I. Algemeen deel
1. Inleiding
De Subsidieregeling energiebesparing eigen huis (hierna: SEEH) stelt subsidie beschikbaar
voor verenigingen van eigenaars (hierna: VvE’s), wooncoöperaties en woonverenigingen
die energie willen besparen in het gebouw (deze drie typen organisaties worden in
de SEEH gezamenlijk gedefinieerd als ‘verenigingen’). Subsidie kan worden aangevraagd
voor isolatie- en aanvullende energiebesparende maatregelen en voor energieadvies.
Om variërende redenen die hieronder zullen worden toegelicht, is er een nieuwe subsidiecategorie
aan de SEEH toegevoegd. Hierdoor is het voor verenigingen met een eigen parkeergelegenheid1 mogelijk om subsidie aan te vragen voor een advies voor het aanleggen van één of
meer private oplaadpunten, het zogenoemde oplaadpuntenadvies.
2. Inhoud
2.1 Subsidie voor het oplaadpuntenadvies
In deze wijzigingsregeling is in de SEEH de mogelijkheid gecreëerd om aan verenigingen
met een eigen parkeergelegenheid subsidie te verstrekken voor 75% van de kosten voor
een advies over het aanleggen van één of meer oplaadpunten, tot een maximum subsidiebedrag
van € 1.500,–.
2.1.1 Aanleiding
Elektrisch vervoer wordt steeds populairder. Daarnaast streeft het kabinet ernaar
dat uiterlijk in 2030 alle nieuwe auto’s emissieloos zijn.2 Om aan de laadbehoefte van elektrische auto’s te kunnen voldoen, wordt in de private
sector een grote behoefte aan laadinfrastructuur voor elektrische auto’s verwacht.
Het huidige tempo van uitrol van laadinfrastructuur is onvoldoende om dit doel te
behalen.3 Een versnelling van de uitrol van laadinfrastructuur is dan ook noodzakelijk.4
Wanneer een vereniging over een eigen parkeergelegenheid beschikt, kunnen de individuele
leden van een vereniging binnen de huidige regelgeving vaak geen aanvraag bij hun
gemeente doen voor een publiek oplaadpunt. Bij VvE’s zorgen plannen voor het aanleggen
van oplaadpunten vaak voor vragen en discussie, onder meer over de (brand)veiligheid.
Hierdoor is het moeilijk om tot een afgewogen en positief VvE-besluit te komen en
komt het vaak voor dat de leden van een VvE met een elektrische auto deze niet thuis
kunnen opladen. Vanwege juridische verschillen met VvE’s speelt dit in mindere mate
bij wooncoöperaties en woonverenigingen, maar net zoals gebruikelijk is in de SEEH,
staat de nieuwe subsidiecategorie wel open voor deze typen verenigingen. Er is in
Nederland slechts een zeer beperkt aantal wooncoöperaties actief en deze wooncoöperaties
zijn relatief klein.5
Om in de interne besluitvorming tot een goede afweging te komen voor de plaatsing
van één of meer oplaadpunten is kennis nodig van onder meer de technische installatie,
de financiële afwikkeling en de (brand)veiligheid van het gebouw. Uit ervaringen met
VvE’s in een aantal grote gemeenten blijkt dat een advies van een expert helpt bij
de besluitvorming. Daarnaast worden verenigingen gestimuleerd om de verduurzaming
van de warmtevraag, elektra en mobiliteit in samenhang en toekomstgericht te bekijken.
Door een plan te maken voor oplaadpunten voor de langere termijn kunnen onnodige kosten
en onveilige situaties worden voorkomen.
2.1.2 Hoofdlijnen van de wijziging
Met deze wijziging wordt aan de SEEH een subsidiecategorie toegevoegd, waardoor verenigingen
met een eigen parkeergelegenheid eenmalig subsidie kunnen aanvragen voor een advies
voor het aanleggen van één of meer oplaadpunten. De parkeergelegenheid kan onder andere
uit een parkeergarage, halfopen carport of open parkeerterrein bestaan.
Op verzoek van de vereniging brengt een bij de Kamer van Koophandel (KvK) ingeschreven,
ter zake kundig adviseur een schriftelijk advies uit, waarin wordt beschreven hoe
op een toekomstbestendige wijze één of meer oplaadpunten op de eigen parkeergelegenheid
kunnen worden gerealiseerd. Een schouw, dat wil zeggen een fysieke inspectie ter plaatse,
dient onderdeel te zijn van de advisering. In het advies kan zo nodig een niet-technische
samenvatting worden opgenomen, waarin alle relevantie informatie aan de leden van
de vereniging wordt gecommuniceerd. Het verdient daarnaast aanbeveling dat de belangrijkste
uitkomsten van het advies tijdens een presentatie worden toegelicht, bij voorkeur
in de algemene ledenvergadering. Aldus kunnen alle leden van de vereniging goed worden
geïnformeerd over de mogelijkheden voor de realisatie van één of meer oplaadpunten
en kan het draagvlak hiervoor worden bevorderd.
Nadat de vereniging het advies heeft ontvangen, kan deze hiervoor subsidie aanvragen.
