TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
De Tijdelijke regeling specifieke uitkering Zero Emissiebussen 2022ؘ–2024
(hierna: de regeling) is bedoeld om het verschil in aanschafkosten van Zero Emissie-bussen
(hierna: ZE-bussen) en aanschafkosten van conventionele dieselbussen te verminderen,
zodat openbaar busvervoer uiterlijk in 2030 emissieloos is. Deze doelstelling staat,
samen met de doelstelling dat uiterlijk vanaf 2025 alleen ZE-bussen worden aangeschaft,
in het Klimaatakkoord1 dat is opgesteld met inachtneming van het Bestuursakkoord Zero Emissie Vervoer.
Met deze regeling kiest de Minister van Infrastructuur en Waterstaat er voor om zo
snel mogelijk de beschikbare financiële middelen in te zetten om OV-autoriteiten financieel
te ondersteunen bij de inzet van ZE-bussen.
Bestuursakkoord
In 2016 hebben het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vervoerregio Amsterdam, de Metropoolregio
Rotterdam Den Haag en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat het nationaal
Bestuursakkoord Zero Emissie Regionaal Openbaar Vervoer per Bus ondertekend. De voornaamste
ambities van het bestuursakkoord: (1) vanaf 2025 zijn nieuwe bussen CO2-emissievrij
aan de uitlaat en maken gebruik van regionaal opgewekte energie of brandstof, (2)
het busvervoer CO2 is emissievrij in 2030 aan de uitlaat en (3) OV-concessies zetten in op een zo laag
mogelijke CO2-emissie per reizigerskilometer.
De transitie naar ZE-busvervoer mag niet ten koste gaan van de reiziger of de dienstverlening
in het openbaar vervoer. Hoe de ambities worden waargemaakt staat in de ‘Roadmap naar 20302‘. De transitie gebeurt aan de hand van regionale en landelijke kennisdeling, aan
de hand van samenwerking met andere transportsectoren op het gebied van alternatieve
tank- en laadinfrastructuur en aan de hand van financiële oplossingen, waaronder de
regeling.
De regeling geeft meer financiële mogelijkheden aan de concessieverleners om de transitie
naar ZE-busvervoer te realiseren. De specifieke uitkering verbetert de onderhandelingspositie
van de concessieverlener en maakt dat de concessieverlener beter kan sturen op het
gebruik van ZE-bussen. Hierbij geldt ook dat de concessieverlener met de specifieke
uitkering eventueel zelf een deel van de aanschafkosten van een ZE-bus kan financieren
of een deel van de investeringen in laadinfrastructuur kan voorfinancieren om de concessiehouder
over de streep te trekken.
Specifieke uitkering
De regeling legt vast hoe het Rijk financiële middelen in de vorm van een specifieke
uitkering kan verstrekken om concessieverleners in staat te stellen ZE-busprojecten
in het openbaar vervoer te bekostigen. Daarnaast biedt de regeling een raamwerk voor
het afleggen van verantwoording over de uitvoering van de specifieke uitkering.
De specifieke uitkering is een uitkering van de rijksoverheid aan decentrale overheden
die wordt verstrekt voor specifieke beleidsdoelen onder voorwaarden en ten behoeve
van een bepaald algemeen belang3. Concessieverleners krijgen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen hun
middelen normaal gesproken door de algemene uitkering uit de Brede doeluitkering verkeer
en vervoer. In situaties als deze is het echter zinvol om voor het specifieke doel
de middelen apart te verstrekken via een specifieke uitkering. Er is voor een specifieke
uitkering gekozen omdat dit de Minister in staat stelt voorwaarden te stellen aan
het ontvangen van deze uitkering. Een decentralisatie-uitkering biedt deze mogelijkheid
niet.
Rol van decentrale overheden
Op grond van artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000 zijn dertien OV-autoriteiten
verantwoordelijk voor de concessieverlening voor openbaar vervoer per bus, tram en
metro. Daarbij treden provincies en gemeenten, al dan niet samenwerkend in vervoerregio’s,
op als concessieverlener.
