het toezicht op de naleving van die voorschriften niet wordt belemmerd;
c. bedingt contractueel van de stichting dat die stichting aan de rechthebbende onverwijld de bedragen betaalt die de rechthebbende toekomen nadat het verzoek daartoe door die rechthebbende of namens die rechthebbende is gedaan;
d. bedingt contractueel van de stichting dat het bestuur van die stichting niet bevoegd is tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen, noch tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt;
e. heeft te allen tijde jegens de stichting uitsluitend aanspraak op betaling van gelden die voor hem zijn bestemd;
f. draagt er zorg voor dat hij te allen tijde verantwoording kan afleggen over de wijze waarop de stichting de speelrekeningen van de bij hem ingeschreven spelers beheert en te allen tijde de actuele statuten van die stichting en de door hem met die stichting gesloten overeenkomst kan overleggen.
1. De vergunninghouder treft passende maatregelen die waarborgen dat de klantendienst ondersteuning biedt bij het verkrijgen van informatie over de vergunde kansspelen zonder hiervoor kosten in rekening te brengen.
2. De vergunninghouder treft passende maatregelen die waarborgen dat:
a. de klantendienst klachten registreert en klachten aan de klantendienst kunnen worden gericht;
b. de klantendienst interne en externe signalen die wijzen op onmatige deelname of risico’s op kansspelverslaving herkent en registreert.
1. De vergunninghouder registreert klachten van spelers binnen 72 uur na de ontvangst daarvan. Daarbij registreert de vergunninghouder in ieder geval:
a. de contactgegevens van de klager;
b. de datum van ontvangst van de klacht;
c. het onderwerp en de inhoud van de klacht.
2. De vergunninghouder registreert de afhandeling van een klacht binnen 72 uur na bedoelde afhandeling. Daarbij registreert de vergunninghouder in ieder geval:
a. binnen welke termijn de klacht is afgehandeld;
b. op welke wijze de klacht is afgehandeld;
c. de uitkomst van de klachtbehandeling.
1. De vergunninghouder bevestigt de ontvangst van een klacht uiterlijk binnen 72 uur na de ontvangst van de klacht aan de klager.
2. De vergunninghouder is niet verplicht een klacht te behandelen, indien zij betrekking heeft op een gedraging waarover de klager eerder een klacht heeft ingediend en die met inachtneming van de procedure, bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, van het besluit is afgehandeld.
3. Indien de vergunninghouder een klacht niet in behandeling neemt, stelt hij de klager hiervan uiterlijk binnen een week na ontvangst van de klacht op de hoogte.
De vergunninghouder biedt bij iedere gelegenheid om het spelersprofiel in te vullen of te wijzigen in ieder geval toegang tot duidelijke en begrijpelijke informatie over:
a. de werking van het spelersprofiel;
b. de wijze waarop het spelersprofiel zo effectief mogelijk kan worden ingevuld of gewijzigd ter voorkoming van onmatige deelname of risico’s op kansspelverslaving;
c. welke gegevens uit het spelersprofiel worden verwerkt en met welk doel.
De vergunninghouder biedt op de kansspelinterface en het beginscherm van de spelersinterface in ieder geval toegang tot duidelijke en begrijpelijke informatie over:
a. de mogelijke uitkomsten van het kansspel en de daaraan gekoppelde prijzen of premies;
b. de mogelijkheden die de speler heeft om invloed uit te oefenen op het verloop van het kansspel;
c. de wijze waarop de hoogte of de omvang van de te winnen prijzen of premies door verloop van het kansspel wordt bepaald, indien deze hoogte of omvang voorafgaand aan deelname aan het kansspel niet is bepaald.
De vergunninghouder die kansspelen met een jackpot organiseert biedt op de kansspelinterface en het beginscherm van de spelersinterface toegang tot duidelijke en begrijpelijke informatie over in ieder geval:
a. de actuele hoogte van de jackpot;
b. de voorwaarden voor uitkering van de jackpot;
c. het wel of niet verwerken van de jackpot in het uitbetalingspercentage, bedoeld in artikel 4.34, eerste lid, onder d, van het besluit.
1. De vergunninghouder biedt voor de aanvang van een weddenschap toegang tot duidelijke en begrijpelijke informatie over:
a. de wijze waarop de vergunninghouder handelt bij vermoedens van manipulatie van de wedstrijd waarop hij de weddenschap aanbiedt;
b. de procedure waarop spelers op voor elkaar anonieme wijze worden gekoppeld.
2. De vergunninghouder draagt er zorg voor dat quoteringen bij weddenschappen:
a. bekend worden gemaakt voor de aanvang van de weddenschap; en
b. de speler voldoende inzicht bieden welke prijs hij kan winnen met welke inzet.
1. Het kwaliteitsmanagementsysteem van de vergunninghouder, bedoeld in artikel 4.40, onder a, van het besluit, voldoet ten minste aan de vereisten genoemd in onderdeel 3.1 van bijlage 3 bij deze regeling.
2. Het informatiebeveiligingssysteem van de vergunninghouder, bedoeld in artikel 4.40, onder b, van het besluit, voldoet ten minste aan de vereisten genoemd in onderdeel 3.2 van bijlage 3 bij deze regeling.
3. Het systeem voor het beheer van de informatietechnologie en- communicatienetwerken van de vergunninghouder, bedoeld in artikel 4.40, onder c, van het besluit, voldoet ten minste aan de vereisten genoemd in onderdeel 3.3 van bijlage 3 bij deze regeling.
1. De vergunninghouder beoordeelt het risiconiveau, bedoeld in artikel 4.41, tweede lid, onder a, subonderdeel 2°, van het besluit, van ieder onderdeel van het spelsysteem in ieder geval op de volgende controleaspecten:
a. exclusiviteit;
b. integriteit;
c. eerlijkheid;
d. veiligheid;
e. beschikbaarheid;
f. controleerbaarheid.
2. De vergunninghouder hanteert een van de volgende toepasselijke categorieën voor de classificatie van het risiconiveau van ieder onderdeel van het spelsysteem als bedoeld in artikel 4.41, derde lid, van het besluit:
a. niet-kritiek;
b. enigszins kritiek;
c. kritiek.
1. Een keuringsinstelling kan overeenkomstig artikel 4.44, eerste lid, van het besluit worden aangewezen, indien zij is geaccrediteerd voor het verrichten van werkzaamheden zoals opgenomen in het schema tot conformiteitsbeoordeling, bedoeld in artikel 4.53, eerste lid, onder a, van het besluit, tegen:
a. NEN-EN-ISO/IEC 17020, voor zover die werkzaamheden in dat schema zijn aangemerkt als inspectiewerkzaamheden;
b. NEN-EN-ISO/IEC 17021-1, voor zover die werkzaamheden in dat schema zijn aangemerkt als certificeringswerkzaamheden met betrekking tot managementsystemen;
c. NEN-EN-ISO/IEC 17025, voor zover die werkzaamheden in dat schema zijn aangemerkt als laboratorium- of testwerkzaamheden;
d. NEN-EN-ISO/IEC 17065, voor zover die werkzaamheden in dat schema zijn aangemerkt als certificeringswerkzaamheden voor producten, processen of diensten.
2. De aanwijzing als keuringsinstelling vermeldt de onderdelen van het spelsysteem die de aangewezen keuringsinstelling op grond van die aanwijzing kan keuren.
De vergunninghouder draagt er zorg voor dat de werkzaamheden bij een eigen keuring als bedoeld in artikel 4.51, tweede lid, onder a, van het besluit:
a. door een dienst of afdeling worden uitgevoerd die vaktechnisch voldoende onafhankelijk is;
b. door daartoe gekwalificeerd personeel met voldoende kennis en ervaring op het gebied van het keuren van spelsystemen worden uitgevoerd;
c. op betrouwbare en reproduceerbare wijze worden uitgevoerd en gedocumenteerd;
d. op basis van dezelfde eenduidige vaktechnische richtlijnen als die gelden voor een aangewezen keuringsinstelling worden uitgevoerd;
e. voorafgaand aan de operationalisering van het gewijzigde onderdeel van het spelsysteem worden uitgevoerd.
1. De aangewezen keuringsinstelling betrekt de resultaten van een eerdere keuring van het spelsysteem of een onderdeel daarvan, bij diens keuring van het spelsysteem of een onderdeel daarvan uitsluitend indien:
a. die eerdere keuring is uitgevoerd door een keuringsinstelling die is geaccrediteerd tegen een voor die keuringswerkzaamheden toepasselijke geharmoniseerde norm als bedoeld in artikel 3.29, eerste lid; en
b. de eisen met betrekking tot de uitvoering van de eerdere keuring naar het oordeel van de aangewezen keuringsinstelling voldoende overeenkomen met de bij of krachtens de wet aan dat spelsysteem of dat onderdeel gestelde eisen.
2. Bij toepassing van het eerste lid verricht de aangewezen keuringsinstelling zo nodig aanvullende keuringswerkzaamheden.
Het keuringsrapport van iedere eigen keuring als bedoeld in artikel 4.51, tweede lid, onder a, van het besluit is voldoende actueel en bevat in ieder geval:
a. een toereikende aanduiding van die onderdelen van het spelsysteem die aan de keuring zijn onderworpen;
b. de resultaten van de keuring en een toereikende onderbouwing daarvan;
c. de classificatie van iedere geconstateerde tekortkoming in het gekeurde spelsysteem of onderdeel daarvan naar het risico dat die tekortkoming vormt voor de verantwoorde, betrouwbare en controleerbare organisatie van de vergunde kansspelen;
d. een verantwoording van de bij de keuring gehanteerde methoden, technieken en principes;
e. een verantwoording van de deskundigheid en ervaring van de personen die de keuring hebben uitgevoerd.
De vergunninghouder registreert met betrekking tot de inschrijving van iedere persoon, voor zover van toepassing, ten minste:
a. de gegevens, bedoeld in artikel 4.11, eerste lid, van het besluit, en iedere wijziging van deze gegevens;
b. de datum en het tijdstip van de inschrijving, dan wel de weigering daarvan en de reden voor weigering;
c. of verscherpt cliëntenonderzoek heeft plaatsgevonden overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, en de feiten die hebben geleid tot dat onderzoek;
d. de datum, tijdstip en methode van verificatie van de identiteit van de speler overeenkomstig artikel 4.16, tweede lid, van het besluit;
e. de datum en het tijdstip van iedere door de vergunninghouder opgelegde schorsing van de mogelijkheid tot deelname en de reden voor schorsing;
f. de datum en het tijdstip van de beëindiging van de inschrijving van de speler en de reden voor beëindiging.
De vergunninghouder registreert met betrekking tot iedere speler, voor zover van toepassing, ten minste de volgende gegevens per kansspel waaraan de speler deelneemt:
a. een zodanig unieke aanduiding van het kansspel dat dit kansspel te onderscheiden is van andere kansspelen waaraan de speler deelneemt;
b. de namen, voornamen en de unieke aanduiding, bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, onder a, van het besluit, van iedere speler die aan het kansspel deelneemt;
c. het totale bedrag dat iedere speler heeft ingezet;
d. het totale bedrag dat, dan wel een opsomming van de prijzen in natura die iedere speler bij afloop van het kansspel heeft gewonnen;
e. het totale bedrag dat de speler bij wijze van vergoeding aan de vergunninghouder verschuldigd is voor het geven van gelegenheid tot deelname aan dat kansspel.
De vergunninghouder registreert met betrekking tot iedere speler ten minste de volgende gegevens per speelsessie van de speler:
a. een zodanig unieke aanduiding van de speelsessie dat deze speelsessie te onderscheiden is van andere speelsessies;
b. de datum en het tijdstip van aanvang van de speelsessie;
c. de duur van de speelsessie.
De vergunninghouder registreert met betrekking tot iedere speler, voor zover van toepassing, ten minste de volgende gegevens per speelronde van ieder kansspel waaraan de speler deelneemt:
a. de datum en het tijdstip van aanvang van de speelronde;
b. de datum en het tijdstip van het einde van de speelronde;
c. de datum en het tijdstip van de inzetten in de speelronde;
d. de hoogte van de inzetten in de speelronde uitgedrukt in bedragen;
e. de uitkomst van de speelronde, alsmede de feiten op basis waarvan de uitkomst van de speelronde definitief is vastgesteld;
f. de hoogte van de speelwinst uitgedrukt in bedragen en een omschrijving van de prijs in natura die een speler tijdens een speelronde heeft gewonnen;
g. het bedrag dat de speler bij wijze van vergoeding verschuldigd is aan de vergunninghouder voor het geven van gelegenheid tot deelname aan het kansspel in een speelronde.
De vergunninghouder registreert met betrekking tot iedere onderbreking als bedoeld in artikel 3.3 ten minste:
a. de oorzaak van de onderbreking;
b. de maatregelen die de vergunninghouder heeft getroffen naar aanleiding van de onderbreking.
De vergunninghouder registreert met betrekking tot de werkzaamheden van vertegenwoordigers als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van het besluit, ten minste:
a. de datum, de plaats en de gegevens van de organisator van ieder overleg als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onderdeel a, van het besluit waaraan de vertegenwoordiger heeft deelgenomen;
b. de zakelijke weergave van elk overleg in de vorm van een schriftelijk verslag;
c. de zakelijke weergave van elke afspraak die de vertegenwoordiger namens de vergunninghouder maakt;
d. iedere wijziging die wordt doorgevoerd in het verslavingspreventiebeleid vanwege inzichten die door tussenkomst van de vertegenwoordiger zijn verkregen, alsmede gegevens met betrekking tot de uitvoering daarvan.
De vergunninghouder registreert met betrekking tot iedere vermoedelijke integriteitsinbreuk, voor zover van toepassing, ten minste de volgende gegevens:
a. de datum en het tijdstip waarop de vermoedelijke integriteitsinbreuk is gesignaleerd;
b. de aard van de vermoedelijke integriteitsinbreuk;
c. de gegevens van de personen die betrokken zijn bij de vermoedelijke integriteitsinbreuk;
d. de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de signalering van de vermoedelijke integriteitsinbreuk;
e. de beslissing van de vergunninghouder om wel of geen onderzoek te verrichten naar de vermoedelijke integriteitsinbreuk;
f. de overwegingen van de vergunninghouder om geen onderzoek te verrichten naar de vermoedelijke integriteitsinbreuk, indien hij als zodanig beslist.
1. De vergunninghouder registreert de status en, indien mogelijk, de uitkomst van ieder onderzoek naar een vermoedelijke integriteitsinbreuk op zodanige wijze dat daaruit blijkt of:
a. verder onderzoek nodig is;
b. het vermoeden van een integriteitsinbreuk als ongegrond wordt beoordeeld, of
c. het vermoeden van een integriteitsinbreuk als gegrond wordt beoordeeld.
2. Indien het vermoeden van een integriteitsinbreuk als gegrond wordt beoordeeld, registreert de vergunninghouder voorts welke maatregelen hierop zijn getroffen.
De vergunninghouder registreert met betrekking tot de beoordeling, bedoeld in artikel 4.6 van het besluit, ten minste:
a. de ter zake relevante gegevens van de personen waarvan de vergunninghouder de betrouwbaarheid op grond van artikel 4.6 van het besluit heeft beoordeeld;
b. de procedures die de vergunninghouder heeft gevolgd om de betrouwbaarheid te beoordelen.
De vergunninghouder registreert met betrekking tot ieder risico dat overeenkomstig artikel 4.8, eerste en derde lid, van het besluit is onderkend:
a. de datum en het tijdstip waarop het risico is onderkend;
b. de aanduiding van de wedstrijd waar het risico betrekking op heeft;
c. de gegevens die ten grondslag liggen aan de analyse van het risico en de aard van dat risico;
d. de gevolgde procedure na het onderkennen van het risico.
1. De vergunninghouder registreert, voor zover van toepassing, met betrekking tot iedere transactie van of naar een speelrekening ten minste de volgende gegevens:
a. de identiteit van de speler wiens speelrekening wordt gedebiteerd of gecrediteerd;
b. de datum en het tijdstip van de transactie;
c. het bedrag dat bij de transactie is gedebiteerd of gecrediteerd;
d. de aard van de transactie;
e. de aard van het betaalinstrument dat voor de transactie is gebruikt;
f. het rekeningnummer of een andere unieke aanduiding van de betaalrekening die bij de transactie is gedebiteerd of gecrediteerd;
g. het rekeningnummer of een andere unieke aanduiding van het betaalinstrument dat voor de transactie is gebruikt.
2. Onverminderd artikel 5.3, tweede lid, van het besluit neemt de vergunninghouder de volgende gegevens, voor zover van toepassing, per speelrekening op in de controledatabank:
a. ieder bedrag dat overeenkomstig artikel 4.29, derde lid, van het besluit, niet ten gunste van de tegenrekening is gedebiteerd, omdat de betrouwbare, verantwoorde en controleerbare organisatie van de vergunde kansspelen zich daartegen verzet, onder vermelding van de redenen om tot dit oordeel te komen;
b. de datum en het tijdstip van ieder verzoek tot creditering van de speelrekening dat de vergunninghouder heeft geweigerd vanwege het gebruik van een betaalinstrument dat niet voldoet aan artikel 4.25, tweede lid, aanhef en onder a, van het besluit, onder vermelding van deze weigeringsgrond.
1. De vergunninghouder registreert de gegevens, bedoeld in artikel 4.5, tweede lid, onder b, van het besluit, en de gegevens, bedoeld in deze afdeling, op het moment waarop deze gegevens worden gegenereerd of, indien dit niet mogelijk is, onverwijld na dat moment.
2. De vergunninghouder neemt de gegevens, bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, van het besluit, en in artikel 4.11, tweede lid, van deze regeling in onbewerkte vorm op in de controledatabank op het moment waarop deze gegevens worden gegenereerd of, indien dit niet mogelijk is, onverwijld na dat moment.
1. De vergunninghouder bewaart de gegevens die hij opneemt in zijn administratie ter uitvoering van deze afdeling en artikel 4.4 van het besluit met uitzondering van persoonsgegevens van spelers voor de duur van drie jaar, gerekend vanaf het moment van registratie daarvan, tenzij uit een wettelijk voorschrift anders voortvloeit.
2. In afwijking van het eerste lid bewaart de vergunninghouder de spelersprofielen, de daarin opgenomen persoonsgegevens van spelers, alsmede andere persoonsgegevens die hij van spelers registreert ter uitvoering van deze afdeling en artikel 4.4 van het besluit en vernietigt hij deze na afloop van drie jaar, gerekend vanaf het moment van beëindiging van de inschrijving van de speler, tenzij uit een wettelijk voorschrift anders voortvloeit.
3. In afwijking van de voorgaande leden bewaart de vergunninghouder de gegevens, bedoeld in artikel 4.2, onder c tot en met e, en in artikel 4.4, onder g, zeven jaar, gerekend vanaf het moment van registratie daarvan.
4. Onverminderd de voorgaande leden houdt de vergunninghouder de gegevens die hij opneemt in de controledatabank ter uitvoering van deze afdeling en artikel 5.3, tweede lid, van het besluit voor de duur van twaalf maanden in de controledatabank.
De vergunninghouder neemt in de rapportage, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het besluit, in ieder geval de volgende gegevens op:
a. met betrekking tot integriteitsinbreuken:
1°. het totaal aantal vermoedelijke integriteitsinbreuken;
2°. het totaal aantal onderzoeken dat is verricht naar aanleiding van vermoedelijke integriteitsinbreuken onderverdeeld naar status of uitkomst als bedoeld in artikel 4.7 van deze regeling;
3°. het totaal aantal overeenkomstig artikel 4.19, eerste lid, aanhef en onder b, van het besluit uitgevoerde schorsingen naar aanleiding van vermoedelijke integriteitsinbreuken onderverdeeld naar de aard van deze inbreuken en de daarop getroffen maatregelen;
b. met betrekking tot de integriteit van weddenschappen:
1°. het totaal aantal overeenkomstig artikel 4.8, derde lid, van het besluit onderkende risico’s;
2°. het totaal aantal overeenkomstig artikel 4.8, vierde lid, van het besluit gedane meldingen.
De vergunninghouder neemt in de rapportage, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van het besluit, in ieder geval de volgende gegevens op:
a. het aantal spelers dat overeenkomstig afdeling 3 van hoofdstuk 4 van het besluit bij hem is ingeschreven;
b. het aantal spelers ten aanzien waarvan overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme een verscherpt cliëntenonderzoek is verricht;
c. het aantal spelers van wie de inschrijving op grond van artikel 4.13, eerste respectievelijk tweede lid, van het besluit, is geweigerd;
d. het aantal spelers waarvan de inschrijving overeenkomstig artikel 4.17 van het besluit is beëindigd;
e. het aantal spelers dat overeenkomstig artikel 4.19, eerste lid, aanhef en onder c, van het besluit is geschorst.
De vergunninghouder neemt in de rapportage, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder c, van het besluit, in ieder geval het aantal keer op dat de vergunninghouder de speelrekening van een speler niet overeenkomstig artikel 4.27, eerste lid, aanhef en onder a, van het besluit heeft gecrediteerd, omdat de geldmiddelen afkomstig zijn van een tegenrekening of een andere betaalrekening die niet ondubbelzinnig tot de persoon van de speler is te herleiden.
De vergunninghouder neemt in de rapportage, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder d, van het besluit, in ieder geval het aantal klachten op:
a. dat de vergunninghouder heeft ontvangen, onderverdeeld naar onderwerp van de klacht;
b. dat de vergunninghouder in behandeling heeft, onderverdeeld naar onderwerp van de klacht;
c. dat de vergunninghouder heeft afgehandeld, onderverdeeld naar onderwerp van de klacht met vermelding van de uitkomst van de klachtafhandeling.
1. De vergunninghouder stelt de rapportages, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van het besluit, op en zendt deze jaarlijks aan de raad van bestuur overeenkomstig door de raad te stellen regels. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de vorm waarin en de wijze waarop wordt gerapporteerd.
2. De raad van bestuur kan in afwijking van het eerste lid bepalen dat een vergunninghouder of de vergunninghouders vaker dan eenmaal per jaar rapporteren. De raad van bestuur geeft in dat geval aan over welke onderwerpen, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van het besluit, moet worden gerapporteerd.
De vergunninghouder treft passende technische en operationele maatregelen die waarborgen dat:
a. gegevens uitsluitend in de controledatabank worden opgenomen onder vermelding van de datum en het tijdstip van opneming van die gegevens;
b. gegevens na opneming in de controledatabank uitsluitend worden gewijzigd onder vermelding van de datum en het tijdstip van wijziging van die gegevens met behoud van de oorspronkelijke gegevens;
c. gegevens na opneming in de controledatabank in ieder geval niet worden verwijderd in strijd met artikel 4.13, vierde lid;
d. personen uitsluitend in de controledatabank gegevens kunnen opnemen, wijzigen of verwijderen, indien:
1°. die personen daartoe uitdrukkelijk geautoriseerd zijn door de vergunninghouder;
2°. die handelingen voor de uitoefening van de taken van die personen noodzakelijk zijn; en
3°. die handelingen op indirecte wijze naar de betrokken persoon zijn te herleiden.
e. de ambtenaren en personen, bedoeld in artikel 5.3, derde lid, van het besluit, gegevens uit de controledatabank kunnen kopiëren en geen gegevens in de controledatabank kunnen opnemen, wijzigen of verwijderen;
f. de ambtenaren en personen, bedoeld in artikel 5.3, derde lid, onder b en c, van het besluit, uitsluitend toegang hebben tot:
1°. de gegevens, bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, onder a, d en e, van het besluit;
2°. de gegevens, bedoeld in artikel 4.11, tweede lid, van deze regeling.
De vergunninghouder plaatst de controledatabank niet in een woning of een andere ruimte waartoe de ambtenaren en personen, bedoeld in artikel 34 van de wet, geen onverwijlde, fysieke toegang tot kunnen verkrijgen.
De vergunninghouder draagt er zorg voor de dat de controledatabank voldoet aan de technische en operationele voorschriften die de raad van bestuur na overleg met de directeur-generaal van de Belastingdienst stelt. Die voorschriften hebben in ieder geval betrekking op de wijze waarop:
a. de controledatabank wordt ingericht en beveiligd;
b. gegevens worden opgeslagen in de controledatabank;
c. elektronische toegang wordt geboden tot de controledatabank;
d. de procedures bij storingen van de controledatabank;
e. reservebestanden of kopieën worden aangehouden van gegevens in de controledatabank;
f. de controledatabank wordt afgescheiden van de overige elektronische middelen van het spelsysteem.
De Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen wordt gewijzigd als volgt:
A
Het opschrift ‘Paragraaf 1. Algemeen’ wordt vervangen door ‘Hoofdstuk 1. Algemeen’.
B
Artikel 1 komt te luiden:
In deze regeling wordt verstaan onder:
cursus als bedoeld in artikel 9, eerste lid;
cursus als bedoeld in artikel 8, eerste lid;
het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen;
jongvolwassenen als bedoeld in artikel 2, vierde lid, van het besluit;
verstrekken van financiële of andere bijdragen als tegenprestatie voor het neutraal vermelden of vertonen van de naam, merk, beeldmerk of enig ander onderscheidend teken van de vergunninghouder;
verslavingspreventiebeleid als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het besluit.
C
Het opschrift ‘Paragraaf 2. Wervings- en reclameactiviteiten’ wordt vervangen door ‘Hoofdstuk 2. Wervings- en reclameactiviteiten’.
D
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
De houders van een vergunning op grond van de artikelen 3, 9, 14b, 16, 24, 27b, 27h, 30c, eerste lid, onder b, en 31 van de wet, rapporteren jaarlijks aan de raad van bestuur over hun wervings- en reclameactiviteiten overeenkomstig door de raad te stellen regels. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de vorm waarin en de wijze waarop wordt gerapporteerd.
2. Aan het derde lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. Het aantal bonussen dat de vergunninghouder heeft uitgekeerd en de totale waarde van deze bonussen uitgedrukt in euro’s.
3. Een vierde en vijfde lid worden toegevoegd, luidende:
4. De houder van een vergunning tot het organiseren van een speelcasino, tot het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een speelautomatenhal, of tot het organiseren van kansspelen op afstand doet in de rapportage voorts verslag van de wijze waarop hij diens wervings- en reclameactiviteiten heeft afgestemd op de uitkomsten van de risicoanalyse, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het besluit.
5. De raad van bestuur kan in afwijking van het eerste lid bepalen dat een vergunninghouder of de vergunninghouders vaker dan eenmaal per jaar rapporteren. De raad van bestuur geeft in dat geval aan over welke onderwerpen, bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid, moet worden gerapporteerd.
E
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
F
De artikelen 4 tot en met 9 vervallen.
G
Artikel 10 wordt vernummerd tot artikel 28.
H
Na artikel 3 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
1. De vergunninghouder maakt voor wervings- en reclamedoeleinden in ieder geval geen gebruik van individuele beroepssporters of een team bestaande uit beroepssporters. Hij maakt tevens geen gebruik van andere rolmodellen, voor zover die rolmodellen:
a. jonger dan 25 jaar zijn; of
b. substantieel bereik hebben onder minderjarigen of jongvolwassenen.
2. Ter beoordeling van het substantieel bereik als bedoeld in het eerste lid, onder a, onderzoekt de vergunninghouder voorafgaand aan de samenwerking met een rolmodel onder welke leeftijdsgroepen dat rolmodel bereik heeft en hoe groot dat bereik is, en hij legt de uitkomsten van dat onderzoek en de gegevens waarop die uitkomsten zijn gebaseerd schriftelijk vast. Hij betrekt bij het onderzoek in ieder geval gegevens over:
a. de leeftijd van het publiek dat het rolmodel aantrekt; en
b. de doelgroepen van de producten of diensten waarvoor het rolmodel eerder heeft gewerkt of reclame voor heeft gemaakt.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op de sponsoring van individuele beroepssporters en teams bestaande uit beroepssporters.
1. De houder van een vergunning tot het organiseren van een speelcasino, tot het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een speelautomatenhal of tot het organiseren van kansspelen op afstand draagt er zorg voor dat de informatie en voorzieningen, bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, van het besluit, geen reclame bevatten.
2. De houder van een vergunning tot het organiseren van kansspelen op afstand draagt er tevens zorg voor dat:
a. de informatie die de speler ontvangt over de grenzen van zijn speelgedrag als bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand geen reclame bevat;
b. de ruimte van de spelersinterface waar de speler de grenzen van zijn speelgedrag kan aangeven of wijzigen geen reclame bevat.
1. De houder van een vergunning tot het organiseren van een speelcasino, tot het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een speelautomatenhal of tot het organiseren van kansspelen op afstand biedt de speler geen bonus aan vanaf het moment dat:
a. hij jegens die speler een interventiemaatregel heeft getroffen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder a of b, of tweede lid, onder a, tot 30 dagen zijn verstreken na dat moment;
b. hij jegens die speler een interventiemaatregel heeft getroffen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder c, of tweede lid, onder b, tot 60 dagen zijn verstreken na dat moment;
c. hij jegens die speler een interventiemaatregel heeft getroffen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder d, of tweede lid, onder c, tot 60 dagen zijn verstreken na de afloop van de daaruit voortvloeiende toegangsbeperking;
d. hij jegens die speler een interventiemaatregel heeft getroffen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder e, tot 90 dagen zijn verstreken na dat moment;
e. hij jegens die speler een interventiemaatregel heeft getroffen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder f, tot 90 dagen zijn verstreken na de afloop van de daaruit voortvloeiende uitsluiting;
f. hij die speler tot tijdelijke uitsluiting heeft geadviseerd als bedoeld in artikel 27ja, derde lid, 30v, derde lid, of 31m, derde lid, van de wet, tot twaalf maanden zijn verstreken na dat moment;
g. hij ten aanzien van die speler een kennisgeving heeft gedaan als bedoeld in artikel 27ja, vierde lid, 30v, vierde lid, of 31m, vierde lid, van de wet:
1°. tot twaalf maanden zijn verstreken na de inschrijving van die speler in het register; of
2°. tot het moment dat de raad van bestuur hem informeert dat die speler niet in het register wordt ingeschreven.
2. Indien de vergunninghouder jegens de speler een andere interventiemaatregel treft dan bedoeld in het eerste lid, biedt hij die speler geen bonus aan binnen een periode:
a. die aansluit bij de aard en zwaarte van die interventiemaatregel; en
b. die overeenkomt met een periode als bedoeld in een van de onderdelen van het eerste lid.
I
Paragraaf 3 wordt vervangen door een hoofdstuk, luidende:
Vergunninghouders dragen er zorg voor dat personen als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van het besluit te allen tijde beschikken over kennis en inzicht met betrekking tot de binnen zijn onderneming beschikbare maatregelen en voorzieningen ter voorkoming van kansspelverslaving en de uitvoering daarvan.
1. De houder van een vergunning tot het organiseren van een speelcasino, tot het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een speelautomatenhal, of tot het organiseren van kansspelen op afstand draagt er zorg voor dat personen als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van het besluit met goed gevolg een basiscursus verslavingspreventie voltooien, voordat zij werkzaamheden verrichten ter exploitatie van de vergunning.
2. De inhoud van de basiscursus is afgestemd op de functie van de persoon binnen de onderneming van de vergunninghouder en diens rol en verantwoordelijkheden in relatie tot het verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder. De cursus bestaat in ieder geval uit de volgende onderdelen:
a. de elementen van de door de vergunninghouder georganiseerde kansspelen die deze kansspelen verslavingsgevoelig maken of kunnen maken;
b. de signalen van risicovol of problematisch speelgedrag en hetgeen waaraan deze signalen kunnen worden herkend;
c. de interventies die de vergunninghouder kan aanbieden passend bij signalen van risicovol of problematisch speelgedrag;
d. de maatregelen die kunnen worden geboden door verslavingszorg of met zelfhulp.
3. De vergunninghouder draagt er zorg voor dat de personen, bedoeld in het eerste lid, telkens voor het einde van een termijn van drie jaar na deelname aan de vorige basiscursus met goed gevolg deelnemen aan een herhalingscursus.
1. De houder van een vergunning tot het organiseren van een speelcasino, tot het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een speelautomatenhal, of tot het organiseren van kansspelen op afstand draagt er zorg voor dat personen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het besluit tevens met goed gevolg een aanvullende cursus verslavingspreventie voltooien.
2. De inhoud van de aanvullende cursus is te allen tijde afgestemd op de functie van de persoon binnen de onderneming van de vergunninghouder en diens rol en verantwoordelijkheden in relatie tot het verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder. De cursus bestaat in ieder geval uit de volgende onderdelen:
a. inleiding in communicatie en gespreksvaardigheden;
b. basisvaardigheden gespreksvoering;
c. oefenen van communicatie en gespreksvaardigheden met gebruikmaking van de communicatiemiddelen die bij het organiseren van het kansspel worden gebruikt;
d. oefenen van motiverende gesprekstechnieken gericht op het matigen van speelgedrag en in het bijzonder het speelgedrag van jongvolwassenen;
e. verdieping van kennis over signalen van risicovol of problematisch speelgedrag en hetgeen waaraan deze signalen kunnen worden herkend;
f. kennis over welke interventiemaatregelen in welke gevallen gepast zijn bij welke signalen van risicovol of problematisch speelgedrag;
g. oefenen van het aanbieden van een gepaste interventiemaatregel;
h. verdieping van kennis over preventieve maatregelen die kunnen worden geboden door verslavingszorg, anonieme hulp of met zelfhulp;
i. kennis over wanneer het gepast is om een speler door te geleiden naar verslavingszorg, anonieme hulp of middelen van zelfhulp.
3. De vergunninghouder draagt er zorg voor dat de personen, bedoeld in het eerste lid, telkens voor het einde van een termijn van drie jaar na deelname aan de vorige aanvullende cursus met goed gevolg deelnemen aan een herhalingscursus. Daarbij wordt, voor zover van toepassing, in het bijzonder aandacht besteed aan:
a. de aanpassingen van het verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder;
b. de meest recente gevallen waarbij het verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder is toegepast.
1. De basiscursus en de aanvullende cursus worden ontwikkeld en gegeven door een organisatie die beschikt over actuele expertise op het gebied van het voorkomen en het behandelen van kansspelverslaving.
2. In afwijking van het eerste lid kunnen de basiscursus en de aanvullende cursus worden ontwikkeld en gegeven door een organisatie die geen actuele expertise beschikt op het gebied van de behandeling van kansspelverslaving, indien zij een daartoe strekkende samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten met een organisatie die voldoet aan de vereisten van het eerste lid. In die overeenkomst worden in ieder geval afspraken vastgelegd met betrekking tot de wijze waarop beide organisaties borgen en bevorderen dat actuele inzichten op het gebied van verslavingspreventie en de behandeling van kansspelverslaving zijn verwerkt in de aan te bieden cursussen.
3. De aanvullende cursus wordt gegeven door een trainer die aantoonbaar gespecialiseerd is in verslavingspreventie.
4. De aanvullende cursus wordt door de trainer in persoon, niet via elektronische weg en in de vorm van een groepstraining gegeven met persoonlijke interactie tussen de trainer en de deelnemers.
1. Voor de basiscursus en de aanvullende cursus geldt als bewijsstuk, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van het besluit, een certificaat of ander bewijs dat de deelnemer is geslaagd voor de betreffende cursus en dat is afgegeven door de organisatie die de cursus heeft gegeven.
2. Ten aanzien van leidinggevenden en personen op sleutelposities binnen de onderneming van een houder van een vergunning op grond van de artikelen 3, 8, 14a, 15, 23 en 27a van de wet, geldt als bewijsstuk een rapportage van de vergunninghouder over de wijze waarop de kennisvereisten, bedoeld in artikel 6, derde lid, van het besluit, zijn geborgd in zijn organisatie. Dit lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van het besluit.
3. De vergunninghouder stelt de rapportage, bedoeld in het tweede lid, op en zendt deze jaarlijks aan de raad van bestuur overeenkomstig door de raad te stellen regels. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de vorm waarin en de wijze waarop wordt gerapporteerd.
Het verslavingspreventiebeleid van de houder van een vergunning tot het organiseren van een speelcasino, tot het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een speelautomatenhal, of tot het organiseren van kansspelen op afstand, bevat in ieder geval een beschrijving van de wijze waarop de implementatie van verslavingspreventieve maatregelen en voorzieningen in zijn organisatie alsmede de passende en effectieve toepassing van deze maatregelen en voorzieningen is gewaarborgd. Bij deze beschrijving wordt in ieder geval bijzondere aandacht geschonken aan:
a. de samenwerking met deskundigen en ervaringsdeskundigen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het besluit;
b. de risicoanalyse, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het besluit, en in ieder geval:
1°. welke wetenschappelijk onderbouwde methoden hiervoor worden gehanteerd;
2°. op welke wijze de resultaten van de risicoanalyse worden verwerkt in het verslavingspreventiebeleid;
c. de basiscursus en de aanvullende cursus;
d. de verstrekking van de informatie, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het besluit;
e. de samenstelling van de informatie, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het besluit, overeenkomstig artikel 16 van deze regeling;
f. de analyse, bedoeld in de artikelen 27ja, 30v en 31m van de wet, en in ieder geval:
1°. op welke wijze de analyse wordt verricht;
2°. welke methodes en instrumenten hiervoor worden gehanteerd;
3°. op welke wijze wordt gecontroleerd dat de resultaten van de analyse zijn afgestemd op het vertoonde speelgedrag;
4°. op welke wijze is voorzien in de doorontwikkeling van de analyse;
g. de interventiemaatregelen, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van het besluit;
h. de toepassing van verslavingspreventieve maatregelen en voorzieningen ten aanzien van jongvolwassenen;
i. de wijze waarop de vergunninghouder voorkomt dat wervings- en reclameactiviteiten gericht zijn op maatschappelijk kwetsbare groepen van personen als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het besluit en jongvolwassenen;
j. de onderbouwing van de periode waarbinnen de speler geen bonus wordt aangeboden ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van deze regeling.
1. De houder van een vergunning tot het organiseren van een speelcasino, tot het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een speelautomatenhal, of tot het organiseren van kansspelen op afstand, ontwikkelt, implementeert en onderhoudt een kwaliteitsmanagementsysteem dat gericht is op het toetsen, borgen en verbeteren van de kwaliteit en de uitvoering van zijn verslavingspreventiebeleid.
2. Het kwaliteitsmanagementsysteem, bedoeld in het eerste lid, voorziet er in ieder geval in dat de door de vergunninghouder getroffen interventiemaatregelen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van het besluit en de door hem aangereikte voorzieningen als bedoeld in artikel 18, tweede lid, onder b, van het besluit:
a. ten minste jaarlijks op basis van een statistisch onderbouwde analyse worden beoordeeld op effectiviteit ter zake het tegengaan van onmatige deelname of risico’s op kansspelverslaving;
b. worden geactualiseerd zodra de beoordeling, bedoeld onder a, of wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van verslavingspreventie daartoe aanleiding geven.
1. De rapportage, bedoeld in artikel 7, vierde lid, van het besluit, bevat in ieder geval informatie over:
a. de effectiviteit en de doelmatigheid van:
1°. de informatie met betrekking tot het verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder;
2°. de analyses van gegevens die zijn uitgevoerd met betrekking tot het speelgedrag van spelers als bedoeld in artikel 27ja, 30v of 31m van de wet; en
3°. de interventiemaatregelen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van het besluit.
b. de bevindingen van deskundigen en ervaringsdeskundigen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het besluit met betrekking tot het verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder en de wijzigingen die naar aanleiding van die bevindingen zijn doorgevoerd in het verslavingspreventiebeleid;
c. de uitkomsten van de risico-analyse, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het besluit, en de maatregelen en voorzieningen die naar aanleiding van die risico-analyse zijn getroffen;
d. de beoordeling, bedoeld in artikel 13, tweede lid, onder a, en de wijzigingen die naar aanleiding van die beoordeling zijn doorgevoerd in het verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder;
e. andere wijzigingen die zijn doorgevoerd in het verslavingspreventiebeleid.
2. De vergunninghouder stelt de rapportage op en zendt deze binnen een jaar na de ingangsdatum van de vergunning en vervolgens ieder jaar aan de raad van bestuur overeenkomstig door de raad van bestuur te stellen regels. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de vorm en de wijze waarop wordt gerapporteerd.
3. De raad van bestuur kan in afwijking van het tweede lid bepalen dat een vergunninghouder, een aantal vergunninghouders of alle vergunninghouders vaker dan eenmaal per jaar rapporteren. Daarbij geeft hij in ieder geval aan over welke onderwerpen moet worden gerapporteerd.
De houder van een vergunning tot het organiseren van kansspelen op afstand bericht de speler in ieder geval op duidelijke wijze middels de spelersinterface over de grenzen van zijn speelgedrag als bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand op het moment waarop de speler zich aanmeldt, zich afmeldt of van spel wisselt.
1. De houder van een vergunning tot het organiseren van een speelcasino, tot het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een speelautomatenhal, of tot het organiseren van kansspelen op afstand, stelt de informatie, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het besluit, met uitzondering van het door hem gevoerde beleid met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de privacy van spelers, op in samenwerking met in ieder geval een organisatie die beschikt over expertise op het gebied van het voorkomen en het behandelen van kansspelverslaving.
2. De houder van een vergunning tot het organiseren van een speelcasino, tot het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een speelautomatenhal, of tot het organiseren van kansspelen op afstand, stelt de informatie, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het besluit, in ieder geval op passende, begrijpelijke en duidelijke wijze beschikbaar in het Nederlands. Afhankelijk van de mate waarin anderstaligen deelnemen aan de door hem georganiseerde kansspelen stelt de vergunninghouder die informatie tevens beschikbaar in een andere voor hen begrijpelijke taal.
Als interne of externe signalen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van het besluit, worden in ieder geval beschouwd:
a. hoge of toenemende speelfrequentie;
b. lange of toenemende speelduur;
c. sociaal ongepaste behandeling van of uitingen richting personen;
d. inzetten of inzetgedrag die een afwijkend patroon laten zien ten aanzien van reeds door de speler gedane inzetten of reeds door de speler vertoonde inzetgedrag;
e. uitingen van frustratie of ongemak;
f. afwijkingen in het patroon van speeltijdstippen.
1. Voor de toepassing van artikel 18, eerste lid, van het besluit draagt de houder van een vergunning tot het organiseren van een speelcasino, tot het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een speelautomatenhal of tot het organiseren van kansspelen op afstand, er zorg voor dat hij in staat is in ieder geval de volgende interventiemaatregelen toe te passen:
a. de speler middels een gesprek inzicht geven in diens speelgedrag en hem daarbij in het bijzonder wijzen op gesignaleerd onmatig of risicovol speelgedrag;
b. de speler adviseren om gebruik te maken van een voorziening waarmee hij op een voor hem eenvoudige wijze zelf inzicht in diens speelgedrag kan verkrijgen;
c. de speler adviseren om gebruik te maken van de mogelijkheid om diens toegang tot de door de vergunninghouder georganiseerde kansspelen te beperken overeenkomstig een door die speler te bepalen maximum tijdsduur per bezoek of aanmelding, of gedurende door die speler te bepalen tijdsblokken;
d. de speler zonder diens toestemming diens toegang tot de door de vergunninghouder georganiseerde kansspelen te beperken tot een maximum tijdsduur per aanmelding of gedurende bepaalde tijdsblokken;
e. de speler adviseren om gebruik te maken van de mogelijkheid om zich voor bepaalde of onbepaalde duur uit te sluiten van deelname aan de door de vergunninghouder georganiseerde kansspelen;
f. de speler zonder diens instemming voor bepaalde of onbepaalde duur uitsluiten van deelname aan de door de vergunninghouder georganiseerde kansspelen.
2. Onverminderd het eerste lid draagt de houder van een vergunning tot het organiseren van kansspelen op afstand er zorg voor dat hij in staat is in ieder geval de volgende interventiemaatregelen toe te passen:
a. de speler op voldoende effectieve wijze middels de spelersinterface berichten te verzenden om hem op diens speelgedrag te wijzen;
b. de speler adviseren om gebruik te maken van de mogelijkheid om zich voor bepaalde duur of gedurende bepaalde tijdstippen uit te sluiten van deelname aan één of meerdere door de vergunninghouder georganiseerde kansspelen of spelsoorten;
c. de speler zonder diens instemming voor bepaalde duur of gedurende bepaalde tijdstippen uitsluiten van deelname aan één of meerdere door de vergunninghouder georganiseerde kansspelen of spelsoorten.
1. Van een passende interventiemaatregel als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van het besluit is slechts sprake, indien die maatregel ten minste is afgestemd op:
a. de leeftijd van de speler;
b. het vertoonde speelgedrag;
c. de signalen die duiden op onmatige deelname of risico’s op kansspelverslaving;
d. de reactie van de speler op eerder getroffen interventiemaatregelen, voor zover hiervan sprake is.
2. De vergunninghouder betrekt bij de keuze voor de toepassing van een interventiemaatregel of de gelijktijdige dan wel opeenvolgende toepassing van meerdere interventiemaatregelen de noodzakelijkheid, doelmatigheid en de proportionaliteit daarvan.
3. De houder van een vergunning tot het organiseren van kansspelen op afstand treft de interventiemaatregel, bedoeld in artikel 18, tweede lid, onder a, in ieder geval op het moment waarop de speler een grens als bedoeld in artikel 4.14, tweede lid, onder a of b, van het Besluit kansspelen op afstand bereikt of overschrijdt.
4. De vergunninghouder geeft de speler bij de toepassing van iedere interventiemaatregel op duidelijke en begrijpelijke wijze toelichting over de aanleiding daartoe.
De houder van een vergunning tot het organiseren van een speelcasino, tot het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een speelautomatenhal of de houder van een vergunning het organiseren van kansspelen op afstand, registreert bij ieder persoonlijk onderhoud als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van het besluit in ieder geval:
a. de identiteit van de speler met wie het persoonlijk onderhoud wordt gevoerd;
b. de datum en het tijdstip van het persoonlijk onderhoud;
c. de aanleiding voor het persoonlijk onderhoud;
d. de gegevens met betrekking tot de uitvoering van artikel 18, tweede lid, van het besluit;
e. de reactie van de speler op het persoonlijk onderhoud;
f. de conclusies die hij verbindt aan de uitkomsten van het onderzoek, bedoeld in artikel 18, tweede lid, onder c, van het besluit;
g. de interventiemaatregelen die voorafgaand aan het persoonlijk onderhoud zijn getroffen, voor zover hiervan sprake is;
h. de maatregelen om vervolg te geven aan het persoonlijk onderhoud.
De houder van een vergunning tot het organiseren van een speelcasino, tot het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een speelautomatenhal of tot het organiseren van kansspelen op afstand, registreert bij iedere toepassing van een interventiemaatregel anders dan een persoonlijk onderhoud in ieder geval:
a. de identiteit van de speler ten aanzien van wie de interventiemaatregel wordt toegepast;
b. de datum en tijdstip van de interventiemaatregel;
c. de aard van de interventiemaatregel;
d. de aanleiding voor de interventiemaatregel;
e. de reactie van de speler op de interventiemaatregel.
De vergunninghouder registreert de gegevens, bedoeld in artikel 13 en 14 van het besluit, en in deze paragraaf, op het moment waarop deze gegevens worden gegenereerd of, indien dit niet mogelijk is, onverwijld na dat moment.
De houder van een vergunning tot het organiseren van een speelcasino, tot het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een speelautomatenhal of tot het organiseren van kansspelen op afstand, bewaart de gegevens van iedere speler ter uitvoering van de artikelen 27ja, eerste lid, 30v, eerste lid, respectievelijk 31m, eerste lid, van de wet, 13 en 14 van het besluit en van deze paragraaf, en vernietigt deze na afloop van drie jaar, gerekend vanaf het moment van het laatste bezoek van de speler aan het speelcasino of de speelautomatenhal dan wel vanaf het moment van de beëindiging van de inschrijving van de speler, voor zover artikel 4.13 van de Regeling kansspelen op afstand niet van toepassing is op deze gegevens en voor zover uit een ander wettelijk voorschrift niet anders voortvloeit.
De houder van een vergunning tot het organiseren van een speelcasino, tot het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een speelautomatenhal of tot het organiseren van kansspelen op afstand gebruikt voor de communicatie met het register elektronische middelen die naar het oordeel van de raad van bestuur voldoende veilig en betrouwbaar zijn.
1. De raad van bestuur betrekt in het onderzoek, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van het besluit, in ieder geval:
a. de toereikendheid van de maatregelen, bedoeld in artikel 24, van het besluit;
b. de conformiteit aan eisen die voortvloeien uit de Algemene verordening gegevensbescherming; en
c. de weerbaarheid van het register tegen ongeautoriseerde toegang.
2. De raad van bestuur laat het onderzoek, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van het besluit, verrichten door deskundigen die niet betrokken zijn of zijn geweest bij de voorbereiding, de vaststelling en de uitvoering van de maatregelen, bedoeld in artikel 24 van het besluit.
3. De raad van bestuur verricht het onderzoek, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van het besluit, jaarlijks.
1. Het informatiebeveiligingssysteem van de houder van een vergunning tot het organiseren van een speelcasino of tot het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een speelautomatenhal, bedoeld in artikel 20, vijfde lid, van het besluit, voldoet ten minste aan de vereisten genoemd in bijlage A bij deze regeling.
2. De raad van bestuur draagt zorg voor het ontwikkelen, het toepassen en het onderhouden van een informatiebeveiligingssysteem ter zake de verwerking van persoonsgegevens dat voldoet aan het normenkader Baseline Informatiebeveiliging Overheid.
J
Het opschrift ‘Paragraaf 4. Slotbepalingen’ wordt vervangen door ‘Hoofdstuk 4. Slotbepalingen’.
K
Voor artikel 28 (nieuw) wordt een artikel ingevoegd, luidende:
L
Bijlage A wordt toegevoegd aan de regeling.
A
Na artikel 4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
1. Het deel van de bestemmingsheffing dat de raad van bestuur oplegt aan de houder van een op grond van artikel 27h, eerste lid, 30h, eerste lid, of 30z, eerste lid, van de wet verleende vergunning als bijdrage ter bestrijding van de kosten, bedoeld in artikel 33e, eerste lid, onder b, van de wet, bedraagt:
a. voor tafelspelen in een speelcasino: het deeltarief van € 1.961 per speeltafel en € 96 per aangekoppelde speelterminal geheven uit de in artikel 33f, tweede lid, onder a, van de wet genoemde totaaltarieven;
b. voor kansspelautomaten bestemd voor opstelling in een speelcasino: het deeltarief van € 96 per spelersplaats geheven uit het in artikel 33f, tweede lid, onder b, van de wet genoemde totaaltarief;
c. voor kansspelautomaten bestemd voor opstelling in een speelautomatenhal: het deeltarief van € 39 per spelersplaats geheven uit het in artikel 33f, tweede lid, onder c, van de wet genoemde totaaltarief;
d. voor kansspelautomaten bestemd voor opstelling in een hoogdrempelige inrichting: het deeltarief van € 39 per spelersplaats geheven uit het in artikel 33f, tweede lid, onder d, van de wet genoemde totaaltarief.
2. Het deel van de bestemmingsheffing dat de raad van bestuur oplegt aan de houder van een op grond van artikel 31a, eerste lid, van de wet verleende vergunning als bijdrage ter bestrijding van de kosten, bedoeld in artikel 33e, eerste lid, onder b, van de wet, bedraagt het deelpercentage van 0,25% van de grondslag, bedoeld in artikel 33e, tweede lid, onder c, van de wet.
B
Artikel 8 komt te luiden:
1. De raad van bestuur kan voor de periode van maximaal twee jaar tot na inwerkingtreding van de Wet van 20 februari 2019 tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (Stb. 2019, 127) ontheffing verlenen van het vereiste, bedoeld in artikel 31h, tweede lid, onder b, van de wet, mits het spelsysteem van de vergunninghouder naar het oordeel van de raad wordt gekeurd door een of meer ter zake kundige keuringsinstellingen.
2. De keuringsinstellingen, bedoeld in het eerste lid, voldoen in ieder geval aan de volgende vereisten:
a. de keuringsinstelling is overeenkomstig artikel 3.29, eerste lid, geaccrediteerd tegen een of meerdere in dat artikel bedoelde accreditatienormen voor het verrichten van keuringen ten aanzien van de organisatie van kansspelen op afstand in ten minste twee lidstaten;
b. de accreditaties, bedoeld in onderdeel a, zijn afgegeven door een accreditatie-instantie die volwaardig lid is van de International Laboratory Accreditation Cooperation of het International Accreditation Forum;
c. de keuringsresultaten en keuringsrapporten van de keuringsinstelling worden geaccepteerd door de ter zake van kansspelen bevoegde autoriteiten in de lidstaten, bedoeld in onderdeel a; en
d. de keuringsinstellingen hebben ten minste drie jaar ervaring met het onder accreditatie verrichten van keuringen in de lidstaten, bedoeld in onderdeel a.
3. Het bepaalde bij en krachtens hoofdstuk 4, afdeling 7, van het besluit met uitzondering van de artikelen 4.44 en 4.45, is van overeenkomstige toepassing op keuringsinstellingen als bedoeld in eerste lid.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Onverminderd artikel 3.4, tweede lid, aanhef en onder d, van het besluit neemt de raad van bestuur bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de vergunninghouder, van de personen die diens beleid bepalen of mede bepalen, van diens uiteindelijke belanghebbenden en van diens middellijke en onmiddellijke vermogensverschaffers, in aanmerking of betrokkene in Nederland of in het buitenland ter zake van de in onderdeel 1.2 bedoelde strafbare feiten:
a. bij vonnis onherroepelijk of niet-onherroepelijk is veroordeeld;
b. bij strafbeschikking als bedoeld in artikel 257a van het Wetboek van Strafvordering een straf of maatregel is opgelegd of een aanwijzing is gegeven;
c. een voorstel als bedoeld in artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht ter voorkoming van strafvervolging is aangeboden;
d. op grond van artikel 167, tweede lid, of 242, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet of niet verder wordt vervolgd, of voorwaardelijk niet of niet verder wordt vervolgd;
e. blijkens door tot de berechting, vervolging of opsporing van strafbare feiten bevoegde personen opgemaakte gerechtelijke of strafvorderlijke documenten, processen-verbaal, rapporten of daarmee vergelijkbare documenten is aangemerkt als verdachte.