Daartoe dient het oplaadpuntenadvies aan de volgende voorwaarden te voldoen:
-
1. Het advies bevat een meerjarige prognose voor de laadbehoefte van de vereniging met
een doorkijk van minimaal 10 jaar;
-
2. Het advies bevat aanbevelingen voor de borging van de brandveiligheid ten aanzien
van de realisatie van één of meer oplaadpunten, als de parkeergelegenheid geheel of
gedeeltelijk is gelegen in een gebouw;
-
3. Het advies bevat aanbevelingen voor de verdeling van de kosten van één of meer oplaadpunten
tussen de vereniging en de gebruikers van die oplaadpunten;
-
4. Het advies bevat aanbevelingen voor de benodigde elektrische aansluiting en installatie
van één of meer oplaadpunten waarbij in ieder geval wordt ingegaan op:
-
– de mogelijkheid tot optimale verdeling van de beschikbare stroom over de op te laden
voertuigen en het laden op optimale momenten,
-
– de mogelijkheid om het laden tijdelijk te vertragen of te stoppen ter voorkoming van
overbelasting van het stroomnetwerk in het gebouw, en
-
– borging van zowel de fysieke als digitale veiligheid van de oplaadpunten;
-
5. Een duiding van de relevante regelgeving en de wijze waarop die van toepassing is
op de aanbevelingen, genoemd onder 2 en 4.
Meer informatie over de hierboven genoemde voorwaarden is onder andere te vinden in
de brochure getiteld ‘Laadoplossingen voor elektrische auto’s binnen de VvE; Stappenplan
toekomstbestendige laadinfrastructuur voor VvE-leden en bestuur’. Deze brochure is
te raadplegen via de website: www.vveladen.nl.
Ten aanzien van de brandveiligheid en de technische aspecten van de aansluiting en
installatie wordt benadrukt dat de aanbevelingen in overeenstemming dienen te zijn
met alle relevante geldende wet- en regelgeving, waaronder het Bouwbesluit 2012 en
de NEN-normen (of gelijkwaardige oplossingen) waarnaar in dit besluit wordt verwezen.
Dit volgt uit de hierboven genoemde vijfde voorwaarde aan het oplaadpuntenadvies.
Het Bouwbesluit 2012, dat is te raadplegen via de website: www.wetten.overheid.nl/BWBR0030461/2021-07-01, zal op termijn worden vervangen door het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).6 Voor nadere informatie over de NEN-normen wordt verwezen naar de website van NEN.
Voorts dient in dit verband te worden opgemerkt dat een vereniging nu reeds de algemene
zorgplicht heeft om te zorgen voor de algemene brandveiligheid van bijvoorbeeld een
parkeergarage. Voor zover het plaatsen van één of meer oplaadpunten in een parkeergarage
van invloed is op de algemene brandveiligheid kunnen aanvullende maatregelen eventueel
noodzakelijk zijn. Bij het opstellen van het oplaadpuntenadvies dient het plaatsen
van één of meer oplaadpunten dan ook in samenhang met de huidige algemene brandveiligheidssituatie
te worden beschouwd. Ten aanzien van de vereisten waaraan een subsidiabel advies op
het punt van de brandveiligheid verder dient te voldoen, zal op de website van RVO
nadere informatie worden gepubliceerd (https://www.rvo.nl/subsidie-en-financieringswijzer/seeh-vve).
Aan de hand van het oplaadpuntenadvies verkrijgen verenigingen bijvoorbeeld een beter
inzicht in de risico’s, de kosten en de mogelijkheden van het aanleggen van één of
meer oplaadpunten. Op deze wijze helpt een oplaadpuntenadvies om tot een afgewogen
en positief besluit binnen verenigingen te komen. Naar verwachting zullen oplaadpunten
op parkeergelegenheden van verenigingen op een veilige en toekomstgerichte wijze worden
aangelegd, waardoor leden van een vereniging met een elektrische auto deze ook thuis
kunnen opladen. Voor het subsidiëren van een advies voor het aanleggen van één of
meer oplaadpunten is aangesloten bij de SEEH, omdat verenigingen via deze regeling
nu reeds subsidie voor een energieadvies kunnen aanvragen.
Met deze wijzigingsregeling kan een subsidie worden aangevraagd van 75% van de kosten
van advisering voor het aanleggen van één of meer oplaadpunten, met een maximum van
€ 1.500,–. Om de aanvraag en de uitvoering van de regeling eenvoudig en overzichtelijk
te houden, wordt in het toe te kennen subsidiebedrag niet gedifferentieerd naar de
omvang van de vereniging of het aantal oplaadpunten. Om in aanmerking te komen voor
subsidie geldt dat het oplaadpuntenadvies aan de vereniging moet zijn verstrekt na
de publicatie van deze wijzigingsregeling (5 oktober 2021).
2.2 Verhoging van het plafond voor energiebesparing door eigenaar-bewoners
Tevens is in deze regeling het subsidieplafond voor energiebesparende maatregelen
en energieadviezen voor eigenaar-bewoners licht verhoogd. Dit betreft het plafond
voor aanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2021. In die periode zijn meer aanvragen
ingediend dan het plafond toe liet, waardoor niet alle subsidieaanvragen in behandeling
konden worden genomen. Na wijziging van het subsidieplafond kunnen ook deze aanvragen
beoordeeld en toegekend worden.