Covid-19-pandemie
De covid-19-pandemie, de coronacrisis, leidt tot een daling van het aantal passagiers
in het openbaar vervoer. Dit heeft langdurige economische onzekerheid bij OV-bedrijven
tot gevolg. Naar verwachting worden zonder de regeling in nieuwe of lopende vervoersconcessies
minder vaak ZE-bussen geïntroduceerd, ook in de periode na afloop van de crisis; ZE-bussen
zijn duurder om aan te schaffen dan bussen die op fossiele brandstoffen rijden. De
specifieke uitkering verbetert de businesscase van een vervoerder bij de aanbesteding
van een vervoersconcessie. Met de regeling wordt zoveel mogelijk voorkomen dat de
aanschaf van ZE-bussen om financieel-economische redenen wordt uitgesteld naar een
nog latere concessieperiode.
Verhouding tot bestaande regelgeving en juridisch kader
Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en -innovaties in transport
De regeling en de Subsidieregeling Demonstratie Klimaattechnologieën en -innovaties
in transport4 (hierna: DKTI-regeling) die tot 1 oktober 2021 gold, hebben in hoofdlijnen hetzelfde
financiële effect: beide verlagen de aanschafkosten van een ZE-bus voor het bedrijf
dat de bussen aanschaft en gebruikt. Maar er zijn belangrijke verschillen. De DKTI-regeling
stond open voor bedrijven – niet voor overheden – en was gericht op innovatie. Overheden
wensen in hun hoedanigheid van vervoersautoriteit en vervoersconcessieverlener echter
invloed te kunnen uitoefenen op de soort bussen waarmee de vervoersconcessie wordt
uitgevoerd. Daartoe dient deze Regeling specifieke uitkering Zero Emissiebussen 2022–2024.
Regeling Specifieke uitkering Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2020–2023
Voor financiële ondersteuning van concessieverleners bij investeringen in slimme laadpleinen
is de route van de specifieke uitkering al bewandeld met de Regeling Specifieke uitkering
Regionale Aanpak Laadinfrastructuur 2020 – 2023.
Kaderwet subsidies I en M, Kaderbesluit subsidies I en M, Algemene wet bestuursrecht
en Financiële-verhoudingswet
Omdat op grond van deze regeling specifieke uitkeringen worden verstrekt is naast
de Kaderwet subsidies I en M en de Algemene wet bestuursrecht, de Financiële-verhoudingswet
van toepassing, waaronder de wijze van verantwoording van de specifieke uitkering
als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M kunnen artikelen
van dat besluit bij ministeriële regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard.
Van die mogelijkheid is in artikel 2 van deze regeling gebruik gemaakt.
Europeesrechtelijke aspecten
De Richtlijn inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen5 verplicht lidstaten te verzekeren dat aanbestedende instanties bij de aanbesteding
van bepaalde wegvoertuigen rekening houden met energie- en milieueffecten tijdens
de volledige levensduur, met inbegrip van energieverbruik en emissies van CO2 en bepaalde verontreinigende stoffen, teneinde de markt voor schone en energiezuinige
voertuigen te bevorderen en de bijdrage van de vervoerssector aan het milieu, klimaat-
en energiebeleid van de Unie te verbeteren. Daarnaast legt de Richtlijn hernieuwbare
energie6 lidstaten de verplichting op om in 2030 ten minste 30% van het brutoeindverbruik
van energie uit hernieuwbare bronnen te halen, waaronder 14% specifiek voor de vervoersector.
Dit kan op meerdere manieren worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door fossiele brandstof
bij te mengen met niet-fossiele brandstof of bijvoorbeeld door elektrificatie van
de vervoersmiddelen. Met de DKTI-regeling worden bedrijven gesteund in het behalen
van deze doelstelling. Met de Regeling Specifieke uitkering Regionale Aanpak Laadinfrastructuur
2020 – 2023 en met de onderhavige regeling worden ter zake steun verleend aan overheden.
De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Bij een specifieke
uitkering aan decentrale overheden is geen sprake van staatssteun. Van belang is verder
dat de begunstigden (de concessieverleners) met de verstrekte middelen zelf geen staatssteun
verstrekken (indirect voordeel) aan de concessiehouders. Hiervan is geen sprake indien
de begunstigde de aanbestedingsregels van onder meer Verordening (nr.) 1370/2007 betreffende
het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg volgt en concessiehouders de
ZE-bussen tegen marktconforme prijzen aanschaffen. Als de begunstigden subsidie aan
concessiehouders gaan verstrekken behoren zij conform voornoemde verordening (inzake
compensatie voor het openbaar vervoer) en de Europese staatssteunregels te handelen
en daar waar nodig een melding wegens staatssteun te doen of te bezien of gebruik
gemaakt kan worden van een vrijstellingsverordening.