Poging tot, voorbereiding van, doen plegen van, uitlokking van, mislukte uitlokking van, medeplegen van, medeplichtigheid aan of plegen van:
a. misdrijven tegen de veiligheid van de staat (Tweede Boek, Titel I van het Wetboek van Strafrecht);
b. misdrijven tegen de openbare orde (Tweede Boek, Titel V van het Wetboek van Strafrecht);
c. misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen en goederen in gevaar wordt gebracht (Tweede Boek, Titel VII van het Wetboek van Strafrecht);
d. misdrijven tegen het openbaar gezag (Tweede Boek, Titel VIII van het Wetboek van Strafrecht);
e. meineed (Tweede Boek, Titel IX van het Wetboek van Strafrecht);
f. valsheid in muntspeciën en munt- en bankbiljetten (Tweede Boek, Titel X van het Wetboek van Strafrecht);
g. valsheid in zegels en merken (Tweede Boek, Titel XI van het Wetboek van Strafrecht);
h. valsheid met geschriften, gegevens en biometrische kenmerken (Tweede Boek, Titel XII van het Wetboek van Strafrecht);
i. misdrijven tegen de zeden (Tweede Boek, Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht);
j. schending van geheimen (Tweede Boek, Titel XVII van het Wetboek van Strafrecht);
k. misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid (Tweede Boek, Titel XVIII van het Wetboek van Strafrecht);
l. misdrijven tegen het leven gericht (Tweede Boek, Titel XIX van het Wetboek van Strafrecht);
m. mishandeling (Tweede Boek, Titel XX van het Wetboek van Strafrecht);
n. veroorzaken van de dood of van lichamelijk letsel door schuld (Tweede Boek, Titel XXI van het Wetboek van Strafrecht);
o. diefstal (Tweede Boek, Titel XXII van het Wetboek van Strafrecht);
p. afpersing en afdreiging (Tweede Boek, Titel XXIII van het Wetboek van Strafrecht);
q. verduistering (Tweede Boek, Titel XXIV van het Wetboek van Strafrecht);
r. bedrog (Tweede Boek, Titel XXV van het Wetboek van Strafrecht);
s. benadeling van schuldeisers of rechthebbenden (Tweede Boek, Titel XXVI van het Wetboek van Strafrecht);
t. vernieling of beschadiging (Tweede Boek, Titel XXVII van het Wetboek van Strafrecht);
u. ambtsmisdrijven (Tweede Boek, Titel XVIII van het Wetboek van Strafrecht);
v. begunstiging (Tweede Boek, Titel XXX van het Wetboek van Strafrecht);
w. witwassen (Tweede Boek, Titel XXXA van het Wetboek van Strafrecht);
x. financieren van terrorisme (Tweede Boek, Titel XXXI van het Wetboek van Strafrecht);
y. onbevoegd indruk wekken van officiële steun (Derde Boek, artikel 435b van het Wetboek van Strafrecht);
z. de bij de volgende wetten strafbaar gestelde of beboetbare feiten en gedragingen:
1°. de Opiumwet;
2°. de Wet Economische Delicten;
3°. de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme;
4°. de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
5°. de Algemene Douanewet;
6°. de Wet wapens en munitie.
Onder veroordelingen als bedoeld in onderdeel 1.1, onder a, worden tevens verstaan veroordelingen in het buitenland ter zake van strafbare feiten die met de in onderdeel 1.2 bedoelde strafbare feiten vergelijkbaar zijn.
Onder strafbeschikkingen als bedoeld in onderdeel 1.1, onder b, worden tevens verstaan daarmee vergelijkbare buitengerechtelijke afdoeningen door een daartoe bevoegde autoriteit in het buitenland ter zake van de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten.
Onder transacties als bedoeld in onderdeel 1.1, onder c, worden tevens verstaan daarmee vergelijkbare overeenkomsten met de daartoe bevoegde autoriteit in het buitenland met betrekking tot niet-vervolging ter zake van de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten.
Onder geen vervolging of geen verdere vervolging al dan niet onder voorwaarden, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging als bedoeld in onderdeel 1.1, onder d, worden tevens verstaan daarmee vergelijkbare uitspraken en maatregelen door een daartoe bevoegde autoriteit in het buitenland ter zake van de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten.
Onder gerechtelijke of strafvorderlijke documenten, processen-verbaal of rapporten als bedoeld in onderdeel 1.1, onder e, worden tevens verstaan daarmee vergelijkbare documenten met gelijke bewijskracht, opgemaakt door tot de berechting, vervolging of opsporing van strafbare feiten bevoegde personen in het buitenland ter zake van de hiervoor bedoelde vergelijkbare strafbare feiten.
Een voorafgaande identificatie en analyse als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand kan achterwege blijven met betrekking tot de volgende wedstrijden en competities:
Sport |
Wedstrijden en competities |
---|---|
Draf- en rensport |
Wedstrijden en competities in en buiten Nederland die worden georganiseerd onder auspiciën van: a. de Stichting Nederlandse Draf- en Rensport (SNDR); b. de Union Européenne du Trot (UET); c. de World Trotting Association (WTA); d. de International Federation of Horseracing Authorities (IFHA); e. de European and Mediterranean Horseracing Federation; of f. andere overkoepelende internationale bonden. |
Tennis |
a. ATP toernooien; b. WTA toernooien; c. Grand slam toernooien; d. Fed Cup; e. Davis Cup. |
Voetbal |
a. Eredivisie mannen (Nederland); b. Eredivisie vrouwen met uitzondering van wedstrijden waaraan een amateurteam deelneemt (Nederland); c. Eerste Divisie mannen met uitzondering van wedstrijden waaraan een amateurteam deelneemt (Nederland); d. play-offs promotie/degradatie Eredivisie (Nederland); e. play-offs promotie/degradatie Eerste Divisie (Nederland); f. TOTO KNVB Beker met uitzondering van wedstrijden waaraan een amateurteam deelneemt; g. Johan Cruijff Schaal (Nederland); h. UEFA Champions League, hoofdtoernooi; i. UEFA Europa League, hoofdtoernooi; j. UEFA Super Cup; k. eindronde Europees kampioenschap voor landen mannen en vrouwen (UEFA); l. EK-kwalificatiewedstrijden mannen en vrouwen inclusief play-offs (UEFA); m. eindronde Wereldkampioenschap voor landen mannen en vrouwen (FIFA); n. WK-kwalificatiewedstrijden mannen en vrouwen in Europa (UEFA/FIFA); o. vriendschappelijke wedstrijden Nederlands elftal mannen en vrouwen. |
Onderdeel 2.2
De vergunninghouder organiseert in ieder geval geen weddenschappen op de volgende wedstrijden en competities:
Sport |
Wedstrijden en competities |
---|---|
Draf- en rensport |
duo sulky koersen. |
Voetbal |
a. vriendschappelijke wedstrijden die niet zijn georganiseerd onder auspiciën van de FIFA of één van haar confederaties of van een nationale bond; b. wedstrijden van de derde divisie en lagere divisies (Nederland); c. wedstrijden voor deelnemers onder de 21 jaar en alle andere wedstrijden in iedere lagere leeftijdscategorie. |
De vergunninghouder organiseert in ieder geval geen weddenschappen op de volgende gebeurtenissen:
Sport |
Gebeurtenissen |
---|---|
Handbal |
a. tijdelijke uitsluiting van een speler; b. uitsluiting van een speler voor de rest van de wedstrijd. |
Tennis |
a. dubbele fout; b. aantal dubbele fouten; c. straf van een scheidsrechter; d. inroepen van een recht op challenge; e. aantal malen dat een recht op challenge wordt ingeroepen; f. winst of verlies van een specifieke game; g. winst of verlies van een specifieke set. |
Voetbal |
a. gele of rode kaarten voor spelers die deelnemen aan de wedstrijd, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft, per speler en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; b. gele of rode kaarten voor coaches, assistent-coaches en andere personen die niet rechtstreeks deelnemen aan de wedstrijd, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft, per persoon en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; c. welke speler een vrije trap of een strafschop neemt na een gele of rode kaart, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft, per speler en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; d. veroorzaken van inworpen door spelers, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft, per speler en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; e. fluiten door scheidsrechters voor inworpen, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft, per speler en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; f. welke speler een inworp gooit, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft, per speler en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; g. veroorzaken van overtredingen door spelers, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft, per speler en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; h. fluiten door scheidsrechters voor overtredingen, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft, per speler en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; i. veroorzaken van strafschoppen door spelers, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft, per speler en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; j. nemen van strafschoppen, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft, per speler en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; k. veroorzaken van buitenspel door spelers, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft, per speler en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; l. fluiten door scheidsrechters voor buitenspel, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft, per speler en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; m. veroorzaken van hoekschoppen door spelers, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft, per speler en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; n. fluiten door scheidsrechters voor hoekschoppen, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft, per speler en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; o. welke speler neemt een hoekschop, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft, per speler en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; p. blessurebehandelingen van spelers, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft, per speler en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; q. blessurebehandelingen of uitvallen van scheidsrechters of assistent-scheidsrechters, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd en per helft, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; r. inbrengen van wisselspelers, waaronder in ieder geval het aantal per wedstrijd, per helft en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; s. toevoegen van extra tijd door de vierde official per wedstrijd en per helft; t. aan de Video Assistance Referee (VAR) gerelateerde momenten, waaronder in ieder geval het aantal bevragingen, aansluitend ingrijpen of niet-ingrijpen door de scheidsrechters, aansluitende correcties of handhavingen van beslissingen van scheidsrechters, en het aantal momenten per wedstrijd, per helft en per team, alsmede de daaraan gerelateerde tijdstippen; u. bijzondere gedragingen van spelers die niet van invloed zijn op een normaal verloop van de wedstrijd, waaronder uitingen van vreugde of teleurstelling. |
Onderdeel 3.1 |
||
Beheersaspect |
Beheersdoel |
Beheer |
Kwaliteitsbeheer (algemeen) |
De vergunninghouder beheert de kwaliteit van zijn producten, diensten en interne procedures teneinde aan behoeften van klanten en interne behoeften te voldoen en wetten en regelingen na te leven. |
De vergunninghouder heeft een kwaliteitsbeheersysteem opgezet dat voorziet in continue verbetering van producten en diensten. |
De vergunninghouder heeft de kenmerken van zijn producten en diensten gespecificeerd en gedocumenteerd. |
||
De vergunninghouder heeft zijn procedures en de verwachte resultaten gespecificeerd en gedocumenteerd voor alle processen die op enigerlei wijze gevolgen hebben voor de speler. |
||
De vergunninghouder draagt er zorg voor dat er voldoende middelen beschikbaar zijn om processen uit te voeren die op enigerlei wijze gevolgen hebben voor de speler. |
||
De vergunninghouder heeft procedures ingericht voor interne controle en beheerstoezicht die onder meer voorzien in terugkoppeling teneinde processen, producten en diensten te verbeteren en wet- en regelgeving na te leven. |
||
De vergunninghouder draagt zorg voor continue beoordeling en verbetering van het kwaliteitsbeheersysteem. |
||
Onderdeel 3.2 |
||
Beheersaspect |
Beheersdoel |
Beheer |
Informatiebeveiliging |
De vergunninghouder beheert informatiebeveiligingsprocedures teneinde activa te beschermen, waaronder begrepen gegevens over spelers, spelen en transacties. |
De vergunninghouder heeft een beheercyclus voor informatiebeveiliging opgezet die voorziet in continue verbetering van de informatiebeveiliging. |
Het beheer van informatiebeveiliging is gebaseerd op identificatie en beperking van risico's. De vergunninghouder heeft als uitgangspunt voor zijn maatregelen een risicobeoordeling uitgevoerd. |
||
Procedures en beleid ten aanzien van informatiebeveiliging worden gedocumenteerd en onderhouden. |
||
De vergunninghouder heeft ten minste de volgende documentatie beschikbaar: – beleid ten aanzien van informatiebeveiliging; – reikwijdte van het informatiebeveiligingsbeheer; – risicobeoordeling; – verantwoordelijkheden met betrekking tot informatiebeveiliging; – beschrijving van beveiligingsmaatregelen; – beschrijving van uitvoering en resultaten van de beheercyclus. |
||
De vergunninghouder verricht regelmatige controles op de informatiebeheercyclus en penetratietests van zijn systemen. |
||
De vergunninghouder heeft procedures voor het beheer van veiligheidsincidenten opgezet. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende de organisatie van de informatiebeveiliging, waaronder in ieder geval: – functies en verantwoordelijkheden; – scheiding van functies; – mobiele apparaten en telewerken. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende personele middelen en veiligheid, waaronder in ieder geval: – screening; – arbeidsvoorwaarden; – managementverantwoordelijkheden; – bewustzijn van en onderwijs en opleiding betreffende informatiebeveiliging; – disciplinaire procedures; – verantwoordelijkheden in verband met beëindiging of wijziging van dienstbetrekking. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende beheer van activa, waaronder in ieder geval: – verantwoordelijkheid voor activa; – classificatie van informatie; – het gebruik van gegevensdragers en andere media. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende toegangscontrole, waaronder in ieder geval: – vereisten van toegangscontrole; – beheer van gebruikerstoegang; – verantwoordelijkheden van gebruikers; – toegangscontrole voor systemen en applicaties. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende cryptografie, waaronder in ieder geval: – cryptografiebeleid; – sleutelbeheer. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende operationele beveiliging, waaronder in ieder geval: – operationele procedures en verantwoordelijkheden; – bescherming tegen malware; – reservekopieën of reservebestanden; – geautomatiseerde verslaglegging, registratie en bewaking; – beheer van bedrijfssoftware; – beheer van technische kwetsbaarheden; – configuraties voor de controle van informatiesystemen. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende communicatiebeveiliging, waaronder in ieder geval: – beheer van netwerkbeveiliging; – informatieoverdracht. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende de aanschaf, ontwikkeling en het onderhoud van systemen, waaronder in ieder geval: – beveiligingseisen voor informatiesystemen; – beveiliging bij ontwikkel- en ondersteuningsprocessen; – testgegevens. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende betrekkingen met leveranciers, waaronder in ieder geval: – informatiebeveiliging; – beheer van de dienstverlening van leveranciers. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende de informatiebeveiligingsaspecten van bedrijfscontinuïteitsmanagement, waaronder in ieder geval: – continuïteit van informatiebeveiliging; – terugvalopties ingeval van incidenten. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende naleving, waaronder in ieder geval: – naleving van wettelijke en contractuele vereisten; – toetsing van informatiebeveiliging. |
||
Onderdeel 3.3 |
||
Beheersaspect |
Beheersdoel |
Beheer |
IT-beheer en communicatienetwerken |
De vergunninghouder beheert interne IT-processen opdat hij voorspelbare en betrouwbare diensten kan bieden. |
De vergunninghouder hanteert een IT-beleid dat aansluit op de doelen van de organisatie en het informatiebeveiligingsbeleid. |
De vergunninghouder beschikt over gedocumenteerde procedures voor het beheer van incidenten en problemen. |
||
Incidenten worden geregistreerd, geclassificeerd, geanalyseerd en opgelost. Deze stappen worden gedocumenteerd. |
||
Problemen worden geregistreerd, geclassificeerd, geanalyseerd en opgelost. Deze stappen worden gedocumenteerd. Onder problemen worden in ieder geval incidenten verstaan die structureel van aard zijn of geen duidelijke oorzaak hebben. |
||
De vergunninghouder beschikt over gedocumenteerde procedures voor veranderings- en releasemanagement. |
||
Wijzigingen aan IT-systemen worden geregistreerd en gaan vergezeld van een beschrijving en toelichting. |
||
Wijzigingen worden pas door een bevoegde medewerker goedgekeurd nadat hun effect is beoordeeld en geregistreerd. |
||
De vergunninghouder heeft procedures gespecificeerd en gedocumenteerd waarin een beschrijving wordt gegeven van het onderhoud en de configuratie van systemen. |
||
De vergunninghouder heeft procedures gespecificeerd en gedocumenteerd voor het beheer van de beschikbaarheid en capaciteit van systemen en infrastructuren. |
||
De vergunninghouder heeft procedures gespecificeerd en gedocumenteerd voor het beheer van de IT-aspecten van het financiële management. |
||
De vergunninghouder heeft procedures gespecificeerd en gedocumenteerd voor het beheer van interne en externe serviceniveaus. |
Beheersaspect |
Beheersdoel |
Beheer |
---|---|---|
Informatiebeveiliging |
De vergunninghouder beheert informatiebeveiligingsprocedures teneinde activa te beschermen, waaronder begrepen gegevens over spelers, spelen en transacties. |
De vergunninghouder heeft een beheercyclus voor informatiebeveiliging opgezet die voorziet in continue verbetering van de informatiebeveiliging. |
Het beheer van informatiebeveiliging is gebaseerd op identificatie en beperking van risico's. De vergunninghouder heeft als uitgangspunt voor zijn maatregelen een risicobeoordeling uitgevoerd. |
||
Procedures en beleid ten aanzien van informatiebeveiliging worden gedocumenteerd en onderhouden. |
||
De vergunninghouder heeft ten minste de volgende documentatie beschikbaar: – beleid ten aanzien van informatiebeveiliging; – reikwijdte van het informatiebeveiligingsbeheer; – risicobeoordeling; – verantwoordelijkheden met betrekking tot informatiebeveiliging; – beschrijving van beveiligingsmaatregelen; – beschrijving van uitvoering en resultaten van de beheercyclus. |
||
De vergunninghouder verricht regelmatige controles op de informatiebeheercyclus en penetratietests van zijn systemen. |
||
De vergunninghouder heeft procedures voor het beheer van veiligheidsincidenten opgezet. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende de organisatie van de informatiebeveiliging, waaronder in ieder geval: – functies en verantwoordelijkheden; – scheiding van functies; – mobiele apparaten en telewerken. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende personele middelen en veiligheid, waaronder in ieder geval: – screening; – arbeidsvoorwaarden; – managementverantwoordelijkheden; – bewustzijn van en onderwijs en opleiding betreffende informatiebeveiliging; – disciplinaire procedures; – verantwoordelijkheden in verband met beëindiging of wijziging van dienstbetrekking. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende beheer van activa, waaronder in ieder geval: – verantwoordelijkheid voor activa; – classificatie van informatie; – het gebruik van gegevensdragers en andere media. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende toegangscontrole, waaronder in ieder geval: – vereisten van toegangscontrole; – beheer van gebruikerstoegang; – verantwoordelijkheden van gebruikers; – toegangscontrole voor systemen en applicaties. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende cryptografie, waaronder in ieder geval: – cryptografiebeleid; – sleutelbeheer. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende operationele beveiliging, waaronder in ieder geval: – operationele procedures en verantwoordelijkheden; – bescherming tegen malware; – reservekopieën of reservebestanden; – geautomatiseerde verslaglegging, registratie en bewaking; – beheer van bedrijfssoftware; – beheer van technische kwetsbaarheden; – configuraties voor de controle van informatiesystemen. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende communicatiebeveiliging, waaronder in ieder geval: – beheer van netwerkbeveiliging; – informatieoverdracht. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende de aanschaf, ontwikkeling en het onderhoud van systemen, waaronder in ieder geval: – beveiligingseisen voor informatiesystemen; – beveiliging bij ontwikkel- en ondersteuningsprocessen; – testgegevens. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende betrekkingen met leveranciers, waaronder in ieder geval: – informatiebeveiliging; – beheer van de dienstverlening van leveranciers. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende de informatiebeveiligingsaspecten van bedrijfscontinuïteitsmanagement, waaronder in ieder geval: – continuïteit van informatiebeveiliging; – terugvalopties ingeval van incidenten. |
||
De vergunninghouder heeft op basis van een eigen risicobeoordeling maatregelen gespecificeerd betreffende naleving, waaronder in ieder geval: – naleving van wettelijke en contractuele vereisten; – toetsing van informatiebeveiliging. |
Deze regeling strekt tot uitvoering van de Wet van 20 februari 2019 tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (Stb. 2019, 127, hierna: de Wet kansspelen op afstand) en het Besluit kansspelen op afstand. Bij het opstellen van deze regeling is, waar mogelijk, aangesloten bij de structuur van het Besluit kansspelen op afstand.
Achtergrond Wet kansspelen op afstand
In een samenleving waarin digitalisering een steeds grotere rol speelt, groeit ook het gokken via internet (kansspelen op afstand). Honderdduizenden mensen nemen deel aan deze kansspelen. De Wet op de kansspelen (hierna: Wok) voorzag voorheen niet in de mogelijkheid om vergunningen af te geven voor het organiseren van kansspelen op afstand. Daarmee was het aanbieden van kansspelen op afstand niet toegestaan.
Met de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand is het nu wel mogelijk om een vergunning aan te vragen voor het aanbieden van kansspelen op afstand in Nederland, waarbij de houder van die vergunning moet voldoen aan strikte voorwaarden ter verwezenlijking van de doelstellingen van het Nederlandse kansspelbeleid, namelijk: verslavingspreventie, consumentenbescherming en het voorkomen van criminaliteit en fraude. Deze voorwaarden volgen uit de Wet kansspelen op afstand en zijn nader uitgewerkt in het Besluit kansspelen op afstand en de onderhavige regeling.
Met de Wet kansspelen op afstand wordt beoogd de vraag naar kansspelen op afstand te kanaliseren naar het vergunde aanbod dat verantwoord, betrouwbaar en controleerbaar is. Succesvolle kanalisatie biedt betere waarborgen voor een veilige speelomgeving voor spelers vanwege de strikte voorwaarden waar vergunninghouders aan moeten voldoen. Zo moeten zij het speelgedrag van spelers actief monitoren en analyseren, en voorzien in interventiemethoden indien uit de analyse volgt dat er mogelijk sprake is van problematisch speelgedrag.
Voor succesvolle kanalisatie is niet alleen nodig dat het vergunde aanbod passend is, maar ook dat er voldoende attractief aanbod van kansspelen is om te kunnen voldoen aan de vraag van de Nederlandse speler. Daarom voorzien de Wet kansspelen op afstand, het Besluit kansspelen op afstand en deze regeling in een evenwichtig stelsel voor kansspelen op afstand dat spelers enerzijds voldoende bescherming biedt, maar anderzijds voldoende aantrekkelijk is om te bevorderen dat spelers deelnemen aan kansspelen op afstand die worden aangeboden door vergunninghouders.
Tot slot is van belang op te merken dat kanalisatie van spelers naar vergund aanbod een belangrijk doel is dat ten dienste staat van de eerdergenoemde drie doelstellingen van het kansspelbeleid, namelijk verslavingspreventie, consumentenbescherming en het voorkomen van criminaliteit en fraude. Aan die doelstellingen mag geen afbreuk worden gedaan door aanbod – al dan niet omwille van de kanalisatie – toe te staan waarmee kansspelverslaving, criminaliteit en fraude niet effectief wordt tegengegaan en de consument niet wordt beschermd.
Eén van de doelstellingen van de Wet op de kansspelen is het voorkomen van kansspelverslaving. Op vergunninghouders rust een actieve zorgplicht om verslaving aan de door hen georganiseerde kansspelen zo veel mogelijk te voorkomen (artikel 4a Wok). Met de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand is het pakket aan maatregelen en voorzieningen ter bescherming van spelers tegen kansspelverslaving, aangescherpt en gemoderniseerd aan de hand van wetenschappelijke inzichten, ervaringen uit de verslavingszorg en best practices uit het buitenland. Met name houders van een vergunning voor het organiseren van kansspelen in speelcasino’s, speelautomatenhallen en op afstand moeten zich houden aan zwaardere verplichtingen op dit vlak, aangezien zij verslavingsgevoeligere en zodoende risicovollere kansspelen (hoogrisico kansspelen) mogen aanbieden ten opzichte van andere kansspelen die op grond van de Wok mogen worden aangeboden.
In deze regeling zijn – in het deel dat ziet op wijziging van de Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen (hierna: RWRVK) – specifieke maatregelen uitgewerkt in aanvulling op en ter uitvoering van de Wok en het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen (hierna: BWRVK). Daarbij is rekening gehouden met de notie dat het kansspelaanbod zich kenmerkt door snelle technologische ontwikkelingen. Tevens is er rekening mee gehouden dat er nog veel onderzoek plaatsvindt en doorontwikkeling mogelijk is op het gebied van het voorkomen van kansspelverslaving. Deze regeling voorziet in voorschriften die vergunninghouders van hoogrisico kansspelen verplichten om hun verslavingspreventiebeleid op die ontwikkelingen aan te laten sluiten. Houders van een vergunning voor het organiseren van kansspelen in speelcasino’s, speelautomatenhallen en kansspelen op afstand moeten dat verslavingspreventiebeleid ontwikkelen, toepassen en onderhouden in samenwerking met deskundigen op het gebied van verslavingszorg en ervaringsdeskundigen op het gebied van kansspelen (artikel 7, eerste lid, van het BWRVK).
Voornoemde vergunninghouders moeten beschrijven op welke wijze zij uitvoering gaan geven aan hun verslavingspreventiebeleid (artikel 12 van de RWRVK). Het verslavingspreventiebeleid moet meer inhouden dan slechts een opsomming van alle relevante verplichtingen uit de wet- en regelgeving. Voorts moet de beschrijving daarvan zodanig zijn dat de kansspelautoriteit bij de vergunningaanvraag een gedegen beoordeling kan maken of de vergunninghouder met het door hem voorgestane beleid in staat is diens verplichtingen na te komen op het gebied van verslavingspreventie. De beschrijving van het verslavingspreventiebeleid draagt er verder aan bij dat zowel de personen die voor de vergunninghouder werkzaam zijn, als consumenten inzicht kunnen krijgen in het verslavingspreventiebeleid. De vergunninghouder verstrekt consumenten in ieder geval informatie daarover (artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het BWRVK).
Vergunninghouders die kansspelen aanbieden in speelcasino’s, speelautomatenhallen en op afstand moeten het getrapte interventiemodel als verplicht onderdeel opnemen in hun verslavingspreventiebeleid. In de artikelen 27ja, 30v, respectievelijk 31m van de Wok en de artikelen 18 en 19 van het BWRVK zijn de stappen van dat interventiemodel verwerkt. De eerste stap uit het getrapte interventiemodel bestaat uit het informeren van spelers en het bieden van inzicht in het eigen speelgedrag, zodat zij weloverwogen keuzes kunnen maken voorafgaand aan en gedurende de deelname aan kansspelen. De informatieverplichtingen die hier betrekking op hebben, zijn opgenomen in artikel 8 van het BWRVK. Daarnaast geldt voor kansspelen op afstand de verplichting tot het invullen van een spelersprofiel, oftewel het aangeven van de grenzen met betrekking tot het eigen speelgedrag (artikel 4.14 van het Besluit kansspelen op afstand).
De volgende stap in het interventiemodel – namelijk vanaf het moment dat de keuze gemaakt is om deel te nemen aan kansspelen – betreft het registreren en analyseren van het speelgedrag van spelers met als doel het vroegtijdig onderkennen van risico’s op kansspelverslaving. Hoe groter deze risico’s, des te meer de vergunninghouder gestalte moet geven aan diens actieve zorgplicht. Indien de analyse duidt op onmatige deelname aan kansspelen of risico’s op kansspelverslaving moet de vergunninghouder passende interventiemaatregelen nemen om onmatige deelname en kansspelverslaving zo veel mogelijk te voorkomen (artikel 18, eerste lid, BWRVK).
In de RWRVK is voorgeschreven welke gedragingen van de speler in ieder geval als signalen moet worden geregistreerd die kunnen duiden op risicovol speelgedrag, en welke typen interventiemaatregelen de vergunninghouder in ieder geval moet kunnen toepassen (artikelen 17 en 18 van de RWRVK). Zo moet de vergunninghouder die kansspelen op afstand aanbiedt spelers berichten over de door hen ingestelde grenzen, bijvoorbeeld met pop-ups. Het beschikbaar stellen van een zelftest, een middel waarmee een persoon zichzelf kan testen op (risico’s op) onmatige deelname en kansspelverslaving, moet ook tot de mogelijkheden van de vergunninghouder behoren.
Als de vergunninghouder, op basis van analyse van het geobserveerde speelgedrag, waarbij interne en externe signalen worden betrokken, een redelijk vermoeden heeft dat er sprake is van onmatige deelname aan kansspelen of risico’s op kansspelverslaving, moet een persoonlijk onderhoud worden gevoerd met de speler (artikel 15 jo. 18, tweede lid, van het BWRVK). Tijdens dat persoonlijk onderhoud onderzoekt de vergunninghouder onder andere of de speler door zijn speelgedrag schade kan veroorzaken aan zichzelf of aan anderen (artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van het BWRVK). Op basis van dit onderzoek beoordeelt de vergunninghouder of hij de speler moet adviseren om zich vrijwillig te registreren in het centraal register uitsluiting kansspelen (hierna: CRUKS), of – indien de speler dit weigert – hij de speler bij wijze van ultimum remedium, moet voordragen voor onvrijwillige registratie in CRUKS (artikelen 27ja, derde en vierde lid, 30v, derde en vierde lid, respectievelijk 31m, derde en vierde lid, van de Wok). Het aandragen voor inschrijving in CRUKS is de laatste stap in het getrapte interventiemodel en vormt daarmee het sluitstuk van dit model.
De RWRVK bevat een nadere uitwerking van de gegevens over de gepleegde interventies, waaronder gegevens over het persoonlijke onderhoud, die de vergunninghouder dient te registreren (artikelen 20 en 21 van de RWRVK). Op basis van die gegevens kan de kansspelautoriteit niet alleen beoordelen of een speler – onvrijwillig – in CRUKS moet worden ingeschreven, maar kan zij ook controleren of de vergunninghouder het getrapte interventiemodel correct uitvoert. Over de uitvoering van het verslavingspreventiebeleid dienen vergunninghouders minimaal jaarlijks te rapporteren aan de kansspelautoriteit (artikel 7, vierde lid, BWRVK en artikel 14 RWRVK).
Met het oog op preventie van kansspelverslaving moeten vergunninghouders beschikken over ter zake deskundig personeel. Niet alleen de personen die uitvoering geven aan het beleid, maar ook leidinggevenden en personen op sleutelposities dienen helder voor ogen te hebben welke risico’s spelers lopen bij de deelname aan kansspelen en op welke wijze deze risico’s effectief kunnen worden tegengegaan. Vergunninghouders die kansspelen organiseren in speelcasino’s en speelautomatenhallen waren reeds verplicht om die personen verslavingspreventiecursussen te laten volgen. Met de wijziging van de RWRVK (aan de hand van een nieuw Hoofdstuk 3) zijn dergelijke personen binnen de organisatie van vergunninghouders die kansspelen op afstand organiseren, eveneens verplicht om die cursussen te volgen.
De eisen met betrekking tot de inhoud en de kwaliteit van de cursussen zijn tevens aangepast, zodat deze beter aansluiten bij de vereiste kennis en vaardigheden binnen het getrapte interventiemodel, de huidige praktijk en de afspraken die in samenwerking met zorginstanties moeten zijn gemaakt. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een cursus die gericht is op het verkrijgen van de juiste kennis (basiscursus) en een tweede cursus die gericht is op het aanleren van de benodigde vaardigheden (aanvullende cursus) (artikel 8 respectievelijk 9 van de RWRVK). Zo moeten alle medewerkers die in contact komen met spelers in ieder geval in staat zijn om risicovol speelgedrag te signaleren, om hier op een juiste manier op te reageren en om spelers te motiveren gebruik te maken van passende hulp en voorzieningen, indien dat nodig is. De vergunninghouder moet de kwaliteit van de cursussen borgen: cursussen mogen slechts worden gevolgd, indien die zijn samengesteld en worden gegeven door of in samenwerking met zorginstellingen. Ook aan de trainers worden eisen gesteld.
Met oog op het beschermen van de integriteit en het voorkomen van manipulatie van sportweddenschappen alsook het beschermen van de integriteit van de sport mogen op bepaalde wedstrijdvormen en spelmomenten geen sportweddenschappen worden aangeboden (artikel 4.9, tweede lid, Besluit kansspelen op afstand). Weddenschappen op eenvoudig te manipuleren spelmomenten en negatieve spelmomenten zijn niet toegestaan. Ook is het de vergunninghouder niet toegestaan weddenschappen aan te bieden op jeugdwedstrijden en wedstrijden waar uitsluitend sporters om niet aan deelnemen, omdat deze wedstrijden onvoldoende waarborgen kennen tegen manipulatie. Dit is een risico voor de integriteit van de sport en de eerlijkheid van de weddenschappen die anders daarop zouden worden aangeboden. Met betrekking tot amateurwedstrijden en professionele sport is niet altijd eenvoudig onderscheid te maken. Daarom wordt van een vergunninghouder verwacht dat hij de wedstrijden waarop hij weddenschappen aanbiedt vooraf analyseert op waarborgen tegen en risico’s op manipulatie.
Het aanbieden van weddenschappen op een wedstrijd wordt in beginsel alleen toegestaan, indien de vergunninghouder gemotiveerd vaststelt dat er in voldoende mate waarborgen aanwezig zijn. De elementen die in die analyse moeten worden meegewogen, zijn opgenomen in artikel 4.8, eerste lid, Besluit kansspelen op afstand. In een aantal gevallen mag worden aangenomen dat de desbetreffende wedstrijd of competitie voldoende professioneel wordt georganiseerd met het oog op het afsluiten van weddenschappen – en het tegengaan van manipulatie – dat de vergunninghouder geen voorafgaande analyse hoeft uit te voeren. Onderdeel 2.1 van Bijlage 2 bij deze regeling omvat een lijst met competities van bepaalde sporten waarvoor dit geldt, oftewel een ‘witte lijst’.
Het feit dat een wedstrijd op die witte lijst staat en dat de vergunninghouder voor die wedstrijd geen – aan het openstellen van een weddenschap daarop voorafgaande – matchfixingsanalyse hoeft uit te voeren, laat onverlet dat actuele (interne of externe) signalen, bijvoorbeeld van de betrokken sportorganisatie, de vergunninghouder aanleiding kunnen geven om alsnog geen weddenschappen op die wedstrijd aan te bieden. Ongeacht of een wedstrijd wel of niet op de witte lijst staat, moet de vergunninghouder tijdens en na de wedstrijd een risico-analyse uitvoeren om ongebruikelijke patronen te onderkennen die kunnen duiden op matchfixing (artikel 4.8, derde lid, Besluit kansspelen op afstand). Onderdelen 2.2 en 2.3 van Bijlage 2 van deze regeling omvatten een lijst met wedstrijden en competities respectievelijk gebeurtenissen waarop in ieder geval geen weddenschap mag worden aangeboden, vanwege een – als zodanig beoordeelde – onaanvaardbare risico op matchfixing. De betreffende onderdelen vormen samen een zogeheten ‘zwarte lijst’.
Bijlage 2 is tot stand gekomen na overleg met de kansspelautoriteit alsmede het NOC*NSF en andere Nederlandse overkoepelende sportorganisaties, zoals de KNVB en de KNLTB. Die organisaties zijn in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen over de vaststelling van de bedoelde lijsten.1 Datzelfde geldt voor de Stichting Nederlandse Draf- en Rensport (SNDR) met betrekking tot wedstrijden in de draf- en rensport. Van deze adviezen is niet afgeweken en deze adviezen zijn aldus overgenomen. Voor zover daartoe aanleiding bestaat worden de lijsten aangepast na overleg met de sportorganisaties, vergunninghouders en de kansspelautoriteit, waarbij de sportorganisaties eveneens in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen.
In artikel 2.2 van deze regeling wordt voorzien in een afdrachtsverplichting voor vergunninghouders die weddenschappen aanbieden op draf- en renwedstrijden die in Nederland worden georganiseerd. Paardenkoersen en weddenschappen op die koersen, zijn op unieke wijze met elkaar verbonden. De koersen kunnen niet worden georganiseerd zonder een afdracht uit de inleg van de weddenschappen daarop en vice versa kunnen de weddenschappen niet worden aangeboden zonder de organisatie van die koersen.
De afdrachtsverplichting staat mede in het teken van het belang van kanalisatie. Het voorschrijven van een afdrachtsverplichting ten behoeve van de Nederlandse draf- en rensport komt neer op een maatregel van staatssteun. Deze verplichting is ingericht naar het voorbeeld van andere Europese landen, namelijk in een vorm van staatssteun die is toegestaan onder het Europees recht. Het voorbeeld van met name het Verenigd Koninkrijk en Denemarken is gevolgd bij het ontwerpen van de afdrachtsverplichting.
De maatregel is overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aangemeld bij de Europese Commissie. Aangezien deze regeling tevens voorschriften met betrekking tot het verrichten van diensten en technische voorschriften bevat is zij op 12 augustus 2020 aan de Europese Commissie tevens genotificeerd overeenkomstig Richtlijn 2006/123/EG en Richtlijn (EU) 2015/1535. De afdrachtsmaatregel wordt gewijzigd, indien opmerkingen van de Europese Commissie daartoe aanleiding geven. Artikel 2.2 treedt op een later moment in werking, zodra de notificatieprocedure is afgerond.
In het kader van de voorbereiding van het wetsvoorstel kansspelen op afstand zijn de effecten op de regeldruk in kaart gebracht. In 2017 zijn deze effecten opnieuw gemeten tijdens het opstellen van de lagere regelgeving.2 Zowel de effecten van aangenomen amendementen als die van de toentertijd voorgenomen lagere regelgeving zijn in die lastenmeting betrokken. Sindsdien zijn er in het kader van de uitwerking van het Regeerakkoord 2017-2021 (‘Vertrouwen in de toekomst’) nadere wijzigingen in de voorgenomen lagere regelgeving aangebracht en heeft ook de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer tot wijzigingen geleid.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (hierna: ATR) gaf in zijn advies van 15 november 2018 met betrekking tot het ontwerpbesluit kansspelen op afstand aan dat het wenselijk is om na te gaan of de voorgenomen regelgeving ten opzichte van de lastenmeting in 2017 is gewijzigd en, zo ja, om de meting te herijken. Ook vond het ATR het wenselijk dat de eerder genoemde lasten werden onderbouwd. Voorts adviseerde het ATR om de lasten te specificeren naar de diverse doelgroepen, en te rapporteren over bedrijfseigen lasten en over de lasten voor spelers.
Sira Consulting heeft een nieuwe meting verricht naar de regeldrukeffecten naar aanleiding van wijzigingen die sinds de eerdere lastenmeting zijn doorgevoerd. Deze update had betrekking op: de Wet kansspelen op afstand, het ontwerpbesluit kansspelen op afstand, de ontwerpregeling kansspelen op afstand en de ontwerp uitvoeringsregeling kansspelen.3 Het opgestelde onderzoeksrapport geeft het totaal van alle effecten weer inclusief een meting van het effect van wijzigingen die zijn aangebracht na de eerdere lastenmeting uit 2017. Het rapport bevat voorts een specificatie naar doelgroepen, de bedrijfseigen lasten en de lasten voor spelers. Daarnaast houdt de nieuwe meting rekening met de bijgestelde verwachtingen van het aantal vergunningaanvragen en met veranderingen in uurtarieven.
Hieronder volgt eerst een samenvatting van de uitkomsten van de meting, gevolgd door de belangrijkste cijfers in tabelvorm en een toelichting op de gehanteerde aanduiding van lasten. Daarna wordt nader ingegaan op de hoofdpunten van de meting en op enkele andere bedrijfseffecten. Alle getallen zijn het resultaat van het door Sira Consulting uitgevoerde onderzoek en betreffen steeds schattingen.
De regeldruk voor aanbieders van kansspelen op afstand is als volgt. De initiële lasten zijn circa € 800.000. De structurele jaarlijkse lasten bedragen gemiddeld circa € 800.000. Voor vergunninghouders die kansspelen in speelautomatenhallen organiseren variëren de initiële kosten van circa € 80.000 tot circa € 140.000 en zijn de structurele jaarlijkse kosten circa € 240.000.
De uitkomsten van het onderzoek worden hieronder in drie tabellen samengevat.4 De eerste tabel bevat de totale lasten, inclusief bedrijfseigen lasten, en laat ook het effect van de wijzigingen sinds de vorige meting zien. De tweede tabel bevat de initiële kosten en de derde de structurele, jaarlijkse kosten. Deze tabellen specificeren verder naar kostencategorie, naar doelgroep en de lasten voor individuele vergunninghouders.
Type last (miljoenen euro’s) |
Lastenmeting Kansspelen op afstand, lagere regelgeving en amendementen (2016) |
Lastenmeting lagere regelgeving Kansspelen op afstand, update naar aanleiding van wijzigingen in het besluit en de regeling (2019) |
|||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Wetsvoorstel en lagere regelgeving |
Wijzigingen in lagere regelgeving |
||||||||
AL |
NK |
Bedrijfseigen kosten |
Totaal |
AL |
NK |
Bedrijfseigen kosten |
Totaal |
Totaal regeldruk |
|
Aanbieders van kansspelen op afstand |
|||||||||
Eenmalig (minimaal maximaal) |
7,21 |
46,79 |
215,09 |
269,09 |
0,00 |
0,28 |
0,06 |
0,34 |
54,28 |
7,21 |
46,79 |
239,76 |
293,76 |
0,00 |
0,30 |
0,10 |
0,40 |
54,30 |
|
Structureel (minimaal maximaal) |
25,22 |
15,56 |
310,99 |
351,78 |
0,09 |
13,39 |
4,12 |
17,61 |
54,26 |
25,22 |
15,56 |
663,51 |
704,29 |
0,09 |
15,41 |
2,11 |
17,61 |
56,28 |
|
Aanbieders van landbased kansspelen |
|||||||||
Eenmalig (minimaal maximaal) |
0,00 |
15,63 |
0,00 |
15,63 |
0,00 |
5,86 |
1,01 |
6,87 |
21,49 |
0,00 |
32,63 |
0,00 |
32,63 |
0,00 |
5,86 |
1,01 |
6,87 |
38,49 |
|
Structureel |
0,00 |
62,90 |
0,00 |
62,90 |
0,00 |
1,94 |
0,20 |
2,14 |
64,84 |
Initiële lasten (euro’s) |
Totaal bedrijfsvreemde regeldruk |
Bedrijfsvreemde regeldruk per aanbieder |
||||
---|---|---|---|---|---|---|
Kansspelen op afstand |
Landbased kansspelen |
|||||
Nederlandse aanbieders KOA |
Buitenlandse aanbieders KOA |
Speelautomatenhallen |
Speelcasino’s |
|||
De vergunning en de vergunninghouder |
Minimaal 3.398.460 |
Min 49.977 |
Min 49.977 |
|||
Maximaal 3.416.080 |
Max 50.236 |
Max 50.236 |
||||
Spelsysteem |
34.000.000 |
500.000 |
500.000 |
|||
Inschrijving & aanmelding |
1.470.000 |
21.618 |
21.618 |
|||
Consumentenbescherming |
147.000 |
2.162 |
2.162 |
|||
Keuring spelsysteem |
3.400.000 |
50.000 |
50.000 |
|||
Toezicht en handhaving |
11.486.258 |
165.212 |
150.355 |
|||
Verslavingspreventie |
301.316 |
Minimaal 14.094.400 |
4.431 |
4.431 |
Minimaal 52.591 |
|
Maximaal 31.093.400 |
Maximaal 116.020 |
|||||
Informatie & voorzieningen |
82.000 |
169.000 |
1.206 |
1.206 |
599 |
599 |
Registratie speelgedrag |
5.695.000 |
21.250 |
||||
Amendementen |
1.540.000 |
5.000 |
14.286 |
|||
Totaal (minimum) |
54.285.033 |
21.498.400 |
798.309 |
798.309 |
79.440 |
14.885 |
Totaal (maximum) |
54.302.653 |
38.497.400 |
798.568 |
798.568 |
142.869 |
14.885 |
Totaal bedrijfsvreemde regeldruk |
Bedrijfsvreemde regeldruk per aanbieder |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|
Structurele lasten (euro’s) |
Kansspelen op afstand |
Landbased kansspelen |
||||
Nederlandse aanbieders KOA |
Buitenlandse aanbieders KOA |
Speelautomatenhallen |
Speelcasino’s |
|||
De vergunning en de vergunninghouder |
Minimaal 6.483.967 |
Min 95.352 |
Min 95.352 |
|||
Maximaal 8.498.107 |
Max 124.972 |
Max 124.972 |
||||
Spelsysteem |
6.611.111 |
97.222 |
97.222 |
|||
Inschrijving & aanmelding |
46.249 |
680 |
680 |
|||
Keuring spelsysteem |
24.437.538 |
359.376 |
359.376 |
|||
Registratieverplichtingen |
92.800 |
1.365 |
1.365 |
|||
Toezicht en handhaving |
6.685.760 |
98.320 |
98.320 |
|||
Verslavingspreventie |
9.891.511 |
63.663.860 |
44.733 |
211.798 |
237.552 |
|
Informatie & voorzieningen |
16.000 |
34.000 |
235 |
235 |
121 |
121 |
Registratie speelgedrag |
1.139.000 |
4.250 |
||||
Amendementen |
3.564 |
52 |
52 |
|||
Totaal (minimum) |
54.268.499 |
64.836.860 |
697.335 |
864.401 |
241.922 |
121 |
Totaal (maximum) |
56.282.639 |
64.836.860 |
726.955 |
894.021 |
241.922 |
121 |
Nadere toelichting
Voor een goede duiding volgt eerst een toelichting op de diverse begrippen rond lasten. Regeldrukeffecten zijn te onderscheiden naar administratieve lasten (AL) en nalevingskosten (NK). Administratieve lasten vloeien voort uit informatieverplichtingen en nalevingskosten uit inhoudelijke verplichtingen. Administratieve lasten en nalevingskosten zijn samen in beginsel bedrijfsvreemde lasten. Dit zijn lasten die zijn toe te rekenen aan overheidsregels. Administratieve lasten moeten worden onderscheiden van bedrijfseigen lasten, oftewel lasten die bedrijven ook uit eigen beweging maken. Lasten kunnen deels bedrijfseigen en deels bedrijfsvreemd zijn, zoals het inrichten van een administratie voor kansspelen op afstand, of het spelsysteem.
Nog een ander onderscheid is het onderscheid tussen initiële (eenmalige) kosten en structurele (jaarlijkse) kosten. De eerstgenoemde kosten worden alleen gemaakt bij de invoering van het nieuwe vergunningstelsel en opstartkosten. Verder wordt onderscheid gemaakt tussen totale regeldrukkosten en de kosten per vergunninghouder. Als de regeldruk toeneemt is het relevant om te weten of dat komt door een groter aantal vergunninghouders of door meer regels. Tot slot maken de tabellen onderscheid naar diverse doelgroepen, voor wie er regeldruk effecten zijn (Nederlandse of buitenlandse aanbieders van kansspelen op afstand, van kansspelen in speelautomatenhallen en van kansspelen in speelcasino’s).
Aanbieders van kansspelen op afstand
Sira Consulting heeft de aanvullende lastenmeting verricht met de aanname dat er 68 vergunninghouders van kansspelen op afstand zijn, waarvan 41 buitenlandse vergunninghouders. Voor de vergunninghouders ligt het zwaartepunt van initiële lasten bij het opzetten en de keuring van het spelsysteem (66%), van de administratie, waaronder de controledatabank (21%), en het proces rond de verkrijging van een vergunning (6%). De structurele lasten moeten grotendeels worden toegerekend aan lasten die verband houden met het spelsysteem en keuringen daarvan (56%) en verslavingspreventie (31%).5
De wijzigingen sinds de vorige meting werken vooral door in de structurele kosten. Deze stijgen van € 40.800.000 naar € 56.300.000, een stijging van € 15.500.000, ofwel 38% en gemiddeld ruim € 200.000 per vergunninghouder. Deze stijging wordt onder meer verklaard door de eis om een vertegenwoordiger aan te stellen en doordat de verplichte cursussen extra kosten tot gevolg hebben.
Ook de bedrijfseigen kosten zijn in beeld gebracht. Voor vergunninghouders van kansspelen op afstand zijn meer dan 80% (eenmalige lasten), respectievelijk 90% (structurele lasten) van de totale lasten bedrijfseigen kosten. Voor een gemiddelde vergunninghouder zijn de totale structurele lasten € 9.800.000, waarvan € 800.000 regeldruklasten.
Landgebonden kansspelaanbieders
Sira Consulting heeft in diens meting gewerkt met de aanname dat er 268 vergunninghouders zijn die kansspelen in speelautomatenhallen organiseren, veertien casinovestigingen en vier andere landgebonden aanbieders. De vergunninghouders die kansspelen in speelautomatenhallen organiseren krijgen te maken met significante lasten uit hoofde van de aanscherping van het verslavingspreventiebeleid (CRUKS, bezoekersregistratie en opleiding van personeel). De initiële lasten variëren van € 80.000 tot € 140.000. Deze variatie betreft een bandbreedte voor de mate waarin er fysieke aanpassingen in speelautomatenhallen nodig zijn. De structurele lasten zijn ongeveer € 240.000.
Lasten voor spelers
De onderzoekers hebben berekend dat de eenmalige lasten voor individuele spelers € 25 per persoon bedragen. Dit is de waarde van de tijd voor het aanmaken van een spelersprofiel.
Overige bedrijfseffecten
De gemeten regeldruk maakt het hoofdbestanddeel uit van de bedrijfseffectentoets. Sira Consulting heeft ook de andere elementen van deze toets onderzocht. Aangenomen is dat er 90 aanvragers zijn en dat 25% hiervan uiteindelijk geen vergunning krijgt. Deze aanvragers ondervinden als groep een negatief bedrijfseffect van € 1.000.000 doordat zij kosten maken voor een vergunningaanvraag zonder dat dit tot een vergunning leidt.
De onderhavige regeling bevat evenals het Besluit kansspelen op afstand onderdelen die samenhangen met Europeesrechtelijke kaders en grondrechten. Er is geen sprake van harmonisatie op het gebied van kansspelen in Europees verband. Lidstaten hebben ruime discretionaire bevoegdheid om volgens hun eigen waardenschaal te bepalen welke maatregelen noodzakelijk zijn ter bescherming van de consument en de maatschappelijke orde. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) rechtvaardigen de bijzonderheden van morele, religieuze of culturele aard, en de aan kansspelen en weddenschappen verbonden negatieve morele en financiële gevolgen voor het individu en de samenleving, dergelijke maatregelen.6 In diezelfde trant zijn de voorschriften bij en krachtens de Wet kansspelen op afstand gerechtvaardigd met het oog op de doelstellingen van het kansspelbeleid: het voorkomen van kansspelverslaving, bescherming van de consument en het voorkomen van fraude, witwassen en andere kansspel gerelateerde criminaliteit.7 In het Besluit kansspelen op afstand zijn verschillende voorschriften uit de wet nader uitgewerkt. Deze regeling omvat een nadere uitwerking van voorschriften uit zowel de wet, als voornoemd besluit.
Vrij verkeer van diensten
Het HvJEU merkt kansspelen aan als ‘economische activiteiten’ en het aanbieden van en adverteren voor kansspelen als ‘diensten’ in de zin van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).8 Dit betekent dat de in het VWEU vastgelegde fundamentele vrijheden, zoals de vrijheid van vestiging (artikel 49 VWEU) en het vrije dienstenverkeer (artikel 56 VWEU), in het geding kunnen zijn. Beperkingen hiervan zijn op grond van het VWEU in beginsel verboden, tenzij de – uit het vergunningstelsel – voortvloeiende beperkingen kunnen worden gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang, zij geen discriminerende werking hebben, geschikt zijn om de nagestreefde doelen te realiseren en niet disproportioneel zijn. Verder worden de beperkingen die uit een bepaald vergunningstelsel voortvloeien slechts als geschikt en proportioneel aangemerkt, indien deze het aanbod van kansspelen op samenhangende en stelselmatige wijze beperken.9 Voor Nederland zijn daarbij de doelstellingen van het kansspelbeleid wederom leidend, te weten: het voorkomen van kansspelverslaving, bescherming van de consument en het voorkomen van fraude, witwassen en andere kansspel gerelateerde criminaliteit.
Deze regeling bevat een nadere uitwerking van verschillende voorschriften die betrekking hebben op het vergund aanbieden van kansspelen, en kansspelen op afstand in het bijzonder. Deze voorschriften vloeien voort uit het vergunningenstelsel en houden inperkingen in van het vrije dienstenverkeer. Zo worden er technische en operationele eisen gesteld aan (onderdelen van) het spelsysteem van de vergunninghouder, alsmede voorschriften inzake de wijze waarop dat spelsysteem moet worden gekeurd. Ook zijn er bepalingen opgenomen omtrent eerlijk spelverloop, de te onderhouden klantendienst en informatie-, registratie-, en rapportageverplichtingen. Deze bepalingen zijn in deze regeling opgenomen ter bescherming van de consument en ter voorkoming van criminaliteit, waaronder matchfixing, alsmede met het oog op het tegengaan van kansspelverslaving. Bij het opstellen van deze voorschriften zijn steeds de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht genomen. In de betreffende paragrafen wordt hier nader op ingegaan.
Een belangrijk onderdeel dat hier wordt uitgelicht zijn de nadere eisen met betrekking tot het verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder. Zo wordt er een kwaliteitsmanagementsysteem vereist dat gericht is op het toetsen, borgen en verbeteren van de uitvoering van het verslavingspreventiebeleid (artikel 13 RWRVK). Hiermee blijft het verslavingspreventiebeleid actueel en effectief en daarmee blijven deze maatregelen geschikt om het doel, het voorkomen van kansspelverslaving, te realiseren. Daarnaast is nader voorgeschreven hoe op proportionele wijze uitvoering gegeven moet worden aan het getrapte interventiemodel, passend bij de interne en externe signalen van onmatig speelgedrag die de vergunninghouder signaleert (artikelen 18 en 19 RWRVK).
Vergunninghouders die kansspelen op afstand organiseren zijn verplicht een controledatabank in Nederland te plaatsen. De controledatabank vormt een belangrijk instrument waarmee de betrokken toezichthouders langs elektronische weg (op afstand) near real time toegang kunnen krijgen tot de gegevens die zij nodig hebben voor het toezicht op naleving van de Wok en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) en de Wet op de kansspelbelasting. De gegevens die in de controledatabank moeten worden opgeslagen hebben betrekking op onder meer betalingstransacties, mutaties in de speelrekening, overschrijdingen van het spelersprofiel en de toegepaste interventiemaatregelen. De onderhavige regeling stelt nadere – met name operationele – eisen aan de controledatabank ter borging van een veilige, controleerbare en betrouwbare verwerking van de daarin opgenomen gegevens.
Staatssteunaspecten
De afdrachtsverplichting bij weddenschappen op de draf- en rensport is een vorm van staatssteun, die wat betreft het doel en de opzet daarvan te vergelijken is met afdrachtsverplichtingen in andere landen binnen de Europese Unie ten behoeve van de draf- en rensport en die onder het Europees mededingingsrecht als gerechtvaardigde staatssteun zijn toegestaan. De afdrachtsverplichting is gebaseerd op onderlinge verwevenheid tussen de draf- en rensport, de paardenfokkerij en de weddenschappen die daarop worden aangeboden, en de wederzijdse afhankelijkheid. Artikel 2.2 van deze regeling met de daarin opgenomen afdrachtsverplichting treedt in werking na afronding van de procedure omtrent staatssteunnotificatie.
Privacy
Onder andere op grond van artikel 10, eerste lid, van de Grondwet heeft een ieder recht op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen.10 Daarnaast is in artikel 8 van het Handvest een expliciet recht op bescherming van de persoonsgegevens opgenomen. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet (UAVG) vormen hiervan een uitwerking.