3. Verhouding tot hoger en ander nationaal recht
3.1 Kaderwet overige BZK-subsidies, Kaderbesluit BZK-subsidies en Algemene wet bestuursrecht
De SEEH is gebaseerd op de Kaderwet overige BZK-subsidies en het Kaderbesluit BZK-subsidies
(hierna: Kaderwet en Kaderbesluit). De Kaderwet en het Kaderbesluit vormen het kader
waarbinnen SEEH-subsidies worden verstrekt. Dat betekent dat regels uit de wet en
het besluit eveneens van toepassing zijn op SEEH-subsidies, tenzij de SEEH bepaalt
dat er afwijkende regels gelden. Een voorbeeld van een toepasselijke eis uit het Kaderbesluit
BZK zijn de aanvraagvereisten uit artikel 11, die gelden náást de aanvraagvereisten
uit de SEEH. Daar waar vanuit de Kaderwet of het Kaderbesluit regels gelden naast
de SEEH is dit genoemd in de artikelsgewijze toelichting. Naast de Kaderwet en het
Kaderbesluit is de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van belang voor subsidieverstrekking.
In titel 4.2 zijn regels gesteld over subsidies die gelden voor iedere subsidie van
de overheid, inclusief de SEEH. In de Awb zijn bijvoorbeeld regels te vinden over
de inhoud van de beschikking, gronden waarop de subsidieaanvraag geweigerd kan worden
en intrekking of wijziging van de subsidie.
3.2 Overige subsidieregelingen
De SEEH hangt nauw samen met overige (subsidie)regelingen gericht op de verduurzaming
van woningen en gebouwen. Verenigingen die energie willen besparen in het gebouw,
kunnen via de SEEH subsidie ontvangen voor energieadvies, eventueel in combinatie
met procesbegeleiding en/of een meerjarenonderhoudsplan (MJOP), en energiebesparende
(isolatie)maatregelen. Op grond van de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing
(ISDE), een regeling voor warmte-opties, kunnen verenigingen onder meer subsidie aanvragen
voor een warmtepomp en zonneboiler.
3.3 EU-richtlijn energieprestatie van gebouwen
In de herziene Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen (Energy Performance
of Buildings Directive; EPBD III) zijn eisen opgenomen over laadinfrastructuur voor
elektrische auto’s.7 De EPBD III-richtlijn voorziet onder meer in een verplichting voor lidstaten voor
het aanleggen van laadinfrastructuur (loze leidingen) voor elektrische voertuigen
op parkeergelegenheden bij nieuwe, voor bewoning bestemde gebouwen met meer dan tien
parkeervakken. Daarnaast dienen utiliteitsgebouwen met meer dan 20 parkeervakken vanaf
2025 tenminste één oplaadpunt te hebben. Lidstaten moeten ook maatregelen nemen om
de uitrol van laadinfrastructuur bij gebouwen te vergemakkelijken. Nederland geeft
hier voor verenigingen onder meer invulling aan door deze wijzigingsregeling.
3.4 Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL)
De Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL), onderdeel van het Klimaatakkoord, is
opgesteld om ervoor te zorgen dat laadinfrastructuur geen drempel vormt bij de uitrol
van elektrisch vervoer. In de NAL zijn meerdere acties opgenomen om de realisatie
van laadinfrastructuur in nieuwe en bestaande gebouwen te bevorderen.8 Het beschikbaar stellen van subsidie voor oplaadpuntenadvies past binnen de in het
kader van de NAL gemaakte afspraken.
3.5 Bouwregelgeving
Thans is een ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving
in voorbereiding, waarmee wordt geregeld dat bij nieuw te bouwen parkeergarages onder
hoge gebouwen waarin wordt geslapen in sommige gevallen verplicht een automatische
blusinstallatie moet worden toegepast.9 Tevens zijn in het ontwerpbesluit voorschriften opgenomen voor het plaatsen van nieuwe
oplaadpunten in nieuwe en bestaande parkeergarages. Het gaat hierbij om het type oplaadpunt
en een voorziening waarmee de oplaadpunten tegelijkertijd kunnen worden uitgeschakeld.
Daarnaast werkt het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) in opdracht van het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) aan een norm voor integrale brandveiligheid
van parkeergarages. Het Ministerie van BZK beziet aansluitend hierop de aansturing
van deze norm in het Besluit bouwwerken leefomgeving voor nieuw te bouwen parkeergarages.
3.6 Ontwerpwetsvoorstel notificatieregeling oplaadpunten verenigingen van eigenaars
Bij dit wetsvoorstel zijn de ministeries van BZK, Infrastructuur en Waterstaat (hierna:
IenW) en Justitie en Veiligheid betrokken. Onlangs is de internetconsultatie hierover
gesloten.10 Dit wetsvoorstel heeft tot doel belemmeringen weg te nemen bij de plaatsing van oplaadpunten
voor elektrische voertuigen op parkeergelegenheden bij VvE’s door middel van een notificatieplicht
(meldingsplicht). Hiertoe zal het appartementsrecht in het Burgerlijk Wetboek worden
aangepast. Indien één of meer appartementseigenaars een oplaadpunt op een parkeergelegenheid
willen plaatsen, rust op hen de plicht om het VvE-bestuur hiervan in kennis te stellen
(de notificatie). Doordat een kennisgeving voor het plaatsen van een oplaadpunt volstaat,
vervangt de notificatie de benodigde toestemming van de VvE voor het plaatsen van
een oplaadpunt. Daarbij moet worden voldaan aan de voorwaarden uit de bijbehorende
notificatieregeling die in een algemene maatregel van bestuur (AMvB) nader zullen
worden uitgewerkt. Het betreft onder meer voorwaarden met betrekking tot de (brand)veiligheid.