Financieel
De specifieke uitkering wordt bekostigd uit de financiële middelen die ter beschikking
zijn gesteld om het Klimaatakkoord uit te voeren. Op de begroting van het Ministerie
van Infrastructuur en Waterstaat is een bedrag van € 40.000.000,– gereserveerd.
Administratieve lasten en internetconsultatie
De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel
17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de decentrale
overheden en de SiSa-systematiek. Dit leidt tot lage uitvoeringslasten voor decentrale
overheden en rijksoverheid.
Internetconsultatie kon op grond van het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie
achterwege blijven7. De regeling brengt geen ingrijpende verandering teweeg in de rechten en plichten
van burgers en bedrijven en heeft ook geen ingrijpende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk.
Om vergelijkbare redenen – de regeling heeft naar zijn aard geen aanmerkelijke gevolgen
voor de regeldruk – is toetsing door het Adviescollege toetsing regeldruk achterwege
gelaten.
Wel zijn concessieverleners en concessiehouders geconsulteerd, zowel in digitale bijeenkomsten
als schriftelijk. De consultatiereacties zijn waar mogelijk in deze regeling verwerkt.
Uitvoering
De uitvoering van deze ministeriële regeling geschiedt door de Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland namens het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Inwerkingtreding, vaste verandermomenten en horizonbepaling
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022 en heeft een looptijd
tot en met 1 oktober 2024.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Voor de definities van bus en van gelede ZE-bus en de bijbehorende carrosserietypen
is aangesloten bij de Regeling voertuigen. Ook voor de definitie van touringcar die
voor het openbaar vervoer wordt ingezet, is aangesloten bij de Regeling voertuigen,
bij de daarin opgenomen definitie van T100-bus. Kenmerkend van de T100-bussen is dat
deze met maximaal 100 km/u over de snelweg mogen rijden.
Een ZE-bus kan een elektrische bus zijn die op energie uit batterijen rijdt, maar
ook een bus die waterstof in een brandstofcel als brandstof gebruikt om elektriciteit
voor de aandrijving te produceren. Met name op de langere openbaar vervoerlijnen is
waterstof een techniek die een alternatief biedt voor batterijen. Het is echter nog
de vraag in hoeverre deze techniek zich verder zal ontwikkelen de komende jaren. Verschillende
pilots en projecten in binnen- en buitenland moeten hier meer inzicht in geven. Een
ZE-bus kan ook een vervoermiddel zijn dat is bedoeld voor het vervoer van acht of
meer personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, de zogeheten 8 + 1-busjes, gelet
op de definitie van ‘bus’’. Deze worden in het openbaar vervoer doorgaans ingezet
als belbus of buurtbus.
De definitie van ‘openbaar busvervoer’ is afkomstig van de definitie van ‘openbaar
vervoer’ uit de Wet personenvervoer 2000. De definities van concessie, concessiehouder,
concessieverlener en dienstregeling zijn ook overgenomen van die wet.
Artikel 2
Op deze regeling zijn bepaalde artikelen uit het Kaderbesluit I en M van overeenkomstige
toepassing. Dit wordt nader uiteengezet in de toelichting op de specifieke artikelen.
Artikel 3
De Minister verleent op aanvraag een specifieke uitkering voor de financiering van
de extra kosten van de aanschaf van ZE-bussen ten opzichte van vergelijkbare bussen
die met een dieselmotor of gasmotor zijn aangedreven. De verwachting is dat het gaat
om een instroom van minimaal 500 ZE-bussen en een afname van 22.500.000 diesel- of
aardgaskilometers per jaar.