Vergunninghouders die kansspelen op afstand, in speelcasino’s en in speelautomatenhallen organiseren, verwerken bijzondere persoonsgegevens. Dit zijn gezondheidsgegevens, zoals gegevens over het speelgedrag, waaruit problematisch of verslaafd gedrag naar voren kan komen.11 Ingevolge artikel 9 AVG is het verwerken van bijzondere persoonsgegevens verboden, tenzij de verwerking noodzakelijk is om redenen van zwaarwegend algemeen belang, op grond van Unierecht of lidstatelijk recht, waarbij de evenredigheid met het nagestreefde doel wordt gewaarborgd, de wezenlijke inhoud van het recht op bescherming van persoonsgegevens wordt geëerbiedigd en passende en specifieke maatregelen worden getroffen ter bescherming van de grondrechten en de fundamentele belangen van de betrokkene.
Het voorkomen en bestrijden van kansspelverslaving en de daaruit voortkomende schade aan de gezondheid en de vermogenspositie van de speler vormen zwaarwegende belangen en rechtvaardigen de verwerking van speelgegevens om risicovol speelgedrag vroegtijdig te onderkennen en preventief op te treden tegen kansspelverslaving. De Wok biedt de vereiste wettelijke grondslag voor de verwerking van deze persoonsgegevens, zoals voor de registratie en analyse van het speelgedrag van de speler, in het vijfde lid van de artikelen 27ja, 30v en 31m Wok en voor de inschrijving in het CRUKS bij de kansspelautoriteit in artikel 33da en 33h Wok.
Deze regeling bevat aanvullende voorschriften ter bescherming van persoonsgegevens en ter bescherming van de grondrechten en fundamentele belangen van degenen van wie persoonsgegevens worden geregistreerd. Zo zijn in deze regeling bewaartermijnen opgenomen met betrekking tot de gegevens, waaronder persoonsgegevens, die vergunninghouders verwerken. Dit betreffen termijnen voor het bewaren van gegevens die noodzakelijk zijn om bijvoorbeeld patronen van risicovol speelgedrag of ongebruikelijke gokpatronen te identificeren. Het gaat hier ook om bewaartermijnen met betrekking tot andere gegevens ten behoeve van het toezicht, bijvoorbeeld met het oog op de naleving van het verslavingspreventiebeleid. Met de bewaartermijnen is beoogd te borgen dat gegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk wordt geacht voor het voorkomen en bestrijden van kansspelverslaving.
Van vergunninghouders van de meer risicovolle kansspelen wordt vereist dat zij over een informatiebeveiligingssysteem beschikken dat voldoet aan vereisten die deels ontleend zijn aan de geharmoniseerde norm NEN-EN-ISO/IEC 27001. Ook de kansspelautoriteit moet over een informatiebeveiligingssysteem beschikken. Dat informatiebeveiligingssysteem moet voldoen aan het binnen de overheid ontwikkelde en door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgestelde normenkader Baseline Informatiebeveiliging Overheid (Stcrt. 2020, 7857).
De kansspelautoriteit moet tevens zorgdragen voor een veilig, betrouwbaar en bestendig CRUKS-systeem. Met CRUKS kan worden gecontroleerd of een persoon wel of niet mag worden toegestaan om aan risicovolle kansspelen deel te nemen.
Verder voorziet de onderhavige regeling in nadere regels ten aanzien van de controledatabank waarin vergunninghouders die kansspelen op afstand aanbieden toezichtgegevens, waaronder gepseudonimiseerde gegevens van spelers, moeten opslaan.
Vrijheid van meningsuiting
Handelsreclame is in artikel 7, vierde lid, van de Grondwet uitgezonderd van de grondwettelijke bescherming van het recht op vrije meningsuiting. Handelsreclame wordt wel beschermd door onder andere het recht op vrijheid van meningsuiting zoals neergelegd in artikel 10, eerste lid, EVRM.12 Op grond van het tweede lid van artikel 10 EVRM kan de vrijheid van meningsuiting worden beperkt, indien die beperking bij wet is voorzien, noodzakelijk is in een democratische samenleving en in het belang is van bepaalde doelstellingen van algemeen belang. De bescherming van de consument en de bescherming van de volksgezondheid zijn doelstellingen van algemeen belang die ook beperkingen van dit recht rechtvaardigen. Een beperking van de vrijheid van meningsuiting moet noodzakelijk zijn om te beantwoorden aan een dringende maatschappelijke behoefte (pressing social need) en voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Reclame voor kansspelaanbod is noodzakelijk voor de kanalisatie van spelers naar vergund kansspelaanbod, omdat alleen daar kan worden gewaarborgd dat de aanbieder handelt in overeenstemming met de doelen van het kansspelbeleid. Maatgevend is steeds de vraag welk reclameaanbod noodzakelijk en gepast is om de deelnemers aan kansspelen in voldoende mate in de richting van het gereguleerde aanbod te leiden, zonder daarbij deelneming aan kansspelen in het algemeen en onmatige deelneming in het bijzonder te stimuleren.13 Deze afweging heeft ertoe geleid dat vergunninghouders in beperkte mate wordt toegestaan om reclame te maken voor hun vergunde aanbod.
Met deze regeling wordt een nadere uitwerking gegeven aan bepalingen uit het BWRVK die hun grondslag ontlenen aan artikel 4a van de Wok. Uit het BWRVK volgt bijvoorbeeld dat vergunninghouders zich niet mogen richten op maatschappelijk kwetsbare groepen, zoals minderjarigen (artikel 2, derde lid, BWRVK). Voor vergunninghouders van risicovolle kansspelen geldt bovendien dat ze hun wervings- en reclameactiviteiten niet mogen richten op jongvolwassenen in de leeftijd van 18 tot 24 jaar (artikel 2, vierde lid, BWRVK). In de regeling is nu tevens voorgeschreven dat die vergunninghouders bepaalde rolmodellen in ieder geval niet mogen inzetten voor wervings- en reclamedoeleinden, aangezien zij zich daarmee zouden richten op die kwetsbare groepen (artikel 4 RWRVK). Met betrekking tot bonussen zijn tevens nadere eisen gesteld voor wat betreft de duur waarbinnen deze niet mogen worden aangeboden na het treffen van verslavingspreventiemaatregelen (artikel 6 RWRVK). Verdergaande eisen, zoals een totaal verbod op reclame, zouden het doel van kanalisatie voorbijschieten. Spelers kunnen dan niet (afdoende) gewezen worden op het veilige, vergunde aanbod. De gestelde beperkingen aan wervings- en reclame-uitingen voldoen in ieder geval aan artikel 10 EVRM met betrekking tot de daaruit voortvloeiende vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit in relatie tot de gestelde wettelijke doelen.
De onderhavige regeling bevat voorschriften die van invloed zijn op de persoonlijke levenssfeer van betrokken personen. Om de mate van deze invloed in kaart te brengen, een beoordeling te maken ten aanzien van noodzakelijkheid en proportionaliteit van voorschriften, en de regeling hierop verder te ontwikkelen, is een Privacy Impact Assessment (PIA) uitgevoerd.14 De PIA heeft aanbevelingen opgeleverd ten aanzien van de Regeling kansspelen op afstand en de RWRVK ter zake:
– een duidelijker uitgewerkt artikel, indien een toegestane methode wordt voorgeschreven voor verificatie van de identiteit van zowel aspirant-spelers met een burgerservicenummer, als aspirant-spelers zonder een burgerservicenummer;
– nadere regels voor het beveiligen van spelersgegevens en de beperking van toegang tot deze gegevens aan de hand van autorisatie aan de kant van niet alleen de vergunninghouder, maar ook aan de kant van de kansspelautoriteit.
Zoals is vermeld in het PIA-rapport, is aan de eerstgenoemde aanbeveling opvolging gegeven door het betreffende concept artikel niet in de regeling op te nemen. Het wordt daarmee aan de vergunninghouder overgelaten om de identiteit van de aspirant-speler te verifiëren op een wijze die voldoet aan artikel 4.16, tweede lid, van het Besluit kansspelen op afstand. Daarin staan eisen vermeld met betrekking tot die verificatie. Ten aanzien van de tweede aanbeveling zijn nadere regels opgenomen in artikel 26 van de RWRVK.
Ten behoeve van het toezicht moet de vergunninghouder voldoen aan registratie- en rapportageverplichtingen. Dit helpt de toezichthouder om een sterke informatiepositie te verkrijgen. In deze regeling zijn in Hoofdstuk 4 nadere regels opgenomen met betrekking tot de inhoud van de te registreren gegevens en de te rapporteren informatie. De gegevens en de informatie die de vergunninghouder overlegt kunnen de toezichthouder aanleiding geven om te vragen deze toe te lichten. Zo kan de toezichthouder van de vergunninghouder eisen om bepaalde cijfers, trends of verschillen nader te duiden.
Deze regeling bevat niet alleen concrete verboden en geboden. Zij bevat ook doelvoorschriften met het oog op de bescherming van de consument, het tegengaan van fraude en criminaliteit en het tegengaan van kansspelverslaving. Die voorschriften strekken ertoe dat de vergunninghouder passende maatregelen treft ter borging van die doelen, zonder deze maatregelen voor de vergunninghouder op voorhand in te vullen. Voor zover de regeling daarin voorziet, krijgt de vergunninghouder zodoende niet alleen ruimte, maar ook de verantwoordelijkheid om te bepalen welke effectieve maatregelen hij treft en op welke wijze hij dit borgt binnen zijn organisatie. Het is evenwel aan de kansspelautoriteit om te beoordelen of de vergunninghouder daarin voldoende geslaagd is. De kansspelautoriteit kan daartoe handvatten bieden in de vorm van beleidsregels.
De kansspelautoriteit heeft een ex ante uitvoeringstoets uitgevoerd met betrekking tot het in consultatie gegeven ontwerp van deze regeling en acht deze uitvoerbaar en daarmee tevens handhaafbaar. Tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de kansspelautoriteit zullen periodiek afspraken worden gemaakt over onderhoud van de onderhavige regeling. De kansspelautoriteit heeft voorts artikelsgewijze opmerkingen gemaakt. Deze hebben in een aantal gevallen tot wijzigingen geleid, waarvoor wordt verwezen naar paragraaf 9 met betrekking tot de totstandkoming van deze regeling.
De kansspelautoriteit wordt door de kansspelsector gefinancierd via de kansspelheffing en vergoedingen (leges). De onderhavige regeling heeft geen structurele gevolgen voor de Rijksbegroting. De financiële gevolgen voor de kansspelautoriteit naar aanleiding van deze regeling kunnen niet los worden gezien van de kosten die voortvloeien uit de Wet kansspelen op afstand, het Besluit kansspelen op afstand en de Uitvoeringsregeling kansspelen. Gelet hierop heeft de kansspelautoriteit de financiële gevolgen in de uitvoeringstoets op die regelingen in 2019 geïnventariseerd. Hierbij is uitgegaan van inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand op 1 juli 2020. Op basis van de meest recente inschattingscijfers van H2 Capital Gambling met betrekking tot de omvang van de markt en de marktontwikkeling van onlinekansspelen, verwacht de kansspelautoriteit een bruto spelresultaat (BSR; inleg minus uitgekeerde prijzen) van vergunde aanbieders van kansspelen op afstand van gemiddeld € 528.000.000 per jaar. Op basis van dit bruto spelresultaat lopen de opbrengsten aan heffingen (exclusief het deel van de heffing dat bestemd is voor het verslavingspreventiefonds) op van € 2.000.000 in 2021 tot € 7.900.000 in de volgende jaren. Bij verlening van de eerste vergunningen in 2021 wordt € 2.400.000 aan leges verwacht. De jaarlijkse structurele opbrengsten aan leges in verband met kansspelen op afstand wordt geraamd op € 300.000. Het gaat om de leges voor nieuwe vergunningaanvragen en wijzigingen van reeds verleende vergunningen.
Als gevolg van de Wet kansspelen op afstand zal de kansspelautoriteit structureel een aantal aanvullende activiteiten uitvoeren, zoals aanvullende toezicht- en handhavingswerkzaamheden met betrekking tot aanbieders van kansspelen op afstand. Daarbij is gekozen voor risicogestuurd en datagedreven toezicht. Ook zullen de indirecte kosten navenant toenemen. Gelet op de onzekere factoren en aannames die aan de uitvoeringstoets ten grondslag liggen is, is een precisering van deze kosten op dit moment niet mogelijk. De kansspelautoriteit gaat ervan uit dat deze reguliere werkzaamheden financieel worden gedekt door de opbrengsten 2022 en de daarop volgende jaren. Ter uitvoering van de Wet kansspelen op afstand moet de kansspelautoriteit voorts een aantal investeringen doen, en heeft de kansspelautoriteit te maken met instandhoudingskosten van de nieuwe ict-systemen. De kansspelautoriteit heeft daartoe een beroep gedaan op de leenfaciliteit van het Ministerie van Financiën. De lening wordt in maximaal tien jaar afbetaald. Vanaf 2022 zullen naar verwachting jaarlijks enkele nieuwe aanbieders een nieuwe vergunning aanvragen en zullen reeds verleende vergunningen in een aantal gevallen worden gewijzigd. De kosten hiervan zijn geraamd op € 300.000 gelijk aan de opbrengsten. De kansspelautoriteit gaat zodoende uit van een structureel dekkende exploitatie.
De ontwerpregeling kansspelen op afstand is op 24 juli 2019 voor openbare consultatie op internet geplaatst.15 Zij is tevens ter consultatie toegezonden aan de kansspelautoriteit, de Autoriteit persoonsgegevens (hierna: Ap) en het Adviescollege toetsing regeldruk. Na verwerking van de ontvangen consultatiereacties is de ontwerpregeling overeenkomstig Richtlijn 2006/123/EG, Richtlijn (EU) 2015/1535 en artikel 108, derde lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Europese Commissie op 12 augustus 2020 genotificeerd met betrekking tot technische en operationele vereisten. Deze notificatie heeft niet tot opmerkingen geleid.
Ruim 35 personen en organisaties hebben gereageerd in het kader van de openbare (internet)consultatie. Het gaat daarbij voornamelijk om personen en organisaties:
– die werkzaam zijn op het gebied van verslavingspreventie, zoals AGOG Nederland, het Centrum voor Verantwoord Spelen en Verslavingskunde Nederland (een netwerk op het gebied van verslavingszorg)16;
– die kansspelen aanbieden of de belangen van kansspelaanbieders behartigen, zoals bet365, de Janshen Hahnraths Group, de Nationale Goede Doelen Loterijen, Stichting Speel Verantwoord en VAN Kansspelen;
– die afdrachten uit kansspelopbrengsten ontvangen of deze beneficianten vertegenwoordigen, zoals de Bond van Harddraverijverenigingen en -stichtingen in Nederland, het Goede Doelen Platform en de Stichting Nederlandse Draf- en Rensport;
– die anderszins betrokken zijn bij de organisatie van kansspelen, zoals Apollon, de International Betting Integrity Association en Screenforce;
– die werkzaam zijn als toezichthouder of anderszins vanuit een publieke (advies)taak betrokken zijn, zoals de Ap, het ATR en de kansspelautoriteit.
De ontvangen reacties zijn divers van aard. Met name over de eisen op het punt van verslavingspreventie en matchfixing, alsmede de administratieve lasten die de regels met zich meebrengen, zijn door veel respondenten opmerkingen gemaakt.
De reacties die zijn ontvangen naar aanleiding van de consultatie zijn, voor zover deze daartoe aanleiding gaven, verwerkt op de daartoe geëigende plaatsen in deze regeling en de toelichting. Hierbij wordt opgemerkt dat ook wijzigingen zijn doorgevoerd naar aanleiding van reacties uit de internetconsultatie van het Besluit kansspelen op afstand, wijzigingen van de in dat besluit opgenomen delegatiebepalingen of vanwege voortschrijdende inzichten. Tijdens de consultatie van de ontwerpregeling is besloten om een aantal voorschriften met betrekking tot bonussen over te hevelen naar het BWRVK. De opmerkingen die op dat punt zijn ontvangen, zijn betrokken bij de verdere vormgeving van de voorschriften in dat besluit.
Hieronder wordt op hoofdlijnen ingegaan op de belangrijkste opmerkingen en aanpassingen ten opzichte van de ontwerpregeling kansspelen op afstand.
In verschillende consultatiereacties is zorg uitgesproken over de lastendruk die voortkomt uit deze regeling. Het ATR heeft met betrekking tot de ontwerpregeling kansspelen op afstand opgemerkt dat die zich kenmerkt door een zeer gedetailleerde invulling van de zorgplicht die verslaving, criminaliteit en fraude moet voorkomen, en dat de benodigde maatvoering hierdoor onevenwichtig lijkt te worden. Hiermee ontstaat volgens het ATR het risico dat potentiële vergunninghouders afzien van het daadwerkelijk aanvragen van een vergunning voor online kansspelaanbod, met als gevolg dat de doelstelling van voldoende aanbod door vergunde online kansspelaanbieders mogelijk niet wordt gehaald. Het college adviseert om te verduidelijken hoe de doelstelling van het bereiken van voldoende aanbod van vergunde online kansspelaanbieders en de doelstelling van het voorkomen van kansspelverslaving, criminaliteit en fraude zich tot elkaar verhouden.
De lastenmeting die is uitgevoerd door SIRA Consulting17 geeft voldoende vertrouwen over het behalen van het gewenste kanalisatieniveau in relatie tot de lastendruk. Volgens die lastenmeting zijn de bedrijfseigen lasten een factor tien hoger dan de door de overheid opgelegde regeldruk. Dit maakt het minder aannemelijk dat aanbieders van kansspelen op afstand vanwege de – vanuit de overheid opgelegde – regeldruk zullen willen afzien van het aanvragen van een vergunning, en dat er onvoldoende vergund aanbod van kansspelen op afstand ontstaat ten behoeve van de kanalisatie van de speler.
Ter voorbereiding op de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand en de daarmee samenhangende lagere regelgeving heeft de kansspelautoriteit voorts bijgehouden welke aanbieders geïnteresseerd zijn in een vergunning. Hieruit blijkt dat de meeste toonaangevende aanbieders van kansspelen op afstand in Europa juist wel belangstelling hebben voor een Nederlandse vergunning. Voorts is kanalisatie van spelers naar vergund aanbod geen doel op zich. Dit doel staat ten dienste van de drie doelstellingen van het kansspelbeleid, namelijk verslavingspreventie, consumentenbescherming en het voorkomen van criminaliteit en fraude. Aan die doelstellingen zou afbreuk worden gedaan, indien vergund aanbod wordt toegestaan dat er niet in slaagt om effectief verslaving te voorkomen, de consument te beschermen en criminaliteit en fraude tegen te gaan. Met het oog op de bescherming van de speler en andere maatschappelijke belangen mogen de doelstellingen van het kansspelbeleid niet in het gedrang komen enkel omwille van kanalisatiemotieven. Die kanalisatie wordt dan immers betekenisloos.
Het ATR is voorts van mening dat er een evenwichtige(re) balans nodig is tussen de concrete invulling van de regels en de ruimte voor eigen invulling om die regels werkbaar te doen zijn. Het college adviseert om waar mogelijk (meer) gebruik te maken van doelverplichtingen, waardoor er ruimte is om de regels zelf in te (laten) vullen en de regels mogelijk ook toekomstbestendiger worden. De bestendigheid van wet- en regelgeving is een belangrijk aandachtspunt geweest bij de ontwikkeling van deze regeling, alsook de Wet kansspelen op afstand en het Besluit kansspelen op afstand waar deze regeling op is gebaseerd. In overeenstemming met het advies van het ATR is waar dat mogelijk was gebruik gemaakt van doelverplichtingen. Vanuit het belang om een verantwoord, betrouwbaar en controleerbaar kansspelaanbod te kunnen waarborgen, is het echter in een aantal noodzakelijk geweest om meer concreet ingevulde verplichtingen op te nemen.
Het ATR heeft voorts geadviseerd om de werkbaarheid van de gedetailleerde eisen te toetsen bij het relevante bedrijfsleven. Een dergelijke toetsing heeft plaatsgevonden aan de hand van de consultatie van deze regeling, de uitvoering van de lastenmeting en een uitvoerings- en handhavingstoets van de kansspelautoriteit. Bij de consultatie is het bedrijfsleven de mogelijkheid geboden om te reageren op de eisen en om daarbij vooral aan te geven of er problemen te verwachten zijn voor wat betreft de werkbaarheid daarvan. Een groot aantal betrokken bedrijven heeft daar gebruik van gemaakt en hun reacties zijn betrokken bij het verder ontwerpen van deze regeling.
De reacties met betrekking tot de regeldruk hebben, voor zover dit geen afbreuk deed aan het bereiken van de doelstellingen van het kansspelbeleid, geleid tot aanpassingen van deze regeling ten opzichte van het in consultatie gegeven ontwerp daarvan om onnodige lasten zo veel mogelijk terug te dringen.
Deze regeling bevat voorschriften die bij de naleving daarvan vereisen dat persoonsgegevens worden verwerkt. Het is volgens de Ap van belang dat de beveiliging van de geregistreerde persoonsgegevens goed is geregeld en dat de termijnen voor het bewaren van die persoonsgegevens niet langer zijn dan noodzakelijk. Naast de Ap hebben ook andere respondenten opmerkingen gemaakt over de verwerking van persoonsgegevens.
Bewaartermijnen
Met betrekking tot de gegevens, waaronder persoonsgegevens, die vergunninghouders moeten registreren, zijn in artikel 4.13 van deze regeling en in artikel 23 RWRVK bewaartermijnen vastgesteld. De Ap heeft – met verwijzing naar overweging 39 van de AVG – geadviseerd om naast minimumbewaartermijnen ook maximumbewaartermijnen op te nemen. Mede gelet op dit advies is artikel 4.13 van deze regeling gewijzigd ten opzichte van de ontwerpregeling. Dat artikel voorziet nu in vast omlijnde bewaartermijnen, waarbij de gestelde termijn niet alleen geldt als minimumbewaartermijn, maar ook als maximumbewaartermijn ter zake de gegevens die de vergunninghouder vanwege de wet- en regelgeving op het gebied van kansspelen moet bewaren. De vergunninghouder moet de door hem geregistreerde persoonsgegevens in ieder geval wissen of op een andere wijze vernietigen bij afloop van de toepasselijke bewaartermijn, aangezien er vanaf dat moment geen grondslag is voor de verwerking van die persoonsgegevens.
In het eerste lid van artikel 4.13 is een standaard bewaartermijn voorgeschreven van drie jaar met betrekking tot gegevens in de administratie van de vergunninghouder die kansspelen op afstand aanbiedt met uitzondering van persoonsgegevens. In het tweede lid van artikel 4.13 is met betrekking tot persoonsgegevens van iedere speler die de vergunninghouder registreert een bewaartermijn opgenomen van drie jaar gerekend vanaf het moment van de beëindiging van de inschrijving van de betreffende speler. Het onderscheid tussen voornoemde leden is in de toelichting bij artikel 4.13 verduidelijkt.
Op grond van het nieuwe artikel 23 RWRVK geldt eenzelfde bewaartermijn voor niet alleen de vergunninghouder die kansspelen op afstand aanbiedt, maar ook voor de vergunninghouder die kansspelen in een speelcasino of een speelautomatenhal organiseert ten aanzien van de gegevens met betrekking tot het speelgedrag van spelers bij de deelname aan die risicovolle kansspelen. De gegevens waarvoor de bewaartermijn van drie jaar geldt zien bijvoorbeeld op het registreren van speelgedrag en het tegengaan van fraude. Het gaat hierbij om een set gegevens, die kan bestaan uit persoonsgegevens en andere gegevens. De toelichting bij het eerste en tweede lid van artikel 4.13 van deze regeling is naar aanleiding van het advies van de Ap aangevuld om de bewaartermijn van drie jaar nader toe te lichten.
De Ap heeft voorts geadviseerd om bij de evaluatie van de Wet kansspelen op afstand ook nadrukkelijk de bewaartermijnen te evalueren. Dit advies wordt opgevolgd. Aan de hand van de evaluatie zal worden bepaald of de gehanteerde bewaartermijnen voldoende of te ruim zijn en of deze moeten worden gewijzigd.
Het derde lid van artikel 4.14 van de ontwerpregeling kansspelen op afstand is niet gehandhaafd in de onderhavige regeling. Dat artikellid bepaalde dat de vergunninghouder de gegevens van transacties minimaal vijf jaar bewaart, gerekend vanaf het moment van beëindiging van de inschrijving van de speler of gerekend vanaf het moment van uitvoering van de transactie. Deze gegevens zijn mede relevant voor meldingen aan de Financiële inlichtingen eenheid (FIU-Nederland). Deze verplichting tot het bewaren van de bedoelde gegevens vloeit reeds voort uit artikel 16 en 34 van de Wwft, waardoor het betreffende artikellid overbodig is gebleken.
Informatiebeveiliging en toezicht
Naar aanleiding van het advies van de Ap om ook ten aanzien van vergunninghouders die kansspelen organiseren in speelautomatenhallen en speelcasino’s regels te stellen omtrent de beveiliging van persoonsgegevens, is thans ter uitvoering van artikel 20, vijfde lid, eerste volzin, van het BWRVK in artikel 26, eerste lid, van de RWRVK bepaald dat zij over een informatiebeveiligingssysteem moeten beschikken dat voldoet aan dezelfde eisen als die gelden voor vergunninghouders die kansspelen op afstand organiseren.18 Gelet op het advies van de Ap om aandacht te schenken aan het toezicht op de beveiliging van persoonsgegevens wordt hier opgemerkt dat dit toezicht plaatsvindt door controle van het informatiebeveiligingssysteem van de betrokken vergunninghouder. Zo moeten de vergunninghouders die kansspelen in speelcasino’s of speelautomatenhallen aanbieden, over hun informatiebeveiligingssysteem en de werking daarvan rapporteren aan de kansspelautoriteit overeenkomstig door haar te stellen regels (artikel 20, vijfde lid, tweede volzin, BWRVK).
Verder moet het spelsysteem van iedere vergunninghouder die kansspelen op afstand aanbiedt, worden gekeurd door daartoe aangewezen keuringsinstellingen (artikelen 4.50 en 4.51 Besluit kansspelen op afstand jo. artikel 3.27, tweede lid, van deze regeling). Het spelsysteem wordt in artikel 1.1 van het Besluit kansspelen op afstand gedefinieerd als ‘de organisatie, de werkwijze en de middelen, waaronder de elektronische middelen, die voor het organiseren van de vergunde kansspelen worden gebruikt’. Het informatiebeveiligingssysteem maakt onderdeel van dat spelsysteem en ziet op het beveiligen van gegevens, waaronder persoonsgegevens. Voorbeelden van persoonsgegevens die de vergunninghouder verwerkt in zijn spelsysteem, bijvoorbeeld in zijn administratie, zijn informatie over het speelgedrag van de speler, de analyse van het speelgedrag en de eventueel daarop volgende interventies, indien risicovol speelgedrag wordt geconstateerd. De rapporten met betrekking tot keuringen van het spelsysteem, waaronder de keuring van het informatiebeveiligingssysteem, moeten desgevraagd worden overlegd aan de kansspelautoriteit (artikel 4.49, tweede lid, Besluit kansspelen op afstand). De kansspelautoriteit kan de keuringsrapporten ook bij de vergunninghouder opvragen (artikel 5:17 Algemene wet bestuursrecht).
Spelergegevens en bezoekersregistratie
Bij de consultatie van de ontwerpregeling hebben twee respondenten in overweging gegeven om – bij de registratie van gegevens met betrekking tot de inschrijving van iedere speler – onderscheid te maken tussen personen die het inschrijvingsproces zijn begonnen, van wie gegevens zijn geregistreerd, maar vervolgens nog niet daadwerkelijk zijn ingeschreven, en personen die zijn ingeschreven en zijn begonnen met spelen. Dit voorstel heeft tot de hierna volgende aanpassing van artikel 4.1 geleid ten opzicht van de ontwerpregeling met betrekking tot de persoon van wie gegevens moeten worden geregistreerd.
De definitie voor ‘speler’ volgt reeds uit artikel 1.1 van het Besluit kansspelen op afstand, waarbij deze wordt aangemerkt als ‘degene die bij de vergunninghouder als speler is ingeschreven’. Voor de volledigheid wordt hier vermeld dat het hierbij ook kan gaan om spelers die na inschrijving nog niet hebben deelgenomen aan de georganiseerde kansspelen op afstand. Voor registratie is de feitelijke deelname geen onderscheidende factor. Wel is van belang dat gegevens van personen worden bijgehouden die het registratieproces niet hebben voltooid, of van wie de inschrijving is geweigerd of beëindigd. De titel en de aanhef van artikel 4.1 vermeldt daarom ‘persoon’ in plaats van ‘speler’. Het artikel is daarnaast zo geredigeerd dat daaruit volgt bij welke situatie welke gegevens moeten worden geregistreerd.
Artikel 4.11 van de ontwerpregeling kansspelen op afstand bepaalde dat de vergunninghouder ten minste de gegevens van iedere afzonderlijke melding aan de Financiële inlichtingen eenheid (FIU-Nederland) moest registreren, alsmede de indicatoren, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wwft, die ten grondslag liggen aan de melding. Aangezien de Wwft van toepassing is op aanbieders met een vergunning voor het organiseren van kansspelen op afstand op grond van artikel 31 van de Wok en zij onder de Wwft de betrokken gegevens reeds moeten registreren, is de betrokken bepaling overbodig gebleken. Artikel 4.11 van de ontwerpregeling is daarom niet overgenomen in deze regeling.
Spelaanbod
Naar aanleiding van reacties tijdens de consultatie van de ontwerpregeling kansspelen op afstand is de toelichting bij artikel 2.3 van deze regeling aangevuld ter zake het verbod op het op afstand organiseren van loterijen. Een nieuw artikel 3.9a is ingevoegd en bevat voorschriften met betrekking tot live casinospelen. De toelichting bij artikel 3.8 van deze regeling is eveneens aangevuld ter zake van deze casinospelen via een live stream verbinding.
Ten opzichte van de ontwerpregeling zijn in de onderhavige regeling bepalingen verwijderd met betrekking tot een verbod op gelijktijdige deelname bij meerdere kansspelen op afstand en de eisen ten aanzien van jackpots.19 Ten aanzien van het verbod op gelijktijdige deelname is tijdens de consultatie de opmerking gemaakt dat een dergelijk verbod moeilijk uitvoerbaar en niet effectief is. Verder is opgemerkt dat in andere landen een duidelijke vraag is naar het gelijktijdig kunnen spelen, bijvoorbeeld in afwachting van een (tussen)uitslag van een ander spel. Tevens is opgemerkt dat de speler tegelijkertijd bij meerdere vergunninghouders zal inloggen, indien hij wel de behoefte heeft aan het gelijktijdig deelnemen aan verschillende kansspelen op afstand. Het speelgedrag van de speler kan niet voldoende worden gevolgd en geanalyseerd met het oog op het beheersen van risico’s op onmatig speelgedrag, indien op de gelijktijdige deelname bij dezelfde vergunninghouder een verbod zou rusten. Het volgen en analyseren van het speelgedrag, alsmede het daarop tijdig treffen van interventiemaatregelen is effectiever, indien de speler gelijktijdig bij dezelfde vergunninghouder kan spelen en hiervoor niet hoeft uit te wijken naar meerdere, andere vergunninghouders. De betreffende vergunninghouder kan in dat geval ook beter zijn zorgplicht nakomen en kan daarop zo nodig worden aangesproken.
Naar aanleiding van opmerkingen tijdens de consultatie is de nut en noodzaak van de destijds voorgenomen voorschriften met betrekking tot jackpots opnieuw beoordeeld. De jackpot moet worden beschouwd als één van de uit te keren prijzen van het kansspel, waarvoor het niet noodzakelijk is om andere regels te hanteren. Een jackpot kan deel uitmaken van het prijzenschema bij een kansspel op afstand. Een jackpot hoeft daarbij geen zelfstandige random number generator (toevalsgenerator) te hebben, maar moet gekoppeld zijn aan een speluitkomst, die wel op basis van een random number generator werkt. Voor jackpots geldt tevens, zoals bij andere mogelijk te winnen prijzen, dat de vergunninghouder de speler daarover moet informeren overeenkomstig artikel 3.25 van deze regeling en als onderdeel van de spelregels, bedoeld in artikel 4.34 van het Besluit kansspelen op afstand.
Afdracht
Deze regeling voorziet in een afdracht van 10% van het BSR over weddenschappen die worden afgesloten op uitslagen van draf- of renwedstrijden die in Nederland zijn georganiseerd (artikel 2.2). Daarbij is rekening gehouden met de beoogde inwerkingtreding van de Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen (Stb. 2018, 509) – een half jaar na de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand – die leidt tot meer belastingdruk voor de landgebonden aanbieder van weddenschappen op draf- en rensport. Als gevolg hiervan ontstaan er uitdagingen voor de continuïteit van de Nederlandse draf- en rensport.
Bij de evaluatie van de Wet kansspelen op afstand – die plaatsvindt in het derde jaar na de inwerkingtreding van die wet – zal tevens aandacht worden geschonken aan de ervaringen met het organiseren van weddenschappen op de draf- en rensport en de financiering daarvan, waaronder de afdrachtsconstructie vervat in artikel 2.2 van deze regeling. Het is daarnaast de bedoeling om de afdrachtsconstructie periodiek (iedere vijf jaar) te evalueren. Artikel 2.2 treedt op een later moment in werking, namelijk nadat de procedure in het kader van een staatssteunnotificatie is afgerond.
Matchfixing
Gelet op reacties die zijn ontvangen tijdens de consultatie van het ontwerpbesluit kansspelen op afstand en de ontwerpregeling kansspelen op afstand, is alsnog afgezien van een verbod op het organiseren van een weddenschap op een sportwedstrijd waarvan de uitkomst niet van belang is voor de competitie.20 Bij dergelijke wedstrijden gaat het niet bij voorbaat om een onaanvaardbaar hoog matchfixingsrisico. Uitgangspunt blijft dat risicoanalyse met betrekking tot matchfixing voorafgaand aan de wedstrijd wordt uitgevoerd om te bepalen of een weddenschap op die wedstrijd mag worden aangeboden, tenzij het gaat om een wedstijd op de zogeheten ‘witte lijst’ (onderdeel 2.1 van Bijlage 2 bij deze regeling). In ieder geval moet de wedstrijd worden gemonitord op signalen van matchfixing. Dit houdt in dat het is toegestaan om weddenschappen aan te bieden op vriendschappelijke wedstrijden, bijvoorbeeld het Nederlandse voetbalelftal, behalve indien deze weddenschappen vanwege een onaanvaardbaar hoog matchfixingsrisico geen doorgang kunnen vinden.
Artikel 4.8, vierde lid, van het Besluit kansspelen op afstand alsmede artikel 7, vierde lid, van het Kansspelenbesluit voorzien erin dat de vergunninghouder de kansspelautoriteit, de betrokken wedstrijdorganisator en de betrokken sportorganisatie onverwijld informeert over ongebruikelijke feiten of omstandigheden die duiden op een verhoogd risico van manipulatie van een wedstrijd, alsmede de maatregelen die hij heeft getroffen om dat risico tegen te gaan. Verschillende respondenten hebben gevraagd of het wedden door sporters op wedstrijden waar zij zelf aan deelnemen in deze regeling specifiek kan worden benoemd als een ongebruikelijk gokpatroon, oftewel een ongebruikelijk feit als bedoeld in voornoemde artikelen, waarover de vergunninghouder de betrokken sportorganisaties zou moeten inlichten met het oog op het mogelijk treffen van tuchtrechtelijke maatregelen tegen de betreffende sporter. Het wedden op eigen wedstrijden kan niet anders worden geïnterpreteerd dan een dergelijk ongebruikelijke feit of omstandigheid en het is overbodig om dit in deze regeling vast te leggen. Omtrent de toepassing van artikel 4.8, vierde lid, van het Besluit kansspelen op afstand en artikel 7, vierde lid, van het Kansspelenbesluit, waaronder de eventuele uitwisseling van persoonsgegevens, wordt verder verwezen naar de nota’s van toelichting van die besluiten.
Een aantal respondenten heeft naar aanleiding van de toelichting bij de ontwerpregeling en de ontwerp uitvoeringsregeling kansspelen verondersteld dat het organiseren van head-to-head weddenschappen21 op uitslagen van of gebeurtenissen tijdens sportwedstrijden per definitie zou worden verboden. Dit is niet het geval. Artikel 3.15 van de onderhavige regeling en artikel 2.4 van de Uitvoeringsregeling kansspelen hebben betrekking op gebeurtenissen tijdens sportwedstrijden, waarbij de vergunninghouder gehouden is om per geval te beoordelen of het om een negatieve of een eenvoudig te manipuleren gebeurtenis gaat, waar geen weddenschap voor mag worden opengesteld. Dit geldt eveneens voor head-to-head weddenschappen. Deze zijn zodoende niet bij voorbaat verboden, zoals een aantal respondenten meende. Wel moet de hiervoor genoemde analyse worden uitgevoerd voorafgaand aan het openstellen van een head-to-head weddenschap, zoals bij andere weddenschappen.
Head-to-head weddenschappen kennen bijzondere risico’s, mede afhankelijk van de wedstrijdvorm. De vergunninghouder moet bij zijn risico-analyse daar uitdrukkelijk aandacht aan schenken. In bepaalde gevallen zal deze analyse ertoe leiden dat de weddenschap niet mag worden aangeboden, omdat het om een negatieve of eenvoudig te manipuleren gebeurtenis gaat. Dit is anders bij gebeurtenissen of wedstrijden die op de zogeheten ‘zwarte lijst’ (onderdelen 2.2 en 2.3 van Bijlage 2 van deze regeling respectievelijk Bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling kansspelen) staan vermeld. Vergunninghouders mogen op voorhand geen weddenschappen, waaronder head-to-head weddenschappen, aanbieden als het gaat om gebeurtenissen of wedstrijden op die zwarte lijst. In het geval van tennis worden wedstrijden hoofdzakelijk georganiseerd in een vorm waarbij twee spelers het tegen elkaar opnemen, waar kansspelaanbieders vervolgens head-to-head weddenschappen op willen afsluiten. Het gaat hier dan snel om weddenschappen op gebeurtenissen die negatief of eenvoudig te manipuleren zijn. Het KNLTB heeft hierop advies gegeven. Dit advies is bij het opstellen van de ‘zwarte lijst’ volledig overgenomen.
Een aantal respondenten heeft gewaarschuwd dat een beperking van online wedopties bij sportwedstrijden conform artikel 3.15 van deze regeling en artikel 2.4 van de Uitvoeringsregeling kansspelen en de bijbehorende bijlagen, ten koste kan gaan van de kanalisatie van spelers naar vergunde aanbieders. Bij de uitwerking van die artikelen en bijlagen is gezocht naar een evenwichtige balans tussen enerzijds het belang van kanalisatie en anderzijds het belang van spelers en vergunninghouders bij het tegengaan van kansspelgerelateerde matchfixing. Op de zwarte lijst van wedstrijden en competities staat een aantal wedstrijden en competities die naar aanleiding van het zwaarwegend advies van de betrokken sportbonden zijn opgenomen. Op de zwarte lijst van gebeurtenissen waarop geen weddenschappen mogen worden georganiseerd, staan (op advies van NOC*NSF en de sportbonden) ‘side bets’. Van deze gebeurtenissen wordt geoordeeld dat zij eenvoudig door individuen te manipuleren zijn en brengen een onaanvaardbaar risico op matchfixing met zich. Om deze reden staan ze op de zwarte lijst van gebeurtenissen waarop geen weddenschappen mogen worden georganiseerd.
De beperking van het aanbod van weddenschappen aan de hand van de zwarte lijst zal naar verwachting niet ten koste gaan van de kanalisatie aangezien er voldoende andere weddenschappen georganiseerd mogen worden waaraan spelers deel kunnen nemen.
Het spelsysteem en keuringen
In afdeling 5 van de onderhavige regeling zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot het spelsysteem van de vergunninghouder. In die afdeling zijn in artikel 3.27 de minimumvereisten opgenomen met betrekking tot het kwaliteitsmanagementsysteem, het informatiebeveiligingssysteem en het systeem voor het beheer van de informatietechnologie en -communicatienetwerken die de vergunninghouder ingevolge artikel 4.40 van het Besluit kansspelen op afstand moet ontwikkelen, toepassen en onderhouden. Dit beslaat niet het gehele spelsysteem van de vergunninghouder. Ter verduidelijking hiervan is de titel van artikel 3.27 aangepast om aan te duiden dat het uitsluitend betrekking heeft op de genoemde systemen.
Bij de consultatie van de onderhavige regeling is opgemerkt dat artikel 3.27 niet verwijst naar artikel 4.41 van het Besluit kansspelen op afstand dat betrekking heeft op het beheer van wijzigingen (change management system). De eisen die in artikel 3.27 gesteld worden aan het kwaliteitsmanagementsysteem, het informatiebeveiligingssysteem en het systeem voor het beheer van de informatietechnologie en- communicatienetwerken van de vergunninghouder sluiten aan bij internationale, geharmoniseerde normen. De eisen die gesteld worden aan het systeem van de vergunninghouder voor het beheer van wijzigingen sluiten niet aan bij die geharmoniseerde normen. Evenmin is er een andere internationale, geharmoniseerde norm die toepasselijk is met betrekking tot het wijzigingsbeheer van spelsystemen voor kansspelen op afstand. Daarom is in artikel 3.27 van deze regeling niet verwezen naar artikel 4.41 van het Besluit kansspelen op afstand.
Naar aanleiding van vragen die tijdens de consultatie van de onderhavige regeling zijn gesteld met betrekking tot het spelsysteem, ISO-certificering en keuringen bij eventuele uitbesteding van diensten, is de toelichting bij de artikelen in afdeling 5 van deze regeling ter verduidelijking aangevuld ten aanzien van die onderwerpen. Tevens zijn er tijdens de consultatie opmerkingen gemaakt over de invulling van de minimumvereisten in Bijlage 3 van deze regeling. Dit heeft in een aantal gevallen geleid tot enkele tekstuele wijzigingen in die bijlage ten opzichte van de bijlage die bij de ontwerpregeling was opgenomen.
Zoals volgt uit artikel 4.53, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand, dient het spelsysteem of enig onderdeel daarvan te worden gekeurd door een aangewezen keuringsinstelling aan de hand van het schema tot conformiteitsbeoordeling dat wordt vastgesteld door de kansspelautoriteit (hierna: keuringsschema). Artikel 4.44, eerste lid, van voornoemd besluit bepaalt als één van de voorwaarden om als keuringsinstelling te worden aangewezen dat deze is geaccrediteerd tegen normen die zijn vastgesteld bij regeling van de Minister voor Rechtsbescherming. De reacties tijdens de consultatie van de ontwerpregeling kansspelen op afstand en de daarop volgende afwegingen hebben ertoe geleid dat artikel 3.29 is gewijzigd ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp daarvan. Aanvankelijk werden in dit artikel alleen NEN-EN-ISO/IEC-normen genoemd zonder deze in verband te brengen met het keuringsschema van de kansspelautoriteit. Artikel 3.29 leest nu zo dat een aan te wijzen keuringsinstelling geaccrediteerd moet zijn voor – het verrichten van werkzaamheden uit – het keuringsschema van de kansspelautoriteit, of onderdelen daarvan, en tegen de daarvoor toepasselijke NEN-EN-ISO/IEC-normen.
In het door de kansspelautoriteit vastgestelde keuringsschema is opgenomen welk type keuringswerkzaamheden passend wordt geacht voor het te keuren van onderdelen van het spelsysteem. Het kan hierbij gaan om: inspectiewerkzaamheden, testwerkzaamheden in laboratoria, werkzaamheden ter certificering van managementsystemen of ter certificering van producten, processen of diensten. De kansspelautoriteit kan in het keuringsschema opnemen tegen welke – voor de betreffende type keuring – toepasselijke ISO-norm (of andere standaard) de keuringsinstelling deze werkzaamheden moet uitvoeren.
Met betrekking tot keuringen stond in het voormalige artikel 3.32 van de ontwerpregeling kansspelen op afstand als voorschrift dat de aangewezen keuringsinstelling onder bepaalde voorwaarden de resultaten van een eigen keuring door de vergunninghouder van niet-kritieke onderdelen van het spelsysteem zou moeten betrekken bij diens daarop volgende keuring en dat de aangewezen keuringsinstelling zo nodig aanvullende werkzaamheden zou moeten verrichten. Naar aanleiding van reacties tijdens de consultatie van de ontwerpregeling is duidelijk geworden dat een aangewezen keuringsinstelling gelet op diens accreditatie slechts keuringsresultaten van derden mag hergebruiken, voor zover het gaat om keuringsresultaten van een andere keuringsinstelling, die voor dezelfde keuringswerkzaamheden is geaccrediteerd. Tevens is gebleken dat het niet mogelijk is om onder accreditatie aanvullende keuringswerkzaamheden te verrichten. Gelet hierop is het voormalige artikel 3.32 geschrapt en zijn de huidige artikelen 3.31 en 3.32 en de artikelsgewijze toelichting daarop gewijzigd. Die artikelen hebben betrekking op het hergebruiken van keuringsresultaten van andere geaccrediteerde keuringsinstellingen en de eisen die worden gesteld aan keuringsrapporten met resultaten van een eigen keuring of van een keuring door een andere geaccrediteerde instelling. In de toelichting bij artikel 3.32 tevens een passage opgenomen over de reikwijdte en toepasselijkheid van de daarin opgenomen eisen.
Consumentenbescherming
Met het oog op consumentenbescherming moet het voor de consument te allen tijde duidelijk zijn met wie hij communiceert, ook in gevallen waarin de vergunninghouder er voor kiest om werkzaamheden uit te besteden, bijvoorbeeld werkzaamheden van de klantendienst. Als een klantendienst meerdere vergunninghouders bedient, moet de klantendienst richting de consument duidelijk maken namens wie hij communiceert. Indien de vergunninghouder verschillende handels- of merknamen hanteert mag ook dit geen beletsel vormen. Gelet hierop was in artikel 3.21, tweede lid, onder a, van de ontwerpregeling het vereiste opgenomen dat de klantendienst bij ieder afzonderlijk contact kenbaar maakt dat zij namens de vergunninghouder communiceert. Dit vereiste is bij nader inzien reeds voldoende geborgd aan de hand van artikel 4.3, tweede lid, aanhef en onder c, van het Besluit kansspelen op afstand, waarin staat dat de herkenbaarheid als vergunninghouder voor de speler steeds moet zijn gewaarborgd. Naar aanleiding van reacties op dit punt tijdens de consultatie is artikel 3.21, tweede lid, onder a, van de ontwerpregeling niet overgenomen in de onderhavige regeling.
Met betrekking tot de klantendienst hebben verschillende respondenten aangegeven dat van medewerkers van de klantendienst niet kan worden verlangd dat zij speelgedrag analyseren of interventies in het speelgedrag plegen. Deze redenering is gevolgd. Deze eisen maken thans geen deel uit van artikel 3.20, tweede lid, van de onderhavige regeling. Gelet hierop hoeven medewerkers van de klantendienst niet verplicht deel te nemen aan de aanvullende cursus. Die cursus is gericht op het aanleren van vaardigheden om effectief te kunnen interveniëren. Medewerkers van de klantendienst moeten wel de basiscursus volgen, zodat zij voldoende kennis hebben om risicovol speelgedrag te herkennen en te registreren – en eventueel kunnen doorverwijzen of ander personeel kunnen inschakelen die wel interventies kunnen plegen. Voorts moeten zij spelers in algemene zin kunnen informeren over het verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder.
Reclame – rolmodellen
Uitgangspunt van de regulering van reclame voor kansspelen is dat voldoende ruimte moet worden geboden aan reclame om spelers weg te leiden van onvergund aanbod, en hen te wijzen op het legale, betrouwbare en beschermende aanbod. Met de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand is een stevig pakket aan maatregelen geïntroduceerd ter voorkoming van kansspelverslaving. Onderdeel daarvan is aanscherping van het reclamebeleid met het oog op het beschermen van maatschappelijk kwetsbare groepen.
Met de motie van het lid Mei Li Vos is de regering verzocht om de sponsoring van individuele sporters door ‘gokbedrijven’ te verbieden (Kamerstukken II 2015/16, 33 996, nr. 58). Deze motie is nader uitgewerkt in de regeling met betrekking tot het nieuwe artikel 4 van de RWRVK. Daarnaast is dat artikel verder aangepast ter uitvoering van de aangenomen motie aangaande beroemdheden in reclame-uitingen voor kansspelen (Kamerstukken II 2019/20, 24 557, 161).
Respondenten vroegen zich af waarom het reclameverbod in artikel 4 van de RWRVK alleen betrekking had op individuele sporters en niet op sportteams. Aangezien sportteams ook rolmodellen zijn voor minderjarigen en jongvolwassenen, heeft hun aanwezigheid in reclame hetzelfde effect als reclame door individuele sporters. Dit heeft geleid tot aanpassing van artikel 4 van de RWRVK, waarmee sportteams duidelijker onder het verbod komen te vallen. In lijn hiermee is ook de bepaling met betrekking tot de sponsoring van individuele sporters aangepast en beslaat die bepaling ook de sponsoring van sportteams.
Ook vroegen respondenten zich af wat onder het begrip sporter wordt verstaan en of bijvoorbeeld oud-sporters en amateursporters daaronder vallen. Naar aanleiding hiervan is in artikel 4 van de RWRVK ‘sporters’ vervangen door ‘beroepssporters’. Het heeft betrekking op personen die (actief) als beroep een tak van sport beoefenen en voor wie de beoefening van de sport een bron van inkomsten oplevert. Het begrip wordt ook gehanteerd in de Wet op de loonbelasting 1964.
Een aantal kansspelaanbieders gaf aan dat een absoluut verbod op het inzetten van individuele sporters in kansspelreclame de kanalisatiedoelstelling schaadt en pleitte vanuit dat oogpunt voor een minder stringente bepaling. Op dit punt is artikel 4 RWRVK ongewijzigd gelaten ten opzichte van de ontwerpregeling, omdat dit afbreuk zou doen aan het beoogde hoge beschermingsniveau voor consumenten en dit niet wenselijk wordt geacht.
Reclame – bonussen
Aanvankelijk voorzag het ontwerpbesluit kansspelen op afstand in een verbod voor vergunninghouder die kansspelen op afstand, in speelcasino’s en speelautomatenhallen organiseren, om gratis speeltegoed aan te bieden aan spelers die de voorwaarden daarvoor niet uitdrukkelijk hebben aanvaard, en was een meeromvattende regeling met betrekking tot (het aanbod van) bonussen opgenomen in de ontwerpregeling kansspelen op afstand met bepalingen ter wijziging van de RWRVK. Op zowel het ontwerpbesluit, als de ontwerpregeling is een groot aantal reacties ontvangen met betrekking tot het onderwerp bonussen. Dit heeft ertoe geleid dat de bepalingen zijn geïntegreerd en opgenomen in artikel 2a van het BWRVK.
Voortschrijdend inzicht heeft ertoe geleid dat er een wijziging is doorgevoerd met betrekking tot het aanvankelijke, algemene verbod om een bonus aan te bieden binnen 60 dagen nadat de betrokken vergunninghouder in het kader van het getrapte preventiebeleid een interventiemaatregel heeft getroffen. Omdat de interventiemaatregelen in zwaarte sterk variëren – variërend van een pop-up bij een geringe en redelijk onschuldige overschrijding van een grens die de deelnemer aan kansspelen op afstand zichzelf heeft gesteld in zijn spelersprofiel, tot de voordracht aan de kansspelautoriteit om een speler door onvrijwillige inschrijving in CRUKS uit te sluiten van deelname aan alle risicovolle kansspelen – is er met het oog op de proportionaliteit van deze maatregel voor gekozen de duur van die termijn beter te laten aansluiten bij de aard van de interventiemaatregel. In de RWRVK is die termijn thans gerelateerd aan de aard van de interventiemaatregel en daarmee aan de aard van het gesignaleerde spelersgedrag. In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6 RWRVK wordt de systematiek nader toegelicht.
Verslavingspreventie
Bij de consultatie van de ontwerpregeling kansspelen op afstand hebben verschillende respondenten opmerkingen gemaakt over artikelen met betrekking verslavingspreventie, met name inzake verslavingspreventiecursussen (artikelen 8 en 9 RWRVK), de toepassing van interventiemaatregelen (artikel 18 RWRVK) en registratieverplichtingen (artikel 4.6 van de onderhavige regeling).
Een respondent verzocht bij de consultatie van de ontwerpregeling kansspelen op afstand om personeel van vergunninghouders die loterijen organiseren, uit te sluiten van de verplichting om een basiscursus verslavingspreventie te volgen. Aangezien dit kansspelaanbod een laag risico op kansspelverslaving kent, zijn deze vergunninghouders niet verplicht om het aangescherpte verslavingspreventiebeleid – met onder andere het getrapte interventiemodel – toe te passen. Nu de cursussen gericht zijn op dit aangescherpte verslavingspreventiebeleid en het laten volgen van die cursussen overbodig zou zijn, en tevens onnodige lasten zou inhouden, is artikel 8 RWRVK anders vormgegeven, zodat de verplichting om de basiscursus te volgen niet geldt voor deze vergunninghouders.
Ten aanzien van het personeel van de hiervoor bedoelde vergunninghouders was het ontwerp van artikel 9 van de RWRVK al zodanig opgesteld dat het personeel van deze vergunninghouders niet hoefden deel te nemen aan de aanvullende cursus. Op grond van artikel 4a van de Wok zijn vergunninghouders die bijvoorbeeld loterijen organiseren net als andere vergunninghouders wel verplicht maatregelen en voorzieningen te treffen ter voorkoming van verslaving aan de door hen georganiseerde spelen. Hieronder vallen kennisvereisten zoals opgenomen in artikel 6 van het BWRVK. Aangezien de hier bedoelde vergunninghouders het risico op kansspelverslaving bij de door hen aangeboden kansspelen laag moeten houden en daar wel kennis en inzicht op het gebied van kansspelverslaving voor nodig is, is in artikel 11 RWRVK een rapportageverplichting opgenomen welke als bewijsstuk zal gelden. Hiermee wordt het voor de kansspelautoriteit controleerbaar hoe deze vergunninghouders uitvoering geven aan het borgen van de betreffende kennisvereisten.