Zodra deze AMvB van kracht wordt, zullen deze voorwaarden ook gelden voor de oplaadpuntenadviezen
die aan VvE’s worden verstrekt.
Onder het wetsvoorstel is er geen meerderheidsbesluit van de vergadering van eigenaars
meer nodig om een oplaadpunt te realiseren, als gevolg waarvan individuele appartementseigenaars
dan ook relatief eenvoudig een oplaadpunt zullen kunnen plaatsen. Binnen VvE’s die
oplaadpunten nu nog niet in overweging nemen, zal door de notificatieregeling toch
de behoefte kunnen ontstaan om zelf éen of meer oplaadpunten te realiseren. In dat
kader kan het oplaadpuntenadvies VvE’s helpen om tot een afgewogen en positief besluit
te komen.
3.7 Staatssteun
De SEEH en deze wijzigingsregeling bevatten bepalingen die voortkomen uit het staatssteunrecht.
De subsidie voor een oplaadpuntenadvies kan staatssteun bevatten, als de subsidie
(deels) ten goede komt aan leden van de vereniging die geen eigenaar-bewoner zijn.
Dit kunnen verhuurders zijn, maar ook eigenaren van commercieel vastgoed binnen de
vereniging. Als een vereniging één of meer leden heeft die geen eigenaar-bewoner zijn,
wordt van die leden gevraagd om een de-minimisverklaring te ondertekenen. Met die
verklaring geven zij aan te voldoen aan de de- minimisverordening en dus niet meer
subsidie te ontvangen dan is toegestaan op basis van die verordening (€ 200.000,–
in drie belastingjaren). Het maximumbedrag wordt gevormd door alle staatssteun die
de begunstigde ontvangt, inclusief subsidies buiten de SEEH. De aanvrager, zijnde
de vereniging, verzamelt de de-minimisverklaringen van de leden en dient deze in bij
de aanvraag van subsidie voor het oplaadpuntenadvies. Als de betreffende leden geen
de-minimisverklaring kunnen afgeven, bijvoorbeeld omdat zij het maximum bedrag aan
de-minimissteun reeds ontvangen hebben, kan er geen steun worden verstrekt aan die
leden. In dat geval zal de subsidie voor het oplaadpuntenadvies alleen ten goede kunnen
komen aan de overige leden van de vereniging.
4. Uitvoering
Namens de Minister van BZK zal de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in
mandaat de subsidieaanvragen beoordelen en al dan niet subsidie verlenen. De aanvragen
tot subsidieverlening zullen waar mogelijk geautomatiseerd worden beoordeeld.
RVO zal controleren of het subsidiegeld is besteed aan de activiteit waarvoor het
geld is verstrekt. RVO zal op steekproef basis de kwaliteit van het gesubsidieerde
oplaadpuntenadvies, de facturen en de betaalbewijzen controleren. RVO heeft door het
uitvoeren van meerdere subsidieregelingen en andere instrumenten voor verenigingen
een goed beeld van het nalevingsgedrag van verenigingen. Als uit de steekproeven blijkt
dat er een risico is dat subsidie niet rechtmatig wordt besteed, dan wordt de door
RVO gehanteerde controlewijze aangepast.
Uitputting van het budget voor de nieuwe subsidiecategorie zal met regelmaat op de
eerder genoemde website van RVO worden gecommuniceerd.
5. Regeldruklasten
De administratieve lasten bij de SEEH bestaan uit de kosten van de informatieverplichtingen
aan de overheid. Deze kosten doen zich alleen voor als een vereniging zelf besluit
subsidie op basis van de SEEH te willen aanvragen. Er is dus geen sprake van een verplichting
en de inspanning levert subsidie op. Desalniettemin is het belangrijk deze lasten
beperkt te houden.
Voor verenigingen komt er een extra aanvraagformulier voor het aanvragen van subsidie
voor het oplaadpuntenadvies. De administratieve lasten stijgen alleen als een vereniging
besluit om ook subsidie aan te vragen voor advies voor het aanleggen van één of meer
oplaadpunten op de eigen parkeergelegenheid. Van de verhoging van de administratieve
lasten in een dergelijk geval kan een inschatting worden gemaakt. Een aanvragende
vereniging zal de informatie op de website van RVO tot zich nemen en de keuze maken
of zij gebruik wil gaan maken van een subsidie voor het advies.
Als ze subsidie aanvragen, zullen ze digitaal een aanvraag moeten indienen en het
daarbij behorende bewijsmateriaal moeten uploaden.
Naar schatting kost het verzamelen van aanvraaggegevens en het aanvragen voor een
vereniging 30 tot 60 minuten werk. De inschatting is dat 500 verenigingen een aanvraag
zullen indienen in de aanvraagperiode. Dat betekent maximaal 500 uur; uitgaande van
de Rijksbrede methodiek voor regeldrukeffecten komt dat in totaal op maximaal € 7.500,–.
Zoals aangegeven, gelden deze regeldruklasten echter alleen voor verenigingen die
zelf besluiten subsidie aan te vragen. Er is geen sprake van een verplichting hiertoe.
