Tijdelijke Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 3 november 2021, nr. IENW/BSK-2021/276351, houdende regels voor een specifieke uitkering ten behoeve van Zero Emissie-bussen (Tijdelijke regeling specifieke uitkering Zero Emissiebussen 2022–2024)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet en artikel 4, eerste lid, van de Kaderwet subsidies I en M;

BESLUIT:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bus:

motorrijtuig, al dan niet voorzien van een aanhangwagen, ingericht voor het openbaar vervoer acht of meer personen, de bestuurder daaronder niet begrepen;

concessie:

de concessie, bedoeld in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000, het regionaal openbaar busvervoer betreffend;

concessiehouder:

de vergunninghoudende vervoerder, bedoeld in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000;

concessieverlener:

het tot verlening van een concessie bevoegde gezag, bedoeld in artikel 20, tweede en derde lid, van de Wet personenvervoer 2000;

dienstregeling:

dienstregeling als bedoeld in artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000;

gelede ZE-bus:

ZE-bus, tevens een gelede bus als bedoeld in artikel 1 van de Regeling voertuigen;

Minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

ontvanger:

concessieverlener;

openbaar busvervoer:

voor een ieder openstaand personenvervoer met een bus volgens een dienstregeling;

ZE-bus:

bus die bij gebruik geen koolstofdioxide of stikstofoxide uitstoot;

ZE-touringcar:

ZE-bus die blijkens het kentekenregister of een aantekening op het kentekenbewijs is goedgekeurd voor een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderwet subsidies I en M en Kaderbesluit subsidies I en M

  • 1. Op deze regeling zijn de artikelen 2 en 3, eerste lid, aanhef en onderdeel f, 4, tweede lid, en 5 van de Kaderwet subsidies I en M van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Op deze regeling zijn de artikelen 2, eerste en derde lid, 4, 6, eerste en zesde lid, 8, eerste tot en met derde lid, onderdelen a, c en d, 10, eerste tot en met vierde lid, onderdelen a, d en f, 11, 14, eerste en vierde lid, 17, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, e en f, en tweede lid, 18, 19, tweede lid, 21, 23, eerste en vijfde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3. Doel

De Minister verleent een specifieke uitkering per concessieverlener als financiële bijdrage in de aanschafkosten van ZE-bussen met als doel een verlaging van het aantal diesel- en aardgaskilometers in het openbaar vervoer en een verhoging van het aantal kilometer in dat vervoer zonder uitstoot van koolstofdioxide of stikstofoxide, ten opzichte van 2022.

Artikel 4. Hoogte

  • 1. De hoogte van de specifieke uitkering bedraagt:

    • a. € 25.000,– per ZE-bus, anders dan een bus als bedoeld in onderdeel b;

    • b. € 75.000,– per gelede ZE-bus, per ZE-touringcar en per niet-gelede ZE-bus met waterstof-elektrische aandrijving.

  • 2. De som van de uitkeringen bedraagt in 2022 en 2023 per ontvanger ten hoogste het bedrag, genoemd in bijlage 1, zesde kolom, bij betreffende ontvanger.

Artikel 5. Uitkeringsplafond en wijze van verdelen 2022 en 2023

  • 1. Het bedrag dat voor de specifieke uitkeringen beschikbaar is gesteld is € 40.000.000.

  • 2. De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van ontvangst van volledige aanvragen.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1. De concessieverlener dient een aanvraag voor een specifieke uitkering schriftelijk in voorafgaand aan het sluiten van het definitieve contract waarmee de ZE-bussen door de concessiehouder of concessieverlener worden aangeschaft voor de uitvoering van de concessie.

  • 2. De aanvraag kan worden ingediend tot en met 29 december 2023 uiterlijk 12.00 uur.

  • 3. Indiening geschiedt aan de hand van een aanvraagformulier dat ter beschikking wordt gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

  • 4. De aanvraag of het totaal aan aanvragen per concessieverlener overschrijdt of overschrijden niet het bedrag dat gelet op bijlage 1 op die concessieverlener van toepassing is.

  • 5. Een aanvraag is ingediend op het moment waarop de volledige aanvraag door de Minister is ontvangen.

  • 6. In de aanvraag wordt in ieder geval vermeld:

    • a. de concessie waarvoor de ZE-bussen worden ingezet en informatie over de ZE-bussen inzake de aandrijving, het type bus genoemd in artikel 4, eerste lid, het beoogde aantal en de start en de periode van inzet in de dienstregeling;

    • b. informatie over het beoogde tijdvak waarin de ZE-bussen worden aangeschaft.

  • 7. De aanvraag gaat vergezeld van een kopie van de concessie of een kopie van documenten waaruit blijkt dat er een aanbestedingsprocedure loopt voor de concessie en van een verklaring van de aanvrager dat:

    • a. de uitkering wordt ingezet voor de aanschaf en inzet van ZE-bussen waarbij zal worden voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 8, eerste tot en met derde lid;

    • b. de aanvraag is gedaan voorafgaand aan het sluiten van het definitieve contract waarmee de ZE-bussen, waarop de aanvraag betrekking heeft, worden aangeschaft voor de uitvoering van de concessie;

    • c. de concessieverlener desgevraagd meewerkt aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, vierde lid;

    • d. de concessieverlener desgevraagd meewerkt aan kennisuitwisseling met andere ontvangers met betrekking tot het doel en de uitvoering van deze regeling.

Artikel 7. Verlening specifieke uitkering

De Minister verleent de specifieke uitkering niet als:

  • a. onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische haalbaarheid van de aanschaf en inzet van de ZE-bussen;

  • b. onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de aanschaf en inzet van ZE-bussen;

  • c. de openbaar vervoeractiviteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de specifieke uitkering; of

  • d. de kosten die in aanmerking komen voor de specifieke uitkering niet aannemelijk of redelijk zijn.

Artikel 8. Verplichtingen

  • 1. De concessieverlener voldoet aan de volgende verplichtingen:

    • a. de aanschaf betreft ten minste tien ZE-bussen;

    • b. deze ZE-bussen worden binnen twee jaar na de verlening van de specifieke uitkering ingezet;

    • c. deze ZE-bussen worden gedurende ten minste drie jaar ingezet voor de uitvoering van de concessie waarop de aanvraag betrekking heeft of voor de uitvoering van de concessie die op die concessie volgt;

    • d. gemiddeld wordt per ZE-bus in het kalenderjaar volgend op het eerste jaar van de inzet ten minste 45.000 kilometer minder afgelegd door bussen die bij gebruik koolstofdioxide of stikstofoxide uitstoten, afgezet tegen de gerealiseerde kilometers door die bussen in de dienstregeling van 2022.

  • 2. De berekening van het gemiddelde van 45.000 kilometer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, behelst het aantal kilometer dat minder is afgelegd door een bus met dieselaandrijving. De berekening wordt aangevuld met het aantal kilometer dat minder is afgelegd door een bus met aardgasaandrijving indien er geen of onvoldoende dieselkilometers worden gereden.

  • 3. Het aantal kilometer, bedoeld in het tweede lid, telt per concessie slechts eenmaal mee, ongeacht het aantal aanvragen dat in het kader van de concessie is ingediend.

  • 4. De ontvanger werkt mee aan een door of namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de specifieke uitkering, de vaststelling van de rechtmatigheid daarvan, tot vijf jaar na de datum van vaststelling van de specifieke uitkering, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden.

Artikel 9. Voorschotverlening

  • 1. Gelijktijdig met het besluit tot verlening van de specifieke uitkering verleent de Minister de ontvanger een voorschot ter hoogte van ten minste 25% van de specifieke uitkering.

  • 2. De Minister kan aanvullende voorschotten verlenen.

Artikel 10. Resterende beschikbare bedrag 2024

  • 1. Indien op 31 december 2023 het in artikel 5, eerste lid, bedoelde uitkeringsplafond niet is bereikt, maakt de Minister uiterlijk 31 maart 2024 bekend welk bedrag resteert.

  • 2. Een aanvraag om het resterende beschikbare bedrag kan worden ingediend van 1 mei 2024 vanaf 09.00 uur tot en met 31 mei 2024 tot uiterlijk 12.00 uur.

  • 3. Op de aanvraag en op de verlening van het resterende beschikbare bedrag zijn de artikelen 4, tweede lid, en 6, vierde lid, niet van toepassing.

  • 4. Indien de Minister op de dag dat het resterende beschikbare bedrag van 2024 is bereikt, meer dan één volledige aanvraag heeft ontvangen, stelt de Minister de onderlinge rangschikking vast door middel van loting.

Artikel 11. Mededelingsplicht

De ontvanger doet onverwijld en schriftelijk mededeling aan de Minister zodra aannemelijk is dat zich andere omstandigheden voordoen die van belang kunnen zijn voor de verlening van de specifieke uitkering, dan de omstandigheden, bedoeld in artikel 18 van het Kaderbesluit subsidies I en M.

Artikel 12. Verantwoording

  • 1. De ontvanger legt jaarlijks verantwoording af over de besteding van een specifieke uitkering als bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. In de verantwoordingsinformatie ten behoeve van de vaststelling, bedoeld in artikel 13, wordt in ieder geval vermeld of is voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid.

Artikel 13. Vaststelling

  • 1. De Minister stelt de specifieke uitkering vast op het bedrag dat is bepaald in de verleningsbeschikking indien de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend geheel zijn verricht en hebben plaatsgevonden conform deze beschikking.

  • 2. De Minister kan de specifieke uitkering op een lager bedrag vaststellen indien:

    • a. de specifieke uitkering niet of niet volledig overeenkomstig deze regeling is besteed;

    • b. niet of niet geheel is voldaan aan de verplichtingen, genoemd in artikel 8, eerste en vierde lid;

    • c. niet of niet volledig is voldaan aan de verantwoording, bedoeld in artikel 12.

  • 3. De vaststelling vindt plaats op basis van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 4. Een besluit tot vaststelling vermeldt in ieder geval:

    • a. het bedrag van de vastgestelde specifieke uitkering;

    • b. het betaalde voorschot;

    • c. het te betalen of terug te vorderen bedrag.

Artikel 14. Terugvordering

De Minister kan onverschuldigd betaalde uitkeringsbedragen en voorschotten terugvorderen voor zover na de dag waarop de beschikking waarbij de specifieke uitkering is vastgesteld, nog geen vijf jaren zijn verstreken.

Artikel 15. Verslag

De Minister publiceert uiterlijk 31 december 2026 een verslag over de doelmatigheid, de doeltreffendheid en andere effecten van de specifieke uitkering in de praktijk.

Artikel 16. Inwerkingtreding en horizonbepaling

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 oktober 2024 met dien verstande dat zij van toepassing blijft op aanvragen en uitkeringen die voor die datum zijn verleend.

Artikel 17. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling specifieke uitkering Zero Emissiebussen 2022–2024.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S.P.R.A. van Weyenberg

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

De Tijdelijke regeling specifieke uitkering Zero Emissiebussen 2022ؘ–2024

(hierna: de regeling) is bedoeld om het verschil in aanschafkosten van Zero Emissie-bussen (hierna: ZE-bussen) en aanschafkosten van conventionele dieselbussen te verminderen, zodat openbaar busvervoer uiterlijk in 2030 emissieloos is. Deze doelstelling staat, samen met de doelstelling dat uiterlijk vanaf 2025 alleen ZE-bussen worden aangeschaft, in het Klimaatakkoord1 dat is opgesteld met inachtneming van het Bestuursakkoord Zero Emissie Vervoer.

Met deze regeling kiest de Minister van Infrastructuur en Waterstaat er voor om zo snel mogelijk de beschikbare financiële middelen in te zetten om OV-autoriteiten financieel te ondersteunen bij de inzet van ZE-bussen.

Bestuursakkoord

In 2016 hebben het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vervoerregio Amsterdam, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat het nationaal Bestuursakkoord Zero Emissie Regionaal Openbaar Vervoer per Bus ondertekend. De voornaamste ambities van het bestuursakkoord: (1) vanaf 2025 zijn nieuwe bussen CO2-emissievrij aan de uitlaat en maken gebruik van regionaal opgewekte energie of brandstof, (2) het busvervoer CO2 is emissievrij in 2030 aan de uitlaat en (3) OV-concessies zetten in op een zo laag mogelijke CO2-emissie per reizigerskilometer.

De transitie naar ZE-busvervoer mag niet ten koste gaan van de reiziger of de dienstverlening in het openbaar vervoer. Hoe de ambities worden waargemaakt staat in de ‘Roadmap naar 20302‘. De transitie gebeurt aan de hand van regionale en landelijke kennisdeling, aan de hand van samenwerking met andere transportsectoren op het gebied van alternatieve tank- en laadinfrastructuur en aan de hand van financiële oplossingen, waaronder de regeling.

De regeling geeft meer financiële mogelijkheden aan de concessieverleners om de transitie naar ZE-busvervoer te realiseren. De specifieke uitkering verbetert de onderhandelingspositie van de concessieverlener en maakt dat de concessieverlener beter kan sturen op het gebruik van ZE-bussen. Hierbij geldt ook dat de concessieverlener met de specifieke uitkering eventueel zelf een deel van de aanschafkosten van een ZE-bus kan financieren of een deel van de investeringen in laadinfrastructuur kan voorfinancieren om de concessiehouder over de streep te trekken.

Specifieke uitkering

De regeling legt vast hoe het Rijk financiële middelen in de vorm van een specifieke uitkering kan verstrekken om concessieverleners in staat te stellen ZE-busprojecten in het openbaar vervoer te bekostigen. Daarnaast biedt de regeling een raamwerk voor het afleggen van verantwoording over de uitvoering van de specifieke uitkering.

De specifieke uitkering is een uitkering van de rijksoverheid aan decentrale overheden die wordt verstrekt voor specifieke beleidsdoelen onder voorwaarden en ten behoeve van een bepaald algemeen belang3. Concessieverleners krijgen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen hun middelen normaal gesproken door de algemene uitkering uit de Brede doeluitkering verkeer en vervoer. In situaties als deze is het echter zinvol om voor het specifieke doel de middelen apart te verstrekken via een specifieke uitkering. Er is voor een specifieke uitkering gekozen omdat dit de Minister in staat stelt voorwaarden te stellen aan het ontvangen van deze uitkering. Een decentralisatie-uitkering biedt deze mogelijkheid niet.

Rol van decentrale overheden

Op grond van artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000 zijn dertien OV-autoriteiten verantwoordelijk voor de concessieverlening voor openbaar vervoer per bus, tram en metro. Daarbij treden provincies en gemeenten, al dan niet samenwerkend in vervoerregio’s, op als concessieverlener.

Covid-19-pandemie

De covid-19-pandemie, de coronacrisis, leidt tot een daling van het aantal passagiers in het openbaar vervoer. Dit heeft langdurige economische onzekerheid bij OV-bedrijven tot gevolg. Naar verwachting worden zonder de regeling in nieuwe of lopende vervoersconcessies minder vaak ZE-bussen geïntroduceerd, ook in de periode na afloop van de crisis; ZE-bussen zijn duurder om aan te schaffen dan bussen die op fossiele brandstoffen rijden. De specifieke uitkering verbetert de businesscase van een vervoerder bij de aanbesteding van een vervoersconcessie. Met de regeling wordt zoveel mogelijk voorkomen dat de aanschaf van ZE-bussen om financieel-economische redenen wordt uitgesteld naar een nog latere concessieperiode.

Verhouding tot bestaande regelgeving en juridisch kader

Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en -innovaties in transport

De regeling en de Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en -innovaties in transport4 (hierna: DKTI-regeling) die tot 1 oktober 2021 gold, hebben in hoofdlijnen hetzelfde financiële effect: beide verlagen de aanschafkosten van een ZE-bus voor het bedrijf dat de bussen aanschaft en gebruikt. Maar er zijn belangrijke verschillen. De DKTI-regeling stond open voor bedrijven – niet voor overheden – en was gericht op innovatie. Overheden wensen in hun hoedanigheid van vervoersautoriteit en vervoersconcessieverlener echter invloed te kunnen uitoefenen op de soort bussen waarmee de vervoersconcessie wordt uitgevoerd. Daartoe dient deze Regeling specifieke uitkering Zero Emissiebussen 2022–2024.

Regeling Specifieke uitkering Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2020–2023

Voor financiële ondersteuning van concessieverleners bij investeringen in slimme laadpleinen is de route van de specifieke uitkering al bewandeld met de Regeling Specifieke uitkering Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2020 – 2023.

Kaderwet subsidies I en M, Kaderbesluit subsidies I en M, Algemene wet bestuursrecht en Financiële-verhoudingswet

Omdat op grond van deze regeling specifieke uitkeringen worden verstrekt is naast de Kaderwet subsidies I en M en de Algemene wet bestuursrecht, de Financiële-verhoudingswet van toepassing, waaronder de wijze van verantwoording van de specifieke uitkering als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M kunnen artikelen van dat besluit bij ministeriële regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard. Van die mogelijkheid is in artikel 2 van deze regeling gebruik gemaakt.

Europeesrechtelijke aspecten

De Richtlijn inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen5 verplicht lidstaten te verzekeren dat aanbestedende instanties bij de aanbesteding van bepaalde wegvoertuigen rekening houden met energie- en milieueffecten tijdens de volledige levensduur, met inbegrip van energieverbruik en emissies van CO2 en bepaalde verontreinigende stoffen, teneinde de markt voor schone en energiezuinige voertuigen te bevorderen en de bijdrage van de vervoerssector aan het milieu, klimaat- en energiebeleid van de Unie te verbeteren. Daarnaast legt de Richtlijn hernieuwbare energie6 lidstaten de verplichting op om in 2030 ten minste 30% van het brutoeindverbruik van energie uit hernieuwbare bronnen te halen, waaronder 14% specifiek voor de vervoersector. Dit kan op meerdere manieren worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door fossiele brandstof bij te mengen met niet-fossiele brandstof of bijvoorbeeld door elektrificatie van de vervoersmiddelen. Met de DKTI-regeling worden bedrijven gesteund in het behalen van deze doelstelling. Met de Regeling Specifieke uitkering Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2020 – 2023 en met de onderhavige regeling worden ter zake steun verleend aan overheden.

De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Bij een specifieke uitkering aan decentrale overheden is geen sprake van staatssteun. Van belang is verder dat de begunstigden (de concessieverleners) met de verstrekte middelen zelf geen staatssteun verstrekken (indirect voordeel) aan de concessiehouders. Hiervan is geen sprake indien de begunstigde de aanbestedingsregels van onder meer Verordening (nr.) 1370/2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg volgt en concessiehouders de ZE-bussen tegen marktconforme prijzen aanschaffen. Als de begunstigden subsidie aan concessiehouders gaan verstrekken behoren zij conform voornoemde verordening (inzake compensatie voor het openbaar vervoer) en de Europese staatssteunregels te handelen en daar waar nodig een melding wegens staatssteun te doen of te bezien of gebruik gemaakt kan worden van een vrijstellingsverordening.

Financieel

De specifieke uitkering wordt bekostigd uit de financiële middelen die ter beschikking zijn gesteld om het Klimaatakkoord uit te voeren. Op de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is een bedrag van € 40.000.000,– gereserveerd.

Administratieve lasten en internetconsultatie

De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de decentrale overheden en de SiSa-systematiek. Dit leidt tot lage uitvoeringslasten voor decentrale overheden en rijksoverheid.

Internetconsultatie kon op grond van het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie achterwege blijven7. De regeling brengt geen ingrijpende verandering teweeg in de rechten en plichten van burgers en bedrijven en heeft ook geen ingrijpende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Om vergelijkbare redenen – de regeling heeft naar zijn aard geen aanmerkelijke gevolgen voor de regeldruk – is toetsing door het Adviescollege toetsing regeldruk achterwege gelaten.

Wel zijn concessieverleners en concessiehouders geconsulteerd, zowel in digitale bijeenkomsten als schriftelijk. De consultatiereacties zijn waar mogelijk in deze regeling verwerkt.

Uitvoering

De uitvoering van deze ministeriële regeling geschiedt door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland namens het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

Inwerkingtreding, vaste verandermomenten en horizonbepaling

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022 en heeft een looptijd tot en met 1 oktober 2024.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Voor de definities van bus en van gelede ZE-bus en de bijbehorende carrosserietypen is aangesloten bij de Regeling voertuigen. Ook voor de definitie van touringcar die voor het openbaar vervoer wordt ingezet, is aangesloten bij de Regeling voertuigen, bij de daarin opgenomen definitie van T100-bus. Kenmerkend van de T100-bussen is dat deze met maximaal 100 km/u over de snelweg mogen rijden.

Een ZE-bus kan een elektrische bus zijn die op energie uit batterijen rijdt, maar ook een bus die waterstof in een brandstofcel als brandstof gebruikt om elektriciteit voor de aandrijving te produceren. Met name op de langere openbaar vervoerlijnen is waterstof een techniek die een alternatief biedt voor batterijen. Het is echter nog de vraag in hoeverre deze techniek zich verder zal ontwikkelen de komende jaren. Verschillende pilots en projecten in binnen- en buitenland moeten hier meer inzicht in geven. Een ZE-bus kan ook een vervoermiddel zijn dat is bedoeld voor het vervoer van acht of meer personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, de zogeheten 8 + 1-busjes, gelet op de definitie van ‘bus’’. Deze worden in het openbaar vervoer doorgaans ingezet als belbus of buurtbus.

De definitie van ‘openbaar busvervoer’ is afkomstig van de definitie van ‘openbaar vervoer’ uit de Wet personenvervoer 2000. De definities van concessie, concessiehouder, concessieverlener en dienstregeling zijn ook overgenomen van die wet.

Artikel 2

Op deze regeling zijn bepaalde artikelen uit het Kaderbesluit I en M van overeenkomstige toepassing. Dit wordt nader uiteengezet in de toelichting op de specifieke artikelen.

Artikel 3

De Minister verleent op aanvraag een specifieke uitkering voor de financiering van de extra kosten van de aanschaf van ZE-bussen ten opzichte van vergelijkbare bussen die met een dieselmotor of gasmotor zijn aangedreven. De verwachting is dat het gaat om een instroom van minimaal 500 ZE-bussen en een afname van 22.500.000 diesel- of aardgaskilometers per jaar.

De specifieke uitkering is een van de maatregelen om de introductie van ZE-bussen in het openbaar busvervoer te versnellen zodat uiterlijk vanaf 2025 geen andere bussen dan ZE-bussen worden aangeschaft en een bijdrage wordt geleverd aan openbaar vervoer zonder uitstoot van koolstofdioxide in 2030. De uitkering is bedoeld voor de aanschaf van nieuwe ZE-bussen en de financiering van de laad- en tankinfrastructuur van het gekozen vervoerssysteem mits dit direct is gerelateerd aan de in de aanvraag gespecificeerde ZE-bussen. De uitkering is niet bedoeld voor het ombouwen van bestaande bussen naar ZE en is niet bedoeld als tegemoetkoming in onderhouds- of gebruikskosten. Voor een verdere toelichting daarop wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel 8, eerste lid.

Artikel 4

In artikel 4, eerste lid, staan de verschillende bedragen die bij verschillende bussen horen. Dit wordt hierbij uiteengezet. De specifieke uitkering bedraagt voor een standaardbus met batterij-elektrische aandrijving € 25.000,–. Een standaardbus -die het grootste aandeel in de busvloot heeft- is maximaal 12 meter lang.

Drie andere typen of soorten bussen komen voor een hogere vergoeding in aanmerking. Gelede ZE-bussen zijn in aanschaf duurder dan de standaardbussen. Gelede bussen worden ingezet op buslijnen met veel reizigers. De hogere tegemoetkoming voor gelede bussen van € 75.000,– vergroot de kans dat ook deze buslijnen worden verduurzaamd. De hogere tegemoetkoming voor ZE-touringcars is ingegeven door het feit dat touringcars die in het openbaar vervoer worden ingezet, geregeld over snelwegen rijden tot een toegestane snelheid van 100 km/u en dan grote afstanden overbruggen. Dat maakt een batterij-elektrische aandrijving voor dit type bussen kostbaar. Ook deze bussen zijn in aanschaf dus duurder dan standaardbussen, onafhankelijk van de ZE-aandrijving. Tot slot zijn waterstof-elektrische aangedreven bussen duurder in aanschaf dan bussen met een batterij-elektrische aandrijving. Waterstof-elektrisch aangedreven bussen worden meestal ingezet op lange buslijnen. In verband met de hogere aanschafkosten is ook gekozen voor een hogere tegemoetkoming van € 75.000,– per bus.

In artikel 4, tweede lid, is bepaald dat een ontvanger voor de jaren 2022 en 2023 niet méér kan ontvangen dan het bedrag dat in bijlage 1 is genoemd. Het bedrag dat per concessieverlener beschikbaar is, is gebaseerd op het aandeel dat een concessieverlener heeft in de totale Nederlandse busvloot, inclusief de ZE-bussen. Deze verdeelsleutel garandeert dat iedere concessieverlener op een deel van het totaal beschikbare budget aanspraak kan maken.

Artikel 5

Het bedrag dat voor de specifieke uitkeringen beschikbaar is gesteld is € 40.000.000. De uitvoeringskosten van deze regeling zijn afzonderlijk begroot. De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Voor aanvragen die in de jaren 2022 en 2023 ingediend worden geldt dat bij deze verdeling ook het beschikbare plafondbedrag per concessieverlener conform bijlage 1 in acht wordt genomen. Omdat artikel 8, derde lid, onderdelen a en d, van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing is, geldt daarbij het volgende. Als een aanvrager niet heeft voldaan aan alle aanvraagvoorwaarden en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt voor de verdeling de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum van ontvangst. Met andere woorden: de dag van binnenkomst van de volledige aanvraag is de dag waarop de aanvraag voldoet aan de aanvraagvereisten, gesteld in artikel 6.

Als de Minister op de dag dat het plafond van de concessieverlener wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt de Minister de onderlinge rangschikking vast door middel van loting. In beginsel zal deze situatie zich niet voordoen omdat een concessieverlener niet meer mag aanvragen dan het voor hem maximaal beschikbare bedrag in bijlage 1 (zie artikel 6, vierde lid). Het wordt niet nodig geacht een loting apart te regelen.

Artikel 6

De aanvraag wordt voorafgaand aan het sluiten van het definitieve contract over de aanschaf van de ZE-bussen, ingediend (artikel 6, eerste lid). De partij die de bussen aanschaft is daarvoor verantwoordelijk. Doorgaans worden de vervoermiddelen aangeschaft door de concessiehouder. In een incidenteel geval worden de bussen aangeschaft door de concessieverlener, bijvoorbeeld in het geval van een gezamenlijke leaseconstructie waarbij de bussen in bruikleen door een of meerdere vervoerders worden ingezet. De datum van de contractuele afspraak over de aanschaf van ZE-bussen is de datum waarop concessieverlener dan wel concessiehouder een contractuele afspraak met de busleverancier maakt over de aanschaf van ZE-bussen conform deze aanvraag. Dit heeft te maken met de bepaling dat een aanvraag pas is ingediend op het moment waarop de volledige aanvraag is ontvangen (artikel 6, vijfde lid).

De aanvraag dient uiterlijk op 29 december 2023 uiterlijk om 12.00 uur ‘s middags te zijn ingediend (artikel 6, tweede lid), opdat de ZE-investeringen zo spoedig deel uitmaken van de bestaande en nieuwe concessies. Het tijdstip van 12.00 uur biedt tijd voor het geven van ondersteuning of advies dat eventueel nodig is voor een goede afronding van de aanvraag.

In de vervoersconcessie moet zijn voorzien in de inzet van ZE-bussen. Mogelijk moeten in de lopende concessie hierover aanvullende afspraken worden gemaakt. Indiening geschiedt schriftelijk of digitaal aan de hand van een formulier dat op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland beschikbaar wordt gesteld (artikel 6, derde lid).

Uit artikel 6, zesde lid, volgt dat bij de aanvraag voor de specifieke uitkering informatie over de betreffende concessie met ZE-bussen, het aantal, type en aandrijving van de ZE-bussen, de inzet in de dienstregeling en het beoogde tijdvak waarin de ZE-bussen worden aangeschaft, wordt verstrekt. Met name het aantal en type en aandrijving van de ZE-bussen is van belang voor de hoogte van het subsidiebedrag bij verlening daarvan. De overige informatie geeft een beeld van de inzet van de bussen met het oog op de verplichtingen in artikel 8, eerste lid, die bij vaststelling worden getoetst op naleving.

De vervoersconcessie vormt de basis van de aanvraag. Daarom moet bij de aanvraag een kopie daarvan worden bijgevoegd, of een kopie van documenten waaruit blijkt dat de vervoersconcessie is gegund aan een vervoerder of documenten waaruit blijkt dat de aanbesteding voor de betreffende concessie loopt (artikel 6, zevende lid, aanhef, eerste deel). Omdat bij verlening nog niet kan worden gecontroleerd of aan de verplichtingen van met name artikel 8, eerste lid en vierde, is voldaan, wordt over het voldoen of gaan voldoen hieraan een verklaring afgelegd (zevende lid, aanhef, tweede deel, en onderdelen a, c en d).

Ook wordt gevraagd te verklaren dat de aanvraag is ingediend voorafgaande aan de definitieve aanschaf van de bussen waarop de aanvraag betrekking heeft (zevende lid, onderdeel b). Het wordt niet nodig geacht hiervoor een aparte verplichting op te nemen in artikel 8 omdat de afspraak over de aanschaf van ZE-bussen geen betrekking heeft op het (emissiebeperkende) doelbereik van ZE-vervoer, zoals een bepaalde omvang, de duur of tijdigheid van de inzet van ZE-bussen en de te behalen ‘schone’ kilometers van die bussen waarop de verplichtingen in artikel 8, eerste lid, zien.

Het nakomen van de verplichtingen in artikel 8 wordt in ieder geval getoetst bij de vaststelling van de specifieke uitkering (zie artikel 13, tweede lid, onderdeel b).

Gelet op artikel 2 is op de aanvraag artikel 10, eerste tot en met vierde lid, onderdelen a, c, d en f, van het Kaderbesluit I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent onder meer het volgende. De aanvraag bevat desgevraagd naast de informatie en de stukken, bedoeld in artikel 6, zesde en zevende lid, het volgende:

  • een overzicht van de activiteiten waarvoor de uitkering wordt aangevraagd;

  • een tijdplanning van het ZE-bussenproject;

  • het bankrekeningnummer waarop het bedrag dient te worden gestort, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat.

Gelet op artikel 2 zijn de artikelen 11 en 18 van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat afwijzend kan worden beslist op een uitkeringsaanvraag als de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde regels. De toepasselijkheid van artikel 18 betekent dat de ontvanger van de uitkering onverwijld mededeling doet aan de Minister zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of als niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de uitkering verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Gelet op artikel 2 zijn de artikelen 17, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, en 21 van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat de Minister de concessieverlener op diens verzoek ontheffing kan verlenen van de verplichting om de activiteiten uit te voeren overeenkomstig de omschrijving van die activiteiten in de beschikking tot verlening of tot vaststelling van de uitkering, omwille van het vertragen, essentieel wijzigen of het stopzetten van activiteiten. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. De Minister kan bij de beschikking tot verstrekking van de uitkering nadere verplichtingen opleggen.

Artikel 7

Dit artikel maakt duidelijk dat aan bepaalde voorwaarden moet zijn voldaan voor toewijzing van de aanvraag en de specifieke uitkering wordt verleend. Een volledige aanvraag is niet voldoende. De aanvraag kan ook worden afgewezen als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in de onderdelen a tot en met d. De omstandigheden zijn ontleend aan die genoemd in artikel 12, aanhef, onderdelen e, f, g en ik van het Kaderbesluit subsidies I en M. Omwille van de duidelijkheid is besloten om de omstandigheden uitdrukkelijk te benoemen in de regeling en niet te volstaan met van overeenkomstige toepassingverklaring als bedoeld in artikel 2.

De verlening van de aanvraag is niet hetzelfde als de uiteindelijke vaststelling van de specifieke uitkering (artikel 13).

Artikel 8

De beoogde ontvanger van de specifieke uitkering moet aan een aantal voorwaarden voldoen. De regeling richt zich op grotere projecten met ten minste tien ZE-bussen die ten minste drie jaar lang worden ingezet voor de uitvoering van de concessie, om schaalvergroting te bereiken en de relatief hoge administratieve lasten van kleinere projecten met minder ZE-bussen of een korter looptijd, te beperken. De ZE-bussen dienen ook binnen twee jaar na verlening van de specifieke uitkering te worden ingezet (eerste lid, onderdelen a, b en c.). Bedoeld is de bussen die worden aangedreven door een diesel- of gasmotor te vervangen door ZE-bussen. Voor de berekening van de minimaal 45.000 kilometer, bedoeld het eerste lid, onderdeel d, komt in eerste instantie in aanmerking het aantal gerealiseerde kilometer dat minder is afgelegd door een bus met dieselaandrijving. Als dit niet toereikend is, wordt deze berekening aangevuld met het aantal gerealiseerde kilometer dat minder is afgelegd door een bus met aardgasaandrijving (zie tweede lid). De gekwantificeerde voorwaarden maken een vergelijkende effectmeting en sturing mogelijk. De effectmeting dient als basis voor de evaluatie van de specifieke uitkering.

Een onderzoek als bedoeld in het vierde lid wordt desgevraagd gesteld ter voorkoming van oneigenlijk gebruik van de uitkering. Het impliceert een bewaarplicht van de relevante stukken van vijf jaar.

Gelet op artikel 2 is artikel 14, eerste en vierde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat de beschikking tot verstrekking van de uitkering wordt gegeven binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Het houdt ook in dat als een beschikking niet binnen die termijn kan worden gegeven, deze termijn eenmaal met dertien weken kan worden verlengd.

Gelet op artikel 2 zijn de artikelen 17, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, e en f, en 21 van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat de concessieverlener voldoet aan de verplichtingen die aan de uitkering zijn verbonden en dat de concessieverlener op verzoek van de Minister de gevraagde medewerking verleent aan het evaluatieonderzoek, medewerking verleent aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van aanschaf van de ZE-bussen, tenzij openbaarmaking daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Tot slot kan de Minister bij de uitkeringsbeschikking nadere verplichtingen opleggen. Het betreft hier verplichtingen die niet aan alle subsidieverstrekkingen verbonden te hoeven worden. De reden voor dergelijke verplichtingen zal gelegen zijn in de feiten en omstandigheden van een individuele subsidieverstrekking.

Artikel 9

Het voorschot bedraagt minimaal 25% van de specifieke uitkering, maar kan ook op een hoger percentage worden vastgesteld. De Minister kan na de verlening aanvullende voorschotten verstrekken aan de concessieverlener. Het uitgangspunt is om de aanvullende voorschotten in 18 gelijke delen per kwartaal te verstrekken.

Artikel 10

Hoewel het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en DOVA – het samenwerkingsverband van decentrale OV-autoriteiten – met de concessieverleners meedenken over de manier waarop van deze regeling gebruik kan worden gemaakt, is er een kans dat op 31 december 2023 niet het geheel beschikbare bedrag is besteed en niet het uitkeringsplafond is bereikt. Dit wordt per e-mail aan de ontvangers van de specifieke uitkering bekend gesteld.

Als op 31 december 2023 het uitkeringsplafond nog niet is bereikt, kan elke concessieverlener er voor kiezen om een aanvraag in te dienen voor toekenning van het resterende bedrag of van een gedeelte daarvan. Verdeling van het bedrag vindt plaats aan de hand van ‘first come, first serve’ (artikel 5, tweede lid) of – in voorkomend geval – na loting (artikel 10, vierde lid). Op de aanvraag en de verlening van het resterende bedrag zijn dezelfde regels als de eerdere aanvragen van toepassing, uitgezonderd artikel 4, tweede lid en artikel 6, vierde lid, die betrekking hebben op de maximale bijdragen per concessieverlener, zoals vermeld in bijlage 1 (zie de verwijzing naar de betreffende artikelen van deze regeling genoemd in het derde lid). Let wel: het maximumbedrag per type of soort bus is wel van toepassing.

Artikel 11

In artikel 11 staat een mededelingsplicht voor de ontvanger. De mededelingsplicht volgt impliciet uit artikel 4:48, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene wet bestuursrecht voor wat betreft de verlening van de subsidie en uit artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht voor wat betreft de vaststelling van de subsidie. Vanwege het belang dat aan die mededelingsplicht wordt gehecht, is besloten om deze expliciet te vermelden in de regeling. Voorbeelden van ‘andere omstandigheden’ zijn staatssteun-kwesties met betrekking tot de ZE-bussen die met behulp van deze regeling worden gefinancierd, rechtszaken over concessies met bedoelde ZE-bussen, leveringsproblemen van ZE-bussen en technische of bestuurlijke problemen waardoor de betreffende concessie met ZE-bussen niet kan worden uitgevoerd of de uitvoering daarvan vertraagd is.

Op grond op artikel 18 van het Kaderbesluit subsidies I en M doet de ontvanger daarnaast onverwijld en schriftelijk mededeling aan de Minister zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of als niet, niet tijdig of niet geheel aan de verplichtingen zal worden voldaan die aan de specifieke uitkering zijn verbonden.

Artikel 12

In artikel 12, eerste lid, is bepaald dat de ontvanger jaarlijks verantwoording aflegt over de besteding van een specifieke uitkering als bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. In artikel 17a van die wet staat een aantal verantwoordingsregels. De belangrijkste is dat de gedeputeerde staten (in het geval de concessieverlener een provincie is) of de bestuurders van de vervoersregio’s de betreffende verantwoordingsinformatie uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar zendt aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de vorm van een jaarrekening, een jaarverslag, een accountantsverklaring en een verslag van bevindingen.

In de verantwoordingsinformatie die nodig is voor de vaststelling van een specifieke uitkering wordt in ieder geval vermeld of is voldaan aan de verplichtingen van artikel 8, eerste lid.

De verantwoordingsinformatie die nodig is voor de accountant is beschikbaar bij de betreffende beleidsafdeling van de concessieverlener, aangezien dit om concessie-informatie gaat.

De gerealiseerde ZE-bussen worden in de Sisa-verantwoording gecontroleerd op rechtmatigheid en getrouwheid (aard van controle – R). De overige verantwoordingsindicatoren worden gecontroleerd op de deugdelijke totstandkoming (aard van controle – D1).

Artikel 13

Uit artikel 13, eerste lid, volgt dat de Minister de specifieke uitkering vaststelt overeenkomstig het besluit tot verlening van de specifieke uitkering als de inzet van de ZE-bussen wordt uitgevoerd overeenkomstig de volledige aanvraag. De specifieke uitkering kan echter lager worden vastgesteld (artikel 13, tweede lid).

Omdat sprake is van een specifieke uitkering waarbij verantwoord wordt volgens het principe van Single Information Single Audit (SiSa) als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, vaststelling van de specifieke uitkering plaatsvindt op basis van die eindverantwoording (derde lid). In de SiSa verantwoording wordt (alleen) het noodzakelijke geregeld ten behoeve van de controle op de in het tweede lid bedoelde criteria.

Artikel 14

Artikel 14 betreft de terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen. Het kan gaan om een gehele of gedeeltelijke terugvordering. Op terugvordering is artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, dat onder meer over de wijze van terugvordering gaat. Daarin staat ook de termijn van vijf jaar. Dit is een wettelijk vastgestelde termijn, waarvan niet met deze regeling kan worden afgeweken.

Artikel 15

De Minister publiceert uiterlijk 31 december 2026 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de uitkering in de praktijk. Omdat bij een regeling specifieke uitkeringen die mede is gebaseerd op de Kaderwet subsidies I en M de subsidietitel van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, is ook de evaluatieverplichting uit artikel 4.24 van die wet van toepassing: ‘Indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, wordt ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.’ Artikel 15 geeft uitdrukking aan deze verplichting. De aanvrager is verplicht om op verzoek van de Minister alle gevraagde medewerking te verlenen aan het evaluatieonderzoek, die de redelijkerwijs nodig heeft voor de uitvoering van dat evaluatieonderzoek (artikel 17, eerste lid, onderdeel e, Kaderbesluit subsidies I en M in samenhang met artikel 2 van deze regeling).

In het kader van de evaluatie kunnen persoonsgegevens worden verwerkt. De verwerking van persoonsgegevens is gebaseerd op een wettelijk voorschrift (artikel 4.24 van de Algemene wet bestuursrecht) en vindt plaats met inachtneming van de vereiste proportionaliteit (alleen ten behoeve van de evaluatie) en de vereiste subsidiariteit (kan het doel ook op een andere manier worden bereikt dan met verwerking van deze persoonsgegevens), opdat onder meer is voldaan aan de artikelen 5, eerste lid, onderdeel b, en 6, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene verordening gegevensbescherming.

Artikel 16

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022. Aanvragen is de eerstvolgende werkdag mogelijk (3 januari). De regeling vervalt per 1 oktober 2024, 10 maanden na de laatste mogelijkheid om een aanvraag in te dienen op grond van artikel 6 en vier maanden na de laatste mogelijkheid van indiening op grond van artikel 9.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S.P.R.A. van Weyenberg

BIJLAGE 1, BEHOREND BIJ ARTIKEL 4, TWEEDE LID, VAN DEZE REGELING: BESCHIKBAAR BEDRAG NAAR OMVANG VAN DE BUSVLOOT

OV Autoriteit/ concessieverlener

Concessie

Aantal bussen per concessie

Aantal bussen per OV-autoriteit

%bussen t.o.v. totaal aantal bussen

Beschikbaar aanvraagbedrag (x miljoen) per OV-autoriteit:

Groningen & Drenthe

1 Groningen Drenthe-concessie

414

414

7,72%

€ 3,09

Fryslan

2 Noord- en Zuidwest-Fryslân en Schiermonnikoog

171

245

4,57%

€ 1,83

 

3 Zuidoost-Fryslân, Vlieland, Terschelling, Ameland

74

     

Overijssel

4 Midden-Overijssel

89

287

5,35%

€ 2,14

 

5 Twente

132

     
 

6 IJsselmond (Ov. en Fl.)

66

     

Flevoland

7 Stadsvervoer Lelystad

23

131

2,44%

€ 0,98

 

8 Almere

108

     

Gelderland

9 Veluwe

156

510

9,51%

€ 3,81

 

10 Achterhoek en Rivierenland

76

     
 

11 Concessie Arnhem Nijmegen

278

     

Utrecht

12 Concessie Provincie Utrecht

225

592

11,04%

€ 4,42

 

13 Tram en Bus Regio Utrecht

367

     

Noord Holland

14 Gooi en Vechtstreek

59

290

5,41%

€ 2,16

 

15 Noord-Holland Noord

124

     
 

16 Haarlem/IJmond

107

     

Vervoerregio Amsterdam

17 Waterland

177

763

14,24%

€ 5,69

 

18 Zaanstreek

69

     
 

19 Concessie Amsterdam

235

     
 

20 Amstelland-Meerlanden

282

     

Zuid Holland

21 Zuid-Holland Noord

229

490

9,14%

€ 3,66

 

26 Hoeksche Waard/Goeree Overflakkee

111

     
 

27 Drechtsteden-Molenlanden-Gorinchem

150

     

MRDH

22 Busvervoer Haaglanden Stad

111

541

10,09%

€ 4,04

 

23 Regionaal busvervoer Haaglanden

122

     
 

24 Concessie Bus Rotterdam e.o.

255

     
 

25 Voorne-Putten en Rozenburg

53

     

Zeeland

28 Zeeland

161

161

3,00%

€ 1,20

Noord -Brabant

29 West-Brabant

248

719

13,41%

€ 5,36

 

30 Oost-Brabant

254

     
 

31 Zuidoost-Brabant

217

     

Limburg

32 Limburg

217

217

4,05%

€ 1,62

Totaal

 

5.360

5.360

100,00%

€ 40,00


X Noot
1

Kamerstukken II 2018/19, 32 813, nr 342.

X Noot
2

Bijlage 5 bij de Kamerbrief van 5 oktober 2020 van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

X Noot
3

Artikel 15a, eerste lid, Financiële-Verhoudingswet.

X Noot
4

Stcrt. 2017, 57439, zoals laatstelijk gewijzigd met Stcrt. 2019, 67313.

X Noot
5

Artikel 1 van de richtlijn 2009/33/EG inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2019/1161.

X Noot
6

Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen.

X Noot
7

Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 224.

Naar boven