Consultatiereacties met betrekking tot de ontwerpregeling kansspelen op afstand hebben er verder toe geleid dat onderzocht is of er aanleiding is om een overgangstermijn in te stellen voor personen die reeds voor inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand een certificaat behaald hebben voor het succesvol afronden van verslavingspreventiecursussen. De eisen voor de cursussen zijn echter op verschillende punten wezenlijk aangescherpt ten opzichte van de situatie voor inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand. Het in stand houden van certificaten van oude cursussen zou ertoe leiden dat een deel van de medewerkers over onvoldoende kennis en vaardigheden zal beschikken om het nieuwe beleid op het gebied van verslavingspreventie goed uit te voeren. Tevens is stilgestaan bij een alternatief om deze personen een aanvullende module te laten volgen waarmee deze lacunes zouden worden afgedekt. Dergelijke aanvullende modules zullen echter ook de nodige lasten voor de vergunninghouder met zich meebrengen, omdat deze eveneens ingekocht moeten worden en er tijd aan besteed moet worden. Met name de aanvullende cursus zou ook in de vorm van een aanvullende module vrijwel geheel opnieuw uitgevoerd moeten worden, omdat daarbij geoefend moet worden met het toepassen van nieuwe interventiemaatregelen die eerder niet waren voorgeschreven en niet toegepast hoefden te worden. Bovendien brengen aanvullende modules extra werk voor trainingsbureaus met zich mee, terwijl zij tegelijkertijd al veel werk zullen hebben aan het tijdig ontwikkelen, uitrollen en geven van de nieuwe cursussen. Ook voor de kansspelautoriteit zou het in een dergelijke situatie moeilijker zijn om te controleren of vergunninghouders het betrokken personeel de juiste cursussen laten volgen.
Om onnodige lasten voor vergunninghouders te voorkomen is afgezien van de verplichting om in de basiscursus het verslavingspreventiebeleid en aanpassingen daarvan aan bod te laten komen, zoals aanvankelijk in de ontwerpregeling werd beoogd. Naast het feit dat de cursussen gericht moeten zijn op de functie van de betrokken persoon en de door de vergunninghouder aangeboden spelsoorten, zou dit vereiste leiden tot zeer specifieke cursussen die trainingsbureaus moeten ontwikkelen voor elke individuele vergunninghouder, waaronder vergunninghouders met een kleinschalige organisatie. De lasten voor met name deze kleine aanbieders worden verlaagd als zij gebruik kunnen maken van een meer generieke kenniscursus en zij de kennis van het verslavingspreventiebeleid die toegespitst is op hun organisatie zelf borgen binnen hun organisatie. Dit laat onverlet dat het vergunninghouders vrij staat om hun verslavingspreventiebeleid wel in de basiscursus terug te laten komen – en zodoende niet te werken met een generieke kenniscursus.
Enkele partijen hebben bij de consultatie van de ontwerpregeling kansspelen op afstand verzocht of de aanvullende cursus ook online mag worden geboden. De verslavingszorg heeft tijdens de consultatie laten weten dit juist geen effectieve methode te vinden om de – in de praktijk toe te passen – vaardigheden goed aan te leren. Vanuit die hoek wordt onderschreven dat de aanvullende cursus – die met name op het aanleren van vaardigheden is gericht – niet geschikt is om online aan te bieden. Mede daarom is ook geen gevolg gegeven aan het voorstel van de kansspelautoriteit in reactie op de ontwerpregeling om dit over te laten aan aanbieders van cursussen. Zodoende is in artikel 10 van de RWRVK als vereiste gehandhaafd dat de trainer de aanvullende cursus in groepsvorm geeft onder aanvulling van de eis dat de trainer deze cursus tevens in persoon geeft en niet op afstand.
Met betrekking tot de interventiemaatregelen die conform artikel 18 van de RWRVK moeten kunnen worden toegepast door vergunninghouders is door enkele aanbieders van landgebonden kansspelen gesteld dat een deel van deze maatregelen niet geschikt is voor een landgebonden omgeving. Het gaat dan om een beperking van de toegang overeenkomstig een door de speler of de vergunninghouder bepaalde tijdsduur, bepaalde tijdstippen of beide. Hoewel het niet onmogelijk is voor landgebonden aanbieders om dergelijke interventiemaatregelen te plegen, wordt onderkend dat dit voor landgebonden aanbieders op een aantal punten lastiger kan zijn dan voor online aanbieders. Om de werkbaarheid te vergroten is in artikel 18, eerste lid, RWRVK de term ‘tijdsblokken’ voor de term ‘tijdstippen’ in de plaats gekomen. Daarnaast is in de toelichting bij het artikel verduidelijkt dat er onderscheid is tussen kansspelen op afstand en kansspelen in speelcasino’s of speelautomatenhallen voor wat betreft de mate waarin beperkingen die betrekking hebben op een specifieke tijdsduur of specifieke tijdsblokken door de vergunninghouder gehandhaafd kunnen worden.
Met betrekking tot de registratieverplichtingen in relatie tot de ontwikkeling en de uitvoering van het verslavingspreventiebeleid is bij de consultatie van de ontwerpregeling kansspelen op afstand in het bijzonder aandacht gevraagd voor de registratieverplichtingen opgenomen in artikel 4.6 van deze regeling ten aanzien van de werkzaamheden van de vertegenwoordiger van de vergunninghouder. Dit heeft ertoe geleid dat ten opzichte van de ontwerpregeling de verplichting is geschrapt dat het tijdstip en de aard van ieder overleg dat de vertegenwoordiger bijwoont moet worden geregistreerd. De overige verplichtingen zijn gehandhaafd gelet op de cruciale rol die de vertegenwoordiger te vervullen heeft bij het overbruggen van de afstand tussen de vergunninghouder en de verslavingszorg in Nederland – en het controleren van de effectieve invulling van deze rol door de kansspelautoriteit. Ten behoeve van de controleerbaarheid moet een duidelijke registratie worden bijgehouden van het werk dat de vertegenwoordiger verricht en de resultaten daarvan.
De rapportageverplichtingen met betrekking tot het verslavingspreventiebeleid in artikel 14 RWRVK zijn op enkele punten aangepast naar aanleiding van opmerkingen van de kansspelautoriteit. Zo bepaalde het eerste lid van genoemd artikel aanvankelijk dat de vergunninghouder in bepaalde situaties over wijzigingen van het verslavingspreventiebeleid zou moeten rapporteren. Dit zou ertoe hebben kunnen leiden dat de vergunninghouder niet zou hoeven te rapporteren over wijzigingen van het verslavingspreventiebeleid bij situaties die niet in dat artikel waren benoemd. Met het oog op het toezicht is het wenselijk dat de vergunninghouder over alle wijzigingen van het verslavingspreventiebeleid rapporteert. Om dit te ondervangen is voorzien in de toevoeging van een nieuw onderdeel e aan artikel 14, eerste lid, RWRVK. Daarnaast is in onderdeel a van datzelfde lid ter verduidelijking een aantal sub-onderdelen toegevoegd die reeds in de toelichting van de ontwerpregeling bij het betreffende artikellid werden genoemd. Het gaat hier om de verplichting voor de vergunninghouder om te rapporteren over de effectiviteit en doelmatigheid van de informatie die hij verstrekt aan spelers, de uitgevoerde analyses van het geconstateerde speelgedrag en de interventies die hij aanbiedt aan spelers.
De onderhavige regeling berust op de Wok, het Besluit kansspelen op afstand en het BWRVK. Voor de toelichting op de begrippen die in deze regeling worden gehanteerd en die reeds bij voornoemde wet- en regelgeving zijn gedefinieerd of die daaraan ontleend zijn, wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichtingen bij diezelfde wet- en regelgeving. Het gaat hierbij onder andere om hetgeen onder de raad van bestuur en het register moet worden verstaan. Zo wordt tevens met het gebruik van de begrippen vergunning en vergunninghouder in deze regeling, voor zover deze betrekking hebben op kansspelen op afstand, aangesloten bij de definitie van deze begrippen in artikel 1.1 van het Besluit kansspelen op afstand. Omwille van de overzichtelijkheid en de leesbaarheid bevat de onderhavige regeling een aantal aanvullende begrippen waarvan de definities in dit artikel staan vermeld en waarvan de toelichting hierna volgt.
speelsessie
Met het begrip speelsessie wordt de periode aangeduid vanaf aanmelding van de speler als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit kansspelen op afstand om deel te nemen aan één of meerdere kansspelen op afstand tot en met de (eventueel automatische) afmelding van de speler. Het begrip wordt veelvuldig gehanteerd in artikel 4.2 van deze regeling in verband met de registratie van het speelgedrag van de speler. Een speelsessie kan één of meerdere speelrondes inhouden. Zo kan een speelsessie bestaan uit een combinatie van meerdere pokerrondes, diverse inzetten op onlinefruitmachines en het spelen van enkele rondes aan de virtuele roulettetafel.
weddenschap
De kansspelautoriteit kan op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c en d, van het Besluit kansspelen op afstand vergunning verlenen voor het op afstand organiseren van weddenschappen op sportwedstrijden, paardenrennen en harddraverijen. In dat verband wordt in deze regeling voor deze weddenschappen een verkorte aanduiding gehanteerd met verwijzing naar voornoemd artikel.
Weddenschappen op e-sports-wedstrijden kunnen worden georganiseerd, zodra deze wedstrijden voldoen aan de definitie van sportwedstrijd als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit kansspelen op afstand. Dit houdt in dat deze wedstrijden in ieder geval moeten worden georganiseerd door of onder auspiciën van een door het NOC*NSF erkende nationale sportorganisatie, hun geledingen of door een vergelijkbare internationale – al dan niet overkoepelende – sportorganisatie, of dat e-sports door het NOC*NSF als sport wordt aangemerkt. Weddenschappen op fantasy sports zijn aan te merken als sportweddenschappen en mogen worden georganiseerd, voor zover zij gebaseerd zijn op (elementen uit) sportwedstrijden die passen binnen de hiervoor bedoelde definitie van sportwedstrijd. Voor zover weddenschappen op e-sports of fantasy sports zijn toegestaan als weddenschappen op sportwedstrijden, geldt in ieder geval dat deze weddenschappen moeten worden georganiseerd met inachtneming van de waarborgen tegen de manipulatie van sportwedstrijden (artikelen 4.7 tot en met 4.9 van het Besluit kansspelen op afstand).
Weddenschappen op virtual sports waarvan de uitkomst door een toevalsgenerator (random number generator) wordt bepaald en die niet gebaseerd is op een uitslag of gebeurtenis tijdens een sportwedstrijd, worden aangemerkt als casinospelen en mogen worden georganiseerd, voor zover deze voldoen aan de daarvoor geldende vereisten.
Op grond van artikel 31e van de Wok is in dit artikel de vergoeding voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning tot het organiseren van kansspelen op afstand vastgesteld, alsook de vergoeding ingeval van een aanvraag tot wijziging van een reeds verleende vergunning. De kosten die samenhangen met de verlening van de vergunning komen neer op toelatingskosten als bedoeld in het Rapport Maat houden (Kamerstukken II 2013/14, 24 036, nr. 407). De kosten van deze werkzaamheden worden doorberekend aan de vergunninghouder. Deze doorberekening voldoet aan de randvoorwaarden opgenomen in het Rapport Maat houden. De wijziging van de vergunning kan per geval op verschillende situaties zien en kan zodoende per geval leiden tot uiteenlopende, door de vergunninghouder te vergoeden kosten. Hieronder worden vier situaties benoemd.
Onderdeel a van het tweede lid van dit artikel ziet op de situatie van een wijziging van de zakelijke gegevens die betrekking hebben op de houder van de vergunning, zoals de tenaamstelling van de vergunning of informatie op de vergunning over de rechtsvorm van de vergunninghouder. Indien de kansspelautoriteit voor het wijzigen van dergelijke vergunninggegevens geen betrouwbaarheidsonderzoek hoeft te verrichten, bedraagt de vergoeding € 500. Als de gevraagde wijziging vergt dat de betrouwbaarheid wel opnieuw moet worden onderzocht, wordt dit bedrag met € 8.000 vermeerderd tot € 8.500 vanwege de extra uit te voeren werkzaamheden. Dit omvat een nieuwe beoordeling van de betrouwbaarheid van de vergunninghouder, van de personen die diens beleid bepalen of mede bepalen, van diens uiteindelijke belanghebbenden en van dien middellijke en onmiddellijke vermogensverschaffers (artikel 3.4 Besluit kansspelen op afstand).
Onderdeel b van het tweede lid ziet op de situatie dat een vergunninghouder de vergunning wil wijzigen, omdat hij het toegestane spelaanbod wil beperken. Hij biedt bijvoorbeeld casinospelen en sportweddenschappen op afstand aan en wil in het vervolg alleen casinospelen op afstand organiseren. Indien de kansspelautoriteit de gevraagde wijziging zou toestaan, dan zou de vergunninghouder niet meer aan ter zake relevante vereisten hoeven te voldoen op het gebied van matchfixing, bijvoorbeeld artikelen 4.7 tot en met 4.9 van het Besluit kansspelen op afstand. De kansspelautoriteit hoeft in een dergelijk geval geen indringende werkzaamheden te verrichten en een vergoeding van € 500 is hiervoor kostendekkend.
Onderdeel c van het tweede lid ziet juist op de situatie dat een vergunninghouder kansspelen van een andere categorie wil toevoegen aan zijn kansspelaanbod. Het gaat bijvoorbeeld om de situatie dat de vergunninghouder sportweddenschappen wenst te organiseren naast een reeds toegestaan aanbod van casinospelen. Dit vergt nader onderzoek, zoals of de vergunninghouder aan de hiervoor genoemde voorschriften met betrekking tot matchfixing en andere ter zake relevante voorschriften kan voldoen. Hiervoor moet de vergunninghouder een vergoeding van € 8.000 betalen.
Onderdeel d van het tweede lid ziet op een wijziging van een of meer andere onderdelen van de vergunning waarvoor de betrouwbaarheid opnieuw moet worden beoordeeld. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om een betrouwbaarheidsbeoordeling die vereist is vanwege een wijziging in de eigendomsstructuur, van de aandeelhouders of van de beleidsbepalers van de vergunninghouder. Het vergoedingsbedrag van € 8.000 komt overeen met de kosten van de betrouwbaarheidsbeoordeling bij de initiële vergunningsaanvraag.
Op grond van artikel 31f van de Wok en in navolging van hetgeen is medegedeeld in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2014/15, 33 996, nr. 6, p. 70–71) is in het onderhavige artikel een afdrachtsverplichting opgenomen ten behoeve van de Nederlandse draf- en rensport. Voorafgaand aan de regulering van kansspelen op afstand werd de afdracht aan die sport uitsluitend gegenereerd met de exploitatie van een landgebonden vergunning (artikel 25, tweede lid, aanhef en onder c, Wok). Na inwerkingtreding van de onderhavige bepaling zal de totale afdracht tevens bestaan uit een deel dat wordt gegenereerd met het aanbieden van kansspelen op afstand (artikel 31f Wok), voor zover het daarbij gaat om het organiseren van weddenschappen op draf- en renwedstrijden die in Nederland zijn georganiseerd.
Indien geen afdrachtsverplichting zou gelden voor vergunninghouders die op afstand weddenschappen aanbieden op draf- en renwedstrijden die in Nederland worden georganiseerd, zou dit voor hen een kostenvoordeel inhouden ten opzichte van de landgebonden aanbieder die dezelfde (type) weddenschappen op aanbiedt. Vanwege dit kostenvoordeel kunnen deze weddenschappen op afstand – bij het ontbreken van een afdrachtsverplichting – zo worden georganiseerd dat deze attractiever zijn voor de speler om aan deel te nemen dan de weddenschappen van het landgebonden aanbod. Hierdoor kunnen de inkomsten aan de kant van de landgebonden aanbieder teruglopen. Dit kan vervolgens leiden tot een – in zijn totaliteit – afnemende afdracht aan de Nederlandse draf- en rensport, aangezien deze afdracht gebaseerd is op diezelfde inkomsten. Dit komt neer op een free riders probleem dat uiteindelijk het bestaan van de Nederlandse draf- en rensport kan bedreigen.
Vergunninghouders die op afstand weddenschappen organiseren op draf- en renwedstrijden die in Nederland worden georganiseerd, moeten een percentage van het daaruit voortvloeiende BSR afdragen, zodat dit wordt besteed aan doelen die zijn gericht op het behoud van de Nederlandse draf- en rensport en daarmee het voortbrengen van (ren)paarden. Deze sport bestaat uit meer dan enkel het houden van draf- en renwedstrijden. Naast de organisatie van wedstrijden is het cruciaal dat wedstrijdfitte renpaarden worden gefokt, (medisch) verzorgd en getraind, en een eerlijk wedstrijdverloop wordt geborgd door doping of andere onwenselijke beïnvloeding tegen te gaan.
De afdrachtsverplichting komt neer op een vorm van staatssteun, die wat betreft het doel en de opzet daarvan te vergelijken is met afdrachtsverplichtingen in andere landen binnen de Europese Unie, met name het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, ten behoeve van de draf- en rensport en die onder het Europees mededingingsrecht als gerechtvaardigde staatssteun zijn toegestaan.22 De afdrachtsverplichting is gebaseerd op onderlinge verwevenheid tussen de draf- en rensport, de paardenfokkerij en de weddenschappen die daarop worden aangeboden, en de wederzijdse afhankelijkheid. Zonder weddenschappen zijn er geen wedstrijden mogelijk, en vice versa.
Het voornemen bestaat om de maatregel van afdracht te betrekken bij de evaluatie van de Wet kansspelen op afstand drie jaar na de inwerkingtreding daarvan. Overigens is ook het voornemen om de maatregel iedere vijf jaar te evalueren om de beoogde effectiviteit daarvan te beoordelen, namelijk het stimuleren van doelen als beschreven in het derde lid. Daarbij moet in ieder geval worden beoordeeld of het percentage – mede in het licht van de staatssteunaspecten – nog voldoende proportioneel is, aangezien het om aanvullende financiële verplichtingen gaat voor vergunninghouders die weddenschappen organiseren op in Nederland gehouden draf- en renwedstrijden. Een dergelijk evaluatieonderzoek zal ook betrekking hebben op de hoogte van het afdrachtspercentage en een eventuele aanpassing daarvan.
Dit artikel treedt niet tegelijkertijd in werking met de overige bepalingen van deze regeling (artikel 6.2) in afwachting van de afronding van een nog lopende notificatieprocedure met betrekking tot de samenhangende staatssteunaspecten.
Eerste lid
Aan economisch onderzoeksbureau Ernst & Young Montesquieu (hierna: EY) is gevraagd om een analyse ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van het afdrachtspercentage.23 Mede op basis van de resultaten van deze analyse is de afdracht aan de Nederlandse draf- en rensport vastgesteld op 10% van het BSR over de weddenschappen die de vergunninghouder van kansspelen op afstand heeft afgesloten op draf- en renwedstrijden die in Nederland zijn gehouden. Bij het vaststellen van dit percentage is aan de ene kant rekening gehouden met het streven naar budgetneutraliteit voor de Nederlandse draf- en rensport, namelijk dat de wettelijke afdracht aan deze sport – met de regulering van kansspelen op afstand – onder anderszins gelijkblijvende omstandigheden ongewijzigd blijft. Aan de andere kant is rekening gehouden met het streven om een verdienmodel voor vergunninghouders niet te verhinderen en in het verlengde daarvan voldoende kansspelaanbod te hebben met het oog op kanalisatie van de vraag naar het kunnen afsluiten van weddenschappen op draf- en rensportwedstrijden.
Met het BSR als grondslag voor de afdracht wordt aangesloten bij de grondslag waarover kansspelbelasting wordt geheven ten aanzien van zowel landgebonden, als op afstand afgesloten weddenschappen op draf- en rensportwedstrijden. Deze grondslag is gewijzigd met de Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen24 en leidt tot verhoging van de kansspelbelasting op die weddenschappen. Onderkend is dat deze verhoging, naast de toetreding van nieuwe partijen vanwege de invoering van de Wet kansspelen op afstand, effect zal hebben op de afdracht die de Nederlandse draf- en rensport op grond van wettelijke verplichtingen ontvangt. Ook met de introductie van de afdrachtsverplichting voor vergunninghouders die op afstand weddenschappen afsluiten op draf- en renwedstrijden die in Nederland worden gehouden, neemt deze afdracht ten opzichte van voorgaande jaren af. De afdrachtsverplichting op grond van het onderhavige artikel – waarbij het afdrachtspercentage om voormelde redenen niet hoger dan 10% van het BSR wordt vastgesteld – levert ongeveer een kwart op van de wettelijk verplichte afdracht die jaarlijks werd gegenereerd op grond van de landgebonden vergunning.
Tweede en derde lid
De vergunninghouder boekt het maandelijks in te houden afdrachtsbedrag de daarop volgende maand over aan een ontvanger die bij ministerieel besluit wordt aangewezen. Die ontvanger heeft de taak om de verkregen afdrachtsgelden door te verstrekken en continue financiering van de draf- en renwedstrijden mogelijk te maken. Die financiering moet gericht zijn op het behoud van de draf- en rensport en kosten dekken die daarmee gemoeid zijn.
Het gaat daarbij om in ieder geval het ter beschikking stellen van geldprijzen die met draf- en renwedstrijden kunnen worden gewonnen om de draf- en rencompetities aantrekkelijk te houden. Voldoende prijzengeld zorgt ervoor dat paardeigenaren langdurig blijven investeren in de ontwikkeling en de verbetering van de paardenfokkerij, alsmede het trainen voor en deelnemen aan wedstrijden. De afdracht is verder bedoeld om de draf- en rensport zuiver te houden en te beschermen tegen wedstrijdvervalsing, bijvoorbeeld vanwege dopinggebruik.
De kosten die samenhangen met de in het derde lid genoemde bestedingsdoeleinden kunnen uiteenlopen. Deze kosten kunnen – naast prijzengeld – onder andere betrekking hebben op de huur van een renbaan, op de medische controle van de paarden en de opleiding van – verzorgers en/of toezichthoudend personeel. Het gaat hier steeds om kosten voor voorzieningen die van algemeen belang zijn met het oog op een aantrekkelijk aanbod en een zuiver verloop van de wedstrijden, alsmede de veiligheid en gezondheid van de paarden.
Vierde lid
Aan de aanwijzing van de ontvanger worden voorschriften verbonden ter borging van de vereiste taakuitoefening. Het gaat hier om inhoudelijke voorschriften met betrekking tot de wijze waarop de ontvanger diens werkzaamheden verricht en de ontvangen gelden op effectieve en efficiënte wijze besteedt aan de doeleinden waarvoor zij bestemd zijn, bijvoorbeeld aan de hand van een jaarplan en jaarbegroting. De ontvanger moet in ieder geval informatie bieden over de concrete kostenposten waar de gelden aan zullen worden besteed, zodat kan worden beoordeeld of deze wezenlijk bijdragen aan de overkoepelende bestedingsdoeleinden, genoemd in het derde lid.
De aan de aanwijzing te verbinden voorschriften zullen voorts betrekking hebben op de wijze waarop de ontvanger (onder andere financieel) verantwoording daarover moet afleggen, bijvoorbeeld in de vorm van een (financieel) jaarverslag inclusief accountantsverklaring. Dit dient ertoe om zo veel mogelijk zeker te stellen dat de gelden die worden verkregen uit afdrachten op een verantwoorde en tevens inzichtelijke wijze worden besteed.
Vijfde lid
De aanwijzing kan worden ingetrokken, indien de aangewezen ontvanger de bedragen die deze ontvangt niet besteedt aan de doelen, bedoeld in het derde lid, of indien deze zich niet houdt aan de voorschriften die aan de aanwijzing zijn verbonden.
Op grond van artikel 2.1, tweede lid, van het Besluit kansspelen op afstand zijn loterijen uitdrukkelijk uitgezonderd van de kansspelen die op afstand mogen worden aangeboden onder een vergunning die op grond van titel Vb van de Wok is verleend. Voor het organiseren van loterijen kan een vergunning worden aangevraagd op grond van een andere toepasselijke titel van de Wok.
Krachtens artikel 2.1, vierde lid, van het Besluit kansspelen op afstand wordt in het onderhavige artikel een aantal criteria vermeld die de kansspelautoriteit ten minste dient te betrekken in diens beoordeling of een spel als loterij moet worden aangemerkt. Deze criteria hebben betrekking op de kenmerken van tot nu toe in Nederland toegestane en aangeboden loterijen. Het betreft hier veelal kansspelen waarbij de speler geen invloed heeft op het moment van de prijsbepaling en het aanvangen van het kansspel, de uitslag van het kansspel niet kort op het moment van deelname volgt en er niet direct na de uitslag van het kansspel opnieuw een inzet kan worden gedaan, oftewel dat het moet gaan om een long odd kansspel. Hierop kunnen variaties ontstaan die op bepaalde onderdelen afwijken, maar naar het deskundige oordeel van de kansspelautoriteit in essentie wel loterijen betreffen, welke zodoende niet op afstand mogen worden aangeboden.
Ook kansspelen waarbij gebruik wordt gemaakt van de uitslagen van loterijen, zogeheten secundaire of parasitaire loterijen, mogen niet worden georganiseerd op grond van een vergunning voor kansspelen op afstand. Voor zover het daarbij niet gaat om een loterijvorm – die op grond van artikel 2.1, tweede lid, van het Besluit kansspelen op afstand niet op afstand mag worden aangeboden – zal het in essentie gaan om weddenschappen op gebeurtenissen (event betting) die gebaseerd zijn op uitslagen van (andere) loterijen. Artikel 2.1, eerste lid, onder c en d, van het Besluit kansspelen op afstand staat uitsluitend toe dat weddenschappen worden georganiseerd op gebeurtenissen tijdens sportwedstrijden, of op uitslagen van sportwedstrijden of draf- en renwedstrijden.
De kansspelautoriteit moet de criteria die in dit artikel zijn opgesomd hanteren bij de beoordeling of een kansspel op afstand als loterij moet worden beschouwd. De hier bedoelde opsomming is niet-limitatief. De kansspelautoriteit heeft discretionaire ruimte om bij diens beoordeling ook andere criteria te hanteren om te oordelen dat een kansspel als een loterij moet worden beschouwd. De kansspelautoriteit zal hieromtrent beleidsregels vaststellen.
Volledigheidshalve wordt hier opgemerkt dat bingo en keno op basis van de vergunning voor het organiseren van een speelcasino (Titel IVb van de Wok) als casinospel worden aangeboden. Bingo en keno worden in lijn hiermee beschouwd als casinospelen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand. Het is aldus toegestaan om dergelijke casinospelen te organiseren op grond van een vergunning voor kansspelen op afstand, tenzij de specifiek georganiseerde spelvorm – volgens de kansspelautoriteit – overeenkomt met een loterijspel.
Uit artikel 3.4, tweede lid, aanhef en onder c, van het Besluit kansspelen op afstand volgt dat de kansspelautoriteit bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de vergunninghouder, van de personen die het beleid van de vergunninghouder (mede) bepalen, de uiteindelijke belanghebbenden van de vergunninghouder, en van diens middellijke en onmiddellijke vermogensverschaffers tevens de bij deze regeling vastgestelde strafrechtelijke antecedenten in aanmerking neemt. De strafrechtelijke antecedenten die de kansspelautoriteit bij de beoordeling van de betrouwbaarheid in ieder geval dient te betrekken, zijn opgenomen in Bijlage 1 van deze regeling (onderdeel 1.1 juncto 1.2). Die bijlage omvat een lijst van categorieën van strafrechtelijke delicten gebaseerd op verschillende titels uit het Wetboek van Strafrecht en verwijzingen naar relevante strafbare feiten en gedragingen uit de Opiumwet, de Wet op de economische delicten, de Wwft, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Algemene Douanewet en de Wet wapens en munitie. Het gaat hier om een niet-limitatieve opsomming van strafrechtelijke antecedenten. Deze opsomming beperkt zich niet uitsluitend tot delicten zoals deze zijn opgenomen in de Nederlandse regelgeving, maar strekt zich ook uit over vergelijkbare delicten in het buitenland (onderdeel 1.3). De kansspelautoriteit kan voorts andere strafrechtelijke antecedenten bij de betrouwbaarheidsbeoordeling betrekken, indien dit daarvoor naar haar oordeel nodig is. Naast de strafrechtelijke antecedenten neemt de kansspelautoriteit bij de betrouwbaarheidsbeoordeling ook het gestelde in de overige onderdelen van artikel 3.4, tweede lid, van het Besluit kansspelen op afstand in aanmerking.
Ter uitvoering van artikel 2.1, derde lid, van het Besluit kansspelen op afstand zijn in deze afdeling voorschriften opgenomen met betrekking tot de kansspelen die op afstand mogen worden georganiseerd en de wijze waarop deze moeten worden georganiseerd. Deze voorschriften hebben onder meer betrekking op de te hanteren spelregels, de (visuele) presentatie van de kansspelen, de inzet, de uitkering van prijzen en de afhandeling van storingen en andere onderbrekingen van het spel.
In deze afdeling zijn voorts op grond van artikel 4.43 van het Besluit kansspelen op afstand een aantal technische en operationele vereisten opgenomen waaraan onderdelen van het spelsysteem van de vergunninghouder bij het organiseren van kansspelen op afstand moeten voldoen. Zoals gedefinieerd in artikel 1.1 van het Besluit kansspelen op afstand, omvat het spelsysteem de organisatie, de werkwijze en de middelen, waaronder alle elektronische middelen, die de vergunninghouder voor het organiseren van kansspelen op afstand gebruikt.
De elektronische middelen betreffen niet alleen het primaire systeem waarmee de vergunninghouder de vergunde kansspelen organiseert, maar ook de controledatabank die hij op grond van artikel 5.3 van het Besluit kansspelen op afstand moet onderhouden en die hij op grond van artikel 4.42 van dat besluit in Nederland moet plaatsen. De vergunninghouder dient in de controledatabank gegevens op te nemen die kunnen worden gebruikt voor toezichtsdoeleinden. Afdeling 3 van hoofdstuk 4 (Toezicht en handhaving) van deze regeling bevat specifieke voorschriften ten aanzien van de controledatabank.
Ingevolge artikel 4.52 van het Besluit kansspelen op afstand zal de aangewezen keuringsinstelling de vereisten die betrekking hebben op het spelsysteem van de vergunninghouder in ieder geval moeten meenemen bij de keuring (van onderdelen) daarvan. Deze afdeling omvat niet de enige set met te keuren vereisten waaraan het spelsysteem van de vergunninghouder moet voldoen. Keuringsinstellingen zullen het spelsysteem ook moeten keuren op technische en operationele vereisten die daarop van toepassing zijn en die voortvloeien uit de Wok, het Besluit kansspelen op afstand, het BWRVK, of uit andere onderdelen van de onderhavige regeling en andere (technische en operationele) eisen die volgen uit het keuringsschema van de kansspelautoriteit, bedoeld in artikel 4.53, eerste lid, onder a, van het Besluit kansspelen op afstand.
Het is de vergunninghouder niet toegestaan om kansspelen aan te bieden waarbij de speler meer kan verliezen dan hetgeen deze daadwerkelijk heeft ingezet. Het gaat hierbij in ieder geval om weddenschappen die in de vorm van spread betting worden georganiseerd. Bij deze vorm van weddenschappen is niet alleen de eventuele uitbetaling van de weddenschap afhankelijk van de uitslag van de weddenschap, maar ook de hoogte van de uiteindelijke inleg. Het is daardoor voor de speler niet op voorhand duidelijk hoeveel hij inzet. Hierdoor loopt hij het risico een hoger bedrag te verliezen dan hij had willen inzetten en zijn de financiële risico’s voor de speler op voorhand niet te overzien. Dit wordt onaanvaardbaar geacht. Artikel 3.1 strekt ertoe spelers tegen dergelijke risico’s te beschermen.
Eerste lid
De vergunde kansspelen behoren eerlijk en betrouwbaar te verlopen ter bescherming van de consument tegen fraude en misbruik. Ingevolge artikel 4.5, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit kansspelen op afstand richt de vergunninghouder zijn integriteitsbeleid hierop in. Op grond van het onderhavige lid dient de vergunninghouder tevens technische en operationele maatregelen te treffen om eerlijk spelverloop zo veel mogelijk te borgen. Het spelsysteem wordt bijvoorbeeld voorzien van technische methoden om verdachte omstandigheden onmiddellijk te detecteren.
Tweede lid
Van de vergunninghouder wordt verlangd dat hij zo veel mogelijk probeert te voorkomen dat de speler tegen zichzelf kan spelen, bijvoorbeeld via diens spelersaccount bij een andere kansspelaanbieder. Dit zou zich kunnen voordoen in het geval van zogeheten spelersliquiditeit, oftewel het combineren van de eigen spelersbestanden met die van andere aanbieders, bijvoorbeeld door gebruik te maken van een technisch gedeelde spelerspool op het spelsysteem. De vergunninghouder moet ter naleving van dit artikellid borgen dat het spelsysteem zo wordt geconfigureerd dat spelers niet tegen zichzelf kunnen gaan spelen. Hiervoor beperkt het spelsysteem onder andere dat dezelfde apparatuur tegelijkertijd door meer deelnemers van het spelsysteem wordt gebruikt. Ter naleving van dit artikellid staat de vergunninghouder voorts niet toe dat een speler meer dan één spelersaccount kan aanmaken. Ook staat de vergunninghouder valsspelen en collusie (ongeoorloofd samenspelen) niet toe en moet hij dit op grond van het onderhavig artikellid vastleggen in de spelregels.
De bepaling van prijzen door middel van kansbepaling moet overwegend op basis van toeval plaatsvinden. Daarvoor worden in kansspelen een of meer toevalsgeneratoren gebruikt. Bij online kansspelen is een toevalsgenerator doorgaans een softwareapplicatie. De generator moet voor het gebruik daarvan als zodanig deugdelijk zijn en voldoen aan hierop gerichte tests, die wetenschappelijk onomstreden zijn.
De toevalsgenerator moet bestendig zijn tegen manipulatie. De generator moet zonder enige vorm van beïnvloeding functioneren en zelfstandig – zonder enige afhankelijkheid – willekeurige resultaten opleveren. Zo moeten de uitslagen (uitkomsten) van een generator geen invloed op elkaar hebben, en ook onafhankelijk opereren ongeacht het medium dat de speler gebruikt (bijvoorbeeld desktop, tablet of smartphone), het spelsysteem van de vergunninghouder of van de wijze van communicatie (bijvoorbeeld het type verbinding, provider). Ook mag niet van invloed zijn of de speler al dan niet tegelijkertijd aan een of meer andere spelen deelneemt of speelt bij de vergunninghouder. Hetzelfde geldt voor spelen waarbij skill (vaardigheid) van de speler een rol speelt. Deze mag geen invloed hebben op de uitkomst van de toevalsgenerator.
De kansspelautoriteit kan met betrekking tot de toevalsgenerator en de werking en het gebruik daarvan in het door haar vastgestelde schema tot conformiteitsbeoordeling eisen opnemen die worden betrokken bij de keuring daarvan. Daarbij kunnen bepaalde testen verplicht worden gesteld om te bepalen of de toevalsgenerator als zodanig voldoet en door vergunninghouders mag worden gebruikt.
Tijdens een kansspel op afstand kunnen zich storingen of andere incidenten voordoen die van invloed zijn op het verloop van het kansspel. De vergunninghouder moet dergelijke storingen en incidenten zo veel mogelijk voorkomen. Dit houdt eveneens in dat de vergunninghouder maatregelen moet treffen die gericht zijn op het uitsluiten van risico’s op storingen en incidenten.
Het gaat hier niet alleen om situaties waarbij het spelsysteem uitvalt of om een andere reden geen verbinding kan worden gemaakt met het spelsysteem, of dit dreigt te gebeuren als de vergunninghouder niet optreedt. Situaties kunnen zich ook voordoen waarbij de vergunninghouder vaststelt dat er valsspelers zijn en ingrijpt door hen uit het spel te zetten. De vergunninghouder kan tevens besluiten om het spel definitief stil te leggen, indien voortzetting van het spel onverantwoord is.
De vergunninghouder moet op gepaste en voor de speler duidelijke wijze handelen in de hiervoor bedoelde situaties, zodat de speler geen onevenredig nadeel hiervan ondervindt. Dit houdt in ieder geval in dat de speler niet zonder meer diens inzet verliest. In het geval dat het spelsysteem uitvalt en het spel niet kan worden voortgezet, ligt het in de rede dat de vergunninghouder de oorspronkelijke situatie herstelt in het voordeel van de speler, bijvoorbeeld door de inzet terug te storten.
Het wordt niet uitgesloten dat de afhandeling van een spelonderbreking in bepaalde situaties toch (gedeeltelijk) negatief kan uitvallen voor een speler, maar desondanks wel als evenredig moet worden beschouwd. De situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen dat verbindingsproblemen niet toe te rekenen zijn aan de vergunninghouder, maar aan de speler zelf. In een dergelijk geval dient de vergunninghouder een gepaste, in ieder geval zo min mogelijk ingrijpende maatregel, te treffen door de speler bijvoorbeeld automatisch uit te loggen. Een dergelijke maatregel kan ook inhouden dat de speler een reeds ingezet bedrag verliest, bijvoorbeeld omdat het spel of de speelronde al is gestart voordat de verbindingsproblemen zich – aan de kant van de speler – voordeden. Hierbij kan worden gedacht aan een onvoltooide ronde black jack of poker.
Verder kan de vergunninghouder de autoplay-functie inschakelen, voor zover dit niet in strijd is met andere wettelijke voorschriften (bijvoorbeeld artikel 3.8 of 3.9) en voor zover het spel daarin voorziet, indien dit gunstiger is voor de speler. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien de speler in toernooivorm speelt tegen andere spelers, zoals gebruikelijk is in sommige pokervarianten. Dit geeft de speler de gelegenheid om de verbinding te herstellen en zijn deelname aan het toernooi te vervolgen in plaats van dat de speler deze gelegenheid niet heeft en van het toernooi moet worden uitgesloten.
In het kader van toezicht kan de kansspelautoriteit eisen dat de vergunninghouder inzicht verleent in de wijze waarop hij is omgegaan met spelonderbrekingen. Dit moet blijken uit de administratie van de vergunninghouder en hij zal hiertoe op grond van artikel 4.5 van deze regeling de nodige gegevens moeten registreren, waaronder informatie over de oorzaak van de onderbreking en de maatregelen die getroffen zijn naar aanleiding van de onderbreking.
Eerste lid
Ieder kansspel dat de vergunninghouder op afstand aanbiedt mag qua aard of de wijze waarop het wordt gespeeld niet afwijken van de verwachtingen die de speler aan de daarbij gehanteerde naamgeving kan ontlenen. Verscheidene kansspelen genieten algemene bekendheid onder namen als blackjack, roulette en bingo. Om misleiding of misvattingen aan de kant van spelers te voorkomen moeten kansspelen die onder dergelijke bekende namen worden aangeboden, qua spelregels en speelwijze overeenkomen met hetgeen de speler gelet op de naamvoering mag verwachten.
Ingevolge artikel 2.1, tweede lid, van het Besluit kansspelen op afstand is het houden van loterijen op grond van een vergunning voor het organiseren van kansspelen op afstand verboden. Voor het organiseren van loterijen behoort een andersoortige vergunning op grond van de Wok te worden verkregen. Dientengevolge mag de vergunninghouder die een kansspel op afstand organiseert, op grond van dit artikellid tevens geen naam voor het kansspel voeren die overeenkomt of gelijkenissen vertoont met namen die doorgaans voor loterijen worden gevoerd, zoals loterij of lotto. In artikel 2.3 van deze regeling zijn nadere regels opgenomen met betrekking tot het onderscheiden van loterijen. Duidelijkheidshalve wordt opgemerkt dat het hier onder andere gaat om de naam waaronder de kansspelen op afstand worden gepresenteerd en die niet tot misvattingen mag leiden, en niet om de geregistreerde bedrijfsnaam van de vergunninghouder die de kansspelen organiseert.
Tweede lid
De vergunninghouder is verantwoordelijk voor een waarheidsgetrouwe presentatie van het kansspel dat hij op afstand aanbiedt. Dit betekent onder andere dat van onderdelen en objecten van het kansspel de visuele en operationele aspecten, en de gehanteerde geluidseffecten overeen moeten komen met soortgelijke onderdelen en objecten in de fysieke werkelijkheid. Indien bijvoorbeeld op het scherm een invoertijd wordt afgebeeld, dan zal deze invoertijd gelijk moeten staan aan de daadwerkelijke tijd die de speler heeft om een keuze in te voeren. Ook zal de vergunninghouder objecten, zoals dobbelstenen, kaarten of rouletteketels, zo moeten visualiseren en programmeren dat deze niet afwijken van de fysieke kenmerken en het gebruik van die objecten in de realiteit.
Spelonderdelen en virtuele spelobjecten dienen tevens dermate visueel en auditief te worden gepresenteerd dat deze niet leiden tot valse verwachtingen van de speler ten aanzien van de werking of het gebruik daarvan, alsmede de feitelijke winkansen. Zo moet de wijze waarop symbolen op rollen of zogeheten rollinten van virtuele speelautomaten (slotmachines) zijn gevisualiseerd, overeenkomen met de daadwerkelijke kans dat deze symbolen worden verkregen. Dit houdt bijvoorbeeld in dat als op een dergelijke rol of rollint tien verschillende symbolen zijn gevisualiseerd, de kans op het verkrijgen van één van die symbolen gelijk moet staan aan een kans van één-op-tien.
Het staat de vergunninghouder vrij om bij de organisatie van kansspelen op afstand de inzet van spelers op een andere wijze in eenheden aan te duiden dan enkel in valuta, bijvoorbeeld een weergave in punten of (verschillende soorten) fiches. De vergunninghouder dient de speler over het gebruik van andere eenheden voorafgaand aan diens deelname aan het kansspel te informeren. Tevens dient de vergunninghouder de speler tijdens het spelen te voorzien van een manier waarop het voor de speler duidelijk is welk geldbedrag hij inzet of welk geldbedrag als inzet wordt verlangd. Hierbij kan worden gedacht aan een rekenhulpmiddel. Op deze wijze wordt het de speler eenvoudiger gemaakt om de eigen (financiële) grenzen te bewaken, hierop – zo nodig – zijn speelgedrag aan te passen, of zelfs te besluiten om van verdere deelname af te zien.
Ingevolge artikel 4.27, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit kansspelen op afstand wordt speelwinst in de vorm van een geldprijs uitsluitend uitgekeerd middels creditering van de door de speler opgegeven tegenrekening. De vergunninghouder heeft in een dergelijk geval reeds geverifieerd dat deze tegenrekening daadwerkelijk aan de speler toebehoort. Deze verificatie van de tegenrekening vindt meestal kort na de inschrijving van de speler plaats. Ook in het geval dat de vergunninghouder – met inachtneming van artikel 4.3 van het Besluit kansspelen op afstand – het uitkeren van prijzen in natura uitbesteedt, blijft hij verantwoordelijk voor de goede uitvoering daarvan.
De speler moet in de gelegenheid worden gesteld verantwoordelijkheid te nemen voor zijn speelgedrag. Dat kan alleen als aan diens deelname aan het kansspel een bewuste keuze voorafgaat. Voorkomen moet worden dat de speler ongewild deelneemt aan een kansspel. Daarom mag de deelname van een speler aan kansspelen niet automatisch – zonder diens tussenkomst – aanvangen. De speler dient een onmiskenbare handeling te verrichten om zijn deelname te bevestigen en het spel te starten. Deze handeling kan bijvoorbeeld bestaan uit het plaatsen van een inzet of het (virtueel) indrukken of aanklikken van een knop.
In sommige gevallen kan er in de praktijk enige tijd zitten tussen het moment waarop de speler nadrukkelijk aangeeft mee te willen spelen en de daadwerkelijke start van het spel, bijvoorbeeld omdat andere spelers nog niet zo ver zijn of omdat het spel op een specifiek tijdstip start, zoals bij een live casinospel dat door een croupier wordt gestart of een pokerevenement. Onderhavig artikel is erop gericht om situaties uit te sluiten waarin de speler geen gelegenheid heeft om zelf een keuze te maken voor deelname aan de georganiseerde kansspelen. De vergunninghouder moet een dergelijke keuze duidelijk voorleggen aan de speler.
Na aanvang van een spel waarbij tegen andere spelers wordt gespeeld, kan de speler eventueel wel gebruik maken van een zogeheten auto-play-functionaliteit. In artikel 3.9, tweede lid, van deze regeling zijn voorschriften opgenomen die hier betrekking op hebben.
Ter uitvoering van artikel 2.1, derde lid, aanhef en onder a, van het Besluit kansspelen op afstand zijn in dit artikel specifieke voorschriften opgenomen met betrekking tot casinospelvormen waarbij de speler tegen de vergunninghouder speelt (jeux de contrepartie).
Onderdeel a
Spellen binnen een op afstand georganiseerd casinospel tegen de vergunninghouder mogen elkaar uitsluitend opvolgen, indien de speler de gelegenheid wordt geboden om daartoe – opnieuw – bewust een keuze te maken. De speler is pas in staat om een dergelijke keuze te maken, indien hij de gevolgen van verdere deelname kan overzien. Dit houdt in ieder geval in dat de uitslag van het voorafgaande spel vast moet staan en het bijvoorbeeld duidelijk is of sprake is van winst of verlies. Om vast te stellen dat er sprake is van een bewuste keuze van de speler om verder te spelen, moet het spelsysteem erin voorzien dat de speler daartoe – gelijk aan de aanvang van het vergunde kansspel – nadrukkelijk een handeling verricht, zoals het (virtueel) indrukken of aanklikken van een daartoe bestemde (virtuele) knop of het plaatsen van een nieuwe inzet. Daarmee is het bij casinospelen tegen de vergunninghouder niet toegestaan dat het spelsysteem voorziet in een autoplay-functionaliteit, voor zover de speler daarbij zonder een actieve handeling zal deelnemen aan een opvolgend spel. Evenmin mogen vormen van een automatische inzet van speeltegoeden – dus zonder verdere tussenkomst van de speler – worden toegepast.
Onderdeel b
Bij deelname aan casinospelen tegen de vergunninghouder kan het voorkomen dat de speler keuzes moet of kan maken die van invloed zijn op het spelverloop. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij blackjack bij het splitsen van kaarten of het trekken van nieuwe kaarten. De vergunninghouder dient uit het oogpunt van consumentenbescherming maatregelen te treffen om te waarborgen dat de spelers een dergelijke keuze goed geïnformeerd maken. Dit houdt in dat het voor de speler helder moet zijn welke keuze voorligt en hoe hij deze keuze kan maken. De vergunninghouder dient de speler ook voldoende tijd te bieden om een dergelijke keuze te maken.
Het uitgangspunt is dat de invoer van een keuze direct het gevolg is van een handeling van de speler. Als een speler geen gebruik maakt van de geboden gelegenheid, kan het spelsysteem een keuze – overeenkomstig de toepasselijke spelregels – invoeren en vastleggen. Daarbij blijft geboden dat de speler zelf een handeling verricht om de inzet te doen en autoplay voor het doen van inzetten is zodoende niet toegestaan. Een andere autoplay-functionaliteit, bijvoorbeeld ten aanzien van het spelverloop en keuze in het spel, is toegestaan, mits deze functionaliteit niet verboden is gelet op de naleving van andere wettelijke vereisten.
Het kan voorkomen dat een speler gedurende diens deelname aan de vergunde kansspelen geen keuze invoert of kan invoeren ter beïnvloeding van het spelverloop, bijvoorbeeld indien de speler zelf een pauze inlast. Casinospelen waarbij spelers tegen elkaar spelen, zoals poker, kennen daarom een autoplay-functionaliteit, die in plaats van de speler een voor het verdere spelverloop vereiste keuze invoert. Zo wordt voorkomen dat spelers onnodig lang op elkaar moeten wachten, of dat een spel niet kan worden afgerond vanwege de afwezigheid of onoplettendheid van één van de deelnemers.
De speler kan de autoplay-functionaliteit ook zelf inschakelen, bijvoorbeeld omdat hij een pauze wenst te nemen zonder dat hij zich uit het spel terugtrekt. Het spelsysteem mag de autoplay-functionaliteit slechts automatisch inschakelen nadat de speler voldoende tijd heeft gekregen om zelf een keuze in te voeren. De autoplay-functionaliteit moet eerlijk zijn en niet bij voorbaat voor de speler overwegend voordelige of nadelige keuzes maken. Dit houdt onder andere in dat geld niet automatisch namens de speler wordt ingezet, tenzij dit – overeenkomstig de aan de speler daarvoor ter beschikking gestelde spelregels – voor de voortgang van het spel strikt noodzakelijk is, zoals de blinds bij poker.
Behalve dat kansspelen op afstand worden aangeboden via een softwareapplicatie van de vergunninghouder, is het mogelijk dat op afstand wordt meegespeeld aan kansspelen waarvan de uitkomst door middel van een fysieke toevalsgenerator, zoals een rouletteketel, of een live dealer bij pokerspelen, wordt bepaald. Het is bij live casinospelen mogelijk dat het fysieke kansspel in of buiten Nederland wordt georganiseerd. Ongeacht de locatie moet de vergunninghouder bij de organisatie van live casinospelen waartoe hij de speler (in Nederland) op afstand toegang toe biedt zich houden aan de voorschriften die gelden bij of krachtens de Wok.
Bij de betreffende fysieke kansspelen moet het spelverloop eerlijk zijn. Dat betreft met name de toevalsgenerator. Vanwege de eerlijkheid van het spel is het van belang dat er een rechtstreekse videoverbinding is. Dit beperkt de mogelijkheden van manipulatie. Communicatieverbindingen moeten voorts storingsvrij en voldoende beveiligd zijn. Het fysieke spelverloop en speelgedrag moet worden geregistreerd en geanalyseerd door de vergunninghouder, zodat hij zo nodig interventies kan doen met het oog op het voorkomen van kansspelverslaving en het tegengaan van fraude en witwassen. De deskundigheid en betrouwbaarheid van het personeel dat de live casinospelen organiseert moeten buiten kijf staan.
De vergunninghouder moet ervoor zorgen dat voor de kansspelautoriteit fysieke inspectie mogelijk is. De kansspelautoriteit zal zo nodig ook op de fysieke locatie inspectie moeten kunnen verrichten of laten verrichten. De kansspelautoriteit kan daarvoor samenwerken met de betreffende buitenlandse toezichthouders.
De kansspelautoriteit kan, zo nodig, nadere eisen stellen ter waarborging van het eerlijk spelverloop, waaronder in ieder geval de te gebruiken fysieke toevalsgeneratoren.
De vergunninghouder moet ingevolge artikel 4.5, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand in zijn organisatie een integriteitsbeleid ontwikkelen, toepassen en onderhouden gericht op het onderkennen en voorkomen van witwassen en financiering van terrorisme, van overtredingen van sanctieregelingen, en van fraude met en misbruik van de vergunde kansspelen. Van de vergunninghouder wordt verlangd dat hij diens integriteitsbeleid schriftelijk vastlegt. Dit is niet uitsluitend van belang voor de eigen organisatie van de vergunninghouder, maar is ook relevant voor het nalevingstoezicht door de kansspelautoriteit.
Onderdeel a
Van de vergunninghouder wordt in het bijzonder verlangd dat hij de – onder zijn verantwoordelijkheid – geïnventariseerde integriteitsrisico’s met betrekking tot diens gehele kansspelaanbod schriftelijk vastlegt voor een goede uitvoering van artikel 4.5, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand. Zo zal de vergunninghouder bedacht moeten zijn op risico’s van misbruik van de door hem georganiseerde kansspelen voor criminele doeleinden. In het geval van weddenschappen gaat het in ieder geval om risico’s op fraude en manipulatie van de wedstrijden (matchfixing) waarop de vergunninghouder deze weddenschappen aanbiedt.
Onderdelen b en c
Voorts benoemt de vergunninghouder in het door hem schriftelijk vastgelegde integriteitsbeleid de maatregelen die hij treft ter voorkoming en de beheersing van de geïnventariseerde integriteitsrisico’s en de wijze waarop hij invulling geeft aan deze maatregelen. Hierbij kan worden gedacht aan het maximeren van inzetten bij sportweddenschappen. Financiële transacties kunnen ook duiden op integriteitsrisico’s. De vergunninghouder dient op grond van artikel 16, eerste lid, van de Wwft ongebruikelijke financiële transacties in ieder geval te melden bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU-Nederland).
Artikel 4.5, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand verplicht de vergunninghouder tot het ontwikkelen, toepassen en onderhouden van een integriteitsbeleid dat gericht is op het onderkennen en voorkomen van witwassen en financiering van terrorisme, overtreding van sanctieregelingen en fraude met en misbruik van de vergunde kansspelen. Het tweede lid van voornoemd artikel schrijft voor dat de vergunninghouder beschikt over een actuele en systematische inventarisatie, analyse en evaluatie van de integriteitsrisico’s. Het onderhavige artikel schrijft voor dat de vergunninghouder daarbij in ieder geval gehouden is om een niet-limitatieve variëteit aan informatie en informatiebronnen te betrekken.
Onderdeel a
Van de vergunninghouder wordt vereist dat hij spelerskenmerken, zoals naam, leeftijd, gebruikte apparatuur en adres betrekt in diens integriteitsbeleid. Deze kenmerken kunnen signalen opleveren die duiden op integriteitsrisico’s. Zo geldt voor poker dat het risico op collusie (samenspanning) groter is indien spelers op hetzelfde adres zijn ingeschreven en tevens aan dezelfde virtuele pokertafel deelnemen. De naam en eventueel de leeftijd van de speler kunnen bijvoorbeeld een indicatie zijn dat het daarbij gaat om een sporter die weddenschappen afsluit op eigen wedstrijden of andere wedstrijden uit diens competitie. Als de vergunninghouder bij het organiseren van kansspelen gebruik maakt van zogeheten spelersliquiditeit, namelijk het combineren van de eigen spelersbestanden met die van andere aanbieders, kunnen kenmerken van de spelers worden gebruikt om te voorkomen dat spelers via verschillende accounts alsnog tegen zichzelf kunnen spelen. Bij spelersliquiditeit is bijvoorbeeld sprake van een technisch gedeelde spelerspool, zoals hiervoor is toegelicht bij artikel 3.2, tweede lid.
Onderdeel b
Betalingstransacties en de daarvoor aangewende betaalinstrumenten, kunnen vaak een duidelijke indicatie geven van risico’s op witwassen en andere vormen van financiële fraude. Het betreft hier bijvoorbeeld de speler die diens speelrekening aan de hand van veel verschillende betaalinstrumenten crediteert en deze vervolgens vrijwel zonder te spelen debiteert ten behoeve van de aan de speelrekening gekoppelde tegenrekening. Gevallen waarbij de speler diens speelrekening probeert te crediteren met betaalinstrumenten die niet op diens naam staan, kunnen eveneens integriteitsrisico’s behelzen.
Onderdeel c
De geografische locatie waar vandaan de speler zich aanmeldt, kan een integriteitsrisico opleveren. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan spelers die op hun Nederlandse spelersaccount inloggen vanuit het buitenland, in het bijzonder als dit gebeurt vanuit landen waartegen een sanctiemaatregel is genomen. Een ander voorbeeld van een integriteitsrisico is het gelijktijdig of in korte tijd na elkaar vanuit verschillende locaties inloggen of proberen in te loggen op hetzelfde spelersaccount, in het bijzonder als sprake is van een grote fysieke afstand tussen deze locaties. Dit kan een signaal zijn dat iemand onder een andere naam probeert in te loggen, of dat er wordt ingebroken op een spelersaccount. Waar de mogelijkheid van collusie, zoals hiervoor reeds is gemeld, groter is indien spelers zijn ingeschreven op hetzelfde adres, is dit eveneens het geval indien meerdere spelers vanuit dezelfde locatie deelnemen aan hetzelfde kansspel.