6. Consultatie en advies
6.1 Internetconsultatie
Op 29 juli 2021 is de concept-wijzigingsregeling voor consultatie op www.internetconsultatie.nl gepubliceerd, waarbij eenieder de gelegenheid is geboden te reageren. In totaal zijn
er 11 reacties binnengekomen op de internetconsultatie, waarvan 7 openbare en 4 niet-openbare
reacties. De reacties uit de consultatie hebben op een aantal punten geleid tot aanpassing
van de concept-wijzigingsregeling en de toelichting. Op de belangrijkste punten wordt
hierna ingegaan.
Onderdelen en voorwaarden oplaadpuntenadvies
Eén van de uitgangspunten van de wijzigingsregeling is dat een oplaadpuntenadvies
verenigingen kan helpen om tot een afgewogen en positief besluit te komen over het
aanleggen van één of meer oplaadpunten. In dit verband wordt er in enkele consultatiereacties
op gewezen dat het van belang is de leden van een vereniging bij de besluitvorming
te betrekken om draagvlak te creëren. In reactie hierop kan gewezen worden op het
feit dat de aanvraag voor de subsidie alleen kan worden ingediend door de VvE, en
niet door individuele leden. Er zal dus al sprake moeten zijn van enig draagvlak.
Daarnaast is in de toelichting de aanbeveling opgenomen dat de belangrijkste uitkomsten
van het oplaadpuntenadvies tijdens een presentatie worden toegelicht, bij voorkeur
in de algemene ledenvergadering. Naar aanleiding van de opmerking dat het advies voor
alle betrokkenen inzichtelijk moet zijn, is in de toelichting opgenomen dat een niet-technische
samenvatting zo nodig een onderdeel kan vormen van het advies.
Een aantal reacties op de consultatie geeft aan dat voor de totstandkoming van een
gedegen oplaadpuntenadvies ook een schouw is vereist. Deze aanbeveling is overgenomen.
Gelet op de technische alsook de brandveiligheidsaspecten die aan een oplaadpuntenadvies
zijn verbonden, is in de wijzigingsregeling bepaald dat een schouw, dat wil zeggen
een fysieke inspectie ter plaatse, een onderdeel dient te zijn van de advisering.
Ten aanzien van de meerjarige prognose voor de laadbehoefte van de vereniging wordt
in de consultatie het voorstel gedaan om de termijn nader te specificeren. Een belangrijk
uitgangspunt van de wijzigingsregeling is dat oplaadpunten op parkeergelegenheden
van verenigingen op een veilige en een toekomstbestendige wijze dienen te worden gerealiseerd.
Daarom is in de wijzigingsregeling gekozen voor meerjarige prognose met een doorkijk
van minimaal 10 jaar. Deze minimumtermijn vormt tevens een stimulans voor de aanleg
van centrale laadinfrastructuur, een onderwerp waarvoor eveneens in de consultatie
aandacht is gevraagd. Het zou echter te ver voeren om de uiteindelijke keuze van een
vereniging hiertoe te beperken, zoals in de reactie is voorgesteld.
In een consultatiereactie wordt daarnaast verzocht om met betrekking tot ‘smart charging’,
‘dynamic load balancing’ en ‘cybersecurity’ voorwaarden te stellen en daarvoor aan
te sluiten bij de voorwaarden die voortvloeien uit de EPBD III-richtlijn en mogelijk
ook de notificatieregeling oplaadpunten verenigingen van eigenaars. Het is echter
niet mogelijk om in een subsidieregeling verdergaande voorwaarden dan in de geldende
wet- en regelgeving op te nemen – voor private oplaadpunten bevat de EPBD III-richtlijn
alleen aanbevelingen – of, zoals in het geval van de notificatieregeling, in lopende
wet- en regelgevingsprocessen te treden. Besloten is om in de wijzigingsregeling op
te nemen dat in het oplaadpuntenadvies dient te worden ingegaan op de mogelijkheden
van de genoemde technologieën en op borging van zowel de fysieke als digitale veiligheid
van de oplaadpunten.
Voor zover in de consultatie is gewezen op de door het Nationaal Warmtefonds opgestelde
regels voor laadinfrastructuur, wordt opgemerkt dat het hier voorwaarden betreft voor
een lening die VvE’s kunnen inzetten voor het daadwerkelijk realiseren van oplaadpunten.
Voorts is in de consultatie verzocht om in de AMvB, waarin notificatieregeling nader
zal worden uitgewerkt11, op te nemen dat een oplaadpuntenadvies aan de in de wijzigingsregeling genoemde
voorwaarden dient te voldoen. Dit voorstel kan niet worden gehonoreerd, aangezien
het hier een lopend wet- en regelgevingsproces betreft. Daarbij is het oplaadpuntenadvies
bedoeld voor verenigingen als geheel, waaronder VvE’s, en niet de individuele leden.
Brandveiligheid
Uit een aantal reacties op de consultatie komt naar voren dat een aanbeveling voor
de borging van de brandveiligheid als een essentiële voorwaarde aan het oplaadpuntenadvies
wordt gezien. In de toelichting was reeds een passage aan deze voorwaarde gewijd,
maar hierin is nu opgenomen dat deze aanbeveling in overeenstemming dient te zijn
met alle relevante geldende wet- en regelgeving, waaronder het Bouwbesluit 2012 en
de NEN-normen (of gelijkwaardige oplossingen op grond van artikel 1.3 Bouwbesluit
2012) waarnaar in dit besluit wordt verwezen. Daarvoor is in de wijzigingsregeling
een vijfde voorwaarde aan het oplaadpuntenadvies toegevoegd.