De specifieke uitkering is een van de maatregelen om de introductie van ZE-bussen
in het openbaar busvervoer te versnellen zodat uiterlijk vanaf 2025 geen andere bussen
dan ZE-bussen worden aangeschaft en een bijdrage wordt geleverd aan openbaar vervoer
zonder uitstoot van koolstofdioxide in 2030. De uitkering is bedoeld voor de aanschaf
van nieuwe ZE-bussen en de financiering van de laad- en tankinfrastructuur van het
gekozen vervoerssysteem mits dit direct is gerelateerd aan de in de aanvraag gespecificeerde
ZE-bussen. De uitkering is niet bedoeld voor het ombouwen van bestaande bussen naar
ZE en is niet bedoeld als tegemoetkoming in onderhouds- of gebruikskosten. Voor een
verdere toelichting daarop wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel
8, eerste lid.
Artikel 4
In artikel 4, eerste lid, staan de verschillende bedragen die bij verschillende bussen
horen. Dit wordt hierbij uiteengezet. De specifieke uitkering bedraagt voor een standaardbus
met batterij-elektrische aandrijving € 25.000,–. Een standaardbus -die het grootste
aandeel in de busvloot heeft- is maximaal 12 meter lang.
Drie andere typen of soorten bussen komen voor een hogere vergoeding in aanmerking.
Gelede ZE-bussen zijn in aanschaf duurder dan de standaardbussen. Gelede bussen worden
ingezet op buslijnen met veel reizigers. De hogere tegemoetkoming voor gelede bussen
van € 75.000,– vergroot de kans dat ook deze buslijnen worden verduurzaamd. De hogere
tegemoetkoming voor ZE-touringcars is ingegeven door het feit dat touringcars die
in het openbaar vervoer worden ingezet, geregeld over snelwegen rijden tot een toegestane
snelheid van 100 km/u en dan grote afstanden overbruggen. Dat maakt een batterij-elektrische
aandrijving voor dit type bussen kostbaar. Ook deze bussen zijn in aanschaf dus duurder
dan standaardbussen, onafhankelijk van de ZE-aandrijving. Tot slot zijn waterstof-elektrische
aangedreven bussen duurder in aanschaf dan bussen met een batterij-elektrische aandrijving.
Waterstof-elektrisch aangedreven bussen worden meestal ingezet op lange buslijnen.
In verband met de hogere aanschafkosten is ook gekozen voor een hogere tegemoetkoming
van € 75.000,– per bus.
In artikel 4, tweede lid, is bepaald dat een ontvanger voor de jaren 2022 en 2023
niet méér kan ontvangen dan het bedrag dat in bijlage 1 is genoemd. Het bedrag dat
per concessieverlener beschikbaar is, is gebaseerd op het aandeel dat een concessieverlener
heeft in de totale Nederlandse busvloot, inclusief de ZE-bussen. Deze verdeelsleutel
garandeert dat iedere concessieverlener op een deel van het totaal beschikbare budget
aanspraak kan maken.
Artikel 5
Het bedrag dat voor de specifieke uitkeringen beschikbaar is gesteld is € 40.000.000.
De uitvoeringskosten van deze regeling zijn afzonderlijk begroot. De Minister verdeelt
het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Voor aanvragen
die in de jaren 2022 en 2023 ingediend worden geldt dat bij deze verdeling ook het
beschikbare plafondbedrag per concessieverlener conform bijlage 1 in acht wordt genomen.
Omdat artikel 8, derde lid, onderdelen a en d, van het Kaderbesluit subsidies I en
M van overeenkomstige toepassing is, geldt daarbij het volgende. Als een aanvrager
niet heeft voldaan aan alle aanvraagvoorwaarden en met toepassing van artikel 4:5
van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen,
geldt voor de verdeling de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften
als datum van ontvangst. Met andere woorden: de dag van binnenkomst van de volledige
aanvraag is de dag waarop de aanvraag voldoet aan de aanvraagvereisten, gesteld in
artikel 6.
Als de Minister op de dag dat het plafond van de concessieverlener wordt bereikt meer
dan één aanvraag ontvangt, stelt de Minister de onderlinge rangschikking vast door
middel van loting. In beginsel zal deze situatie zich niet voordoen omdat een concessieverlener
niet meer mag aanvragen dan het voor hem maximaal beschikbare bedrag in bijlage 1
(zie artikel 6, vierde lid). Het wordt niet nodig geacht een loting apart te regelen.
Artikel 6
De aanvraag wordt voorafgaand aan het sluiten van het definitieve contract over de
aanschaf van de ZE-bussen, ingediend (artikel 6, eerste lid). De partij die de bussen
aanschaft is daarvoor verantwoordelijk. Doorgaans worden de vervoermiddelen aangeschaft
door de concessiehouder. In een incidenteel geval worden de bussen aangeschaft door
de concessieverlener, bijvoorbeeld in het geval van een gezamenlijke leaseconstructie
waarbij de bussen in bruikleen door een of meerdere vervoerders worden ingezet. De
datum van de contractuele afspraak over de aanschaf van ZE-bussen is de datum waarop
concessieverlener dan wel concessiehouder een contractuele afspraak met de busleverancier
maakt over de aanschaf van ZE-bussen conform deze aanvraag. Dit heeft te maken met
de bepaling dat een aanvraag pas is ingediend op het moment waarop de volledige aanvraag
is ontvangen (artikel 6, vijfde lid).
De aanvraag dient uiterlijk op 29 december 2023 uiterlijk om 12.00 uur ‘s middags
te zijn ingediend (artikel 6, tweede lid), opdat de ZE-investeringen zo spoedig deel
uitmaken van de bestaande en nieuwe concessies. Het tijdstip van 12.00 uur biedt tijd
voor het geven van ondersteuning of advies dat eventueel nodig is voor een goede afronding
van de aanvraag.
In de vervoersconcessie moet zijn voorzien in de inzet van ZE-bussen. Mogelijk moeten
in de lopende concessie hierover aanvullende afspraken worden gemaakt. Indiening geschiedt
schriftelijk of digitaal aan de hand van een formulier dat op de website van de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland beschikbaar wordt gesteld (artikel 6, derde lid).
Uit artikel 6, zesde lid, volgt dat bij de aanvraag voor de specifieke uitkering informatie
over de betreffende concessie met ZE-bussen, het aantal, type en aandrijving van de
ZE-bussen, de inzet in de dienstregeling en het beoogde tijdvak waarin de ZE-bussen
worden aangeschaft, wordt verstrekt. Met name het aantal en type en aandrijving van
de ZE-bussen is van belang voor de hoogte van het subsidiebedrag bij verlening daarvan.
De overige informatie geeft een beeld van de inzet van de bussen met het oog op de
verplichtingen in artikel 8, eerste lid, die bij vaststelling worden getoetst op naleving.
De vervoersconcessie vormt de basis van de aanvraag. Daarom moet bij de aanvraag een
kopie daarvan worden bijgevoegd, of een kopie van documenten waaruit blijkt dat de
vervoersconcessie is gegund aan een vervoerder of documenten waaruit blijkt dat de
aanbesteding voor de betreffende concessie loopt (artikel 6, zevende lid, aanhef,
eerste deel). Omdat bij verlening nog niet kan worden gecontroleerd of aan de verplichtingen
van met name artikel 8, eerste lid en vierde, is voldaan, wordt over het voldoen of
gaan voldoen hieraan een verklaring afgelegd (zevende lid, aanhef, tweede deel, en
onderdelen a, c en d).
Ook wordt gevraagd te verklaren dat de aanvraag is ingediend voorafgaande aan de definitieve
aanschaf van de bussen waarop de aanvraag betrekking heeft (zevende lid, onderdeel
b). Het wordt niet nodig geacht hiervoor een aparte verplichting op te nemen in artikel
8 omdat de afspraak over de aanschaf van ZE-bussen geen betrekking heeft op het (emissiebeperkende)
doelbereik van ZE-vervoer, zoals een bepaalde omvang, de duur of tijdigheid van de
inzet van ZE-bussen en de te behalen ‘schone’ kilometers van die bussen waarop de
verplichtingen in artikel 8, eerste lid, zien.
Het nakomen van de verplichtingen in artikel 8 wordt in ieder geval getoetst bij de
vaststelling van de specifieke uitkering (zie artikel 13, tweede lid, onderdeel b).
Gelet op artikel 2 is op de aanvraag artikel 10, eerste tot en met vierde lid, onderdelen
a, c, d en f, van het Kaderbesluit I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent
onder meer het volgende. De aanvraag bevat desgevraagd naast de informatie en de stukken,
bedoeld in artikel 6, zesde en zevende lid, het volgende:
-
• een overzicht van de activiteiten waarvoor de uitkering wordt aangevraagd;
-
• een tijdplanning van het ZE-bussenproject;
-
• het bankrekeningnummer waarop het bedrag dient te worden gestort, inclusief een bewijs
dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat.
Gelet op artikel 2 zijn de artikelen 11 en 18 van het Kaderbesluit subsidies I en
M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat afwijzend kan worden beslist op
een uitkeringsaanvraag als de aanvraag niet voldoet aan de in deze regeling gestelde
regels. De toepasselijkheid van artikel 18 betekent dat de ontvanger van de uitkering
onverwijld mededeling doet aan de Minister zodra aannemelijk is dat de activiteiten
waarvoor de uitkering is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht
of als niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de uitkering verbonden verplichtingen
zal worden voldaan.
Gelet op artikel 2 zijn de artikelen 17, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, en
21 van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent
dat de Minister de concessieverlener op diens verzoek ontheffing kan verlenen van
de verplichting om de activiteiten uit te voeren overeenkomstig de omschrijving van
die activiteiten in de beschikking tot verlening of tot vaststelling van de uitkering,
omwille van het vertragen, essentieel wijzigen of het stopzetten van activiteiten.
Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. De Minister kan bij de beschikking
tot verstrekking van de uitkering nadere verplichtingen opleggen.
Artikel 7
Dit artikel maakt duidelijk dat aan bepaalde voorwaarden moet zijn voldaan voor toewijzing
van de aanvraag en de specifieke uitkering wordt verleend. Een volledige aanvraag
is niet voldoende. De aanvraag kan ook worden afgewezen als sprake is van een omstandigheid
als bedoeld in de onderdelen a tot en met d. De omstandigheden zijn ontleend aan die
genoemd in artikel 12, aanhef, onderdelen e, f, g en ik van het Kaderbesluit subsidies
I en M. Omwille van de duidelijkheid is besloten om de omstandigheden uitdrukkelijk
te benoemen in de regeling en niet te volstaan met van overeenkomstige toepassingverklaring
als bedoeld in artikel 2.
De verlening van de aanvraag is niet hetzelfde als de uiteindelijke vaststelling van
de specifieke uitkering (artikel 13).
Artikel 8
De beoogde ontvanger van de specifieke uitkering moet aan een aantal voorwaarden voldoen.
De regeling richt zich op grotere projecten met ten minste tien ZE-bussen die ten
minste drie jaar lang worden ingezet voor de uitvoering van de concessie, om schaalvergroting
te bereiken en de relatief hoge administratieve lasten van kleinere projecten met
minder ZE-bussen of een korter looptijd, te beperken. De ZE-bussen dienen ook binnen
twee jaar na verlening van de specifieke uitkering te worden ingezet (eerste lid,
onderdelen a, b en c.). Bedoeld is de bussen die worden aangedreven door een diesel-
of gasmotor te vervangen door ZE-bussen. Voor de berekening van de minimaal 45.000
kilometer, bedoeld het eerste lid, onderdeel d, komt in eerste instantie in aanmerking
het aantal gerealiseerde kilometer dat minder is afgelegd door een bus met dieselaandrijving.
Als dit niet toereikend is, wordt deze berekening aangevuld met het aantal gerealiseerde
kilometer dat minder is afgelegd door een bus met aardgasaandrijving (zie tweede lid).
De gekwantificeerde voorwaarden maken een vergelijkende effectmeting en sturing mogelijk.
De effectmeting dient als basis voor de evaluatie van de specifieke uitkering.
Een onderzoek als bedoeld in het vierde lid wordt desgevraagd gesteld ter voorkoming
van oneigenlijk gebruik van de uitkering. Het impliceert een bewaarplicht van de relevante
stukken van vijf jaar.
Gelet op artikel 2 is artikel 14, eerste en vierde lid, van het Kaderbesluit subsidies
I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat de beschikking tot verstrekking
van de uitkering wordt gegeven binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
Het houdt ook in dat als een beschikking niet binnen die termijn kan worden gegeven,
deze termijn eenmaal met dertien weken kan worden verlengd.
Gelet op artikel 2 zijn de artikelen 17, eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, e
en f, en 21 van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing.
Dat betekent dat de concessieverlener voldoet aan de verplichtingen die aan de uitkering
zijn verbonden en dat de concessieverlener op verzoek van de Minister de gevraagde
medewerking verleent aan het evaluatieonderzoek, medewerking verleent aan openbaarmaking
van de gegevens en de resultaten van aanschaf van de ZE-bussen, tenzij openbaarmaking
daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Tot slot kan de Minister bij de uitkeringsbeschikking
nadere verplichtingen opleggen. Het betreft hier verplichtingen die niet aan alle
subsidieverstrekkingen verbonden te hoeven worden. De reden voor dergelijke verplichtingen
zal gelegen zijn in de feiten en omstandigheden van een individuele subsidieverstrekking.
Artikel 9
Het voorschot bedraagt minimaal 25% van de specifieke uitkering, maar kan ook op een
hoger percentage worden vastgesteld. De Minister kan na de verlening aanvullende voorschotten
verstrekken aan de concessieverlener. Het uitgangspunt is om de aanvullende voorschotten
in 18 gelijke delen per kwartaal te verstrekken.
Artikel 10
Hoewel het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en DOVA – het samenwerkingsverband
van decentrale OV-autoriteiten – met de concessieverleners meedenken over de manier
waarop van deze regeling gebruik kan worden gemaakt, is er een kans dat op 31 december
2023 niet het geheel beschikbare bedrag is besteed en niet het uitkeringsplafond is
bereikt. Dit wordt per e-mail aan de ontvangers van de specifieke uitkering bekend
gesteld.
Als op 31 december 2023 het uitkeringsplafond nog niet is bereikt, kan elke concessieverlener
er voor kiezen om een aanvraag in te dienen voor toekenning van het resterende bedrag
of van een gedeelte daarvan. Verdeling van het bedrag vindt plaats aan de hand van
‘first come, first serve’ (artikel 5, tweede lid) of – in voorkomend geval – na loting
(artikel 10, vierde lid). Op de aanvraag en de verlening van het resterende bedrag
zijn dezelfde regels als de eerdere aanvragen van toepassing, uitgezonderd artikel
4, tweede lid en artikel 6, vierde lid, die betrekking hebben op de maximale bijdragen
per concessieverlener, zoals vermeld in bijlage 1 (zie de verwijzing naar de betreffende
artikelen van deze regeling genoemd in het derde lid). Let wel: het maximumbedrag
per type of soort bus is wel van toepassing.
Artikel 11
In artikel 11 staat een mededelingsplicht voor de ontvanger. De mededelingsplicht
volgt impliciet uit artikel 4:48, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene wet bestuursrecht
voor wat betreft de verlening van de subsidie en uit artikel 4:49 van de Algemene
wet bestuursrecht voor wat betreft de vaststelling van de subsidie. Vanwege het belang
dat aan die mededelingsplicht wordt gehecht, is besloten om deze expliciet te vermelden
in de regeling. Voorbeelden van ‘andere omstandigheden’ zijn staatssteun-kwesties
met betrekking tot de ZE-bussen die met behulp van deze regeling worden gefinancierd,
rechtszaken over concessies met bedoelde ZE-bussen, leveringsproblemen van ZE-bussen
en technische of bestuurlijke problemen waardoor de betreffende concessie met ZE-bussen
niet kan worden uitgevoerd of de uitvoering daarvan vertraagd is.
Op grond op artikel 18 van het Kaderbesluit subsidies I en M doet de ontvanger daarnaast
onverwijld en schriftelijk mededeling aan de Minister zodra aannemelijk is dat de
activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend niet, niet tijdig of niet
geheel zullen worden verricht of als niet, niet tijdig of niet geheel aan de verplichtingen
zal worden voldaan die aan de specifieke uitkering zijn verbonden.
Artikel 12
In artikel 12, eerste lid, is bepaald dat de ontvanger jaarlijks verantwoording aflegt
over de besteding van een specifieke uitkering als bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
In artikel 17a van die wet staat een aantal verantwoordingsregels. De belangrijkste
is dat de gedeputeerde staten (in het geval de concessieverlener een provincie is)
of de bestuurders van de vervoersregio’s de betreffende verantwoordingsinformatie
uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar zendt aan de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de vorm van een jaarrekening, een
jaarverslag, een accountantsverklaring en een verslag van bevindingen.
In de verantwoordingsinformatie die nodig is voor de vaststelling van een specifieke
uitkering wordt in ieder geval vermeld of is voldaan aan de verplichtingen van artikel
8, eerste lid.
De verantwoordingsinformatie die nodig is voor de accountant is beschikbaar bij de
betreffende beleidsafdeling van de concessieverlener, aangezien dit om concessie-informatie
gaat.
De gerealiseerde ZE-bussen worden in de Sisa-verantwoording gecontroleerd op rechtmatigheid
en getrouwheid (aard van controle – R). De overige verantwoordingsindicatoren worden
gecontroleerd op de deugdelijke totstandkoming (aard van controle – D1).
Artikel 13
Uit artikel 13, eerste lid, volgt dat de Minister de specifieke uitkering vaststelt
overeenkomstig het besluit tot verlening van de specifieke uitkering als de inzet
van de ZE-bussen wordt uitgevoerd overeenkomstig de volledige aanvraag. De specifieke
uitkering kan echter lager worden vastgesteld (artikel 13, tweede lid).
Omdat sprake is van een specifieke uitkering waarbij verantwoord wordt volgens het
principe van Single Information Single Audit (SiSa) als bedoeld in artikel 17a van
de Financiële-verhoudingswet, vaststelling van de specifieke uitkering plaatsvindt
op basis van die eindverantwoording (derde lid). In de SiSa verantwoording wordt (alleen)
het noodzakelijke geregeld ten behoeve van de controle op de in het tweede lid bedoelde
criteria.
Artikel 14
Artikel 14 betreft de terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen. Het kan
gaan om een gehele of gedeeltelijke terugvordering. Op terugvordering is artikel 4:57
van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, dat onder meer over de wijze van
terugvordering gaat. Daarin staat ook de termijn van vijf jaar. Dit is een wettelijk
vastgestelde termijn, waarvan niet met deze regeling kan worden afgeweken.
Artikel 15
De Minister publiceert uiterlijk 31 december 2026 een verslag over de doeltreffendheid
en de effecten van de uitkering in de praktijk. Omdat bij een regeling specifieke
uitkeringen die mede is gebaseerd op de Kaderwet subsidies I en M de subsidietitel
van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, is ook de evaluatieverplichting
uit artikel 4.24 van die wet van toepassing: ‘Indien een subsidie op een wettelijk
voorschrift berust, wordt ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag gepubliceerd
over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij
wettelijk voorschrift anders is bepaald.’ Artikel 15 geeft uitdrukking aan deze verplichting.
De aanvrager is verplicht om op verzoek van de Minister alle gevraagde medewerking
te verlenen aan het evaluatieonderzoek, die de redelijkerwijs nodig heeft voor de
uitvoering van dat evaluatieonderzoek (artikel 17, eerste lid, onderdeel e, Kaderbesluit
subsidies I en M in samenhang met artikel 2 van deze regeling).
In het kader van de evaluatie kunnen persoonsgegevens worden verwerkt. De verwerking
van persoonsgegevens is gebaseerd op een wettelijk voorschrift (artikel 4.24 van de
Algemene wet bestuursrecht) en vindt plaats met inachtneming van de vereiste proportionaliteit
(alleen ten behoeve van de evaluatie) en de vereiste subsidiariteit (kan het doel
ook op een andere manier worden bereikt dan met verwerking van deze persoonsgegevens),
opdat onder meer is voldaan aan de artikelen 5, eerste lid, onderdeel b, en 6, eerste
lid, onderdeel c, van de Algemene verordening gegevensbescherming.
Artikel 16
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022. Aanvragen is de eerstvolgende
werkdag mogelijk (3 januari). De regeling vervalt per 1 oktober 2024, 10 maanden na
de laatste mogelijkheid om een aanvraag in te dienen op grond van artikel 6 en vier
maanden na de laatste mogelijkheid van indiening op grond van artikel 9.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S.P.R.A. van Weyenberg