Onderdeel d
Risico’s verbonden aan het (speel)gedrag van de speler, dienen eveneens door de vergunninghouder betrokken te worden. Hierbij kan gedacht worden aan ongebruikelijke speelpatronen, zoals spelers die zeer vaak met een vaste tegenspeler (of vaste groep tegenspelers) deelnemen aan kansspelen. Indien een speler bijvoorbeeld veel of veelvuldig geld verliest aan een specifiek andere speler, kan dit een signaal zijn dat duidt op fraude of witwassen. Dit kan onder andere voorkomen bij poker en zogeheten betting exchanges, waarbij spelers sportweddenschappen tegen elkaar afsluiten. In dergelijke gevallen kan het speelgedrag een aanwijzing zijn van misbruik van de vergunde kansspelen.
Op grond van artikel 4.7, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand is de vergunninghouder gehouden om beleid te ontwikkelen, toe te passen en te onderhouden dat gericht is op het behoud van de integriteit van de wedstrijden waarop hij weddenschappen afsluit of voornemens is af te sluiten. De vergunninghouder is in dat verband verantwoordelijk voor de mate waarin betrokken personeel risico’s op de manipulatie van wedstrijden en de mogelijke gevolgen hiervan kunnen herkennen. Om gestalte te geven aan deze verantwoordelijkheid wordt van de vergunninghouder vereist dat hij afdoende maatregelen treft om dit te borgen, bijvoorbeeld door zijn personeel relevante trainingen en opleidingen laten volgen. Indien de vergunninghouder de werkzaamheden wil uitbesteden die samenhangen met het ontwikkelen, toepassen en het onderhouden van beleid ten aanzien van matchfixing, blijft hij er – op grond van artikel 4.3 van het Besluit kansspelen op afstand – voor verantwoordelijk dat de personen die dit werk voor hem uitvoeren, over de juiste kennis beschikken.
Ter uitvoering van artikel 4.8, zesde lid, van het Besluit kansspelen op afstand worden met het onderhavige artikel de wedstrijden en competities die in onderdeel 2.1 van Bijlage 2 bij deze regeling zijn opgenomen, aangewezen als de wedstrijden en competities waarbij de vergunninghouder geen risico-analyse op matchfixing als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand hoeft uit te voeren voorafgaand aan de organisatie van weddenschappen daarop, oftewel een ‘witte lijst’. Na overleg met en gelet op het daarbij ontvangen advies van de NOC*NSF en andere Nederlandse overkoepelende sportorganisaties, waaronder de KNVB, de KNLTB en de SNDR, en tevens na afstemming met de kansspelautoriteit is geoordeeld dat deze wedstrijden en competities in ieder geval voldoende professioneel en betrouwbaar worden georganiseerd, waardoor het aanbieden van sportweddenschappen op deze wedstrijden en competities in beginsel verantwoord is.
Bij de uiteindelijke samenstelling van de ‘witte lijst’ zijn onder meer zaken betrokken als positieve of negatieve matchfixingservaringen met (wedstrijden of competities in) andere landen alsook de (mate van) objectieve verslaglegging van een wedstrijd aan de hand van beelden, bijvoorbeeld via een tv- of een live stream-verbinding. Ook is rekening gehouden met de organisatiegraad en het professionaliteitsniveau van de organisatie onder wiens auspiciën een wedstrijd of competitie wordt georganiseerd, bijvoorbeeld in relatie tot het borgen van onafhankelijkheid van scheidsrechters alsmede de toepassing van gedegen (tucht)procedures bij de sportorganisatie. Voorlichting aan sporters van de betreffende wedstrijd of competitie over matchfixing geldt daarbij als een positieve factor. Voorts is er aandacht geschonken aan de vraag of daartoe gespecialiseerde bedrijven de betrokken wedstrijden monitoren op verdachte gokbewegingen.
Om een wedstrijd of een competitie uit te zonderen van de verplichting van een voorafgaande matchfixingsanalyse, is het onvoldoende dat wordt gespeeld volgens de regels van een internationale organisatie als de FIFA, UEFA of FIBA (basketbal). Hoewel nationale sportorganisaties bij dergelijke internationale organisaties veelal als leden zijn aangesloten, wordt in elk land een eigen licentiesysteem gehanteerd met ook eigen eisen aan integriteit en een eigen wijze van handhaven. De organisatiegraad verschilt bovendien per land.
Ondanks dat de vergunninghouder ingevolge dit artikel sportweddenschappen mag aanbieden op de in onderdeel 2.1 van Bijlage 2 opgenomen wedstrijden en competities zonder deze voorafgaand aan het openstellen van die weddenschappen te onderwerpen aan risico-analyse, rust op hem nog steeds de verplichting om de weddenschappen die hij daadwerkelijk organiseert voor, tijdens en na het plaatsvinden van de betrokken wedstrijd te monitoren op opmerkelijke en verdachte gokpatronen. Dit is in overeenstemming met artikel 4.8, derde lid, van het Besluit kansspelen op afstand dat ertoe strekt dat de vergunninghouder vanaf het moment van de organisatie van een weddenschap zorg draagt voor een deugdelijke identificatie, analyse en evaluatie van de risico’s voor de integriteit van de betrokken wedstrijd. Het voorgaande houdt in dat de periode waarover de risico-analyse zich uitstrekt, niet uitsluitend de periode beslaat vanaf aanvang van de betrokken wedstrijd, maar ook betrekking heeft op de periode daaraan voorafgaand, namelijk vanaf het moment waarop de vergunninghouder de weddenschap open stelt. De vergunninghouder moet te allen tijde in staat zijn om verantwoording af te leggen over de uitvoering van de hier bedoelde risico-analyse aan de kansspelautoriteit.
De witte lijst in de vorm van onderdeel 2.1 van Bijlage 2 bij deze regeling betreft geen statisch document. De lijst betreft het actuele resultaat uit een voortdurend proces van afstemming. Met sportorganisaties, zoals het NOC*NSF, de KNVB, de KNLTB en de SNDR, wordt periodiek overleg gevoerd, mede gelet op het daarbij geldende adviesrecht als bedoeld in artikel 4.8, zesde lid, van het Besluit kansspelen op afstand. Dit kan in de toekomst leiden tot aanvullingen of andere aanpassingen.
Uit artikel 4.9, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand volgt dat vergunninghouders geen weddenschappen op wedstrijden mogen organiseren, indien uit de risico-analyse van de vergunninghouder blijkt dat er een onaanvaardbaar hoog risico bestaat op de manipulatie van gebeurtenissen of uitkomsten, oftewel matchfixing. In aanvulling daarop schrijft het tweede lid van voornoemd artikel onder andere voor dat op bepaalde typen wedstrijden in het geheel geen weddenschappen mogen worden aangeboden vanwege het onaanvaardbare risico op matchfixing, namelijk bij jeugdwedstrijden, wedstrijden waar uitsluitend sporters om niet aan deelnemen, wedstrijden waarvan het verloop niet objectief wordt vastgelegd, en wedstrijden waarop in het land waar die wedstrijd wordt georganiseerd, wegens het risico op manipulatie geen weddenschappen mogen worden afgesloten. Ten aanzien van dergelijke wedstrijden komt de vergunninghouder bij voorbaat al niet toe aan het uitvoeren van een risico-analyse.
Ter uitvoering van artikel 4.9, vierde lid, van het Besluit kansspelen op afstand is onderdeel 2.2 van Bijlage 2 bij deze regeling – waar het onderhavige artikel naar verwijst – ingericht om wedstrijden en competities te benoemen waar in ieder geval geen weddenschappen op mogen worden georganiseerd in verband met het risico voor de integriteit van die wedstrijden of competities en zodoende het risico op matchfixing. Ook in die gevallen is het overbodig dat de vergunninghouder een risico-analyse uitvoert.
Net als de andere onderdelen van Bijlage 2 is onderdeel 2.2 tot stand gekomen na overleg met en gelet op het daarbij ontvangen advies van de NOC*NSF en andere Nederlandse overkoepelende sportorganisaties, waaronder de KNVB, de KNLTB en de SNDR, en na afstemming met de kansspelautoriteit. Dit heeft ertoe geleid dat in onderdeel 2.2 de zogeheten duo sulky koersen zijn opgenomen, die worden georganiseerd onder de draf- en rensport. Duo sulky koersen zijn gelegenheidskoersen, namelijk harddraverijen geïnitieerd door een baanvereniging, voor met name promotionele doeleinden. Bij die koersen ontbreekt de benodigde professionaliteit met betrekking tot het voorkomen en beheersen van risico’s op matchfixing.
In onderdeel 2.2 van Bijlage 2 zijn ook wedstrijden – uit het betaalde voetbal – opgenomen van spelers in de leeftijdscategorie van onder de 21 jaar en jongere leeftijdscategorieën om matchfixingsrisico’s zo veel mogelijk uit te sluiten. Hierbij wordt opgemerkt dat op jeugdwedstrijden, namelijk wedstrijden waar voornamelijk minderjarigen aan deelnemen, reeds geen weddenschappen mogen worden aangeboden op grond van artikel 4.9, tweede lid, van het Besluit kansspelen op afstand.
Het organiseren van weddenschappen op vriendschappelijke voetbalwedstrijden of trainingswedstrijden, bijvoorbeeld ter voorbereiding op de competitie of tijdens de winterstop, wordt slechts verantwoord geacht als die wedstrijden worden georganiseerd onder auspiciën van de FIFA of een van haar confederaties, zoals de UEFA, en als uit een daaraan voorafgaande risicoanalyse geen onaanvaardbaar hoge risico’s op matchfixing worden onderkend. In dat geval kunnen vergunninghouders bijvoorbeeld wel op vriendschappelijke wedstrijden van het Nederlands voetbalelftal weddenschappen aanbieden.
Uit artikel 31a, vierde lid, van de Wok en artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand volgt dat het de vergunninghouder niet alleen weddenschappen mag organiseren op (eind)uitslagen van sportwedstrijden, maar ook op gebeurtenissen tijdens die sportwedstrijden. Bepaalde gebeurtenissen lenen zich echter niet voor het afsluiten van weddenschappen daarop, omdat deze een – onaanvaardbaar hoog – risico vormen voor de integriteit van de weddenschap en de sport. Het gaat hierbij om negatieve gebeurtenissen en eenvoudig te manipuleren gebeurtenissen. In het eerste en tweede lid van dit artikel wordt nadere duiding aan deze termen gegeven. Ter uitvoering van artikel 4.9, vierde lid, van het Besluit kansspelen op afstand worden met het derde lid de specifieke gebeurtenissen van een aantal sporten die zijn opgenomen in onderdeel 2.3 van Bijlage 2, aangewezen als gebeurtenissen waarop de vergunninghouder in ieder geval geen weddenschappen mag afsluiten.
Eerste lid
In het onderhavige lid wordt nader aangeduid wat het begrip negatieve gebeurtenis, bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, onder d, van het Besluit kansspelen op afstand in ieder geval kan omvatten. Het gaat hier niet om een uitputtende opsomming van hetgeen onder negatieve gebeurtenis moet worden verstaan. Het gaat hier in ieder geval om disciplinaire maatregelen die kunnen worden opgelegd door bijvoorbeeld de wedstrijdleiding, de sportbond of de bevoegde anti-dopingautoriteit. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan gele en rode kaarten, tijdstraffen, schorsingen, of uitsluiting vanwege het schenden van het dopingreglement. Daarnaast kan het gaan om negatieve gebeurtenissen in de niet-disciplinaire sfeer, zoals het uitvallen van een wedstrijddeelnemers wegens een blessure.
Tweede lid
Ten aanzien van het begrip eenvoudig te manipuleren gebeurtenis – dat eveneens in artikel 4.9, tweede lid, onder d, van het Besluit kansspelen op afstand wordt gehanteerd – wordt in het onderhavige lid nadere invulling gegeven. Het gaat hier in ieder geval om gebeurtenissen die door één wedstrijddeelnemer kunnen worden beïnvloed of uitgelokt of anderszins veroorzaakt, zonder dat andere wedstrijddeelnemers daar direct bij betrokken hoeven te zijn én die geen overwegende invloed hebben – rechtstreeks dan wel indirect – op het verloop of de einduitslag van de wedstrijd (cumulatieve voorwaarden). Met het begrip verloop wordt hier bedoeld de wijze waarop een wedstrijd voor de betreffende wedstrijddeelnemer of het betreffende team zich ten positieve of negatieve ontwikkelt.
Als voorbeelden kunnen hier worden aangehaald het veroorzaken van de eerste inworp in het voetbal of het maken van een dubbele fout in het tennis. Bepaalde eindresultaten of tussenresultaten die geen gevolg hebben voor de eindklassering, kunnen tevens aan worden gemerkt als een eenvoudig te manipuleren gebeurtenis, bijvoorbeeld de wielrenner die bewust achter een specifieke tegenstander de eindstreep passeert. Het aanbieden van weddenschappen op dergelijk eenvoudig te manipuleren uitslagen is daarom evenmin toegestaan. Zie ook het onderzoek van het T.M.C. Asser Instituut/ASSER International Sports Law Centre (2015) en van het Franse Institute of International and Strategic Relations (2012), waarin het risico van een combinatie van de elementen a en b wordt bevestigd.25
Het aanbieden van head-to-head weddenschappen is op grond van het tweede lid niet bij voorbaat verboden. De vergunninghouder moet te allen tijde wel analyseren of een head-to-head weddenschap overeenkomstig artikel 4.9 van het Besluit kansspelen op afstand toegestaan is om een weddenschap op te organiseren en zodoende beoordelen of het om een eenvoudig te manipuleren (of een negatieve) gebeurtenis gaat of dat er sprake is van een onaanvaardbaar hoog risico op manipulatie van gebeurtenissen of uitkomsten. Deze analyse is in feite overbodig indien het om een gebeurtenis gaat waarop de vergunninghouder reeds op grond van het derde lid geen weddenschap mag aanbieden.
Derde lid
Op grond van artikel 4.9, vierde lid, van het Besluit kansspelen op afstand worden – onder verwijzing naar onderdeel 2.3 van Bijlage 2 bij deze regeling – gebeurtenissen aangewezen waarop de vergunninghouder in ieder geval geen weddenschappen mag afsluiten. Dit onderdeel vormt samen met onderdeel 2.2 van dezelfde bijlage de zogeheten ‘zwarte lijst’. Het gaat hier om een niet-limitatieve lijst. Gezien de vele wedopties die er bestaan en bedacht kunnen worden, is een dergelijke uitputtende lijst ook niet te realiseren.
Voor zover gebeurtenissen niet in onderdeel 2.3 van Bijlage 2 bij deze regeling zijn benoemd, houdt dit niet in dat die gebeurtenissen niet worden aangemerkt als een negatieve of eenvoudig te manipuleren gebeurtenis. Op de vergunninghouder rust in dat geval nog steeds de plicht om een dergelijke analyse uit te voeren om vervolgens mede op basis van die analyse te bepalen of dit er aan in de weg staat dat hij hierop weddenschappen mag aanbieden.
De gebeurtenissen die in onderdeel 2.3 van Bijlage 2 zijn vermeld, betreffen over het algemeen specificaties van negatieve of eenvoudig te manipuleren gebeurtenissen. Zo is ten aanzien van tennis – na raadpleging van de KNLTB – vastgesteld dat het hierbij bijvoorbeeld gaat om de dubbele fout in die sport, ongeacht het moment waarop die dubbele fout wordt gemaakt in de wedstrijd. De speler kan een dubbele fout gemakkelijk uitlokken en zal in het algemeen de wedstrijd er niet om verliezen. Dat maakt het matchfixinggevoelig. De dubbele fout bij tennis is gelet hierop in onderdeel 2.3 van Bijlage 2 bij deze regeling als gebeurtenis opgenomen waar geen weddenschap op mag worden georganiseerd. Dat geldt eveneens voor een berisping, waarschuwing, een tijdstraf van de scheidsrechter bij tennis. Ook op het verlies van een specifieke game of een set, bijvoorbeeld ‘de derde game in de tweede set’, of het inroepen van zogeheten challenges of het aantal ingeroepen challenges, mag geen weddenschap worden georganiseerd, aangezien deze eenvoudig kunnen worden gemanipuleerd en daarmee een – onaanvaardbaar hoge – risico op matchfixing inhouden.26
Onderdeel 2.3 van Bijlage 2 is voor wat betreft de gebeurtenissen gerelateerd aan voetbal samengesteld conform het advies van de KNVB. Daarnaast zijn de hiervoor genoemde onderzoeken over matchfixing in aanmerking genomen. Het gaat daarbij vooral om een specificering van gebeurtenissen die onder overwegende invloed staan van een individuele speler en geen overwegende invloed hebben op het verloop van de wedstrijd waarop – vanwege het niveau van matchfixingsgevoeligheid – geen weddenschappen mogen worden georganiseerd. Het gaat hier niet alleen om situaties als gele of rode kaarten, inworpen, overtredingen, vrije trappen, strafschoppen, buitenspel, hoekschoppen, blessures, blessurebehandelingen of wisselspelers. Er wordt rekening mee gehouden dat bij een gebeurtenis meerdere personen betrokken kunnen zijn. Zo is er eerst de speler die een bal over de lijnen speelt, vervolgens de lijnrechter die vlagt of de scheidsrechter die ervoor fluit en vervolgens de speler die de inworp voor zijn rekening neemt. Het gaat hier ook om het moment waarop deze onderbrekingen of spelhervattingen plaatsvinden, bijvoorbeeld de exacte minuut, alsmede de totalen met betrekking tot deze spelonderbrekingen of spelhervattingen, bijvoorbeeld het aantal vrije trappen per wedstrijd, wedstrijdhelft, speler of team.
Tevens mogen ten aanzien van voetbal geen weddenschappen worden georganiseerd op beslissingen en handelingen van scheidsrechters of (andere) personen van de wedstrijdleiding. Het betreft hier onder andere het al dan niet (aan de hand van een fluitsignaal) optreden bij bijvoorbeeld de hiervoor genoemde situaties, en andere situaties met betrekking tot het optreden van de wedstrijdleiding, zoals het toevoegen van extra tijd of ingrijpen van de Video Assistance Referee (VAR).
Onderdeel 2.3 van Bijlage 2 is net als de andere onderdelen van die bijlage vastgesteld na overleg met en gelet op het daarbij ontvangen advies van de NOC*NSF en andere Nederlandse overkoepelende sportorganisaties, waaronder de KNVB, de KNLTB en de SNDR, en tevens na afstemming met de kansspelautoriteit. Ook ten aanzien van dit onderdeel geldt uitdrukkelijk dat het hier niet om een statisch document gaat en dat dit het actuele resultaat is uit een proces dat ook na de vaststelling van de bijlage blijft doorlopen. Zo vindt periodiek overleg plaats met sportorganisaties, zoals het NOC*NSF, de KNVB, de KNLTB en de Stichting Nederlandse Draf- en Rensport, mede gelet op het daarbij geldende adviesrecht als bedoeld in artikel 4.9, vierde lid, van het Besluit kansspelen op afstand. Dit kan aanvullingen of andere aanpassingen opleveren ten aanzien van het hier bedoelde onderdeel van Bijlage 2 of de gehele bijlage.
Vergunninghouders dragen op grond van artikel 4.8 van het Besluit kansspelen op afstand zorg voor de identificatie, analyse en evaluatie van de risico’s voor de integriteit van de weddenschap voorafgaand aan het openstellen van die weddenschap alsmede gedurende en na afloop van de weddenschap. Een vergunninghouder moet ongebruikelijke feiten of omstandigheden die duiden op een verhoogd risico van manipulatie van een wedstrijd, ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel melden aan de kansspelautoriteit, de betrokken wedstrijdorganisator en sportorganisaties. Het onderhavige artikel bepaalt dat de vergunninghouder deze meldplicht niet heeft ter zake van voorgenomen of verrichte ongebruikelijke transacties als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wwft. Indien sprake is van dergelijke transacties, dan moeten deze niet aan de kansspelautoriteit worden gemeld, maar aan de Financiële inlichtingen eenheid (FIU-Nederland).
Transacties die kunnen duiden op een verhoogd risico van manipulatie van een wedstrijd moeten worden beschouwd als een ongebruikelijke transactie in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Wwft. Artikel 16, tweede lid, van de Wwft bevat voorschriften met betrekking tot de inhoud van de melding aan FIU-Nederland. De vergunninghouder mag de inhoud van de melding, alsmede de feiten en omstandigheden op basis waarvan de melding aan FIU-Nederland wordt gedaan of andere informatie daaromtrent niet doorgeven aan de kansspelautoriteit, de betrokken wedstrijdorganisator of betrokken sportorganisatie. De vergunninghouder is op grond van artikel 23 van de Wwft verplicht tot geheimhouding daarvan.
Als voorafgaand aan het openstellen van de weddenschap en nog vóórdat een weddenschap is geplaatst uit de risicoanalyse van de vergunninghouder ongebruikelijke feiten of omstandigheden naar voren komen die duiden op een verhoogd risico van manipulatie van een wedstrijd, dan moeten deze wel overeenkomstig artikel 4.8, vierde lid, van het Besluit kansspelen op afstand worden gemeld aan de kansspelautoriteit, de betrokken wedstrijdorganisator en sportorganisaties. Het moet dan gaan om ongebruikelijke feiten of omstandigheden die geen betrekking hebben op (voorgenomen) transacties van spelers. Volledigheidshalve wordt hierbij opgemerkt dat ten aanzien van die informatie er geen plicht geldt om FIU-Nederland over te informeren.
De kansspelautoriteit kan beleidsregels of een leidraad opstellen met betrekking tot de meldplicht inzake matchfixing als bedoeld in artikel 4.8, vierde lid, van het Besluit kansspelen op afstand al dan niet in relatie tot de meldplicht op grond van artikel 16 van de Wwft.
Door middel van aanmelding kan een persoon toegang krijgen tot de spelersinterface en daarmee krijgt die persoon doorgaans ook toegang tot de georganiseerde kansspelen op afstand. Om fraude en misbruik tegen te gaan moet de vergunninghouder zich ervan kunnen verzekeren dat hij de aanmelding van een persoon alleen toestaat als deze bij hem staat ingeschreven als speler. De vergunninghouder stelt daartoe persoonsgebonden identificatiemiddelen beschikbaar als bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, onder e, van het Besluit kansspelen op afstand. Het kan niet worden uitgesloten dat de persoonsgebonden identificatiemiddelen – ondanks de maatregelen die de vergunninghouder treft om misbruik te voorkomen – door een andere persoon worden gebruikt dan de speler aan wie deze middelen zijn toegekend, en dat andere maatregelen die ertoe dienen om te voorkomen dat een andere persoon zich aanmeldt met het spelersaccount van de speler, bijvoorbeeld door te werken met een controlebericht via de mail of telefoon, worden omzeild. De vergunninghouder moet hier bedacht op zijn, bijvoorbeeld in het geval dat vanuit een andere computer of telefoon dan gebruikelijk wordt aangemeld, het wachtwoord van de speler wordt veranderd of meerdere pogingen worden ondernomen om met een foutief wachtwoord aan te melden. De vergunninghouder moet hier op passende wijze mee omgaan ter voorkoming van fraude en nadelige gevolgen voor de speler, en hij moet de speler zo spoedig mogelijk hierover informeren. Zo nodig kan de vergunninghouder de aanmelding – tijdelijk – blokkeren.
Alle personen die voor de vergunninghouder betrokken zijn bij de organisatie van kansspelen mogen niet aan diezelfde kansspelen deelnemen. Dit artikel schrijft specifiek voor dat de vergunninghouder passende maatregelen treft om van de deelname aan die kansspelen personen uit te sluiten als bedoeld in artikel 4.6 van het Besluit kansspelen op afstand, namelijk personen die de vergunninghouder wil benoemen of heeft benoemd in een functie die zijn beleid bepalen of mede bepalen, leidinggevenden, personen op sleutelposities en van personen die bij het organiseren van de vergunde kansspelen met deelnemers aan de vergunde kansspelen in aanraking komen. Onder de personen op sleutelposities vallen bijvoorbeeld personen die betrokken zijn bij het opstellen van de quoteringen bij sportweddenschappen en weddenschappen op uitslagen van paardenrennen en harddraverijen. Deze personen beschikken over veel voorkennis en kunnen hierdoor in staat zijn om de quoteringen in hun eigen voordeel te beïnvloeden.
Op grond van artikel 4.7, derde lid, aanhef en onder c, van het Besluit kansspelen op afstand moet de vergunninghouder voorts maatregelen treffen om de deelname aan een door hem georganiseerde weddenschap te voorkomen van personen die betrokken zijn bij de wedstrijd waarop die weddenschap betrekking heeft of betrokken zijn bij de organisatie van die weddenschap. Aan de hand van zijn integriteitsbeleid maakt de vergunninghouder bij iedere wedstrijd een afweging welke personen precies onder deze groep moeten vallen. Het gaat hier bijvoorbeeld om sponsors, (mede)eigenaren van de betreffende club, bestuursleden van de overkoepelende organisatie, spelers, trainers, de staf van een team en scheidsrechters. Het gaat in ieder geval om personen waarvan redelijkerwijs verwacht kan worden dat zij invloed kunnen uitoefenen op de uitkomst van de specifieke wedstrijd of gedeelten daarvan.
De maximale duur van de onvrijwillige schorsing van de mogelijkheid tot aanmelding vanwege de redenen genoemd in artikel 4.19, eerste lid, onder b en c, van het Besluit kansspelen op afstand, bedraagt zes maanden om de vergunninghouder voldoende gelegenheid te bieden om onderzoek te doen om diens vermoedens al dan niet te bevestigen. Dit houdt in dat de termijn waarbinnen de vergunninghouder het onderzoek, bedoeld in artikel 4.20, eerste lid, van voornoemd besluit, moet hebben afgerond eveneens maximaal zes maanden betreft en dat de speler in die periode duidelijkheid moet hebben gekregen over de voortzetting, dan wel beëindiging van de mogelijkheid tot aanmelding.
Indien de speler is geschorst op grond van (vermoedens van) verstrekking van onjuiste of onvolledige gegevens, misbruik van het account, kansspelmanipulaties of andere overtredingen, dan kan de speler gedurende de schorsing geen spelerstegoeden overschrijven naar zijn tegenrekening. Het is daarom van belang dat de duur van de schorsing niet langer duurt dan zes maanden en dat de vergunninghouder binnen die termijn een definitieve beslissing neemt ten aanzien van de inschrijving.
Ingevolge artikel 31l, tweede lid, onder b, Wok moet de vergunninghouder passende waarborgen treffen om de tegoeden van de bij hem ingeschreven spelers af te scheiden van zijn eigen en ander vermogen of die tegoeden verzekeren. Het staat de vergunninghouder vrij om te bepalen welke passende maatregelen hij treft. Hij kan bijvoorbeeld kiezen voor een kwaliteitsrekening, zoals die in de Nederlandse notariële en gerechtsdeurwaarderspraktijk wordt gebruikt, of voor een stichting naar het model waarop Nederlandse advocaten hun derdengelden afschermen.
Het onderhavige artikel bevat voorschriften met betrekking tot de afzonderlijke stichtingen die kunnen worden gebruikt om spelerstegoeden te beheren en af te scheiden, waaronder de organisatie van de stichting, het intern toezicht en de uitvoering van het beheer en de afscheiding van spelerstegoeden. Ook worden voorschriften gesteld aan de vergunninghouder die een dergelijke stichting wenst in te zetten om aan zijn verplichtingen op grond van artikel 31l, tweede lid, onder b, van de Wok te voldoen. Mocht een stichting niet of niet langer aan de voorschriften van het onderhavige artikel voldoen, dan zal de vergunninghouder op een andere wijze het beheer van de speeltegoeden van zijn spelers moeten organiseren. De vergunninghouder kan daarop door de kansspelautoriteit worden aangesproken.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de stichting ook moet voldoen aan de eisen die opgenomen zijn in artikel 24c, onder b, van de Vrijstellingsregeling Wft om in aanmerking te komen voor een vrijstelling van het in artikel 3:5, eerste lid, van de Wft opgenomen verbod om in de uitoefening van een bedrijf van het publiek opvorderbare gelden aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen en ter beschikking te hebben. In artikel 24c, onder b, van de Vrijstellingsregeling Wft wordt onder meer verwezen naar de voorwaarden die het onderhavige artikel stelt aan de stichting. Artikel 24c, onder a, van de Vrijstellingsregeling Wft voorziet in een vrijstelling van voornoemd verbod voor vergunninghouders die kansspelen op afstand organiseren en een hiervoor genoemde kwaliteitsrekening aanhouden.
Eerste lid
Het eerste lid bevat vereisten waaraan een stichting moet voldoen, die door de vergunninghouder wordt belast met het beheer van de spelerstegoeden. De stichting die is belast met het tijdelijke beheer van de spelerstegoeden op de door een vergunninghouder ten behoeve van de speler aangehouden speelrekeningen, ontvangt gelden van zowel de speler, als van de vergunninghouder. Zij draagt zorg voor de uitkering van die gelden aan de speler of in voorkomend geval een andere rechthebbende, bijvoorbeeld de vergunninghouder als de speler zijn inzet heeft verloren. Naast de gelden die door de speler op diens speelrekening zijn gestort en die bestemd zijn als inzet bij de vergunde kansspelen, gaat het ook om vergoedingen voor de vergunninghouder voor het bieden van gelegenheid om aan de vergunde kansspelen deel te nemen en om door de speler behaalde speelwinsten en bonussen. Bij het beheer van de spelerstegoeden moet de stichting zich houden aan de voorschriften die krachtens artikel 31l, eerste lid, Wok gesteld zijn met betrekking tot de speelrekening en de betalingstransacties tussen speler en vergunninghouder. Dit omvat de voorschriften uit hoofdstuk 4, afdeling 4, van het Besluit kansspelen op afstand en het eerste lid van het onderhavige artikel.
Onderdelen a tot en met c
De stichting beheert in de vorm van speeltegoeden aanzienlijke bedragen die niet aan haar toebehoren. Om er – bij wijze van good governance – op toe te zien dat het bestuur de spelerstegoeden op juiste en rechtmatige wijze beheert en daartoe passende maatregelen heeft getroffen moet de stichting over een raad van toezicht beschikken van ten minste drie natuurlijke personen. Het bestuur en de raad van toezicht moeten hun taken onafhankelijk uitvoeren zonder inmenging van de vergunninghouder ter voorkoming van onrechtmatige transacties ten gunste van die vergunninghouder. Met het oog op het beheer en de afscheiding van spelerstegoeden moet de betrouwbaarheid van het bestuur en de raad van toezicht buiten twijfel staan. Voorts werken de bestuursleden en de leden van de raad van toezicht niet onder de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder en zijn zij niet ondergeschikt aan de vergunninghouder. Dit laat onverlet dat er een zakelijke relatie is tussen de stichting en de vergunninghouder die voortvloeit uit de overeenkomst tot het tijdelijke beheer van spelerstegoeden.
Onderdelen d tot en met j
De stichting moet de saldi van de speelrekeningen aanhouden op een afzonderlijke rekening. Op die rekening mogen uitsluitend de spelerstegoeden worden aangehouden van de spelers die ingeschreven zijn of zijn geweest bij de vergunninghouder met wie die stichting een overeenkomst tot beheer van de spelerstegoeden heeft gesloten. Op die rekening mag bijvoorbeeld geen eigen vermogen van de stichting, van de vergunninghouder of van derden worden aangehouden. Ook tijdens de transacties naar en van de speelrekening mag het vermogen van de speler niet worden vermengd met vermogen van anderen. De stichting moet ervoor zorgen dat alleen zij kan beschikken over de saldi op de rekening met de spelerstegoeden en dat alleen zij die rekening beheert. Daarnaast moet zij passende maatregelen treffen om te voorkomen dat de saldi vanwege onrechtmatige transacties verloren gaan. Met het oog op eventuele ontbinding van de stichting, moet de stichting passende maatregelen hebben getroffen die ertoe strekken dat de spelerstegoeden worden uitgekeerd aan de rechthebbenden. Het staat de stichting vrij om meerdere rekeningen aan te houden, mits ten aanzien van iedere rekening aan de voorwaarden wordt voldaan. Een stichting kan ook voor meer dan een vergunninghouder de tegoeden van spelers beheren. Om de vermogens van spelers die bij verschillende vergunninghouders ingeschreven zijn of zijn geweest genoegzaam af te scheiden, moet de stichting in dat geval per vergunninghouder ten minste een afzonderlijke rekening aanhouden.
Onderdeel k
De kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van de in dit artikel gestelde voorschriften. Daarom is het van belang dat de kansspelautoriteit rechtstreeks bij de stichting inlichtingen kan inwinnen en zich daarvoor niet tot de vergunninghouder hoeft te wenden.
Tweede en derde lid
Het tweede en derde lid bevatten voorschriften met betrekking tot de raad van toezicht van de stichting. Tot de taakstelling van de raad van toezicht behoort in ieder geval het (interne) toezicht op een rechtmatig beheer en afscheiding van de spelerstegoeden en de naleving van wettelijke voorschriften door het bestuur van de stichting. De raad van toezicht heeft verder – zodra deze is geïnstalleerd – tot taak de benoeming, de schorsing of het ontslag van het bestuur. Tevens gaat de raad van toezicht over de benoeming en het ontslag van de eigen leden.
De raad van toezicht moet als intern toezichtsorgaan zo veel mogelijk objectief en onafhankelijk opereren. Ten aanzien van de benoeming van leden van de raad van toezicht is daarom bepaald dat de raad van toezicht zelf een profielschets opstelt en uitsluitend een kandidaat benoemt die aan dat profiel voldoet. Ten aanzien van de benoeming van bestuursleden moet de raad van toezicht eveneens voorzien in een benoemingsprocedure aan de hand van een profielschets om een onbevooroordeelde selectie mogelijk te maken. Met het oog op transparantie en interne controle moet de raad van toezicht de profielschetsen aan het bestuur verstrekken.
Ten aanzien van de beoogde kandidaten voor een bestuursfunctie ligt het in de lijn der verwachting dat zij worden beoordeeld op betrouwbaarheid en deskundigheid, en dat daarbij dan ook om een verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd.
Vierde lid
De vergunninghouder blijft zelf verantwoordelijk voor de gebruikmaking van een stichting voor het beheer en de afscheiding van spelerstegoeden. Van de vergunninghouder wordt daarom verwacht dat deze zicht heeft op het functioneren van de stichting, afspraken contractueel vastlegt ter waarborging van de goede uitvoering van het beheer en de afscheiding van spelerstegoeden en daarover verantwoording kan afleggen.
Onderdelen a tot en met d
De vergunninghouder die een stichting inschakelt voor het beheer en de afscheiding van spelerstegoeden moet zich vergewissen van de betrouwbaarheid van de bestuursleden van de stichting en van de leden van het toezicht, zoals hij zich ingevolge artikel 4.6 van het Besluit kansspelen op afstand ook moet vergewissen van de betrouwbaarheid van leidinggevenden en sleutelpersoneel van zijn eigen organisatie. De kansspelautoriteit voert geen betrouwbaarheidsonderzoek naar de leden van het bestuur en de raad van toezicht van de stichting, maar kan en zal wel beoordelen of de vergunninghouder zich voldoende van hun betrouwbaarheid vergewist heeft. De vergunninghouder moet daarnaast bedingen dat de stichting de relevante wettelijke voorschriften naleeft en zorgt dat de kansspelautoriteit toezicht kan uitoefenen. Ook moet de vergunninghouder contractueel vastleggen dat de stichting bedragen aan de spelers uitbetaalt en dat de stichting geen financiële risico’s loopt, bijvoorbeeld in de vorm van schulden of zekerheidstellingen. De vergunninghouder moet toezien op de nakoming van deze contractuele verplichtingen en kan daarop door de kansspelautoriteit worden aangesproken.
Onderdeel e
Dit onderdeel schrijft voor dat de vergunninghouder uitsluitend aanspraak heeft op de aan hem toekomende gelden. De stichting die spelerstegoeden beheert mag zodoende alleen de aan de vergunninghouder toekomende gelden aan die vergunninghouder uitkeren.
Onderdeel f
Het is van belang dat de vergunninghouder zodanig de afspraken en gegevens vastlegt, alsook de kennis heeft om deze toe te lichten aan de kansspelautoriteit. De vergunninghouder moet zicht hebben op de wijze waarop hij de spelerstegoeden laat beheren, als hij daarvoor een stichting gebruikt.
Deze afdeling bevat nadere regels met het oog op consumentenbescherming. Het gaat hierbij onder meer om eisen aan de klantendienst die de vergunninghouder op grond van artikel 4.36 van het Besluit kansspelen op afstand dient te onderhouden. Daarnaast worden in deze afdeling eisen gesteld met betrekking tot de afhandeling van klachten en de klachtenprocedure waar de vergunninghouder ingevolge artikel 4.37 van voornoemd besluit in dient te voorzien. Tot slot zijn in deze afdeling informatieverplichtingen jegens de speler opgenomen waar de vergunninghouder aan moet voldoen.
Ter uitvoering van artikel 4.39 van het Besluit kansspelen op afstand zijn in deze paragraaf nadere regels gesteld met betrekking tot de klantendienst van de vergunninghouder en de afhandeling van klachten.
Op grond van artikel 4.36 van het Besluit kansspelen op afstand is de vergunninghouder verplicht een klantendienst te onderhouden die in ieder geval voor de consument elektronisch en telefonisch kosteloos bereikbaar is tijdens de uren gedurende welke daadwerkelijk aan de door hem georganiseerde kansspelen op afstand kan worden deelgenomen. In dit artikel zijn nadere eisen gesteld met betrekking tot deze klantendienst van de vergunninghouder.
Eerste lid
De klantendienst helpt de consument om kosteloos informatie te ontvangen over de door de vergunninghouder georganiseerde kansspelen. Hierbij kan worden gedacht aan informatie over de in- of uitschrijving als speler, hoe de speelrekening kan worden gecrediteerd of gedebiteerd, informatie over technische storingen of problemen met aanmelden, en informatie in het kader van verslavingspreventie en toeleiding naar verslavingszorg. Dit omvat verder niet alleen informatie die de vergunninghouder ingevolge artikel 4.34, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand reeds op voorhand beschikbaar moet stellen op de kansspelinterface van de vergunde kansspelen of op het beginscherm van de spelersinterface, maar ook informatie als bedoeld in artikel 8 BWRVK in relatie tot verslavingspreventie en verslavingspreventieve voorzieningen.
Tweede lid
Onderdeel a
Uit artikel 4.37 van het Besluit kansspelen op afstand volgt dat de vergunninghouder moet voorzien in een transparante, eenvoudige en gratis procedure voor de behandeling van klachten van spelers. De klantendienst van de vergunninghouder moet, als contactpunt van de speler, in ieder geval in staat zijn om dergelijke klachten te ontvangen en te registreren. Dit houdt niet in dat uitsluitend de klantendienst van de vergunninghouder klachten zou mogen ontvangen en registreren. Zo kan de vergunninghouder ook voorzieningen treffen dat dit – naast de klantendienst – tevens elders binnen de organisatie plaatsvindt.
Onderdeel b
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van het BWRVK rust op de vergunninghouder de plicht om deze signalen die duiden op risicovol of problematisch speelgedrag te registreren gelet op diens zorgplicht om onmatige deelname aan kansspelen of kansspelverslaving zo veel mogelijk te voorkomen. Gelet op de contacten met spelers zal de klantendienst deze signalen ook kunnen opvangen. Dit onderdeel strekt ertoe dat de vergunninghouder borgt dat dergelijke signalen door de klantendienst worden herkend en geregistreerd.
Hoe de vergunninghouder omgaat met signalen – die eventueel door de klantendienst of elders binnen de organisatie van de vergunninghouder worden opgevangen – maakt verder onderdeel uit van het uit te voeren verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder. De vergunninghouder moet in dit beleid borgen dat de signalen worden geanalyseerd. Deze analyse betreft het onderzoek, bedoeld in artikel 31m, tweede lid, van de Wok, en moet ingevolge artikel 15 van het BWRVK gericht zijn op de vroegtijdige onderkenning van signalen die kunnen duiden op onmatige deelname of risico’s op kansspelverslaving.
De vergunninghouder heeft 72 uur de gelegenheid om klachten en informatie over de afhandeling van klachten te registreren. Deze termijn geeft de vergunninghouder voldoende tijd om deze registratie te voltooien, voor zover deze bij de ontvangst van de klacht niet reeds kan worden voltooid, bijvoorbeeld omdat deze nog van enige opmerkingen moet worden voorzien. De gegevens die de vergunninghouder op grond van dit artikel moet registreren vormen de basis voor de algemene rapportageplicht over de behandeling van klachten ingevolge artikel 4.17 van deze regeling.
De datum van ontvangst van iedere klacht en de contactgegevens van de klager moeten worden geregistreerd, alsmede het onderwerp en de inhoud van de klacht. Naast gegevens over klachten die hij uiteindelijk in behandeling heeft genomen, moet de vergunninghouder ook gegevens registreren over de klachten die hij op grond van artikel 3.22, tweede lid, niet in behandeling neemt.
Klachten kunnen bijvoorbeeld uitingen van ontevredenheid inhouden over een geleverde dienst of over de gedraging van een medewerker van de vergunninghouder. Klachten kunnen ook betrekking hebben op de uitbetaling, het spelsysteem, de technische werking of de aanmeldprocedure.
In het onderhavige artikel is een aantal eisen opgenomen met betrekking tot de behandeling van klachten die de vergunninghouder ontvangt. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de vergunninghouder de behandeling alsmede de beoordeling van de klacht ook kan overlaten aan een – eventueel vanuit de kansspelsector – ingestelde onafhankelijke klachtencommissie.
Eerste lid
De vergunninghouder heeft maximaal 72 uur de tijd om de ontvangst van klachten te bevestigen. Duidelijkheidshalve wordt hier opgemerkt dat dit alleen een termijn betreft waarbinnen een melding richting de klager moet zijn uitgegaan dat de klacht is aangekomen bij de vergunninghouder. Het gaat hier niet om een termijn voor afhandeling van die klacht.
Tweede lid
Een klacht die al eerder op behoorlijke wijze is behandeld, hoeft niet opnieuw in behandeling te worden genomen en zodoende nader te worden onderzocht. Van een herhaalde klacht is geen sprake indien nieuwe feiten en omstandigheden worden aangedragen, die een nieuw licht op de klacht werpen. Deze bepaling is facultatief geformuleerd. Zodoende kan de vergunninghouder de klacht wel behandelen, ondanks dat hij op grond van het tweede lid niet hiertoe verplicht is.
Derde lid
Van de vergunninghouder wordt verwacht dat hij snel beoordeelt of een klacht buiten behandeling wordt gesteld. De vergunninghouder moet de klager binnen een week hierover informeren. Het gaat hier eveneens niet om een termijn met betrekking tot de situatie waarin een klacht wel in behandeling wordt genomen.
Uit het oogpunt van consumentenbescherming is het wenselijk dat informatie wordt geboden over onderwerpen die samenhangen met de deelname aan de vergunde kansspelen, of die zelfs samenhangen met een – bewust en overwogen – door de consument te maken keuze om daaraan deel te nemen.
Voor inschrijving van een persoon die wil deelnemen aan kansspelen op afstand is ingevolge artikel 31k, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wok vereist dat deze persoon de door hem beoogde grenzen van diens speelgedrag aangeeft. In artikel 1.1 van het Besluit kansspelen op afstand worden de grenzen van het speelgedrag verkort aangeduid als ‘spelersprofiel’. Die grenzen hebben conform artikel 4.14, tweede lid, van het Besluit kansspelen op afstand in ieder geval betrekking op de maximale duur van de toegang tot de spelersinterface (per dag, week of maand), de maximale stortingen op de speelrekening (per dag, week of maand), en het maximale tegoed op de speelrekening.
Met het onderhavige artikel wordt voorgeschreven welke informatie de vergunninghouder in ieder geval verstrekt aan de (aspirant)speler, zodat deze persoon de grenzen van diens speelgedrag kan aangeven die passen bij diens situatie. Zo zullen voor professionele spelers hogere bovengrenzen toepasselijk zijn en lagere bovengrenzen voor recreatieve spelers.
Onderdeel a
De vergunninghouder moet de (aspirant)speler uitleg geven over de werking van het spelersprofiel op het moment dat deze persoon het spelersprofiel wil invullen of wijzigen. Indien een (aspirant)speler het spelersprofiel niet of slechts gedeeltelijk invult, moet de vergunninghouder de inschrijving afbreken. Zonder compleet ingevuld spelersprofiel mag de vergunninghouder de (aspirant)speler geen toegang bieden tot diens kansspelaanbod.
Onderdeel b
Bij het invullen van het spelersprofiel geeft de (aspirant)speler de eigen grenzen aan van zijn speelgedrag. Voor de (aspirant)speler behoort het voldoende inzichtelijk te zijn op welke wijze hij het spelersprofiel zo kan invullen en kan wijzigen om op verantwoorde wijze te kunnen deelnemen aan de kansspelen. De (aspirant)speler moet worden gestimuleerd om redelijke bedragen als speellimieten in te vullen die gerelateerd zijn aan diens bestedingsmogelijkheden. Ter ondersteuning hiervan zal de vergunninghouder de (aspirant)speler moeten voorzien van praktische tips die het invullen en wijzigen van het spelersprofiel eenvoudiger maken. De vergunninghouder kan daartoe bijvoorbeeld instrumenten aanbieden waarmee de (aspirant)speler wordt geholpen om helder te krijgen hoeveel geld hij van diens netto inkomen overhoudt ter vrije besteding en hem duidelijk wordt bij welke speellimiet wordt voorkomen dat diens speelgedrag ertoe leidt dat essentiële levensbehoeften in het gedrang komen.
Onderdeel c
Het spelersprofiel bevat gegevens die herleidbaar zijn naar de persoon van de (aspirant)speler en is daarmee privacygevoelig. De (aspirant)speler dient zich hiervan bewust te zijn voordat het spelersprofiel wordt vastgesteld en in gebruik wordt genomen. De vergunninghouder dient de (aspirant)speler hierover voldoende informatie te bieden door in ieder geval aan te geven welke gegevens uit het spelersprofiel – door de vergunninghouder of eventueel door derden – worden verwerkt en met welk doel.
Op grond van artikel 4.34 van het Besluit kansspelen op afstand dient de vergunninghouder uit het oogpunt van consumentenbescherming in ieder geval op de kansspelinterface en het beginscherm van de spelersinterface informatie beschikbaar te stellen aan de speler. In het onderhavige artikel worden enkele details van de te verstrekken informatie nader geregeld, alsook welke informatie de vergunninghouder tevens aan de speler dient te verstrekken. In aanvulling op de in dit artikel genoemde onderwerpen kan de kansspelautoriteit bepalen dat de vergunninghouder meer of gedetailleerdere informatie moet verstrekken ter voldoening van de voorschriften opgenomen in artikel 4.34 van het voornoemde besluit.
Onderdeel a
Voor de speler moet op voorhand duidelijk zijn welke uitkomsten een kansspel kan hebben en welke prijzen aan deze uitkomsten verbonden zijn. In het geval van roulette kan worden gedacht aan de uitbetalingsratio’s die gekoppeld zijn aan bepaalde inzetmogelijkheden. Bij virtuele speelautomaten gaat het om de symbolen of combinatie van symbolen die al dan niet een prijs opleveren. Het moet voor de speler volstrekt duidelijk zijn wanneer hij heeft gewonnen en wanneer niet.
Onderdelen b en c
De vergunninghouder behoort de speler te voorzien van instructies hoe de kansspelen werken en hoe deze dienen te worden gespeeld. Tevens dient de vergunninghouder voldoende duidelijk te maken in welke gevallen de speler invloed kan uitoefenen op het verloop van het kansspel. Daarbij wordt van de vergunninghouder verlangd dat hij de speler informatie biedt over de speelmogelijkheden, speeltijd, speelfrequentie, speelmiddelen en (vereiste) inzet. Bij blackjack kan de speler bijvoorbeeld de keuze krijgen om te splitsen of te dubbelen. Het moet voor de speler duidelijk zijn hoe hij deze keuze moet maken, of dit eventueel tot een verhoogde inzet leidt en hoeveel tijd hij heeft voor het maken van deze keuze.
De vergunninghouder moet de werking van de jackpot inzichtelijk maken voor de speler. Dit betekent dat hij de speler moet informeren over de actuele hoogte van de jackpot, hoe de speler kans maakt op de jackpot en onder welke voorwaarden deze wordt uitgekeerd. Ook moet de vergunninghouder inzichtelijk maken of de jackpot onderdeel uitmaakt van het uitbetalingspercentage van het betreffende kansspel, bedoeld in artikel 4.34, eerste lid, onder d, van het besluit.
Dit artikel bevat voorschriften ten aanzien van de informatie die de vergunninghouder minimaal dient te verstrekken met betrekking tot de door hem aangeboden weddenschappen.
Eerste lid
Onderdeel a
Ondanks het feit dat het niet is toegestaan weddenschappen aan te bieden op wedstrijden die om uiteenlopende redenen een onaanvaardbaar hoog risico op manipulatie kennen, is het niet uitgesloten dat – al dan niet achteraf – blijkt dat een wedstrijd waarop de vergunninghouder weddenschappen heeft aangeboden is gemanipuleerd. De vergunninghouder moet de speler informeren op welke wijze hij met deze situatie om gaat.
Onderdeel b
Door middel van zogeheten betting exchanges kan de vergunninghouder spelers faciliteren om weddenschappen tegen elkaar af te sluiten. De vergunninghouder moet toegang bieden tot algemene informatie waarmee inzicht kan worden verkregen op welke wijze spelers aan elkaar – op een voor hen anonieme wijze – gekoppeld worden en hoe de weddenschappen tot stand komen.
Tweede lid
De vergunninghouder moet ingevolge artikel 3.24 van deze regeling de speler voorafgaand aan diens deelname aan een weddenschap informeren over de mogelijke uitkomsten daarvan. In het geval van weddenschappen wordt hier verder concreet voorgeschreven dat de vergunninghouder de speler door middel van quoteringen informeert over de mogelijke uitbetalingen die aan de inleg van de speler zijn gerelateerd.
In deze afdeling zijn voorschriften opgenomen met betrekking tot het spelsysteem van de vergunninghouder. Deze voorschriften hebben betrekking op minimumnormen waaraan het spelsysteem moet voldoen en de beoordeling van risiconiveaus van onderdelen van het spelsysteem.
Op grond van artikel 4.40 van het Besluit kansspelen op afstand worden ten aanzien van het kwaliteitsmanagementsysteem, het informatiebeveiligingssysteem en het systeem voor het beheer van de informatietechnologie en -communicatienetwerken dat de vergunninghouder moet ontwikkelen, toepassen en onderhouden, generieke minimumvereisten gesteld die zijn opgenomen in Bijlage 3 van deze regeling. Dit beslaat niet het gehele spelsysteem van de vergunninghouder. In het keuringsschema van de kansspelautoriteit wordt nader gespecificeerd wat verder als onderdeel van het spelsysteem wordt beschouwd – en aldus moet worden gekeurd. Met het voorschrijven van de minimumvereisten in dit artikel wordt aangesloten bij de internationaal geaccepteerde en bewezen standaarden NEN-EN-ISO/IEC 9001, NEN-EN-ISO/IEC 27001 en Information Technology Infrastructure Library (ITIL).
In onderdeel 3.1 van Bijlage 3 bij deze regeling zijn de minimumvereisten voor het kwaliteitsmanagementsysteem van de vergunninghouder genoemd. Deze vereisten zien zowel op het kwaliteitsmanagementsysteem van de vergunninghouder zelf, als op onderliggende procedures om de kwaliteit van producten en diensten te bewaken. Of een eis specifiek voor een product, dienst of proces geldt, wordt verder gespecificeerd in het keuringsschema van de kansspelautoriteit.
In onderdeel 3.2 van Bijlage 3 staan de minimumvereisten voor het informatiebeveiligingssysteem van de vergunninghouder genoemd. Dit onderdeel ziet onder andere op het beveiligen van gegevens in den brede, waaronder bijvoorbeeld spelersgegevens als bedoeld in artikel 4.1 van deze regeling en andere persoonsgegevens. Zo volgt uit die vereisten dat de vergunninghouder procedures en beleid moet voeren om informatiebeveiligingsincidenten (datalekken) te voorkomen en te beheersen, dat hij regelmatig controles verricht met betrekking tot de informatiebeheercyclus en dat hij penetratietests van zijn systemen laat uitvoeren.
In onderdeel 3.3 van Bijlage 3 staan de minimumvereisten voor IT-beheer en communicatienetwerken. Het doel van dit onderdeel van de bijlage is dat de vergunninghouder interne IT-processen beheert om voorspelbare en betrouwbare diensten te kunnen bieden. Teneinde dit doel te bereiken is opgenomen dat de vergunninghouder over gedocumenteerde procedures voor onder andere veranderings- en releasemanagement beschikt en dat zij processen opgezet heeft voor incidentmanagement.
De hiervoor genoemde systemen behoren te allen tijde aan die minimumvereisten te voldoen, ongeacht of de vergunninghouder deze systemen zelf ontwikkelt, toepast en onderhoudt – of dat heeft uitbesteed. Het beoordelen van de conformiteit aan (minimum)vereisten vindt plaats volgens het keuringsschema van de kansspelautoriteit, namelijk overeenkomstig artikel 4.53, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand. Het keuringsschema van de kansspelautoriteit zal zodoende in ieder geval keuringswerkzaamheden omvatten ten aanzien van de minimumvereisten die in Bijlage 3 zijn opgenomen bij ieder systeem.
Doordat is aangesloten bij internationaal geaccepteerde en bewezen standaarden volstaat een NEN-EN-ISO/IEC 9001-certificering voor het bewijzen van de conformiteit aan de minimumvereisten die in onderdeel 3.1 van Bijlage 3 worden gesteld aan het kwaliteitsmanagementsysteem, voor zover de certificering niet van die vereisten afwijkt. Ditzelfde geldt voor een NEN-EN-ISO/IEC 27001-certificering en de minimumvereisten in onderdeel 3.2 van Bijlage 3 met betrekking tot het informatiebeveiligingssysteem van de vergunninghouder.
Eerste lid
Uit artikel 4.41, tweede lid, onder a, van het Besluit kansspelen op afstand volgt dat de vergunninghouder over een volledige en actuele beoordeling van het risiconiveau dient te beschikken van ieder onderdeel van het spelsysteem. Het risiconiveau geeft de mate aan waarin een gehele of gedeeltelijke uitval of disfunctioneren van het betrokken onderdeel impact heeft op het voldoen van het spelsysteem aan de gestelde eisen. In onderhavig lid wordt niet-limitatief opgesomd op welke aspecten de vergunninghouder het risiconiveau van de onderdelen dient te beoordelen. Het gaat hierbij om exclusiviteit, namelijk de vertrouwelijkheid van gegevens. Ook betreft het integriteit oftewel de juistheid, volledigheid en tijdigheid van het functioneren van het spelsysteem en het registreren van gegevens. Een ander controle-aspect is eerlijkheid, oftewel een eerlijk spelverloop. Het aspect veiligheid heeft betrekking op de borging van verslavingspreventie, criminaliteitsbestrijding, consumentenbescherming en privacybescherming. Daarnaast gaat het om de beschikbaarheid van het spelsysteem. Verder is controleerbaarheid, onder meer van de bedrijfsvoering en de uitvoering van betalingstransacties, een controle-aspect waarop het risiconiveau van onderdelen van het spelsysteem moet worden beoordeeld. Dit betreffen kansspelspecifieke aspecten, die niet worden gereflecteerd in een geharmoniseerde ISO/IEC-norm. Daarom wordt geen geharmoniseerde norm voor geschreven voor de beoordeling van het risiconiveau.
Tweede lid
De mate waarin onderscheid tussen het risiconiveau van de verschillende onderdelen van het spelsysteem kan worden gemaakt is afhankelijk van de wijze waarop de verschillende onderdelen van het spelsysteem zijn beschreven en geclassificeerd. Hoe uitputtend deze beschrijving is, is in eerste instantie een keuze van de vergunninghouder. De beoordeling van het risiconiveau moet wel voldoende inzichtelijk zijn voor de kansspelautoriteit, zodat zij dit in ieder geval kan betrekken bij de beoordeling van de vergunningaanvraag en het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Wok gestelde regels. Een standaardlijst met daarin het risiconiveau van verschillende onderdelen van het spelsysteem zal niet op voorhand kunnen worden vastgesteld, omdat ieder spelsysteem uniek is en een unieke opbouw of opzet heeft. Daarom zal de vergunninghouder zelf de onderdelen van zijn spelsysteem in kaart moeten brengen en het risiconiveau van die onderdelen moeten bepalen. Hij zal deze beoordeling moeten afstemmen met de daartoe deskundige keuringsinstelling in verband met de keuring van de spelsysteemonderdelen.
In het onderhavig lid is bepaald dat de vergunninghouder de beoordeling op de controleaspecten, bedoeld in het eerste lid, moet classificeren in een van de drie voorgeschreven categorieën met betrekking tot de beschrijving van het risiconiveau. Uniformiteit in de wijze van classificatie maakt het voor de kansspelautoriteit eenvoudiger om inzicht te verkrijgen in hoe de vergunninghouder het risiconiveau van de spelsysteemonderdelen heeft beoordeeld. Het wordt voor de kansspelautoriteit daarmee tevens inzichtelijk voor welke spelsysteemonderdelen een voorafgaande keuring is vereist bij de wijziging daarvan, en bij welke niet. Wijzigingen van onderdelen van het spelsysteem die op één of meer aspecten worden geclassificeerd als ‘enigszins kritiek’ tot ‘kritiek’, moeten voorafgaand aan operationalisering van het spelsysteem worden gekeurd. Ingevolge artikel 4.51, tweede lid, van het Besluit kansspelen op afstand kunnen alleen wijzigingen van niet-kritieke spelsysteemonderdelen zonder voorafgaande keuring door een aangewezen, geaccrediteerde keuringsinstelling worden doorgevoerd, mits deze onderdelen een eigen keuring hebben doorstaan en deze onderdelen binnen 180 dagen alsnog worden onderworpen aan een keuring door een aangewezen keuringsinstelling.
Deze afdeling bevat voorschriften met betrekking tot de keuring van het spelsysteem van de vergunninghouder.
Ter uitvoering van artikel 4.44, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand bepaalt dit artikel dat een keuringsinstelling moet zijn geaccrediteerd tegen het keuringsschema dat de kansspelautoriteit vaststelt of onderdelen daarvan voor het keuren van spelsystemen van vergunninghouders die kansspelen op afstand organiseren of onderdelen daarvan. Een dergelijke accreditatie is nodig om aangewezen te kunnen worden als keuringsinstelling.
Eerste lid
In het keuringsschema van de kansspelautoriteit wordt uiteengezet welk type keuringswerkzaamheid toepasselijk is voor het keuren van een onderdeel van het spelsysteem. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen keuringsinstellingen die worden ingeschakeld voor het verrichten van inspectiewerkzaamheden, testwerkzaamheden in laboratoria, werkzaamheden ter certificering van managementsystemen of ter certificering van producten, processen of diensten.
De kansspelautoriteit kan in het keuringsschema opnemen tegen welke – voor de betreffende type keuring – toepasselijke ISO-norm (of andere standaard) de keuringsinstelling de daarin bedoelde werkzaamheden moet uitvoeren. De norm NEN-EN-ISO/IEC 17020 omvat algemene criteria voor het functioneren van instellingen die keuringen uitvoeren. De norm NEN-EN-ISO/IEC 17025 ziet op instellingen die (laboratorium)tests uitvoeren. De norm NEN-EN-ISO/IEC 17021-1 bevat eisen voor instellingen die audits en certificatie van managementsystemen uitvoeren. De norm NEN-EN-ISO/IEC 17065 omvat eisen voor certificerende instellingen die certificaten toekennen aan producten, processen en diensten. Uit de typering van de keuringswerkzaamheden in het keuringsschema van de kansspelautoriteit volgt tegen welke van de hiervoor genoemde normensets de keuringsinstelling moet zijn geaccrediteerd om op grond van artikel 4.44, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand te worden aangewezen.
In het keuringsschema kan de kansspelautoriteit tevens vermelden welke reeds door een keuringsinstelling – in het buitenland – verkregen accreditaties worden geaccepteerd voor het verrichten van de daarin vermelde keuringswerkzaamheden, mits het gaat om accreditaties tegen de in dit artikel bedoelde normen. Het keuringsschema zal naar aanleiding van ontwikkelingen in de praktijk en hernieuwde inzichten worden aangepast. De kansspelautoriteit kan aan de vergunning het voorschrift verbinden dat de vergunninghouder nog tijdens de looptijd van de vergunning zijn gehele spelsysteem laat keuren aan de hand van een aangepast keuringsschema.
De kansspelautoriteit kan het keuringsschema tezijnertijd ook zodanig aanpassen dat daaruit volgt dat andere – reeds in het buitenland verkregen – accreditaties niet langer afdoende zijn en dat accreditatie voor het aangepaste keuringsschema vereist is. Reeds aangewezen keuringsinstellingen moeten in dat geval er voor zorgen dat zij tijdig zijn geaccrediteerd voor het nieuwe keuringsschema. Zonder geldige accreditatie wordt de aanwijzing ingetrokken.
Tweede lid
Het spelsysteem is een zeer breed begrip, en omvat de organisatie, de werkwijze en de middelen, waaronder de elektronische middelen, die voor het organiseren van de vergunde kansspelen worden gebruikt. De meeste keuringsinstellingen zullen niet in staat zijn het volledige spelsysteem van een vergunninghouder te keuren, maar zullen beschikken over de expertise om bepaalde onderdelen van het spelsysteem te keuren. Daarom vermeldt de (beschikking tot) aanwijzing van een geaccrediteerde keuringsinstelling ook de onderdelen van het spelsysteem die deze als aangewezen keuringsinstelling op grond daarvan mag keuren. De aanwijzing geeft zodoende helderheid over welke onderdelen de keuringsinstelling wel, en welke onderdelen de keuringsinstelling niet onder aanwijzing mag keuren.
Artikel 4.51, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand schrijft als uitgangspunt voor dat de vergunninghouder een voorgenomen wijziging van enig onderdeel van zijn spelsysteem voorafgaand aan de ingebruikname daarvan laat keuren door een aangewezen keuringsinstelling. Om administratieve en financiële lasten voor de vergunninghouder op dit punt te minimaliseren, is in het tweede lid van voornoemd artikel voorzien dat een voorafgaande keuring door een aangewezen keuringsinstelling achterwege kan blijven voor zover de voorgenomen wijziging ziet op een niet-kritiek onderdeel van het spelsysteem. Het gaat daarbij om onderdelen die bij wijziging nauwelijks risico’s oplevert voor de verantwoorde, betrouwbare en controleerbare organisatie van de vergunde kansspelen. Met betrekking tot de beoordeling van het risiconiveau van spelsysteemonderdelen bevat artikel 3.28 van deze regeling nadere voorschriften.
De tweede volzin van artikel 4.51, tweede lid, van het Besluit kansspelen op afstand draagt de vergunninghouder op om de wijziging van niet-kritieke onderdelen van het spelsysteem onverwijld te onderwerpen aan een eigen keuring in de gevallen waarin hij afziet van een voorafgaande keuring daarvan. Deze keuring kan worden uitgevoerd door het eigen – daartoe opgeleide – personeel van de vergunninghouder of door een externe partij, die hier niet als keuringsinstelling voor hoeft te zijn aangewezen of geaccrediteerd. De vergunninghouder moet ervoor zorgen dat deze eigen keuring onafhankelijk en professioneel wordt uitgevoerd. Dit stelt de aangewezen keuringsinstelling van de vergunninghouder tevens in staat om – achteraf – te controleren dat de onafhankelijke afdeling van diezelfde vergunninghouder de eigen keuring vaktechnisch adequaat heeft uitgevoerd. Nadat te wijzigen, niet-kritieke onderdelen van het spelsysteem de eigen keuring hebben doorstaan, kan de vergunninghouder het betreffende onderdeel van het spelsysteem opnieuw in gebruik nemen. Ingevolge artikel 4.51, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit kansspelen op afstand geldt daarbij wel als aanvullende voorwaarde dat de onderdelen binnen 180 dagen na de eigen keuring alsnog voor keuring worden onderworpen door een aangewezen keuringsinstelling.
Ingevolge artikel 4.53, tweede lid, van het Besluit kansspelen op afstand hergebruikt de aangewezen keuringsinstelling waar mogelijk de resultaten van eerdere keuringswerkzaamheden ten aanzien van het spelsysteem of onderdelen daarvan. Een aangewezen keuringsinstelling mag vertrouwen ontlenen aan de keuringsresultaten van een andere (buitenlandse) keuringsinstelling, indien laatstgenoemde instelling geaccrediteerd is overeenkomstig dezelfde normen als bedoeld in artikel 3.29, eerste lid, van deze regeling voor het uitvoeren van dezelfde (type) keuringswerkzaamheden. Het is bij iedere vorm van hergebruik van keuringsresultaten van belang dat de toepasselijkheid en dekking van eerdere keuringswerkzaamheden wordt getoetst met het oog op de gevolgen van wijzigingen van het spelsysteem van de vergunninghouder voor (her)operationalisering op de Nederlandse markt. Deze beoordeling van toepasselijkheid en dekking, alsmede eventuele aanvullende benodigde keuringswerkzaamheden die daaruit voortkomen, behoren tot de vaktechnische verantwoordelijkheid van de aangewezen keuringsinstelling.
De verantwoordelijkheden van de vergunninghouder en de aangewezen keuringsinstelling blijven ook bij hergebruik van eerdere keuringsresultaten ongewijzigd. De vergunninghouder blijft ervoor verantwoordelijk dat het gehele spelsysteem en de onderdelen van dat spelsysteem aan de gestelde technische en operationele eisen voldoen. De vergunninghouder blijft tevens verantwoordelijk voor het (tijdig) inschakelen van een aangewezen keuringsinstelling. De aangewezen keuringsinstelling blijft vaktechnisch verantwoordelijk voor het uitvoeren van een adequate keuring van het betreffende (deel)object, waaronder het eventuele hergebruik van resultaten uit eerder – onder accreditatie – verrichte keuringswerkzaamheden.
Op grond van artikel 4.53, vierde lid, Besluit kansspelen op afstand worden in dit artikel eisen gesteld met betrekking tot de keuringsrapporten van eigen keuringen. Het keuringsrapport moet in ieder geval voldoende actueel zijn ter zake de te keuren onderdelen. De kansspelautoriteit kan ten aanzien hiervan beleidsregels opstellen of, zo nodig, aanwijzingen geven.
Dit artikel bevat uitsluitend eisen ten aanzien van keuringsrapporten van eigen keuringen. Dit artikel bevat geen eisen ten aanzien van rapporten van aangewezen keuringsinstellingen als bedoeld in artikel 4.53, tweede lid, van het Besluit kansspelen op afstand. Artikel 4.54, tweede lid, van datzelfde besluit bepaalt dat de kansspelautoriteit het model van het keuringsrapport vaststelt dat aangewezen keuringsinstellingen moeten gebruiken.
Onderdeel a tot en met c
Uit het rapport moet ondubbelzinnig blijken op welke onderdelen van het spelsysteem de keuring betrekking heeft. De resultaten van die onderdelen worden gepresenteerd en de keuringsinstantie onderbouwt welke bevindingen tot het betreffende resultaat hebben geleid. Indien in (onderdelen van) het spelsysteem tekortkomingen worden geconstateerd, geeft het keuringsrapport aan wat de gevolgen van deze tekortkomingen zijn voor de verantwoorde, betrouwbare en controleerbare organisatie van kansspelen op afstand.
Onderdeel d
Uit de verantwoording van de methoden, technieken en principes die zijn gehanteerd bij de keuring die niet door de aangewezen keuringsinstelling is verricht, moet blijken dat is gewaarborgd dat de resultaten uit deze keuring reproduceerbaar en betrouwbaar zijn.
Onderdeel e
Het rapport vermeldt ervaring en deskundigheid van de personen die de keuring hebben uitgevoerd. De functies en relevante diploma’s van deze personen behoren in het rapport tevens te worden vermeld.
In deze afdeling zijn de registratieverplichtingen van de vergunninghouder nader geregeld op grond van de artikelen 4.4, vierde lid, 4.5, derde lid, 4.33 en 5.3, zevende lid, van het Besluit kansspelen op afstand. Het gaat hier om de registratie van gegevens in de primaire systemen van de vergunninghouder, oftewel de afzonderlijke administratie van de vergunninghouder, bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand. In enkele gevallen gaat het tevens om de registratie van gegevens in de controledatabank die de vergunninghouder moet onderhouden op grond van artikel 5.3, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand.
De gegevens die de vergunninghouder op grond van deze afdeling dient te registreren, betreffen een minimale set aan gegevens. De kansspelautoriteit of een andere ter zake bevoegde toezichthouder kan deze gegevens opvragen, indien dit voor het toezicht noodzakelijk wordt geacht. Artikel 4.4, tweede lid, van het Besluit kansspelen op afstand schrijft voor dat de vergunninghouder zijn administratie op zodanige wijze voert dat zijn rechten en verplichten, alsook de rechten van de speler te allen tijde duidelijk blijken. De kansspelautoriteit beoordeelt of de administratie van de vergunninghouder hieraan voldoet en kan hierop uitvoeringsbeleid voeren.
Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat in de RWRVK eveneens registratievoorschriften zijn opgenomen. Die registratievoorschriften hebben betrekking op het verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder en de uitvoering daarvan.
Afdeling 3 van hoofdstuk 4 van het Besluit kansspelen op afstand bevat voorschriften ten aanzien van de inschrijving van spelers en hun deelname aan de door de vergunninghouder georganiseerde kansspelen op afstand. Op grond van het onderhavige artikel is de vergunninghouder verplicht om hieromtrent informatie te registreren mede aan de hand waarvan de kansspelautoriteit kan beoordelen of de vergunninghouder voldoet aan de voorschriften met betrekking tot de inschrijving dan wel weigering tot inschrijving, alsmede schorsing en beëindiging van de inschrijving.
De vergunninghouder is onder andere gehouden om de inschrijving van een persoon te weigeren indien niet voldaan is aan de vereisten van of die inschrijving in strijd zou zijn met artikel 4.11 tot en met 4.15 van het Besluit kansspelen op afstand. De vergunninghouder gaat verder om de redenen vermeld in artikel 4.17, 4.19, eerste lid, en 4.20 van dat besluit over tot beëindiging van de inschrijving of schorsing van de mogelijkheid tot deelname. Het is tevens relevant voor de vergunninghouder om vast te stellen en te registreren of verscherpt onderzoek heeft plaatsgevonden naar de persoon van de inschrijver overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de Wwft met het oog op de naleving van daarmee samenhangende aanvullende verplichtingen, alsmede het toezicht daarop.
De kansspelautoriteit kan naar aanleiding van de registratie nadere uitleg eisen van de vergunninghouder met betrekking tot de inschrijving van spelers.
Het spelverloop moet op basis van de gegevens die de vergunninghouder registreert, kunnen worden gereconstrueerd om na te gaan of het spel eerlijk verloopt en om fraude, witwassen of andere criminele gedragingen te detecteren. Hiervoor moet de vergunninghouder de handelingen van spelers tijdens het spel registreren, alsook een aantal gebeurtenissen tijdens het spel. Zo is niet alleen inzicht in de uitkomst van een spel relevant, maar de feiten die direct hebben geleid tot de uitkomst zijn ook van belang. Het gaat hier bijvoorbeeld om de weergave of omschrijving van welke kaarten de deelnemers hadden. Een kansspel kan uit meerdere speelrondes bestaan, zoals pokertoernooien, maar kan ook uit slechts één speelronde bestaan, zoals de eenmalige deelname aan een virtuele roulettetafel. In beide gevallen heeft de vergunninghouder de verplichting om gegevens te registreren en op te nemen in diens eigen administratie.
De hier bedoelde gegevens zijn niet uitsluitend van belang voor de reconstructie van het spelverloop en het detecteren van criminele gedragingen. Voor zover relevant, behoort de vergunninghouder de gegevens die hij registreert, ook te betrekken in de analyse van het speelgedrag van spelers. Daarom komen de op grond van de onderhavige artikelen te registreren gegevens deels overeen met de gegevens die de vergunninghouder ingevolge artikel 14 van het BWRVK voor een ander doeleinde, namelijk verslavingspreventie, dient te registreren.
De vergunninghouder is niet alleen verplicht om een deel van de gegevens in de onderhavige artikelen in diens eigen administratie op te slaan. Op grond van artikel 5.3, tweede lid, van het Besluit kansspelen op afstand is de vergunninghouder gelet op het toezicht in het kader van de Wet op de kansspelbelasting ook verplicht om een deel van dezelfde informatie op te slaan in de controledatabank, maar dan in gepseudonimiseerde vorm.
De vergunninghouder moet registreren wat de oorzaak is van iedere spelonderbreking die zich voordoet. Ook dient hij te registreren welke maatregelen hij heeft getroffen naar aanleiding van de onderbreking. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de wijze waarop is omgegaan met de inleg van diverse spelers, de wijze waarop spelers over de spelonderbreking en de daarop getroffen maatregelen zijn geïnformeerd, de maatregelen die genomen zijn om de onderbreking te verhelpen en welke maatregelen genomen zijn om nieuwe onderbrekingen zo veel mogelijk te voorkomen.
Op grond van artikel 4.1 van het Besluit kansspelen op afstand beschikt de vergunninghouder die kansspelen op afstand organiseert, over één of meer vertegenwoordigers die in Nederland werkzaamheden verrichten ten behoeve van een goede uitvoering van de bij of krachtens de wet gestelde bepalingen ter voorkoming van kansspelverslaving, bijvoorbeeld met betrekking tot de door de vergunninghouder te treffen maatregelen en voorzieningen. Deze vertegenwoordigers dienen in ieder geval in persoon beschikbaar te zijn voor overleg met de kansspelautoriteit en andere in Nederland werkzame organisaties op het gebied van verslavingspreventie. De vertegenwoordiger is bevoegd de vergunninghouder buiten rechte te vertegenwoordigen. De vergunninghouder registreert de gegevens als bedoeld in dit artikel met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden van de vertegenwoordiger, zodat de vergunninghouder te allen tijde daarover verantwoording kan afleggen. Aan de hand van deze registratie kan tevens gecontroleerd worden of de vergunninghouder daadwerkelijk de kennis die de vertegenwoordiger ophaalt uit de overleggen en de afspraken die hij met organisaties op het gebied van de preventie van kansspelverslaving maakt, verwerkt in diens verslavingspreventiebeleid en de uitvoering daarvan.
Als de vergunninghouder vermoedt dat er sprake is van een integriteitsinbreuk, registreert hij dit in zijn administratie. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om verdachte financiële transacties of verdachte handelingen gedurende het kansspel. De vergunninghouder moet met betrekking tot vermoedelijke – zodoende nog ongewisse – integriteitsinbreuken een aantal zaken registreren. Het gaat hierbij in ieder geval om de datum en het tijdstip van de vaststelling van de vermoedelijke integriteitsinbreuk, de aard van de vermoedelijke integriteitsbreuk, de bij de vermoedelijke integriteitsinbreuk betrokken personen, en de relevante feiten en omstandigheden naar aanleiding waarvan de integriteitsinbreuk is gesignaleerd. Tot slot moet de vergunninghouder registreren of hij naar aanleiding van het vermoeden heeft besloten om nader onderzoek te doen of niet. Indien de vergunninghouder geen nader onderzoek verricht, dient hij te registreren waarom hij tot deze keuze is gekomen.
Als de vergunninghouder onderzoek doet naar een vermoedelijke integriteitsbreuk, moet hij registreren wat de status en, indien mogelijk, de uitkomst van dat onderzoek is. Hiermee wordt het duidelijk of de verdenking van een integriteitsbreuk gegrond is of niet, of dat nader onderzoek noodzakelijk is. Indien de vergunninghouder oordeelt dat de verdenking gegrond is, moet hij registreren welke vervolgstappen zijn ondernomen. Deze vervolgstappen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het – op grond van de Wwft verplicht – melden van een financiële transactie bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU-Nederland), het deactiveren van een spelersaccount en het schorsen of uitschrijven van een speler. Ingevolge artikel 4.5, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit kansspelen op afstand moet de hier bedoelde registratie te allen tijde actueel zijn. Zodoende moet de vergunninghouder deze registratie naargelang er ontwikkelingen zijn bijwerken.
Op grond van artikel 4.6 van het Besluit kansspelen op afstand moet de vergunninghouder de betrouwbaarheid onderzoeken van de leidinggevenden in zijn organisatie, de personen op sleutelposities en de personen die bij het organiseren van kansspelen in aanraking komen met spelers. De vergunninghouder moet de gegevens van deze personen, alsook de gevolgde procedures voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van deze personen registreren. Hier kan het bijvoorbeeld gaan om een verklaring omtrent gedrag of een equivalent daarvan uit andere jurisdicties dan de Nederlandse. Het is de vergunninghouder niet toegestaan om een persoon op de betreffende functie of positie te werk te stellen, indien hij niet in staat is zich te vergewissen van de betrouwbaarheid van die persoon of indien daaromtrent twijfels bestaan.
De vergunninghouder die een weddenschap organiseert op een sportwedstrijd, moet conform artikel 4.8 van het Besluit kansspelen op afstand voorafgaand aan het openstellen van die weddenschap, alsmede tijdens en na afloop van die weddenschap risico’s voor de integriteit van die wedstrijd identificeren, analyseren en evalueren. Op grond van artikel 4.8, vierde lid, van het besluit moet de vergunninghouder gedetecteerde risico’s, bijvoorbeeld verdachte gokbewegingen, onder meer melden bij de Sports Betting Intelligence Unit van de kansspelautoriteit, bij de betrokken wedstrijdorganisator en bij de betreffende sportorganisatie, tenzij sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 3.15a van deze regeling. Daartoe dient hij gegevens met betrekking tot die risico’s te registreren. Daarbij moet worden voorzien in een datum en het tijdstip van registratie, een aanduiding van de betrokken wedstrijd, de gegevens die ten grondslag liggen aan de analyse van het gedetecteerde risico en de aard van dat risico, en de gevolgde procedure na het onderkennen van het risico. De vergunninghouder moet ook alle andere maatregelen registreren, die hij eventueel heeft genomen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om het beperken van de inleg of het annuleren van een weddenschap.
Eerste lid
De vergunninghouder moet systematisch alle transacties van en naar de speelrekeningen van de bij hem ingeschreven spelers registreren. Dit dient op zodanige wijze te gebeuren dat het spel mede aan de hand van de registratie gereconstrueerd kan worden, tegoeden van de speler op ieder moment aan die speler kunnen worden uitgekeerd en effectief toezicht kan worden uitgeoefend op naleving van de Wok, de Wwft, de Sanctiewet 1977 en de Wet op de kansspelbelasting (artikel 4.32 van het Besluit kansspelen op afstand). De gegevens in de eigen administratie van de vergunninghouder zal ter naleving van onderhavig artikel niet gepseudonimiseerd worden bijgehouden.
Onderdelen a tot en met c
Bij iedere mutatie van iedere speelrekening registreert de vergunninghouder het bedrag dat bij die mutatie is gedebiteerd of gecrediteerd, de datum en het tijdstip van de transactie en de identiteit van de speler aan wie de speelrekening toebehoort.
Onderdeel d
De vergunninghouder registreert de aard van iedere transactie van en naar de speelrekening. Dit doet hij aan de hand van duidelijk herkenbare, unieke aanduidingen zoals storting, uitbetaling, speelwinst, speelbonus en andere voldoende herkenbare aanduidingen. Aan de hand van deze aanduidingen moet het mogelijk zijn om het verloop van een spel te reconstrueren.
Onderdelen e tot en met g
Indien bij de transactie een betaalinstrument of -rekening is gebruikt, registreert de vergunninghouder het bijbehorende rekeningnummer of een unieke, herleidbare andere aanduiding daarvan. Ook registreert de vergunning de aard van het gebruikte betaalinstrument, zoals bijvoorbeeld iDEAL of creditcard.
Tweede lid
De vergunninghouder behoort conform artikel 5.3, tweede lid, onderdeel d, van het Besluit kansspelen op afstand bepaalde transactiegegevens op te nemen in diens controledatabank aan de hand van een niet direct tot de identiteit van de speler te herleiden aanduiding. Met het onderhavig artikellid wordt voorgeschreven dat de vergunninghouder ook gegevens in de controledatabank opneemt met betrekking tot niet-uitgevoerde transacties. Deze registratie is van belang voor het toezicht op de naleving van de artikelen 4.25, tweede lid, aanhef en onder a, en 4.29, derde lid, van het Besluit kansspelen op afstand. De vergunninghouder vermeldt samen met de gegevens over het niet-overgemaakte bedrag de achterliggende redenen voor het weigeren van de transactie, voor zover dat is gebeurd in verband met de betrouwbare, verantwoorde en controleerbare organisatie van de vergunde kansspelen. Bij het niet uitvoeren van transacties vanwege een niet toegestaan betaalinstrument vermeldt de vergunninghouder dat eveneens bij de gegevens over het niet-overgemaakte bedrag.
De gegevens inzake betalingstransacties en spelverloop, alsook de gegevens die van belang zijn voor het onderkennen van integriteitsinbreuken en ongebruikelijke transacties als bedoeld in artikel 4.5, tweede lid, onderdeel b, van het Besluit kansspelen op afstand, dient de vergunninghouder zo veel mogelijk realtime of, indien dat niet mogelijk is, near realtime te registreren. Realtime registreren houdt in dat gegevens onmiddellijk nadat ze zijn gegenereerd, worden geregistreerd. Hiermee wordt het risico op manipulatie en verlies van gegevens beperkt.
Realtime registratie is mogelijk waar het automatisch gegenereerde gegevens betreft en waarvoor de vergunninghouder geen handmatige handeling hoeft verrichten. Realtime opnemen van gegevens in de controledatabank is niet altijd mogelijk, omdat gegevens daarvoor vanaf de server waar het spelsysteem van de vergunninghouder op draait naar een aparte server moeten worden verzonden. Het kan voorkomen dat bepaalde gegevens zich niet lenen voor realtime registratie, indien de vergunninghouder deze gegevens enkel handmatig in diens administratie kan verwerken. Dit is bijvoorbeeld het geval indien de vergunninghouder gegevens overeenkomstig het door hem vastgelegde integriteitsbeleid moet registreren, of indien een speler zelf geen aanvullende informatie wil verstrekken. In dergelijke gevallen wordt vereist dat near realtime, oftewel zonder onnodige vertraging, wordt geregistreerd. De kansspelautoriteit kan van de vergunninghouder eisen dat hij nader onderbouwt in welke gevallen en waarom niet realtime wordt geregistreerd.
Ingevolge artikel 4.4, vierde lid, van het Besluit kansspelen op afstand zijn in dit artikel de bewaartermijnen geregeld ten aanzien van de gegevens die de vergunninghouder zal registreren en in zijn administratie zal aanhouden ter uitvoering van de administratieverplichtingen die volgen uit datzelfde artikel. Uit overwegingen van privacy en dataminimalisatie wordt aangestuurd op het zo kort mogelijk – oftewel niet langer dan noodzakelijk – bewaren van eenmaal geregistreerde gegevens. Het gaat hierbij om bewaartermijnen met een vast omlijnde duur met het oog op de beschikbaarheid van deze gegevens voor de betrokken toezichthouder binnen die duur.
Uit artikel 13 van de AVG volgt dat de vergunninghouder de speler en andere personen van wie hij persoonsgegevens verwerkt, moet informeren over de termijnen die zijn organisatie hanteert voor het bewaren van persoonsgegevens. Het is niet uitgesloten dat de vergunninghouder deze informatie in een privacyverklaring opneemt.
De gegevens, bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel, moeten met het oog op het voorkomen van kansspelverslaving en het tegengaan van fraude, alsmede voor het toezicht op de naleving van de Wok worden bewaard. Het gaat hierbij om gegevens voor de reconstructie van het spelverloop, gegevens over het speelgedrag, het uitgevoerde integriteitsbeleid (inclusief de betrouwbaarheidstoets waar de vergunninghouder zijn personeel aan onderwerpt), het verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder, het beleid ter onderkenning en voorkoming van matchfixing, de naleving van de maatregelen in het kader van de consumentenbescherming en over gegevens met betrekking tot reclame- en wervingsactiviteiten.
Eerste lid
Dit lid ziet op gegevens die de vergunninghouder opneemt in zijn administratie, die geen persoonsgegevens zijn. Deze gegevens kennen – per gegeven – een bewaartermijn van drie jaar vanaf het moment van registratie. Deze gegevens zijn relevant voor het toezicht. De bewaartermijn van drie jaar geeft de kansspelautoriteit de gelegenheid om het handelen van de vergunninghouder na te gaan, bijvoorbeeld indien de kansspelautoriteit signalen krijgt dat de vergunninghouder zich niet aan de vergunningvoorschriften houdt. Ook stelt deze termijn de vergunninghouder in staat om een gedegen dossier op te bouwen van de feiten ten behoeve aan een dergelijk onderzoek.
Tweede lid
Dit lid ziet op alle persoonsgegevens die de vergunninghouder van iedere speler registreert. De bewaartermijn voor deze persoonsgegevens wijkt af van het eerste lid voor wat betreft het moment waarop deze termijn ingaat. Daarbij wordt aangesloten bij het moment van beëindiging van de inschrijving van de speler. De vergunninghouder houdt de hier bedoelde gegevens drie jaar aan gerekend vanaf dat moment.
Tijdens de inschrijving van de speler loopt er nog geen – in tijd afgebakende – bewaartermijn voor deze gegevens, aangezien de vergunninghouder aan de hand van doorlopende registratie en analyse van de gegevens continu in staat moet zijn om verslavingsrisico’s en risico’s op fraude en criminaliteit te herkennen en adequaat actie hierop te ondernemen. De bewaartermijn houdt tevens in dat de gegevens pas bij het einde van die termijn moeten worden vernietigd en niet daarvoor, zoals tijdens de periode van inschrijving.
Volledigheidshalve wordt hier opgemerkt dat ook de CRUKS-code, bedoeld in 4.12, vierde lid, van het Besluit kansspelen op afstand, een persoonsgegeven is, waarvoor de bewaartermijn van drie jaar geldt vanaf het moment van de beëindiging van de inschrijving van de speler.
Aangezien het in dit lid gaat om persoonsgegevens, is een bewaartermijn gesteld die niet langer is dan noodzakelijk wordt geacht voor de doelen waarvoor de persoonsgegevens worden bewaard, in casu drie jaar na het moment van beëindiging van de inschrijving van de speler. Een kortere bewaartermijn belemmert de een goede uitvoering van de zorgplicht inzake verslavingspreventie en het toezicht op de naleving van die plicht. Om verslavingsrisico’s te herkennen is het immers vereist dat de vergunninghouder over een voldoende lange periode informatie verzamelt met betrekking tot de speler en diens spelersgedrag om gepast te kunnen interveniëren met als meest ingrijpende interventie de – voordracht tot – uitsluiting van de speler. Dit stelt de kansspelautoriteit vervolgens in staat om gedegen onderzoek doen naar het handelen van de vergunninghouder, de gepleegde interventies en de dossieropbouw ter onderbouwing van de – voordracht tot – uitsluiting.
Met betrekking tot vergunninghouders die op afstand weddenschappen organiseren en daartoe persoonsgegevens verwerken is een termijn van drie jaar eveneens noodzakelijk met het oog op het tegengaan van matchfixing. Daarnaast kan het Openbaar Ministerie mede op basis van de in die periode bewaarde gegevens besluiten een onderzoek te verrichten ter vaststelling van strafbare feiten en de eventuele vervolging daarvoor.
Derde lid
De vergunninghouder dient gegevens met betrekking tot de totale inzet van spelers, de totale speelwinst van spelers en het bedrag dat zij eventueel aan de vergunninghouder verschuldigd zijn voor het bieden van de gelegenheid tot deelname, zeven jaar te bewaren gelet op belastingverplichtingen. Deze gegevens die specifiek verbonden zijn aan het organiseren van kansspelen op afstand, heeft de Belastingdienst nodig voor het toezicht op naleving van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De bewaarplicht van zeven jaar ten aanzien van deze gegevens gaat voor op de kortere bewaarplicht ten aanzien van de gegevens, bedoeld in de voorgaande leden.
Vierde lid
De vergunninghouder bewaart de gegevens die hij in de controledatabank aanhoudt voor de duur van een jaar, zodat de toezichthouder deze gedurende die periode zelf kan inzien zonder tussenkomst van de vergunninghouder. Na deze periode kan de vergunninghouder besluiten om deze gegevens niet langer in de controledatabank aan te houden. Dit houdt evenwel niet in dat de vergunninghouder deze gegevens in het geheel niet langer hoeft te bewaren en mag vernietigen. De vergunninghouder moet blijven voldoen aan de termijnen gesteld in de overige leden en wordt hiermee slechts de mogelijkheid geboden om die gegevens in diens eigen administratie aan te houden, bijvoorbeeld uit kostprijsoverwegingen. Zo dit voor effectief toezicht noodzakelijk is, moet de vergunninghouder overeenkomstig artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht gehoor geven aan een verzoek van de desbetreffende toezichthouder om de hier bedoelde gegevens te overleggen.
In aanvulling op de gegevens die de vergunninghouder op grond van artikel 5.3 van het Besluit kansspelen op afstand reeds in de controledatabank verplicht is op te slaan, zal de vergunninghouder voor het toezicht op het naleven van de regels in het kader van het voorkomen van fraude, witwassen en overige criminaliteit en uit hoofde van de consumentenbescherming periodiek over andere relevante gegevens moeten rapporteren aan de kansspelautoriteit. Dit is nader uitgewerkt in de onderhavige afdeling.
De vergunninghouder moet met name kwantitatieve gegevens bij wijze van rapportage verstrekken. Voor de vergunninghouder is het eenvoudiger om op een dergelijke wijze te rapporteren dan als hij schriftelijk toelichting moet geven met kwalitatieve uitleg over de uitvoering van voorgeschreven werkzaamheden. Daarnaast zijn kwantitatieve gegevens eenvoudiger te vergelijken en, zo nodig, voor verdere analyse te bewerken door de kansspelautoriteit, waardoor zij ongebruikelijke patronen kan herkennen. Dit kan vervolgens aanleiding geven om nader onderzoek te doen naar een specifieke vergunninghouder. De kansspelautoriteit kan de vergunninghouder voorts opdragen om verantwoording af te leggen over eventueel geconstateerde discrepanties en om ter zake relevante informatie en documenten te overleggen.
Ingevolge artikel 3.10 van deze regeling is de vergunninghouder gehouden zijn integriteitsbeleid schriftelijk vast te leggen, opdat hij dit beleid bijvoorbeeld kan overleggen bij de vergunningaanvraag en dit beleid inzichtelijk is voor zijn personeel. De vergunninghouder dient verder op grond van afdeling 2 van hoofdstuk 3 van deze regeling gegevens te registreren met betrekking tot de uitvoering van zijn integriteitsbeleid. Deze gegevens vormen de basis voor de totaal aantallen waarover de vergunninghouder op grond van het onderhavige artikel moet rapporteren. Dit kan de kansspelautoriteit helpen bij het maken van vergelijkingen en het detecteren van onregelmatigheden. Op basis hiervan kan de kansspelautoriteit nader onderzoek doen naar de uitvoering van het integriteitsbeleid.
De gegevens die de vergunninghouder op grond van het onderhavige artikel dient te overleggen, hebben betrekking op vermoedelijke integriteitsinbreuken, de uitkomsten van integriteitsonderzoeken, schorsingen van deelname aan de kansspelen wegens integriteitsschendingen, alsook de integriteitsrisico’s en meldingen bij weddenschappen (matchfixing). Aan de hand van deze aantallen kan de kansspelautoriteit de betreffende vergunninghouder vergelijken met vergunninghouders die vergelijkbare kansspelen organiseren en de door hen gerapporteerde aantallen.
Ten aanzien van de inschrijving, de weigering daarvan, de verificatie van de identiteit, de schorsing en de beëindiging van de inschrijving van spelers gelden verscheidene verplichtingen voor de vergunninghouder. De vergunninghouder dient desgevraagd te allen tijde hierover verantwoording af te kunnen leggen aan de kansspelautoriteit en een overzichtelijke administratie bij te houden van ter zake doende gegevens, waaronder in ieder geval de gegevens bedoeld in artikel 4.1 van deze regeling. Daarnaast heeft de vergunninghouder op grond van het onderhavige artikel de verplichting om periodiek rapportage uit te brengen aan de kansspelautoriteit met kwantitatieve informatie over de inschrijving van spelers en hieraan gerelateerde onderwerpen.
Aan de hand van de gerapporteerde aantallen kan de kansspelautoriteit onregelmatigheden in kaart brengen. Zo kan het de kansspelautoriteit bijvoorbeeld opvallen dat een vergunninghouder met reeds veel ingeschreven spelers, relatief weinig spelers heeft geweigerd wegens een redelijk vermoeden dat diens deelname aan de vergunde kansspelen zal worden gebruikt voor witwassen, financiering van terrorisme, overtreding van sanctieregelingen dan wel fraude met of misbruik van de vergunde kansspelen (artikel 4.13, tweede lid, van het Besluit kansspelen op afstand). Dit geeft de kansspelautoriteit de gelegenheid om hier nadere informatie over op te vragen of om te verzoeken mee te kijken bij de vergunninghouder hoe hij een dergelijke controle uitvoert. Uit de rapportage kan mogelijk ook worden opgemaakt dat spelers het zelden wordt geweigerd om de inschrijving te voltooien om de reden dat de identiteit niet kan worden geverifieerd, wat erop kan duiden dat de verificatieprocedure van de vergunninghouder onvoldoende betrouwbaar is. Op basis van dergelijke informatie kan de kansspelautoriteit bijvoorbeeld besluiten om een mystery guest in te zetten.
Ten aanzien van betalingstransacties (crediteringen en debiteringen) zijn in afdeling 4 van hoofdstuk 4 van het Besluit kansspelen op afstand regels gesteld. De vergunninghouder dient de gegevens over alle transacties van en naar de spelersrekeningen ingevolge artikel 5.3, tweede lid, aanhef en onder d, van het Besluit kansspelen op afstand niet alleen in zijn eigen administratie, maar ook in de door hem te onderhouden controledatabank op te slaan. De kansspelautoriteit heeft daarmee ongehinderd toegang tot deze gegevens. Gelet hierop is het niet nodig dat de vergunninghouder hierover tevens apart en periodiek rapporteert.
Het onderhavige artikel heeft betrekking op transacties die uiteindelijk niet hebben plaatsgevonden, omdat dat in strijd zou zijn met artikel 4.27, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit kansspelen op afstand. De gegevens die daar betrekking op hebben, moeten op grond van artikel 4.11 van deze regeling eveneens in de controledatabank worden opgenomen. De vergunninghouder moet de kansspelautoriteit tevens periodiek over de rapporteren over de controle die hij in brede zin moet uitvoeren naar de herkomst van geldmiddelen. De gegevens – of het ontbreken daarvan – kunnen de kansspelautoriteit aanleiding geven om nader onderzoek te verrichten.
Ingevolge artikel 4.37 van het Besluit kansspelen op afstand voorziet de vergunninghouder in een transparante, eenvoudige en gratis procedure voor de behandeling van klachten van spelers. In de artikelen 3.21 en 3.22 van de onderhavige regeling zijn nadere regels opgesteld omtrent de administratie en behandeling van klachten. In het onderhavige artikel is bepaald dat de vergunninghouder in zijn rapportage met betrekking tot de bescherming van consumenten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit kansspelen op afstand ten minste het aantal ontvangen klachten vermeldt, het aantal klachten dat hij in behandeling heeft, alsook het aantal klachten dat hij heeft afgehandeld.
In zijn rapportage deelt de vergunninghouder voornoemde aantallen in naar onderwerp van de klacht. De klacht kan bijvoorbeeld betrekking hebben op de uitbetaling, het spelsysteem, de technische werking of de aanmeldprocedure. De vergunninghouder vermeldt tevens wat de uitkomst van de afhandeling van de klacht is geweest. De vergunninghouder kan de klacht (gedeeltelijk) gegrond of ongegrond verklaren. Daarnaast kan het voorkomen dat de vergunninghouder heeft besloten om de behandeling van de klacht af te wijzen of de klacht niet in behandeling te nemen.
De kansspelautoriteit verkrijgt aan de hand van de rapportage inzicht in de aard van de klachten. Indien over een bepaald onderwerp veel klachten binnenkomen bij de vergunninghouder kan dit bijvoorbeeld reden zijn voor verscherpt toezicht. Tevens verkrijgt de kansspelautoriteit aan de hand van de rapportage informatie over de termijn van afwikkeling van de klacht. Uit de rapportage kan bijvoorbeeld blijken dat er relatief veel klachten in behandeling zijn of dat de verhouding afgehandelde klachten laag is vergeleken met de nog in behandeling zijnde klachten. De kansspelautoriteit kan de vergunninghouder bij – vermoedelijke – onregelmatigheden verzoeken om meer informatie over de wijze waarop de vergunninghouder klachten – zowel procesmatig, als inhoudelijk – afhandelt.
Eerste lid
De vergunninghouder moet de betreffende toezichtsrapportages jaarlijks verstrekken aan de kansspelautoriteit. Een dergelijke frequentie van rapporteren is doorgaans afdoende voor de toezichthouder om op die manier een duidelijke indruk te krijgen van de vergunninghouder en zijn organisatie. De kansspelautoriteit kan de vergunninghouder opdragen dat deze de rapportage uiterlijk op een bepaalde datum of in een bepaalde periode aan haar verzendt.
Bij het rapporteren dient de vergunninghouder zich te houden aan regels van de kansspelautoriteit, in ieder geval wat betreft de vorm waarin en de wijze waarop de vergunninghouder rapporteert, bijvoorbeeld aan de hand van een standaardformulier. Een uniforme wijze en vorm van rapporteren kan de kansspelautoriteit helpen bij de uitvoering van haar toezichthoudende taken.
Tweede lid
In het tweede lid wordt bepaald dat de kansspelautoriteit één, meerdere of alle vergunninghouders een aanwijzing kan geven om frequenter te rapporteren. De kansspelautoriteit kan bijvoorbeeld hiertoe besluiten in het kader van verscherpt toezicht. Het voorgaande sluit niet uit dat de kansspelautoriteit, indien daartoe aanleiding bestaat, incidenteel rapportages opvraagt bij de vergunninghouder naast de hier bedoelde periodieke rapportages.
Een belangrijk onderdeel van het spelsysteem van de vergunninghouder betreft de controledatabank. Dit is een datakluis (datasafe) waarin de vergunninghouder gegevens moet opslaan die relevant zijn voor het toezicht. De gegevens in de controledatabank mogen niet kunnen worden overschreven en de toezichthouders hebben alleen toegang tot de voor hen relevante gegevens. De controledatabank van iedere vergunninghouder moet als onderdeel van het spelsysteem ook worden gekeurd door een aangewezen keuringsinstelling.
Dit artikel regelt de technische en operationele maatregelen die de vergunninghouder moet treffen om de betrouwbaarheid van de gegevens in de controledatabank te waarborgen. De vergunninghouder dient deze gegevens voor toezichtsdoeleinden in de controledatabank aan te houden. Voor de betrokken toezichthouders is het van belang dat zij kunnen uitgaan van de juistheid van deze gegevens.
Onderdeel a
Alle gegevens die worden opgenomen in de controledatabank moeten worden voorzien van de datum en het tijdstip waarop zij in de controledatabank zijn opgenomen. Dit maakt het voor de betrokken toezichthouder inzichtelijk wanneer deze gegevens zijn opgenomen. Tevens kan de toezichthouder hierdoor, indien gewenst, gegevens over een specifiek te onderzoeken periode ophalen. Daarnaast kan het helpen bij het reconstrueren van gebeurtenissen, zoals het spelverloop, waarvoor het essentieel is om over de tijdstip en datum daarvan te beschikken.
Onderdeel b
Het bewerken van gegevens die reeds zijn opgenomen in de controledatabank moet eveneens gebeuren met registratie van tijdstip en datum van bewerking. Dit maakt het voor de toezichthouder inzichtelijk op welk moment welke bewerking heeft plaatsgevonden. Bij de wijziging van gegevens mogen de oorspronkelijke – reeds in de controledatabank opgenomen – gegevens niet worden overschreven, aangezien de toezichthouder in dat geval niet kan nagaan waar de doorgevoerde wijziging betrekking op had, en voorts of de wijziging aanleiding geeft om nader onderzoek te verrichten.
Onderdeel c
Het is van belang dat de gegevens die worden opgenomen in de controledatabank betrouwbaar zijn en intact blijven met het oog op het uit kunnen oefenen van toezichtstaken. De enige uitzondering op dit verbod betreft de afloop van de verplichting om een betrokken gegeven in de controledatabank aan te houden. Dit onderdeel verwijst hiervoor naar artikel 4.13, vierde lid, van deze regeling, waarin de standaard bewaartermijn is opgenomen met betrekking tot gegevens in de controledatabank. Hierbij moet worden opgemerkt dat een – toegelaten – verwijdering van een gegeven uit de controledatabank niet inhoudt dat de vergunninghouder dit gegeven tevens uit diens administratie mag verwijderen of vernietigen. De overige leden van artikel 4.13 kunnen immers anders vereisen.
Onderdeel d
Het kan noodzakelijk zijn dat personen onder de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder kwalitatieve rapportages moeten toevoegen, of onderhoud moeten uitvoeren, of – als foutief beoordeelde – opgenomen gegevens moeten wijzigen, en om deze of andere valide redenen die verband houden met de uitvoering van hun taken toegang tot de controledatabank moeten hebben. Van de vergunninghouder wordt vereist dat hij afdoende maatregelen treft om ongeautoriseerde toegang tot de controledatabank te voorkomen. Deze toegang is daarmee uitsluitend voorbehouden aan personen die hiervoor door de vergunninghouder zijn geautoriseerd en voor zover dit noodzakelijk is voor de werkzaamheden waarmee deze personen uit hoofde van hun functie zijn belast.
Van de vergunninghouder wordt verlangd dat hij aandacht heeft voor de reikwijdte van de autorisatie van iedere persoon. De te autoriseren persoon mag alleen die bevoegdheden ontvangen – ter zake bijvoorbeeld inzage dan wel toegestane bewerking – die voor diens taakuitoefening benodigd zijn. De uitoefening van bevoegdheden moet daarnaast kunnen worden gecontroleerd. Voor zover dat voor het toezicht benodigd is, moeten handelingen te herleiden zijn naar de personen achter deze handelingen. Aangezien de toezichthouder niet meteen hoeft te beschikken over de identiteit van de persoon, wordt met dit onderdeel voorgeschreven dat de registratie van handelingen plaatsvindt op een wijze die indirect te herleiden is tot de identiteit van de persoon achter iedere handeling.
Onderdeel e
De ambtenaren die met het toezicht over de vergunninghouder zijn belast en die toegang hebben tot de controledatabank, moeten kennis kunnen nemen van gegevens in de controledatabank. De vergunninghouder moet hen daarin faciliteren, maar hij moet tevens maatregelen treffen om te voorkomen dat zij gegevens kunnen toevoegen, wijzigen of verwijderen ter waarborging van de betrouwbaarheid van die gegevens. Daarnaast moeten toezichtsmedewerkers data uit de controledatabank kunnen kopiëren of op een andere wijze kunnen overnemen om deze – buiten de controledatabank – te bewerken, bijvoorbeeld ten behoeve van nadere analyse of reconstructie van gebeurtenissen.
Onderdeel f
De toezichthouders die belast zijn met het toezicht op de naleving van de Wwft en de Wet op de kansspelbelasting (Wet KSB) hebben voor de uitoefening van hun taken gegevens nodig, zoals de – indirect te herleiden – identiteit van spelers, crediteringen en debiteringen van speelrekeningen, ingezette bedragen, speelwinsten en deelnamevergoedingen ten gunste van de vergunninghouder. De hier bedoelde toezichthouders houden evenwel geen toezicht op het verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder. Gelet hierop schrijft het onderhavig onderdeel voor dat de vergunninghouder de toegang van deze toezichthouders tot de controledatabank dient te beperken. De kansspelautoriteit heeft voor diens toezicht wel toegang nodig tot alle gegevens die in de controledatabank worden opgenomen.
Op grond van artikel 5.3, derde lid, van het Besluit kansspelen op afstand moet de vergunninghouder passende technische en organisatorische maatregelen treffen die waarborgen dat de controledatabank en de daarin opgenomen gegevens elektronisch toegankelijk zijn voor de ambtenaren en personen die toezien op de naleving van de Wok, de Wwft en de belastingwet- en regelgeving. Daarnaast volgt uit artikel 4.42, tweede lid, van dat besluit dat de controledatabank fysiek in Nederland moet worden geplaatst, zodat fysiek toegang daartoe kan worden verkregen voor toezichtsdoeleinden en, zo nodig, de daarin opgenomen gegevens kunnen worden veiliggesteld.
Voornoemde ambtenaren en personen moeten als toezichtsmedewerkers vrijwel direct bij de controledatabank kunnen komen en de fysieke toegang mag daarom niet belemmerd worden doordat de vergunninghouder de controledatabank in een voor deze personen ontoegankelijke ruimte heeft geplaatst of in een ruimte die de onverwijlde toegang op een andere wijze belemmert. Om deze reden is in dit artikel bepaald dat de vergunninghouder de controledatabank niet in een woning mag plaatsen, aangezien voor het betreden daarvan op grond van artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht toestemming van de bewoner is vereist of een machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden.
Als de controledatabank in een datacenter is ondergebracht zal de vergunninghouder ervoor moeten zorgen dat alle personen van wie de toezichtsmedewerkers medewerking nodig hebben voor fysieke en onverwijlde toegang, die medewerking ook verlenen. De vergunninghouder kan dit bijvoorbeeld contractueel borgen en een protocol afspreken met de onderneming die het datacenter beheert. Ook moet erin worden voorzien dat de controledatabank op ieder moment fysiek losgekoppeld kan worden. De vergunninghouder zal dit en alle andere zaken die nodig zijn voor de fysieke en onverwijlde toegang van de controledatabank voor de toezichtsmedewerkers – vooraf – moeten regelen. De vergunninghouder moet de kansspelautoriteit hierover informeren met het oog op de uitvoering van toezichts- en handhavingstaken.
Met de verplichting om een controledatabank aan te houden en daarin uiteenlopende gegevens op te nemen, wordt beoogd de toezichthouders te ondersteunen bij de uitoefening van hun toezichtstaken. De gegevens in de controledatabank zijn alleen van waarde voor het toezicht indien zij betrouwbaar kunnen worden geacht, zij op betrouwbare wijze in de controledatabank worden opgenomen en indien de toezichthouder daadwerkelijk toegang heeft tot deze gegevens. In dat kader dient de vergunninghouder te voldoen aan technische en operationele voorschriften die de kansspelautoriteit – na overleg met de directeur-generaal van de Belastingdienst – stelt met betrekking tot de controledatabank. Deze technische en operationele voorschriften zien ten minste op de inrichting van de controledatabank, de beveiliging van de controledatabank, de wijze waarop gegevens in de controledatabank worden opgeslagen, de verbinding die wordt gebruikt voor toegang tot de controledatabank, de afhandeling van storingen, het aanhouden van reservebestanden (back-ups) en de wijze waarop de controledatabank wordt afgescheiden van de overige elektronische middelen van het spelsysteem van de vergunninghouder.
Onderdeel a
De te stellen technische en operationele voorschriften zullen verder betrekking moeten hebben op de (elektronische en fysieke) beveiliging van de controledatabank, bijvoorbeeld ter voorkoming van diefstal, ongeautoriseerde inzage of bewerking van gegevens, of de fysieke weerbaarheid van de apparatuur of de ruimte waarin de controledatabank wordt geplaatst. Het ligt in de rede dat de kansspelautoriteit met het oog op de beveiliging van gegevens tevens technische en operationele voorschriften stelt met betrekking tot de – minimaal vereiste – digitale infrastructuur voor de controledatabank.
Onderdeel b
De kansspelautoriteit dient voorts – na overleg met de Belastingdienst – technische en operationele voorschriften te stellen met betrekking tot de wijze waarop data in de controledatabank worden opgeslagen. Daarbij moet in ieder geval worden gedacht aan het format, waarin de vergunninghouder gegevens in de controledatabank opneemt. De voorschriften kunnen daarnaast zien op de mate waarin de vergunninghouder specifieke gegevens samenvoegt of van duiding voorziet. Dit kan per gegeven, gegevensset of type gegevens verschillen. Hiermee wordt verzekerd dat de verschillende vergunninghouders de relevante gegevens op uniforme wijze aanleveren. Dit maakt het analyseren van gegevens eenvoudiger en dit stelt de betrokken toezichthouder bijvoorbeeld in staat om meerdere vergunninghouders met elkaar te vergelijken en voorts te beoordelen hoe zij presteren.
Onderdeel c
Toezichthouders moeten toegang hebben tot de controledatabank. De verbinding waarmee de (elektronische) toegang tot stand komt, moet veilig en betrouwbaar zijn. Daarom dienen in ieder geval technische en operationele voorschriften te worden gesteld met betrekking tot deze toegang. Hiermee wordt tevens voorkomen dat vergunninghouders ieder voor zich een andere wijze van toegang kiezen, waarmee de – via de kansspelheffing door te berekenen – kosten voor het toezicht onnodig zouden oplopen.
Onderdeel d
De vergunninghouder moet ook bij of na eventuele technische storingen de verplichtingen omtrent het opnemen van toezichtgegevens in de controledatabank zo goed mogelijk naleven. Met het oog hierop zal de kansspelautoriteit – na overleg met de Belastingdienst – technische en operationele voorschriften moeten stellen met betrekking tot de wijze waarop de vergunninghouder moet omgaan met technische storingen en welke maatregelen hij moet treffen om te verzekeren dat gegevens (alsnog) goed opgeslagen worden.
Onderdeel e
Op grond van dit onderdeel moet de vergunninghouder een actueel en betrouwbaar reservebestand of kopie van alle gegevens in de controledatabank bijhouden buiten de controledatabank. De vergunninghouder zal zich moeten houden aan de technische en operationele voorschriften van de kansspelautoriteit die hier betrekking op hebben.
Onderdeel f
De controledatabank moet worden afgescheiden van de overige onderdelen van het spelsysteem van de vergunninghouder. De kansspelautoriteit dient technische en operationele voorschriften te stellen met betrekking tot de manier waarop dit gebeurt.
De RWRVK voorziet in relatief veel nieuwe bepalingen met betrekking tot verslavingspreventie. Gelet hierop is een nieuwe indeling van die regeling in hoofdstukken wenselijk gebleken. Daarbij zijn de artikelen 4, 5, 6, 7 en 9 vervallen en de artikelen 8 en 10 vernummerd.
Omwille van de leesbaarheid wordt dit artikel opnieuw vastgesteld. Daarbij is het begrip sponsoring nader gedefinieerd. Dit artikel bevat verder een verkorte aanduiding van de begrippen aanvullende cursus en basiscursus. De resterende begripsbepalingen verwijzen naar begrippen die zijn ontleend aan de Wok en het BWRVK.
aanvullende cursus en basiscursus
Op grond van artikel 6 van het BWRVK moeten ter zake relevante personen beschikken over kennis en inzicht met betrekking tot kansspelverslaving en verslavingspreventie. De nieuwe artikelen 8 en 9 van de RWRVK schrijven voor dat deze personen cursussen moeten volgen om deze kennis en inzicht te verkrijgen. De basiscursus verslavingspreventie ziet op het verkrijgen van basale kennis over kansspelverslaving en verslavingspreventie. De aanvullende cursus verslavingspreventie ziet niet alleen op het verkrijgen van kennis, maar ook op het toepassen van deze kennis, bijvoorbeeld door te oefenen met het toepassen van interventiemaatregelen bij onmatige deelname aan kansspelen of risico’s op kansspelverslaving.
sponsoring
In artikel 4 van de RWRVK is een verbod opgenomen voor vergunninghouders om sporters en bepaalde andere rolmodellen voor werving- en reclamedoeleinden in te zetten. De vergunninghouders mogen sporters hooguit als sponsor, bijvoorbeeld financieel of materieel, ten behoeve van de uitoefening van hun sport bijstaan in ruil voor het vergroten van de naamsbekendheid door bijvoorbeeld de sportshirts of ander sportmateriaal te voorzien van naam- of beeldkenmerken van de vergunninghouder. De definitie van sponsoring is deels gebaseerd op artikel 1 en 2.107 van de Mediawet 2008.
De wijziging van artikel 2, eerste lid, van de RWRVK strekt ertoe dat ook vergunninghouders die kansspelen op afstand mogen aanbieden zich middels rapportage moeten verantwoorden over de door hen ontplooide wervings- en reclameactiviteiten. Voor wat betreft de opzet van het artikel, zijn het eerste en vijfde lid in overeenstemming gebracht met artikel 4.18 van de Regeling kansspelen op afstand.
De wijziging van het onderhavige artikel voorziet tevens in een aanvulling van de rapportageverplichtingen met betrekking tot de verstrekking van bonussen. De bonus is in essentie een middel waarmee de vergunninghouder reclame maakt en spelers werft voor de aan hem vergunde kansspelen. Het kan ook ingezet worden als middel om spelers te behouden. Alle vergunninghouders moeten aan de kansspelautoriteit rapporteren over de inzet van bonussen. Artikel 2a van het BWRVK en artikel 6 van de RWRVK bevatten nadere regels met betrekking tot bonussen.
Op grond van artikel 3a van het BWRVK moet de vergunninghouder die een speelautomatenhal of een speelcasino exploiteert, dan wel kansspelen op afstand aanbiedt, bij zijn reclamebeleid de uitkomsten betrekken van de risicoanalyse die hij ten aanzien van de verslavingsrisico’s van de door hem georganiseerde kansspelen moet uitvoeren. Met behulp van deze analyse, die het verslavingspotentieel van de aangeboden kansspelen in kaart brengt, zorgt hij ervoor dat zijn reclamebeleid past binnen de kaders van het door hem gevoerde verslavingspreventiebeleid.
Het voormalige tweede lid van artikel 3 is vervallen. Dat lid bepaalde dat de vergunninghouder bij elke afzonderlijke wervings- en reclameactiviteit op voor de consument voldoende zichtbare wijze wijst op de risico’s van onmatige deelname aan kansspelen door middel van het plaatsen van een slogan. Die bepaling is overbodig geworden door artikel 4a, derde lid, onder a, van de Wok, zoals gewijzigd bij het amendement van het lid Mei Li Vos (Kamerstukken II 2015/16, 33 996, nr. 23) dat de vergunninghouders bovendien verplicht om de waarschuwende tekst op te stellen in samenwerking met representatieve en onafhankelijke organisaties die tot doel hebben verslaving aan kansspelen te beperken en te voorkomen.
Onder wervings- en reclameactiviteiten wordt iedere vorm van communicatie verstaan waarmee vergunninghouders, al dan niet met behulp van derden, direct of indirect hun diensten of goederen aanprijzen (artikel 1, onder d, BWRVK). Ook sponsoring is een vorm van reclame, zij het meer passief van aard. Het is vergunninghouders niet toegestaan om zich daarbij te richten op maatschappelijk kwetsbare groepen, omdat zij gevoeliger zijn voor bijvoorbeeld kansspelverslaving, ongeacht of het daarbij om sponsoring gaat of een meer wervende vorm van reclame. Onder die groepen vallen in ieder geval minderjarigen (artikel 2, derde lid, BWRVK). Voor vergunninghouders die risicovolle kansspelen aanbieden geldt bovendien dat ze hun wervings- en reclameactiviteiten niet mogen richten op jongvolwassenen (artikel 2, vierde lid, BWRVK), omdat die groep bij deze vorm van kansspelen ook een hoger risico loopt om kansspelverslaafd te raken. Jongvolwassenen zijn personen in de leeftijdscategorie tussen 18 en 24 jaar. Het onderhavig artikel geeft nadere invulling aan de beperking van wervings- en reclameactiviteiten met het oog op de bescherming van minderjarigen en jongvolwassenen, voor zover de vergunninghouder daarbij voornemens is om gebruik te maken van een beroepssporter, een team bestaande uit beroepssporters of andere rolmodellen.
Het onderhavig artikel voorziet in een opsomming van specifieke categorieën van personen die in ieder geval niet mogen worden gebruikt bij reclame- of wervingsactiviteiten, omdat de vergunninghouder zich daarmee dan richt op de genoemde kwetsbare groepen. Het gaat hierbij onder andere om personen met wie minderjarigen en jongvolwassen zich kunnen identificeren of associëren, of die een voorbeeldfunctie hebben voor hen.
Artikel 2, derde en vierde lid, BWRVK blijven onverkort van toepassing. Dit betekent dat de vergunninghouder zich bij zijn reclame- en wervingsactiviteiten te allen tijde niet mag richten op maatschappelijk kwetsbare groepen, ook niet in het kader van sponsoring.
Eerste lid
Het eerste lid strekt ertoe om te voorkomen dat rolmodellen die minderjarigen of jongvolwassenen aanspreken of die voor deze groep als voorbeeld fungeren, worden ingezet in kansspelreclame. Vergunninghouders mogen voor wervings- en reclamedoeleinden in ieder geval geen gebruik maken van beroepssporters. Dit verbod geldt niet alleen met betrekking tot individuele beroepssporters. De vergunninghouder mag ook teams bestaande uit beroepssporters niet voor werving en reclame inzetten. Minderjarigen en jongvolwassenen zijn in het bijzonder vatbaar voor uitingen van deze personen. Met beroepssporters worden personen bedoeld die sporten voor hun beroep en voor wie het sporten een bron van inkomsten vormt. Het derde lid van dit artikel voorziet met betrekking tot de sponsoring van beroepssporters en teams bestaande uit beroepssporters in een specifieke uitzondering op dit verbod.
Het is de vergunninghouder voorts niet toegestaan om andere rolmodellen te gebruiken die een substantieel bereik hebben onder minderjarigen of jongvolwassenen. In deze categorie vallen bijvoorbeeld artiesten en vloggers die bekendheid genieten onder die groep of door die groep als voorbeeld worden gezien. Het kan hierbij ook gaan om amateursporters, oud-sporters of andere personen, voor zover zij substantieel bereik hebben onder die groep en zij als rolmodel moeten worden beschouwd. Andere rolmodellen dan beroepssporters die jonger zijn dan 25 jaar mogen evenmin worden gebruikt in kansspelreclame, aangezien minderjarigen en jongvolwassenen zich alleen al vanwege de leeftijd aan hen kunnen relateren en zich met hen kunnen identificeren.
Sponsoring is een vorm van reclame. Gelet op het voorgaande betekent dit dat vergunninghouders rolmodellen die substantieel bereik hebben onder minderjarigen of jongvolwassenen of die de leeftijd van 25 jaar nog niet bereikt hebben, tevens niet mogen sponsoren, bijvoorbeeld door het tonen van een logo van de vergunninghouder of van de door hem aangeboden kansspelen op een T-shirt.
Tweede lid
In het eerste lid is bepaald dat het vergunninghouders verboden is om bij het ontplooien van wervings- en reclameactiviteiten beroepssporters in te zetten. Het eerste lid bepaalt tevens dat de vergunninghouder andere rolmodellen dan beroepssporters, zoals artiesten, evenmin voor zulke activiteiten inzet indien zij een substantieel bereik hebben onder minderjarigen en jongvolwassenen of jonger zijn dan 25 jaar. Om te bepalen of van substantieel bereik sprake is moeten vergunninghouders, voordat zij voor hun wervings- en reclameactiviteiten een samenwerking aangaan met een rolmodel, onderzoeken onder welke groep dit rolmodel bereik heeft en hoe groot dat bereik is. De uitkomsten van dit onderzoek en de gegevens waarop dat onderzoek is gebaseerd moeten worden vastgelegd, zodat de vergunninghouder dit kan overleggen aan de kansspelautoriteit met het oog op het toezicht op de naleving van het onderhavige artikel. De vergunninghouder betrekt bij het onderzoek in ieder geval gegevens over de leeftijd van het publiek dat het rolmodel aantrekt. Het gaat hier, voor zover van toepassing, om volgerspubliek op sociale media, het kijkerspubliek van de series of films waarin het rolmodel acteert, het kijkerspubliek van de televisieprogramma’s die het rolmodel presenteert of waar het rolmodel aan deelneemt, het luisterpubliek van de muziek waaraan het rolmodel bijdraagt en het publiek van de uitgaansgelegenheden waar het rolmodel doorgaans optreedt te betrekken.
Derde lid
Ook sponsoring is een vorm van reclame, zij het meer passief van aard. Het gaat daarbij om financiële of materiële ondersteuning van een persoon in ruil voor algemene promotie van de vergunninghouder ter vergroting van diens naamsbekendheid, bijvoorbeeld door het tonen van diens logo op een T-shirt. Voor de toepassing van dit artikellid is het begrip sponsoring in artikel 1 RWRVK nader gedefinieerd.
In lijn met de brief van de regering op moties ten aanzien van het wetsvoorstel kansspelen op afstand (Kamerstukken II 2015/16, 33 996, nr. 72) is in dit lid een uitzondering gemaakt op het eerste lid met betrekking tot de sponsoring van beroepssporters en teams die uit beroepssporters bestaan. Dit vanwege de financiële afhankelijkheid van beroepssporters van sponsorgelden. Zodoende mag de vergunninghouder zowel op individueel niveau, als op teamniveau aan sponsoring doen om bij te dragen aan de uitoefening van de sport.
Deze uitzonderingsbepaling doet geen afbreuk aan de algemene norm vervat in artikel 2, derde en vierde lid, van het BWRVK dat vergunninghouders hun wervings- en reclameactiviteiten niet mogen richten op maatschappelijk kwetsbare groepen van personen. De gesponsorde beroepssporter en de vergunninghouder dienen dus afspraken te maken over bijvoorbeeld bij welke gelegenheden het passend is dat de beroepssporter zijn of haar gesponsorde shirt draagt. Het ligt in de lijn der verwachting dat de vergunninghouder dit borgt door dit contractueel vast te leggen. Uit het voorgaande volgt ook dat minderjarige en jongvolwassen beroepssporters, alsmede jeugdteams niet mogen worden gesponsord door vergunninghouders.
Wervings- reclameactiviteiten mogen niet gericht zijn op kwetsbare groepen, waaronder spelers die problematisch of risicovol speelgedrag vertonen. De stap naar hulp kan groot zijn voor spelers die dit gedrag vertonen. Een eerste stap naar hulp is het lezen van informatie over het voorkomen van kansspelverslaving, het maken van een zelftest, het bijstellen van de speellimieten of het bezoeken van een website van een hulpinstantie. Het is niet toegestaan om wervings- en reclameactiviteiten te richten op spelers die van deze informatie of voorzieningen gebruik willen maken. Het is essentieel dat de speler niet wordt afgeleid door kansspelreclame en tevens niet wordt teruggevoerd naar kansspelaanbod of wordt aangespoord om opnieuw deel te nemen. Bij kansspelen op afstand is het tevens van belang dat de speler doordacht en bewust keuzes maakt – dus niet gestoord door reclame – bij het aangeven van de grenzen van zijn speelgedrag. De speler is erbij gebaat als voornoemde zaken plaatsvinden in een zo neutraal mogelijke situatie en daarbij gevrijwaard is van reclame.
Een bonus is een goed of dienst, die wordt aangeboden om spelers voor de vergunde kansspelen te werven of te behouden of om reclame voor die kansspelen te maken (artikel 1 BWRVK). Het aanbieden van bonussen is een wervings- en reclameactiviteit. Voor vergunninghouders is dit een belangrijke activiteit, omdat het een belangrijke reden is voor spelers om te kiezen voor een bepaalde aanbieder. Voor de beoogde kanalisatie van de vraag naar kansspelen op afstand, in speelcasino’s en in speelautomatenhallen naar het vergunde aanbod daarvan is het van belang dat vergunninghouders bonussen als instrument kunnen inzetten om de speler ervan te weerhouden in te gaan op onvergund aanbod. Tegelijkertijd wordt onderkend dat het aanbieden van bonussen een sterk wervend karakter heeft en kan leiden tot onmatige deelname aan kansspelen. Hierbij kan worden gedacht aan de combinatie van kansspelen met een short odd karakter, waarbij de speler gratis speeltegoed ontvangt, waardoor hij langer door kan spelen. Om de risico’s tot onmatige deelname te beperken zijn er de nodige beperkingen gesteld aan bonussen die worden aangeboden door vergunninghouders indien hij risicovolle kansspelen organiseert.
Vergunninghouders mogen geen reclame- en wervingsactiviteiten richten tot kwetsbare groepen, waaronder personen die kenmerken van risicovol speelgedrag vertonen (artikel 2, derde lid, BWRVK). Artikel 2a, eerste lid, aanhef en onder b, van het BWRVK regelt dat de desbetreffende vergunninghouder een speler wiens speelgedrag duidt op onmatige deelname aan kansspelen of risico’s op kansspelverslaving en ten aanzien van wie een interventiemaatregel is toegepast, geen bonus mag aanbieden gedurende een interventiemaatregel en een bepaalde periode na het toepassen van die maatregel. De duur van die periode wordt in het onderhavige artikel voorgeschreven. De aan te houden termijn is daarbij – met het oog op de proportionaliteit – telkens gekoppeld aan de aard en zwaarte van de interventiemaatregel.
De vergunninghouder moet tijdig interveniëren in het speelgedrag van de speler. Vergunninghouders die kansspelen aanbieden in speelcasino’s, speelautomatenhallen en op afstand moeten het getrapte interventiemodel als verplicht onderdeel opnemen in hun verslavingspreventiebeleid. Uit artikel 18 BWRVK en artikel 18 van de RWRVK volgen welke typen interventiemaatregelen de vergunninghouder in ieder geval moet kunnen toepassen. Het gaat hierbij om een niet-limitatieve opsomming van maatregelen. Het sluitstuk van het verslavingspreventiebeleid is het CRUKS. Door al dan niet vrijwillige inschrijving in dat register kan de speler worden uitgesloten van deelname aan de meer risicovolle kansspelen, namelijk kansspelen op afstand, in speelcasino’s of in speelautomatenhallen.
Het kan voorkomen dat een vergunninghouder meerdere interventies treft jegens een speler. In dat geval mag een vergunninghouder die speler pas weer een bonus aanbieden als alle – aan die interventies gekoppelde – termijnen zijn verstreken.
Eerste lid
Het eerste lid van dit artikel onderscheidt de interventies, omschreven in artikel 18 RWRVK en de onvrijwillige inschrijving in het CRUKS, in zeven categorieën waarbij de duur van de termijn welke de vergunninghouder de speler geen bonus mag aanbieden, langer wordt naarmate de getroffen interventiemaatregel indringender is. De gedachte hierachter is dat de desbetreffende speler gedurende een langere periode geen aanbod van een bonus ontvangt indien het gesignaleerde spelersgedrag aanleiding geeft tot meer ingrijpende interventiemaatregelen van de vergunninghouder. De eerste categorie bevat de meest lichte interventies. Tot de zevende categorie behoort de meest indringende interventie, namelijk het voordragen voor onvrijwillige registratie in CRUKS (artikelen 27 ja, vierde lid, 30v, vierde lid, respectievelijk 31m, vierde lid, van de Wok).
Indien de vergunninghouder een redelijk vermoeden heeft van onmatige deelname aan kansspelen of kansspelverslaving, is hij – conform artikel 18 BWRVK – verplicht een persoonlijk onderhoud met de speler te voeren. Het persoonlijk onderhoud is een interventie om te bezien of en, zo ja, welke vervolginterventiemaatregelen het meest geschikt zijn gezien de situatie. De interventie die wordt genomen naar aanleiding van het persoonlijk onderhoud is bepalend voor gedurende welke termijn de vergunninghouder de desbetreffende speler geen bonus mag aanbieden. Het persoonlijk onderhoud dient als aanknopingspunt voor een dergelijke interventie en is daarom niet ondergebracht in een van de categorieën bedoeld in dit artikellid.
Onderdeel a
De eerste categorie interventies bestaat uit kortstondige interventies. Deze interventies zijn erop gericht de speler te informeren en hem inzicht te geven in het eigen speelgedrag. Denk hierbij aan een gesprek als interventie waarbij de vergunninghouder de speler in het bijzonder wijst op gesignaleerd onmatig of risicovol speelgedrag, of het adviseren van de speler om gebruik te maken van een voorziening waarmee hij op een voor hem eenvoudige wijze zelf inzicht kan krijgen in diens speelgedrag (artikel 18, eerste lid, onder a en b, RWRVK). Specifiek voor een houder van een vergunning tot het organiseren van kansspelen op afstand geldt dat de speler door middel van een bericht op de spelersinterface kan worden gewezen op diens speelgedrag (artikel 18, tweede lid, onder a, RWRVK). Indien een interventie uit deze categorie is gepleegd mag een vergunninghouder 30 dagen na de interventie geen bonus aan de desbetreffende speler aanbieden.
Onderdelen b en c
Het kenmerk van de tweede en derde categorie interventies is dat de vergunninghouder in die gevallen de speler adviseert over een beperking van de toegang tot de door hem georganiseerd kansspelen of die beperking zonder instemming van de speler doorvoert. Dit zijn de interventies als beschreven in artikel 18, eerste lid, onder c en d, en artikel 18, tweede lid, onder b en c, RWRVK. Indien de interventie bij het geven van advies blijft, start de termijn van 60 dagen na het geven van het advies. De vergunninghouder mag gedurende de beperking van de deelname aan een kansspel tot 60 dagen na het einde van die beperking de desbetreffende speler geen bonus aanbieden. Indien een speler het advies van de vergunninghouder tot een toegangsbeperking niet opvolgt, moet dit gedrag meegewogen worden in de analyse van het speelgedrag. Een zwaardere interventie ligt dan voor de hand, inclusief de aan die zwaardere interventie gekoppelde termijn waarbinnen de vergunninghouder de betreffende speler geen bonussen mag aanbieden.
Onderdelen d en e
De vierde en vijfde categorie interventiemaatregelen wordt gekenmerkt door advies van de vergunninghouder over uitsluiting van deelname aan de door hem georganiseerde kansspelen en uitsluiting van die kansspelen zonder instemming van de speler. Dit betreffen interventies als omschreven in artikel 18, eerste lid, onder e en f, RWRVK. Op grond van artikel 2, vierde lid, BWRVK richt de houder van een vergunning tot het organiseren van een speelcasino, tot het aanwezig hebben van een of meer kansspelautomaten in een speelautomatenhal of tot het organiseren van kansspelen op afstand zijn wervings- en reclameactiviteiten voor kansspelen niet op personen die zich hebben uitgesloten van deelname aan door hem georganiseerde kansspelen.
Conform het voornoemde artikel mag een vergunninghouder gedurende de uitsluiting van een speler aan de door de vergunninghouder georganiseerde kansspelen geen bonus aanbieden, aangezien een bonus een vorm van werving en reclame is. Artikel 6 RWRVK bepaalt in aanvulling op deze periode van uitsluiting dat de vergunninghouder de speler ook geen bonus mag aanbieden gedurende een periode van 90 dagen ná deze uitsluiting van de door deze vergunninghouder georganiseerde kansspelen. Indien de interventie bij het geven van advies blijft, start de termijn van 90 dagen na het geven van het advies. Ook in dit geval geldt dat indien een speler het advies van de vergunninghouder niet opvolgt, dit gedrag meegewogen moet worden in de analyse van het speelgedrag. Dit zal veelal leiden tot een zwaardere interventie, waarbij de vergunninghouder de in dat geval toepasselijke termijn moet hanteren waarbinnen hij de speler geen bonussen aanbiedt.
Onderdeel f
De zesde categorie interventiemaatregelen zijn samen met de hierna volgende zevende categorie interventiemaatregelen (onderdeel g) het meest indringend. Het gaat hierbij om interventies waardoor een speler gedurende een periode niet meer kan deelnemen aan alle meer risicovolle kansspelen. Dit ziet op situaties waarbij de speler zich – op advies van de vergunninghouder – vrijwillig inschrijft in het CRUKS, of de vergunninghouder de kansspelautoriteit mededeelt dat de speler zich niet vrijwillig wil inschrijven in het CRUKS en alsdan voor onvrijwillige inschrijving in aanmerking komt.
De vergunninghouders die kansspelen in speelcasino’s, in speelautomatenhallen of op afstand organiseren, zijn op grond van artikel 27ja, derde lid, 30v, derde lid, respectievelijk 31m, derde lid, van de wet verplicht om een speler waarvan hij het vermoeden heeft dat die door onmatige deelname aan kansspelen of door kansspelverslaving schade kan berokkenen aan zichzelf of aan naasten, te adviseren zich in te schrijven in het CRUKS. In dat geval bepaalt het onderhavig onderdeel dat hij voor de duur van twaalf maanden na dat advies geen bonussen mag verstrekken aan de betreffende speler. De minimale termijn voor vrijwillige registratie is zes maanden. Met het oog op het borgen van een hoog beschermingsniveau wordt de vergunninghouder opgedragen om niet alleen tijdens die periode, maar ook voor een periode van zes maanden na de uitschrijving van de betreffende speler geen bonus aan die speler te bieden. Indien een speler het advies tot vrijwillige inschrijving in het CRUKS niet opvolgt, dan is de vergunninghouder verplicht deze speler voor te dragen voor onvrijwillige opneming in het CRUKS door middel van een kennisgeving aan de kansspelautoriteit. Zo kan een vergunninghouder die kansspelen op afstand aanbiedt eenvoudig controleren of een speler zich niet aan het gegeven advies houdt. Indien de speler zich – ondanks dat advies – opnieuw aanmeldt en de vergunninghouder een zogeheten no-hit ontvangt bij de CRUKS-controle, weet hij dat de speler zijn advies niet heeft opgevolgd.
Onderdeel g
In het geval een speler het advies van de vergunninghouder niet opvolgt om zichzelf vrijwillig uit te sluiten van de deelname aan de meer risicovolle kansspelen aan de hand van inschrijving in het CRUKS, licht die vergunninghouder de kansspelautoriteit daarover in middels een kennisgeving. De kansspelautoriteit deelt de betreffende vergunninghouder op een gegeven moment mede of en, zo ja, per wanneer de speler in het register wordt ingeschreven.
Indien de speler wordt ingeschreven in het CRUKS, is het die vergunninghouder vanaf de inschrijving twaalf maanden verboden om die speler een bonus aan te bieden. De onvrijwillige inschrijving in het CRUKS duurt minstens zes maanden (artikel 33h, zesde lid, Wok). Ook hier wordt de vergunninghouder met het oog op het borgen van een hoog beschermingsniveau opgedragen om niet alleen tijdens die periode, maar ook voor een periode van zes maanden na de uitschrijving van de betreffende speler geen bonus aan die speler te bieden.
Indien de vergunninghouder een mededeling ontvangt van de kansspelautoriteit dat de speler niet wordt ingeschreven in het CRUKS, eindigt het verbod op het aanbieden van bonussen op grond van dit onderdeel. Dit laat onverlet dat andere – eerder getroffen – interventies maken dat de vergunninghouder zich op grond van enig ander onderdeel van het onderhavige artikel moet onthouden van het aanbieden van bonussen conform de daarvoor geldende termijnen.
Tweede lid
Het tweede lid ziet op een verbod op het aanbieden van bonussen na interventies die niet specifiek bij of krachtens de Wok zijn voorgeschreven. De vergunninghouder moet met betrekking tot dergelijke aanvullende interventiemaatregelen in zijn verslavingspreventiebeleid opnemen gedurende welke periode deze speler geen bonussen mag ontvangen indien hij een dergelijke interventie pleegt. Hij moet kunnen toelichten waarom hij de aan te houden termijn passend vindt gelet op de aard en zwaarte van de betreffende interventiemaatregel. Hierbij geldt als uitgangspunt dat de duur van de termijn binnen welke hij de speler geen bonus aanbiedt, langer moet zijn naarmate de getroffen interventiemaatregel indringender is.
Alle interventiemaatregelen die de vergunninghouder tot zijn beschikking heeft, maken onderdeel uit van het toe te passen verslavingspreventiebeleid dat de vergunninghouder in samenwerking met deskundigen op het gebied van verslavingszorg en ervaringsdeskundigen op het gebied van kansspelen ontwikkelt. De vergunninghouder moet in dit geval voor wat betreft de duur van het verbod op het aanbieden van bonussen aan een speler aansluiten bij één van de onderdelen uit het eerste lid.
Gelet op de uitbreiding van verantwoordelijkheden en verplichtingen op het gebied van verslavingspreventie is paragraaf 3 van de RWRVK vervangen door een nieuw hoofdstuk 3. Dit hoofdstuk bevat nieuwe bepalingen ter zake verslavingspreventiecursussen en bewijsstukken voor het behalen van deze cursussen. Voorts bevat dit hoofdstuk bepalingen die zien op een verder reikende zorgplicht van betrokken vergunninghouders op het gebied verslavingspreventie, zoals verslavingspreventiebeleid, informatieverplichtingen, toezicht en interventie op speelgedrag, registratieverplichtingen, het uitsluitingsregister (CRUKS) en de verwerking van persoonsgegevens.
Artikel 6 van het BWRVK schrijft voor welke personen die werkzaam zijn voor vergunninghouders, moeten beschikken over kennis en inzicht met betrekking tot het voorkomen van kansspelverslaving. Vergunninghouders dienen er voor zorg te dragen dat deze personen in ieder geval op de hoogte zijn van de beschikbare en – zo nodig – te treffen maatregelen en voorzieningen ter voorkoming van kansspelverslaving, het verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder en eventuele wijzigingen in dat beleid. Personen die werkzaam zijn in speelcasino’s, speelautomatenhallen en bij het organiseren van kansspelen op afstand, dienen aan deze kennisvereisten te voldoen door deel te nemen aan cursussen. De vereiste inhoud van de cursussen, is geactualiseerd en aangepast in lijn met de meest recente inzichten omtrent een effectief verslavingspreventiebeleid. Thans worden twee typen verslavingspreventiecursussen voorgeschreven. Het gaat daarbij om een algemene cursus voor die personen binnen de organisatie van de vergunninghouder die basiskennis van kansspelverslaving moeten hebben (artikel 8). Voorts gaat het om een aanvullende cursus die gericht is op het aanleren van vaardigheden en een verdieping van kennis voor medewerkers die in contact komen met spelers (artikel 9). Het is van belang dat de cursussen zijn toegesneden op de aard van het aanbod van de betreffende vergunninghouder en de wijze waarop de kansspelen worden aangeboden (op afstand of landgebonden).
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat voor personen als bedoeld artikel 6, vierde lid, van het BWRVK geen cursusverplichtingen gelden. Het gaat hier om houders van een vergunning voor het organiseren van winkelweekacties en kleine kansspelen overeenkomstig titel Ia van de Wok. Voorts gaat het om personeel van houders tot het organiseren van een goede doelenloterij met een prijs die minder waard is dan € 4500 en van houders van een slechts eenmaal per jaar verleende en maximaal voor zes maanden geldige vergunning voor het organiseren van een zogeheten incidentele goede doelenloterij.
Op grond van artikel 4a van de Wok zijn alle vergunninghouders verplicht om maatregelen en voorzieningen te treffen die nodig zijn om verslaving aan de door hen georganiseerde spelen zo veel mogelijk te voorkomen. Ook dienen zij op zorgvuldige en evenwichtige wijze vorm te geven aan wervings- en reclameactiviteiten waarbij in het bijzonder wordt gewaakt tegen onmatige deelneming. In de Wok en de daarop gebaseerde voorschriften zijn diverse maatregelen, voorzieningen en beperkingen met betrekking tot wervings- en reclameactiviteiten opgenomen waar vergunninghouders, zowel van hoog- als van laagrisico kansspelen uitvoering aan moeten geven. Zo mogen wervings- en reclameactiviteiten van vergunninghouders niet aanzetten tot onmatige deelname (artikel 2 BWRVK) en moeten zij voldoen aan informatieverplichtingen jegens spelers (artikel 8 BWRVK). Vergunninghouders die meer risicovolle kansspelen organiseren, namelijk op afstand, in speelcasino’s of in speelautomatenhallen, dienen zich aan meer verplichtingen te houden ter voorkoming van kansspelverslaving, waaronder de uitvoering van het verslavingspreventiebeleid als bedoeld in artikel 7 van het BWRVK.
Vergunninghouders moeten er voor zorgdragen dat de juiste personen binnen hun organisatie kennis en inzicht hebben van de wijze waarop de maatregelen en voorzieningen moeten worden toegepast die volgen uit artikel 4a van de Wok – binnen de specifieke organisatie of vestiging. Dit draagt er aan bij dat personen die een dermate belangrijke en invloedrijke rol vervullen binnen die organisatie of vestigingen zich bewust zijn van de bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid die hun werkzaamheden met zich meebrengen.
Doordat de vergunninghouder moet borgen dat voornoemde personen op de hoogte zijn van de wijze waarop binnen diens onderneming uitvoering wordt gegeven aan de verschillende maatregelen en voorzieningen – en bij hoogrisico kansspelen ook ter uitvoering van het verslavingspreventiebeleid – kunnen die personen die kennis toepassen binnen hun eigen rol en verantwoordelijkheden. Zo moet een leidinggevende in staat zijn om medewerkers en externen uitleg te geven over hetgeen zij moeten doen om kansspelverslaving te voorkomen en welke maatregelen of voorzieningen beschikbaar zijn. Voorts kan een persoon op een sleutelpositie bijvoorbeeld bij de marketingafdeling voorkomen dat – fysieke of virtuele – plekken waar reclame wordt gemaakt dezelfde plekken zijn waar ook informatie wordt verstrekt aan spelers over verslavingspreventie. Tevens moeten medewerkers die uitvoering geven aan het verslavingspreventiebeleid bij hoogrisico kansspelen, weten hoe en waar er binnen hun specifieke organisatie of vestiging uitvoering wordt gegeven aan bijvoorbeeld het voeren van persoonlijk onderhoud, waar de nodige informatie voor spelers te vinden is, en met welke zorginstelling de organisatie of vestiging samenwerkt.
Alle vergunninghouders moeten kennis en inzicht met betrekking tot de beschikbare verslavingspreventieve maatregelen en voorzieningen borgen binnen hun organisatie. Voor aanbieders van hoogrisico kansspelen houdt dit voorts in dat de relevante personen tevens bekend moeten zijn met aanpassingen van het verslavingspreventiebeleid. Het wordt aan de vergunninghouders overgelaten op welke wijze zij dit bewerkstelligen en inrichten. Zij kunnen ervoor kiezen om dit als onderdeel op te nemen van een kenniscursus als bedoeld in artikel 8 RWRVK. Aangezien het voor trainingsbureaus en vergunninghouders met een kleinschalig spelaanbod, zoals een kleine speelautomatenhal, minder goed uitvoerbaar is om cursussen te ontwikkelen en af te nemen die zo specifiek gericht zijn op de uitvoering van het preventiebeleid in een kleine onderneming, mag de vergunninghouder er ook voor kiezen om de kennis over de beschikbare verslavingspreventieve maatregelen en voorzieningen op een andere wijze in zijn organisatie te borgen. Dit laat onverlet dat vergunninghouders die kansspelen op afstand, in speelcasino’s of speelautomatenhallen aanbieden het betrokken personeel wel de cursussen, met de in artikel 7 en 8 genoemde – minder specifiek op de organisatie gerichte – inhoud dienen te laten volgen.
Eerste lid
Met het eerste lid van het onderhavige artikel zijn de eisen ten aanzien van de te volgen verslavingspreventiecursussen uitgebreid en aangescherpt ten opzichte van de hiervoor geldende artikelen 4 en 5 van de RWRVK. Naast de vergunninghouders voor het organiseren van kansspelen in casino’s en speelhallen, zijn thans ook vergunninghouders die kansspelen op afstand organiseren verplicht ter zake relevante personen zowel de basiscursus, als de verdiepingscursus te laten volgen.
Naast leidinggevenden moeten ook personen op sleutelposities die werkzaam zijn voor de hier bedoelde vergunninghouders de basiscursus volgen. Personen op sleutelposities zijn onder meer degenen die belangrijke taken uitvoeren op het gebied van werving en reclame, de financiële controle, het beheer van de spelen, en de betaaltransacties met spelers. De exploitatie van een kansspelvergunning brengt bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid met zich mee. Het beschermen van spelers tegen kansspelverslaving is een zeer belangrijk onderdeel daarvan. Het is dan ook niet voldoende dat slechts leidinggevenden kennis hebben over en inzicht hebben in de risico’s op kansspelverslaving. Andere medewerkers die belangrijke keuzes maken binnen de organisatie moeten ook over dergelijke kennis en inzicht beschikken. Personen op sleutelposities kunnen met de verkregen kennis en inzicht over kansspelverslaving en verslavingspreventie op verantwoorde wijze uitvoering geven aan hun werkzaamheden.
De personen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het BWRVK, dienen eveneens de basiscursus te volgen. Dit zijn personen die zijn belast met de uitvoering van het verslavingspreventiebeleid, personen die de toegangscontrole uitvoeren en personen die toezicht houden op spelers, zoals croupiers, beveiligers, medewerkers van de klantendienst en barpersoneel. Het is noodzakelijk dat zij over voldoende kennis en inzicht beschikken met betrekking tot het voorkomen van kansspelverslaving, zodat zij signalen die wijzen op een onmatige deelname of risico’s op kansspelverslaving beter kunnen herkennen, weten wat ze met die signalen moeten doen en daarnaast spelers kunnen informeren over het preventiebeleid, de informatievoorzieningen en beschikbare interventies. De basiscursus moet succesvol zijn afgerond voordat de hier bedoelde personen beginnen met hun werkzaamheden, zodat zij direct bewust om kunnen gaan met de bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid die het aanbieden van kansspelen met zich meebrengt.
Aangezien de basiscursus een kenniscursus betreft, kan deze eventueel ook via elektronische weg worden afgenomen, mits de aanbieder van die cursus daarbij controleert of de deelnemers het vereiste kennisniveau aan het einde van de cursus bereikt hebben. De basiscursus verschilt op dit punt van de aanvullende cursus, bedoeld in artikel 9, die nadrukkelijker gericht is op het aanleren van vaardigheden. Die laatste cursus mag daarom niet via elektronische weg op afstand worden afgenomen.
Tweede lid
De inhoud van de te volgen verslavingspreventiecursus is breder dan voorheen, zodat het beter aansluit bij het aangescherpte verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder. Ten opzichte van de voorheen voorgeschreven inhoud strekken de wijzigingen er onder andere toe dat de risico’s op verslaving van het eigen kansspelaanbod aan bod moeten komen in de basiscursus. Zo krijgt de cursist informatie die passend is bij de spelsoorten die daadwerkelijk worden aangeboden. Voorts biedt de basiscursus informatie over de signalen van risicovol of problematisch speelgedrag en hetgeen waaraan deze signalen kunnen worden herkend, de interventies die de vergunninghouder kan aanbieden passend bij risicovol of problematisch speelgedrag dat wordt gesignaleerd, de maatregelen die kunnen worden geboden door verslavingszorg, anonieme hulp of met zelfhulp. De informatie uit de basiscursus moet zijn afgestemd op de laatste wetenschappelijke inzichten en moet toepasselijk zijn voor de functie die de betreffende vervult. Zo zal de informatie voor leidinggevenden en personen op sleutelposities meer gericht kunnen zijn op de doorontwikkeling van het verslavingspreventiebeleid, daar waar het voor personeel dat in contact komt met spelers gericht zal zijn op situaties gerelateerd aan de praktijk.
Derde lid
De personen, bedoeld in dit artikel, dienen in ieder geval iedere drie jaar succesvol een herhalingscursus van de basiscursus te hebben gevolgd om te borgen dat zij beschikken over voldoende en tevens actuele kennis en inzicht omtrent het voorkomen van kansspelverslaving, alsmede nieuwe ontwikkelingen op dit gebied. Volledigheidshalve wordt hier opgemerkt dat het de vergunninghouder vrij staat om diens personeel vaker dan iedere drie jaar de relevante verslavingspreventiecursussen te laten herhalen.
Eerste lid
Houders van een vergunning tot het organiseren van kansspelen in speelcasino’s, speelautomatenhallen en van kansspelen op afstand moeten een getrapt interventiemodel (artikel 18) toepassen bij spelers die risicovol of problematisch speelgedrag vertonen. Dit houdt in dat het gedrag van de speler wordt gemonitord en geanalyseerd, en dat er een gepaste interventie plaatsvindt als er sprake is van risicovol of problematisch speelgedrag. Hiervoor is niet alleen kennis, maar zijn ook de nodige vaardigheden vereist. Met het eerste lid van het onderhavige artikel worden de vergunninghouders die risicovolle kansspelen aanbieden verplicht om personen die zijn belast met het toelaten van spelers tot de (online-)speelruimte, met het toezicht op spelers of met de uitvoering van het verslavingspreventiebeleid, een aanvullende cursus verslavingspreventie te laten volgen en te behalen. Dit zijn personen die in contact komen met spelers en die op ieder moment moeten kunnen reageren op een speler die risicovol of problematisch speelgedrag vertoont. Dit houdt in dat de aanvullende cursus gericht is op het aanleren van vaardigheden die hen hiertoe in staat stelt. Naast bijvoorbeeld de preventiemedewerker, croupier of de beveiliger, moet ook een directe leidinggevende, zoals een vloermanager, met een speler in gesprek kunnen gaan over diens speelgedrag, en ook zij moeten daarom een aanvullende cursus hebben gevolgd.
De vergunninghouder mag gelet op de dwingende en soms acute zorgplicht jegens spelers geen beroep doen op personen die de vereiste cursussen niet hebben behaald en die het aan de nodige kennis ontbreekt. De aanvullende cursus dient daarom – naast de basiscursus, bedoeld in artikel 8 – door genoemde personen met goed gevolg afgerond te zijn voordat zij worden belast met het toelaten van personen tot de speelruimte, met het toezicht op spelers of met de uitvoering van het verslavingspreventiebeleid. Daarmee hoeft de aanvullende cursus nog niet te zijn afgerond voordat de betreffende medewerker in dienst treedt, maar wel voordat deze werkzaamheden gaat verrichten waarvoor de vereiste kennis moet zijn opgedaan.
Tweede lid
De aanvullende cursus is voornamelijk gericht op het aanleren van vaardigheden naast het verkrijgen van verdiepende kennis. De gespreksvaardigheden zijn van cruciaal belang om een speler effectief inzicht te kunnen geven in zijn speelgedrag. Zo zullen de genoemde medewerkers onder meer over kennis en vaardigheden moeten beschikken ten aanzien van een effectieve benadering van jongvolwassenen in de leeftijdscategorie van 18 tot 24 jaar. De belevingswereld van deze groep personen is immers anders dan de belevingsgroep van oudere spelers.
Voor een effectieve doorgeleiding naar passende hulp is van belang dat de medewerker leert een motiverende gesprekstechniek toe te passen. Ook kennis over de beschikbare interventiemaatregels en de wijze waarop die passend bij het geconstateerde speelgedrag kunnen worden ingezet is van belang. Ten behoeve van het aanleren van de juiste vaardigheden moet de cursus daarom voorzien in de praktische oefening van communicatie en gespreksvaardigheden. Hierbij moet gebruik gemaakt worden van de communicatiemiddelen die de medewerker ook daadwerkelijk zal gebruiken in het contact met de speler. Die communicatiemiddelen kunnen verschillen tussen landgebonden kansspelen en kansspelen op afstand. In een landgebonden omgeving gaat het in de regel om een gesprek op de locatie, terwijl het bij kansspelen op afstand veelal zal gaan om communicatie op afstand, via bijvoorbeeld de telefoon.
Derde lid
De aanvullende verslavingspreventiecursus dient net als de basiscursus verslavingspreventie minimaal iedere drie jaar succesvol te worden herhaald. Bij de aanvullende verslavingspreventiecursus moet daarbij aandacht worden besteed aan de aanpassingen van het verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder. Dit beleid zal immers naar verwachting zijn bijgesteld sinds de laatste keer dat de persoon de cursus heeft gevolgd gelet op wijzigingen in de uitvoeringspraktijk. Bij herhaling van de cursus zal aandacht moeten worden besteed aan recente gevallen waarbij het verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder is toegepast, zodat de medewerker kan leren van de praktijksituaties waar hij mee te maken heeft gehad of waar hij naar verwachting mee te maken krijgt.
In dit artikel worden uniforme kwaliteitseisen gesteld ten aanzien van de preventiecursussen voor ter zake relevante personen van kansspelaanbieders en ten aanzien van de kwaliteit en deskundigheid van de trainers die de cursussen leiden. Met deze regels is zo veel mogelijk aangesloten bij de reeds bestaande afspraken die zijn opgesteld door de brancheorganisatie van speelautomaten en GGZ Nederland.
Eerste lid
De preventiecursussen mogen worden ontwikkeld en gegeven door organisaties die beschikken over actuele expertise op het gebied van verslavingspreventie en aanbod van de behandeling van kansspelverslaving. De cursus wordt derhalve verstrekt door een organisatie die daadwerkelijk zorg aanbiedt, die een onafhankelijk toezichtsorgaan heeft en waar transparantie bestaat over de (financiële) bedrijfsuitvoering. Daarnaast beschikt de organisatie over de benodigde kennis en ervaring op het gebied van de preventie van kansspelverslaving. De kansspelautoriteit kan aan de hand van beleidsregels nadere eisen stellen met betrekking tot de vereiste expertise voor de ontwikkeling van verslavingspreventiecursussen.
Tweede lid
Naast de organisaties, bedoeld in het eerste lid, kunnen ook organisaties die over actuele expertise op het gebied van verslavingspreventie beschikken, maar niet over actuele expertise op het gebied van de behandeling van kansspelverslaving, verslavingspreventiecursussen aanbieden. Dit zijn bijvoorbeeld trainingsinstituten op het gebied van verslavingspreventie. Deze organisaties mogen eveneens de cursussen verstrekken, mits dit geschiedt op basis van een samenwerkingsovereenkomst met een organisatie die wel beschikt over expertise met de behandeling van kansspelverslaving. In een dergelijke overeenkomst moet zijn vastgelegd op welke wijze beide organisaties borgen en bevorderen dat actuele inzichten op het vlak van verslavingspreventie en de behandeling van verslaving zijn verwerkt in de inhoud van de door de betrokken organisatie aangeboden cursussen.
Derde lid
De verdiepingscursus moet worden gegeven door een trainer die over voldoende kennis en (didactische) vaardigheden beschikt, zodat de training kwalitatief toereikend is om de beoogde leerdoelen te bereiken. Daarom dient de trainer gespecialiseerd te zijn op het gebied van verslavingspreventie, zodat hij over voldoende kennis beschikt en vragen van deelnemers goed kan beantwoorden.
Vierde lid
De basiscursus kan in persoon door een trainer worden gegeven, maar kan ook langs elektronische weg worden gegeven. Bij de aanvullende cursus moet altijd sprake zijn van een groepstrainer, waarbij er persoonlijke interactie is tussen de trainer en de deelnemers, zodat de nodige vaardigheden kunnen worden aangeleerd en gesprektechnieken kunnen worden geoefend. Met het oog op de effectiviteit van de aanvullende cursus mag deze niet op afstand worden gegeven en moeten de deelnemers fysiek aanwezig zijn op de locatie waar de trainer de groepstraining geeft. Op deze manier kunnen bij de herhalingscursussen ook effectief ervaringen worden uitgewisseld tussen de deelnemende medewerkers. In een training in groepsverband kan goed geoefend worden met non-verbale communicatie en kan op interactieve wijze geoefend worden met verschillende casus. De effectiviteit van deze preventiecursus is afhankelijk van de mate waarin de deelnemers daadwerkelijk worden beïnvloed in hun motivatie, houding en gedrag in de uitvoering van het preventiebeleid en in het contact met spelers. Het persoonlijke contact tussen de trainer en de deelnemers en de interactie en uitwisseling van ervaringen tussen de deelnemers dragen hieraan bij. Groepsgerichte trainingen geven meer zicht en invloed op de ontwikkeling van deze vaardigheden. Ook kan vanuit groepsgerichte trainingen via een nagesprek tussen de trainer en de werkgever een terugkoppeling plaatsvinden inzake motivatie, houding en gedrag van de deelnemer. Deze groepstrainingen kunnen georganiseerd worden met personeel van verschillende vestigingen of zelfs van verschillende vergunninghouders bij elkaar. Op deze wijze blijft een groepstraining ook voor kleinere ondernemingen goed uitvoerbaar. Bovendien kan het personeel onderling ervaringen en best practices met elkaar uitwisselen.
Eerste lid
Met het oog op de modernisering en aanscherping van het uit te voeren verslavingspreventiebeleid en aangezien de zorgplicht jegens spelers en de kennis met betrekking tot verslavingspreventie voor alle vergunninghouders van de meer risicovolle kansspelen geldt, wordt het onderhavige artikel opnieuw vastgesteld met betrekking tot de bewijsstukken die worden geaccepteerd als bewijs dat aan de eisen van artikel 6 BWRVK is voldaan. Uit het bewijsstuk moet blijken dat de basiscursus of de aanvullende cursus met goed gevolg is behaald. Het gaat hier om bewijsstukken die zijn afgegeven door de organisatie die de basiscursus heeft gegeven. Hiermee wordt beoogd om onterechte uitreiking van deelnamebewijzen zo veel mogelijk tegen te gaan. De trainer die de cursus heeft gegeven, kan het bewijsstuk ook ter plekke afgeven bij succesvolle deelname. Het bewijsstuk wordt niet uitgereikt als de deelnemer de leerdoelen uit de cursus in onvoldoende mate heeft behaald. Aangezien de cursussen zijn afgestemd op de functie van het betreffende personeel en de spelsoorten die de betreffende vergunninghouder aanbiedt, zal het behaalde certificaat niet volstaan in het geval de medewerker werkzaamheden gaat verrichten voor een vergunninghouder die andere spelsoorten aanbiedt of indien de medewerker in een andere, niet-vergelijkbare functie gaat werken.
Tweede en derde lid
Leidinggevenden en personen op sleutelposities binnen de onderneming van de vergunninghouder moeten op grond van artikel 6, eerste lid, van het BWRVK beschikken over de kennis en het inzicht die nodig zijn om de vergunning te exploiteren met inachtneming van de bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid die dat met zich brengt. Die bepaling is ook gericht tot alle houders van een vergunning voor het organiseren van minder risicovolle kansspelen, zoals loterijen, voor zover deze niet op grond van het vierde lid van datzelfde artikel zijn uitgezonderd. De leidinggevenden en personen op sleutelposities van deze vergunninghouders moeten in ieder geval kennis hebben over de risico’s van kansspelverslaving die zijn verbonden aan de aangeboden kansspelen, kansspelverslaving in het algemeen, de negatieve gevolgen van kansspelverslaving, de gedragskenmerken van kansspelverslaafden, hulpverlening bij kansspelverslaving, de wet en andere regelgeving die verband houdt met kansspelen en de binnen de branche geldende gedragscodes (artikel 6, derde lid, BWRVK).
Als een vergunninghouder die minder risicovolle kansspelen aanbiedt zich niet bewust is van de aspecten die er aan bijdragen om (risico’s op) kansspelverslaving te voorkomen, is hij ook niet in staat om zijn kansspelaanbod op een laag risiconiveau te houden. Kennis en inzicht in de risico’s van kansspelverslaving en de wijze waarop de organisatie haar beleid hieromtrent heeft ingericht, zijn daarom ook bij een vergunninghouder die minder risicovolle kansspelen aanbiedt van groot belang. Aangezien het hier gaat om aanbod met een laag risico op kansspelverslaving, zijn de vergunninghouders die voorzien in dergelijk aanbod, namelijk houders van een vergunning op grond van 3, 8, 14a, 15, 23 en 27a van de Wok, niet verplicht om het aangescherpte verslavingspreventiebeleid toe te passen. Het personeel binnen de onderneming van die vergunninghouders is daarom niet verplicht om de verslavingspreventiecursussen te volgen. De hier bedoelde vergunninghouders moet evenwel aan de hand van een jaarlijkse rapportage aan de kansspelautoriteit kunnen aantonen op welke wijze zij de vereiste kennis hebben geborgd binnen hun organisatie. Die rapportage moet voldoen aan de regels van de kansspelautoriteit, die in ieder geval ingaan op de vorm daarvan en de wijze waarop rapportage wordt gedaan.
Het onderhavige lid schrijft voor welke onderdelen van het verslavingspreventiebeleid de vergunninghouder die kansspelen op afstand, in speelautomatenhallen of in speelcasino’s organiseert, in ieder geval schriftelijk vast moet leggen en beschrijven. De vergunninghouder overlegt de beschrijving van het verslavingspreventiebeleid reeds bij diens aanvraag voor een kansspelvergunning ter beoordeling door de kansspelautoriteit. Om voor de vergunning in aanmerking te komen zal de betrokken vergunninghouder de kansspelautoriteit inzicht moeten geven over de wijze waarop hij het voorgenomen verslavingspreventiebeleid zal verwerken in zijn bedrijfsprocessen en -protocollen en de uitvoering daarvan binnen zijn organisatie. Ook na de vergunningverlening dient de beschrijving van de implementatie van het verslavingspreventiebeleid en de wijze waarop dit op effectieve en passende wijze wordt toegepast inzichtelijk te blijven voor de personen die werkzaam zijn bij de vergunninghouder, de spelers en de kansspelautoriteit.
Uit artikel 7 van het BWRVK volgt dat de vergunninghouder ervoor dient te zorgen dat in zijn organisatie in samenwerking met verslavingsdeskundigen en ervaringsdeskundigen een verslavingspreventiebeleid wordt ontwikkeld, toegepast en onderhouden dat aansluit op het Nederlandse stelsel van verslavingszorg. Hetzelfde artikel schrijft voor dat in het preventiebeleid in ieder geval bijzondere aandacht wordt geschonken aan de beschikbare maatregelen en voorzieningen ter voorkoming van kansspelverslaving, de gevallen waarin en de wijze waarop die instrumenten worden ingezet, de kwaliteitsborging van dat beleid, en het voorkomen van kansspelverslaving bij jongvolwassenen in de leeftijdscategorie tussen 18 en 24 jaar.
Onderdeel a
Op grond van artikel 7, eerste lid, van het BWRVK dient de vergunninghouder het door hem te voeren verslavingspreventiebeleid te ontwikkelen, uit te voeren en te onderhouden in samenwerking met deskundigen op het gebied van verslavingszorg en ervaringsdeskundigen. Uit de beschrijving van het beleid moet blijken met wie de vergunninghouder samenwerkt, hoe deze samenwerking is vormgegeven en hoe ervoor wordt gewaakt dat deze samenwerking wordt gecontinueerd.
Onderdeel b
Op grond van artikel 7, tweede lid, van het BWRVK wordt de vergunninghouder die kansspelen op afstand, in speelautomatenhallen of in speelcasino’s organiseert, verplicht de door hem georganiseerde kansspelen te onderwerpen aan een deugdelijke, wetenschappelijk onderbouwde analyse van de aan deze kansspelen verbonden verslavingsrisico’s. De vergunninghouder omschrijft in ieder geval hoe hij zorg draagt voor een onafhankelijke uitvoering van de risicoanalyse.
Onderdeel c
In artikel 6 van het BWRVK is opgenomen dat bepaalde personen binnen de onderneming van de vergunninghouder moeten beschikken over de kennis en het inzicht die nodig zijn om de vergunning te exploiteren met inachtneming van de bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid die dat met zich brengt. In paragraaf 1 van hoofdstuk 3 van deze regeling is voorgeschreven dat de vergunninghouder ten behoeve van deze kennis een basiscursus en een verdiepende cursus aanbiedt. In het preventiebeleid beschrijft de vergunninghouder bijvoorbeeld bij welke functies de cursus wordt aangeboden, op welke wijze en in welke vorm deze cursussen worden verstrekt. Zo moet inzichtelijk zijn hoe de vergunninghouder borgt dat de cursussen zijn verstrekt voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden van de personen die deze cursussen moeten volgen. Ook dient duidelijk te zijn of de basiscursus in elektronische vorm aangeboden wordt en wie deze cursus verstrekt.
Onderdelen d en e
De vergunninghouder is op grond van artikel 8, eerste lid, van het BWRVK verplicht de speler op passende, duidelijke begrijpelijk wijze te informeren over aan verslavingspreventie gerelateerde zaken. In zijn beleid beschrijft de vergunninghouder op welke wijze hij deze informatie verstrekt aan de speler. Hierbij kan worden gedacht aan folders, de website of door een persoonlijke mail aan de speler. De informatie moet worden afgestemd met deskundigen uit de verslavingszorg. De wijze waarop deze afstemming plaatsvindt dient te worden beschreven in het verslavingspreventiebeleid.
Onderdeel f
De vergunninghouder is verplicht het speelgedrag van de speler te registreren en te analyseren. In artikel 15 van het BWRVK is opgenomen dat deze analyse gericht is op de vroegtijdige onderkenning van signalen die kunnen duiden op onmatige deelname aan de door de vergunninghouder georganiseerde kansspelen en risico’s op kansspelverslaving. In het verslavingspreventiebeleid beschrijft de vergunninghouder op welke wijze hij deze analyse maakt. Zo beschrijft de vergunninghouder welke methode of instrument wordt gehanteerd voor de analyse en op welke wijze de vergunninghouder controleert of de resultaten uit de analyse aansluiten bij het daadwerkelijke speelgedrag van de speler. De analyse dient doorontwikkeld te worden, zodat zij te allen tijde zo effectief mogelijk wordt uitgevoerd.
Onderdeel g
In artikel 18 van de onderhavige regeling is opgenomen over welke interventiemaatregelen de vergunninghouder in ieder geval dient te beschikken. Daarnaast kan de vergunninghouder andere effectieve interventiemaatregelen ontwikkelen om risicovol en onmatig speelgedrag tegen te gaan. Uit artikel 19 volgt dat de aard van de toe te passen interventiemaatregel afgestemd moet zijn op het vertoonde gedrag en de signalen die duiden op onmatige deelname en de risico’s op kansspelverslaving. Dit dient doelmatig en proportioneel te zijn. De vergunninghouder geeft in zijn verslavingspreventiebeleid een beschrijving van alle beschikbare interventiemaatregelen en hoe hij de juiste toepassing daarvan heeft geïmplementeerd in zijn organisatie.
Onderdeel h
De vergunninghouder moet in zijn preventiebeleid bijzondere aandacht besteden aan jongvolwassen spelers in de leeftijd van 18 tot 24 jaar. Deze groep is extra kwetsbaar voor risicovol speelgedrag. Deze omstandigheid vergt daarom een specialistische wijze van benaderen. Een vergunninghouder kan bijvoorbeeld beleid uitwerken waarbij ingeval van jongvolwassenen eerder wordt geïntervenieerd dan bij een oudere leeftijdscategorie. Ook kan worden gedacht aan het eerder inzetten van webchat-mogelijkheden voor deze groep. Het contact met jongvolwassenen moet zo goed mogelijk aansluiten bij de belevingswereld van deze groep.
Onderdeel i
De vergunninghouder die kansspelen organiseert in speelcasino’s, in speelautomatenhallen of op afstand mag wervings- en reclameactiviteiten niet richten op maatschappelijk kwetsbare groepen van personen, waaronder minderjarigen en personen die kenmerken van risicovol speelgedrag vertonen, en ook niet op jongvolwassenen. De vergunninghouder dient in zijn beleid te beschrijven welke maatregelen hij neemt om zijn wervings- en reclameactiviteiten niet te richten aan hen. Hierbij valt te denken aan het verwijderen van personen van de mailinglijst, voor zover de vergunninghouder bij hen signalen van risicovol speelgedrag heeft geconstateerd. Ook dient inzichtelijk gemaakt te worden hoe de vergunninghouder controleert dat zijn reclameactiviteiten de juiste doelgroep bereikt.
Onderdeel j
Artikel 6 van de RWRVK bevat voorschriften met betrekking tot de termijn waarbinnen de vergunninghouder een speler geen bonus mag aanbieden, indien hij jegens die speler een interventiemaatregel toepast. De aan te houden termijn is – met het oog op de proportionaliteit – telkens gekoppeld aan de aard en zwaarte van de interventiemaatregel. Hoe indringender de maatregel, des te langer de termijn. Het tweede lid van voornoemd artikel ziet op interventies die niet specifiek bij of krachtens de Wok zijn voorgeschreven. Het onderhavig onderdeel bepaalt dat de vergunninghouder een beschrijving van die interventies in zijn verslavingspreventiebeleid opneemt en daarbij per beschreven interventie aangeeft gedurende welke periode aan de speler geen bonussen worden verstrekt.
Eerste lid
Met de beschrijving van het verslavingspreventiebeleid moet de vergunninghouder inzichtelijk maken hoe hij uitvoering geeft aan de uit de wet en regelgeving voortvloeiende maatregelen op het gebied van de preventie van kansspelverslaving en de voor de speler beschikbare voorzieningen. De vergunninghouder dient zijn organisatie zodanig in te richten dat deze maatregelen correct worden uitgevoerd, de voorzieningen adequaat zijn en de kwaliteit daarvan geborgd is. Hij dient daartoe een kwaliteitsmanagementsysteem te ontwikkelen, te implementeren en te onderhouden. Dit kwaliteitsmanagementsysteem is niet alleen gericht op het treffen van interventiemaatregelen en het aanbieden van verslavingspreventieve voorzieningen, maar moet tevens breder gericht zijn op de kwaliteit en de uitvoering van het gehele verslavingspreventiebeleid van de vergunninghouder, zoals de binnen zijn organisatie te volgen verslavingspreventiecursussen en de risico-taxatie van aangeboden kansspelen.
Tweede lid
Onderdeel a
De vergunninghouder dient de effectiviteit van de door hem in een jaar getroffen verslavingspreventieve maatregelen en aangereikte voorzieningen te beoordelen op basis van een analyse. Deze analyse moet statistisch onderbouwd zijn. Daarvoor dient de vergunninghouder de uitvoering van het verslavingspreventiebeleid te monitoren. Op basis van de analyses van het speelgedrag van spelers, de toegepaste interventies en de eventuele wijzigingen die dit oplevert voor het speelgedrag, kan bijvoorbeeld inzicht verkregen worden in de effectiviteit van de interventies. Uit deze gegevens kan bijvoorbeeld naar voren komen dat spelers van een bepaald spel die zijn aangesproken op hun risicovolle speelgedrag, hun speelgedrag daarna niet wijzigen.
Onderdeel b
De vergunninghouder dient de toe te passen verslavingspreventieve maatregelen en aan te reiken voorzieningen niet alleen te actualiseren indien de hiervoor bedoelde analyse uitwijst dat deze voor wat betreft hun effectiviteit tekortschieten, maar ook naar aanleiding van wetenschappelijke ontwikkelingen en inzichten op het gebied van verslavingspreventie. Informatie over dergelijke wetenschappelijke ontwikkelingen en inzichten dient de vergunninghouder actief te vergaren in de samenwerking met deskundigen uit de verslavingszorg die hem adviseren bij het opstellen van het verslavingspreventiebeleid. Inzichten die daarbij worden opgedaan, moeten worden betrokken bij de preventiecursussen en in de informatie die de vergunninghouder vertrekt aan spelers. Indien bijvoorbeeld uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat bepaalde factoren in het speelgedrag, bepaalde omgevingsfactoren of bepaalde persoonskenmerken de kans op verslaving versterken, dan dient hier rekening mee gehouden te worden in de analyse van het speelgedrag, de inrichting of vormgeving van het kansspelaanbod of de vragen die gesteld dienen te worden in een persoonlijk onderhoud. Het kwaliteitsmanagementsysteem dient zodanig te worden ingericht dat deze ontwikkelingen gevolgd worden, en vervolgens worden omgezet in het verslavingspreventiebeleid en in de uitvoering en de bedrijfsvoeringprocessen daarvan binnen de organisatie.
Eerste lid
In artikel 7, vierde lid, van het BWRVK wordt aan vergunninghouders die kansspelen op afstand, of kansspelen in speelcasino’s of in speelautomatenhallen organiseren, de eis opgelegd dat zij over het door hen ontwikkelde en gevoerde verslavingspreventiebeleid rapporteren aan de kansspelautoriteit. Hiermee is de cyclus die een vergunninghouder moet inrichten om zijn verslavingspreventiebeleid te ontwikkelen, uit te voeren en te onderhouden compleet. In de rapportage maakt de vergunninghouder inzichtelijk hoe effectief en doelmatig zijn verslavingspreventiebeleid is uitgevoerd en welke wijzigingen hij heeft doorgevoerd om zijn beleid door te ontwikkelen. Het gaat hierbij in ieder geval om de effectiviteit en de doelmatigheid van: de informatie die hij verstrekt over het door hem gevoerde verslavingspreventiebeleid, de analyses die zijn uitgevoerd met betrekking tot het geconstateerde speelgedrag en de interventies die hij aanbiedt aan spelers. In de rapportage laat de vergunninghouder zien hoe hij de kwaliteit van zijn verslavingspreventiebeleid en de uitvoering daarvan hoog houdt.
De rapportage heeft verder in ieder geval betrekking op de bevindingen van de deskundigen op het gebied van verslavingszorg en ervaringsdeskundigen op het gebied van deelname aan kansspelen. De vergunninghouder rapporteert tevens over de eventuele wijzigingen van het verslavingspreventiebeleid die hij op basis van deze bevindingen heeft doorgevoerd. De kansspelautoriteit kan aan de hand van deze informatie controleren of de vergunninghouder de bevindingen serieus neemt en verwerkt in zijn beleid bij de doorontwikkeling daarvan, bijvoorbeeld aan de hand van eventuele aanpassingen met betrekking tot de informatie die hij moet verstrekken op grond van artikel 8, eerste lid, van het BWRVK, de uitvoering van de verslavingspreventie-analyse op grond van de artikelen 27ja, 30v of 31m van de wet en de interventiemaatregelen, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van het BWRVK.
De hier bedoelde rapportage bevat voorts de resultaten uit de risico-analyse van het spelaanbod waartoe artikel 7, tweede lid, van het BWRVK verplicht. Hierdoor wordt inzichtelijk welke (risicovolle) kansspelen de vergunninghouder aanbiedt, hoe hoog de risico’s zijn van deze kansspelen en op welke maatregelen de vergunninghouder heeft genomen om de spelers te beschermen tegen deze risico’s. De vergunninghouder dient de effectiviteit en doelmatigheid van de informatie die hij verstrekt aan spelers, de uitgevoerde analyses van het geconstateerde speelgedrag en interventies die hij aanbiedt aan spelers te meten en in kaart te brengen. De resultaten hiervan dient de vergunninghouder in de rapportage op te nemen, waarbij hij vermeldt welke wijzigingen hij in de uitvoering van zijn verslavingspreventiebeleid heeft aangebracht op basis van die resultaten.
Op grond van het onderhavige lid moet de vergunninghouder ook rapporteren over andere relevante zaken die hebben geleid tot wijzigingen van zijn verslavingspreventiebeleid.
Tweede en derde lid
De vergunninghouder dient ieder jaar te rapporteren over de uitvoering van het verslavingspreventiebeleid. De rapportage moet daarbij voldoen aan door de kansspelautoriteit te stellen regels, bijvoorbeeld ten aanzien van de wijze waarop en in welke vorm de vergunninghouder aan haar rapporteert. Een uniforme wijze en vorm van rapporteren kan de kansspelautoriteit helpen in de uitvoering van haar toezichthoudende taken.
Derde lid
De kansspelautoriteit kan één, meerdere of alle vergunninghouders een aanwijzing geven om vaker, incidenteel of periodiek, te rapporteren over bepaalde onderdelen met betrekking tot zijn preventiebeleid, bijvoorbeeld in het kader van verscherpt toezicht.
In de onderhavige paragraaf staan verplichtingen opgenomen met betrekking tot het informeren van de speler over de grenzen van het speelgedrag (het spelersprofiel), hulpverlening, verslavingszorg en verslavingspreventie.
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Mei Li Vos en Van Toorenburg (Kamerstukken II 2015/16, 33 996, nr. 55). Van de vergunninghouder wordt verlangd dat hij de speler op gezette tijden herinnert aan de door deze speler aangegeven grenzen met betrekking tot het eigen speelgedrag. Onderhavig artikel schrijft voor dat de vergunninghouder de speler in ieder geval bericht via de spelersinterface, oftewel met pop-ups of even effectieve berichtgeving, op het moment dat de speler zich aan- of afmeldt voor deelname aan de door de vergunninghouder georganiseerde kansspelen op afstand en op het moment dat hij van spel wisselt, bijvoorbeeld als de speler van een blackjacksessie overstapt naar het spelen op een virtuele speelautomaat. Hierdoor wordt de speler herhaaldelijk bewust gemaakt van zijn speelgedrag en zijn voorgenomen speellimieten op momenten waarop dit hem niet onnodig hindert in de spelbeleving. Dit zou er anders toe kunnen leiden dat de pop-up zijn nuttige effect verliest.
Eerste lid
Om voldoende aan te kunnen sluiten bij het Nederlandse stelsel van verslavingszorg is het noodzakelijk dat de vergunninghouder een hierin deskundige organisatie inschakelt bij het samenstellen van informatie inzake verslavingspreventie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het BWRVK, zoals voorlichtingsmateriaal met betrekking tot kansspelen. Dergelijke organisaties zijn op de hoogte van het bestaande aanbod van verslavingszorg, de beschikbaarheid daarvan en de wijze waarop een speler deze zorg kan bereiken. Tevens zijn deze organisaties in staat om ervoor te zorgen dat de juiste informatie wordt vermeld over verantwoord speelgedrag, risico’s die verbonden zijn aan de kansspelen en de aangeboden voorzieningen. Hiermee wordt de kwaliteit van de informatie en het belang van de speler om hen te beschermen tegen kansspelverslaving bewaakt. De kansspelautoriteit kan met betrekking tot de hier bedoelde organisaties nadere eisen stellen aan de hand van beleidsregels.
Tweede lid
Aangezien de vergunninghouder kansspelen in Nederland organiseert, dient hij het voorlichtingsmateriaal in ieder geval in het Nederlands aan te bieden. Daarnaast dient de vergunninghouder rekening te houden met personen die de Nederlandse taal niet machtig zijn. De vergunninghouder heeft daarom de plicht om het voorlichtingsmateriaal beschikbaar te stellen in één of meerdere andere talen die deze groep personen wel verstaat, mits een dergelijke groep voldoende omvangrijk is om te onderscheiden.
Uit de artikelen 27ja, eerste lid, 30v, eerste lid, en 31m, eerste lid, van de Wok volgt dat gegevens met betrekking tot het speelgedrag van de speler dienen te worden geregistreerd en geanalyseerd. Artikel 15 van het BWRVK bepaalt dat die analyse gericht is op de vroegtijdige onderkenning van signalen die kunnen duiden op onmatige deelname aan de door de vergunninghouder georganiseerde kansspelen en risico’s op kansspelverslaving. Ten behoeve van die analyse moet de vergunninghouder op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van het BWRVK interne en externe signalen registreren, die wijzen op onmatige deelname aan de vergunde kansspelen of risico’s op kansspelverslaving. Die verplichting tot registratie zal erin resulteren dat de vergunninghouder kan beschikken over een voortdurend actueel dossier op basis waarvan hij de vereiste analyse gedegen kan uitvoeren en vervolgens kan bepalen of, hoe en wanneer hij moet interveniëren.
Interne signalen die kunnen wijzen op onmatige deelname of risico’s op kansspelverslaving, zijn in ieder geval een hoge of toenemende speelfrequentie, een lange of toenemende speelduur, afwijkende inzetpatronen, en afwijkingen in het patroon van speeltijdstippen. Als externe signalen zijn in ieder geval aan te merken sociaal ongepaste behandeling van of uitingen richting personen, zoals andere spelers of het personeel van de vergunninghouder, en (fysieke) uitingen van frustratie of ongemak, zoals nerveus gedrag. Per individueel geval moet de vergunninghouder beoordelen of de gesignaleerde gedraging of gedragingen aanleiding geven om te interveniëren. Afhankelijk van de situatie kan die beoordeling anders uitvallen. Ongeacht de beoordeling moet de vergunninghouder de hier bedoelde gedragingen in ieder geval registreren op grond van de artikelen 27ja, eerste lid, 30v, eerste lid, en 31m, eerste lid, van de Wok, opdat hij deze kan betrekken bij de (verdere) analyses van het speelgedrag.
De vergunninghouder die kansspelen op afstand organiseert, heeft de technische mogelijkheid om aan de hand van een scala van indicatoren het speelgedrag van een speler te observeren en hieromtrent gegevens geautomatiseerd te registreren en ook te analyseren, bijvoorbeeld aan de hand van een zogeheten risicodetectiesysteem. De vergunninghouder moet ook in dat geval inzichtelijk kunnen maken hoe dit risicodetectiesysteem werkt in het kader van de vergunningverlening en toezicht hierop door de kansspelautoriteit. Bij de organisatie van kansspelen op afstand dienen in ieder geval de feiten ten aanzien van de in dit artikellid aangegeven parameters voor risicovol speelgedrag te worden geregistreerd. Indien de speler gedrag vertoont dat voldoet aan een of meerdere van de te registreren parameters, zal de vergunninghouder bij gebruikmaking van een risicodetectiesysteem een melding ontvangen met daarbij een rapportage omtrent de reden voor de melding. Daarnaast kan de kansspelautoriteit aan de hand van de te registreren parameters onderzoeken of de vergunninghouder op een soortgelijke wijze registreert en handelt als andere vergunninghouders, en of de vergunninghouder daarmee aan zijn verplichtingen in het kader van verslavingspreventie voldoet.
De vergunninghouder dient tijdig te interveniëren in het speelgedrag van de speler. Het vroeg signaleren van risico’s op probleemgedrag biedt vergunninghouders de mogelijkheid om erger te voorkomen. Deze interventies zijn erop gericht de speler aan te zetten tot matiging van het speelgedrag. De vergunninghouder behoort in ieder geval te interveniëren, indien de analyse van het speelgedrag duidt op onmatige deelname of een risico op kansspelverslaving. Indien de analyse een redelijk vermoeden oplevert dat er sprake is van onmatige deelname of kansspelverslaving, moet de vergunninghouder interveniëren door een persoonlijk onderhoud met de speler te voeren als bedoeld in de artikelen 27ja, tweede lid, 30v, tweede lid, en 31m, tweede lid, van de Wok. Aan de hand van dit persoonlijk onderhoud – dat indringender is dan slechts een gesprek met de speler – kan de vergunninghouder bepalen óf, en zo ja, welke andere interventiemaatregelen nodig zijn om toe te passen.
In de artikelen 27ja, derde en vierde lid, artikel 30v, derde en vierde lid, en 31m, derde en vierde lid, van de Wok staan de meest ingrijpende interventiemaatregelen. De vergunninghouder adviseert de speler om zich tijdelijk uit te sluiten van deelname aan kansspelen of draagt de speler aan voor onvrijwillige uitsluiting door inschrijving in het CRUKS, indien hij redelijkerwijs moet vermoeden dat de speler door onmatige deelname aan kansspelen of door kansspelverslaving schade kan berokkenen aan zichzelf of aan naasten. De vergunninghouder kan naar aanleiding van een persoonlijk onderhoud met de speler of voorafgaand aan de toepassing van de hiervoor genoemde meest ingrijpende interventiemaatregelen besluiten om – eerst – andere, minder vergaande interventiemaatregelen te treffen. In onderhavig artikel is nader geregeld welke andere – lichtere – interventiemaatregelen de vergunninghouder, die kansspelen in een speelautomatenhal, in een speelcasino, of op afstand organiseert, in ieder geval moet kunnen toepassen.
Artikel 19 van deze regeling bevat nadere voorschriften met betrekking tot een – op het individu van de speler – gerichte toepassing van deze interventiemaatregelen conform het getrapt interventiemodel. Daarbij moet de keuze in de toepassing van preventieve maatregelen en voorzieningen, die elk in zwaarte en intensiteit verschillen, worden toegespitst op de verschillende soorten spelers, die grofweg onder te verdelen zijn in recreatieve spelers, risicospelers en probleemspelers. Het is van belang dat de vergunninghouder het getrapte interventiemodel hanteert, zodat de gekozen interventie past bij de ernst van de problematiek van het vertoonde speelgedrag. Naarmate de gesignaleerde problemen zwaarder zijn, zal de te treffen interventie indringender zijn.
Eerste lid
Op grond van artikel 18, eerste lid, van het BWRVK dient de vergunninghouder die kansspelen in een speelautomatenhal, in een speelcasino, of op afstand aanbiedt, passende interventiemaatregelen te treffen om onmatige deelname en kansspelverslaving zo veel mogelijk te voorkomen. In onderhavig artikellid staat vermeld over welke andere typen interventiemaatregelen de vergunninghouder in ieder geval moet beschikken naast het voeren van persoonlijk onderhoud of het kunnen adviseren tot zelfuitsluiting, dan wel het kunnen voordragen van de speler voor onvrijwillige opneming in het CRUKS, indien deze het advies tot zelfuitsluiting niet overneemt.
De maatregelen in dit lid volgen elkaar qua intensiteit op, zoals wordt beoogd met de toepassing van het getrapte interventiemodel. De interventiemaatregelen die worden genoemd in de onderdelen a, b, c en e, zijn maatregelen die de vergunninghouder de speler met diens medewerking kan uitvoeren. De maatregelen in de onderdelen d en f komen overeen met de maatregelen uit de onderdelen c en e, maar kunnen worden ingezet zonder medewerking van de speler, voor zover uit de analyse van de vergunninghouder blijkt dat dat noodzakelijk is en een lichtere interventie geen soelaas zou bieden.
De interventiemaatregelen, bedoeld in de onderdelen c en d, van dit lid zien op een beperking van de deelname aan de georganiseerde kansspelen, waarbij de speler nog wel toegang heeft tot die kansspelen, maar in beperkte mate. De interventiemaatregelen, bedoeld in de onderdelen e en f, van dit lid zien op de uitsluiting van deelname aan de georganiseerde kansspelen, waarbij de vergunninghouder de speler de toegang tot die kansspelen (tijdelijk of permanent) ontzegt.
Onder a
Indien er bij de speler signalen worden geconstateerd die wijzen op onmatige deelname kan in eerste instantie een gesprek met de speler volstaan waarin wordt gewezen op het geconstateerde speelgedrag. Met het gesprek wordt de speler even uit zijn speelgedrag gehaald. Dit heeft doorgaans op zichzelf al een positief effect op het speelgedrag van een speler. Door een speler direct een spiegel voor te houden, krijgt de speler beter inzicht in zijn eigen speelgedrag en de risico’s die hij mogelijk loopt. Dit helpt het speelgedrag te matigen.
Onder b
Met een zelftest kan een speler testen of zijn speelgedrag bijvoorbeeld risicovol of problematisch is. Het biedt de speler inzicht in zijn speelgedrag en helpt de speler bewust te worden van eventuele risico’s op verslaving. In de online omgeving kan deze zelftest direct online aangeboden worden. De speler zal door het invullen van de zelftest even uit het spel worden gehaald en daarmee een bezinningsmoment hebben. Dit heeft op zich ook een positief effect op verantwoord speelgedrag. In een speelcasino of een speelautomatenhal kan de vergunninghouder de zelftest in schriftelijke of elektronische vorm aanbieden.
Onder c tot en met f
Vergunninghouders die speelcasino’s of speelautomatenhallen exploiteren, dan wel kansspelen op afstand aanbieden, moeten kunnen interveniëren aan de hand van een entreebeperking. De vergunninghouder kan een speler adviseren gebruik te maken van een dergelijke entreebeperking of deze beperking dwingend opleggen.
Beperkingen moeten voor een bepaalde duur kunnen worden ingezet of tijdens bepaalde tijdsblokken. Indien een speler bijvoorbeeld in een gesprek met de vergunninghouder aangeeft dat hij met name tijdens zijn vakanties of tijdens de nachtelijke uren onmatig deelneemt aan kansspelen, kan geadviseerd worden dat de speler zich voor de duur van zijn vakantie of tijdens dergelijke tijdsblokken uitsluit van deelname aan de kansspelen bij de betreffende vergunninghouder. De vergunninghouder kan een dergelijke beperking ook onvrijwillig opleggen.
Hierbij wordt opgemerkt dat er onderscheid bestaat tussen kansspelen op afstand en kansspelen in speelcasino’s of speelautomatenhallen voor wat betreft de mate waarin beperkingen die betrekking hebben op een specifieke tijdsduur of specifieke tijdsblokken door de vergunninghouder gehandhaafd kunnen worden. Bij kansspelen op afstand kan de speelsessie automatisch worden beëindigd op het betreffende moment. In een fysieke locatie zal de speler gevraagd of – in het uiterste geval – gedwongen moeten worden het gebouw te verlaten. Het is begrijpelijk dat dit niet altijd precies op het betreffende moment kan plaatsvinden op fysieke locaties. Dit ontslaat de vergunninghouders die kansspelen in speelcasino’s of speelautomatenhallen organiseren niet van de verplichting om met de speler afgesproken of aan de speler opgelegde beperkingen zo veel mogelijk te handhaven. Zij dienen zich zo veel mogelijk in te spannen om uitvoering te geven aan die beperkingen, hoewel dat minder nauwkeurig zal zijn dan in een online omgeving.
Voor zover van de vergunninghouder wordt verlangd dat hij de speler adviseert, houdt deze adviserende rol in dat hij op basis van het speelgedrag van de speler een suggestie voor de beperking doet, en aan de speler uitlegt waarom hij deze beperking adviseert. De aanbieder registreert dit – net als de toepassing van andere interventiemaatregelen – in het dossier van de speler.
Tweede lid
Bij kansspelen op afstand kunnen vanwege de techniek andere (aanvullende) interventiemaatregelen worden ingezet dan mogelijk is bij speelautomatenhallen en speelcasino’s. Deze maatregelen zien onder andere op de vrijwillige of gedwongen uitsluiting van de speler ten aanzien van bepaalde spelvariaties van kansspelen op afstand die de vergunninghouder aanbiedt.
Onder a
De vergunninghouder die kansspelen op afstand aanbiedt, heeft de mogelijkheid om feedback te geven aan de speler over diens speelgedrag via de spelersinterface. Deze feedback kan plaatsvinden in de vorm van een zogeheten pop-up-bericht via de spelersinterface of even effectieve berichtgeving.
Onder b en c
Om de speler van dienst te zijn bij het beheersen van diens speelgedrag zal de aanbieder van kansspelen op afstand tevens moeten voorzien in de mogelijkheid voor de speler om zich gedeeltelijk uit te sluiten van bepaalde kansspelen of spelsoorten, gedurende een bepaalde periode of tijdens bepaalde tijdstippen. Uit de speelregistratie van een speler kan naar voren komen dat de speler bij specifieke kansspelsoorten onmatig speelgedrag vertoont, terwijl diens gedrag bij andere spelsoorten duidt op recreatief speelgedrag. Ook kan de spelers zelf het idee hebben bij bepaalde spelsoorten risico te lopen op problematisch speelgedrag. Daarom moet spelers de mogelijkheid worden geboden om zich – eventueel voor langere duur – uit te sluiten voor één of meer specifieke spelsoorten van de betreffende vergunninghouder. Indien het speelgedrag van de speler hier aanleiding toe geeft, zal een vergunninghouder deze interventiemaatregel ook moeten kunnen toepassen zonder de instemming van de speler.
Eerste lid
De interventiemaatregel die de vergunninghouder moet treffen op grond van artikel 18, eerste lid, van het BWRVK, indien de analyse van het speelgedrag duidt op onmatige deelname of risico’s op kansspelverslaving, moet goed op die analyse aansluiten en passen bij de uitkomsten van die analyse om onmatige deelname en kansspelverslaving zo veel mogelijk te voorkomen. De keuze voor het toepassen van een bepaalde interventiemaatregel en de inhoudelijke invulling daarvan, is afhankelijk van hetgeen uit de analyse van het speelgedrag van de speler blijkt.
Iedere interventiemaatregel moet qua zwaarte daarvan in ieder geval in verhouding staan tot de mate waarin sprake is van onmatige deelname of het risico op kansspelverslaving. Dit is altijd afhankelijk van de individuele situatie van de speler. Hierbij betrekt de vergunninghouder verschillende factoren, waaronder in ieder geval de leeftijd van de speler. Jongvolwassenen zijn gevoeliger voor risicofactoren in een spel en dit vereist daarom dat het contact met jongvolwassenen zo goed mogelijk aansluit bij hun belevingswereld. De vergunninghouder kan verder aan de hand van de signalen die duiden op onmatige deelname of risico’s op kansspelverslaving en waarvan een niet-limitatieve opsomming is gegeven in artikel 17 van deze regeling, bepalen welke interventie passend is voor die specifieke speler. Dit kunnen signalen zijn die volgen uit bijvoorbeeld een persoonlijk onderhoud met de speler of meldingen van derden. Eerder getroffen interventiemaatregelen en de (slechte) reactie van de speler daarop, vormen daarnaast een belangrijke punt van afweging om mogelijk over te gaan op de toepassing van een ingrijpendere interventiemaatregel.
Tweede lid
Met de interventiemaatregel wordt beoogd het geconstateerde speelgedrag, voor zover dit problematisch is, te matigen. Hoe zwaarder de problematiek van een speler lijkt, des te zwaarder de toe te passen interventiemaatregel moet zijn. De zwaarste interventiemaatregel die de vergunninghouder kan treffen is dat hij de speler bij de kansspelautoriteit aanmeldt voor onvrijwillige uitsluiting van hoogrisico kansspelen. Met het oog op een op maat toegesneden aanpak is het uitdrukkelijk niet uitgesloten dat de vergunninghouder besluit om een combinatie van interventiemaatregelen – gelijktijdig of opeenvolgend – toe te passen. Gelet op het voorgaande wordt van de vergunninghouder verlangd dat deze bij diens keuze voor het treffen van één of meer interventiemaatregelen de noodzakelijkheid, de doelmatigheid en de proportionaliteit daarvan betrekt.
Derde lid
Ingevolge artikel 4.14, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand geeft de speler de grenzen van zijn speelgedrag aan, als hij zich inschrijft bij een vergunninghouder die kansspelen op afstand aanbiedt. Bij het bereiken of in voorkomend geval ook het overschrijden van deze grenzen, is het noodzakelijk dat de vergunninghouder – waar toepasselijk tussen spelmomenten – intervenieert. Hij moet via de spelersinterface in de vorm van een zogeheten pop-up-bericht of even effectieve berichtgeving via de spelersinterface feedback geven aan de speler over het bereiken of overschrijden van de grenzen.
Vierde lid
Om een daadwerkelijke gedragsverandering bij de speler te bewerkstelligen en de kans van slagen hierop te verhogen is het belangrijk dat deze begrijpt waarom de vergunninghouder een bepaalde interventiemaatregel treft. Daarnaast helpt het als de speler instemt en meewerkt met de interventie. De vergunninghouder dient de speler daarom altijd een toelichting te geven over de aanleiding voor de interventie. Dit verschaft de speler inzicht in zijn speelgedrag, en draagt bij aan de acceptatie van de interventie.
Op grond van artikel 18, tweede lid, van het BWRVK moet de vergunninghouder bij een redelijk vermoeden van onmatige deelname aan kansspelen of kansspelverslaving een persoonlijk onderhoud voeren met de speler. Dit persoonlijk onderhoud moet zorgvuldig worden geregistreerd. Aan de ene kant maakt de vergunninghouder aan de hand van die registratie inzichtelijk of en in hoeverre hij voldoet aan zijn verplichtingen in het kader van verslavingspreventie en toeleiding naar zorg ingevolge artikel 18 van het BWRVK. Aan de andere kant kan die registratie dienen als basis voor de beoordeling of zwaardere interventiemaatregelen moeten worden ingezet, zoals het uiterste middel van onvrijwillige uitsluiting van kansspelen.
De vergunninghouder moet op grond van artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van het BWRVK in het persoonlijk onderhoud met de speler onderzoeken of die speler door onmatige deelname aan kansspelen of kansspelverslaving schade kan berokkenen aan zichzelf of aan zijn naasten. Het is niet alleen van belang dat de vergunninghouder de gegevens met betrekking tot dit onderzoek, waaronder de reactie van de speler op het persoonlijk onderhoud, registreert. De vergunninghouder moet de uitkomsten van het onderzoek tevens beoordelen en zijn conclusies naar aanleiding daarvan registreren, bijvoorbeeld dat een – bepaald type – interventie moet worden getroffen.
De vergunninghouder kan ook tot de conclusie komen dat het persoonlijk onderhoud geen aanleiding geeft voor interventie. Aan de hand van de geregistreerde gegevens kan de kansspelautoriteit eventueel nagaan of de vergunninghouder terecht tot een dergelijke conclusie kon komen.
Op grond van artikel 18, vierde lid, onder a, van het BWRVK worden in het onderhavige artikel nadere regels gesteld omtrent de registratie van interventiemaatregelen die aanbieders van kansspelen in speelcasino’s, in speelautomatenhallen en op afstand dienen te treffen om onmatige deelname en kansspelverslaving zo veel mogelijk te voorkomen. Deze registratieverplichting komt deels overeen met de registratieverplichting opgenomen in artikel 5.3, eerste lid, onder c, van het Besluit kansspelen op afstand. Dat artikel is evenwel uitsluitend van toepassing op kansspelen op afstand en ziet op de – gepseudonimiseerde – opneming van gelijksoortige gegevens in de controledatabank, bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, van het Besluit kansspelen op afstand.
Van de vergunninghouder wordt verwacht dat hij de nodige gegevens onmiddellijk registreert om te voorkomen dat deze anders niet (tijdig) worden bijgehouden en verloren gaan. Het verlies van gegevens is niet wenselijk met het oog op een zo effectief mogelijk verslavingspreventiebeleid en het toezicht dat moet plaatsvinden aan de hand van deze gegevens. Waar dit technisch eenvoudiger kan zijn voor een aanbieder van kansspelen op afstand, kan het lastiger zijn voor exploitanten van een speelautomatenhal of een speelcasino om continu alle relevante gegevens te registreren ter voorkoming van onmatige deelname aan kansspelen of kansspelverslaving. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als het personeel van die exploitanten direct zou moeten reageren op speelgedrag dat duidt op onmatige deelname of problematisch speelgedrag. In dergelijke gevallen hoeft de registratie van gegevens niet onmiddellijk plaats te vinden, maar kan deze zo spoedig mogelijk volgen op de gebeurtenis welke aanleiding vormt voor de vertraging in registratie. Wel moet de vergunninghouder dit als reden voor de vertraagde registratie tegenover de kansspelautoriteit voldoende aannemelijk kunnen maken.
In het onderhavige artikel wordt specifiek ten aanzien van gegevens die worden geregistreerd voor het analyseren van het speelgedrag van spelers een standaard bewaartermijn geregeld met een duur van drie jaar. De bewaartermijn houdt in dat de gegevens pas bij het einde van die termijn moeten worden vernietigd en niet daarvoor. Deze termijn vangt aan vanaf het moment van de laatste registratie van deze gegevens en geldt niet alleen voor aanbieders van kansspelen op afstand, maar ook voor aanbieders van kansspelen in speelautomatenhallen of speelcasino’s. De bewaartermijn van drie jaar is dermate ruim, zodat gedragspatronen van spelers voldoende in kaart kunnen worden gebracht. Met deze termijn wordt mogelijk gemaakt dat incidenteel gedrag (veelal momentgebonden of korte termijn) van niet-incidenteel gedrag (veelal lange termijn) onderscheiden kan worden. Dit is bijvoorbeeld van belang bij (onvrijwillige) uitsluiting door inschrijving in CRUKS, waarbij het speelgedrag van de betreffende speler over een langere periode moet kunnen worden gereconstrueerd door de vergunninghouder en uiteindelijk ook door de kansspelautoriteit.
In artikel 4.13 van de Regeling kansspelen op afstand zijn tevens bewaartermijnen opgenomen. Voor zover gegevens uit die regeling en de RWRVK elkaar overlappen, dienen vergunninghouders die kansspelen op afstand aanbieden, de bewaartermijnen uit artikel 4.13 van de Regeling kansspelen op afstand te volgen.
Hierbij wordt voor de volledigheid opgemerkt dat uit artikel 13 van de AVG volgt dat de vergunninghouder de speler en andere personen van wie hij persoonsgegevens verwerkt, moet informeren over de termijnen die zijn organisatie hanteert voor het bewaren van persoonsgegevens. Op grond van artikel 20, zesde lid, aanhef en onder g, van het BWRVK worden deze bewaartermijnen in ieder geval in het in dat artikel bedoelde privacyreglement vermeld.
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor de toegang tot het CRUKS waaruit kan worden opgemaakt of een speler uitgesloten is van deelname aan kansspelen. Daarom wordt het de vergunninghouder enkel toegestaan elektronische middelen te gebruiken om het CRUKS te bevragen, indien de kansspelautoriteit deze middelen voldoende veilig en betrouwbaar acht. Er dient voor gewaakt te worden dat bijvoorbeeld een beveiligingslek ontstaat vanwege inadequate systemen of verbindingen aan de kant van de vergunninghouder. In dit verband kan de kansspelautoriteit tevens beleidsregels opstellen die zien op de veiligheid en de betrouwbaarheid van de hier bedoelde elektronische middelen.
Eerste lid
Uit artikel 25, eerste lid, van het BWRVK volgt dat de raad van bestuur van de kansspelautoriteit periodiek onderzoek verricht naar de inrichting, de werking en de beveiliging van het register en naar de verwerking van gegevens in het register, voor zover hij verantwoordelijk is voor die gegevensverwerking. Daarmee wordt mede beoogd dat de kansspelautoriteit een assessment laat uitvoeren om zich ervan te vergewissen dat de beveiliging van het register op orde is. Op basis van een dergelijke assessment kan zij eventueel aanvullende maatregelen treffen. Dit betreft niet alleen een assessment van compliance, maar het omvat ook een technische assessment naar de weerbaarheid tegen ongeautoriseerde toegang, oftewel toegang zonder bijzondere machtiging van de raad van bestuur van de kansspelautoriteit als bedoeld in artikel 23 van het BWRVK. Een beproefde manier om dat te onderzoeken is het uitvoeren van een penetratietest (pentest) als bedoeld in de publicatie ‘Pentesten doe je zo’ van het Nationaal Cyber Security Center (www.ncsc.nl) over datapenetratietesten. De opzet van het onderzoek wijkt niet af van hetgeen over vergelijkbaar onderzoek is geregeld in artikel 3d, vierde lid, van de Kadasterwet met betrekking tot de basisregistratie kadaster.
Tweede lid
De kansspelautoriteit dient uitsluitend deskundigen in te zetten voor het onderzoek inzake het register die niet betrokken zijn of betrokken zijn geweest bij de totstandkoming en de uitvoering van de getroffen beveiligingsmaatregelen. Op deze wijze dient te worden geborgd dat het onderzoek op onafhankelijke wijze plaatsvindt.
Derde lid
Het CRUKS is een cruciaal instrument bij het tegengaan van kansspelverslaving en het daartegen in bescherming nemen van spelers. Gelet hierop wordt van de kansspelautoriteit verlangd dat zij het bedoelde bestendigheidsonderzoek minstens één keer per jaar laat uitvoeren. Dit laat onverlet dat het de kansspelautoriteit vrij staat om het bestendigheidsonderzoek (of delen daarvan) vaker te laten plaatsvinden.
Op grond van artikel 33g, achtste lid, van de Wok en artikel 20, vijfde en achtste lid, van het BWRVK zijn in dit artikel nadere regels opgenomen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, specifiek de beveiliging van die persoonsgegevens, door zowel de kansspelautoriteit, als vergunninghouders die kansspelen in een speelcasino of een speelautomatenhal organiseren. De verwerking van persoonsgegevens in het kader van kansspelen kan de verwerking omvatten van bijzondere of anderszins gevoelige persoonsgegevens van personen, zoals gegevens over schulden en medische gegevens van spelers, of gegevens over antecedenten van personen binnen de onderneming van de vergunninghouder. Het betreft hier ook de verwerking en het eventueel aanhouden van het burgerservicenummer van de speler, voor zover de vergunninghouder dit na gebruik op grond van enig ander wettelijk voorschrift niet mag vernietigen, bijvoorbeeld op grond van de Wwft. Dergelijk gevoelige gegevens moeten goed worden beveiligd.
Eerste lid
Uit artikel 4.40, aanhef en onder b, van het Besluit kansspelen op afstand en 20, vijfde lid, eerste volzin, van het BWRVK volgt dat vergunninghouders die kansspelen op afstand in speelcasino’s of in speelautomatenhallen organiseren, over een informatiebeveiligingssysteem moeten beschikken. Ten aanzien van het informatiebeveiligingssysteem bij kansspelen op afstand geldt dat dit als onderdeel van het spelsysteem moet worden gekeurd door een aangewezen keuringsinstelling (artikelen 4.50 en 4.51 van het Besluit kansspelen op afstand). De kansspelautoriteit kan mede aan de hand van de keuring van dit systeem toezicht daarop houden. Ten aanzien van het informatiebeveiligingssysteem bij speelcasino’s en speelautomatenhallen zal de kansspelautoriteit toezicht houden aan de hand van rapportages die de vergunninghouder overeenkomstig de door haar gestelde regels moet opstellen over dat systeem en de werking daarvan. Die rapportageplicht volgt uit artikel 20, vijfde lid, tweede volzin, van het BWRVK.
Tweede lid
De kansspelautoriteit zal bij de uitvoering van haar taken over gelijksoortige persoonsgegevens beschikken als vergunninghouders. Van de kansspelautoriteit wordt verlangd dat deze minimaal op dezelfde wijze omgaat met deze persoonsgegevens als de vergunninghouder.
In aanvulling op de verplichtingen ingevolge artikel 33g van de Wok en in navolging van aanbevelingen die zijn gedaan in het kader van de voor deze regeling uitgevoerde Privacy Impact Assessment (PIA), wordt de kansspelautoriteit opgedragen om ook een informatiebeveiligingssysteem te ontwikkelen, toe te passen en te onderhouden met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens. Het informatiebeveiligingssysteem van de kansspelautoriteit zal ingevolge de tweede volzin van het tweede lid moeten voldoen aan het normenkader Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) dat door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt vastgesteld (Stcrt. 2020, 7857). Dit normenkader is van toepassing op de rijksdienst, waterschappen, provincies en gemeentes. De BIO wordt gelet op de daarbij behorende eisen met betrekking tot informatiebeveiligingssystemen geschikt geacht om bij aan te sluiten met betrekking tot het informatiebeveiligingssysteem van de kansspelautoriteit. De BIO heeft als uitgangspunt risicomanagement en is gebaseerd op internationale normen voor informatiebeveiliging, de NEN-ISO/IEC 27001:2017 en de NEN-ISO/IEC 27002:2017, en geeft specifiek voor de overheid nadere invulling ten aanzien van de te treffen maatregelen.
De bepalingen in de RWRVK ontlenen hun grondslag aan het BWRVK. Bij de wijziging van voornoemd besluit met het Besluit kansspelen op afstand zijn een aantal delegatiebepalingen voor de RWRVK tevens gewijzigd en is daarnaast voorzien in een aantal nieuwe delegatiebepalingen. Het onderhavig artikellid benoemt de gewijzigde en nieuwe delegatiebepalingen op grond waarvan in de RWRVK nadere regels zijn gesteld.
Dit onderdeel voorziet in de toevoeging van de bijlage, bedoeld in artikel 26 RWRVK. Kortheidshalve wordt met betrekking tot de toelichting op dit onderdeel verwezen naar de toelichting bij voornoemd artikel.
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan het amendement van het lid Kooiman (Kamerstukken II 2015/16, 33 996, nr. 67) waarbij het deel van de bestemmingsheffing dat bestemd is voor de bestrijding van kosten in relatie tot kansspelverslaving gelijk komt te staan aan een percentage van 0,25% van de heffing die exploitanten van speelcasino’s en speelautomatenhallen en aanbieders van kansspelen op afstand dienen te betalen ingevolge artikel 33e, tweede lid, onder b en c, van de Wok. De in dit artikel genoemde deeltarieven en deelpercentage worden gevormd uit de tarieven en percentages die zijn vastgesteld in artikel 33f, tweede en derde lid, van de Wok. De bedragen in het eerste lid komen feitelijk overeen met de hoogte van de bedragen waarmee de bedragen, bedoeld in artikel 33f, tweede lid, van de Wok, naar aanleiding van voornoemd amendement zijn gewijzigd. De bepaling met betrekking tot het afdragen van de bestemmingsheffing geldt vanaf de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand. Het daadwerkelijke moment waarop een vergunninghouder de bestemmingsheffing moet afdragen is afhankelijk van het moment van vergunningverlening door de kansspelautoriteit.
De grondslagverwijzing in artikel 8 van de Uitvoeringsregeling kansspelheffing is geactualiseerd vanwege de opneming van een nieuwe heffingsverplichting in artikel 33e, eerste lid, onder b, van de Wok met betrekking tot de vaststelling van het deel van de kansspelheffing dat voor het verslavingsfonds is bestemd. De vernummering van artikel 33f, derde lid, van de Wet op de kansspelen tot vierde lid en artikel 6a van het Kansspelenbesluit tot artikel 9, waarbij laatstgenoemd artikel anders is komen te luiden, is tevens reden geweest voor actualisering van de grondslagverwijzing.
Ingevolge artikel 31h, tweede lid, onder b, van de wet moet het spelsysteem van de vergunninghouder die kansspelen op afstand aanbiedt, voor ingebruikname daarvan zijn gekeurd door een of meer, door de Minister voor Rechtsbescherming aangewezen instellingen die door een nationale accreditatie-instantie als bedoeld in Verordening 765/2008 zijn geaccrediteerd. Keuringsinstellingen dienen geaccrediteerd te worden voor het keuringsschema van de kansspelautoriteit. Dit accreditatieproces neemt geruime tijd in beslag, waardoor direct na inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand nog onvoldoende keuringscapaciteit beschikbaar is om spelsystemen te kunnen keuren voor de scope van de Nederlandse kansspelregelgeving. Daarmee zou de kanalisatiedoelstelling van de Wet kansspelen op afstand niet waargemaakt kunnen worden, omdat dan in eerste instantie maar een beperkt aantal aanbieders aan de voorwaarden voor vergunningverlening zou kunnen voldoen. Gelet hierop kan de kansspelautoriteit gedurende een periode van maximaal twee jaar na inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand vergunninghouders ontheffing verlenen van het vereiste dat het spelsysteem moet zijn gekeurd door een of meer in de EU/EER geaccrediteerde en vervolgens door de Minister aangewezen keuringsinstellingen. In het onderhavig artikel zijn op grond van artikel 7.1 van het Besluit kansspelen op afstand nadere regels uitgewerkt met betrekking tot het verlenen van tijdelijke ontheffing.
De voorwaarde voor ontheffing is dat het spelsysteem wel is gekeurd door een of meer keuringsinstellingen die naar het oordeel van de kansspelautoriteit deskundig en ervaren zijn in het verrichten van keuringen op het terrein van kansspelen op afstand. Om hun deskundigheid en ervaring aan te tonen dienen deze keuringsinstellingen in ieder geval aan de volgende eisen te voldoen:
• zij dienen geaccrediteerd te zijn voor het keuren van online kansspelen voor minimaal twee lidstaten van de Europese Unie;
• de keuringsresultaten en de keuringsrapporten van de betreffende keuringsinstelling worden in die lidstaten ook daadwerkelijk geaccepteerd;
• zij dienen geaccrediteerd zijn door een instelling die ‘full member’ is van het International Laboratory Accreditation Cooperation (ILAC) of de International Accreditation Forum (IAF);
• zij dienen in de afgelopen drie jaar keuringen te hebben uitgevoerd van online spelsystemen in tenminste twee lidstaten van de Europese Unie.
De ILAC zorgt voor de ontwikkeling en harmonisatie van praktijken omtrent accreditatie van laboratoria en inspecties. Het IAF doet hetzelfde op het gebied van certificering. Accreditatie door een volwaardig lid (full member) van een van deze instanties voor de relevante norm voor accreditatie betekent dat overheden en bedrijven kunnen vertrouwen op het niveau van de uitkomsten van de betreffende accreditaties. Deze accreditaties hebben niet specifiek betrekking op de Nederlandse keuringseisen. Het zijn echter wel accreditaties die betrekking hebben op het keuren van online spelsystemen in EU lidstaten. Dat geeft – mede gelet op de bestaande internationale ervaring en deskundigheid met het keuren (van onderdelen) van spelsystemen – vertrouwen dat de vergunninghouders hun spelsystemen tijdelijk op basis van een ontheffing kunnen laten keuren door keuringsinstellingen die over deze ervaring en deskundigheid en ervaring beschikken.
De ontheffing kan slechts gedurende een beperkte periode worden gegeven. Uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand moeten de spelsystemen van de vergunninghouders alsnog overeenkomstig artikel 31h, tweede lid, onder b, van de Wok gekeurd zijn door keuringsinstellingen die door een nationale accreditatie-instantie als bedoeld in Verordening 765/2008 zijn geaccrediteerd voor de werkzaamheden uit het keuringsschema van de kansspelautoriteit en die door de Minister zijn aangewezen. De verwachting is dat uiterlijk een half jaar voor het einde van die periode keuringsinstellingen zich alsnog hebben kunnen laten accrediteren voor het keuringsschema van de kansspelautoriteit en vervolgens ook zijn aangewezen. Tevens is de verwachting dat de keuringsinstellingen zo spoedig mogelijk na aanwijzing de spelsystemen van de vergunninghouders voor wie een ontheffing geldt alsnog onder accreditatie hebben gekeurd, dan wel aanvullende keuringswerkzaamheden onder accreditatie hebben verricht voor de afloop van de ontheffing, voor zover dat door de kansspelautoriteit noodzakelijk wordt geacht.
Ongeacht de omstandigheden blijft de vergunninghouder te allen tijde ervoor verantwoordelijk dat het spelsysteem voldoet aan de wettelijke vereisten en de keuring daarvan.
In verband met de nog af te ronden notificatieprocedure met betrekking tot de afdrachtsmaatregel vervat in artikel 2.2 van deze regeling ten behoeve van de Nederlandse draf- en rensport, treedt deze regeling in werking met uitzondering van dat artikel. In de inwerkingtreding van dat artikel zal op een later moment alsnog worden voorzien, zodra de notificatieprocedure genoegzaam is afgerond.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker
Overeenkomstig artikelen 4.8, zesde lid, en 4.9, vierde lid, van het Besluit kansspelen op afstand, en 7, zesde lid, en 8, vierde lid, van het Kansspelenbesluit.
Sira Consulting, Lastenmeting lagere regelgeving en amendementen Kansspelen op afstand, 2017. Het meetmoment van deze lastenmeting is wat betreft de lagere regelgeving mei 2016, en wat betreft het wetsvoorstel 7 juli 2016, het moment van aanvaarding door de Tweede Kamer.
Sira Consulting, Lastenmeting Kansspelen op afstand, Update naar aanleiding van wijzigingen in het (ontwerp) besluit en de (ontwerp) regeling, september 2019.
Tabellen 4 (bewerkt), 5 en 6 van het rapport Lastenmeting Kansspelen op afstand, Update naar aanleiding van wijzigingen in het (ontwerp) besluit en de (ontwerp) regeling.
De lasten onder ‘de vergunning en de vergunninghouder’ zijn vrijwel geheel toe te rekenen aan verslavingspreventie omdat deze de kosten van een vertegenwoordiger betreffen en diens taak met name op dit vlak ligt.
Onder meer HvJ EU 15 september 2011, C-347/09 (Dickinger en Ömer), ECLI:EU:C:2011:582, en HvJ EU 8 september 2010, C-316/07, C-358/07–C-360/07, C-409/07 en C-410/07 (Stoß), ECLI:EU:C:2010:504.
HvJ EG 6 november 2003, C-243/01 (Gambelli), ECLI:EU:C:2003:597. Zie verder onder meer HvJ EU, 8 september 2009, C-42/07 (Liga Portuguesa de Futebol Profissional en Bwin International Ltd), ECLI:EU:C:2009:519.
Dit recht is eveneens vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag inzake de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 7 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie en artikel 17 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).
De AVG kent een brede betekenis toe aan het begrip ‘gezondheidsgegevens’, te weten: alle gegevens te omvatten die betrekking hebben op de gezondheidstoestand van een betrokkene en die informatie geven over de lichamelijke of geestelijke gezondheidstoestand van de betrokkene in het verleden, het heden en de toekomst.
Het maken van handelsreclame wordt voorts beschermd door het recht op vrijheid van meningsuiting en van informatie zoals neergelegd in artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest).
HvJ EU 8 september 2010, C-316/07, C-358/07–C-360/07, C-409/07 en C-410/07 (Stoß e.a.), ECLI:EU:C:2010:504, punten 101-103.
Onder meer de organisaties: Jellinek, Tactus Verslavingszorg, Novadic-Kentron, Brijder, VNN, Mondriaan, Vincent van Gogh, Iriszorg, Antes, Terwille, De Hoop, Leger des Heils, Trimbos-instituut, Het Zwarte Gat.
Sira Consulting, Lastenmeting Kansspelen op afstand, Update naar aanleiding van wijzigingen in het (ontwerp) besluit en de (ontwerp) regeling, september 2019.
Artikel 4.9, tweede lid, onder b, van het ontwerpbesluit kansspelen op afstand en artikel 8, tweede lid, onder b, van de destijds voorgenomen wijziging van het Kansspelenbesluit.
Head-to-head weddenschappen zijn weddenschappen waarbij twee sporters – ongeacht de wedstrijdvorm – centraal staan, bijvoorbeeld of de ene sporter sneller is dan de andere sporter in een wielrenwedstrijd of meer scoort dan de andere sporter in een voetbalwedstrijd of golfcompetitie.
Zie met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk besluit SA.46216 (Commissiedocument C(2017) 2478 final) en met betrekking tot Denemarken besluit SA.48604 (Commissiedocument C(2017) 7970 final). Zie voorts het groenboek Online gokken op de interne markt, COM(2011) 128 definitief, p. 34 e.v.
Wet van 19 december 2018 tot wijziging van de Wet op de kansspelbelasting voor landgebonden weddenschappen op de sport (Stb. 2018, 509).
T.M.C. Asser Instituut/ASSER International Sports Law Centre, The odds of matchfixing, Facts & figures on the integrity of certain sports bets, January 2015, p. 5 e.v.; Institute of International and Strategic Relations (IRIS), Sports betting and corruption. How to preserve the integrity of sport, January 2012, p. 16 (tot stand gekomen in samenwerking met Universiteit van Sakford, Praxes Avocats en de Universiteit van Peking).
Een tennisspeler heeft het recht op het inroepen van een challenge als hij twijfelt of een bal in of uit is. Hij kan zelf bepalen of en wanneer hij dit recht inroept.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-4507.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.