Voor zover in de consultatie verdergaande eisen worden genoemd, wordt opgemerkt dat
het niet mogelijk is deze in het kader van een subsidieregeling op te nemen. Om dezelfde
reden is het voorstel dat een aanbeveling voor de borging van de brandveiligheid in
overleg met de veiligheidsregio tot stand moet komen, niet ingewilligd. Dit laat onverlet
dat verenigingen de desbetreffende veiligheidsregio zelf kunnen benaderen voor vragen
of advies. Daarnaast is besloten dat het oplaadpuntenadvies alleen een aanbeveling
voor de borging van de brandveiligheid dient te bevatten, als de parkeergelegenheid
geheel of gedeeltelijk is gelegen in een gebouw, omdat brandveiligheid in die situaties
een relevant aspect is. Verenigingen kunnen er ook bij geheel buiten gelegen parkeerplaatsen
overigens wel voor kiezen om een dergelijke aanbeveling deel uit te laten maken van
het oplaadpuntenadvies.
Verder wordt in de consultatie verzocht om de reikwijdte van het oplaadpuntenadvies
ten aanzien van de brandveiligheid nader te omschrijven. De indruk zou namelijk kunnen
ontstaan dat het hierbij om de algemene brandveiligheid van het gebouw gaat. Besloten
is om aan dit verzoek tegemoet te komen en de wijzigingsregeling op dit punt aan te
passen. Een oplaadpuntenadvies dient een aanbeveling voor de borging van de brandveiligheid
te bevatten ten aanzien van de realisatie van één of meer oplaadpunten, als de parkeergelegenheid
geheel of gedeeltelijk is gelegen in een gebouw. Ten aanzien van de vereisten waaraan
een subsidiabel advies op het punt van de brandveiligheid verder dient te voldoen,
zal op de website van RVO nadere informatie worden gepubliceerd.
Adviseurs
De eis dat een adviseur moet zijn ingeschreven bij de KvK heeft in de consultatie
geleid tot de vraag of er in dit verband nog andere eisen kunnen worden gesteld. Dit
is niet mogelijk, omdat de adviseur in de zin van de wijzigingsregeling geen beschermd
beroep is en hiervoor op dit moment ook geen landelijk keurmerk bestaat. In het kader
van een gelijk speelveld kan van overheidszijde evenmin een lijst met adviseurs beschikbaar
worden gesteld, zoals in een consultatiereactie wordt gevraagd.
Subsidieaanvraag
In de wijzigingsregeling is de keuze gemaakt dat verenigingen met een eigen parkeergelegenheid
eenmalig subsidie kunnen aanvragen voor een oplaadpuntenadvies. Hierdoor is het mogelijk
om zoveel mogelijk verenigingen te bedienen. Dit is van belang, mede omdat een versnelling
van de uitrol van laadinfrastructuur noodzakelijk is.11 Het voorstel om bij gewijzigde feiten of omstandigheden en/of onjuistheden in het
advies een nieuwe subsidieaanvraag te kunnen indienen, kan daarom niet worden gehonoreerd,
ook al omdat in het laatste geval van overheidszijde in de contractuele relatie tussen
de opdrachtgever en de adviseur zou worden getreden. Dit betekent voorts dat de kosten
voor het opstellen van een offerte, waarvoor in de wijzigingsregeling eventuele toetsingscriteria
ontbreken, niet subsidiabel zijn.
In een reactie op de consultatie wordt aandacht gevraagd voor de praktische aspecten
van een de-minimisverklaring. Op de website van RVO is een dergelijke verklaring beschikbaar
gesteld, waarvan gebruik kan worden gemaakt voor de subsidieaanvraag. Het vereiste
van een de-minimisverklaring houdt verband met de Europese staatssteunregels en voorkomt
dat bijvoorbeeld gemengde verenigingen op voorhand van de wijzigingsregeling worden
uitgesloten. Gemengde verenigingen zijn verenigingen waarvan zowel eigenaar-bewoners
als verhuurders of andere zakelijke partijen lid zijn. Met name voor VvE’s, waarvan
een aanzienlijk deel verhuurders als leden heeft12, zou dat een nadeel betekenen.
Enkele consultatiereacties betreffen het voor de nieuwe subsidiecategorie beschikbare
budget en de advieskosten voor het aanleggen van één of meer oplaadpunten. Ten behoeve
van deze subsidiecategorie zijn extra middelen beschikbaar gesteld door het Ministerie
van Ien W.
In de praktijk blijkt dat een oplaadpuntenadvies met inbegrip van een schouw voor
het in de wijzigingsregeling genoemde maximum subsidiebedrag van € 1.500,– kan worden
verstrekt. Het is niet mogelijk om een budget te reserveren. Uitputting van het budget
voor de nieuwe subsidiecategorie zal echter met regelmaat worden gecommuniceerd op
de website van RVO.
6.2. Advies Adviescollege toetsing regeldruk (ATR)
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk
heeft.
7. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt grotendeels in werking op 1 januari 2022. Daarmee wordt aangesloten
bij de vaste verandermomenten voor nieuwe regelgeving. Er is rekening gehouden met
de invoeringstermijn van twee maanden, door de regeling ruim voorafgaande aan de inwerkingtreding
te publiceren.
Enige uitzondering hierop is de verhoging van het subsidieplafond voor energiebesparing
door eigenaar-bewoners. Deze wijziging treedt de dag na publicatie van deze regeling
in werking, zodat de aanvragen (die zijn ingediend vóór 1 januari 2021) zo snel mogelijk
behandeld kunnen worden.
II. Artikelsgewijs deel
Onderdeel A (wijziging artikel 1 SEEH)
In artikel 1 is een definitiebepaling opgenomen voor ‘oplaadpunt’, waarin verwezen
wordt naar het Besluit infrastructuur alternatieve brandstoffen. In dat besluit is
oplaadpunt gedefinieerd als ‘een aansluiting voor het opladen van een elektrisch voertuig
of wisselen van een batterij van een elektrisch voertuig’. In artikel 1 van de SEEH
is toegevoegd dat de bijbehorende kabels onderdeel zijn van het oplaadpunt. Deze bepaling
sluit aan bij de definitie zoals deze gebruikt wordt in de in voorbereiding zijnde
wijziging van boek 5 van het Burgerlijk wetboek in verband met aanpassing van de notificatieregeling
(zie paragraaf 3.5 van het algemeen deel van deze toelichting).
Onderdeel B (wijziging artikel 2 SEEH)
Artikel 2 van de SEEH bevat het doel van de SEEH waartoe subsidies verstrekt kunnen
worden. Dit artikel is aangepast om het stimuleren van oplaadpunten als doel toe te
voegen.
Onderdeel C (wijziging artikel 3 SEEH)
In artikel 3 is allereerst het subsidieplafond verhoogd voor de subsidies voor eigenaar-bewoners
die energiebesparende maatregelen hebben getroffen of een energieadvies hebben aangevraagd.
Dit plafond geldt voor aanvragen die reeds zijn ingediend, maar niet toegekend konden
worden vanwege de uitputting van het budget. De verhoging betreft € 500.000. Dit is
voldoende om de laatste aanvragen te kunnen toekennen.
Daarnaast is het subsidieplafond toegevoegd voor subsidies aan vereniging voor advisering
over oplaadpunten. Het subsidieplafond bedraagt € 900.000. Indien er in het aanvraagtijdvak
(2022 en 2023) meer subsidie is aangevraagd dan het beschikbare subsidiebedrag, zullen
aanvragen geweigerd worden (artikel 4:25, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht).
Onderdelen D en E (wijziging opschrift paragraaf 1 en 2 SEEH)
De opschriften van de paragrafen 1 en 2 worden gewijzigd om de indeling van het hoofdstuk
te verduidelijken.
Onderdeel F (nieuwe paragraaf 3 SEEH)
In de SEEH wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, waarmee het mogelijk wordt om subsidies
te verstrekken voor advisering over de realisatie van oplaadpunten. De paragraaf bevat
drie nieuwe artikelen.
Artikel 12a
Artikel 12a bevat de beschrijving van de subsidiabele activiteit en de voorwaarden
voor subsidiëring. De subsidiabele activiteit behelst advisering over de realisatie
van oplaadpunten bij verenigingen voor gebouwen waarin zich tenminste één koopwoning
bevindt. Ook verenigingen met, naast eigenaar-bewoners, verhuurders of zakelijke partijen
als leden kunnen dus gebruik maken van de subsidie.
De advisering moet verzorgd worden door een adviseur, zijnde een natuurlijke persoon
of rechtspersoon, die is ingeschreven in de Kamer van Koophandel (KvK). Hiermee wordt
een gewenste mate van professionaliteit van de adviseur geborgd. De kwaliteit van
de advisering wordt verder geborgd door de voorwaarden die aan de advisering worden
gesteld. Deze voorwaarden zijn opgenomen in artikel 12b.
Per gebouw of groep van gebouwen wordt maximaal één keer subsidie verstrekt. Dit betekent
dat de vereniging één keer subsidie kan aanvragen en krijgen. Het is wel mogelijk
om meerdere aanvragen in te dienen als een voorgaande aanvraag is afgewezen of voor
het verstrekken van de subsidie wordt ingetrokken en gewijzigd door de vereniging
zelf.
Het is ook mogelijk om een aanvraag te doen voor advisering die heeft plaatsgevonden
na 5 oktober 2021 maar vóór de inwerkingtreding van deze regeling. 5 oktober 2021
is de datum van bekendmaking van deze regeling en dus de datum waarop verenigingen
uit konden gaan van de subsidiemogelijkheid.
Artikel 12b
Het is van belang dat de advisering van voldoende kwaliteit is, zodat de vereniging
in staat is om een beslissing te maken over eventuele oplaadpunten op de parkeergelegenheid.
Artikel 12b stelt daarom eisen aan het advies.
De advisering moet mede gebaseerd zijn op het fysiek beschouwen van de parkeergelegenheid.
De adviseur zal dus in ieder geval de situatie ter plaatse moeten bekijken en kan
niet alleen uitgaan van documentatie.
Daarnaast moet de adviseur de vereniging voorzien van een schriftelijk advies. Het
schriftelijke advies moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Die voorwaarden zijn
minimumvereisten, dus het advies mag ook meer elementen bevatten. De voorwaarden zijn
hieronder afzonderlijk toegelicht.
Allereerst dient het schriftelijk advies in te gaan op de laadbehoefte van de vereniging.
Hierbij wordt een doorkijk van ten minste tien jaar gegeven, om de toekomstbestendigheid
van het advies te waarborgen en te voorkomen dat de vereniging desinvesteringen doet.
Ten tweede zal het advies in moeten gaan op de borging van de brandveiligheid in relatie
tot het plaatsen van één of meer oplaadpunten. Dit vereiste is beperkt tot situaties
waarin de parkeergelegenheid geheel of gedeeltelijk is gelegen in het gebouw, zoals
een parkeergarage. Met ‘in het gebouw’ wordt mede bedoeld parkeergarages die onder
het gebouw liggen en daar onderdeel van zijn. Het staat de vereniging vrij om ook
advies te vragen over brandveiligheid bij een buiten gelegen parkeergelegenheid.
Ten derde bevat het advies aanbevelingen over de verdeling van de kosten van de oplaadpunten
tussen de vereniging en de gebruikers van de oplaadpunten.
Ten vierde gaat het advies in op de benodigde elektrische aansluiting en installatie
van de oplaadpunten. Hierbij zijn een aantal aandachtspunten expliciet benoemd, zodat
het advies ook in gaat op de mogelijkheid tot optimale verdeling van de beschikbare
stroom over de op te laden voertuigen en het laden op optimale momenten, de mogelijkheid
om het laden tijdelijk te vertragen of te stoppen ter voorkoming van overbelasting
van het stroomnetwerk in het gebouw (ook wel ‘smart charging’ en ‘load balancing’
genoemd) en borging van de fysieke veiligheid en cybersecurity.
Tot slot moet het schriftelijk advies rekening houden met de relevante regelgeving
en daar ook duiding van geven. Bij de relevante regelgeving kan onder andere gedacht
worden aan de brandveiligheidsnormen en de normen voor de elektrische installatie
uit de bouwregelgeving en de technische eisen voor de laadpalen.
Het schriftelijk advies wordt meegestuurd met de subsidieaanvraag, waarna RVO kan
controleren of het advies voldoet aan de voorwaarden van deze regeling.
Artikel 12c
Artikel 12c bevat bepalingen rondom de aanvraag van de subsidie voor advisering over
de realisatie van oplaadpunten.
Allereerst is de periode vastgesteld waarbinnen aanvragen ingediend kunnen worden
(24 januari 2022 tot en met 30 september 2023). Er is niet gekozen voor een periode
startend op 1 januari 2022, omdat dit vanwege de kerstvakantie voor praktische problemen
kan zorgen bij de openstelling van het elektronisch formulier en eventueel contact
dat aanvragers zoeken met RVO. De einddatum is afgestemd op de wens om voor 1 januari
2024 alle aanvragen behandeld te hebben, waarvoor enkele maanden nodig is.
De aanvraag moet een aantal gegevens en bescheiden bevatten, te weten: het schriftelijke
advies, de factuur en een betaalbewijs, het KvK-inschrijfnummer van de adviseur en,
indien van toepassing, een verklaring van de leden van de vereniging, niet zijnde
eigenaar-bewoners, dat voldaan wordt aan het toepasselijke staatssteunkader. Voor
meer toelichting op het staatsteunkader wordt verwezen naar paragraaf 3.7 van deze
regeling.
Naast de regels in artikel 12c bevat ook het Kaderbesluit BZK-subsidies aanvraagvereisten
(artikel 11, derde lid). De aanvraagvereisten van de SEEH en het kaderbesluit vullen
elkaar aan en moeten dus beiden gevolgd worden. In artikel 11 van het kaderbesluit
is onder meer vereist dat de aanvraag wordt voorzien van een toelichting, een bankrekeningnummer
(inclusief bewijs dat het rekeningnummer op naam van de vereniging staat) en, indien
van toepassing, het inschrijfnummer van de Kamer van Koophandel. Een aantal onderdelen
van artikel 11 Kaderbesluit is niet relevant voor de subsidie van het oplaadpuntenadvies
(de begroting, de tijdsplanning en de voorschotten) en hoeft daarom niet bijgevoegd
te worden.
De aanvraag voor een subsidie wordt ingediend nadat het schriftelijk advies is opgesteld
en overhandigd aan de vereniging. Het is dus niet mogelijk om voorafgaande aan de
advisering een subsidie aan te vragen. Hiermee worden controlelasten voor de aanvrager
en uitvoerder beperkt. Indiening geschiedt via het elektronisch formulier op de website
van RVO.
Onderdeel G (wijziging artikel 17)
In artikel 17 van de SEEH is opgenomen dat een subsidie voor advisering over de realisatie
van oplaadpunten maximaal 75 procent van de kosten voor de advisering kan zijn, en
maximaal € 1.500 kan bedragen. Dit zijn twee losse maxima; ook een advies dat in totaal
minder dan € 1.500 kost, wordt dus voor 75 procent gesubsidieerd.
Onderdeel H (wijziging opschrift hoofdstuk VII)
Het opschrift van hoofdstuk VII wordt vernummerd tot hoofdstuk VIII, omdat de SEEH
al een ander hoofdstuk VII kent.
Artikel II
Artikel II bevat de inwerkingtredingsbepaling van deze regeling. Deze is toegelicht
in paragraaf 7 van het algemeen deel van de toelichting.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren