Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 augustus 2021, nr. 2021-0000130089, tot uitvoering van de Wet inburgering 2021 (Regeling inburgering 2021)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 1, tweede lid, 4, eerste lid, onderdeel b en d, en derde lid, 5, derde lid, 7, derde lid, 10, 14, vijfde lid, 21, tweede lid, 24, tweede lid, 32, eerste lid, 34, vierde lid, en 39, tweede lid, van de Wet inburgering 2021, de artikelen 2.4, 2.5, 2.7, zesde en zevende lid, 2.8, vijfde lid, 3.2, vierde lid, 3.4, tweede lid, 3.5, vierde lid, 3.6, eerste lid, 3.7, eerste en tweede lid, 3.9, vijfde lid, 3.11, 3.12, 3.13, 3.14, achtste lid, 3.15, vijfde lid, 3.16, vijfde lid, 4.3, tweede lid, 6.2, zevende lid, 6.3, derde lid, 6.6, tweede lid, 6.8, eerste en derde lid, 6.9, tweede lid, 6.11, derde lid, 6.13, 7.2, derde lid, 8.2, achtste lid en 10.3, tweede tot en met vierde lid, van het Besluit inburgering 2021, de artikelen 2.8, vijfde lid, en 3.3 van het Besluit inburgering en artikel 3, derde lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

besluit:

het Besluit inburgering 2021;

de Minister:

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

belastbaar loon:

het belastbaar loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964;

toetsingsinkomen:

het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;

staatsexamen Nederlands als tweede taal:

staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 1.2. Geestelijk bedienaar

  • 1. Als geestelijke bedienaar wordt in ieder geval aangemerkt de vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, die is verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid voor een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie.

  • 2. Onder kerkgenootschap of een ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet wordt tevens verstaan een onderdeel daarvan of een rechtspersoon waarin twee of meer van deze genootschappen samenwerken.

  • 3. Van werkzaamheden van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet is in ieder geval sprake in geval van werkzaamheden als voorganger, godsdienstleraar, zendeling, leraar levensbeschouwelijk onderwijs, vertrouwenspersoon of pastoraal werker binnen een godsdienstige of levensbeschouwelijke gemeenschap, dan wel op het terrein van het uitdragen en verklaren van een bepaalde geloofsleer of levensbeschouwelijke opvattingen.

  • 4. Als geestelijke bedienaar wordt niet aangemerkt degene die op louter incidentele basis werkzaamheden als bedoeld in het derde lid, verricht.

HOOFDSTUK 2. INBURGERINGSPLICHTIG

AFDELING 1. VRIJSTELLINGEN

Artikel 2.1. Vrijstelling van de inburgeringsplicht

De Minister verleent vrijstelling, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de wet, aan de inburgeringsplichtige die beschikt over:

  • a. een inburgeringsdiploma als bedoeld in artikel 3.15, eerste lid, van het besluit;

  • b. een inburgeringsdiploma als bedoeld in artikel 3.10 van het Besluit inburgering, vergezeld van bewijsstukken waaruit blijkt dat de onderdelen, genoemd in artikel 3.3, aanhef en onderdeel a tot en met d, van het besluit, allen zijn geëxamineerd op ten minste het niveau B1 van het Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde talen;

  • c. een op grond van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs 2020, de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een Nederlandstalige opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, vwo, havo of vmbo op ten minste het niveau gemengde leerweg of theoretische leerweg, of beroepsonderwijs vanaf het tweede niveau als bedoeld in artikel 7.2.2., eerste lid, onderdeel b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

  • d. een diploma of ander document vergelijkbaar met de in onderdeel c genoemde diploma’s of getuigschriften, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Suriname of België mits een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal;

  • e. een diploma of ander document vergelijkbaar met de in onderdeel c genoemde diploma’s of getuigschriften, behaald aan een uit ’s Rijks kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de Wet voortgezet Onderwijs BES of aan een instelling als bedoeld in artikel 1.4.1. van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba; of

  • f. een diploma of getuigschrift van een erkende Internationale of Europese school waaruit blijkt dat het vak Nederlands is gevolgd op een niveau dat vergelijkbaar is met ten minste het niveau B1 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen en voor het vak Nederlandse taal een voldoende is behaald.

Artikel 2.2. Tijdelijke vrijstelling van de inburgeringsplicht bij volgen opleiding

De Minister verleent vrijstelling, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van de wet, aan de inburgeringsplichtige die een opleiding volgt die leidt tot uitreiking van een van de bewijsstukken, genoemd in artikel 2.1, gedurende de periode dat de inburgeringsplichtige is ingeschreven voor de betreffende opleiding.

Artikel 2.3. Aanvraag vrijstelling van de inburgeringsplicht
  • 1. De inburgeringsplichtige dient een aanvraag tot vrijstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, d en e, van de wet, in bij de Minister.

  • 2. De Minister geeft binnen 8 weken een beschikking.

  • 3. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot vrijstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van de wet, is door de inburgeringsplichtige een bedrag verschuldigd van € 90.

Artikel 2.4. Aanwijzing adviserende instelling over vrijstellende buitenlandse opleidingen

Als organisaties, bedoeld in artikel 2.4 van het besluit, worden aangewezen de Stichting Nuffic en de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven.

AFDELING 2. ONTHEFFINGEN

Artikel 2.5. Medische deskundigenverklaring
  • 1. De deskundigenverklaring, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het besluit, bevat in ieder geval een advies met betrekking tot het verlenen dan wel het weigeren van de gehele of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht en, indien van toepassing, een voorstel met betrekking tot de in aanmerking komende aangepaste examenomstandigheden als bedoeld in artikel 3.6.

  • 2. De arts, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het besluit, adviseert tot gehele of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht indien de inburgeringsplichtige niet in staat is zich met lichte aanpassingen binnen vijf jaar voor te bereiden op de inburgeringsplicht dan wel op een of meerdere onderdelen daarvan, en dit ook niet mogelijk is door het treffen van aangepaste examenomstandigheden voor een of meerdere onderdelen van het inburgeringsexamen of een of meerdere van de examenonderdelen van de onderwijsroute als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel b, van het besluit.

  • 3. De arts, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het besluit, stelt de deskundigenverklaring op conform het protocol dat is opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 2.6. Ontheffing bijzondere individuele omstandigheden
  • 1. Bij de aanvraag tot ontheffing, bedoeld in artikel 2.8 van het besluit, verschaft de inburgeringsplichtige informatie over:

    • a. de bijzondere individuele omstandigheden die het hem onmogelijk of uiterst moeilijk maken aan de inburgeringsplicht te voldoen, en een onderbouwing waarom deze omstandigheden hem niet verweten kunnen worden;

    • b. de geleverde inspanningen om te voldoen aan de inburgeringsplicht; en

    • c. de zeer schrijnende situatie waarin hij terecht komt indien ontheffing van de inburgeringsplicht niet wordt verleend.

  • 2. Indien de bijzondere individuele omstandigheden bestaan uit medische omstandigheden, verstrekt de inburgeringsplichtige, of, indien van toepassing, diens gezinslid of bloedverwant in de eerste graad, bij de aanvraag een medische machtiging.

  • 3. De arts, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het besluit, stelt een advies op over de medische omstandigheden, bedoeld in het tweede lid, conform het protocol dat is opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 2.7. Tarieven ontheffing
  • 1. Voor het onderzoek ten behoeve van het opstellen van een deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, is door de inburgeringsplichtige een bedrag verschuldigd van € 225.

  • 2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt aan de inburgeringsplichtige terugbetaald indien in de deskundigenverklaring, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, wordt geadviseerd de gevraagde gehele of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht te verlenen dan wel deze niet te verlenen, maar wel wordt geadviseerd de inburgeringsplichtige de examens onder aangepaste examenomstandigheden af te laten leggen.

HOOFDSTUK 3. DE INBURGERINGSPLICHT

AFDELING 1. MODULE ARBEIDSMARKT EN PARTICIPATIE

Artikel 3.1. Urennorm module Arbeidsmarkt en Participatie

Ten minste 40 uren van de module Arbeidsmarkt en Participatie zijn gericht op de praktische inzet van de inburgeringsplichtige op de arbeidsmarkt.

AFDELING 2. INBURGERINGSEXAMEN

§ 1. Inhoud van het inburgeringsexamen
Artikel 3.2. Eindtermen kennis van de Nederlandse maatschappij

De te behalen eindtermen van het examenonderdeel kennis van de Nederlandse maatschappij, bedoeld in artikel 3.4 van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 3.3. Auteursrecht

De Staat der Nederlanden (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) maakt een voorbehoud als bedoeld in artikel 15b van de Auteurswet met betrekking tot de inhoud van de examens, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van het besluit.

§ 2. Afname en afleggen van het inburgeringsexamen
Artikel 3.4. Examengeld

Het examengeld, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, van het besluit, bedraagt:

  • a. € 50 voor het examen, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, onderdeel a, van het besluit;

  • b. € 50 voor elk van de onderdelen van het examen, genoemd in artikel 3.3, aanhef en onderdeel a tot en met d, van het besluit op het niveau A2.

Artikel 3.5. Kosteloze examenpogingen onderdelen van het inburgeringsexamen
  • 1. Een asielstatushouder in de B1-route mag bij het afleggen van het inburgeringsexamen kosteloos twee keer examen per examenonderdeel afleggen, mits het niveau van het examen overeenkomt met ten minste het in het persoonlijk plan inburgering en participatie vastgelegde niveau.

  • 2. Een asielstatushouder in de onderwijsroute mag kosteloos twee keer examen van het examenonderdeel kennis van de Nederlandse maatschappij, dat wordt aangeboden als onderdeel van het inburgeringsexamen, afleggen.

  • 3. Een asielstatushouder in de Z-route mag kosteloos twee keer examen per taalexamenonderdeel op het niveau A2, dat wordt aangeboden als onderdeel van het inburgeringsexamen, afleggen, mits is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.14, zevende lid, van het besluit.

Artikel 3.6. Aangepaste examenomstandigheden

De aangepaste examenomstandigheden, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, van het besluit, betreffen in ieder geval:

  • a. examen in aangepaste locatie;

  • b. verlenging examentijd;

  • c. onderbroken examenafname;

  • d. aangepaste inroostering;

  • e. examenhulp;

  • f. grootbeeld;

  • g. grootschrift;

  • h. loepfunctie;

  • i. typen in plaats van schrijven; en

  • j. voorleesfunctie.

§ 3. Examineren en beoordelen
Artikel 3.7. Wijze van examinering
  • 1. De onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid en spreekvaardigheid van het examen, bedoeld in artikel 3.3, aanhef en onderdeel a, b en d van het besluit, op het niveau A2 worden afgelegd door middel van een door de Minister beheerd geautomatiseerd systeem.

  • 2. Het onderdeel schrijfvaardigheid van het examen, bedoeld in artikel 3.3, aanhef en onderdeel c, van het besluit, op het niveau A2 wordt schriftelijk afgelegd.

  • 3. Het examen kennis van de Nederlandse maatschappij, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, wordt afgelegd door middel van een door de Minister beheerd geautomatiseerd systeem.

Artikel 3.8. Beoordelen van het examen
  • 1. De examenonderdelen leesvaardigheid en luistervaardigheid, bedoeld in artikel 3.3, aanhef en onderdeel a en b, van het besluit, op het niveau A2 worden beoordeeld door de Minister door middel van het geautomatiseerd systeem, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid.

  • 2. Het examenonderdeel spreekvaardigheid, bedoeld in artikel 3.3, aanhef en onderdeel d, van het besluit, op het niveau A2 wordt voor wat betreft de antwoorden op de meerkeuzevragen beoordeeld door middel van het geautomatiseerd systeem, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, en voor de antwoorden op de open vragen door een of meer door de Minister aan te wijzen beoordelaars.

  • 3. Het examenonderdeel schrijfvaardigheid, bedoeld in artikel 3.3, aanhef en onderdeel c, van het besluit, op het niveau A2 wordt beoordeeld door een of meer door de Minister aan te wijzen beoordelaars.

  • 4. Het examenonderdeel kennis van de Nederlandse maatschappij, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, wordt door middel van het geautomatiseerd systeem, bedoeld in artikel 3.7, derde lid, beoordeeld.

§ 4. Training voor beoordelaars
Artikel 3.9. Training voor beoordelaars
  • 1. De deskundigheid van de beoordelaars, bedoeld in artikel 3.11, onderdeel c, van het besluit, blijkt uit een afgeronde door de Minister vast te stellen examentraining schrijfvaardigheid op het niveau A2 of spreekvaardigheid op het niveau A2.

  • 2. De examentraining wordt gegeven door een door de Minister aan te wijzen instelling.

  • 3. De in het tweede lid genoemde instelling reikt een certificaat uit, waaruit blijkt dat de deelnemer de training heeft gevolgd en het aansluitende examen met goed gevolg heeft afgelegd.

§ 5. Kwaliteit van het inburgeringsexamen
Artikel 3.10. Vaststellen examenreglement, toelating examens en waarborgen kwaliteit
  • 1. De Minister stelt voor de examens, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van het besluit, een examenreglement vast.

  • 2. Een inburgeringsplichtige die zich overeenkomstig de daartoe gestelde regels heeft aangemeld, het verschuldigde examengeld heeft voldaan en zich overeenkomstig artikel 3.8 van het besluit heeft geïdentificeerd, wordt toegelaten tot de examens, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van het besluit.

  • 3. De kwaliteit van de examens, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van het besluit, wordt gewaarborgd door:

    • a. transparantie van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden bij de examinering;

    • b. het treffen van passende technische en organisatorische maatregelen om de examen- en persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of onrechtmatige verwerking;

    • c. het beschrijven van de procedure van verwerking van examenresultaten en de gegevensverstrekking;

    • d. de naleving van het examenreglement, bedoeld in het eerste lid;

    • e. het treffen van passende technische en organisatorische maatregelen om de kwaliteit van de processen rondom de afname en de beoordeling van examens te waarborgen; en

    • f. het beschrijven van de procedure die wordt gevolgd bij een vermoeden van onregelmatigheden bij het afleggen van de examens en het omschrijven van de sancties die getroffen kunnen worden indien sprake is van onregelmatigheden.

  • 4. Om tot de examens, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, van het besluit, te worden toegelaten is de kandidaat verplicht in te stemmen met de in bijlage 3 bij deze regeling opgenomen geheimhoudingsverklaring ten aanzien van de inhoud van het examen.

Artikel 3.11. Examenreglement

In het examenreglement, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, wordt in ieder geval vermeld:

  • a. de procedure van aanmelding en identificatie van de inburgeringsplichtige;

  • b. de wijze waarop het examengeld wordt geïnd;

  • c. de procedure bij annulering of wijziging van de examendatum door de inburgeringsplichtige;

  • d. de wijze van bekendmaking van de uitslagen van de examens;

  • e. de procedure en sancties bij onregelmatigheden; en

  • f. de procedure voor de afhandeling van klachten.

§ 6. Gedeeltelijke vrijstelling van het inburgeringsexamen
Artikel 3.12. Vrijstelling mondelinge en schriftelijke vaardigheden op niveau B1

Van de verplichting om voor een of meerdere onderdelen van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau B1 het examen te behalen, is vrijgesteld de inburgeringsplichtige die beschikt over een van de volgende bewijsstukken, en daaruit blijkt dat een voldoende resultaat is behaald voor het vak Nederlandse taal:

  • a. een certificaat dat is afgegeven ter afronding van het examenonderdeel lezen, schrijven, luisteren respectievelijk spreken van het Staatsexamen Nederlands als tweede taal, alsmede degene die beschikt over het diploma van het staatsexamen Nederlands als tweede taal op ten minste niveau B1;

  • b. een cijferlijst als bedoeld in artikel 52 of een certificaat als bedoeld in artikel 53 van het Eindexamenbesluit VO of artikel 31 van het Staatsexamenbesluit VO;

  • c. een van de volgende certificaten van het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal:

    • i. Certificaat Profiel Maatschappelijk Formeel op ERK-niveau B1;

    • ii. Certificaat Profiel Zakelijk Professionele op ERK-niveau B2;

    • iii. Certificaat Profiel Educatief Startbekwaam op ERK-niveau B2;

    • iv. Certificaat Profiel Educatief Professioneel op ERK-niveau C1; of

  • d. een buitenlands diploma, getuigschrift of certificaat behaald bij een door de overheid van het land waar de opleiding is gevolgd erkende instelling, waaruit blijkt dat de inburgeringsplichtige een of meerdere van de schriftelijke en mondelinge vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau B1 beheerst.

Artikel 3.13. Vrijstelling mondelinge en schriftelijke vaardigheden op niveau A2

Van de verplichting om voor een of meerdere onderdelen van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op het niveau A2 het examen te behalen, is vrijgesteld de inburgeringsplichtige die beschikt over een van de volgende bewijsstukken, en daaruit blijkt dat een voldoende resultaat is behaald voor het vak Nederlandse taal:

  • a. een bewijsstuk verstrekt door de Minister, waaruit volgt dat het examenonderdeel lezen, luisteren, schrijven, respectievelijk spreken van het inburgeringsexamen op ERK niveau A2 is behaald; of

  • b. een certificaat Nederlands als vreemde taal op ERK niveau A2 verstrekt door de Taalunie.

Artikel 3.14. Aanvraag gedeeltelijke vrijstelling inburgeringsexamen
  • 1. De inburgeringsplichtige dient een aanvraag tot vrijstelling als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de wet, in bij de Minister.

  • 2. De Minister geeft binnen 8 weken een beschikking.

Artikel 3.15. Aanwijzing adviserende instelling over vrijstellende buitenlandse opleidingen

Als organisaties, bedoeld in artikel 3.13 van het besluit, worden aangewezen de Stichting Nuffic en de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven.

AFDELING 3. DE ZELFREDZAAMHEIDSROUTE

Artikel 3.16. Inhoud zelfredzaamheidsroute
  • 1. De cursus Nederlands als tweede taal en het alfabetiseringsonderwijs, bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. leesvaardigheid;

    • b. luistervaardigheid;

    • c. schrijfvaardigheid; en

    • d. spreekvaardigheid.

  • 2. Het college kan een lagere urennorm vaststellen dan de norm, bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, onderdeel a, van het besluit, of vaststellen dat cursusuren voor bepaalde onderdelen, genoemd in het eerste lid, niet hoeven te worden gevolgd indien de inburgeringsplichtige met een auditieve of visuele beperking in verband met deze beperking een revalidatietraject volgt.

AFDELING 4. DIPLOMA EN CERTIFICAAT

Artikel 3.17. Het inburgeringsdiploma

Het model van het inburgeringsdiploma is opgenomen in bijlage 4 bij deze regeling.

Artikel 3.18. Het inburgeringscertificaat
  • 1. Het model van het inburgeringscertificaat is opgenomen in bijlage 5 bij deze regeling.

  • 2. Het college overhandigt het inburgeringscertificaat persoonlijk aan de inburgeringsplichtige.

AFDELING 5. VOORBEREIDING OP DE INBURGERING

Artikel 3.19. Aanwijzing instelling voorbereiding op de inburgering

Als instelling, bedoeld in artikel 10 van de wet, wordt aangewezen het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.

AFDELING 6. AANWIJZEN ORGANISATIES INTERNATIONALE DIPLOMAWAARDERING EN INDICATIE ONDERWIJSNIVEAU

Artikel 3.20. Aanwijzing organisaties internationale diplomawaardering en indicatie onderwijsniveau

Als organisaties, bedoeld in artikel 34, vierde lid, van de wet, worden aangewezen de Stichting Nuffic en de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven.

HOOFDSTUK 4. VERLENGING VAN DE INBURGERINGSTERMIJNEN

Artikel 4.1. Verlengingsgrond bij niet verwijtbaarheid, termijn en aanvraag

  • 1. Van een omstandigheid als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van het besluit is sprake bij:

    • a. langdurige ziekte van de inburgeringsplichtige, zijn partner of bloedverwant in de eerste graad van ten minste drie aaneengesloten maanden;

    • b. overlijden van de partner of een bloedverwant in de eerste graad van de inburgeringsplichtige;

    • c. bevalling van de inburgeringsplichtige;

    • d. verblijf in een Blijf van mijn Lijf huis door de inburgeringsplichtige voor een periode van ten minste drie aaneengesloten maanden;

    • e. deelname aan een alfabetiseringscursus voor de duur van ten minste drie aaneengesloten maanden door de inburgeringsplichtige die de B1-route of onderwijsroute volgt;

    • f. een opgelopen vertraging vanwege dakloosheid van de inburgeringsplichtige gedurende ten minste drie aaneengesloten maanden;

    • g. het niet binnen drie maanden na de datum van het vaststellen van het persoonlijk plan inburgering en participatie doen van een inburgeringsaanbod als bedoeld in artikel 16 van de wet door het college, met dien verstande dat de inburgeringsplichtige die de onderwijsroute volgt binnen zes maanden na het vaststellen van het voornoemde plan ook daadwerkelijk kan starten met het taalschakeltraject;

    • h. de onmogelijkheid inburgeringsactiviteiten te verrichten gedurende ten minste drie aaneengesloten maanden vanwege een omstandigheid gelegen bij de aanbieder van deze inburgeringsactiviteiten;

    • i. een opgelopen vertraging van ten minste drie aaneengesloten maanden vanwege een niet verwijtbare individuele bijzondere omstandigheid; of

    • j. twee of meer van de omstandigheden, bedoeld in onderdeel a tot en met i, die tezamen tot gevolg hebben dat het voor de inburgeringsplichtige niet mogelijk is geweest inburgeringsactiviteiten te verrichten gedurende een periode van ten minste drie aaneengesloten maanden.

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet, of de op grond van de artikelen 24, tweede en derde lid, 25, tweede lid, van de wet vastgestelde nieuwe termijn wordt verlengd met een periode:

    • a. die gelijk is aan de duur van die ziekteperiode bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;

    • b. van drie maanden, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;

    • c. van 16 weken, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c;

    • d. die gelijk is aan de duur van het verblijf, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d;

    • e. die gelijk is aan de duur van de alfabetiseringscursus en ten hoogste zes maanden, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e;

    • f. die gelijk is aan de duur van de dakloosheid en ten hoogste twee jaar, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f;

    • g. die gelijk is aan de duur van het uitblijven van een inburgeringsaanbod na het verstrijken van drie maanden na de datum van het vaststellen van het persoonlijk plan inburgering en participatie, met dien verstande dat bij de onderwijsroute de duur van de verlenging zes maanden bedraagt indien de inburgeringsplichtige niet binnen zes maanden na het vaststellen van het voornoemde plan ook heeft kunnen starten met het taalschakeltraject, bij de omstandigheid bedoeld in het eerste lid, onderdeel g;

    • h. die gelijk is aan de duur van de opgelopen vertraging en ten hoogste zes maanden, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h;

    • i. die gelijk is aan de duur van de opgelopen vertraging en ten hoogste twee jaar, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel i;

    • j. die gelijk is aan de duur van de opgelopen vertraging, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j.

  • 3. De inburgeringsplichtige verstrekt bij de aanvraag om verlenging op grond van het eerste lid:

    • a. een medische machtiging, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;

    • b. een afschrift van de ingeschreven akte van overlijden als bedoeld in artikel 19f van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;

    • c. een afschrift van de geboorteakte uit de Basisregistratie Personen, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c;

    • d. een door het Blijf van mijn Lijf huis afgegeven verklaring, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d;

    • e. een verklaring van de taalschool, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e;

    • f. een uitdraai uit de Basisregistratie Personen, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f;

    • g. een verklaring van het college, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g;

    • h. stukken waaruit de omstandigheid bij de aanbieder blijkt, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel h;

    • i. stukken waaruit de niet verwijtbare individuele bijzondere omstandigheid blijkt, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel i;

    • j. de bij de omstandigheid behorende stukken, bedoeld in onderdeel a tot en met i, bij de omstandigheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j.

HOOFDSTUK 5. DE TAAK VAN HET COLLEGE

AFDELING 1. DE BREDE INTAKE

Artikel 5.1. Aanwijzing instelling uitvoering leerbaarheidstoets

Als organisatie, bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de wet, wordt aangewezen Dienst Uitvoering Onderwijs.

HOOFDSTUK 6. SOCIALE LENING

AFDELING 1. LENING

Artikel 6.1. Hoogte van de lening
  • 1. Van het bedrag van de lening, bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van het besluit wordt twee maal de vastgestelde draagkracht, als vastgesteld op grond van artikel 6.8, tweede tot en met vijfde lid, afgetrokken.

  • 2. Indien het bedrag van de lening minder dan € 180 bedraagt, wordt dit op nul gesteld.

Artikel 6.2. Betaling van de lening
  • 1. Ten behoeve van de betaling van de lening verstrekt de inburgeringsplichtige een verklaring aan de Minister van:

    • a. de door hem gevolgde cursus ten behoeve van de in het persoonlijk plan inburgering en participatie vastgestelde leerroute, indien hij op grond van artikel 6.2, derde lid, van het besluit, in aanmerking komt voor een lening ten behoeve van het volgen van deze cursus;

    • b. het door hem gevolgde taalschakeltraject, indien hij op grond van artikel 6.2, vierde lid, van het besluit in aanmerking komt voor een lening ten behoeve van het volgen van een taalschakeltraject;

    • c. het door hem gevolgde alfabetiseringsonderwijs, indien hij op grond van artikel 6.2, derde lid, van het besluit, in aanmerking komt voor een lening ten behoeve van het volgen van alfabetiseringsonderwijs; of

    • d. de door hem afgelegde inburgeringexamens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet.

  • 2. De factuur van de cursusinstelling waar de verklaring van de inburgeringsplichtige betrekking op heeft, vermeldt in ieder geval:

    • a. het burgerservicenummer van de inburgeringsplichtige;

    • b. de naam- en adresgegevens van de inburgeringsplichtige;

    • c. de naam- en adresgegevens van de instelling;

    • d. de handtekening van de inburgeringsplichtige;

    • e. de datum; en

    • f. de specificatie van het factuurbedrag.

  • 3. De betaling van de factuur, bedoeld in het tweede lid, geschiedt binnen vier weken na ontvangst door de Minister van de verklaring van de inburgeringsplichtige over de cursusuren waar die factuur betrekking op heeft.

  • 4. De Minister betaalt per kwartaal de bedragen van de lening aan de hand van de facturen en de verklaring van de inburgeringsplichtige over de afgesproken contracturen en de verklaring van de inburgeringsplichtige over de afgelegde examens. Voor het bedrag aan ingediende facturen voor contracturen geldt een maximum van € 2.000. Indien het bedrag van de facturen, hoger is dan € 2.000 wordt de betreffende factu(u)r(en) niet betaalbaar gesteld.

AFDELING 2. TERUGBETALING

Artikel 6.3. Renteberekening
  • 1. De rente over de door de debiteur opgenomen lening wordt maandelijks berekend op basis van samengestelde interest.

  • 2. Voor de berekening van de rente op de voet van het eerste lid wordt een maand gesteld op 30 dagen en een jaar gesteld op 360 dagen.

Artikel 6.4. Rentevaste aanloopfase en terugbetalingsperiode
  • 1. Gedurende de aanloopfase, bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel a of b, van de wet, en de eerste vijf jaren van de terugbetalingsperiode, bedoeld in artikel 6.7, eerste lid, van het besluit, wordt hetzelfde rentepercentage gehanteerd, vastgesteld overeenkomstig artikel 6.6, eerste lid, van het besluit. Het bij aanvang van de aanloopfase geldende rentepercentage wordt gehanteerd.

  • 2. Voor de resterende terugbetalingsperiode na het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn wordt het rentepercentage opnieuw vastgesteld overeenkomstig artikel 6.6, eerste lid, van het besluit.

Artikel 6.5. Berekening maandelijkse termijn
  • 1. De hoogte van de maandelijkse termijn wordt berekend op basis van het bedrag aan opgebouwde schuld vermeerderd met de over dat bedrag verschuldigde rente, berekend overeenkomstig artikel 6.3 en gedeeld door het aantal te betalen termijnen.

  • 2. De hoogte van de maandelijkse termijn bedraagt ten minste € 15. Indien de draagkracht overeenkomstig artikel 6.8 is vastgesteld op minder dan € 180 per jaar, wordt het maandelijkse termijnbedrag op nul gesteld.

Artikel 6.6. Terugbetaling niet binnenlands belastingplichtige
  • 1. In afwijking van artikel 6.8, eerste lid, van het besluit vervallen de rente en aflossing van de lening van een debiteur, die niet binnenlands belastingplichtig is in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001, gedurende de aflosfase in jaarlijkse termijnen. Artikel 6.3 is in dat geval van overeenkomstige toepassing. Indien de debiteur zich voor het einde van een jaartermijn metterwoon in Nederland vestigt, wordt hij tot het einde van die jaartermijn behandeld als een debiteur die niet binnenlands belastingplichtig is. Op aanvraag van de in de eerste volzin bedoelde debiteur kan de Minister besluiten dat de rente en aflossing van de lening niet vervallen in jaarlijkse termijnen maar in maandelijkse termijnen.

  • 2. De hoogte van de jaarlijkse dan wel de maandelijkse termijn, bedoeld in het eerste lid, laatste volzin, wordt berekend overeenkomstig artikel 6.5, tenzij de debiteur, bedoeld in het eerste lid, bij de Minister een aanvraag indient tot vaststelling van zijn draagkracht voor de resterende aflosfase. In dat geval levert hij aan de Minister de door de Minister gevraagde gegevens.

  • 3. De betaling van de maandelijkse termijn, bedoeld in het eerste lid, laatste volzin, geschiedt door middel van:

    • a. een daartoe door de debiteur verleende doorlopende machtiging om het verschuldigde bedrag maandelijks te doen afschrijven van een door de debiteur aangewezen bank- of girorekening in Nederland; of

    • b. een door de Minister aan de debiteur gezonden betaalverzoek.

Artikel 6.7. Mogelijkheid eenmalige aflossing

De debiteur kan in afwijking van artikel 6.8, eerste lid, van het besluit de lening in een keer terugbetalen. De terugbetaling omvat het bedrag van de opgebouwde schuld vermeerderd met de over dat bedrag verschuldigde rente, berekend overeenkomstig artikel 6.3.

Artikel 6.8. Vaststelling draagkracht debiteur
  • 1. De draagkracht die wordt vastgesteld overeenkomstig dit artikel, gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de aanvraag, bedoeld in artikel 6.10 van het besluit, is ingediend.

  • 2. Maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht van de debiteur is het totaal van het toetsingsinkomen van de debiteur en zijn partner in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld. Het aldus bepaalde inkomen is het draagkrachtinkomen.

  • 3. Op het draagkrachtinkomen wordt in mindering gebracht de draagkrachtvrije voet. Deze voet is gelijk aan:

    • a. 120% van het belastbaar minimumloon voor een debiteur met partner;

    • b. 120% van het belastbaar minimumloon voor een debiteur op wie de alleenstaande ouderenkorting, bedoeld in artikel 8.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing is; of

    • c. 84% van het belastbaar minimumloon voor overige debiteuren zonder partner.

  • 4. De draagkracht van de debiteur is 12% van het inkomen boven de draagkrachtvrije voet.

  • 5. Voor de toepassing van dit artikel wordt indien het toetsingsinkomen of het belastbaar loon in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, nog niet bekend is, door de Minister daarvoor in de plaats gesteld een bedrag dat het vast te stellen toetsingsinkomen of het belastbaar loon benadert.

Artikel 6.9. Terugval inkomen
  • 1. Op aanvraag van de debiteur wordt bij de toepassing van artikel 6.8 uitgegaan van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, indien sprake is van terugval in inkomen:

    • a. over het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld; of

    • b. over het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan een vermindering van het toetsingsinkomen van de debiteur van ten minste 15% ten opzichte van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, met dien verstande dat de vermindering niet kan worden gerekend tot inkomensschommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt zolang het belastbaar inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, of het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld nog niet definitief bekend is, daarvoor in de plaats gesteld het bedrag dat naar het oordeel van de Minister het uiteindelijke belastbaar loon benadert.

Artikel 6.10. Beide partners debiteur

Indien de partner van de debiteur ook een debiteur is die een beschikking tot terugbetaling als bedoeld in artikel 6.9, eerste lid, van het besluit heeft ontvangen, wordt:

  • a. artikel 6.8, tweede en vierde lid, slechts eenmaal toegepast op het totaal van het toetsingsinkomen; en

  • b. bij toepassing van artikel 6.11 van het besluit de te betalen maandelijkse termijn per debiteur vastgesteld op basis van de verhouding tussen de hoogte van het toetsingsinkomen van beide debiteuren afzonderlijk.

Artikel 6.11. Verzuim

De debiteur is in verzuim indien binnen twee weken na de vervaldatum van een vordering het bedrag van de verplichte terugbetaling niet is ontvangen.

Artikel 6.12. Schuld in zijn geheel opeisbaar

Bij uitvaardiging van het dwangbevel, bedoeld in artikel 21, vierde lid, van de wet kunnen de achterstallige termijnen worden overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder mits:

  • a. het achterstallige deel minimaal € 180 bedraagt; of

  • b. het deel dat zes maanden of langer achterstallig is, minimaal € 15 bedraagt.

HOOFDSTUK 7. HANDHAVING

AFDELING 1. HOOGTE BOETE BIJ NIET TIJDIG AFRONDEN LEERROUTE

Artikel 7.1. Boete bij niet tijdig afronden B1-route
  • 1. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete, bedoeld in 7.2, tweede lid, van het besluit, voor het niet tijdig afronden van de B1-route wordt gekeken naar:

    • a. het aantal door de inburgeringsplichtige gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal of cursusuren kennis van de Nederlandse maatschappij bij een instelling die voldoet aan het bepaalde op grond van artikel 32 van de wet;

    • b. het aantal keren dat de inburgeringsplichtige de onderdelen van het inburgeringsexamen heeft afgelegd; en

    • c. het aantal onderdelen van het inburgeringsexamen dat de inburgeringsplichtige heeft behaald.

  • 2. De hoogte van de boete wordt vastgesteld aan de hand van de boetetabel zoals opgenomen in bijlage 6a bij deze regeling.

Artikel 7.2. Boete bij niet tijdig afronden onderwijsroute
  • 1. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete, bedoeld in 7.2, tweede lid, van het besluit, voor het niet tijdig afronden van de onderwijsroute wordt gekeken naar:

    • a. de aanwezigheid van de inburgeringsplichtige bij de lessen van een instelling als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de wet;

    • b. het aantal keren dat de inburgeringsplichtige examens heeft afgelegd met betrekking tot de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau B1 of kennis van de Nederlandse maatschappij; en

    • c. het aantal examenonderdelen, bedoeld in onderdeel b, dat de inburgeringsplichtige heeft behaald.

  • 2. De hoogte van de boete wordt vastgesteld aan de hand van de boetetabel zoals opgenomen in bijlage 6b bij deze regeling.

Artikel 7.3. Boete bij niet tijdig afronden zelfredzaamheidsroute
  • 1. Bij de vaststelling van de hoogte van de boete, bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, van het besluit, voor het niet tijdig afronden van de zelfredzaamheidsroute wordt gekeken naar:

    • a. het aantal uren door de inburgeringsplichtige gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal, inclusief alfabetiseringsonderwijs, of cursusuren kennis van de Nederlandse maatschappij bij een instelling die voldoet aan het bepaalde op grond van artikel 32 van de wet; en

    • b. het aantal uren dat de asielstatushouder heeft besteed aan activiteiten gericht op participatie.

  • 2. De hoogte van de boete wordt vastgesteld aan de hand van de boetetabel zoals opgenomen in bijlage 6c bij deze regeling.

AFDELING 2. VASTSTELLEN NIEUWE TERMIJN

Artikel 7.4. Vaststellen nieuwe termijn
  • 1. De door de Minister vast te stellen nieuwe termijn, bedoeld in artikel 24, tweede en derde lid, van de wet, bedraagt zes maanden indien het participatieverklaringstraject dan wel de module Arbeidsmarkt en Participatie niet is afgerond en bedraagt een jaar indien beide onderdelen niet zijn afgerond.

  • 2. De door de Minister vast te stellen nieuwe termijn, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de wet, is bij de B1-route of de onderwijsroute afhankelijk van het door de inburgeringsplichtige aantal behaalde examenonderdelen, en wordt als volgt vastgesteld:

    • a. indien geen examenonderdeel is behaald, wordt een nieuwe termijn vastgesteld van twee jaar;

    • b. indien een examenonderdeel is behaald, wordt een nieuwe termijn vastgesteld van anderhalf jaar;

    • c. indien twee examenonderdelen zijn behaald, wordt een nieuwe termijn vastgesteld van een jaar;

    • d. indien drie of vier examenonderdelen zijn behaald; wordt een nieuwe termijn vastgesteld van zes maanden.

  • 3. De door de Minister vast te stellen nieuwe termijn, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de wet, is bij de zelfredzaamheidsroute bij de asielstatushouder afhankelijk van het aantal bestede uren aan cursusuren Nederlands als tweede taal, aan cursusuren kennis van de Nederlandse maatschappij of aan participatieactiviteiten, en wordt als volgt vastgesteld:

    • a. bij 400 uren of minder, wordt een nieuwe termijn vastgesteld van twee jaar;

    • b. bij 401 uren tot en met 800 uren, wordt een nieuwe termijn vastgesteld van anderhalf jaar;

    • c. bij 801 uren tot en met 1.200 uren, wordt een nieuwe termijn vastgesteld van een jaar;

    • d. bij 1.201 uren tot en met 1.599 uren, wordt een nieuwe termijn vastgesteld van zes maanden.

  • 4. De door de Minister vast te stellen nieuwe termijn, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de wet, is bij de zelfredzaamheidsroute bij de gezinsmigrant en overige migrant afhankelijk van het aantal gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal of cursusuren kennis van de Nederlandse maatschappij, en wordt als volgt vastgesteld:

    • a. bij 200 uren of minder, wordt een nieuwe termijn vastgesteld van twee jaar;

    • b. bij 201 uren tot en met 400 uren, wordt een nieuwe termijn vastgesteld van anderhalf jaar;

    • c. bij 401 uren tot en met 600 uren, wordt een nieuwe termijn vastgesteld van een jaar;

    • d. bij 601 uren tot en met 799 uren, wordt een nieuwe termijn vastgesteld van een half jaar.

  • 5. Bij toepassing van het derde en vierde lid, tellen uitsluitend de gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal en cursusuren kennis van de Nederlandse maatschappij mee, indien deze zijn gevolgd bij een instelling die voldoet aan het bepaalde op grond van artikel 32 van de wet.

  • 6. De Minister stelt de nieuwe termijn in de boetebeschikking vast conform de ingevolge het eerste tot en met vierde lid, langst vastgestelde nieuwe termijn.

HOOFSTUK 8. OVERHEIDSCERTIFICERING

Artikel 8.1. Aanwijzing instelling keurmerk

Het keurmerk, bedoeld in artikel 32 van de wet, is het Keurmerk Inburgeren, dat wordt toegekend en beheerd door Stichting Blik op Werk.

Artikel 8.2. Eisen keurmerk met betrekking tot de bedrijfsvoering

Ten aanzien van de eisen die zien op de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 8.2, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, bevat het keurmerk in ieder geval eisen aan de instelling in het kader van:

  • a. inschrijving in het handelsregister;

  • b. de invulling van het werknemerschap of opdrachtgeverschap;

  • c. de waarborging van de bescherming van persoonsgegevens;

  • d. het voeren van een deugdelijke administratie;

  • e. de wijze waarop voldaan wordt aan de eisen die volgen uit de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen; en

  • f. een klachtenregeling.

Artikel 8.3. Eisen met betrekking tot de onderwijskwaliteit

  • 1. Ten aanzien van de eisen die zien op de onderwijskwaliteit, bedoeld in artikel 8.2, eerste lid, onderdeel b, van het besluit, bevat het keurmerk in ieder geval eisen aan de instelling in het kader van:

    • a. de klassengrootte en de verhouding van het aantal inburgeraars per docent, mede gelet op het niveau van de inburgeraars;

    • b. de kwaliteit van de onderwijsfaciliteiten;

    • c. de kwalificaties van de docenten;

    • d. het onderwijsplan;

    • e. het gebruik van afstandsonderwijs;

    • f. de toetsing van de tevredenheid van de inburgeraars door een onafhankelijke instantie; en

    • g. de slagingspercentages.

  • 2. De onafhankelijke instantie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan door de verlener van het keurmerk worden aangewezen.

Artikel 8.4. Eisen met betrekking tot de fraudepreventie

  • 1. Ten aanzien van de eisen die zien op de fraudepreventie, bedoeld in artikel 8.2, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, bevat het keurmerk in ieder geval eisen aan de instelling in het kader van:

    • a. de wijze van facturering;

    • b. de aanwezigheidsregistratie;

    • c. de cursusplanning;

    • d. financiële audits;

    • e. een meldplicht misstanden;

    • f. de overdracht van het keurmerk; en

    • g. de aanwezigheid van een managementverklaring, waarin onder meer een deugdelijke bedrijfsvoering en naleving van de eisen van het keurmerk wordt toegezegd.

  • 2. De managementverklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, wordt periodiek vernieuwd.

HOOFDSTUK 9. INFORMATIEBEPALINGEN

Artikel 9.1. Gegevensverstrekking ten behoeve van statistiek, monitoring en evaluatie

  • 1. Ten behoeve van de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de wet, verstrekken de Minister van Justitie en Veiligheid, het college, de Stichting Nuffic, de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven en het COA de gegevens, bedoeld in bijlage 7 behorend bij deze regeling, door tussenkomst van het Centraal Bureau voor de Statistiek aan de Minister, waarbij de gegevensverstrekking plaatsvindt op een door de directeur-generaal van de statistiek te bepalen wijze en frequentie.

  • 2. Ten behoeve van de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de wet, verstrekt de Minister de gegevens, bedoeld bijlage 7 behorend bij deze regeling, aan het Centraal Bureau voor de Statistiek, waarbij de gegevensverstrekking plaatsvindt op een door de directeur-generaal van de statistiek te bepalen wijze en frequentie.

  • 3. De Minister ontvangt ten behoeve van monitoring en evaluatie van het CBS in ieder geval gegevens op geaggregeerd niveau over:

    • a. arbeidsparticipatie en deelname aan onderwijs;

    • b. het inburgeringsproces;

    • c. de trajecten die de inburgeraars in het kader van dat proces volgen; en

    • d. de inburgeraar.

HOOFDSTUK 10. FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 10.1. Vaststelling percentage asielstatushouders

Het te verwachten percentage asielstatushouders in de landelijke huisvestingstaakstelling, bedoeld in artikel 10.1, vierde lid, onderdeel b, van het besluit, en het te verwachten percentage asielstatushouders in de gemeentelijke huisvestingstaakstelling, bedoeld in artikel 10.1, vijfde lid, onderdeel b, van het besluit, bedraagt 70% in jaar t en 70% in jaar t-1.

Artikel 10.2. Vaststelling uitkeringsbedragen gezinsmigranten en overige migranten

Het bedrag aan uitkering per gezinsmigrant of overige migrant, bedoeld in de artikelen 10.1, tweede lid, onderdeel c, en 10.2, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, wordt voor het budgetjaar 2022 vastgesteld op € 600,80.

Artikel 10.3. Vaststelling uitkeringsbedragen asielstatushouders

De bedragen aan uitkering per asielstatushouder per variabele a tot en met c, bedoeld in de artikelen 10.1, vijfde lid, onderdeel e, en 10.2, tweede lid, onderdeel c, van het besluit, zijn voor het budgetjaar 2022 als volgt: a: 7.865,71, b: 4.079,67 en c: 1.019,92.

Artikel 10.4. Vaststelling gewichten variabelen gemeentelijke grondslag

De gewichten a tot en met d, bedoeld in de artikelen 10.1, vierde lid, onderdeel f, en 10.2, derde lid, onderdeel d, van het besluit, zijn voor het budgetjaar 2022 als volgt: a: 7.865,71, b: 4.079,67, c: 1.019,92 en d: 0.

HOOFDSTUK 11. WIJZIGING VAN ANDERE MINISTERIËLE REGELINGEN EN BELEIDSREGELS

ARTIKEL 11.1. WIJZIGING VAN DE REGELING VERSTREKKINGEN ASIELZOEKERS EN ANDERE CATEGORIEËN VREEMDELINGEN 2005

Artikel 9a van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 vervalt.

ARTIKEL 11.2. WIJZIGING VAN DE REGELING INBURGERING

De Regeling inburgering wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.4d, eerste lid, wordt ‘€ 240,79’ vervangen door ‘€ 225,00’.

B

Artikel 3.1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ‘€ 60,00 ’ vervangen door ‘€ 50,00’.

2. In onderdeel c wordt ‘€ 40,00’ vervangen door ‘€ 50,00’.

HOOFDSTUK 12. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 12.1. Overgangsrecht Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005

Artikel 9a van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van artikel 11.1 van de Regeling inburgering 2021, blijft van toepassing op de personen op wie de Wet inburgering van toepassing was op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021.

Artikel 12.2. Intrekken Regeling inburgering

De Regeling inburgering wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op degene op wie de Wet inburgering van toepassing was op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021.

Artikel 12.3. Intrekken Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt

De Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op degene op wie de Wet inburgering van toepassing was op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021.

Artikel 12.4. Intrekken Beleidsregel boetevaststelling inburgering

De Beleidsregel boetevaststelling inburgering wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op degene op wie de Wet inburgering van toepassing was op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021.

Artikel 12.5. Inwerkingtredingsbepaling

Indien het bij koninklijke boodschap van 3 juni 2020 ingediende voorstel van wet houdende regels over inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering 2021) (Kamerstukken 35 483) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt, treedt deze regeling op hetzelfde tijdstip in werking.

Artikel 12.6. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling inburgering 2021.

Deze regeling zal met toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 13 augustus 2021

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

BIJLAGE 1. PROTOCOL MEDISCHE DESKUNDIGENVERKLARING, ALS BEDOELD IN ARTIKEL 2.6, DERDE LID

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord

1.

Algemeen

 

1.1

Protocol

 

1.2

Inleiding

 

1.3

Wettelijk kader ontheffing en gedeeltelijke ontheffing

 

1.4

Wettelijk kader aangepaste examenomstandigheden

 

1.5

Taken betrokkene, DUO en medisch deskundige

 

1.6

Aanvraagperiode en invulling begrip ‘blijvend’

 

1.7

Bezwaar en beroep

 

1.8

Het inburgeringsexamen

2.

Medisch protocol

 

2.1

Begrippen

 

2.2

Algemeen

 

2.3

Beperkingen

 

2.4

Anamnese en lichamelijk onderzoek

 

2.5

Weging en beoordeling

 

2.6

Aangepaste examenomstandigheden

Bijlagen

1 Begrippen- en afkortingenlijst

2 Modeladvies medische deskundigenverklaring inburgeringsplicht

3 Machtiging voor het opvragen van medische informatie

Voorwoord

Op grond van de Wet inburgering 2021 zijn inburgeringsplichtigen verplicht om in te burgeren. In deze wet zijn wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de vorige Wet inburgering. Daartoe is ook het medisch protocol aangepast. De medische deskundigenverklaring wordt afgegeven door een door de Minister van SZW aangewezen onafhankelijk arts. De beslissing naar aanleiding van deze verklaring wordt genomen door de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO). Overal waar in dit protocol wordt gesproken over ‘hij’ of ‘zijn’, kan ook ‘zij’ of ‘haar’ worden gelezen.

Belangrijke wijzigingen in de nieuwe wet hebben betrekking op de introductie van een gedeeltelijke medische ontheffing en op het toekennen van aanpaste examenomstandigheden, daartoe komen onder de nieuwe wet meer mogelijkheden. Ook worden de kosten voor de medische deskundigenverklaring terugbetaald indien aan de inburgeringsplichtige (gedeeltelijke) ontheffing op medische gronden wordt toegekend of wanneer er aangepaste examenomstandigheden worden geadviseerd. Het medisch onderzoek ten behoeve van aangepaste examenomstandigheden (zonder verzoek tot gehele of gedeeltelijke ontheffing) wordt kosteloos. Een aanvraag voor ontheffing op medische gronden of voor aangepaste examenomstandigheden wordt door de inburgeringsplichtige direct bij DUO ingediend. DUO ontvangt na medisch onderzoek van de aangewezen onafhankelijk arts een deskundigenverklaring en neemt daarop een besluit dat wordt gedeeld met de aanvrager en de gemeente zodat de gemeente snel kan handelen ten aanzien van het stoppen (in geval van ontheffing op medische gronden) of voortzetten van de inburgeringsactiviteiten.

Dit protocol geldt voor de medische advisering ten behoeve van inburgeringsplichtigen die na 1 januari 2022 inburgeringsplichtig zijn geworden; het is alleen van toepassing op inburgeringsplichtigen die vallen onder de Wet inburgering 2021. Voor inburgeringsplichtigen die voor de inwerkingtreding van deze wet inburgeringsplichtig zijn geworden, geldt de Wet inburgering en het daarbij behorende protocol medische advisering (zie bijlage 4 bij de Regeling inburgering (oud)).

In het huidige stelsel wordt er voor iedere inburgeringsplichtige een persoonlijk plan inburgering en participatie (PIP) vastgesteld door de gemeente, waarbij een van de drie leerroutes die in de wet zijn opgenomen, wordt vastgelegd. Iemand voldoet aan de inburgeringsplicht als hij heeft voldaan aan de eisen van de in het PIP vastgestelde leerroute en aan de aanvullende onderdelen: het participatieverklaringstraject (PVT) en de Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP)1.

Indien iemand door een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke beperking niet in staat is om aan de inburgeringsplicht te voldoen, kan ontheffing van de inburgeringsplicht worden gevraagd. Dit kan een gehele ontheffing zijn of een gedeeltelijke ontheffing. De voorwaarden hiervoor zijn uitgewerkt in de wet. Over of een belemmering of beperking dusdanig is dat betrokkene niet aan de inburgeringsplicht kan voldoen, kan de inburgeringsplichtige advies vragen bij een door de Minister van SZW aangewezen medisch deskundige. Dit zijn artsen die zijn ingeschreven in het BIG-register van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg met een specialisatie als arts Maatschappij + Gezondheid, arts Indicatie + Advies of verzekeringsarts en artsen die zijn opgenomen in het VIA register die tevens beschikken over kennis van de wet inburgering.

Voor een dergelijke medische deskundigenverklaring zijn er kaders en uitgangspunten geformuleerd die zijn neergelegd in dit protocol. Dit protocol is een bijlage bij een ministeriële regeling; de Regeling inburgering 2021 die een uitwerking is van de Wet inburgering 2021 en het Besluit inburgering 2021. Dit protocol is geënt op het medisch protocol bij van het vorige stelsel (Wet inburgering) en is oorspronkelijk tot stand gekomen in samenwerking met de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) en de VIA (Vereniging Indicerende en Adviserende Artsen).

1. Algemeen

1.1 Het protocol

In dit protocol wordt de procedure rond de medische advisering in het kader van de inburgeringsplicht nader uitgewerkt. Het protocol is van toepassing op inburgeringsplichtigen die een verzoek tot ontheffing op medische gronden indienen, ongeacht de leerroute die zij volgen en het niveau waarop de taalvaardigheden worden afgelegd. Het protocol heeft zowel betrekking op een verzoek tot (gehele of gedeeltelijke) ontheffing als op een verzoek tot aangepaste examenomstandigheden.

Het protocol beoogt uniformiteit te bevorderen in de advisering door de medisch deskundige en uniformiteit in de opbouw van de deskundigenverklaring. Uniformiteit draagt bij aan een gelijke behandeling van gelijke gevallen. Het protocol is opgesteld in de wetenschap dat het periodiek zal moeten worden geactualiseerd. Nieuwe inzichten en ontwikkelingen op het gebied van wetgeving, jurisprudentie, medische technologie, hulpmiddelen en de examens kunnen een aanpassing van het protocol tot gevolg hebben.

Het protocol kent een algemeen deel en een medisch deel. De volgende bijlagen maken onderdeel uit van het protocol:

  • begrippen- en afkortingenlijst;

  • het modelformulier dat door de medisch deskundige moet worden gebruikt bij zijn medische deskundigenverklaring in het kader van de inburgeringsplicht; en

  • een model machtiging voor het opvragen van medische informatie in het kader van de inburgeringsplicht.

1.2 Inleiding

Rol gemeenten

Gemeenten krijgen in het nieuwe stelsel de regierol. Zij zorgen voor de afname van een brede intake en voor (advies over) passende trajecten in een van de drie leerroutes en het vastleggen van de leerroute in het PIP. Bij asielstatushouders heeft de gemeente de plicht tot het doen van een inburgeringsaanbod op de leerroutes en bekostigen gemeenten de inburgeringstrajecten. Gezinsmigranten bepalen zelf hoe zij aan de eisen van de voor hen vastgestelde leerroute voldoen en bekostigen hun lessen zelf (PVT en MAP worden hen wel aangeboden door de gemeente), eventueel met een lening van DUO.

Er zijn drie leerroutes is het stelsel:

  • Deelnemers aan de B1-route leggen het inburgeringsexamen op niveau B1 af. Daarnaast volgen zij MAP en PVT. Onder voorwaarden is het ook mogelijk op niveau B2 of A2 te voldoen aan de examens.

  • Deelnemers aan de Onderwijsroute volgen een taalschakeltraject en leggen de taalexamens af op B1 of B2 niveau en doen het examen KNM (kennis van de Nederlandse maatschappij). Het programma dat zij volgen bereidt hen voor op instroom in een vervolgopleiding. Ook volgen zij het PVT dat door de gemeente wordt aangeboden.

  • In de Z-route worden geen examens afgelegd. Deze route kent een aangepast programma gericht op de doelgroep met een lagere leerbaarheid waarin de focus ligt op zelfredzaamheid, activering, participatie en het leren van de taal op een lager niveau. Deelnemers in de Z-route volgen verplicht 800 uur taalles (inclusief kennis van de Nederlandse maatschappij) en voor asielstatushouders bevat het programma tevens een participatiedeel: 800 uren die worden besteed aan activiteiten gericht op zelfredzaamheid, activering en participatie (de uren voor PVT en MAP vallen hier ook onder). Gezinsmigranten die de Z-route volgen zijn niet verplicht de 800 participatie uren te voldoen, wel dienen zij aan PVT en MAP te voldoen.

Deskundigenverklaring

Op verzoek van een inburgeringsplichtige kan door DUO op aanvraag van betrokkene namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontheffing worden verleend als betrokkene aantoont binnen een periode van 5 jaar na aanvraag niet in staat is te voldoen aan de inburgeringsplicht door een:

  • psychische belemmering, of

  • lichamelijke belemmering, of

  • verstandelijke beperking.

Betrokkene dient hiertoe een aanvraag in bij DUO en dient daarna een verklaring van een onafhankelijk medisch deskundige (niet de eigen arts) in bij DUO die voor deze werkzaamheden als arts door DUO is aangewezen. De medisch deskundige kan advies geven in twee situaties:

  • 1. bij de aanvraag voor ontheffing of gedeeltelijke ontheffing op medische gronden.

  • 2. bij een aanvraag voor aangepaste examenomstandigheden voor een of meerdere onderdelen van het inburgeringsexamen.

Uitkomst op basis van medisch onderzoek bij een aanvraag onder 1 (ontheffing) kan ook zijn dat geen ontheffing wordt verleend, omdat dat examens wel kunnen worden afgelegd met aangepaste examenomstandigheden.

Gehele ontheffing

De regels rond medische ontheffing zijn nader uitgewerkt in het Besluit inburgering 2021 (Artikel 2.7) en de Regeling inburgering (Artikel 2.5 en 2.7). De artikelen uit Besluit en Regeling zijn in dit protocol opgenomen onder paragraaf 1.4 en 1.5. Indien iemand door medische omstandigheden in het geheel niet kan voldoen aan het leren van de taal en aan de MAP of het PVT, zal een gehele ontheffing van de inburgeringsplicht volgen.

Gedeeltelijke ontheffing

Gedeeltelijke ontheffing kan worden verleend indien een inburgeringsplichtig door zijn beperking of belemmering niet in staat is om aan bepaalde onderdelen van de leerroute te voldoen. Het kan gaan om twee varianten:

  • 1. Gedeeltelijke ontheffing voor bepaalde taalexamens en het examen KNM in de B1-route of Onderwijsroute.

    Er worden examens afgelegd voor Lezen, Luisteren, Schrijven,Spreken en KNM. Afhankelijk van de leerroute en wat in het PIP is opgenomen, worden taalonderdelen afgelegd op niveau B1, B2 of na afschalen op het lagere niveau A2. Indien iemand door zijn beperking of belemmering niet in staat is om bepaalde examenonderdelen af te leggen, kan er gedeeltelijke ontheffing worden verleend voor deze onderdelen. In de praktijk zal dit met name relevant zijn voor mensen met een visuele of auditieve beperking voor wie niet alle examenonderdelen ‘toegankelijk’ zijn. Zo zal iemand die doof is niet het reguliere luisterexamen kunnen afleggen en iemand die blind is kan niet deelnemen aan het reguliere lees- of schrijfexamen. Voor bepaalde onderdelen volgt dan ontheffing en andere onderdelen worden wel afgelegd. In geval van gedeeltelijke ontheffing voor de taalexamens dient er altijd aan minimaal één taalonderdeel wel te worden voldaan, er is dus altijd sprake van het leren van de taal. Soms is het ook mogelijk om aangepaste examens af te leggen, het is aan de arts om daarover te adviseren.

  • 2. Gedeeltelijke ontheffing voor het participatiedeel in de Z-route.

    Voor de deelnemers aan de Z-route is er een mogelijkheid tot (gedeeltelijke) ontheffing voor het participatiedeel (de uren gericht op zelfredzaamheid, activering en participatie, niet zijnde de uren die vallen onder MAP of PVT). De onafhankelijk aangewezen arts kan hierover adviseren indien het door een beperking of belemmering niet mogelijk is te voldoen aan de gestelde 800 uur. In de Z-route blijft het leren van de taal een cruciaal onderdeel, ook voor mensen met een beperking. In geval van een beperking zijn mogelijk aanpassingen in het lesprogramma nodig, maar omdat er geen taalexamens worden afgenomen in de Z-route, wordt hiervoor geen gedeeltelijke ontheffing verleend. De onderdelen MAP en PVT blijven wel altijd verplichte onderdelen van het Z-route traject. De gemeente stelt hiervoor een programma samen, dit kan indien nodig aangepast worden aan eventuele beperkingen.

In onderstaande tabel staat vermeld hoe de eisen zich verhouden tot de mogelijkheid tot gedeeltelijke ontheffing op medische gronden.

Tabel 1 leerroutes en verplichtingen en mogelijkheden tot gedeeltelijke ontheffing op medische gronden
 

B1-route

Onderwijsroute

Z-route

Onderdelen

     

Taalexamens (B1, B2)

Gedeeltelijke ontheffing mogelijk (max. 3 van de 4 taalexamens)

Gedeeltelijke ontheffing mogelijk (max. 3 van de 4 taalexamens)

 

Taalexamen (A2, alleen van toepassing na afschaling)

Gedeeltelijke ontheffing mogelijk (max. 3 van de 4 taalexamens)

   

Examen KNM

Gedeeltelijke ontheffing mogelijk

Gedeeltelijke ontheffing mogelijk

 

Taalschakeltraject Onderwijsroute

 

Geen gedeeltelijke ontheffing mogelijk

 

PVT

Geen gedeeltelijke ontheffing mogelijk

Geen gedeeltelijke ontheffing mogelijk

Geen gedeeltelijke ontheffing mogelijk

MAP

Geen gedeeltelijke ontheffing mogelijk

 

Geen gedeeltelijke ontheffing mogelijk

Taaldeel Z-route incl KNM

   

Geen gedeeltelijke ontheffing mogelijk

Participatiedeel Z-route

   

Gedeeltelijke ontheffing mogelijk MAP en PVT blijven verplicht

1.3 Advisering

De geraadpleegde medisch deskundige zal omtrent de toestand van betrokkene een advies opmaken, waarbij de medisch deskundige een relatie legt tussen enerzijds de belemmeringen en beperkingen voortvloeiend uit de medische toestand van betrokkene en anderzijds de mogelijkheden tot het voldoen aan de inburgerinsplicht. Is het voor betrokkene mogelijk om het examen wel aangepast af te leggen, dan zal de medisch deskundige in zijn advies aangeven onder welke aangepaste examenomstandigheden het examen door betrokkene gemaakt kan worden. In geval betrokkene naar verwachting niet alle onderdelen van het examen kan afleggen of slechts deels of niet kan voldoen aan het participatiedeel in de Z-route, dan zal de medisch deskundige aangeven welke onderdelen wel en welke onderdelen niet afgelegd kunnen worden.

Een overzicht van mogelijke aangepaste examenomstandigheden is hiertoe in de Regeling inburgering 2021 opgenomen. Dit overzicht is, in tegenstelling tot de lijst in artikel 3.2 van de Regeling inburgering (oud), niet limitatief. Doordat er onder de vorige Wet inburgering geen gedeeltelijke ontheffing mogelijk was, zijn veel mensen met bijvoorbeeld een auditieve of visuele beperking (geheel) ontheven van de inburgeringsplicht en waren er geen aangepaste examens nodig voor mensen die volledig doof of blind zijn. Onder de huidige wet zal gekeken moeten worden aan welke aangepaste examens behoefte is in aanvulling op de al beschikbare aanpassingen. De mogelijkheden tot aangepaste examenomstandigheden verschillen bovendien voor de taalexamens op niveau A2 en voor de Staatsexamens Nt2 (niveau B1 en B2). Niet alle aanpassingen zijn op elk niveau beschikbaar. Mocht iemand op advies van de medisch deskundige met een aanpassing die niet is opgenomen in de lijst met aangepaste examenomstandigheden (artikel 3.6 van deze regeling) toch examens kunnen afleggen, dan wordt in overleg met DUO en indien nodig met het Ministerie van SZW gekeken of de aanpassing kan worden gerealiseerd. DUO overlegt periodiek met de aangewezen arts. Signalen hierover kunnen in dat kader worden besproken.

Bij de advisering over het wel of niet kunnen voldoen aan de inburgeringsplicht neemt de medisch deskundige in zijn overweging ook (in algemene termen) mee of iemand in staat is om lessen te volgen en deel te nemen aan de andere verplichte onderdelen van de inburgeringsplicht. In het protocol wordt steeds waar er wordt gesproken over ‘de inburgeringsplicht’ ook het deelnemen aan deze lessen en activiteiten bedoeld.

1.4. Wettelijk kader ontheffing en gedeeltelijke ontheffing

Voor inburgeringsplichtigen met een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke beperking is het mogelijk om te worden ontheven van de inburgeringsplicht door aan te tonen dat hij door deze belemmering dan wel beperking blijvend niet in staat is om te voldoen aan de inburgeringsplicht. In het geval van een gedeeltelijke ontheffing op medische gronden geldt dat moet worden aangetoond dat de inburgeringsplichtige door de belemmering dan wel beperking niet in staat is te voldoen aan alle vastgestelde onderdelen van het inburgeringsexamen of de leerroute die wordt gevolgd. Hieronder volgt hoe dat in het wettelijk kader is beschreven.

Ad A. Wet inburgering 2021

Artikel 5, eerste lid, van de Wet inburgering 2021 luidt:

Artikel 5. Ontheffing van de inburgeringsplicht (op medische gronden)
  • 1. Onze Minister ontheft de inburgeringsplichtige geheel of gedeeltelijk van de inburgeringsplicht als diegene heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke beperking, blijvend niet in staat te zijn aan de inburgeringsplicht, of een gedeelte daarvan, te voldoen.

  • 2. Onze Minister ontheft de inburgeringsplichtige voorts van de inburgeringsplicht als het de inburgeringsplichtige, gelet op bijzondere individuele omstandigheden die hem niet kunnen worden verweten, onmogelijk of uiterst moeilijk is om te voldoen aan de inburgeringsplicht.

  • 3. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een ontheffing of voor medisch advies voor de ontheffing, kunnen bij ministeriële regeling te bepalen bedragen worden vastgesteld die zijn verschuldigd.

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de toepassing van het eerste lid, waarbij in ieder geval regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de belemmering kan worden aangetoond en de omstandigheden waaronder daarvoor gemaakte kosten vergoed worden.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, kunnen regels worden gesteld over de toepassing van het tweede lid.

Ad B. Besluit inburgering 2021

In artikel 2.7 van het Besluit inburgering 2021 is artikel 5, eerste lid, van de Wet inburgering uitgewerkt:

Artikel 2.7. Medische ontheffing
  • 1. In het kader van de aanvraagprocedure tot gehele of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke beperking als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet, verzoekt Onze Minister een door hem aangewezen arts, niet zijnde de behandelend arts van de inburgeringsplichtige, die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, een deskundigenverklaring af te geven met betrekking tot de inburgeringsplichtige die de aanvraag tot ontheffing heeft ingediend.

  • 2. De gehele of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht wordt verleend indien redelijkerwijs verwacht mag worden dat de aard en de ernst van de psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke beperking zodanig is dat niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing aan de inburgeringsplicht dan wel aan een of meerdere onderdelen daarvan kan worden voldaan.

  • 3. Een gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht wordt uitsluitend verleend indien vanwege de belemmering of beperking niet kan worden voldaan aan:

    • a. maximaal drie van de vier examenonderdelen van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden op ten minste het niveau B1 of het examen KNM van het inburgeringsexamen;

    • b. maximaal drie van de vier examenonderdelen van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden op ten minste het niveau B1 of het examen KNM als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de wet van de onderwijsroute; of

    • c. het participatiegedeelte van de zelfredzaamheidsroute, bedoeld in artikel 3.14, tweede lid, onderdeel b, met uitzondering van de activiteiten van het participatieverklaringstraject en de module Arbeidsmarkt en Participatie.

  • 4. Indien Onze Minister op grond van de deskundigenverklaring, bedoeld in het eerste lid, van oordeel is dat de inburgeringsplichtige wel aan een of meerdere onderdelen van het inburgeringsexamen dan wel een of meerdere examenonderdelen van de onderwijsroute als bedoeld in het derde lid, kan voldoen onder examenomstandigheden die zijn aangepast aan de mogelijkheden van die inburgeringsplichtige, geldt dat:

    • a. voor het examen mondelinge en schriftelijke vaardigheden op het niveau A2 en het examen kennis van de Nederlandse maatschappij in een beschikking wordt vermeld welke aangepaste examenomstandigheden het betreft; en

    • b. voor het examen mondelinge en schriftelijke vaardigheden op ten minste het niveau B1, de deskundigenverklaring, bedoeld in het eerste lid, waarin ten aanzien van de inburgeringsplichtige een voorstel wordt gedaan met betrekking tot in aanmerking komende aangepaste examenomstandigheden voor het voornoemde examen, aan de inburgeringsplichtige wordt verstrekt.

  • 5. Onze Minister geeft binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking.

  • 6. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de verlening van de ontheffing alsmede omtrent de deskundigenverklaring, bedoeld in het eerste lid.

  • 7. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de omstandigheden waaronder de kosten van de deskundigenverklaring, bedoeld in het eerste lid, worden vergoed aan de inburgeringsplichtige.

Ad C. Regeling inburgering 2021

In artikel 2.5 (Medische deskundigenverklaring) en artikel 2.7 (Tarieven ontheffing) van de Regeling inburgering 2021 staat:

Artikel 2.5. Medische deskundigenverklaring
  • 1. De deskundigenverklaring, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het besluit, bevat in ieder geval een advies met betrekking tot het verlenen dan wel het weigeren van de gehele of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht en, indien van toepassing, een voorstel met betrekking tot de in aanmerking komende aangepaste examenomstandigheden als bedoeld in artikel 3.6.

  • 2. De arts, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het besluit, adviseert tot gehele of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht indien de inburgeringsplichtige niet in staat is zich met lichte aanpassingen binnen vijf jaar voor te bereiden op de inburgeringsplicht dan wel op een of meerdere onderdelen daarvan, en dit ook niet mogelijk is door het treffen van aangepaste examenomstandigheden voor een of meerdere onderdelen van het inburgeringsexamen of een of meerdere van de examenonderdelen van de onderwijsroute als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel b, van het besluit.

  • 3. De arts, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het besluit, stelt de deskundigenverklaring op conform het protocol dat is opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 2.7. Tarieven ontheffing
  • 1. Voor het onderzoek ten behoeve van het opstellen van een deskundigenverklaring als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, is door de inburgeringsplichtige een bedrag verschuldigd van € 225.

  • 2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt aan de inburgeringsplichtige terugbetaald indien in de deskundigenverklaring, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, wordt geadviseerd de gevraagde gehele of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht te verlenen dan wel deze niet te verlenen, maar wel wordt geadviseerd de inburgeringsplichtige de examens onder aangepaste examenomstandigheden af te laten leggen.

1.5 Wettelijk kader aangepaste examenomstandigheden

Besluit inburgering 2021

In artikel 3.9 van het Besluit inburgering 2021 is artikel 5, eerste lid, van de Wet inburgering uitgewerkt:

Artikel 3.9. Aangepaste examenomstandigheden
  • 1. Onze Minister kan de kandidaat met een psychische of lichamelijke belemmering, of een verstandelijke beperking op diens verzoek in de gelegenheid stellen om de examens, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, af te leggen op een wijze die is aangepast aan zijn mogelijkheden.

  • 2. De inburgeringsplichtige kan kosteloos een deskundigenverklaring aanvragen van een door Onze Minister aangewezen onafhankelijke arts, die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, waarin deze arts zich uitlaat over de noodzaak tot het treffen van aangepaste examenomstandigheden bij het afleggen van een of meerdere onderdelen van het inburgeringsexamen en welke mogelijke aangepaste examenomstandigheden dit kunnen betreffen.

  • 3. Bij het verzoek, bedoeld in het eerste lid, legt de kandidaat de deskundigenverklaring, bedoeld in het tweede lid, over, waaruit blijkt dat hij een of meerdere van de examens, bedoeld in het eerste lid, slechts kan afleggen op een wijze die is aangepast aan zijn mogelijkheden.

  • 4. Indien Onze Minister bij de toepassing van artikel 2.7 heeft geoordeeld dat de inburgeringsplichtige een of meerdere van de examens, bedoeld in het eerste lid, slechts kan afleggen op een wijze die is aangepast aan de mogelijkheden van die inburgeringsplichtige, legt de kandidaat bij de aanmelding voor het voornoemde examen, de beschikking, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, van dat artikel over.

  • 5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de toepassing van dit artikel.

Regeling inburgering 2021

In artikel 3.6 van de Regeling inburgering 2021 staat:

Artikel 3.6. Aangepaste examenomstandigheden

De aangepaste examenomstandigheden, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, van het besluit, betreffen in ieder geval:

  • a. examen in aangepaste locatie;

  • b. verlenging examentijd;

  • c. onderbroken examenafname;

  • d. aangepaste inroostering;

  • e. examenhulp;

  • f. grootbeeld;

  • g. grootschrift;

  • h. loepfunctie;

  • i. typen in plaats van schrijven; en

  • j. voorleesfunctie.

1.6 Taken betrokkene, DUO en medisch deskundige

In het kader van de Wet inburgering 2021 is de inburgeringsplichtige zelf verantwoordelijk voor het op tijd voldoen aan de inburgeringsplicht. Hij wordt daarin begeleid door de gemeente. De gemeenten stelt een PIP op met een van de drie leerroutes. De inburgeringsplichtige kan op eigen verzoek (conform artikel 5 van de Wet inburgering 2021) door DUO geheel of gedeeltelijk worden ontheven van de inburgeringsplicht op medische gronden vanwege een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke beperking die zodanig is dat de inburgeringsplichtige binnen een termijn van vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing niet in staat geacht wordt te kunnen voldoen aan de inburgeringsplicht.

Betrokkene dient hiertoe een verzoek in bij DUO. DUO zal over deze aanvraag een besluit nemen op basis van een medische deskundigenverklaring over betrokkene. Deze medische deskundigenverklaring wordt op verzoek van de inburgeringsplichtige opgesteld door de medisch deskundige die daartoe door DUO is gecontracteerd. De medisch deskundige dient een onafhankelijk arts te zijn – niet zijnde een behandelend arts van betrokkene – die is ingeschreven in het BIG-register van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De medisch deskundige dient op de hoogte te zijn van de relevante wet- en regelgeving ten aanzien van de inburgeringsplicht en het inburgeringsexamen en van de mogelijke aangepaste examenomstandigheden. Daarnaast kan DUO extra eisen stellen aan de medisch deskundige, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van scholing.

De inburgeringsplichtige dient zich bij DUO te melden met een verzoek voor ontheffing op medische gronden of met een verzoek voor aangepaste examenomstandigheden op grond van een belemmering of beperking., DUO zal de betrokkene daarna verwijzen naar deze medisch deskundige, een partij die hiertoe door DUO gecontracteerd is. De medisch deskundige stelt vervolgens vast of er een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke beperking is waardoor de betrokkene binnen een termijn van vijf jaar al dan niet kan voldoen aan de inburgeringsplicht. Tevens kan de medisch deskundige vaststellen of aangepaste examenomstandigheden noodzakelijk zijn bij het afleggen van de onderdelen van het inburgeringsexamen of de mondelinge en schriftelijke vaardigheden of KNM in de onderwijsroute.

De aangewezen onafhankelijk arts deelt (conform artikel 2.7, eerste lid van het Besluit inburgering 2021) de deskundigenverklaring met DUO waarna DUO conform artikel 2.7, vijfde lid, van het Besluit inburgering 2021 binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking geeft die wordt gedeeld met de aanvrager en (conform artikel 9.1, derde lid en onder c, van het Besluit inburgering 2021) de gemeente. Er is geen geldigheidstermijn gekoppeld aan de medische deskundigenverklaring. Betrokkene dient bij het indienen van een aanvraag bij DUO en de vervolgstappen zelf rekening te houden met de inburgeringstermijn en dit proces tijdig in gang te zetten. DUO heeft een vergewisplicht (conform art. 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht), maar treedt niet in de inhoudelijke beoordeling van de (medische) deskundigenverklaring. De vergewisplicht houdt in dat DUO naast het controleren van de formulieren op het juist en volledig invullen hiervan, zich ervan moet vergewissen dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

Verkorte procedure

Een verkorte procedure kan volstaan indien aan de hand van bij de aanvraag tot de medische deskundigenverklaring aangeleverde medische stukken, reeds een deskundigenverklaring kan worden opgesteld. Dit betekent dat naar het oordeel van de medisch deskundige evident vaststaat dat betrokkene niet in staat zal zijn om te voldoen aan de inburgeringsplicht of bepaalde onderdelen daarvan of dat de inburgeringsplichtige aangepaste examens nodig heeft. Betrokkene hoeft dan niet (apart hiervoor) in persoon te worden gezien door de medisch deskundige. Voor de niet-evidente situaties is het gebruikelijk dat betrokkene tijdens een spreekuur in persoon door de medisch deskundige wordt opgeroepen. De te volgen procedure (verkort of regulier) is ter beoordeling aan de medisch deskundige die de deskundigenverklaring opstelt.

1.7 Aanvraagperiode en invulling begrip ‘blijvend’

Aangezien ontheffing op grond van een wezenlijke belemmering of beperking gedurende de gehele periode waarin de inburgeringsplicht op grond van de Wet inburgering 2021 bestaat, relevant is en ook op ieder moment tijdens de periode kan ontstaan, worden geen regels gesteld over de termijn waarbinnen een ontheffingsverzoek op medische gronden moet worden ingediend. De aanvraag kan dus aan het begin, tijdens of aan het einde van de termijn waarbinnen aan de inburgeringsplicht moet zijn voldaan worden ingediend.

De medisch deskundige adviseert over de vraag of betrokkene binnen een periode van vijf jaar na aanvraag van ontheffing in staat is aan de inburgeringsplicht te voldoen. Op grond van artikel 2.7, tweede lid, van het Besluit inburgering is sprake van het niet in staat zijn om geheel of gedeeltelijk aan de inburgeringplicht te voldoen indien in redelijkheid verwacht mag worden dat de aard en de ernst van de belemmering of beperking zodanig is dat het voldoen aan de inburgeringsplicht binnen vijf jaar niet mogelijk is. Deze termijn van vijf jaar wordt gerekend vanaf het moment van de aanvraag van het advies.

Indien te verwachten is dat de betrokkene wegens een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke beperking niet binnen vijf jaar kan voldoen aan de inburgeringsplicht en een gedeeltelijke ontheffing op medische gronden en aangepaste examenomstandigheden geen perspectief bieden, dan wordt ervan uit gegaan dat er reden tot ontheffing bestaat.

1.8 Bezwaar en beroep

Beschikking ontheffing in het kader van de Wet inburgering 2021

Tegen een beschikking van DUO kan de inburgeringsplichtige binnen zes weken in bezwaar gaan. Betrokkene wordt door DUO over deze mogelijkheid in de beschikking geïnformeerd.

De afdeling Bezwaar en Beroep van DUO draagt zorg voor de afhandeling van het bezwaar conform voorgeschreven regels in de Algemene wet bestuursrecht. Bij een negatieve beslissing op bezwaar kan de inburgeringsplichtige in beroep bij de sector Bestuursrecht van de rechtbank. Betrokkene wordt over deze mogelijkheid in de negatieve beschikking op bezwaar geïnformeerd.

1.9 Examens

De vereiste mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid is in de Wet inburgering 2021 gesteld op het niveau B1. Niet iedereen zal in staat zijn om dit niveau te behalen binnen de gestelde termijn. Onder voorwaarden is het daarom in de B1-route mogelijk om de examens op niveau A2 af te leggen. Daarnaast kunnen mensen met een lage leerbaarheid de Z-route volgen en daarmee voldoen aan de inburgeringsplicht. Met de Z-route wordt beoogd de doelgroep die in het oude stelsel werd ontheven na aantoonbaar geleverde inspanning (zonder A2 niveau te hebben behaald), beter te ondersteunen op een manier die aansluit bij een lagere leerbaarheid. In de Z-route hoeven deelnemers geen examens af te leggen. Overigens kan het ook voorkomen dat inburgeringsplichtigen juist een hoger niveau aan zouden kunnen dan B1, daarom kunnen gemeenten de afspraak maken met een inburgeringsplichtige dat de examens op niveau B2 worden afgelegd.

Het taalniveau B1 is in het CEF als volgt geformuleerd2:

Kan de belangrijkste punten begrijpen uit duidelijke standaardteksten over vertrouwde zaken die regelmatig voorkomen op het werk, op school en in de vrije tijd. Kan zich redden in de meeste situaties die kunnen optreden tijdens reizen in gebieden waar de taal wordt gesproken. Kan een eenvoudige lopende tekst produceren over onderwerpen die vertrouwd of die van persoonlijk belang zijn. Kan een beschrijving geven van ervaringen en gebeurtenissen, dromen, verwachtingen en ambities en kan kort redenen en verklaringen geven voor meningen en plannen.

Het taalniveau A2 is in het CEF als volgt geformuleerd3

Kan zinnen en regelmatig voorkomende uitdrukkingen begrijpen die verband hebben met zaken van direct belang (bijvoorbeeld persoonsgegevens, familie, winkelen, plaatselijke geografie, werk). Kan communiceren in simpele en alledaagse taken die een eenvoudige en directe uitwisseling over vertrouwde en alledaagse kwesties vereisen. Kan in eenvoudige bewoordingen aspecten van de eigen achtergrond, de onmiddellijke omgeving en kwesties op het gebied van directe behoeften beschrijven.

Het Ministerie van SZW is verantwoordelijk voor de taalexamens op niveau A2 en KNM. Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is verantwoordelijk voor de Staatsexamens Nt2 (taalniveau B1 en B2). Alle examens worden afgenomen door DUO.

Afnameduur examenonderdelen:

– Spreken (niveau A2, B1 of B2)

(circa 30 minuten)

– Lezen (niveau A2, B1 of B2)

(netto 50 minuten)

– Luisteren (niveau A2, B1 of B2)

(netto 45 minuten)

– Schrijven (niveau A2, B1 of B2)

(netto 35 minuten)

– Kennis van de Nederlandse maatschappij

(netto 45 minuten)

De totale afnametijd van het examen, inclusief 15 minuten instructietijd per examen, bedraagt 320 minuten. De kandidaat kan in een aantal gevallen (niveau A2 en KNM) naar wens meerdere onderdelen op één dag afleggen.

Niveau B1 en B2: de verschillende examenonderdelen worden als volgt afgenomen:

  • Het examenonderdeel Spreken wordt met de computer afgenomen. De kandidaat luistert naar de tekst via de koptelefoon en leest de opdrachten op het beeldscherm. De antwoorden spreekt hij in een microfoon in.

  • Het examenonderdeel Lezen wordt met de computer afgenomen. De kandidaat krijgt een boekje met de teksten. De vragen en antwoordmogelijkheden leest de kandidaat op zijn beeldscherm. Hij kiest het juiste antwoord door dit met de computermuis aan te klikken.

  • Het examenonderdeel Luisteren wordt met de computer afgenomen. De examenkandidaat hoort via een koptelefoon gesproken tekstfragmenten en krijgt daarover vragen. De vragen en mogelijke antwoorden worden getoond op het beeldscherm. Hij kiest het juiste antwoord door dit met de computermuis aan te klikken.

  • Het examenonderdeel Schrijven wordt met de computer afgenomen. Middels het aanvullen van zinnen, het maken van korte en middellange opdrachten wordt de schrijfvaardigheid getest. De opdrachten verschijnen op het beeldscherm en de kandidaat typt zijn tekst daarbij in.

Niveau A2 en KNM: de verschillende examenonderdelen worden als volgt afgenomen:

  • Het examenonderdeel Spreken wordt met de computer afgenomen. De kandidaat kijkt en luistert via een koptelefoon naar een videofragment. Hij moet vragen beantwoorden en zinnen aanvullen, de antwoorden spreekt hij in een microfoon in. Bij de meerkeuze vragen kiest de kandidaat het juiste (gesproken) antwoord door dit met de computermuis aan te klikken.

  • Het examenonderdeel Lezen wordt met de computer afgenomen. Aan de hand van meerkeuzevragen wordt de leesvaardigheid getoetst. De examenkandidaat leest teksten op het beeldscherm en krijgt daarover vragen. Hij kiest het juiste antwoord door dit met de computermuis aan te klikken.

  • Het examenonderdeel Luisteren wordt met de computer afgenomen. Aan de hand van meerkeuzevragen wordt de luistervaardigheid getoetst. De examenkandidaat hoort via een koptelefoon gesproken tekstfragmenten en krijgt daarover vragen. De mogelijke antwoorden worden ook getoond op het beeldscherm. Hij kiest het juiste antwoord door dit met de computermuis aan te klikken.

  • Het examenonderdeel Schrijven wordt op papier afgenomen. Middels het invullen van formulieren en het maken van korte schrijfopdrachten wordt de schrijfvaardigheid getest. De examenkandidaat krijgt bij aanvang van het examenonderdeel een boekje met daarin de vragen/opdrachten. De antwoorden dient de kandidaat in hetzelfde boekje te schrijven.

  • Het examenonderdeel kennis van de Nederlandse maatschappij wordt met een computer afgenomen. Dit wordt aan de hand van meerkeuzevragen getoetst. De examenkandidaat krijgt videofragmenten te zien en leest de vragen op het beeldscherm en hoort ze tevens via een hoofdtelefoon. Hij kiest het juiste antwoord door dit met de computermuis aan te klikken.

Afname van de examens

De examens worden afgelegd bij DUO op één van de examenlocaties in Amsterdam, Rotterdam, Rijswijk, Eindhoven, Utrecht en Zwolle.

Aangepaste examenomstandigheden

Een kandidaat die door een belemmering of beperking niet in staat is om de inburgeringsexamens op de gebruikelijke wijze af te leggen, kan door DUO in de gelegenheid worden gesteld om examens op een aan zijn belemmering of beperking aangepaste wijze af te leggen. De aangepaste examenomstandigheden waarin DUO in elk geval kan voorzien, worden toegelicht onder 2.6. van dit protocol. Indien uit de medische deskundigenverklaring een andere wenselijke aanpassing komt, zal in overleg met DUO worden gekeken of daaraan kan worden voldaan. Soms worden aangepaste examens ook afgenomen op een andere locatie dan de reguliere examens omdat er bepaalde apparatuur en/of expertise nodig is. Ook is het op basis van een medische deskundigenverklaring mogelijk op de reguliere examenlocaties in een aangepaste ruimte examen te doen.

2. Medisch protocol

2.1. Begrippen

  • Stoornis: een vermindering of afwijking van een somatisch, psychische of anatomische structuur of functie.

  • Beperking: een vermindering of afwezigheid van een vaardigheid om bepaalde activiteiten te verrichten op eenzelfde wijze vergeleken met gezonde mensen.

  • Belemmering: een verlies, in kwalitatieve of kwantitatieve zin, van het vermogen van een persoon om activiteiten te verrichten of gedrag te vertonen, overeenkomstig zijn leeftijd, geslacht en de fysieke en sociaal-culturele omgeving.

2.2. Algemeen

Dit medisch protocol bevat ten behoeve van de medisch deskundige aanwijzingen, richtlijnen en feiten om door middel van anamnese en lichamelijk onderzoek tot een goed oordeel en een onderbouwd advies te komen in het kader van een aanvraag voor (gehele of gedeeltelijke) ontheffing van de inburgeringsplicht of om te komen tot advies voor aangepaste examenomstandigheden.

De medisch deskundige kan tot de overtuiging komen dat betrokkene op grond van medische stoornissen en daaruit voortvloeiende beperkingen niet in staat is binnen vijf jaar te voldoen aan de inburgeringsplicht ondanks de mogelijkheid voor een gedeeltelijke ontheffing of aangepaste examenomstandigheden. Bij de beoordeling wordt ook het voorbereidingstraject tot het afleggen van het inburgeringsexamen betrokken. Wanneer betrokkene niet zonder lichte aanpassingen in dit voorbereidingstraject het inburgeringsexamen kan behalen, zal hij moeten worden ontheven. Zijn de aanpassingen in het voorbereidingstraject gering, dan is dat geen reden voor een ontheffing.

Er wordt vanuit gegaan dat voor het kunnen afleggen van het voorbereidingstraject dezelfde vaardigheden van belang zijn als bij het kunnen behalen van het inburgeringsexamen. Mochten lichte aanpassingen nodig zijn voor het afleggen van het voorbereidingstraject dan zal de medisch deskundige dit in het advies aangeven.

Naast het protocol gelden uiteraard de gedragsregels van artsen zoals die door de KNMG zijn vastgesteld en tevens de in de medische adviespraktijk gangbare inzichten (artsen Maatschappij + Gezondheid, artsen Indictie + Advies, artsen uit het VIA register en verzekeringsartsen). Zo zal het onderzoek door de medisch deskundige op een voor betrokkene zo min mogelijk belastende wijze plaatsvinden. Lichamelijk onderzoek zal achterwege kunnen blijven indien de medisch deskundige op grond van de anamnese voldoende overtuiging voor zijn oordeel heeft verkregen. Bovendien zal reeds beschikbare informatie van de behandelsector in de overwegingen worden betrokken en kan indien nodig en met gerichte toestemming van betrokkene nadere informatie bij de behandelaar worden ingewonnen. De medisch deskundige zal (verdere) medicalisering zoveel mogelijk vermijden.

2.3. Beperkingen

Er zijn vele verschillende stoornissen waaruit beperkingen en belemmeringen kunnen voortkomen die invloed kunnen hebben op de stem en/of de spraak, de visus, het gehoor, de motoriek en/of het cognitief functioneren. De aard en de ernst van de stoornissen en beperkingen dienen altijd geobjectiveerd te worden door de medisch deskundige. In het advies zal worden gemotiveerd in hoeverre deze stoornissen en beperkingen leiden tot belemmeringen en kan een advies worden gegeven voor gehele ontheffing van de inburgeringsplicht of gedeeltelijke ontheffing indien niet kan worden voldaan aan maximaal drie van de vier taalonderdelen of KNM van het inburgeringsexamen, maximaal drie van de vier examens van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden of KNM in de onderwijsroute, of het participatiedeel van de Z-route. Ook een advies voor aangepaste examenomstandigheden zal worden gemotiveerd.

2.4. Anamnese en lichamelijk onderzoek

De medisch deskundige zal tot de overtuiging moeten komen dat betrokkene wel, gedeeltelijk of niet en/of met aanpassingen in staat is te voldoen aan de inburgeringplicht via een van de drie leerroutes in het stelsel. Hieronder zijn vragen opgenomen die gebruikt kunnen worden bij de gerichte anamnese. Deze vragen zijn niet uitputtend. Per betrokkene zullen de specifieke vragen verschillen.

Inleiding

Waarom een aanvraag voor ontheffing/aangepaste examenomstandigheden op dit moment?

Specifiek

Ter bepaling van de subjectieve belemmering:

  • Wat is volgens betrokkene de oorzaak van de belemmering?

  • Hoe redt betrokkene zich in het dagelijks leven?

  • Welke problemen/ belemmeringen ondervindt betrokkene door stoornis of beperking?

Ter objectivering van de beperkingen:

  • Sinds wanneer heeft betrokkene de stoornis of beperking?

  • Wat is de medische voorgeschiedenis?

  • Wat is het medicijngebruik?

  • Is de stoornis/ beperking van blijvende aard?

  • Wanneer en door welke arts is de oorzaak vastgesteld?

  • Is betrokkene onder behandeling voor de stoornis of beperking?

  • Welke hulpmiddelen zijn in gebruik (bril, loep, hoortoestel etc.)?

  • Welke opleiding heeft betrokkene gevolgd (wanneer, waar, diploma)?

  • Welke werkzaamheden zijn of worden verricht, voor /na de stoornis?

Beoordelen van de beperkingen en belemmeringen

Welke beperkingen ondervindt betrokkene ten aanzien van:

  • Visus: inschatting mate gezichtsverlies;

    Hierbij kan gebruik gemaakt worden van een voorbeeld van het beeldscherm dat betrokkene zal moeten kunnen aflezen. Is iemand in staat braille te gebruiken?

  • Gehoor: inschatting mate gehoorverlies;

    Maakt betrokkene gebruik van een hoortoestel? Beoordeling verstaanbaarheid gewone spraak tijdens spreekuur. Wordt/is gebarentaal geleerd?

  • Spraak: beschrijving waaruit spraakproblemen bestaan;

    Is het mogelijk om een gesprek te voeren waarin beide personen in staat zijn elkaar te begrijpen. Is er een spraakaudiogram gemaakt, is er sprake van articulatieproblemen, wordt er gestotterd (kan problemen opleveren met spraakcomputer)?

  • Motoriek voor computerbediening en schrijfvaardigheid: beschrijving problemen motoriek; Is het mogelijk om een muis en toetsenbord te bedienen, pen en papier te gebruiken? Zijn er problemen met betrekking tot aaneengesloten zitten? Zo ja, kan dit opgelost worden door een onderbreking halverwege? Zijn er andere motorische problemen in relatie tot het afleggen van het examen op de computer?

  • Tekst/beeldbegrip: beschrijving problemen tekst/beeldbegrip;

    Is het mogelijk om de tekst en beelden goed waar te nemen op een beeldscherm?

    Heeft betrokkene een dyslexieverklaring?

  • Verstandelijke beperking: beschrijving verstandelijke beperking;

    Woont betrokkene zelfstandig of voert hij een huishouden, is verblijf in een instelling geïndiceerd, heeft hij (speciaal)onderwijs gevolgd, waar heeft betrokkene hulp bij nodig, is betrokkene in staat tot het voeren van een adequaat gesprek, is een IQ test gedaan?

  • Psychiatrische stoornis: beschrijving stoornis;

    Woont betrokkene zelfstandig of voert hij een huishouden, is verblijf in een instelling geïndiceerd, is betrokkene in staat tot het voeren van een adequaat gesprek?

2.5. Weging en beoordeling

Beoordelingsnormen en prognose van de beperkingen

Naast aandoeningen en belemmeringen die blijvend van aard zijn, zijn er aandoeningen en belemmeringen die tijdelijk zijn. Het is hierbij van belang om vast te stellen op welke termijn een dermate verbetering zal optreden waarna iemand wel in staat is aan de inburgeringsplicht te voldoen. Ook wordt meegewogen in hoeverre er voorzieningen of anderszins oplossingen te treffen zijn om de beperking te compenseren. In sommige gevallen zullen behandeling en/of hulpmiddelen nodig zijn om een verbetering te bewerkstelligen. Hierbij wordt alleen uitgegaan van algemeen gebruikelijke behandelingen en/of hulpmiddelen. Er mag niet van betrokkene verwacht worden dat hij buitensporige inspanningen zal verrichten ten aanzien van de (medische) behandeling.

Er komen situaties voor waarbij het zeer onduidelijk is hoe de prognose zal zijn, bijvoorbeeld als een ziekte binnen korte termijn aanzienlijk kan verbeteren of verslechteren. De medisch deskundige kan in zo’n geval met toestemming van betrokkene besluiten de medisch deskundigenverklaring eenmalig voor maximaal drie maanden aan te houden. Het aanhouden van de deskundigenverklaring – in feite het opschorten van de conclusie van het advies – is alleen mogelijk indien de medisch deskundige dit redelijkerwijs noodzakelijk acht en kan motiveren.

Het gaat bij de medische deskundigenverklaring niet primair om het stellen van een diagnose met de daarbij behorende prognose. Aan de hand van aandoeningen, stoornissen en beperkingen stelt de medisch deskundige een advies op ten aanzien van het wel of niet kunnen voldoen aan de inburgeringsplicht via een van de drie leerroutes in het stelsel. Het gaat hierbij, zoals eerder gesteld, om de overtuiging van de medisch deskundige.

2.6. Bijzondere examenomstandigheden

In bepaalde gevallen kunnen betrokkenen met een beperking of belemmering reguliere examens afleggen onder aangepaste examenomstandigheden of kunnen er aangepaste examenversies worden gemaakt. Het uitgangspunt is dat het examen zoveel mogelijk onder dezelfde omstandigheden en met gelijke normering wordt afgenomen. De volgende aangepaste examenomstandigheden zijn beschikbaar zij het niet voor alle taalniveaus (lijst is niet limitatief):

  • a. Aangepaste locatie

    Het examen wordt in een andere locatie dan de standaard examenlocatie afgenomen (te denken valt aan vestiging Visio, ziekenhuis, ander ‘soort’ gebouw). Van belang is te onderkennen dat de specifieke technische mogelijkheden ter plaatse moeten voldoen aan de eisen van de digitale examens. Daarnaast is het mogelijk dat het examen in een andere examenzaal dan de standaardexamenzaal (examen in apart lokaal) wordt afgenomen. Deze voorziening is standaard aanwezig in de toetslocaties van de DUO.

  • b. Verlenging examentijd

    De examenkandidaat mag, indien mogelijk, langer over het examen doen. Dit kan bij de examenonderdelen Kennis van de Nederlandse maatschappij, Lezen, Luisteren, Spreken en Schrijven.

  • c. Onderbroken examenafname

    De kandidaat mag rustmomenten tijdens de examenonderdelen nemen. Dit kan bij de examenonderdelen Kennis van de Nederlandse maatschappij, Lezen, Luisteren, Spreken en Schrijven.

  • d. Aangepaste inroostering

    De kandidaat wordt bijvoorbeeld aan het begin van de dag of juist aan het eind van de dag ingeroosterd, de kandidaat krijgt meer tijd tussen de examensessies door, de kandidaat wordt apart gehouden van andere kandidaten. Dit is bij alle examens mogelijk. De aangepaste inroostering kan tot gevolg hebben dat de kandidaat niet alle examens op een of twee dagen kan afleggen.

  • e. Examenhulp

    Een medewerker van DUO dan wel een door DUO aangewezen begeleider die de kandidaat helpt bij het examen. Voorbeelden hiervan zijn hulp bij inloggen, muisklikken, koptelefoon opzetten als mede persoonlijke begeleiding. Dit is bij alle examens mogelijk.

  • f. Grootbeeld

    De kandidaat kan het examen maken achter een groter beeldscherm dan standaard is voorzien. Dit geldt alleen voor de examenonderdelen Kennis van de Nederlandse maatschappij, Lezen, Luisteren en Spreken. Het standaard beeldscherm is 15 of 17 inch.

  • g. Grootschrift

    Bij het examenonderdeel Schrijven kan de papieren versie worden vergroot.

  • h. Loepfunctie

    Bij de examenonderdelen Kennis van de Nederlandse Maatschappij, Lezen, Luisteren en Spreken kan met behulp van een loep via een standaard Windows functionaliteit een gedeelte van een scherm worden uitvergroot. Bij deze aanpassing kan gebruik worden gemaakt van 2 monitoren.

  • i. Typen in plaats van schrijven

    Bij het examenonderdeel Schrijven kan de kandidaat het examen afleggen met behulp van (een regulier) toetsenbord en monitor. Dit in plaats van de gebruikelijke wijze van afnemen middels pen op papier.

  • j. Voorleesfunctie

    In dit geval krijgt de kandidaat de geschreven teksten op het beeldscherm voorgelezen middels een koptelefoon. Dit geldt alleen voor de examenonderdelen Kennis van de Nederlandse Maatschappij, Lezen en Luisteren.

  • k. Braille versie

    Momenteel is het mogelijk de staatsexamens Nt2 af te leggen in een braille versie.

  • l. Examen in gebarentaal

    Momenteel is het mogelijk om het onderdeel Luisteren voor de staatsexamens Nt2 af te leggen in Nederlandse gebarentaal.

Genoemde mogelijkheden voor aangepaste examenafnames op niveau A2 zijn vervat in het volgende overzicht:

 

Lezen A2

Luisteren A2

Schrijven A2

Spreken A2

Kennis Nederlandse Maatschappij

a. aangepaste locatie

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

b. verlenging examentijd

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

c. onderbroken examenafname

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

d. aangepaste inroostering

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

e. examenhulp

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

f. grootbeeld

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

g. grootschrift (papier)

nvt

nvt

mogelijk

Mogelijk (alleen instructie)

nvt

h. loepfunctie

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

i. typen i.p.v. schrijven

nvt

nvt

mogelijk

nvt

nvt

j. voorleesfunctie

mogelijk

mogelijk

niet mogelijk

nvt

mogelijk

k. braille

Niet mogelijk

Niet mogelijk

Niet mogelijk

Niet mogelijk

Niet mogelijk

De verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling en uitvoering van de Staatsexamens Nt2 op niveau B1 en B2 ligt bij het CvTE. DUO voert ook deze examens uit. Aanpassingen zijn mogelijk voor:

 

Lezen B1

Luisteren B1

Schrijven B1

Spreken B1

B2

a. aangepaste locatie

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

idem

b. verlenging examentijd

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

idem

c. onderbroken examenafname

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

idem

d. aangepaste inroostering

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

idem

e. examenhulp

         

f. grootbeeld/ vergrote tekst

Mogelijk

Mogelijk

Mogelijk

Mogelijk

idem

g. grootschrift (papier)

Mogelijk

mogelijk

Mogelijk

Mogelijk

mogelijk

h. loepfunctie

Leesloep

Leesloep

Leesloep

Leesloep

Leesloep

i. schrijven ipv typen

Mogelijk

Mogelijk

Mogelijk

Mogelijk

idem

j. voorleesfunctie

niet mogelijk

niet mogelijk

niet mogelijk

niet mogelijk

niet mogelijk

k. Braille

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

idem

l. Gebarentaal

-

mogelijk

-

-

Alleen luisteren

BIJLAGE 1 BIJ HET PROTOCOL MEDISCHE DESKUNDIGENVERKLARING

Begrippen- en afkortingenlijst

Betrokkene:

Degene die inburgeringsplichtig is in het kader van de Wet inburgering 2021.

B1-route:

Een van de drie leerroutes in het stelsel. Deelnemers leggen taalexamens en het examen KNM af en dienen te voldoen aan de onderdelen MAP en PVT

Inburgeringsexamen:

Centrale examens die worden afgelegd om te voldoen aan de inburgeringsplicht via de B1-route. Er worden taalexamens afgenomen (Lezen, Luisteren, Schrijven en Spreken) op taalniveau A2, B1 of B2 van het Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen en er wordt een examen kennis van de Nederlandse maatschappij (KNM) afgenomen.

CvTE:

College voor toetsen en examens. CvTE is verantwoordelijk voor de Staatsexamens Nt2 op niveau B1 en B2.

DUO:

Dienst Uitvoering Onderwijs

KNM:

Onderdeel van de inburgeringsplicht: Kennis van de Nederlandse Maatschappij

Lezen:

Examenonderdeel lezen

Luisteren:

Examenonderdeel luisteren

Onderwijsroute:

Een van de drie leerroutes in het stelsel. Deelnemers volgen een taalschakeltraject gericht op het instomen in een vervolgopleiding. Deelnemers leggen het examen Nt2 op niveau B1 of B2 af en het examen KNM. Daarnaast volgen zij onderdelen in het kader van het taalschakeltraject waarvoor geen centrale examens worden afgenomen en dienen zij te voldoen aan het PVT.

PIP:

Persoonlijk plan Inburgering en Participatie. Dit plan wordt na de brede intake door de gemeente opgesteld en bevat de leerroute die iemand gaat volgen. Ook worden wijzigingen in de leerroute en eventueel afschalen naar examens op niveau A2 in de B1-route in het PIP opgenomen.

Schrijven:

Examenonderdeel schrijven

Spreken:

Examenonderdeel spreken

Taalniveau:

Het inburgeringsexamen wordt voor het onderdeel Nederlands als Tweede taal (Nt2) afgenomen op verschillende niveaus van het Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen afgenomen.

WI:

Wet inburgering 2021

Z-route:

Een van de drie leerroutes in het stelsel. In de Z-route ligt de focus op zelfredzaamheid, taal, activering en participatie. De Z-route is bedoeld voor inburgeringsplichtigen et een lagere leerbaarheid. Om te voldoen aan de inburgeringsplicht hoeven deelnemers aan de Z-route geen examens af te leggen, wel volgen zij 800 uur taalles (inclusief KNM) en 800 uur participatie (inclusief MAP en PVT).

BIJLAGE 2 BIJ HET PROTOCOL MEDISCHE DESKUNDIGENVERKLARING MODEL DESKUNDIGENVERKLARING

DESKUNDIGENVERKLARING

Wet Inburgering ontheffingsverzoek

VOORBLAD

NAW gegevens

Naam cliënt

:

..

Adres

:

..

PC / Woonplaats

:

..

Geboortedatum

:

..

Telefoonnummer

:

..

Verblijfsdocument

:

..

Rapporteur

:

..

Functie

:

..

Datum rapportage

:

..

Onderzoeksactiviteiten

  • Het dossieronderzoek heeft plaatsgevonden op DATUM

  • Onderzoek heeft plaatsgevonden op DATUM

  • De cliënt heeft relevante medische informatie aangeleverd tijdens het onderzoek.

    • NAAM, FUNCTIE EN DATUM

    • NAAM, FUNCTIE EN DATUM

  • Er is informatie verkregen van NAAM, FUNCTIE EN DATUM

  • Er heeft telefonisch overleg plaatsgevonden met NAAM, FUNCTIE EN DATUM

Voorlichting

Cliënt werd uitleg gegeven over de aard van de beoordeling en de status van de deskundigenverklaring.

Client werd uitleg gegeven over inzage-, correctie- en blokkeringsrecht.

Bijlagen:

  • Kopie verblijfsdocument

MEDISCHE DESKUNDIGENVERKLARING

Aanleiding

Cliënte heeft bij DUO een verzoek ingediend tot ontheffing voor het voldoen aan de inburgeringsplicht aan vanwege ..... (DIT IS TE HALEN UIT DE AANVRAAG)

Vraagstelling

Kan betrokkene op medische gronden in staat worden geacht binnen een termijn van 5 jaar te voldoen aan de inburgeringsplicht binnen een van de drie leerroutes?

Conclusie

Betrokkene wordt op medische gronden wel/niet in staat geacht binnen een termijn van 5 jaar te voldoen aan de inburgeringsplicht via een van de drie leerroutes.

Er is sprake van een VERSTANDELIJKE, PSYCHIATRISCHE, LICHAMELIJKE aandoening als gevolg van welke

  • WEL/NIET gesteld kan worden dat er “geen benutbare mogelijkheden” bestaan.

  • WEL/NIET gesteld kan worden dat deze beperkingen binnen 5 jaar niet voldoende te beïnvloeden zijn door behandeling of het treffen van aangepaste examenomstandigheden

Beschouwing (uitwerking van de hoofdargumenten)

WEL/NIET gesteld kan worden dat er geen benutbare mogelijkheden bestaan

Uit onderzoek is (NIET) gebleken dat

  • Betrokkene langdurig verblijft in ziekenhuis / instelling (met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden)

  • Betrokkene bedlegerig is.

  • Betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is

  • Betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.

WEL/Niet gesteld kan worden dat deze beperkingen binnen 5 jaar niet voldoende te beïnvloeden zijn door behandeling of het treffen van oplossingen/voorzieningen.

  • De betreffende aandoening is behandelbaar en (uit literatuur/richtlijn) deze behandeling leidt naar verwachting tot...(Verbetering? Termijn?)

  • Er zijn weliswaar blijvende belemmeringen vanwege een duurzame aandoening, maar met (oplossingen/ maatregelen benoemen) kunnen de belemmeringen afdoende worden gecompenseerd om het volgen van onderwijs en het afleggen van examens te realiseren.

Reactie cliënt

De cliënt is tijdens het spreekuur op de hoogte gebracht van de strekking van de deskundigenverklaringen kan zich hiermee verenigen en geeft aan geen gebruik te maken van het inzage-, correctierecht en blokkeringrecht voordat het advies aan DUO wordt verzonden.

De cliënt is tijdens het spreekuur op de hoogte gebracht van de strekking van de deskundigenverklaring en kan zich hiermee wel/niet verenigen. (bij negatief advies)

De cliënt werd schriftelijk op de hoogte gebracht van de deskundigenverklaring. (na ontvangst informatie en bij negatief advies)

Naam arts, datum

Handtekening

BIJLAGE 3 BIJ HET PROTOCOL MEDISCHE DESKUNDIGENVERKLARING MACHTIGINGSFORMULIER EIGEN ARTS

I.v.m. het verstrekken van medische informatie

Persoonsgegevens:

Naam:

_______________________________

Adres:

_______________________________

Woonplaats:

_______________________________

Geboortedatum:

_______________________________

BSN:

_______________________________

Voor de beoordeling van:

Aanvraag (gehele of gedeeltelijke) ontheffing inburgeringsplicht /aanvraag aangepaste examenomstandigheden

Wil beoordelend arts:

bij de behandelaar verzoeken medische informatie via cliënt te verstrekken.

Gegevens behandelaar:

Naam:

_______________________________

Adres:

_______________________________

Functie:

_______________________________

De beoordelend arts heeft de gegevens nodig voor een advies in het kader van de Wet inburgering 2021. Dit advies wordt aan cliënt verstrekt en cliënt zal zorgdragen voor het doorsturen van het advies aan besluitnemer (DUO).

Vraagstelling:

Handtekening

Ik ga ermee akkoord dat er gegevensverstrekking is tussen de beide bovengenoemde artsen, mits niet anders gebruikt dan is vermeld.

Naam

Datum

Handtekening1

X Noot
1

Of handtekening wettelijk vertegenwoordiger (indien van toepassing)

BIJLAGE 2. EINDTERMEN KENNIS VAN DE NEDERLANDSE MAATSCHAPPIJ ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3.2

Voorwoord

In dit document zijn de herziene eindtermen opgenomen voor het onderdeel kennis van de Nederlandse maatschappij (KNM) van het inburgeringsexamen Nederland.

Ten opzichte van de laatste versie, uit begin 2015, zijn enkele eindtermen aangepast aan de actualiteit. Zo is ‘eerste hulp’ bijvoorbeeld vervangen door ‘spoedeisende hulp’. Inhoudelijk is er niets veranderd, ook de opzet en structuur is gelijk gebleven.

Deze nieuwe versie van de eindtermen wordt van kracht per 1 januari 2022, met ingang van het nieuwe inburgeringsstelsel. Ook de examens zijn dan aangepast aan de nieuwe eindtermen.

Voor de eindtermen van KNM uit is gegaan van cruciale praktijksituaties (CP’s). Dat zijn situaties, gekoppeld aan de onderscheiden thema’s, waarin inburgeraars adequaat moeten kunnen functioneren. Binnen de thema’s zijn vervolgens handelingen beschreven die essentieel zijn voor adequaat functioneren: de Cruciale Handelingen (CH’s). Bij elke handeling hoort kennis (Cruciale Kennis, CK). Tot slot zijn, gegeven de onderscheiden thema’s, handelingen en kennis, indicatoren geformuleerd. Dat zijn de normen die aangeven wanneer een handeling als succesvol kan worden beschouwd. De indicatoren voor succesvol gedrag zijn leidend voor de inhoud van het examen KNM.

Hoofdstuk 1. Toelichting op de opbouw van het eindtermendocument

Het eindtermendocument is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk gaan we nader in op het niveau dat hoort bij het examen KNM. We geven hierbij zowel een toelichting op het niveau van taalvaardigheid als op een toelichting op het verwachte cognitieve niveau. In hoofdstuk 2 beschrijven we de onderscheiden situaties en leggen we de relatie met de onderscheiden thema’s. In hoofdstuk 3 beschrijven we per thema de cruciale handelingen. In hoofdstuk 4 beschrijven we per cruciale handeling de bijbehorende cruciale kennis en de indicatoren voor succesvol handelen. In de bijlage is het geheel van eindtermen nogmaals schematisch opgenomen.

1.1. Niveau examen Kennis van de Nederlandse maatschappij

De beschrijving van de cruciale handelingen, de bijbehorende cruciale kennis, evenals de indicatoren voor succesvol handelen kunnen in eerste instantie de indruk wekken te refereren aan complexe situaties. Bij het ontwikkelen van de eindtermen en het examen KNM hebben we dit ondervangen door het niveau van het examen te koppelen aan bestaande beschrijvingen van cognitief niveau en taalniveau.

Om de kandidaten en onderwijsaanbieders meer houvast te bieden bij de voorbereiding op het examenonderdeel KNM, geven we hieronder een toelichting op het niveau van de eindtermen en de daaraan gekoppelde toetsopgaven.

Cognitief niveau

Voor een indicatie van het cognitieve niveau dat aan de eindtermen is gekoppeld, hebben we ons gebaseerd op de Doelen Sleutelvaardigheden 4. In dit beschrijvingskader wordt gewerkt met vier niveaus. De eindtermen KNM en de toetsopgaven in het examen KNM zijn gekoppeld aan de beschrijving van Niveau 1.

Overzicht niveaus Doelen Sleutelvaardigheden:

Niveau 1

Niveau 2

Niveau 3

Niveau 4

Deelnemer past competentie toe in bekende, niet complexe situaties volgens een beperkt handelingsrepertoire

Deelnemer past competentie toe in onbekende, niet complexe situaties volgens een beperkt handelingsrepertoire

Deelnemer past competentie toe in bekende, complexe situaties volgens een gevarieerd handelingsrepertoire

Deelnemer past competentie toe in onbekende, complexe situaties volgens een gevarieerd handelingsrepertoire

Kenmerken niveau 1

Kenmerken niveau 2

Kenmerken niveau 3

Kenmerken niveau 4

Bekende situatie

Onbekende situatie

Bekende situatie

Onbekende situatie

Niet complex

Niet complex

Complex

Complex

Beperkt repertoire

Beperkt repertoire

Gevarieerd repertoire

Gevarieerd repertoire

Uitgaande van niveau 1 als uitgangspunt voor het cognitieve niveau van de eindtermen KNM en de daaraan gerelateerde toetsopgaven hebben we de kenmerken van niveau 1 voor de eindtermen en examenopgaven KNM op de volgende manier nader uitgewerkt:

  • Bekende of dagelijkse situaties

    De situaties die voor het examen KNM geselecteerd zijn, zijn situaties die inburgeraars in het dagelijks leven tegen (kunnen) komen. In het examen wordt vertrouwdheid met de situaties zo goed mogelijk geborgd door veel gebruik te maken van beeldmateriaal. Zo is met weinig taal de herkenbaarheid van situaties zo groot mogelijk gemaakt.

  • Niet complexe of simpele alledaagse taken

    De opgaven die de kandidaten voorgelegd krijgen zijn teruggebracht tot niet-complexe examenopgaven. De examenopgaven zijn gekoppeld aan een casus. Dit is een inleidende context die het mogelijk maakt meerdere taken onafhankelijk van elkaar te meten zonder de complexiteit te verhogen en toch te zorgen voor een maximale samenhang. De examenopgaven doen een beroep op eenduidig gedrag of handelen in een alledaagse, herkenbare context.

  • Beperkt handelingsrepertoire

    Een beperkt handelingsrepertoire verwijst naar gedrag dat wordt gestuurd door routines of standaardprocedures. In het examen Kennis van de Nederlandse maatschappij vragen we van de kandidaat dat hij per casus en per opgave kan inschatten welk handelen het meest gepast en het meest adequaat is. Het gaat om eenvoudig, reproduceerbaar gedrag, waarvoor men in principe in het onderwijs of elders geleerd of geoefend heeft.

Taalniveau

De opgaven in het examen KNM zijn geconstrueerd op niveau A2 van het Raamwerk NT5. Dit niveau is als uitgangspunt gekozen zodat ook degenen voor wie niveau B1 niet haalbaar is, en diehet inburgeringsexamen op niveau A2 afleggen, in staat gesteld worden het(zelfde) examen KNM af te leggen. De opgaven in het examen KNM worden allemaal mondeling aangeboden zodat beheersing van A2 voor luistervaardigheid uitgangspunt is voor het examen KNM. In het onderstaande overzicht staat aangegeven wat er talig verwacht kan worden van een taalgebruiker op niveau A2.

Overzicht taalniveau Basisgebruiker A1 en A2

Basisgebruiker

A1

Kan vertrouwde dagelijkse uitdrukkingen en basiszinnen gericht op de bevrediging van concrete behoeften begrijpen en gebruiken. Kan zichzelf aan anderen voorstellen en kan vragen stellen en beantwoorden over persoonlijke gegevens zoals waar hij/zij woont, mensen die hij/zij kent en dingen die hij/zij bezit. Kan op een simpele wijze reageren, aangenomen dat de andere persoon langzaam en duidelijk praat en bereid is om te helpen.

A2

Kan zinnen en regelmatig voorkomende uitdrukkingen begrijpen die verband hebben met zaken van direct belang (bijvoorbeeld persoonsgegevens, familie, winkelen, plaatselijke geografie, werk). Kan communiceren in simpele en alledaagse taken die een eenvoudige en directe uitwisseling over vertrouwde en alledaagse kwesties vereisen. Kan in eenvoudige bewoordingen aspecten van de eigen achtergrond, de onmiddellijke omgeving en kwesties op het gebied van diverse behoeften beschrijven.

Om de toegankelijkheid van de examenopgaven te vergroten, worden de opdrachten ondersteund door beeldmateriaal. Veelal worden opgaven geïntroduceerd met een kort filmpje waarin de context van de opgave snel en efficiënt kan worden geschetst. De vragen en antwoorden worden ook voor het overgrote deel voorzien van film- of fotomateriaal.

De opgaven zijn door niveau en uitvoering voor iedere inburgeraar toegankelijk mits hij zich op de inhoud van het examen KNS heeft voorbereid en het taalniveau A2 voor luister- en/of leesvaardigheid beheerst. Omdat de eindtermen voor iedereen toegankelijk en beschikbaar zijn, kan iedere inburgeraar en zijn scholingsaanbieder zich goed op het examen voorbereiden.

Voorbeeld:

 

Mo heeft te hard gereden. Hij krijgt een bon.

Hij moet een boete betalen.

 

Hoe moet Mo de boete betalen?

a. Mo betaalt bij het gemeentehuis.

b. Mo betaalt bij het politiebureau.

c. Mo betaalt met de acceptgirokaart.*

Hoofdstuk 2. Cruciale Praktijksituaties en thema’s

We onderscheiden vier essentiële situaties waarin het voor inburgeraars van belang is in Nederland te kunnen functioneren. Deze zogenoemde ‘Cruciale Praktijksituaties (CP’s)’ zijn:

  • I. Functioneren op de arbeidsmarkt

  • II. Functioneren in de eigen leefomgeving

  • III. Functioneren in contacten met instanties en overheid

  • IV. Functioneren als burger in Nederland

In het onderzoek uitgevoerd door Euro RSCG Bikker zijn daarbij 8 thema’s onderscheiden met de bijbehorende uitwerking:

  • 1. Werk en inkomen

    De inburgeraar is in staat stappen te zetten om werk te zoeken, te behouden en in eigen onderhoud te voorzien.

  • 2. Omgangsvormen, waarden en normen

    De inburgeraar is in staat om te gaan met de Nederlandse omgangsvormen, waarden en normen.

  • 3. Wonen

    De inburgeraar is in staat passende huisvesting te vinden en nutsvoorzieningen te regelen. Hij draagt zorg voor de veiligheid in de woning en voor milieu en schone leefomgeving.

  • 4. Gezondheid en gezondheidszorg

    De inburgeraar is in staat om volgens de regels van het Nederlandse zorgstelsel gebruik te maken van de gezondheidszorg.

  • 5. Geschiedenis en geografie

    De inburgeraar is in staat om, door de geschiedenis en geografie van Nederland te kennen, betrokken te zijn bij Nederland en de Nederlandse samenleving.

  • 6. Instanties

    De inburgeraar is op de hoogte van de dienstverlening van de lokale overheid, de belastingdienst, de politie en instanties voor sociale en juridische dienstverlening. Hij is in staat in voorkomende gevallen informatie of hulp te vragen bij Bureaus voor Juridische Hulpverlening en/of maatschappelijk werk.

  • 7. Staatsinrichting en rechtsstaat

    De inburgeraar is in staat om, door de staatsinrichting van Nederland te kennen, betrokken te zijn bij Nederland en de Nederlandse samenleving.

  • 8. Onderwijs en opvoeding

    De inburgeraar kent het Nederlandse onderwijssysteem en onderkent het belang van onderwijs in de Nederlandse kenniseconomie. Inburgeraars laten hun kinderen aan onderwijs deelnemen en kennen de rol die van ouders wordt verwacht.

De onderscheiden thema’s kunnen in meerdere cruciale praktijksituaties een rol spelen. Zo is een thema als ‘Normen en waarden’ zelfs in alle vier de cruciale praktijksituaties van belang. Immers, in elke situatie wordt van een inburgeraar verwacht dat hij zich aan de bij de situaties behorende normen en waarden houdt. Een thema als ‘Werk en Inkomen’ is weer alleen relevant voor de cruciale situatie ‘Functioneren op de arbeidsmarkt’. Dit impliceert dat in het examen sommige thema’s in meerdere situaties voor kunnen komen en andere thema’s gekoppeld zijn aan een enkele situatie.

In het volgende overzicht is weergegeven welke thema’s voor welke situatie van belang zijn.Cruciale Praktijk- situatie (CP)

Thema 1 Werk en inkomen

Thema 2 Omgangsvormen, waarden en normen

Thema 3 Wonen

Thema 4 Gezondheid en gezond- heidszorg

Thema 5 Geschiedenis en geografie

Thema 6 Instanties

Thema 7 Staatsinrichting en rechtsstaat

Thema 8 Onderwijs en opvoeding

I

Functioneren op de arbeidsmarkt

X

X

           

II Functioneren in de eigen leefomgeving

 

X

X

X

     

X

III Functioneren in contacten met instanties en overheid

 

X

X

X

 

X

 

X

IV Functioneren als burger in Nederland

 

X

   

X

X

X

 

Hoofdstuk 3. Thema’s en bijbehorende Cruciale Handelingen (CH’s)

In dit hoofdstuk beschrijven we per thema de bijbehorende cruciale handelingen.

1. Werk en inkomen

De inburgeraar is in staat stappen te zetten om werk te zoeken, te behouden en in eigen onderhoud te voorzien.

Cruciale handelingen

  • 1.1 snel en efficiënt (nieuw) werk zoeken

  • 1.2 actief deel uit maken van een arbeidsorganisatie

  • 1.3 omgaan met (verborgen) discriminatie op de arbeidsmarkt

  • 1.4 voorbereidingen treffen om een eigen bedrijf te starten

2. Omgangsvormen, waarden en normen

De inburgeraar is in staat om om te gaan met de Nederlandse omgangsvormen, waarden en normen

Cruciale handelingen

  • 2.1 duiden en hanteren van verschillende omgangsvormen in Nederland

  • 2.2 omgaan met ongewone of botsende gewoonten, waarden en normen

  • 2.3 deelnemen aan sociale netwerken

  • 2.4 aangaan en onderhouden van alledaagse sociale contacten

3. Wonen

De inburgeraar is in staat passende huisvesting te vinden en nutsvoorzieningen te regelen. Hij draagt zorg voor de veiligheid in de woning. En draagt zorg voor milieu en schone leefomgeving.

Cruciale handelingen

  • 3.1 passende huisvesting regelen

  • 3.2 regelen van en omgaan met nutsvoorzieningen en communicatiemiddelen in de eigen woning

  • 3.3 omgaan met gebruiken met betrekking tot de aankleding en onderhoud van de woonomgeving

4. Gezondheid en gezondheidszorg

Inburgeraars zijn in staat om volgens de regels van het Nederlandse zorgstelsel gebruik te maken van de gezondheidszorg.

Cruciale handelingen

  • 4.1 bewuste keuzes doen ten aanzien van de eigen gezondheid en levensstijl

  • 4.2 gebruik maken van eerstelijns gezondheidszorg (huisarts)

  • 4.3 gebruik maken van tweedelijns gezondheidszorg

  • 4.4 gebruik maken van de apotheek

  • 4.5 gebruik maken van de tandarts

  • 4.6 handelen bij medische spoedgevallen

  • 4.7 gebruik maken van gespecialiseerde zorg rondom zwangerschap, bevalling en het jonge kind

  • 4.8 een zorgverzekering afsluiten en gebruiken

  • 4.9 gebruik maken van en/of regelen van zorg voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten

5. Geschiedenis en geografie

De inburgeraar is in staat om, door de geschiedenis en geografie van Nederland te kennen, betrokken te zijn bij Nederland en de Nederlandse samenleving.

Cruciale handelingen

  • 5.1 zich verdiepen in de geschiedenis van Nederland

  • 5.2 omgaan met voor Nederland gevoelige relaties en gebeurtenissen

  • 5.3 geografische kennis van Nederland gebruiken in het dagelijkse leven

  • 5.4 kent de denkbeelden die in Nederland geaccepteerd zijn (sinds de jaren ‘70)

6. Instanties

De inburgeraar is op de hoogte van de dienstverlening van de lokale overheid, de belastingdienst, de politie en instanties voor sociale en juridische dienstverlening. Hij is in staat in voorkomende gevallen informatie of hulp te vragen bij Bureau voor Juridische Hulpverlening en/of maatschappelijk werk.

Cruciale handelingen

  • 6.1 gebruik maken van de dienstverlening van de gemeente aan de burger

  • 6.2 omgaan met belastingaangifte, -teruggave en aanvragen van toeslagen (zorg-, kinderopvang-, woontoeslag)

  • 6.3 omgaan met dienstverlening en aanwijzingen van de politie

  • 6.4 gebruik maken van juridische hulp (sociale raadslieden) en sociale dienstverlening

  • 6.5 verantwoord omgaan met verzekeringen

7. Staatsinrichting en rechtsstaat

De inburgeraar is in staat om, door de staatsinrichting van Nederland te kennen, betrokken te zijn bij Nederland en de Nederlandse samenleving.

Cruciale handelingen

  • 7.1 in het dagelijks handelen invulling geven aan de Nederlandse Grondwet

  • 7.2 zich verdiepen in de verantwoordelijkheden van de Nederlandse bestuurslagen

  • 7.3 omgaan met de scheiding tussen kerk (religie) en staat

  • 7.4 hanteert wet- en regelgeving

8. Onderwijs en opvoeding

De inburgeraar kent het Nederlandse onderwijssysteem en onderkent het belang van onderwijs in de Nederlandse kenniseconomie. Inburgeraars laten hun kinderen aan onderwijs deelnemen en kennen de rol die van ouders wordt verwacht.

Cruciale handelingen

  • 8.1 maakt gebruik van het Nederlandse onderwijssysteem voor zichzelf of de eigen kinderen

  • 8.2 draagt verantwoordelijkheid voor het gedrag van de eigen minderjarige kinderen

  • 8.3 maakt gebruik van kinderopvang en speelzaal

  • 8.4 omgaan met schoolkosten en tegemoetkomingen in schoolkosten en studiefinanciering

Hoofdstuk 4. Cruciale kennis en indicatoren voor succesvol handelen

Voorwaardelijke eindtermen Algemene Redzaamheid

Er is een aantal eindtermen dat van toepassing is op alle situaties en thema’s. Daarbinnen verwachten we dat inburgeraars kennis hebben van en zich bepaalde handelingen eigen hebben gemaakt, ongeacht de situatie waarin ze verkeren. Dit zijn de eindtermen Algemene Redzaamheid. De volgende eindtermen Algemene Redzaamheid zijn van toepassing:

  • . Selecteert informatiebronnen

  • Gebruikt informatiebronnen

  • Maakt gebruik van formele en informele mogelijkheden voor hulp.

  • Handelt tijdig, dat wil zeggen laat geen termijn verlopen.

Deze normen worden niet apart getoetst, maar geïntegreerd in andere normen aangeboden.

Op de volgende bladzijden werken we de cruciale handelingen verder uit in bijbehorende cruciale kennis en indicatoren voor succesvol handelen. Hieronder leggen we uit op welke wijze deze gelezen moeten worden.

De eindtermen zijn opgebouwd rond thema’s, waaraan Cruciale praktijksituaties zijn gekoppeld. Elke CP kent vervolgens een of meer cruciale handelingen, die uitgewerkt zijn in indicatoren voor succesvol handelen, waarvoor cruciale kennis nodig is. Hieronder verduidelijken we deze opbouw van de eindtermen met een voorbeeld uit het eindtermendocument.

1. Werk en inkomen

De inburgeraar is in staat stappen te zetten om werk te zoeken, te behouden en in eigen onderhoud te voorzien.

Cruciale handelingen

1.1 Snel en efficiënt (nieuw) werk zoeken
  • 1.1.1 Is op de hoogte van de procedures voor werkzoekenden.

    • legt bij werkloosheid direct contact met de gemeente of het UWV voor begeleiding naar werk.

    • overlegt met de gemeente of het UWV bij scholingswensen die passen bij zijn startpositie

  • 1.1.2 Is op de hoogte van de procedures van de gemeente en het UWV 6 voor werklozen of arbeidsongeschikten.

    • handelt volgens procedures bij aanvraag van uitkering in kader van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid

    • legt uit dat Nederland een (tijdelijk) vangnet (bijstand, ww) heeft voor mensen die ondanks hun inspanningen geen werk kunnen vinden of die niet (voltijds) aan het werk kunnen om fysieke of psychische redenen (arbeidsongeschiktheidsuitkeringen).

  • 1.1.3 Is op de hoogte van andere intermediairs (dan de gemeente en het UWV) voor het vinden van werk.

    • legt de procedure voor inschrijving bij werk zoeken via uitzendbureaus uit

  • 1.1.4 Weet hoe je in Nederland vacatures kunt vinden.

    • raadpleegt eigen netwerk en bronnen voor vacatures (krant, internet, inspiratiedagen UWV, eigen netwerken enzovoort)

    • legt uit dat het in Nederland gebruikelijk is bij een sollicitatie een cv, een sollicitatiebrief of sollicitatieformulier te gebruiken.

  • 1.1.5 Heeft inzicht in relevante delen van de arbeidsmarkt in relatie tot eigen kwalificaties en loopbaanmogelijkheden.

    • houdt rekening met factoren die de kansen op de arbeidsmarkt beïnvloeden (vooropleiding, werkervaring, beschikbaarheid, motivatie en kennis van de Nederlandse taal)

  • 1.1.6 Weet hoe hij de waarde van de eigen opleiding en ervaring voor de Nederlandse arbeidsmarkt kan achterhalen of laten equivaleren.

    • checkt de waarde van een eerder behaald diploma of ervaring (aanvraag IcDW of EVC procedure)

  • 1.1.7 Weet welke stappen gevolgd moeten worden voor scholing.

    • licht het belang van scholing voor zichzelf toe en licht toe welke stappen er gevolgd moeten worden voor scholing indien nodig.

  • 1.1.8 Weet welke eisen met betrekking tot competenties een werkgever aan een sollicitant kan stellen.

    • vergroot bij onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal zijn of haar taalvaardigheid Nederlands

    • zoekt training bij onvoldoende sollicitatievaardigheden

    • onderzoekt bij onvoldoende kwalificatie de mogelijkheden voor een passende opleiding om dit te herstellen

    • legt uit dat het volgen van bij- of nascholing onderdeel uitmaakt van werken

1.2. Actief deel uit maken van een arbeidsorganisatie
  • 1.2.1 Weet welke algemene eisen een werkgever stelt aan een werknemer.

    • legt uit dat werkgevers in Nederland het vaak belangrijk vinden dat werknemers zelfstandig werken, samenwerken met collega’s en initiatief tonen

    • gaat op passende wijze om met leidinggevenden

  • 1.2.2 Weet welke vormen van werknemersparticipatie belangrijk zijn.

    • licht het belang van werknemersparticipatie toe

    • legt uit welke vormen van werknemersparticipatie er zijn en wat zij doen (vakbond, Ondernemingsraad Ondernemingsraad = OR / Medezeggenschapsraad Medezeggenschapsraad = MR, personeelsvereniging)

  • 1.2.3 Onderkent het belang van contacten met collega’s.

    • gaat op passende wijze contacten aan met collega’s

  • 1.2.4 Weet welke regels en plichten voor een werknemer voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst.

    • volgt bedrijfsregels bij werkuitvoering (arbo)7 , milieu, vakantie, ziekte enzovoort)

    • legt uit wat de rechten en plichten zijn bij verschillende soorten arbeidscontracten (0-uren contract, via uitzendbureau, tijdelijk en vast)

  • 1.2.5 Weet in grote lijnen welke premies en belastingen door werknemers moeten worden betaald en met welk doel.

    • legt uit dat ingehouden werknemerspremies en belastingen op salaris en uitkeringen bedoeld zijn voor algemene voorzieningen (bijvoorbeeld onderwijs, wegen, aow)) AOW = Algemene ouderdomswet)

    • weet hulp te vinden bij het invullen van een aangifte- of teruggavenformulier voor de belasting

    • regelt eigen aanvullende (pensioen) verzekeringen indien nodig

  • 1.2.6 Kent de rol van vakbonden in Nederland.

    • licht toe wat de rol van de vakbeweging in Nederland is

  • 1.2.7 Weet wat een CAO8 inhoudt en wat het belang is van een CAO.

    • geeft uitleg over wat een CAO is en het belang ervan

1.3. Omgaan met (verborgen) discriminatie op de arbeidsmarkt
  • 1.3.1 Kent de wettelijke rechten en procedures in geval van discriminatie.

    • legt uit dat discriminatie op het werk verboden is (zowel door werkgevers als collega’s)

    • bespreekt een vermoeden van discriminatie door een collega met de werkgever

    • licht toe hoe hij een beroep kan doen op wettelijke rechten bij discriminatie

1.4 Voorbereidingen treffen om een eigen bedrijf te starten
  • 1.4.1 Weet wat de rol is van de Kamer van Koophandel9 .

    • schrijft zich in bij de Kamer van Koophandel

  • 1.4.2 Weet dat bepaalde diploma’s van belang zijn voor het starten van een bedrijf in bepaalde sectoren.

    • schrijft zich in voor (aanvullende) cursussen

  • 1.4.3 Weet wat de eisen ten aanzien van financiering van een eigen bedrijf zijn.

    • legt uit dat een ondernemingsplan belangrijk is voor de financiering van de start van een eigen bedrijf.

    • levert informatie voor het opstellen van een ondernemingsplan

    • schakelt passende hulp in voor de financiering van de start van een eigen bedrijf

2. Omgangsvormen, waarden en normen

De inburgeraar is in staat om om te gaan met de Nederlandse omgangsvormen, waarden en normen

Cruciale handelingen

2.1. Duiden en hanteren van verschillende omgangsvormen in Nederland

  • 2.1.1 Weet dat omgangsvormen, waarden en normen kunnen verschillen per cultuur, regio en sociale klasse.

    • stelt zich op de hoogte van onuitgesproken omgangsregels (door observeren, advies vragen, vragen om bevestiging of correctie enzovoort)

    • gaat op een respectvolle manier om met overeenkomsten en verschillen

    • informeert zich over omgangsvormen, normen en waarden van burgers met andere achtergronden dan de eigen

  • 2.1.2 Weet dat Nederlanders zich zeer direct kunnen uiten, zonder daarmee kwetsend of onbeleefd te willen zijn.

    • vat direct geuite feedback en kritiek niet persoonlijk op

    • reageert adequaat op rechtstreeks uitgesproken meningen en directe vraagvormen

  • 2.1.3 Weet hoe sociale contacten privé en op het werk verlopen.

    • maakt indien de andere partij daar prijs op stelt afspraken bij sociale contacten (bijvoorbeeld voor bezoek)

    • houdt zich aan gemaakte afspraken of meldt zich tijdig af

  • 2.1.4 Weet wat de gebruikelijke gedragsregels zijn in de meest voorkomende situaties (in winkels en wachtkamers, bij loketten, deelnemen aan feestje in de buurt, openbaar vervoer).

    • stelt zich op de hoogte van de gangbare regels en realiseert zich wat op dit gebied als passend gedrag wordt beschouwd (nummertje trekken, een karretje pakken, in de rij staan, op zijn beurt wachten, in- en uitstappen bij openbaar vervoer)

2.2. Omgaan met ongewone of botsende gewoonten, waarden en normen

  • 2.2.1 Weet dat de verhouding tussen man en vrouw, ook in huiselijke kring, gelijkwaardig is.

    • realiseert zich dat mannen en vrouwen in Nederland gelijkwaardig worden behandeld en gaat hier respectvol mee om

  • 2.2.2 Weet dat (ongehuwd) samenwonen, ook van mensen van gelijke sekse, geaccepteerd is in Nederland.

    • realiseert zich dat andere samenlevingsvormen dan het huwelijk geaccepteerd zijn in Nederland en gaat hier respectvol mee om

  • 2.2.3 Kent de belangrijkste Nederlandse feestdagen en hun religieuze, politieke of historische inhoud/achtergrond.

    • licht de belangrijkste Nederlandse feestdagen toe (Kerst, Pasen, Sinterklaas, Koningsdag, 4 en 5 mei) en de achtergronden van de gebruiken die erbij horen

    • stelt zich op de hoogte van wat er bij de viering van deze feesten wordt verwacht op school, in de buurt, op het werk

    • laat anderen vrij in de viering van voor hen belangrijke (religieuze) feestdagen

2.3. Deelnemen aan sociale netwerken

  • 2.3.1 Kent doel en gebruiken van culturele- en sportieve verenigingen.

    • kan uitleggen hoe het lidmaatschap van verenigingen kan bijdragen aan participatie in sociale netwerken

    • legt uit dat het gebruikelijk is dat leden actief zijn voor de vereniging

2.4. Aangaan en onderhouden van alledaagse sociale contacten

  • 2.4.1 Kent de Nederlandse gebruiken bij belangrijke familiegebeurtenissen van buren en bekenden (bruiloft, geboorte, slagen voor examen enzovoort).

    • neemt op passende wijze contact op met buren en bekenden bij belangrijke familiegebeurtenissen (een kaartje sturen, feliciteren, een klein presentje enzovoort)

  • 2.4.2 Weet om te gaan met overlast en grensoverschrijdend gedrag.

    • legt uit dat het in Nederland gebruikelijk is om overlast en grensoverschrijdend gedrag van anderen bespreekbaar te maken

    • treft passende maatregelen bij vermoede overlast van zichzelf (bijvoorbeeld buren waarschuwen bij een eigen feestje)

3. Wonen

De inburgeraar is in staat passende huisvesting te vinden en nutsvoorzieningen te regelen. Hij draagt zorg voor de veiligheid in de woning. En draagt zorg voor milieu en schone leefomgeving.

Cruciale handelingen

3.1. Passende huisvesting regelen
  • 3.1.1 Weet waar en hoe hij informatie kan vinden ten behoeve van het verkrijgen van een huurwoning.

    • neemt contact op met de passende instantie bij het zoeken van een huurhuis

    • raadpleegt huizenkranten en websites

    • formuleert een woonwens die past bij zijn gezinssituatie en zijn inkomen

    • schrijft zich bij woon- of verhuiswens in bij een passende instantie

    • licht toe wat de belangrijkste stappen zijn in de vastgestelde procedure

    • kan aangeven dat er mogelijkheid is tot het aanvragen van huurtoeslag bij de belastingdienst en kan (eventueel met hulp) achterhalen welke regels gelden voor het aanvragen ervan

  • 3.1.2 Kent de procedures rondom het aankopen/verkopen van een woning.

    • legt uit dat je bij het verkopen van een woning een makelaar in kan schakelen

    • neemt bij belangstelling voor een koophuis contact op met de verkopende makelaar/partij

    • wint informatie en advies in bij de bank over eigen financiële mogelijkheden in geval van hypotheek

    • geeft aan dat er mogelijkheden zijn voor renteaftrek

    • licht toe wat de taken zijn van een notaris bij de koop/verkoop van een huis

3.2. Regelen van en omgaan met nutsvoorzieningen en communicatie-middelen in de eigen woning
  • 3.2.1 Weet hoe hij aanvragen moet regelen.

    • regelt zijn energievoorziening

    • regelt telefoon- en/of kabelaansluiting

  • 3.2.2 Weet hoe een energiejaarrekening is opgebouwd.

    • begrijpt de hoofdpunten uit energiejaarrekening

  • 3.2.3 Weet hoe hij veilig en zuinig met gas, elektra en water om moet gaan.

    • volgt de veiligheidsvoorschriften voor gebruik van gas, elektra en water op

    • geeft aan op welke manieren je zuinig met gas, elektra en water kan omgaan om milieu en geld te sparen.

  • 3.2.4 Weet wie hij moet benaderen bij storing.

    • herkent storingen en handelt passend (bijvoorbeeld onderscheid stroomuitval in de buurt en gaslek in eigen woning)

3.3. Omgaan met gebruiken met betrekking tot de aankleding en onderhoud van de woonomgeving
  • 3.3.1 Kent regels met betrekking tot afvalinzameling en afvalscheiding.

    • geeft aan wat de regels voor afvalinzameling en afvalscheiding zijn

  • 3.3.2 Kent de regels (gemeentelijke bepaling) omtrent het schoonhouden van de omgeving.

    • legt uit wat de wettelijke milieuregels zijn

  • 3.3.3 Weet dat veel Nederlanders belang hechten aan het uiterlijk van huis en tuin.

    • geeft aan dat veel Nederlanders belang hechten aan een ordelijk aanzicht van de woning

    • bergt afval op op daarvoor bestemde plaatsen

4. Gezondheid en gezondheidszorg

Inburgeraars zijn in staat om volgens de regels van het Nederlandse zorgstelsel gebruik te maken van de gezondheidszorg.

Cruciale handelingen

4.1. Bewuste keuzes doen ten aanzien van de eigen gezondheid en levensstijl
  • 4.1.1 Weet dat bewegen en gezonde voeding een belangrijke bijdrage leveren aan gezondheid.

    • geeft aan dat sport, beweging en gezond eten eraan bijdragen gezond te blijven

4.2. Gebruik maken van eerstelijns gezondheidszorg (huisarts)
  • 4.2.1 Weet hoe hij een huisarts kan vinden.

    • meldt zich aan bij een huisarts

    • maakt een afspraak voor een patiëntkennismakingsgesprek

    • legt uit dat hij een eigen huisarts kan kiezen

  • 4.2.2 Weet met welke klachten hij bij een huisarts terecht kan.

    • maakt afspraken voor klachten die vallen onder de taken en verantwoordelijkheden van een huisarts

  • 4.2.3 Kent de wijze waarop Nederlandse artsen doorgaans adviseren.

    • geeft aan welk gedrag bijdraagt aan het bevorderen van herstel

    • geeft aan dat artsen in Nederland in het algemeen terughoudend zijn in het voorschrijven van medicijnen

  • 4.2.4 Kent de procedure bij de afdeling Spoedeisende Hulp (SEH).

    • licht toe dat op de Spoedeisende Hulp de volgorde van behandeling van mensen bepaald wordt door de ernst van de verwonding

4.3. Gebruik maken van tweedelijns gezondheidszorg
  • 4.3.1 Weet dat de huisarts doorverwijst naar specialistische zorg.

    • gaat bij medische problemen eerst naar de huisarts

    • neemt bij bezoek aan specialist een verwijsbrief mee

    • neemt regels en gebruiken in ziekenhuizen in acht

    • laat bij eerste bezoek aan ziekenhuis eerst een registratiekaartje maken

  • 4.3.2 Weet dat de huisarts kan doorverwijzen naar psychosociale zorg- of hulpverlening.

    • geeft aan dat hij zich voor psychosociale zorg- of hulpverlening eerst tot de huisarts wendt wanneer hij deze zorg door de zorgverzekering vergoed wil krijgen

4.4. Gebruik maken van de apotheek
  • 4.4.1 Weet dat de meeste medicijnen alleen op recept te verkrijgen zijn en bepaalde medicijnen niet.

    • zorgt voor een recept via huisarts of specialist

    • haalt zonder tussenkomst van arts medicijnen die zonder recept verkrijgbaar zijn bij drogist of apotheek

    • hanteert de juiste regels voor het aanvragen van vergoeding voor medicijnen

4.5. Gebruik maken van de tandarts
  • 4.51 Weet dat een regelmatig bezoek aan een tandarts gangbaar is.

    • kiest een tandarts

    • bezoekt periodiek een tandarts voor controle of behandeling

4.6. Handelen bij medische spoedgevallen
  • 4.6.1 Weet dat bij levensbedreigende situaties het nummer 112 moet worden gebeld.

    • belt bij spoedgevallen het noodnummer

  • 4.6.2 Weet dat avond- en weekenddiensten zijn geregeld.

    • realiseert zich dat ’s avonds en in het weekend bij dringende medische problemen andere procedures gelden

4.7. Gebruik maken van gespecialiseerde zorg rondom zwangerschap, bevalling en het jonge kind
  • 4.7.1 Weet waar zich te melden voor zwangerschapsbegeleiding en verloskundige hulp.

    • meldt zich bij een verloskundige of laat zich bij medische noodzaak doorverwijzen naar gynaecoloog

    • noemt voorbeelden van verloskundige begeleiding

    • meldt zich tijdig bij een bureau voor kraamhulp

  • 4.7.2 Weet welke diensten het consultatiebureau biedt.

    • reageert op de oproep voor een bezoek aan het consultatiebureau

    • noemt voorbeelden van diensten van het consultatiebureau

    • doet verslag van ontwikkelingen van het jonge kind

    • haalt informatie over de ontwikkeling van het kind uit het ‘Groeigids’

4.8. Een zorgverzekering afsluiten en gebruiken
  • 4.8.1 Weet dat de zorgverzekering verplicht is en bestaat uit een basispakket waarbij aanvullend bijverzekerd kan worden.

    • kiest een zorgverzekeraar

    • noemt elementen uit het basispakket

    • licht toe wat een ‘eigen risico’ bij zorgverzekeringen is en dat dit verplicht is

    • licht toe dat voor specifieke zorg een aanvullende verzekering nodig is

  • 4.8.2 Weet hoe hij zorgkosten moet declareren.

    • declareert op voorgeschreven wijze

4.9. Gebruik maken van en/of regelen van zorg voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten
  • 4.9.1 Is op de hoogte van de belangrijkste soorten hulpverlening.

    • geeft uitleg over soorten hulp die kan worden gegeven (thuiszorg, ambulant, intramuraal)

  • 4.9.2 Weet hoe hulp aan patiënt thuis ondersteund kan worden.

    • legt uit dat voor langdurige intensieve zorg een indicatie van CIZ10 nodig is

    • neemt contact op met de gemeente of het CIZ (indien er geen spoed is)

  • 4.9.3 Weet wat te doen als de hulp thuis ontoereikend is.

    • herkent situaties waarin men gebruik kan maken van diensten van thuiszorg en van gespecialiseerde instellingen

    • neemt contact op met thuiszorg of met het CIZ

  • 4.9.4 Weet waar advies te vinden om procedures voor opname in gang te zetten.

    • kan (eventueel met hulp) achterhalen hoe hij de procedure voor opname in gang kan zetten

    • neemt met juiste instanties contact op

5. Geschiedenis en geografie

De inburgeraar is in staat om, door de geschiedenis en geografie van Nederland te kennen, betrokken te zijn bij Nederland en de Nederlandse samenleving.

Cruciale handelingen

5.1. Zich verdiepen in de geschiedenis van Nederland
  • 5.1.1 Kent de geschiedenis van Nederland met betrekking tot de Gouden Eeuw / rijkdom, kolonialisme, scheepvaart, waterwerken en migratiestromen in de 20ste eeuw.

    • herkent de belangrijkste perioden uit de Nederlandse geschiedenis en hun kenmerken

    • herkent het belangrijkste historische erfgoed van Nederland: zeevaart, gebouwen, kerken, waterwerken, grachten)

  • 5.1.2 Weet dat het Wilhelmus het nationale volkslied is van Nederland

    • herkent het Wilhelmus en geeft toelichting op de rol die het volkslied speelt in de beleving en het leven van veel Nederlanders

5.2. Omgaan met voor Nederland gevoelige relaties en gebeurtenissen
  • 5.2.1 Kent de geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog en de effecten hiervan op het dagelijks leven in Nederland.

    • geeft op hoofdlijnen aan wat de geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog is

    • licht toe wat er herdacht wordt op 4 mei en gevierd wordt op 5 mei en licht de gebruiken daarbij toe

    • toont respect voor de Nederlandse gevoelens bij uitingen van antisemitisme

  • 5.2.2 Kent de rol van Verenigde Staten, Canada en Groot-Brittannië bij de bevrijding van West-Europa in de Tweede Wereldoorlog.

    • licht toe wat de rol van Verenigde Staten, Canada en Groot-Brittannië bij de bevrijding van West-Europa in de Tweede Wereldoorlog was

    • geeft uitleg over actuele samenwerkingsverbanden op het gebied van veiligheid (NAVO 11)

5.3. Geografische kennis van Nederland gebruiken in het dagelijkse leven
  • 5.3.1 Kent de namen en ligging van de provincies en de belangrijkste plaatsen en gebieden.

    • herkent de ligging van provincies en belangrijkste plaatsen en gebieden (Randstad, Veluwe en de Wadden)

  • 5.3.2 Kent economische kenmerken van verschillende regio’s.

    • geeft uitleg over de economische kenmerken van regio’s

5.4. Kent de denkbeelden die in Nederland geaccepteerd zijn (sinds de jaren ‘70)
  • 5.4.1 Weet dat man en vrouw voor de wet gelijk zijn.

    • legt uit wat de gangbare normen over de gelijkheid van man en vrouw in Nederland zijn

  • 5.4.2 Weet dat verwacht wordt dat meisjes en vrouwen een zelfstandig bestaan opbouwen.

    • legt uit dat vrouwen in Nederland zelfbeschikkingsrecht hebben

  • 5.4.3 Weet dat openlijke homoseksualiteit niet verboden is.

    • legt uit dat openlijke homoseksualiteit niet verboden is

  • 5.4.4 Weet dat bepaald kleedgedrag van sommige mannen/vrouwen niet mag worden opgevat als onkuis of uitnodigend.

    • legt uit dat bepaald kleedgedrag van sommige mannen/vrouwen niet mag worden opgevat als onkuis of uitnodigend

6. Instanties

De inburgeraar is op de hoogte van de dienstverlening van de lokale overheid, de belastingdienst, de politie en instanties voor sociale en juridische dienstverlening. Hij is in staat in voorkomende gevallen informatie of hulp te vragen bij Bureau voor Juridische Hulpverlening en/of maatschappelijk werk.

Cruciale handelingen

6.1. Gebruik maken van de dienstverlening van de gemeente aan de burger
  • 6.1.1 Weet hoe hij wijzigingen moet doorgeven bij de gemeente (GBA) 12.

    • geeft wijzigingen door bij geboorte, huwelijk, echtscheiding, overlijden, verhuizing, migratie

  • 6.1.2 Kent de procedures voor paspoort en rijbewijs aanvraag en/of verlenging.

    • richt zich tot de juiste instantie

  • 6.1.3 Weet waar hij informatie kan krijgen over de regels voor verkrijgen van verblijfsvergunning en naturalisatie.

    • licht toe waar hij een verblijfsvergunning en/ of naturalisatie kan aanvragen

    • licht voor- en nadelen van naturalisatie toe

  • 6.1.4 Weet welke gemeentelijke belastingen en heffingen hij moet betalen.

    • legt uit wat de meest voorkomende gemeentelijke belastingen en heffingen zijn (onroerendezaakbelasting (OZB), rioolheffing, reinigingsheffing)

    • betaalt gemeentelijke belastingen

  • 6.1.5 Weet van het bestaan van de meest relevante gemeentelijke vergunningen en het aanvragen daarvan.

    • geeft aan dat in bepaalde gevallen vergunningen van de gemeente nodig zijn

6.2. Omgaan met belastingaangifte, -teruggave en aanvragen van toeslagen (zorg-, kinderopvang-, woontoeslag)
  • 6.2.1 Weet dat elke inwoner een uniek burgerservicenummer heeft.

    • gebruikt het unieke burgerservicenummer en Digid in voorgeschreven situaties

  • 6.2.2 Weet dat hij van zijn inkomen een specificatie per maand en per jaar krijgt.

    • geeft toelichting bij enkele hoofdpunten van het salarisstrookje /uitkeringsstrookje en jaaropgaaf inkomsten

    • geeft uitleg over waarom hij de jaaropgave meerdere jaren moet bewaren

  • 6.2.3 Weet dat hij in sommige gevallen belasting moet betalen, maar in andere gevallen belasting terug kan krijgen.

    • doet aangifte

    • licht toe waarom belasting (bij)betaald of terugbetaald moet worden

    • vraagt faciliteiten ten aanzien van belastingbetaling aan (termijnen/vermindering/ kwijtschelding)

  • 6.2.4 Weet dat de belastingdienst ook compensatie-uitkeringen verstrekt voor bijvoorbeeld ziektekosten, woonkosten en kinderopvang.

    • vraagt toeslagen of compensatie aan

6.3. Omgaan met dienstverlening en aanwijzingen van de politie
  • 6.3.1 Weet dat voor iedereen in Nederland van 14 jaar en ouder een identificatieplicht geldt (en in openbaar vervoer vanaf 12 jaar).

    • toont een identiteitskaart als daar door het bevoegde gezag om wordt gevraagd

  • 6.3.2 Weet welke taken de politie naar burgers heeft.

    • doet aangifte van diefstal of vermissing

    • roept hulp in van politie bij overlast, (verkeers)ongevallen en geweld

    • neemt de aanwijzingen van de (verkeers)politie in acht

6.4. Gebruik maken van juridische hulp (sociale raadslieden) en sociale dienstverlening
  • 6.4.1 6.4.1 Weet hoe hij kan protesteren tegen slechte behandeling door overheid.

    • achterhaalt hoe hij kan protesteren tegen slechte behandeling door de overheid

    • overziet de consequenties van indiening van een klacht

  • 6.4.2 Weet dat Nederland een verbod kent op discriminatie om redenen van geloof, sekse, etniciteit, seksuele geaardheid.

    • benoemt in grote lijnen welk gedrag en welk type uitingen niet zijn toegestaan volgens de wet

    • achterhaalt op welke wijze en waar hij een klacht over discriminatie kan indienen

    • overziet de consequenties van indiening van een klacht

  • 6.4.3 Weet dat hij voor juridische hulp bij advocaten of een Juridisch Loket terecht kan.

    • legt uit dat hij voor juridische hulp bij advocaten of een Juridisch Loket terecht kan

    • legt uit dat, in geval van laag inkomen, een eigen bijdrage gevraagd wordt die past bij de inkomenssituatie

  • 6.4.4 Weet in welke gevallen Maatschappelijk Werk / Jeugdzorg hulp kan bieden.

    • herkent voorbeelden van mogelijke hulpvragen

6.5. Verantwoord omgaan met verzekeringen
  • 6.5.1 Weet dat het in Nederland gebruikelijk is risico’s af te dekken met een verzekering.

    • licht van gangbare verzekeringen toe waar deze voor zijn (ziektekosten, aansprakelijkheid, inboedel/woonverzekering, rechtsbijstand)

    • licht het belang van een ziektekostenverzekering, woonverzekering en aansprakelijkheidsverzekering toe

    • licht toe dat een ziektekostenverzekering en autoverzekering verplicht zijn

  • 6.5.2 Weet hoe schade te melden.

    • meldt schade en omschrijft schade correct

7. Staatsinrichting en rechtsstaat

De inburgeraar is in staat om, door de staatsinrichting van Nederland te kennen, betrokken te zijn bij Nederland en de Nederlandse samenleving.

Cruciale handelingen

7. In het dagelijks handelen invulling geven aan de Nederlandse Grondwet
  • 7.1.1 Weet wat ‘vrijheid van meningsuiting’ inhoudt.

    • respecteert personen met een andere mening dan de eigen mening

    • geeft eigen mening, maar legt deze niet op aan anderen

    • kan zeggen dat hij de uitingen van een ander kwetsend vindt

  • 7.1.2 Weet wat ‘vrijheid van godsdienst’ inhoudt en weet wat ‘gelijke behandeling/ discriminatieverbod’ inhoudt.

    • respecteert personen met een andere godsdienst

    • legt uit dat iedereen in gelijke gevallen gelijk behandeld moet worden, ongeacht godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook

    • respecteert anderen wanneer zij zich op een onbekende of van de eigen opvattingen afwijkende manier gedragen op het gebied van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras en/of geslacht, zolang dit gedrag door de wet toegestaan wordt

    • kan aangeven dat discriminatie gemeld kan worden bij een meldpunt

  • 7.1.3 Weet wat ‘kiesrecht/democratie’ inhoudt en wat het belang van stemmen is.

    • noemt inhoud en belang van actief en passief kiesrecht

    • licht situaties toe, waarin een stem kan worden uitgebracht (verkiezingen voor gemeenten, provincies, Tweede Kamer, Europa, waterschap, referenda)

    • geeft uitleg wanneer en aan welke verkiezingen een niet-genaturaliseerde inwoner mag deelnemen

    • geeft uitleg over de belangrijkste Nederlandse politieke partijen

    • licht toe dat de politieke partijen verkiezingsprogramma’s hebben

  • 7.1.4 Kent de positie en rol van het koningshuis.

    • licht de positie en status van de Koning toe (Constitutionele Monarchie)

7.2. Zich verdiepen in de verantwoordelijkheden van de Nederlandse bestuurslagen
  • 7.2.1 Weet dat de rijksoverheid verantwoordelijk is voor ontwerpen en handhaven van wetgeving

    • geeft uitleg over de belangrijkste taken en verantwoordelijkheden van de rijksoverheid naar burgers

  • 7.2.2 Weet dat de hoofdtaak van de provinciale overheid op het gebied van planologie en milieu ligt.

    • licht toe dat de belangrijkste taken en verantwoordelijkheden van de provinciale overheid naar burgers liggen op het gebied van planologie en milieu

  • 7.2.3 Weet wat de hoofdtaken en verantwoordelijkheden van de gemeenten zijn.

    • geeft uitleg over de belangrijkste taken en verantwoordelijkheden van de gemeenten naar burgers

  • 7.2.4 Weet dat het Nederlandse bestuur zich deels richt op het Europees bestuur en/of regelgeving (EU) 13.

    • licht toe wat de EU is

    • geeft uitleg over de belangrijkste taken en verantwoordelijkheden van het Europese bestuur naar de burgers

  • 7.2.5 Kent de belangrijkste zaken van de staatsinrichting van Nederland.

    • noemt de hoofdpunten uit parlementaire stelsel (regering, Eerste en Tweede Kamer, Prinsjesdag), meerpartijenstelsel (denominatie, richtingen)

  • 7.2.6 Weet dat de macht in Nederland verdeeld is (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht).

    • legt uit wat de belangrijkste taak van elk van de drie machten in Nederland is en hoe zij deze taak uitvoeren

    • licht het belang van scheiding van de drie machten in Nederland toe

7.3. Omgaan met de scheiding tussen kerk (religie) en staat
  • 7.3.1 Weet dat de wetten van de staat boven die van religie en traditie staan.

    • hanteert in de eerste plaats de wet- en regelgeving van de staat

  • 7.3.2 Weet dat de rechterlijke macht onafhankelijk is.

    • accepteert de uitspraak van de rechterlijke macht

7.4. Hanteert wet- en regelgeving
  • 7.4.1 Kent de wet en regelgeving met betrekking tot abortus, euthanasie, homoseksualiteit, seksualiteit.

    • respecteert personen die zich op een van de eigen opvattingen afwijkende manier gedragen op het gebied van abortus, euthanasie, homoseksualiteit, seksualiteit

    • respecteert mensen met een afwijkende mening

  • 7.4.2 Weet dat alle geweld bij wet strafbaar is (huiselijk geweld, eerwraak, slaan van kinderen, besnijdenis van meisjes, geweld op straat enzovoort).

    • licht toe dat geweld gemeld kan worden bij de politie of een specifiek meldpunt

    • legt uit dat alle geweld bij wet strafbaar is

8. Onderwijs en opvoeding

De inburgeraar kent het Nederlandse onderwijssysteem en onderkent het belang van onderwijs in de Nederlandse kenniseconomie. Inburgeraars laten hun kinderen aan onderwijs deelnemen en kennen de rol die van ouders wordt verwacht.

Cruciale handelingen

8.1. Maakt gebruik van het Nederlandse onderwijssysteem voor zichzelf of de eigen kinderen
  • 8.1.1 Kent de opbouw van het onderwijs van voorschools- tot eindonderwijs.

    • geeft uitleg over de opeenvolgende (voor)schoolsoorten: vve 14 , groep 1 tot en met 8 basisonderwijs, vo 15 , mbo 16 , hbo 17 en universiteit)

    • licht toe welke doorstroming of toelatingseisen er gelden voor de opeenvolgende scholen

  • 8.1.2 Weet dat er in Nederland vrijheid van onderwijs bestaat.

    • legt uit dat scholen een eigen levensbeschouwelijke, religieuze of onderwijskundige grondslag mogen hebben

  • 8.1.3 Weet dat er leerplicht is voor kinderen van 5 tot 16 jaar en kwalificatieplicht voor kinderen tot18 jaar.

    • legt uit wat de leerplicht betekent en dat deze bindend is

    • legt uit dat de door de school vastgestelde vakantietijden bindend zijn en er alleen in uitzonderingsgevallen toestemming wordt gegeven voor afwijking ervan

  • 8.1.4 Weet dat er onderwijsvoorzieningen zijn voor leerlingen met een handicap.

    • maakt, indien relevant, gebruik van mogelijkheden van speciaal onderwijs voor kinderen met lichamelijke en/of geestelijke handicap en kinderen met leer- of gedragsproblemen

  • 8.1.5 Weet dat de school ook seksuele voorlichting geeft aan leerlingen in basis- en voortgezet onderwijs.

    • licht toe dat seksuele voorlichting onderdeel uitmaakt van het verplichte onderwijsprogramma

8.2. Draagt verantwoordelijkheid voor het gedrag van de eigen minderjarige kinderen
  • 8.2.1 Weet dat de ouders verantwoordelijk zijn voor het gedrag van hun kinderen.

    • legt uit dat de ouders juridisch aansprakelijk zijn voor gedrag van hun kinderen tot 16 jaar

  • 8.2.2 Weet dat scholen betrokkenheid van de ouders verwachten.

    • legt uit wat ouderbetrokkenheid inhoudt en wat door scholen wordt verwacht (communicatie met de school, vrijwilliger zijn)

  • 8.2.3 Weet dat er mogelijkheden zijn voor opvoedingsondersteuning.

    • legt uit in welke gevallen opvoedingsondersteuning mogelijk is

    • achterhaalt instanties voor opvoedingsondersteuning waarnaar doorverwezen kan worden

8.3. Maakt gebruik van kinderopvang en speelzaal
  • 8.3.1 Weet waar speelzalen en kinderopvangorganisatie te vinden zijn.

    • wint informatie in bij speelzaal en/ of opvangorganisatie

  • 8.3.2 Weet hoe gebruik te maken van vergoedingsregelingen.

    • geeft aan dat er mogelijkheid is tot het aanvragen van vergoedingsregelingen voor bepaalde doelgroepen

    • achterhaalt welke regels gelden voor het aanvragen van de vergoedingsregelingen en waar je die aanvraag doet

8.4. Omgaan met schoolkosten en tegemoetkomingen in schoolkosten en studiefinanciering
  • 8.4.1 Weet dat schoolkosten onder andere zijn opgebouwd uit schoolgeld, ouderbijdrage, kosten voor leermiddelen.

    • geeft uitleg over de verschillende soorten schoolkosten

  • 8.4.2 Weet in welke gevallen hij een aanvraag voor vermindering van kosten bij de school kan doen.

    • legt uit in welke gevallen hij een aanvraag voor vermindering van kosten bij de school kan doen

    • achterhaalt (eventueel met hulp) welke regels gelden voor het aanvragen van tegemoetkoming in de kosten

  • 8.4.3 Weet in welke gevallen hij een aanvraag bij DUO 18 kan doen.

    • legt uit in welke gevallen hij een aanvraag bij DUO kan doen

    • achterhaalt (eventueel met hulp) welke regels gelden voor het aanvragen van studiefinanciering

BIJLAGE 3. GEHEIMHOUDINGSVERKLARING INBURGERINGSEXAMEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3.10, VIERDE LID

1. Verklaring met betrekking tot de geheimhoudingsplicht

Ondergetekende,

   

Naam:

.....

   

Geboortedatum:

.....

   
  • verklaart dat krachtens deze geheimhoudingsplicht het aan hem/haar verboden is om op enigerlei wijze, direct of indirect, in welke vorm dan ook, enige mededeling te doen over de inhoud van de inburgeringsexamens.

Bij overtreding van deze geheimhoudingsverklaring houdt de Minister van SZW zich het recht voor om over te gaan tot het treffen van maatregelen.

  • verklaart tevens op de hoogte te zijn dat het auteursrecht van het inburgeringsexamen is voorbehouden aan de Staat (Ministerie van SZW).

Plaats:

Datum:

Handtekening:

BIJLAGE 4. MODEL INBURGERINGSDIPLOMA ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3.17

Inburgeringsdiploma

(voor- en achternaam)

geboren (geboortedatum) te (geboorteplaats, geboorteland),

heeft met goed gevolg het inburgeringsexamen afgelegd.

Het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Wet inburgering 2021 is behaald op het vereiste niveau van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen.

Het inburgeringsexamen van de Wet inburgering 2021 bestaat uit de volgende examenonderdelen:

Leesvaardigheid niveau.

Luistervaardigheid niveau.

Schrijfvaardigheid niveau.

Spreekvaardigheid niveau.

Kennis van de Nederlandse Maatschappij

Daarnaast heeft betrokkene afgerond:

Participatieverklaringstraject

Module Arbeidsmarkt en Participatie

Plaats

Datum

   

Groningen

(datum diplomagerechtigd)

   

Namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Handtekening van de kandidaat

voor deze

 

......

......

   

(naam van de ondertekenaar)

 
   

(functie van de ondertekenaar)

 
   
 

Diplomanummer: (unieke klantsleutel alleen bekend in ISI)

Doorhalingen en/of wijzigingen maken dit diploma ongeldig.

BIJLAGE 5. MODEL INBURGERINGSCERTIFICAAT ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3.18

[voor- en achternaam]

Geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats, geboorteland],

Heeft voldaan aan de inburgeringsplicht.

Heeft aan de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet inburgering 2021 voldaan.

Hiertoe is het volgende afgerond:

  • de Zelfredzaamheidsroute, oftewel de Z-route, bestaande uit:

    • 800 uren taalonderwijs en kennis van de Nederlandse Maatschappij;

    • 800 uren activering en participatie, waar de module Arbeidsmarkt en Participatie en het Participatieverklaringstraject onderdeel van zijn; en

    • een eindgesprek met de gemeente.

OF

Hiertoe is het volgende afgerond:

  • de Zelfredzaamheidsroute, oftewel de Z-route, bestaande uit:

    • 800 uren taalonderwijs en kennis van de Nederlandse Maatschappij;

    • de module Arbeidsmarkt en Participatie;

    • het Participatieverklaringstraject; en

    • een eindgesprek met de gemeente.

INDIEN VAN TOEPASSING

Daarnaast heeft betrokkene de volgende examens afgerond:

Leesvaardigheid niveau A2

Luistervaardigheid niveau A2

Schrijfvaardigheid niveau A2

Spreekvaardigheid niveau A2

[plaats]

[datum]

   

Groningen

[datum certificeringsgerechtigd]

Namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

 

[handtekening]

[handtekening kandidaat]

[naam ondertekenaar]

 

[functie ondertekenaar]

 
 

[certificaatnummer, ISI]

Doorhalingen en/of wijzigingen maken dit certificaat ongeldig

BIJLAGE 6A. TABEL ALS BEDOELD IN ARTIKEL 7.1, TWEEDE LID (BOETE BIJ NIET TIJDIG AFRONDEN B1-ROUTE)

Tabel 1: boetevaststelling voor asielstatushouders in de B1-route
   

Gevolgde uren cursus Nederlands als tweede taal en KNM

0% t/m 59% van het totaal vastgestelde aantal uren uit het PIP

60% t/m 89% van het totaal vastgestelde aantal uren uit het PIP

90% of meer van het totaal vastgestelde aantal uren uit het PIP

Aantal keren onderdelen van het inburgeringsexamen afgelegd

Niet alle onderdelen minimaal 1x

€ 1.000

€ 800

€ 400

Alle onderdelen minimaal 1x

€ 800

€ 640

€ 320

De niet behaalde onderdelen minimaal 2x

€ 600

€ 450

€ 225

Tabel 2: boetevaststelling voor gezinsmigranten en overige migranten in de B1-route
   

Gevolgde uren cursus Nederlands als tweede taal en KNM

0 t/m 249

250 t/m 399

400 of meer

Aantal keren onderdelen van het inburgeringsexamen afgelegd

Niet alle onderdelen minimaal 1x

€ 1.000

€ 800

€ 400

Alle onderdelen minimaal 1x

€ 800

€ 640

€ 320

De niet behaalde onderdelen minimaal 2x

€ 600

€ 450

€ 225

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid matigt zowel voor asielstatushouders als voor gezins- en overige migranten de op grond van de tabel 1 of 2 vastgestelde boete als één of meerdere onderdelen van het inburgeringsexamen zijn behaald, op de volgende manier:

1 behaald examenonderdeel

20% matiging van de boete

2 behaalde examenonderdelen

40% matiging van de boete

3 behaalde examenonderdelen

60% matiging van de boete

4 behaalde examenonderdelen

80% matiging van de boete

BIJLAGE 6B. TABEL ALS BEDOELD IN ARTIKEL 7.2, TWEEDE LID (BOETE BIJ NIET TIJDIG AFRONDEN ONDERWIJSROUTE)

Tabel 3: boetevaststelling voor asielstatushouders, gezinsmigranten en overige migranten in de onderwijsroute
   

Aanwezigheid bij (taal)lessen binnen de onderwijsroute

0% t/m 59% van de lessen aanwezig

60% t/m 89% van de lessen aanwezig

90% of meer van lessen aanwezig

Aantal keren examenonderdelen mondelinge en schriftelijke vaardigheden op ten minste niveau B1 en KNM afgelegd

Niet alle onderdelen minimaal 1x

€ 1.000

€ 800

€ 400

Alle onderdelen minimaal 1x

€ 800

€ 640

€ 320

De niet behaalde onderdelen minimaal 2x

€ 600

€ 450

€ 225

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid matigt zowel voor asielstatushouders als voor gezins- en overige migranten de op grond van de tabel 3 vastgestelde boete als één of meerdere examenonderdelen mondelinge en schriftelijke vaardigheden op ten minste niveau B1 of KNM zijn behaald, op de volgende manier:

1 behaald examenonderdeel

20% matiging van de boete

2 behaalde examenonderdelen

40% matiging van de boete

3 behaalde examenonderdelen

60% matiging van de boete

4 behaalde examenonderdelen

80% matiging van de boete

BIJLAGE 6C. TABEL ALS BEDOELD IN ARTIKEL 7.3, TWEEDE LID (BOETE BIJ NIET TIJDIG AFRONDEN Z-ROUTE)

Tabel 4: boetevaststelling voor asielstatushouders in de Z-route
   

Gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal, inclusief alfabetiseringsonderwijs, en KNM1

0 t/m 299

300 t/m 599

600 of meer

Bestede uren participatie-component 2

0 t/m 299

€ 1.000

€ 800

€ 400

300 t/m 599

€ 800

€ 640

€ 320

600 of meer

€ 600

€ 450

€ 225

X Noot
1

Dit is inclusief de in het kader van de brede intake gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal en KNM. Deze uren tellen ingevolge artikel 3.14, zesde lid, van het besluit namelijk mee voor het voldoen aan de urennorm van het taalgedeelte (artikel 3.14, tweede lid, onderdeel a, van het besluit).

X Noot
2

Dit is inclusief de uren gemoeid met activiteiten die – voorafgaand aan de vaststelling van het PIP – zijn verricht: (i) in het kader van de brede intake, (ii) in het kader van de Participatiewet tijdens de brede intake, en (iii) in het kader van de maatschappelijke begeleiding. Deze uren tellen ingevolge de artikelen 3.1, vijfde lid, 3.2, derde lid, en 3.14, zesde lid, van het besluit namelijk mee voor het voldoen aan de urennorm van het participatiegedeelte (artikel 3.14, tweede lid, onderdeel b, van het besluit).

Tabel 5: boetevaststelling voor gezinsmigranten en overige migranten in de Z-route

Gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal, inclusief alfabetiseringsonderwijs, en KNM1

0 t/m 299

300 t/m 599

600 of meer

€ 1.000,–

€ 800

€ 400

BIJLAGE 7. BEHOREND BIJ ARTIKEL 9.1 GEGEVENSVERSTREKKING TEN BEHOEVE VAN STATISTIEK, MONITORING EN EVALUATIE

Gegevenslevering door de Minister van Justitie en Veiligheid

De Minister van Justitie en Veiligheid levert het Centraal Bureau voor de Statistiek over de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de wet, het vreemdelingenummer, bedoeld in artikel 107, derde lid, van de Vreemdelingenwet, het burgerservicenummer en de ingangsdatum van het verblijfsrecht.

Gegevenslevering door het College

Het College levert het Centraal Bureau voor de Statistiek gegevens over:

  • a. Het burgerservicenummer

  • b. De geboortedatum

  • c. Het geslacht

  • d. De deelname aan trajectonderdelen en processen ten behoeve van de inburgering:

    • de begindatum van de maatschappelijke begeleiding;

    • de begin- en einddatum van het ontzorgen;

    • de begindatum van de brede intake;

    • het aantal gevolgde uren taalles en KNM tijdens de periode van de brede intake;

    • de datum van ondertekening van de participatieverklaring;

    • de begin- en einddatum van de Module Arbeidsmarkt en Participatie;

    • de datums van de voortgangsgesprekken met gezinsmigranten en overige migranten.

  • e. Het persoonlijk plan inburgering en participatie:

    • de datum van vaststelling;

    • indien van toepassing, de datum van het gewijzigde PIP.

  • f. Leerroutes:

    • de route;

    • de begin- en einddatum van de route;

    • wisseling van route;

    • afschaling (van B1 naar A2);

    • inschatting van het taalniveau na afloop van de Z-Route.

  • g. Waarschuwingen bij niet verschijnen bij brede intake:

    • datum;

  • h. Boetes:

    • datum;

    • reden;

    • hoogte boetebedrag.

  • i. Analfabetisme:

    • of er een alfabetiseringscursus nodig is;

    • analfabetisme en anders-alfabetisme van de inburgeraar.

Gegevenslevering door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

Het COA levert het Centraal Bureau voor de Statistiek gegevens over:

  • a. Het burgerservicenummer

  • b. Het AZC:

    • postcode;

    • begin- en einddatum van verblijf per AZC.

  • c. Voorinburgering:

    • instemming voor deelname aan Voorinburgering;

    • einddatum en presentie taalactiviteit;

    • resultaat taaltoets na afloop van Voorinburgering.

Gegevenslevering door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Minister van SZW levert gegevens aan het Centraal Bureau voor de Statistiek over:

  • a. Het burgerservicenummer

  • b. De inburgeringsplicht:

    • datum vaststelling inburgeringsplicht;

    • de begin- en einddatum van de inburgeringstermijn;

    • verlengingen en reden van verlenging(en) van de inburgeringstermijn en einddatum van nieuwe termijn;

    • vrijstelling inburgeringsplicht, examenonderdelen waarvoor vrijstelling is verkregen en reden van de vrijstelling;

    • ontheffing, examenonderdelen waarvoor ontheffing is verkregen en gronden van ontheffing van inburgeringsplicht;

    • datum vaststelling voldaan aan inburgeringsplicht.

  • c. Sociale leningen:

    • toekenning en gebruik;

    • hoogte leenruimte;

    • opgenomen bedrag van de lening.

  • d. Afgenomen examens:

    • deelname per onderdeel;

    • niveau;

    • resultaat per examenonderdeel (geslaagd/gezakt).

  • e. Boetes:

    • datum boetebeschikking;

    • reden boete;

    • hoogte boetebedrag;

    • matigingsgrond.

  • f. Door DUO onderscheiden doelgroepen op basis van het verblijfsdoel

  • g. De cursussen gegeven door instellingen met een keurmerk:

    • het soort cursus;

    • begin- en einddatum.

  • h. De leerbaarheidstoets:

    • De datum van de afname van de toets;

    • de uitslag van de toets.

Gegevenslevering door de Stichting Nuffic en de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

De Stichting Nuffic en de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven leveren gegevens aan het Centraal Bureau voor de Statistiek over:

  • a. Het burgerservicenummer

  • b. De datum van de waardering

  • c. Het soort waardering

  • d. De uitslag van de waardering

TOELICHTING

Inhoudsopgave

I.

Algemeen

56

1.

Inleiding

56

2.

Hoofdlijnen van de regeling

57

2.1

Doelgroepen

57

2.2

Voorbereiding op inburgering en doorlopende lijn

57

2.3

De taken van gemeenten

58

 

2.3.1

Brede intake

58

2.4

Toezicht op de kwaliteit van het inburgeringsonderwijs

59

2.5

De inburgeringsplicht

60

 

2.5.1

Examinering

60

 

2.5.2

Z-route

61

 

2.5.3

Module Arbeidsmarkt & Participatie

62

 

2.5.4

Verlengingen

63

 

2.5.5

Vrijstellingen

63

 

2.5.6

Ontheffing van de inburgeringsplicht

64

 

2.5.7

Sociale lening

65

3.

Handhaving

65

3.1

Boetevaststelling en oplegging nieuwe termijn door DUO bij het niet tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht

65

4.

Monitoring en evaluatie

66

5.

Financiële bepalingen

68

6.

Regeldruk

68

7.

Advies en consultatie

68

II.

Artikelsgewijze toelichting

68

I. Algemeen

1. Inleiding

De inburgering van nieuwkomers in Nederland dient eraan bij te dragen dat zij zo snel mogelijk meedoen in Nederland, het liefst via betaald werk. Onder de Wet inburgering, die dateert uit 2007 was dit, ondanks verschillende (ingrijpende) wijzigingen van deze wet, nog altijd onvoldoende het geval.19 Het inburgeringsstelsel bevat te veel belemmeringen om inburgering als start van participatie in de Nederlandse samenleving te benutten. Op basis van de uitgangspunten in het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ en onder andere de uitkomsten van de evaluatie van de Wet inburgering, wordt dit stelsel dan ook grondig herzien.20

Met de Wet inburgering 2021 (hierna aangeduid als: de wet) wordt een nieuw inburgeringsstelsel geïntroduceerd dat erop is gericht dat inburgeringsplichtigen snel een zo hoog mogelijk taalniveau bereiken (liefst niveau B121) en kennis opdoen van de Nederlandse maatschappij en vanaf de start van het inburgeringstraject naar vermogen gaan participeren. Om dit te kunnen bewerkstelligen krijgen gemeenten de regie over de uitvoering van de inburgering. Dat betekent onder andere dat gemeenten op grond van de wet van elke inburgeringsplichtige een brede intake zullen afnemen, op grond waarvan een persoonlijk plan inburgering en participatie (PIP) wordt opgesteld. Daarin zal worden vastgelegd op welke wijze betrokkene aan de inburgeringsplicht moet voldoen. De wet bevat in dat kader drie verschillende leerroutes om te waarborgen dat alle inburgeringsplichtigen op het voor hen hoogst haalbare niveau kunnen inburgeren:

  • B1-route: de route die erop is gericht om inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk hun inburgeringsexamen op niveau B1 behalen. Daartoe wordt het leren van de taal zoveel mogelijk met (vrijwilligers)werk gecombineerd.

  • Onderwijsroute: de route die is gericht op het behalen van een Nederlands diploma. Met name jonge inburgeringsplichtigen worden daarop voorbereid door het volgen van een taalschakeltraject waarin zij niet alleen de Nederlandse taal leren op minimaal niveau B1, maar ook andere vakken en vaardigheden aangeleerd krijgen om succesvol te kunnen instromen in een mbo-, hbo- of universitaire opleiding.

  • Zelfredzaamheidsroute (Z-route): voor degenen voor wie de andere twee routes buiten het bereik liggen. In deze route leren zij de Nederlandse taal en worden zij voorbereid om zich zoveel mogelijk zelfstandig in de Nederlandse samenleving te kunnen redden.

Naast het volgen van één van de drie leerroutes, bepaalt de wet dat alle inburgeringsplichtigen ook een Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP) en een Participatieverklaringstraject (PVT) moeten volgen. Zowel de MAP als het PVT worden door de gemeenten aan alle inburgeringsplichtigen aangeboden. Voor asielstatushouders verzorgt de gemeente tevens de inburgeringscursussen (inburgeringsaanbod) om aan de leerroute te kunnen voldoen en de maatschappelijke begeleiding.

Gezins- en overige migranten dienen eventuele inburgeringslessen om aan de vastgestelde leerroute te kunnen voldoen zelf te regelen en bekostigen, al dan niet met gebruikmaking van een sociale lening.

Gedurende het gehele inburgeringstraject heeft de gemeente op grond van de wet de taak om zicht te houden op de voortgang van de inburgering van alle inburgeringsplichtigen. Dat betekent dat er tijdig moet worden bijgestuurd als bijvoorbeeld tijdens het traject blijkt dat de keuze voor een bepaalde leerroute bij aanvang van het inburgeringstraject tóch niet voldoende aansluit bij het niveau van de inburgeringsplichtige. Ook het beboeten van inburgeringsplichtigen die zich verwijtbaar niet aan hun verplichtingen houden behoort in dit kader tot de mogelijkheden van gemeenten.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) blijft verantwoordelijk voor de werking van het inburgeringsstelsel als geheel, maar ook voor de uitvoering van verschillende taken. Dit geldt op grond van de wet bijvoorbeeld voor het bepalen wie inburgeringsplichtig is, het vaststellen van de inburgeringstermijn, het behandelen van aanvragen om verlenging van deze termijn, het behandelen van aanvragen van een sociale lening, het afnemen van examens en het bepalen of een inburgeringsplichtige tijdig aan de inburgeringsplicht heeft voldaan. De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) voert deze taken namens de Minister van SZW uit.

Voor een verdere toelichting op de inhoud en de achtergronden van het nieuwe inburgeringsstelsel wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de wet.22

Deze regeling strekt tot uitvoering van de wet en het Besluit inburgering 2021 en bevat nadere regels met betrekking tot de vrijstelling en ontheffing van de inburgeringsplicht, het inburgeringsexamen, verlenging van de inburgeringstermijn en de sociale lening. Daarnaast worden in deze regeling verschillende instellingen en organisaties aangewezen die bepaalde specifieke taken verrichten in het nieuwe stelsel. Dit geldt bijvoorbeeld voor de instelling die het aanbod tot voorbereiding op de inburgering aanbiedt aan asielstatushouders, de organisatie die de leerbaarheidstoets uitvoert en de organisaties die belast zijn met internationale diplomawaardering en indicatie onderwijsniveau. Verder bevat de regeling bepalingen omtrent het bepalen van de hoogte van de boete als een inburgeringsplichtige de leerroute (verwijtbaar) niet tijdig heeft afgerond. Tenslotte bevat deze regeling verschillende bijlagen, waaronder het Protocol medische advisering, de eindtermen voor het examenonderdeel Kennis van de Nederlandse maatschappij (KNM), het model van het inburgeringsdiploma en het inburgeringscertificaat. Voor wat betreft de opzet en indeling van deze regeling is nauw aangesloten bij de opzet en indeling van de wet.

2. Hoofdlijnen van de regeling

2.1. Doelgroepen

Tijdelijke verblijfsdoelen

De in bijlage 1 bij artikel 2.1 van de Regeling inburgering (oud) genoemde tijdelijke verblijfsdoelen komen niet terug in deze regeling. Met uitzondering van de in bedoelde bijlage genoemde onderdelen q en r, zijn al deze tijdelijke verblijfsdoelen opgenomen in artikel 2.2, eerste en tweede lid, van het besluit23. Genoemde onderdelenzijn mede gebaseerd op de artikelen 3.37 en 3.38 van het Vreemdelingenbesluit 2000.24 Met het Besluit modern migratiebeleid zijn deze artikelen komen te vervallen in het Vreemdelingenbesluit 2000. Omdat in het kader van inburgering wordt beoogd zoveel mogelijk aan te sluiten bij de artikelen in het Vreemdelingenbesluit 2000, komen die onderdelen niet terug in deze regeling.

2.2. Voorbereiding op inburgering en doorlopende lijn

Het is van belang dat de inburgering van nieuwkomers die zich in Nederland vestigen tijdig start. In het besluit is geregeld dat aan asielstatushouders voor wie een start met inburgering in de gemeente nog niet mogelijk is, een programma wordt aangeboden dat hen voorbereidt op de inburgering in de gemeente. De inhoud van het programma sluit aan op de verplichte onderdelen van de inburgeringsplicht, namelijk: Nt2-onderwijs en het opdoen van kennis van de Nederlandse maatschappij, de module Arbeidsmarkt & Participatie en het Participatieverklaringstraject. Daarnaast is aandacht voor persoonlijke begeleiding tijdens het programma.

Asielstatushouders die in afwachting van huisvesting in de gemeente in het AZC verblijven, en nog niet kunnen starten met een gemeentelijk inburgeringstraject, krijgen een aanbod voorbereiding op de inburgering. Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) wordt aangewezen als uitvoerder van het programma. Het COA is verplicht om asielstatushouders in de AZC’s een aanbod te doen voor het programma voorbereiding op de inburgering en de inhoud van dit programma moet bestaan uit de in artikel 3.17, tweede lid van het besluit, voorgeschreven onderdelen. Hiermee wordt uniformiteit van het aanbod op alle AZC’s zo veel als mogelijk gewaarborgd. Van reistijd is geen sprake, waardoor deelname voor asielstatushouders op de AZC’s laagdrempelig is. Dit vergroot de kans op deelname en verkleint het risico op uitval.

Met het COA worden, op grond van de bepalingen in de Kaderwet ZBO, afspraken gemaakt over de uitvoering van de voorbereiding op de inburgering, het aanleveren van een jaarplan, (tussentijdse) verslaglegging, de begroting, het jaarverslag en jaarrekening met betrekking tot het programma voorbereiding op de inburgering. Hierbij zal onder andere aandacht zijn voor de te verwachten resultaten, prestatie-indicatoren, kwaliteitseisen en de bijbehorende begroting.

2.3 De taken van gemeenten
2.3.1. Brede intake

Leerbaarheidstoets

De leerbaarheidstoets is onderdeel van de brede intake. De leerbaarheidstoets heeft als doel om inzicht te geven in het niveau van de Nederlandse taal dat een inburgeringsplichtige kan bereiken gedurende de inburgeringstermijn, en geeft enkel antwoord op de vraag: ‘Is het niveau van de Nederlandse taal dat nodig is voor de B1-route haalbaar binnen de inburgeringstermijn van 3 jaar?’. Wordt iemand in de B1-route geplaatst dan is er ook de afschaalmogelijkheid naar taalniveau A2. De leerbaarheidstoets geeft géén indicatie van het actuele taalniveau, of andere capaciteiten en vaardigheden. Ook wordt de leerbaarheidstoets niet ingezet als instrument om voortgang of ontwikkeling te monitoren. De leerbaarheidstoets wordt ontwikkeld door Bureau ICE.

DUO wordt, als onafhankelijke partij, aangewezen voor de afname van de leerbaarheidstoets. DUO heeft daarmee een centrale rol en is verantwoordelijk voor het afnameplatform van de leerbaarheidstoets, de verwerking en registratie van de toetsresultaten en het doorgeven van het advies naar aanleiding van de uitkomst van de toets aan gemeenten.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de begeleiding bij de afname van de leerbaarheidstoets. Op deze manier kan de leerbaarheidstoets gepositioneerd worden als integraal onderdeel van de brede intake. Concreet betekent dit dat gemeenten verantwoordelijk worden voor het inplannen van de afspraken met de kandidaten voor de afname van de leerbaarheidstoets, het beschikbaar stellen van afnamelocaties en de begeleiding bij de afname van de toets. De toetsbegeleiders zullen getraind en gecertificeerd worden door de ontwikkelaar van de leerbaarheidstoets. Gemeenten hebben daarmee geen rol bij de verwerking of beoordeling van de leerbaarheidstoets.

Gemeenten voeren de regie over de brede intake en kunnen hiermee, net zoals bij de overige onderdelen van de brede intake, het moment bepalen waarop de toets wordt afgenomen. Hoewel het gemeenten vrij staat om de begeleiding bij de afname van de leerbaarheidstoets door een derde partij uit te laten voeren, heeft het de voorkeur om hiermee terughoudend te zijn. De gemeente blijft ook ingeval van het uitbesteden van deze taak, integraal eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en objectiviteit van de begeleiding bij de afname. Bovendien mag geen sprake zijn van onwenselijke belangenverstrengeling, bijvoorbeeld doordat de derde partij naast de begeleiding van de leerbaarheidstoets (en eventueel andere onderdelen van de brede intake) ook het taalonderwijs aanbiedt.

De uitkomst van de toets is een belangrijke indicator voor het vaststellen van de leerroute van de inburgeringsplichtige door de gemeente. Van belang is dat de uitkomst van de leerbaarheidstoets wordt bezien in het licht van alle relevante informatie die tijdens de brede intake wordt verzameld. De uitslag van de leerbaarheidstoets geeft hierbij wel een duidelijke indicatie. Wanneer er uit de leerbaarheidstoets volgt dat niveau B1 haalbaar is binnen de inburgeringstermijn, dan ligt het in de rede dat de gemeente de inburgeringsplichtige in de B1-route (of de onderwijsroute) plaatst. Alleen wanneer zwaarwegende aspecten daartoe aanleiding geven kan de gemeente de inburgeringsplichtige in een dergelijk geval in de Z-route plaatsen.

2.4 Toezicht op de kwaliteit van het inburgeringsonderwijs

In het vorige stelsel is het Keurmerk Inburgeren ontwikkeld en beheerd door de onafhankelijke Stichting Blik op Werk25,. Nu de Stichting Blik op werk nog immer voldoet aan deze vereisten én er geen sprake is van een andere partij welke eveneens voldoet aan de vereisten, wordt de Stichting Blik op Werk opnieuw aangewezen als verstrekker van het Keurmerk Inburgeren.

Om het keurmerk in te richten worden in de regeling voorwaarden gesteld waar de houder van het keurmerk in ieder geval, maar niet uitsluitend, aan moet voldoen. De keurmerkverstrekker kan, gelet op de doelstelling van het keurmerk, aanvullende eisen stellen voor verkrijging van het keurmerk. Sommige eisen verwijzen direct naar bestaande wet- en regelgeving, dit is noodzakelijk om bij het overtreden van dergelijke regels ook tot het schorsen of intrekken van het keurmerk te kunnen overgaan.

De bedrijfsvoering van een cursusinstelling

Ten aanzien van de bedrijfsvoering worden in ieder geval eisen gesteld in het kader van:

  • inschrijving bij de Kamer van Koophandel,

    • ° Om de identiteit van de onderneming en de continuïteit te waarborgen is inschrijving van de cursusinstelling bij de Kamer van Koophandel verplicht.

  • goed werkgeverschap/opdrachtgeverschap,

    • ° Vereist voor het functioneren van een cursusinstelling is een goede relatie met het personeel. Afspraken met het personeel zijn conform wet- en regelgeving, worden schriftelijk vastgelegd en worden nagekomen door de onderneming.

  • een privacy statement,

    • ° Het is voor cursisten belangrijk dat zij erop kunnen vertrouwen dat een cursusinstelling vertrouwelijk omgaat met hun persoonsgegevens.

    • ° De cursusinstelling stelt een privacy statement op wat voldoet aan de eisen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming.

  • de administratie,

    • ° De cursusinstelling voert een herleidbare en deugdelijke administratie.

    • ° Het voeren van een juiste administratie is reeds een verplichting vanuit wet- en regelgeving, maar om de controles door de keurmerkverstrekker op een goede manier te kunnen doen is het van belang dat de administratie ook herleidbaar is. Dit is ook van belang in het kader van de fraudepreventie.

  • een managementverklaring,

    • ° Voorafgaand aan de verkrijging van een keurmerk wordt door het bestuur van de cursusinstelling onder meer een deugdelijke bedrijfsvoering toegezegd.

    • ° Het management van de cursusinstelling verklaart voor verkrijging van het keurmerk dat het zich houdt en zal blijven houden aan de eisen van het keurmerk en aan geldende wet- en regelgeving.

    • ° Het afgeven van een dergelijke verklaring door de cursusinstelling wordt periodiek herhaald.

    • ° het voldoen aan wettelijke eisen uit de AWR en aanverwante wetgeving

    • ° Voldoen aan belastingwetgeving zorgt ervoor dat er geen problemen ontstaan in de continuïteit van de onderneming (belastingschulden) en is tevens een belangrijke voorwaarde uit het oog van fraudepreventie.

  • het hebben van een klachtenregeling

    • ° Cursisten met klachten moeten weten waar zij met hun klacht naartoe kunnen, een klachtenregeling specificeert dit en zorgt voor een transparante procedure.

De onderwijskwaliteit

Ten aanzien van de onderwijskwaliteit worden in ieder geval eisen gesteld in het kader van:

  • de klassengrootte,

    • ° Het aantal cursisten wordt beperkt per groep en docent.

    • ° Het maximale aantal cursisten moet in verhouding moet staan tot de lesstof en het niveau van de cursisten.

  • de onderwijsfaciliteiten,

    • ° De onderwijsfaciliteiten moeten in voldoende mate voorhanden zijn en van voldoende kwaliteit zijn.

    • ° Hieronder vallen onder andere (maar niet uitsluitend) de huisvesting en de leermiddelen.

  • de kwalificaties van de docenten,

    • ° Aan te tonen door diploma’s, certificering of anderszins aan te tonen competenties.

  • het onderwijsplan/curriculum,

    • ° Voorafgaand aan een cursusjaar is een onderwijsplan/curriculum opgesteld en bekend.

    • ° De cursisten kunnen hier kennis van dragen voordat zij zich inschrijven bij de cursusinstelling en weten zo wat zij kunnen verwachten.

  • het gebruik van afstandsonderwijs,

    • ° De kwaliteit van deze vorm van onderwijs moet zodanig geregeld zijn dat er sprake is van gelijkwaardig onderwijs ten opzichte van klassikaal onderwijs.

    • ° Afstandsonderwijs zonder directe begeleiding van een docent zijn geen lesuren.

  • klasbezoek door keurmerkverstrekker,

    • ° Medewerking aan dergelijke controles in de klas is een verplichting voor het behoud van het keurmerk, omdat zonder controle in de klas kan de onderwijskwaliteit niet voldoende beoordeeld worden.

  • de tevredenheid van cursisten,

    • ° Een goede indicatie voor het functioneren van een cursusinstelling is de beoordeling door de cursisten.

    • ° De tevredenheid van een representatieve steekproef van cursisten moet ten minste voldoende zijn.

  • slagingspercentages.

    • ° Er worden minimale slagingspercentages bepaald voor het behoud van het keurmerk.

Fraudepreventie

Ten aanzien van de fraudepreventie worden in ieder geval eisen gesteld in het kader van:

  • de wijze van facturering,

    • ° Facturering is een belangrijke pijler bij het plegen van fraude. Keurmerkhouders dienen eenduidig en gespecificeerd te factureren aan de gemeenten. Dus niet een factuur per kwartaal met als omschrijving: ‘onderwijs kwartaal 1’, maar een duidelijke factuur met een verwijzing naar gevolgde lesdagen/uren per cursist.

  • de aanwezigheidsregistratie,

    • ° Om te kunnen controleren of cursisten bij de lessen aanwezig waren wordt de aanwezigheid van de cursisten geregistreerd en geaccordeerd.

  • de cursusplanning,

    • ° Er wordt een cursusplanning opgesteld waar ten minste in zijn opgenomen de datum, tijd, locatie, docent en leerlingen per les.

    • ° Deze cursusplanning wordt periodiek verstrekt aan de keurmerkverstrekker, zodat onaangekondigde klasbezoeken kunnen plaatsvinden.

  • financiële audits,

    • ° Om als keurmerkverstrekker toezicht te houden op de financiële stromen van keurmerkhouders is het nodig financiële audits uit te voeren of uit te laten voeren.

    • ° Medewerking van de cursusinstelling aan deze audits is noodzakelijk om dit te kunnen uitvoeren en daarom verplicht.

  • meldplicht misstanden,

    • ° Bestuurders, docenten en andere personen werkzaam bij de cursusinstelling hebben de plicht om zaken die niet stroken met de regels van het keurmerk te melden bij de keurmerkverstrekker.

    • ° Bestuurders, docenten en andere personen werkzaam bij de cursusinstelling hebben de plicht om zaken die niet in overeenstemming zijn met wet- en regelgeving te melden bij de bevoegde autoriteiten.

  • persoonlijk keurmerk.

    • ° Het keurmerk wordt persoonlijk uitgegeven aan de combinatie van rechtspersoon en bestuurders en is niet zonder meer overdraagbaar.

    • ° Hiermee moet worden voorkomen dat taalscholen worden overgenomen door kwaadwillende ondernemers. Ook het gebruik van stromannen en katvangers moet hiermee worden tegen gegaan.

2.5 De inburgeringsplicht
2.5.1 Examinering

De examengelden voor de taalonderdelen op niveau A2 en kennis van de Nederlandse maatschappij (KNM) zijn gestandaardiseerd, voor elk examenonderdeel wordt € 50 in rekening gebracht bij de inburgeringsplichtige. De bedragen onder de oude wet varieerden tussen de € 40 en € 60. De hoogte van de bedragen die worden gehanteerd bij de Staatsexamens Nt2 worden tevens gelijkgetrokken met die voor A2 en KNM. Hiertoe wordt het Staatsexamenbesluit Nederlands als tweede taal aangepast.

Asielstatushouders kunnen per examenonderdeel (het examen KNM en de examenonderdelen lezen, luisteren, schrijven, spreken) de eerste en tweede examenpoging per vaardigheid kosteloos afleggen, voor het niveau waarover in het PIP afspraken zijn gemaakt. Dit geldt ook voor de deelnemers aan de onderwijsroute. Heeft iemand meer pogingen nodig voor een examenonderdeel, dan zijn de examenkosten na twee examenpogingen voor eigen rekening. Voor deelnemers aan de Z-route die voldoende vorderingen hebben gemaakt is het ook mogelijk om deel te nemen aan een of meerdere examens op niveau A2. Dit dient door de gemeente gedurende het Z-route traject in het PIP opgenomen te worden. Voor gezinsmigranten en overige migranten geldt dat de examenkosten voor eigen rekening zijn. Deze kosten kunnen uit een eventuele lening worden betaald.

Inburgeringsplichtigen met een belemmering of beperking, krijgen in bepaalde gevallen de mogelijkheid de examens af te leggen onder aan hun belemmering of beperking aangepaste omstandigheden. In het vorige stelsel is in de Regeling Inburgering (oud) een overzicht opgenomen van bijzondere examenomstandigheden.26 Maatwerk is echter van belang. Om ook andere mogelijkheden voor aangepaste examenomstandigheden te kunnen inzetten is de lijst met aangepaste examenomstandigheden in deze regeling niet limitatief. De benodigde deskundigenverklaring over aanpassingen die nodig zijn voor het kunnen afleggen van de examens, wordt verstrekt door een door de Minister van SZW aangewezen onafhankelijk arts. Dit proces komt overeen met de medische deskundigenverklaring inzake ontheffing. Er worden echter voor deze deskundigenverklaring ten behoeve van de aanvraag van aangepaste examenomstandigheden geen kosten in rekening gebracht (in tegenstelling tot de deskundigenverklaring ten behoeve van de aanvraag tot ontheffing). Er kan in de deskundigenverklaring worden aangesloten bij de opgenomen opties voor aangepaste examenomstandigheden. In overleg met DUO kan ook gekeken worden welke andere aanpassingen nodig zijn om het examen te kunnen doen. Op basis van de deskundigenverklaring bepaalt DUO welke aanpassingen mogelijk zijn en geeft hiervoor een beschikking af. Voor de Staatsexamens Nt2 is het CvTE hierbij betrokken. Indien iemand een verzoek tot ontheffing indient maar een beschikking krijgt voor aangepaste examenomstandigheden, worden de kosten voor de medische deskundigenverklaring kwijtgescholden, overeenkomstig de wijze beschreven in artikel 2.7, tweede lid.

Inburgeringsplichtigen kunnen in aanmerking komen voor een gedeeltelijke vrijstelling voor één of meerdere taalonderdelen van het inburgeringsexamen wanneer kan worden aangetoond dat de taalbeheersing op niveau B1 of hoger ligt. Dit kan door middel van diploma’s of certificaten van het Staatsexamen Nt2, het deeleindexamen vavo, het Staatsexamen VO Nederlands of het examen van de Taalunie dat wereldwijd wordt afgenomen (CaNVT). Daarnaast kan dit met buitenlandse diploma’s of certificaten, als in een ander land onderwijs is gevolgd binnen het reguliere onderwijs aan een door de overheid erkende instelling waarmee de beheersing van de Nederlandse taal op niveau B1 of hoger kan worden aangetoond. Voor deze vrijstelling geldt dat nog wel aan de andere onderdelen van de inburgeringsplicht dient te worden voldaan, zijnde KNM, PVT en MAP.

Indien nodig zal DUO als het gaat om buitenlandse diploma’s of certificaten waaruit beheersing van de Nederlandse taal moet blijken advies vragen aan Nuffic (voor het voortgezet en hoger onderwijs) of de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) (voor MBO-niveau), bijvoorbeeld als iemand aan een buitenlandse universiteit Nederlands heeft gestudeerd. Ook voor normering van resultaten kan DUO advies inwinnen bij Nuffic.

De mogelijkheid tot vrijstelling in het vorige stelsel voor het onderdeel KNM komt in deze regeling niet terug, omdat de eindtermen voor KNM in 2015 zijn herzien en eerdere vrijstellende certificaten of diploma’s daar niet meer aan voldoen. Dit geldt ook voor oude certificaten voor taalbeheersing afgegeven door bijvoorbeeld onderwijsinstellingen.

2.5.2 Z-route

De Z-route bestaat uit een urenverplichting van 800 uur Nederlands als tweede taal en KNM. Verder moeten inburgeringsplichtigen in de Z-route ook MAP en PVT volgen. Indien nodig kan het onderdeel taal (deels) uit alfabetiseringsonderwijs bestaan. Daarnaast geldt voor asielstatushouders een verplichting van 800 uren voor activering en participatie, waar de gevolgde uren MAP en PVT op in mindering worden gebracht.

In deze regeling is vastgelegd dat bij de taallessen binnen de Z-route, ook indien het alfabetiseringsonderwijs betreft, verplicht aandacht is voor alle taalonderdelen, namelijk: lezen, luisteren, schrijven en spreken. Het streefniveau bij de Z-route is (ten minste) A1. Indien een inburgeringsplichtige, gedurende het traject, toch in staat blijkt om (op een of meerdere) onderdelen een examen op niveau A2 te doen, wordt dit door de betrokken partijen gestimuleerd en door de gemeente – in overleg met de inburgeringsplichtige – vastgelegd in het PIP (zie ook paragraaf 2.5.1). De Z-route leent zich goed voor contextrijk onderwijs. Het belang van daadwerkelijk leren lezen en schrijven voor deze doelgroep mag daarbij niet worden onderschat. Deelnemers moeten voldoende worden toegerust om in het dagelijks leven om te kunnen gaan met de geschreven taal. Contextrijk onderwijs dat zich enkel richt op spreken en luisteren is hiervoor niet toereikend.

Deelnemers aan de Z-route met een visuele of auditieve beperking, die tevens een revalidatietraject volgen in verband met deze beperking, kunnen in de Z-route inburgeren met een lagere urennorm voor de cursusuren NT2 en KNM. Een revalidatietraject voor deze inburgeraars bestaat uit een jaar intensieve behandeling en ondersteuning vanuit één gespecialiseerde instelling op locatie. Gezien de kleine aantallen zijn de lessen vaak individueel of in klein groepsverband. Op basis van de brede intake en nog nader te maken afspraken met betrokken partners over de maximaal te volgen uren wordt in het PIP vastgelegd waaraan moet worden voldaan om de Z-route af te ronden. De Z-route wordt in dit geval afgestemd op de beperking en de mogelijkheden van de inburgeringsplichtige. Zo kan het voorkomen dat niet alle vier de taalvaardigheden onderdeel uitmaken van de route. Een inburgeraar met een auditieve beperking zal bijvoorbeeld het onderdeel luistervaardigheid niet hoeven trainen. Tijdens de brede intake wordt door de gemeente expertise ingewonnen van professionals in de auditieve of visuele (onderwijs en zorg) sector.

Op het moment dat de deelnemer van de Z-route heeft voldaan aan de urenverplichting en het eindgesprek met de gemeente heeft plaatsgevonden, is aan de inburgeringsplicht voldaan. De gemeente zal in dit geval een signaal aan DUO doorgeven. De inburgeringsplichtige die de Z-route heeft gevolgd en aan de inburgeringsplicht heeft voldaan ontvangt daarvoor als bewijs een inburgeringscertificaat. Het certificaat wordt opgemaakt door DUO en wordt vervolgens door de gemeente persoonlijk overhandigd aan de inburgeringsplichtige. De deelnemer aan de Z-route ontvangt een certificaat in plaats van een diploma, omdat er geen examens worden afgelegd in tegenstelling tot bij de andere leerroutes.

Er bestaan twee verschillende certificaten; een voor de asielstatushouder en één voor de gezins- en overige migranten. Voor de groep gezins- en overige migranten geldt immers een afwijkende inhoud van de Z-route dan de asielstatushouders. Indien de inburgeringsplichtige in de Z-route examens heeft behaald op het niveau A2, wordt dit opgenomen op het certificaat. De modelcertificaten zijn opgenomen als bijlage 5 bij deze regeling.

2.5.3 Module Arbeidsmarkt & Participatie

De MAP heeft als doel de inburgeringsplichtige in een vroegtijdig stadium te laten kennismaken met de Nederlandse arbeidsmarkt en stappen te laten zetten die leiden tot het zo snel mogelijk, maar ook duurzaam, verwerven van een plek op de arbeidsmarkt. Naast een theoretische oriëntatie, wordt er tijdens de MAP ook praktijkervaring opgedaan door de inburgeringsplichtige.

De activiteiten binnen de MAP dienen een praktisch element te omvatten van ten minste veertig (40) uren. Bij het vormgeven van dit praktische element, dienen gemeenten en inburgeringsplichtigen als uitgangspunt te hebben dat dit op een plek is waar een inburgeringsplichtige werkervaring opdoet die zo veel als mogelijk aansluit bij de beroepskansen en beroepswensen van de inburgeringsplichtige.27 Dat biedt de inburgeringsplichtige inzicht in diens capaciteiten en leer- en ontwikkelpunten met betrekking tot het gewenste beroep en de kans om een relevant netwerk op te bouwen. Bovendien is het van belang dat deze werkervaring wordt opgedaan op een taalrijke werkplek. Dat wil zeggen: een werkplek waar de Nederlandse taal gevoerd wordt en dus kan worden geoefend.

Indien het niet mogelijk is om het praktische element te laten aansluiten bij de beroepskansen en beroepswensen van de inburgeringsplichtige, is het van belang dat naar alternatieven wordt gezocht. Hierbij kan worden gedacht aan vrijwilligerswerk of het verrichten van werkbezoeken bij relevante werkgevers.

Er is gekozen voor een minimale urennorm van veertig (40) uren voor het praktische element, zodat zoveel mogelijk gewaarborgd wordt dat de inburgeringsplichtige daadwerkelijk een beeld krijgt van wat werken in Nederland inhoudt. Tegelijkertijd is deze tijdsinvestering voor gemeenten goed uitvoerbaar. Zij moeten immers een werkplek vinden die passend is bij de beroepscompetenties en de beroepskansen van de inburgeringsplichtige.

Er wordt geen urennorm opgelegd voor het geheel van de MAP. Dit biedt gemeenten de mogelijkheid om een traject aan te bieden dat aansluit bij de vaardigheden en capaciteiten van de inburgeringsplichtige. De intensiteit van het traject zal daarom per inburgeringsplichtige verschillen. Hoogopgeleide inburgeringsplichtigen hebben mogelijk minder uren nodig voor het doorlopen van de thema’s dan laag opgeleide inburgeringsplichtigen28.

2.5.4 Verlengingen

Iedere inburgeringsplichtige heeft maximaal drie jaar om te voldoen aan de inburgeringsplicht. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen die niet aan de inburgeringsplichtige te wijten zijn, waardoor de inburgeringsplichtige niet binnen de gestelde termijn aan zijn verplichtingen kan voldoen. Als daarvan sprake is, kan de inburgeringsplichtige een aanvraag tot verlenging van de inburgeringstermijn indienen bij DUO. Als de inburgeringsplichtige, al dan niet met ondersteuning van de gemeente, aannemelijk maakt dat hem inderdaad niet te verwijten is dat hij niet tijdig een of meerdere onderdelen van de inburgeringsplicht (het PVT, de MAP en/of de leerroute) heeft afgerond, zal DUO een verlenging van de inburgeringstermijn afgeven.

Enkel het voordoen van een bijzondere omstandigheid is niet voldoende voor het verstrekken van een verlenging. Het is van belang dat de inburgeringstermijn enkel wordt verlengd op het moment dat er daadwerkelijk een overschrijding van de inburgeringstermijn dreigt als gevolg van de omstandigheden die zich hebben voorgedaan die niet aan de inburgeringsplichtige te wijten zijn. Daarom kan een aanvraag voor verlenging van de inburgeringstermijn niet eerder worden gedaan dan zes maanden voor de afloop van de initiële inburgeringstermijn, de verlengde termijn, of de vastgestelde nieuwe termijn (vgl. artikel 4.5, eerste lid, van het besluit).

Zoals gesteld, dient voor het afgeven van een verlenging van de inburgeringstermijn sprake te zijn van een situatie waarin de termijnoverschrijding niet aan de inburgeringsplichtige te wijten is. Een verlenging van de inburgeringstermijn kan in ieder geval worden gegeven bij de volgende omstandigheden: langdurige ziekte, overlijden van een naaste, zwangerschap en bevalling, verblijf in een Blijf van mijn Lijf huis, volgen van alfabetiseringscursus, langdurige dakloosheid, het niet tijdig doen van inburgeringsaanbod door gemeenten, omstandigheden bij de aanbieder van inburgeringsactiviteiten en – als restgrond – overige niet verwijtbare individuele bijzondere omstandigheden. Op deze laatste grond kan een beroep worden gedaan indien zich omstandigheden voordoen, die niet zijn voorzien en eveneens een verlenging van de inburgeringstermijn rechtvaardigen. In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.1, wordt een nadere toelichting gegeven op de verschillende verlengingsgronden.

2.5.5 Vrijstellingen

Net zoals onder de oude wet is het mogelijk om vrijstelling van de inburgeringplicht te verlenen indien mensen beschikken over aantoonbare beheersing van de Nederlandse taal. Het niveau van taalbeheersing dat nodig is om vrijstelling te krijgen, is in het huidige stelsel verhoogd naar niveau B1. Er zijn verschillende mogelijkheden om dit niveau aan te tonen. Het is van belang dat er bewijsstukken worden overlegd waarmee het taalniveau kan worden vastgesteld. Een verzoek tot vrijstelling kan met bewijsstukken ingediend worden bij DUO. De wet wijkt hiervan niet wezenlijk af van de oude wet. DUO kan in sommige gevallen ook ambtshalve vrijstelling van de inburgeringsplicht verlenen. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als DUO uit het diplomaregister kan afleiden dat een potentieel inburgeringsplichtige over een vrijstellend diploma beschikt. Vrijstelling kan, naast aan mensen met een Nederlands schooldiploma (inclusief de bijzondere gemeenten Bonaire, Saba en Sint Eustatius) niveau vmbo gemengde leerweg of hoger, worden verleend aan mensen met een op wettelijke basis uitgereikt schooldiploma uit de Caribische landen van het Koninkrijk (Aruba, Curaçao, Sint Maarten), België en Suriname waarbij het niveau van het eindexamen Nederlands vergelijkbaar is met niveau B1 (of hoger) en er een voldoende is behaald voor het vak Nederlands. Vrijstelling van de inburgeringsplicht blijft ook mogelijk met een diploma of getuigschrift van een erkende Internationale of Europese school waaruit blijkt dat het vak Nederlands is gevolgd op een niveau dat vergelijkbaar is met B1.

Zoals toegelicht onder paragraaf 2.5.1 (Examinering) is er ook een mogelijkheid om gedeeltelijke vrijstelling voor de taalonderdelen te verlenen als met genoemde documenten kan worden aangetoond dat de vaardigheden in de Nederlandse taal op niveau B1 of hoger liggen.

Voor mensen die al langere tijd in Nederland wonen en participeren, blijft het mogelijk om een aanvraag voor vrijstelling van de inburgeringsplicht te doen op grond van de omstandigheid dat zij aantoonbaar voldoende ingeburgerd zijn (artikel 2.3 van het Besluit inburgering 2021). De kosten daarvoor bedragen, net als onder de oude wet, € 90.

2.5.6 Ontheffing van de inburgeringsplicht

Net zoals in het vorige inburgeringsstelsel blijft de mogelijkheid bestaan om een inburgeringsplichtige die niet in staat is om aan te inburgeringsplicht te voldoen, van de inburgeringsplicht te ontheffen. Hiervoor bevat de wet twee gronden: ontheffing vanwege medische redenen en ontheffing vanwege bijzondere individuele omstandigheden.

Ontheffing vanwege medische redenen

In artikel 2.7, eerste lid, van het besluit is bepaald dat de Minister van SZW een aangewezen arts verzoekt een deskundigenverklaring af te geven indien een inburgeringsplichtige een aanvraag tot gehele of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht indient. Deze regeling bevat nadere bepalingen over de inhoud van deze deskundigenverklaring. Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat het in het huidige stelsel mogelijk wordt om een inburgeringsplichtige vanwege medische redenen gedeeltelijk van de inburgeringsplicht te ontheffen. Deze mogelijkheid bestaat in het vorige stelsel niet. Zo is bepaald dat de aangewezen arts die de deskundigenverklaring afgeeft, in een dergelijke situatie in de verklaring vermeldt aan welke onderdelen van de inburgeringplicht wel kan worden voldaan en voor welke onderdelen ontheffing kan worden verstrekt. Zo is het bijvoorbeeld denkbaar dat een inburgeringsplichtige met een auditieve beperking voor wie de B1-route is vastgesteld, wel kan voldoen aan de taalexamens voor lezen en schrijven, maar niet aan die voor spreken en luisteren. Wanneer de inburgeringsplichtige de Z-route volgt en door een belemmering of beperking niet in staat is om het participatiedeel te volbrengen, kan op advies van de aangewezen arts een gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht voor dit onderdeel worden toegekend. Voor de onderdelen MAP en PVT is geen gedeeltelijke ontheffing mogelijk, in dat geval zorgt een gemeente voor een passende invulling.

Verder is bepaald dat de inburgeringsplichtige, net zoals in het vorige stelsel, voor het laten opstellen van de medische deskundigenverklaring dient te betalen. Anders dan in het vorige stelsel, worden de kosten hiervan vergoed indien uit deze verklaring volgt dat de gevraagde ontheffing (geheel of gedeeltelijk) kan worden verleend en/of aangepaste examenomstandigheden dienen te worden getroffen. Wanneer uit de deskundigenverklaring van de aangewezen arts volgt dat er geen aanleiding is voor de verlening van gehele of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht of het treffen van aangepaste examenomstandigheden, krijgt de aanvrager de betaalde kosten voor de deskundigenverklaring niet terug. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van deze ontheffingsmogelijkheid waardoor een te groot beslag wordt gelegd op dit tijdrovende en arbeidsintensieve proces.

Ontheffing bijzondere individuele omstandigheden

In artikel 2.8 van het besluit is bepaald dat de mogelijkheid om een inburgeringsplichtige te ontheffen vanwege bijzondere individuele omstandigheden alleen is voorbehouden voor zeer uitzonderlijke, onvoorziene gevallen, die niet aan de inburgeringsplichtige zijn te wijten en waarbij het vasthouden aan de inburgeringsplicht voor de inburgeringsplichtige tot een zeer schrijnende situatie leidt. De Minister van SZW maakt terughoudend gebruik van deze bevoegdheid om over te gaan tot het ontheffen van de inburgeringsplicht.

Als de inburgeringsplichtige van mening is dat hij vanwege bijzondere individuele omstandigheden niet in staat is om aan de inburgeringsplicht te voldoen via een van de drie leerroutes moet hij dat aanvoeren en onderbouwen.

Op voorhand wordt geen bepaald gewicht toegekend aan bepaalde omstandigheden. Hoe omstandigheden meewegen in de beoordeling hangt af van het samenstel van aangevoerde omstandigheden.

De inburgeringsplichtige moet in ieder geval de volgende beschrijvingen overhandigen voor de onderbouwing van zijn aanvraag:

  • a) Een beschrijving van de bijzondere individuele omstandigheden

    Daarbij valt te denken aan:

    • Medische klachten die niet zodanig zijn dat ze leiden tot een ontheffing op medische gronden maar die, in combinatie met andere omstandigheden, tot een situatie leiden waardoor het vasthouden aan de inburgeringsplicht tot een zeer schrijnende situatie leidt.

      Ter onderbouwing van deze klachten verstrekt de inburgeringsplichtige een gerichte medische machtiging waarin de inburgeringsplichtige aangeeft op wie de machtiging betrekking heeft en voor welk doel de machtiging wordt verstrekt om bij de behandelende arts of specialist informatie op te vragen. Het beoordelen daarvan gebeurt door een door de Minister van SZW aangewezen medisch deskundige. Deze maakt een verklaring conform het protocol in bijlage 1. Het protocol verschaft waarborgen voor een zorgvuldig proces, biedt transparantie en leidt tot een grotere uniformiteit bij het opstellen en afgeven van het advies door de aangewezen onafhankelijke arts. Op deze wijze vervult het protocol zowel een rol richting medisch adviseur als richting inburgeringsplichtige.

    • Omstandigheden in de situatie van gezinsleden, waaronder de gezondheidssituatie van de betrokken gezinsleden. Ook hiervoor geldt de procedure onder a.

  • b) Een beschrijving van de geleverde inspanningen

    De getoonde wil van de inburgeringsplichtige om te voldoen aan de inburgeringsplicht via een van de drie routes en de nodige inspanningen die daartoe zijn gedaan spelen een belangrijke rol bij de beoordeling. Deze inspanningen zullen dan ook aangevoerd, onderbouwd en aangetoond moeten worden. Daarbij valt te denken aan:

    • Aantoonbaar gevolgde uren in een vorm van publiek onderwijs, bij een cursusinstelling, of enige vorm van inspanningen om zich kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving eigen te maken waarbij voorts uit de relevante feiten en omstandigheden blijkt dat de inburgeringsplichtige zich gedurende deze lessen voldoende heeft ingespannen;

    • Afgelegde examenonderdelen of andersoortige examens of testen over de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving;

    • Aantoonbare participatie in de samenleving, bijvoorbeeld door betaald of vrijwilligerswerk.

  • c) Een beschrijving van de zeer schrijnende situatie waarin de inburgeringsplichtige terecht komt indien ontheffing van de inburgeringsplicht niet wordt verleend.

    Zonder deze informatie is het immers niet mogelijk om deze beoordeling te maken.

2.5.7 Sociale lening

In het vorige inburgeringsstelsel konden (niet) inburgeringsplichtigen die over onvoldoende middelen beschikten om zelf hun inburgeringscursus of examen te betalen, in aanmerking komen voor een lening. Deze mogelijkheid komt in het huidige stelsel te vervallen voor asielstatushouders omdat zij van gemeenten een inburgeringsaanbod krijgen en ook hun examens (tot een bepaald maximum) worden bekostigd. Alle bepalingen in de Regeling inburgering (oud) die betrekking hadden op de lening voor asielstatushouders, inclusief de kwijtschelding daarvan, zijn dan ook komen te vervallen.

Inburgeringsplichtige gezinsmigranten en overige migranten komen niet in aanmerking voor een inburgeringsaanbod van de gemeente. Daarom blijft het voor hen mogelijk om voor de financiering van hun inburgeringscursus en examens een beroep doen op de leenfaciliteit. Deze regeling bevat nadere bepalingen over de vaststelling van de hoogte van het bedrag van de lening, de betaling van de lening aan cursusinstellingen en over de terugbetaling van de lening door de (niet) inburgeringsplichtige, inclusief de berekening van de rente en de hoogte van de maandelijkse termijnen. In dit proces zijn geen inhoudelijke wijzingen voorzien. De voorwaarden zijn dan ook niet gewijzigd ten opzichte van de voorgaande situatie.

3. Handhaving

3.1 Boetevaststelling en oplegging nieuwe termijn door DUO bij het niet tijdig voldoen aan de inburgeringsplicht

Boete

Op het moment dat een inburgeringsplichtige niet tijdig aan de inburgeringsplicht voldoet en het overschrijden van de inburgeringstermijn hem te verwijten valt, dan legt DUO, namens de Minister van SZW, een boete op. Bovendien krijgt de inburgeringsplichtige een nieuwe termijn opgelegd, waarbinnen hij alsnog dient te voldoen aan de inburgeringsplicht.

Bij het niet tijdig afronden van de MAP of het PVT, geldt dat DUO een (gefixeerde) boete oplegt van € 340 per overtreding. Deze boete kan door DUO lager worden vastgesteld, als aannemelijk is dat de boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.

Bij het niet tijdig afronden van de leerroute, geldt dat DUO een maximale boete oplegt van € 1.000. Bij het vaststellen van de hoogte van de boete voor het niet tijdig afronden van de leerroute, houdt DUO rekening met de inspanningen die de inburgeringsplichtige heeft verricht. Bij het beoordelen van de geleverde inspanningen, houdt DUO rekening met de specifieke leerroute die de inburgeringsplichtige heeft gevolgd en de afspraken die in het PIP zijn vastgelegd. Deze zullen per inburgeringsplichtige immers verschillen.

In de B1-route en de onderwijsroute wordt gekeken naar het aantal gevolgde uren Nt2 en KNM respectievelijk de aanwezigheid bij lessen van het taalschakeltraject, de behaalde examenonderdelen en het aantal examenpogingen. Indien uren Nt2 en KNM in de B1-route nauw zijn verweven met participatie-activiteiten, zoals bijvoorbeeld een stage, en deze activiteiten (vrijwel) uitsluitend zijn bedoeld om de Nederlandse taal te leren dan wel ter ondersteuning daarvan, dan worden de uren die aan deze activiteiten zijn besteed ook beschouwd als gevolgde uren Nt2 en KNM.

In de Z-route kan het aantal examenonderdelen en examenpogingen niet worden meegewogen, aangezien er binnen de Z-route geen examens worden afgelegd. Bij de Z-route wordt daarom gekeken naar het aantal gevolgde uren Nt2 en KNM en het aantal uren dat de inburgeringsplichtige heeft verricht binnen de (voor asielstatushouders) verplichte participatiecomponent. Ook uren die de inburgeringsplichtige in de Z-route voorafgaand aan de vaststelling van het PIP in het kader van de brede intake heeft gevolgd aan Nt2 of KNM of uren besteed aan participatieactiviteiten (in het kader van de brede intake, of activiteiten in het kader van de Participatiewet tijdens de brede intake of maatschappelijke begeleiding) kunnen, onder voorwaarden, meetellen voor het totaal aantal uren.

Door de bovengenoemde aspecten een rol te laten spelen bij de handhaving, krijgt een inburgeringsplichtige die zich aantoonbaar stevig heeft ingespannen voor zijn inburgeringsplicht, en daarmee heeft aangetoond eigen verantwoordelijkheid te dragen, maar desondanks niet binnen de termijn is ingeburgerd, van DUO een lagere boete opgelegd dan een inburgeringsplichtige die zich niet of nauwelijks heeft ingespannen.

Nieuwe termijn

In het vorige stelsel werd aan inburgeringsplichtigen bij een overschrijding van de inburgeringstermijn – die aan hem te verwijten was – standaard een nieuwe termijn verleend van twee jaar. Niet alle inburgeringsplichtigen die hun inburgeringstermijn overschrijden zullen echter twee jaar nodig hebben om alsnog aan de inburgeringsplicht te voldoen. Dit zal in hoge mate afhankelijk zijn van het aantal examenonderdelen dat nog moet worden afgerond. Bovendien sluit een standaard nieuwe termijn van twee jaar niet aan bij de uitgangspunten van het huidige inburgeringsstelsel, waarbij snel meedoen in de maatschappij centraal staat. In het huidige stelsel is op dit punt daarom ook maatwerk nodig.

Voor het vaststellen van de duur van de nieuwe termijn wordt bij de B1-route en de onderwijsroute gekeken naar hoeveel examenonderdelen een inburgeringsplichtige reeds heeft behaald. Hoe meer onderdelen al zijn behaald, hoe minder hij nog zal moeten afronden, dus hoe korter de duur van de verlenging. Zo krijgen inburgeringsplichtigen een nieuwe termijn opgelegd die past bij hun individuele situatie. Aangezien bij de Z-route geen verplichte examenonderdelen zijn, is dit niet aan de orde voor deze groep inburgeringsplichtigen. Voor hen wordt gekeken naar het aantal gevolgde uren taalles en cursusuren KNM en voorts, voor de asielstatushouders, het aantal bestede uren aan participatieactiviteiten.

4. Monitoring en evaluatie

Artikel 53 van de Wet inburgering 2021 bevat de bepaling dat de Minister van SZW binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet een verslag over de effecten en doeltreffendheid van deze wet aan de Staten-Generaal zendt.

Naast de evaluatie van de wet na vijf jaar, zal monitoring plaatsvinden om vanaf de inwerkingtreding van de wet de werking van de wet te volgen. De monitoring vervult een belangrijke functie in de ambitie van een lerend en adaptief stelsel. De uitkomsten van de periodieke monitoring worden gebruikt om tussentijds lessen te trekken voor de uitvoering van de wet, zo nodig wet- en regelgeving aan te passen en de Tweede Kamer te informeren over de voortgang en tussenresultaten van de wet.

De basis voor de evaluatie en monitoring wordt gevormd door de onderliggende beleidstheorie die is opgenomen in paragraaf 1.3 van de memorie van toelichting van de wet.

Ten behoeve van de evaluatie en monitoring zijn gegevens nodig over individuele inburgeringsplichtigen, over onder meer de inburgeringsplicht, de deelname van de inburgeringsplichtige aan de verschillende onderdelen van de inburgeringstrajecten, de resultaten van deze trajecten en participatie tijdens en na afloop van de inburgeringstrajecten.

In deze regeling worden nadere regels opgesteld over de soort informatie die het college, het COA, Nuffic, SBB en de IND verstrekken, en de wijze waarop het CBS deze gegevens verzamelt en verstrekt aan de Minister van SZW.

Waarvoor zijn de gegevens nodig?

Voor de evaluatie en monitoring zijn vier categorieën van gegevens nodig over individuele inburgeringsplichtigen:

  • 1. Gegevens over de arbeidsparticipatie en deelname aan onderwijs. Deze gegevens zijn nodig om zicht te krijgen op doeltreffendheid en de effecten van de wet en meer concreet de mate waarin het maatschappelijk doel van de wet gerealiseerd wordt: alle inburgeringsplichtigen doen snel en volwaardig mee in de Nederlandse maatschappij, liefst via betaald werk. Deze gegevens zijn ook nodig om vast te stellen in welke mate het beleidsdoel ‘participeren naar vermogen vanaf de start van het inburgeringstraject’ gerealiseerd wordt. Voor deze gegevens kan gebruik gemaakt worden van bestaande statistieken van het CBS.

  • 2. Gegevens over het overkoepelende inburgeringsproces: de inburgeringsplicht (vaststelling, termijn, vrijstelling, ontheffing en voldaan aan) de afgenomen examens en centrale handhaving. Ook deze gegevens zijn nodig om zicht te krijgen op de doeltreffendheid en de effecten van de wet. Hier gaat het met name om (de voortgang van) de mate waarin het beleidsdoel dat inburgeringsplichtigen het voor hen hoogst haalbare taalniveau bereiken, gerealiseerd wordt.

  • 3. Gegevens over de trajecten die inburgeringsplichtigen volgen, zoals over de deelname aan processen ten behoeve van het inburgeringstraject en trajectonderdelen, de intake en de leerbaarheidstoets, het PIP, de leerroutes, overige onderdelen zoals het PVT, de cursussen en gegevens over de handhaving door gemeenten. Deze gegevens zijn nodig om zicht te krijgen op de werking van de wet: de wijze waarop de uitvoering van de wet heeft bijgedragen aan de realisatie van het maatschappelijk doel en de beleidsdoelen. De werking van de wet is in de memorie van toelichting geoperationaliseerd aan de hand van vijf subdoelen.29

  • 4. Gegevens over de inburgeringsplichtigen zoals onder meer woonplaats, leeftijd, geslacht, land van herkomst, verblijfsdoel, behaalde diploma’s en opleidingsniveau in het land van herkomst en gebruik van de sociale leenfaciliteit in het kader van de inburgering. Deze gegevens zijn nodig om zicht te krijgen op verschillen in het doelbereik tussen groepen inburgeringsplichtigen. Voor deze gegevens kan grotendeels gebruik gemaakt worden van bestaande statistieken van CBS.

Wie levert welke soort gegevens?

Het college levert gegevens over:

  • de deelname aan trajectonderdelen en processen t.b.v. de inburgering: de maatschappelijke begeleiding, het ontzorgen, de brede intake, de taallessen en KNM tijdens de periode van de brede intake, het PVT, de MAP en de voortgangsgesprekken met gezins- en overige migranten;

  • het PIP: de vaststelling en wijziging;

  • de leerroutes: welke route, deelname, wisseling van route en afschaling, inschatting taalniveau na afloop van de Z-Route;

  • waarschuwingen (datum) en boetes (datum, reden en hoogte);

  • analfabetisme en anders- alfabetisme van de inburgeringsplichtige.

COA levert gegevens over:

  • het AZC: postcode en periode van verblijf per AZC;

  • voorinburgering: instemming, einddatum en presentie taalactiviteit, en resultaat taaltoets na afloop.

De IND levert gegevens over:

  • Asielstatushouders: Het BSN en het V-nummer en de ingangsdatum van het verblijfsrecht.

Minister van SZW levert gegevens over:

  • de inburgeringsplicht: datum vaststelling hiervan, de inburgeringstermijn, aantal en reden verlenging(en) van de inburgeringstermijn en nieuwe termijn, vrijstelling en ontheffing inburgeringsplicht en reden, de vaststelling voldaan aan inburgeringsplicht;

  • sociale leningen: toekenning en gebruik, hoogte leenruimte, opgenomen bedrag van lening;

  • afgenomen examens: deelname per onderdeel, niveau en resultaat (geslaagd/gezakt);

  • boetes: datum, reden, hoogte en matigingsgrond;

  • door DUO onderscheiden doelgroepen op basis van het verblijfsdoel;

  • de cursussen gegeven door instellingen met een keurmerk: soort cursus, begin- en einddatum;

  • de leerbaarheidstoets: datum afname en uitslag.

Nuffic en SBB leveren gegevens over:

  • de diploma- en opleidingswaarderingen en indicaties onderwijsniveau: datum, soort waardering en de uitslag van de waardering.

Wijze van levering

De in deze regeling genoemde instanties leveren ten behoeve van evaluatie en monitoring alle gegevens digitaal aan het CBS. College en instanties moeten bij elke levering het BSN of een ander uniek identificerend nummer in het geval het BSN nog niet aanwezig is (COA) van de betrokken inburgeringsplichtigen aanleveren zodat CBS de gegevens van de verschillende leveranciers op individueel niveau kan koppelen.

Verdere uitwerking van de gegevens

De precieze definities van deze gegevens en de wijze en frequentie van aanlevering worden verder uitgewerkt in de Richtlijnen voor gemeenten Statistiek Wet Inburgering van het CBS en in leveringsovereenkomsten die het CBS sluit met DUO, COA, Nuffic en SBB.

Wijze van rapporteren en privacy

Voor de rapportages, onderzoeken, statistieken, verslagen enz. die ten behoeve van monitoring en evaluatie van het inburgeringstelsel worden opgesteld en waarvoor gebruik wordt gemaakt van persoonsgegevens geldt de eis dat op geaggregeerd niveau en niet tot personen herleidbaar wordt gerapporteerd. Het CBS en de Minister houden zich bij deze rapportages aan de vier vuistregels voor statistische veiligheid van het CBS. Dat wil zeggen dat rapportages nooit minder dan 10 eenheden beschrijven, nooit minder dan 10 vrijheidsgraden, beschermd zijn tegen groepsonthulling (een cel mag nooit meer dan 90% van de individuen in een groep bevatten) en tegen dominantie (geen individu mag meer dan 50% van de waarde van een cel vertegenwoordigen).

5. Financiële bepalingen

Het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid stelt namens het Rijk jaarlijks een macrobudget voor inburgering vast dat verdeeld wordt onder de individuele gemeenten. De gemeentelijke uitkering dient te worden aangewend voor de financiering van de kosten van inburgeringsvoorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht. Hierbij kan worden gedacht aan de kosten van de invulling van de leerroutes, maatschappelijke begeleiding, het PVT en de MAP. Voor de kosten die verband houden met de uitvoering van de wet, zoals de kosten van de brede intake, het PIP, het ontzorgen en het inkopen van trajecten en leerroutes, ontvangen gemeenten een uitkering via het gemeentefonds.

Het aan de gemeenten toegekend budget bestaat uit een component voor gezinsmigranten en overige migranten en een component voor asielstatushouders. De uitkering aan gemeenten wordt eerst voorlopig vastgesteld (artikel 40 van de wet en artikel 10.1 van het besluit) en wordt na afloop van het uitvoeringsjaar definitief vastgesteld (artikel 41 van de wet en artikel 10.2 van het besluit). Hierbij vindt een aanpassing plaats op basis van het werkelijke volume van het aantal inburgeringsplichtigen in Nederland; deze aanpassing kan zowel positief als negatief voor gemeenten uitvallen. In deze regeling worden de percentages, bedragen en gewichten vastgelegd van verschillende variabelen die voor de berekening van de uitkering van belang zijn. De exacte berekeningswijze van de uitkering is terug te vinden in de artikelen 10.1 en 10.2 van het besluit.

6. Regeldruk

De berekening van de regeldruk voor burgers en bedrijven als aanvulling op de wettelijke verplichtingen, hetgeen reeds in de memorie van toelichting bij de Wet inburgering 2021 is beschreven, is zowel voor het Besluit inburgering 2021 als deze regeling beschreven in het hoofdstuk omtrent regeldruk in de algemene toelichting bij het Besluit inburgering 2021.

7. Advies en consultatie

In hoofdstuk 10 (Advies en consultatie) in de toelichting bij het Besluit inburgering 2021 zijn, gezien de samenhang tussen het Besluit en deze regeling, de reacties en aanpassingen aangaande zowel het besluit als de regeling benoemd.

II. Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

Dit artikel komt grotendeels overeen met artikel 1 van de Regeling inburgering (oud). De definitie inburgeringscursus is niet overgenomen, aangezien die term als zodanig niet voorkomt in deze regeling.

Artikel 1.2. Geestelijk bedienaar

In artikel 1, tweede lid, van de wet is geregeld dat bij ministeriële regeling het begrip geestelijke bedienaar, zoals opgenomen in de begripsbepalingen van de wet, nader kan worden omschreven. Dit artikel is hiervan een uitwerking.

Het eerste lid van het onderhavige artikel bepaalt dat in ieder geval als geestelijke bedienaar wordt aangemerkt de vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, die is verleend onder de beperking verband houdend met het verrichten van arbeid voor een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie. Deze vreemdelingen zijn specifiek met dat doel naar Nederland gekomen. Daarnaast zijn er vreemdelingen die om andere redenen naar Nederland zijn gekomen en op basis van een andere verblijfsvergunning in Nederland verblijven – bijvoorbeeld als gezins- of asielmigrant, of als houder van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd – en die feitelijk als geestelijke bedienaar werkzaam zijn. Om die reden wordt in artikel 1, eerste lid, van de wet, als geestelijke bedienaar aangemerkt degene die, ongeacht op welke grond hij of zij naar Nederland is gekomen of in Nederland verblijft, een geestelijk, godsdienstig of levensbeschouwelijk ambt bekleedt, of ten behoeve van een kerkgenootschap of een ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag, werkzaamheden van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard verricht.

Hoofdstuk 2. Inburgeringsplichtig

Afdeling 1. Vrijstellingen
Artikel 2.1. Vrijstelling van de inburgeringsplicht

In artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de wet is geregeld dat een vrijstelling van de inburgeringsplicht wordt verleend aan de inburgeringsplichtige die beschikt over een bij ministeriële regeling aangewezen diploma, certificaat of ander document waaruit blijkt dat diegene beschikt over de vaardigheden en kennis, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet.

In het onderhavige artikel wordt een opsomming gegeven van de door de inburgeringsplichtige behaalde diploma’s, certificaten, getuigschriften of andere documenten die kunnen leiden tot vrijstelling van de inburgeringsplicht.

Niet langer geldt onverkort dat een eerder behaald inburgeringsdiploma leidt tot vrijstelling van de inburgeringsplicht. Reden hiervoor is dat het vorige inburgeringsstelsel de verschillende taalonderdelen worden geëxamineerd op het niveau A2. In het huidige stelsel worden de verschillende onderdelen geëxamineerd op ten minste het niveau B1. Om die reden is er in onderdelen a en b een onderscheid gemaakt tussen de inburgeringsdiploma’s behaald onder het huidige stelsel en het vorige stelsel. Voor de inburgeringsdiploma’s behaald onder het vorige stelsel geldt alleen dat een vrijstelling wordt verleend indien alle mondelinge en schriftelijke vaardigheden aantoonbaar succesvol zijn geëxamineerd op ten minste het niveau B1. Aangezien dit niet blijkt uit het inburgeringsdiploma zelf, is bepaald dat het inburgeringsdiploma moet zijn vergezeld van bewijsstukken waaruit blijkt dat (ten minste) het niveau B1 voor de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid (de vaardigheden genoemd in onderdeel a tot en met d van artikel 3.3. van het besluit) is behaald. In de praktijk zullen dit voornamelijk de diploma’s of certificaten van het Staatsexamen Nt2 zijn.

In het huidige stelsel geldt dat een vmbo-opleiding alleen tot vrijstelling van de inburgeringsplicht leidt indien deze op ten minste het niveau gemengde leerweg of theoretische leerweg is afgerond. Bij deze opleidingen geldt dat het referentieniveau Nederlands van de opleiding ligt op niveau 2F; dat niveau is vergelijkbaar met het niveau B1.

Specifieke internationaal erkende diploma’s op het niveau van voortgezet onderwijs zijn niet meer expliciet opgenomen in het onderhavige artikel, omdat actuele ontwikkelingen een volledig overzicht kunnen belemmeren en het aantal aanvragen tot vrijstelling op basis van deze diploma’s zeer laag ligt. Wanneer iemand over een dergelijk diploma beschikt waarmee de beheersing van de Nederlandse taal op niveau B1 of hoger kan worden aangetoond, is vrijstelling van de inburgeringsplicht nog steeds mogelijk. Hiervoor dient een verzoek bij DUO te worden ingediend. DUO zal, indien nodig, een beroep doen op de expertise van Nuffic of SBB.

Artikel 2.2. Tijdelijke vrijstelling inburgeringsplicht bij volgen opleiding

In artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van de wet is geregeld dat de Minister van SZW vrijstelling van de inburgeringsplicht verleent aan degene die een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een bij ministeriële regeling aangewezen diploma, certificaat of ander document waaruit blijkt dat diegene beschikt over de vaardigheden en kennis, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet.

In het onderhavige artikel is in dat kader geregeld dat aan de inburgeringsplichtige die een opleiding volgt waarbij de afronding van de betreffende opleiding leidt tot uitreiking van een van bewijsstukken genoemd in artikel 2.1, tijdelijk vrijstelling van de inburgeringsplicht wordt verleend. Hieronder vallen ook opleidingen in het voortgezet onderwijs waarbij leerlingen een zogenaamd voorbereidend leerjaar (voorbereidend op vmbo, havo of vwo) of een vavo opleiding volgen gericht op het behalen van een diploma voor vmbo, havo of vwo. Een voorbereidend leerjaar is vaak van toepassing op jongeren die kort in Nederland zijn en eerst een Internationale Schakelklas (ISK) volgen. De tijdelijke vrijstelling wordt uiteraard slechts verleend gedurende de periode dat de inburgeringsplichtige staat ingeschreven voor de betreffende opleiding.

Artikel 2.3. Aanvraag vrijstelling

In dit artikel is geregeld voor welke vrijstellingsgronden door de inburgeringsplichtige een aanvraag moet worden ingediend. De vrijstellingsgronden zijn geregeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a tot en met e, van de wet.

Uitgangspunt is dat indien DUO de voor de vrijstellingsgrond benodigde informatie uit openbare informatiebronnen kan afleiden, de vrijstelling door DUO ambtshalve wordt verleend.

Voor de vrijstellingsgronden geregeld in onderdeel a (ten minste acht jaar leerplichtig of kwalificatieplichtig geweest op grond van de Leerplichtwet 1969) en onderdeel c (leerplichtig of kwalificatieplichtig op grond van de Leerplichtwet 1969) geldt dat deze beide altijd door DUO ambtshalve worden verleend, aangezien de benodigde informatie bij DUO bekend is.

Voor de vrijstellingsgronden geregeld in onderdeel b (een bij ministeriële regeling aangewezen diploma, certificaat of ander document waaruit blijkt dat diegene beschikt over de vaardigheden en kennis, bedoeld in artikel 7, eerste lid) en onderdeel d (een opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een bij ministeriële regeling aangewezen diploma, certificaat of ander document waaruit blijkt dat diegene beschikt over de vaardigheden en kennis, bedoeld in artikel 7, eerste lid) geldt dat deze beide door DUO ambtshalve worden verleend indien de benodigde informatie bij DUO bekend is, omdat de informatie is opgenomen in het diplomaregister. Indien DUO deze informatie niet heeft, kan de inburgeringsplichtige ook een aanvraag doen voor deze vrijstellingsgronden. Deze situatie zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen bij een behaald buitenlands diploma dat niet in Nederland is geregistreerd of indien de opleiding niet staat geregistreerd in het diplomaregister. In dat geval kan de inburgeringsplichtige (al dan niet op advies van de gemeente) bij DUO een aanvraag indienen; dit is geregeld in het eerste lid van het onderhavige artikel. Uitganspunt blijft wel dat de informatie bij DUO bekend is, de vrijstelling ambtshalve wordt verleend.

De vrijstellingsgrond geregeld in onderdeel e (aangetoond al voldoende te zijn ingeburgerd) wordt uitsluitend op aanvraag verleend door DUO. Dit houdt mede verband met het feit dat een van de voorwaarden voor deze vrijstellingsgrond is dat uit een met de inburgeringsplichtige te voeren gesprek moet blijken dat hij de Nederlandse taal beheerst op ten minste het niveau B1 (vgl. artikel 2.3 van het besluit). Voor het in behandeling nemen van een verzoek tot vrijstelling op grond van aantoonbaar voldoende ingeburgerd, wordt bij de inburgeringsplichtige, net zoals in het vorige stelsel, een bedrag in rekening gebracht van € 90. Het beoordelen van deze aanvraag is namelijk een arbeidsintensief proces, wat deze kosten rechtvaardigt.

Artikel 2.4. Aanwijzing adviserende instelling over vrijstellende buitenlandse opleidingen

Ingevolge artikel 2.4 van het besluit worden de Stichting Nuffic en de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven aangewezen als organisaties die DUO kunnen adviseren over voor de inburgeringsplicht vrijstellende buitenlandse diploma’s, certificaten of andere documenten.

Afdeling 2. Ontheffingen
Artikel 2.5. Medische deskundigenverklaring

In artikel 2.7, zesde lid, van het besluit is geregeld dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de deskundigenverklaring die wordt gegeven door de door de Minister van SZW aangewezen arts.

In het kader van de aanvraagprocedure tot ontheffing van de inburgeringsplicht vanwege medische redenen, geeft de door de Minister van SZW aangewezen arts een deskundigenverklaring af over de betekenis van de lichamelijke of psychische belemmering dan wel de verstandelijke beperking van de inburgeringsplichtige voor diens mogelijkheden om te voldoen aan de inburgeringsplicht dan wel aan een of meer onderdelen daarvan. De aangewezen arts doet dit in de wetenschap dat de deskundigenverklaring door DUO wordt gebruikt ten behoeve van het nemen van een beslissing op de aanvraag tot ontheffing van de inburgeringsplicht.

Het eerste lid van het onderhavige artikel somt op welke onderdelen in ieder geval deel moeten uitmaken van de deskundigenverklaring, namelijk een oordeel met betrekking tot het verlenen dan wel weigeren van de (gehele of gedeeltelijke) ontheffing van de inburgeringsplicht, en, indien van toepassing, eveneens een voorstel met betrekking tot de in aanmerking komende aangepaste examenomstandigheden indien de aangewezen arts tot het oordeel komt dat er geen of onvoldoende grond is om een (gehele of gedeeltelijke) ontheffing te verlenen, mits één of meer geadviseerde aangepaste examenomstandigheden gerealiseerd worden. Het medisch advies in de deskundigenverklaring moet worden gemotiveerd, met inachtneming van de privacy van de betrokkene.

Hiervoor zijn regels geformuleerd in onder andere de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst in artikel 7:457 BW, in artikel 9, tweede lid, onderdeel b, AVG, artikel 30 UAVG en in de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG).

Het tweede lid bepaalt dat de arts adviseert tot ontheffing van de inburgeringsplicht, indien de inburgeringsplichtige bij het voldoen aan een of meer onderdelen van de inburgeringsplicht als gevolg van zijn lichamelijke of psychische belemmering dan wel verstandelijke beperking, aanpassingen nodig heeft en daarbij niet kan worden volstaan met lichte aanpassingen. Dat betekent dat, indien de inburgeringsplichtige meer dan lichte aanpassingen nodig heeft om te voldoen aan een of meer onderdelen van de inburgeringsplicht, de arts zal adviseren tot gehele of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht.

Daarnaast kan het voorkomen dat een inburgeringsplichtige alleen met gebruikmaking van de beschikbare aangepaste examenomstandigheden een of meer onderdelen van het inburgeringsexamen dan wel een of meer van de examenonderdelen van de onderwijsroute genoemd in artikel 2.7, derde lid, onderdeel b, van het besluit, kan behalen. In dat geval adviseert de arts niet tot (gedeeltelijke) ontheffing, maar doet een voorstel tot de toepassing van aangepaste examenomstandigheden. Indien echter naar het oordeel van de arts de inburgeringsplichtige zelfs onder aangepaste examenomstandigheden een of meer onderdelen van het inburgeringsexamen of een of meer examens van de onderwijsroute niet kan behalen, dan adviseert de arts tot gehele of gedeeltelijke (indien andere examenonderdelen – al dan niet met toepassing van aangepaste examenomstandigheden – wel kunnen worden behaald) ontheffing van de inburgeringsplicht (tweede lid). Voor het participatiedeel van de Z-route geldt dat geen examens worden afgelegd, daarop zien de aangepaste examenomstandigheden dan ook niet.

Het derde lid regelt dat de aangewezen arts de deskundigenverklaring opstelt conform het medisch protocol. Dit protocol is opgenomen in bijlage 1 bij de regeling. Lichamelijke en psychische belemmeringen komen in zoveel verschillende gradaties en varianten voor dat het opstellen van een limitatieve lijst met lichamelijke en psychische belemmeringen en verstandelijke beperkingen die leiden tot een advies voor gehele of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht, niet mogelijk is. Lichamelijke en psychische belemmeringen en verstandelijke beperkingen kunnen in individuele situaties verschillende gevolgen hebben, waardoor de mogelijkheden om te voldoen aan de inburgeringsplicht van persoon tot persoon kunnen verschillen. In sommige gevallen is deelname aan het inburgeringsexamen of de examens van de onderwijsroute slechts mogelijk met gebruikmaking van aangepaste examenomstandigheden. Soms zijn lichte aanpassingen nodig in het cursusprogramma dat voorbereidt op deze examens, zodat iemand met een beperking kan deelnemen aan de lessen. Gemeenten dienen daarmee rekening te houden in het cursusaanbod dat zij doen aan een inburgeringsplichtige met een beperking.

Een ‘beperkt leervermogen’ dat niet het gevolg is van een verstandelijke beperking, maar waarmee bedoeld wordt ‘beperkte studievaardigheden als gevolg van gebrek aan educatie’, zoals bijvoorbeeld iemand die nooit geleerd heeft om te leren, leidt niet tot ontheffing van de inburgeringsplicht op medische gronden. Voor een inburgeringsplichtige met een beperkt leervermogen zijn er binnen de Z-route verschillende mogelijkheden om op passend niveau wel aan de inburgeringsplicht te voldoen.

In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij bepaalde verstandelijke beperkingen, kan sprake zijn van ‘evidente’ gronden voor ontheffing. In het protocol is, ter beperking van de belasting voor de inburgeringsplichtige, een verkorte procedure opgenomen voor evidente ontheffingsgronden. Het model van het adviesformulier maakt onderdeel uit van het protocol.

Het medisch protocol verschaft waarborgen voor een zorgvuldig proces, biedt transparantie en leidt tot uniformiteit bij het opstellen en afgeven van de deskundigenverklaring door de aangewezen arts. Op deze wijze vervult het protocol zowel een rol richting de medisch deskundige als richting de inburgeringsplichtige.

Artikel 2.6. Ontheffing bijzondere individuele omstandigheden

In artikel 2.8, vijfde lid, van het besluit is geregeld dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld omtrent de aanvraag en de verlening van een ontheffing vanwege bijzondere individuele omstandigheden. In het onderhavige artikel wordt dit nader uitgewerkt.

Bij een aanvraag tot ontheffing vanwege bijzondere individuele omstandigheden dient de inburgeringsplichtige de gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking heeft (vgl. artikel 4:2 van de Awb). In het eerste lid van het onderhavige artikel is geregeld dat het daarbij gaat om informatie over in ieder geval de bijzondere individuele omstandigheden die het hem onmogelijk of uiterst moeilijk maken aan de inburgeringsplicht te voldoen. Ook zal – voor zover dit niet volgt uit de aard van de bijzondere omstandigheden – moet worden toegelicht dat de bijzondere omstandigheden niet verwijtbaar zijn. Voorts zal inzichtelijk moeten worden gemaakt wat de tot dan toe geleverde inspanningen zijn in het inburgeringstraject. Tot slot moet uit de aanvraag blijken dat het niet ontheffen van de inburgeringsplicht leidt tot een zeer schrijnende situatie voor de inburgeringsplichtige.

Een voorbeeld van een situatie waarin een ontheffing op deze grond zou kunnen worden verleend, is in het geval van een inburgeringsplichtige die zelf kampt met medische problemen (die op zichzelf niet hebben geleid tot een ontheffing van de inburgeringsplicht vanwege medische redenen) en die bovendien de zorg heeft of krijgt voor een of meerdere kinderen met (complexe) medische problemen. Deze inburgeringsplichtige kan een aanvraag indienen tot ontheffing vanwege zijn bijzondere individuele omstandigheden.

Indien sprake is van medische omstandigheden bij de inburgeringsplichtige en hij geen medische ontheffing heeft gevraagd, omdat zijn medische klachten an sich er niet aan in de weg staan om te kunnen voldoen aan de inburgeringsplicht, dan zal voor de beoordeling van de aanvraag (alsnog) een medisch advies worden ingewonnen bij een door de Minister van SZW aangewezen onafhankelijke arts. Deze arts stelt zijn advies op aan de hand van het medische protocol dat als bijlage 1 bij deze regeling zit. Daarvoor is nodig dat de inburgeringsplichtige bij de aanvraag een gerichte medische machtiging verstrekt. Deze eis volgt uit het tweede lid van het onderhavige artikel. Op deze machtiging geeft de inburgeringsplichtige aan op wie de machtiging betrekking heeft en voor welk doel de Minister van SZW wordt gemachtigd om bij de behandelende arts of specialist informatie op te vragen. Voor zover een beroep op de ontheffingsgrond (mede) is gebaseerd op het feit dat de inburgeringsplichtige de zorg heeft voor zijn partner of een bloedverwant in de eerste graad met (complexe) medische problematiek, ziet de medische machtiging op de persoon die het betreft.

Artikel 2.7. Tarieven ontheffing

In artikel 5, derde lid, van de wet is een grondslag gegeven voor het instellen van een heffing voor een aanvraag van ontheffing van de inburgeringsplicht, dan wel voor het medisch onderzoek in het kader daarvan. Het eerste lid van het onderhavige artikel strekt ertoe een tarief vast te stellen voor een medisch onderzoek, uitmondend in een deskundigenverklaring ten behoeve van de ontheffing van de inburgeringsplicht wegens een medische beperking of aangepaste examenomstandigheden.

Artikel 2.7, zevende lid, van het besluit biedt een grondslag om in de regeling uit te werken onder welke omstandigheden de door de inburgeringsplichtige gemaakte kosten in verband met het aanvragen van een (medische) deskundigenverklaring worden vergoed. In het tweede lid is in dat kader geregeld dat het bedrag dat de inburgeringsplichtige heeft betaald voor de medische deskundigenverklaring, bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, wordt terugbetaald aan hem indien uit het door de aangewezen arts opgestelde deskundigenverklaring blijkt dat wordt geadviseerd de gevraagde gehele of gedeeltelijke ontheffing te verlenen of wordt geadviseerd tot het treffen van aangepaste examenomstandigheden, die maken dat de inburgeringsplichtige wel kan voldoen aan de examenonderdelen van het inburgeringsexamen of de examenonderdelen van de onderwijsroute waarvoor ontheffing is gevraagd.

Hoofdstuk 3. De inburgeringsplicht

Afdeling 1. Module Arbeidsmarkt en Participatie
Artikel 3.1. Urennorm module Arbeidsmarkt en Participatie

In artikel 3.2, vierde lid, van het besluit is geregeld dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld aan de verplichte onderdelen van de MAP, waaronder een urennorm.

In het onderhavige artikel is geregeld dat een inburgeringsplichtige in het kader van de MAP ten minste 40 uren praktijkervaring moeten opdoen. Gemeenten zijn ervoor verantwoordelijk dat hieraan ook wordt voldaan wanneer zij de uitvoering van de MAP bij derden beleggen.

Afdeling 2. Inburgeringsexamen
§ 1. Inhoud van het inburgeringsexamen
Artikel 3.2. Eindtermen kennis van de Nederlandse maatschappij

In bijlage 2 wordt voorzien in de eindtermen van het examenonderdeel kennis van de Nederlandse maatschappij, waarvan de grondslag is gegeven in het tweede lid van artikel 3.4 van het besluit.

Dit is een nadere uitwerking van de onderwerpen, genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het besluit, die aan de orde komen bij het examen KNM. Dit zijn: werk en inkomen, omgangsvormen, waarden en normen, wonen, gezondheid en gezondheidszorg, geschiedenis en geografie, instanties, staatsinrichting en rechtsstaat en onderwijs en opvoeding.

Ten opzichte van het vorige stelsel zijn – met uitzondering van enkele tekstuele aanpassingen – geen wijzigingen doorgevoerd in deze eindtermen.

Artikel 3.3. Auteursrecht

Om te voorkomen dat de inhoud van het inburgeringsexamen verder wordt verspreid of openbaar wordt gemaakt, is in dit artikel een auteursrechtelijk voorbehoud gemaakt als bedoeld in artikel 15b van de Auteurswet ten aanzien van de inhoud van het examen KNM en het examen van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op het niveau A2.

§ 2. Afname en afleggen van het inburgeringsexamen
Artikel 3.4. Examengeld

In artikel 3.7, eerste lid, van het besluit is geregeld dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de hoogte van het examengeld van het examen KNM en de mondelinge en schriftelijke vaardigheden op het niveau A2.

Het examengeld voor het examen KNM, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de wet, bedraagt per examenpoging € 50.

Het examengeld voor de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid van het examen van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op het niveau A2, bedraagt per examenpoging € 50.

De Minister van OCW is verantwoordelijk voor het vaststellen van de examengelden voor de staatsexamens. Het examengeld voor de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid van het examen van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op het niveau B1 en B2, wordt tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de wet eveneens vastgesteld op € 50 per examenpoging per examenonderdeel. Dit is geregeld in artikel 5 van het Staatsexamenbesluit Nt2.

Artikel 3.5. Kosteloze examenpogingen onderdelen van het inburgeringsexamen

Artikel 3.5. is een uitwerking van artikel 3.7, tweede lid, van het besluit, waarin is geregeld dat regels kunnen worden gesteld omtrent het kosteloos afleggen van een of meerdere examenpogingen van onderdelen van het inburgeringsexamen door groepen van inburgeringsplichtigen.

In het huidige stelsel is ervoor gekozen om het mogelijk te maken dat examenpogingen onder voorwaarden kosteloos kunnen worden afgelegd. Dit is geregeld voor asielstatushouders in de B1-route die een inburgeringsexamen afleggen, maar ook asielstatushouders in de onderwijsroute en in de Z-route kunnen onder voorwaarden kosteloze examenpogingen afleggen van onderdelen van het inburgeringsexamen.

In het eerste lid is geregeld dat asielstatushouders in de B1-route kosteloos kunnen deelnemen aan twee examenpogingen per examenonderdeel van het inburgeringsexamen, onder de voorwaarde dat het niveau van het examen overeenkomt met ten minste het in het PIP vastgelegde niveau. Dit zijn de examens van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden (lezen, luisteren, schrijven en spreken) op ten minste het niveau B1 (de Staatsexamens Nt2) of op het niveau A2 indien is afgeschaald en het examen KNM.

In de onderwijsroute wordt geen inburgeringsexamen afgelegd. Wel moet in het kader van het taalschakeltraject examens worden afgelegd voor de mondelinge en schriftelijke vaardigheden (lezen, luisteren, schrijven en spreken) op ten minste het niveau B1 (de Staatsexamens Nt2). Ook KNM is een verplicht examenonderdeel van het taalschakeltraject. In de praktijk zijn voornoemde examenonderdelen dezelfde examens als de examens die worden aangeboden in het kader van het inburgeringsexamen. In het tweede lid geregeld dat een asielstatushouder in de onderwijsroute kosteloos twee keer examen van het examenonderdeel kennis van de Nederlandse maatschappij mag afleggen. Het recht op twee kosteloze examenpogingen voor de taalexamens op ten minste het niveau B1 in de onderwijsroute, is geregeld in artikel 5 van het Staatsexamenbesluit Nt2.

Ook in de Z-route wordt geen inburgeringsexamen afgelegd. Wel is voor asielstatushouders geregeld dat als zij voldoende vorderingen maken, het mogelijk is voor een of meerdere mondelinge en schriftelijke vaardigheden (lezen, luisteren, schrijven en spreken) examen op het niveau A2 af te leggen, waarbij de gemeente in het PIP opneemt voor welke examenonderdelen op het niveau A2 examen wordt afgelegd (vgl. artikel 3.14, zevende lid, van het besluit). Indien de gemeente dit heeft vastgelegd in het PIP, mogen asielstatushouders in de Z-route ingevolge het derde lid van dit artikel kosteloos twee keer examen per taalexamenonderdeel op het niveau A2 afleggen.

De kosteloze examenpogingen gelden dus – afhankelijk van de leerroute – voor de examens van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden op ten minste het niveau B1 (de Staatsexamens Nt2), de examens van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden op het niveau A2 en het examen KNM.

Het gaat om twee kosteloze pogingen per examenonderdeel: indien een asielstatushouder in één keer zijn examen behaalt voor bijvoorbeeld luistervaardigheid, dan kan hij de tweede kosteloze examenpoging niet inzetten voor een ander examenonderdeel, zoals bijvoorbeeld spreekvaardigheid. Dit principe geldt ook voor de asielstatushouders die afschalen in de B1-route; indien voor bijvoorbeeld leesvaardigheid op niveau B1 een kosteloze examenpoging is gedaan, kan er voor dit examenonderdeel nog slechts één kosteloze examenpoging op het niveau A2 worden afgelegd. Omdat er geen lening meer is waaruit deze doelgroep de examenkosten kan dekken, is er gekozen om dit via DUO te laten verlopen. Examenpogingen voor de taalonderdelen worden alleen op deze wijze vergoed als de asielstatushouder voldoet aan de voorwaarden (bij de B1 route moet het niveau van het examen overeenkomen met ten minste het in het PIP vastgestelde niveau en in de Z-route moet door de gemeente in het PIP zijn opgenomen dat examens op het niveau A2 mogen worden afgelegd). DUO verwerkt dit in de aanmeldmodule voor de examenonderdelen waarin ook de betaling is geregeld.

Voor gezinsmigranten en overige migranten blijft de lening bestaan als zij voldoen aan de daartoe gestelde eisen. Zij kunnen naast kosten voor taallessen, hun examenkosten dekken uit de lening ongeacht het aantal pogingen dat nodig is om te slagen. Ook hier geldt dat dit alleen mogelijk is als het niveau van de examens overeenkomt met het in het PIP vastgestelde niveau.

Artikel 3.6. Aangepaste examenomstandigheden

Op grond 3.9, vijfde lid, van het besluit worden bij ministeriële regeling regels gesteld over aangepaste examenomstandigheden. De in het onderhavige artikel opgenomen lijst met aangepaste examenomstandigheden hebben betrekking op de aanpassingen voor de examens van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden op het niveau A2 en het examen KNM.

In het huidige stelsel zijn ten aanzien van de medische ontheffing enkele aanpassingen doorgevoerd, die eraan moeten bijdragen dat ook mensen met een beperking kunnen inburgeren. Zo is er een mogelijkheid voor gedeeltelijke ontheffing opgenomen, waarbij een inburgeringsplichtige bepaalde onderdelen van de inburgeringsplicht wel doet en andere niet. Daarnaast blijft de mogelijkheid bestaan het examen af te leggen onder aangepaste examenomstandigheden. In het vorige stelsel is een limitatieve lijst opgenomen in artikel 3.2 van de Regeling inburgering en in het Medisch Protocol (bijlage 4 bij de Regeling inburgering). In het huidige stelsel is ervoor gekozen deze lijst ter indicatie op te nemen van de mogelijkheden om aangepaste examens te doen. Mocht iemand andere aanpassingen nodig hebben, dan zal in overleg met DUO, en als het gaat om de Staatsexamens Nt2 met het CvTE, gekeken worden wat er mogelijk is. Dit is op voorhand niet volledig uit te werken omdat onder het vorige stelsel veel mensen met een beperking (bijvoorbeeld visueel of auditief) volledig werden ontheven van de inburgeringsplicht op medische gronden. De praktijk zal dus moeten uitwijzen welke aangepaste examenomstandigheden wenselijk en mogelijk zijn, zodat iemand toch kan deelnemen aan de examens. De huidige werkwijze komt overeen met de werkwijze die wordt gehanteerd voor de Staatsexamens Nt2 taal. Indien wenselijk en mogelijk kan er maatwerk worden toegepast om mensen met een beperking toch aan het examen te kunnen laten deelnemen.

De beslissing of en, zo ja, welke aangepaste examenomstandigheden in een individueel geval worden toegestaan bij het afleggen van de examenonderdelen op het niveau B1 en B2 is aan het CvTE.

§ 3. Examineren en beoordelen
Artikel 3.7 en 3.8. Wijze van examinering en beoordeling van het examen

In artikel 3.5, vierde lid, van het besluit is een grondslag opgenomen voor een verdere uitwerking van de wijze van examineren en beoordelen van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden op het niveau A2 en het examen KNM.

In de artikelen 3.7 en 3.8 wordt onderscheid gemaakt in de wijze van examineren en beoordelen bij de examenonderdelen op het taalniveau A2 en KNM. De onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, het examen KNM en de meerkeuzevragen van het onderdeel spreekvaardigheid worden geautomatiseerd geëxamineerd en beoordeeld. Het onderdeel schrijfvaardigheid wordt schriftelijk (hetgeen ook digitaal kan zijn) afgelegd en door beoordelaars beoordeeld. Voor het onderdeel spreekvaardigheid worden de open vragen mondeling afgelegd en door beoordelaars beoordeeld.

§ 4. Training voor beoordelaars
Artikel 3.9. Training voor beoordelaars

In dit artikel worden de eisen waaraan beoordelaars moeten voldoen voor de beoordeling van de taalexamens op het niveau A2, geregeld. Zij dienen hiertoe bij een aan te wijzen instelling een training te volgen en met goed gevolg een examen af te leggen. Voor de Staatsexamens Nt2 wordt hierin voorzien in opdracht van het CvTE.

§ 5. Kwaliteit van het inburgeringsexamen
Artikel 3.10. Vaststellen examenreglement, toelating examens en waarborgen kwaliteit

In het eerste lid is geregeld dat de Minister van SZW voor de taalexamens op het niveau A2 en het examen KNM een examenreglement vaststelt.

Om de kwaliteit van het examen te waarborgen, is van belang dat de inhoud van het examen niet wordt verspreid of openbaar wordt gemaakt, ook niet na afloop van het examen. Het belang van geheimhouding van de inhoud van het examen ligt enerzijds in het grote maatschappelijke belang dat met inburgering gemoeid is en anderzijds in het arbeidsintensieve en aanzienlijke kosten met zich mee brengende proces van het maken van nieuwe vragen voor het examen. Om die redenen is in het vierde lid geregeld dat examenkandidaten worden verplicht in te stemmen met een verklaring dat de inhoud van het examen niet zal worden verspreid aan derden of openbaar zal worden gemaakt. Instemming met de verklaring is een voorwaarde om te worden toegelaten tot het examen. Het instemmen kan hetzij digitaal bij een digitale aanmelding, hetzij door ondertekening van een verklaring op papier bij aanmelding of voor aanvang van het examen.

Artikel 3.11. Examenreglement

In het examenreglement (dat betrekking heeft op de taalexamens op het niveau A2 en het examen KNM) worden onder meer regels en procedures opgenomen die tot doel hebben de kandidaten te informeren over de gang van zaken rondom de examens, regels en procedures omtrent de afname en de beoordeling van examens, de wijze van bekendmaking van de uitslagen, resultaatverwerking, de procedure en sancties bij onregelmatigheden en de afhandeling van klachten.

Ten aanzien van aanmelding en identificatie van de kandidaat is en procedure opgesteld over het registreren van de noodzakelijke gegevens, de controle ervan en de wijze van aanleveren van gegevens voor het Informatiesysteem Inburgering (ISI). DUO heeft het door haar gehanteerde examenreglement gepubliceerd op haar website.

Het examenreglement voor de Staatsexamens Nt2 (de taalexamens op het niveau B1 en B2) wordt vastgesteld door het CvTE (vgl. 10, tweede lid, van het Staatsexamenbesluit Nt2).

§ 6. Gedeeltelijke vrijstelling van het inburgeringsexamen
Artikel 3.12. Vrijstelling mondelinge en schriftelijke vaardigheden op niveau B1

In artikel 7, derde lid, van de wet is geregeld dat de inburgeringsplichtige die beschikt over een bij ministeriële regeling aangewezen diploma, certificaat of ander document waaruit blijkt dat diegene beschikt over een deel van de vaardigheden en kennis, bedoeld artikel 7, eerste lid, van de wet, is vrijgesteld van de verplichting om dat deel van die kennis of vaardigheden te verwerven.

In onderdeel a tot en met c van het onderhavige artikel wordt een overzicht gegeven van welke cijferlijst en certificaten de inburgeringsplichtige vrijstellen van de verplichting tot het behalen van het examen van een of meerdere onderdelen van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau B1.

De in onderdeel c genoemde vier certificaten zijn dezelfde als de certificaten genoemd in onderdeel c tot en met f van artikel 2.2c van de Regeling inburgering (oud). De namen van deze certificaten zijn in 2015 gewijzigd, vandaar dat hierin aanpassingen zijn doorgevoerd. In onderdeel d van het onderhavige artikel is geregeld dat een gedeeltelijke vrijstelling van het inburgeringsexamen ook kan worden verleend indien de inburgeringsplichtige beschikt over een buitenlands diploma, getuigschrift of certificaat waaruit de beheersing van de Nederlandse taal op niveau B1 van een of meerdere van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden blijkt, dat is behaald bij een door de overheid van het land waar de opleiding is gevolgd erkende instelling. Deze laatste vrijstellingsgrond komt in de praktijk zelden voor, maar zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn indien een inburgeringsplichtige in het buitenland aan een (door de overheid van het betreffende land erkende) universiteit de Nederlandse taal heeft gestudeerd.

Als voorwaarde voor het verlenen van de gedeeltelijke vrijstelling geldt uiteraard wel dat uit het betreffende bewijsstuk moet blijken dat een voldoende resultaat is behaald voor het vak Nederlands.

Ten opzichte van het vorige stelsel zijn in deze onderdelen wijzigingen doorgevoerd die verband houden met het feit dat in het huidige stelsel de mondelinge en schriftelijke vaardigheden van het inburgeringsexamen op ten minste niveau B1 worden geëxamineerd.

Artikel 3.13. Vrijstelling mondelinge en schriftelijke vaardigheden op niveau A2

Indien een inburgeringsplichtige is afgeschaald, mag hij de mondelinge en schriftelijke examens afleggen op het niveau A2. Ook voor deze onderdelen van het inburgeringsexamen kan, ingevolge artikel 7, derde lid, van de wet, een gedeeltelijke vrijstelling worden verleend op basis van eerder behaalde examens.

De vrijstellingsgrond in onderdeel a, zal zich voornamelijk voordoen bij inburgeringsplichtigen die onder de vorige Wet inburgering reeds een of meerdere taalexamenonderdelen op het niveau A2 hebben behaald. In dat geval hoeven zij in het huidige inburgeringsstelsel, nadat zij zijn afgeschaald, deze examenonderdelen niet opnieuw op het niveau A2 af te leggen en kunnen zij hiervoor vrijstelling vragen. Bij inburgeringsplichtigen die gedurende het inburgeringstraject – voorafgaand aan de beschikking van de gemeente waarin is besloten dat afschalen mogelijk is – op eigen initiatief reeds een of meer taalexamenonderdelen op het niveau A2 hebben behaald, wordt door DUO in de systemen geregistreerd dat zij de betreffende examenonderdelen in het kader van de inburgeringsplicht hebben behaald. De vrijstellingsgrond is dus niet bedoeld voor die situatie.

Een certificaat Nederlands als vreemde taal op het niveau A2 (CNaVT) van de Taalunie levert eveneens een vrijstelling op.

Artikel 3.14. Aanvraag gedeeltelijke vrijstelling van het inburgeringsexamen

Om in aanmerking te komen voor vrijstelling van onderdelen van het inburgeringsexamen dient de inburgeringsplichtige een verzoek in bij DUO.

Artikel 3.15. Aanwijzing adviserende instelling over vrijstellende buitenlandse opleidingen

Ingevolge artikel 3.13 van het besluit worden de Stichting Nuffic en de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven aangewezen als organisaties die DUO kunnen adviseren over voor onderdelen van het inburgeringsexamen vrijstellende buitenlandse diploma’s, certificaten of andere documenten. Deze advisering ziet in het geval van het onderhavige artikel op de specifieke vraag of uit het betreffende bewijsstuk volgt dat een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal.

Afdeling 3. De zelfredzaamheidsroute
Artikel 3.16. Inhoud zelfredzaamheidsroute

In het eerste lid van het onderhavige artikel is geregeld dat de cursus Nederlands als tweede taal en het alfabetiseringsonderwijs dienen te bestaan uit vier taalvaardigheden, te weten lezen, luisteren, schrijven en spreken. De grondslag voor deze nadere uitwerking is artikel 3.14, achtste lid, van het besluit.

In artikel 3.14, achtste lid, van het besluit is geregeld dat bij ministeriële regeling voor inburgeringsplichtigen met een auditieve of visuele beperking onder nader vast te stellen voorwaarden, een lagere urennorm kan worden vastgesteld dan de in totaal 800 cursusuren voor Nt2 en KNM. In het tweede lid van het onderhavige artikel wordt in dat kader geregeld dat dit alleen mogelijk is indien de inburgeringsplichtige met een auditieve of visuele beperking vanwege deze beperking een revalidatietraject volgt. Voor deze groep wordt door de gemeente op basis van de informatie opgehaald tijdens brede intake (waaronder informatie over het soort en de intensiteit van het revalidatietraject) en op basis van het advies van professionals in de auditieve of visuele (onderwijs en zorg) sector, een lagere urennorm opgenomen in het PIP en eventueel vastgesteld dat cursusuren voor een bepaalde vaardigheid niet hoeven te worden gevolgd.

Afdeling 4. Diploma en certificaat
Artikel 3.17. Het inburgeringsdiploma

Artikel 3.15, vijfde lid, van het besluit biedt een grondslag om de tekst van het inburgeringsdiploma bij ministeriële regeling vast te stellen.

Het inburgeringsdiploma wordt verstrekt aan deelnemers die de B1-route of de onderwijsroute hebben behaald en voorts hebben voldaan aan de overige onderdelen van de inburgeringsplicht. Inburgeringsplichtigen die de B1-route volgen moeten eveneens het PVT en de MAP hebben afgerond. Indien de onderwijsroute wordt gevolgd, is de MAP geen verplicht onderdeel van de inburgeringsplicht (vgl. artikel 8, derde lid, van de wet), maar het PVT wel (artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de wet).

Indien een inburgeringsplichtige start met de onderwijsroute, maar het taakschakeltraject niet behaalt, ontvangt hij het inburgeringsdiploma indien hij de examenonderdelen mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het niveau B1 en KNM heeft behaald (daarmede heeft hij ingevolge artikel 8, vierde lid, van de wet het inburgeringexamen behaald), alsmede de MAP en het PVT.

In artikel 3.15, tweede lid, van het besluit is geregeld dat de Minister van SZW het inburgeringsdiploma verstrekt. In de praktijk wordt het diploma door DUO per post toegezonden aan de inburgeringsplichtige die heeft voldaan aan de inburgeringsplicht of dient het te worden afgehaald op een van de examenlocaties van DUO.

Op het inburgeringsdiploma wordt de kennis van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal, kennis van de Nederlandse maatschappij en afronding van het PVT en MAP (voor zover van toepassing) vermeld. Op het inburgeringsdiploma wordt, anders dan onder het vorige stelsel, het per taalvaardigheid behaalde examenniveau vermeld. Het is ook mogelijk dat er een combinatie van verschillende niveaus op het diploma staat, bijvoorbeeld wanneer een inburgeringsplichtige twee examenonderdelen op niveau B1 en twee examenonderdelen op niveau B2 heeft behaald. Het model voor het inburgeringsdiploma is opgenomen in bijlage 4. Het diploma wordt door DUO verstrekt nadat is voldaan aan alle eisen.

Deelnemers aan de onderwijsroute ontvangen naast het inburgeringsdiploma ook een diploma op basis van de WEB voor het afronden van het volledige taalschakeltraject. Op dit diploma worden de afgeronde/behaalde deficiënte vakken, leervaardigheden en vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze vermeld.

Artikel 3.18. Het inburgeringscertificaat

Artikel 3.16, vijfde lid, van het besluit biedt een grondslag om de tekst van het inburgeringscertificaat bij ministeriële regeling vast te stellen.

Het inburgeringscertificaat wordt uitgereikt na afronding van de Z-route. In het eerste lid van het onderhavige artikel is geregeld dat in bijlage 5 bij de regeling het modelcertificaat is opgenomen. Dit betreft twee modelcertificaten: een model voor asielstatushouders en een model voor gezinsmigranten en overige migranten. Voor de eerste groep geldt dat zij pas aan de urenverplichting aan zelfredzaamheid, activering en participatie voldoen indien zij het PVT en de MAP hebben afgerond; deze zijn onderdeel van de 800 uren van de urenverplichting. Indien zij naast de 800 uren aan participatie ook aan de 800 uren taalles hebben voldaan en het verplichte eindgesprek met de gemeente hebben gevoerd, zal de gemeente dit berichten aan DUO.

Voor gezinsmigranten en overige migranten geldt geen urenverplichting van 800 uren aan zelfredzaamheid, activering en participatie. Wel moeten ook deze inburgeringsplichtigen het PVT en de MAP afronden. Pas als zij het PVT en de MAP hebben behaald en ook aan de 800 uren taalles (inclusief KNM) hebben voldaan, zal het eindgesprek met de gemeente worden ingepland. Na het eindgesprek bericht de gemeente DUO dat de Z-route is behaald.

Nadat DUO bericht heeft gekregen van de gemeente dat de inburgeringsplichtige de Z-route heeft afgerond, zal DUO aan de gemeente het inburgeringscertificaat verstrekken waaruit volgt dat is voldaan aan de inburgeringsplicht. In artikel 3.16, tweede lid, van het besluit is geregeld dat het inburgeringscertificaat wordt verstrekt door de Minister van SZW. In het vijfde lid van artikel 3.16 is voorts geregeld dat bij ministeriele regeling regels kunnen worden gesteld over de wijze van afgifte van het inburgeringscertificaat. Op grond hiervan is in het tweede lid van het onderhavige artikel geregeld dat de gemeente het inburgeringscertificaat persoonlijk overhandigt aan de inburgeringsplichtige. Het persoonlijk overhandigen van het inburgeringscertificaat door de gemeente sluit aan bij het karakter van de Z-route en de doelgroep; de meest kwetsbare van het inburgeringsstelsel. Om die reden is er in het kader van de afgifte van het inburgeringscertificaat voor gekozen dit als extra voorwaarde te stellen.

Afdeling 5. Voorbereiding op de inburgering
Artikel 3.19. Aanwijzing instelling voorbereiding op de inburgering

In artikel 10 van de wet is geregeld dat bij ministeriële regeling een instelling kan worden aangewezen die belast is met de voorbereiding op de inburgering. In dit artikel wordt het COA aangewezen.

Het COA is ingevolge artikel 3.17, eerste lid, van het Besluit verplicht om aan de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel 10 van de wet, een aanbod te doen tot deelname aan het programma voorbereiding op de inburgering. Dit aanbod zal worden gedaan op het moment dat de inburgeringsplichtige zich bevindt in een AZC. De aanbodplicht van het COA betekent dat de inburgeringsplichtige een recht heeft om aan het programma voorbereiding op de inburgering deel te nemen. Bij het uitblijven van een aanbod van het COA tot deelname aan het programma, kan dit door de inburgeringsplichtige civielrechtelijk worden afgedwongen.

Het COA is op grond van de Wet Centraal orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) een zelfstandig bestuursorgaan waarop de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet ZBO) van toepassing is (vgl. artikel 2, derde lid, van de Wet COA). Het COA is krachtens publiekrecht ingesteld en daarmee een bestuursorgaan op grond van artikel 1:1, eerste lid, onderdeel a, van de Awb. Het openbaar gezag dat het COA heeft, volgt uit de Wet COA. Het COA is bij de uitvoering van de voorbereiding op de inburgering gehouden aan de in de Kaderwet ZBO opgenomen bepalingen, die onder meer zien op de informatievoorziening en de financiële verantwoording.

De Minister van SZW maakt, op grond van de bepalingen in de Kaderwet ZBO, met het COA ten aanzien van de uitvoering van de voorbereiding op de inburgering afspraken over de aanlevering van een jaarplan, de (tussentijdse) verslaglegging, de begroting, het jaarverslag en de jaarrekening (waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd van het financieel beheer en van de geleverde prestaties over het verstreken boekjaar).

Afdeling 6. Aanwijzing organisaties internationale diplomawaardering en indicatie onderwijsniveau
Artikel 3.20. Aanwijzing organisaties internationale diplomawaardering en indicatie onderwijsniveau

Op grond van artikel 34, vierde lid, van de wet, wijst de Minister van SZW organisaties aan die belast zijn met de uitvoering van internationale diplomawaardering en het geven van een indicatie van het behaalde onderwijsniveau. In dit artikel worden de Stichting Nuffic en de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) aangewezen als organisaties die deze internationale diplomawaardering zullen uitvoeren. In het vorige stelsel voerden de voornoemde organisaties deze taak eveneens uit. Een inburgeringsplichtige kan van deze mogelijkheid gebruik maken zodra hij inburgeringsplichtig is.

Hoofdstuk 4. Verlenging van de inburgeringstermijnen

Artikel 4.1. Verlengingsgrond, termijn en aanvraag bij niet verwijtbaarheid

In artikel 4.3, eerste lid, van het besluit is geregeld dat de termijn kan worden verlengd indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat zich gedurende de periode van de inburgeringstermijn (de initiële, de verlengde of de vastgestelde nieuwe termijn) een omstandigheid heeft voorgedaan waardoor hij niet in staat is geweest deel te nemen aan activiteiten die erop zijn gericht te voldoen aan de inburgeringsplicht en dit hem in alle redelijkheid niet te verwijten valt. Het tweede lid van voornoemd artikel biedt een grondslag om bij ministeriële regeling nader regels te stellen over dit lid. Het onderhavige artikel is hier een uitwerking van. Er wordt uitgewerkt in welke gevallen een verlenging vanwege niet verwijtbaarheid zal worden verleend.

In het vorige stelsel zijn de verlengingsgronden geregeld in artikel 2.4c. van de Regeling inburgering (oud) en de ‘Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt.’

De gronden in artikel 2.4.c van de Regeling inburgering (oud) komen niet terug in deze regeling. Voor analfabeten wordt de standaard verlengde termijn van twee jaar afgeschaft. Daarvoor in de plaats komt in de regeling de verlengingsgrond het volgen van een alfabetiseringscursus (artikel 4.1., eerste lid, onderdeel e). De verlengingsgronden in artikel 2.11, tweede lid, (volgen van bepaalde opleidingen) komt te vervallen. In het huidige stelsel schort het volgen van een opleiding de inburgeringstermijn op (zie p. 86 van de memorie van toelichting bij de wet).

De verlengingsgronden uit de ‘Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt’ zijn opgenomen in deze regeling, met uitzondering van de verlengingsgronden ‘langdurig verblijf in AZC’ en ‘late kennisgeving inburgeringsplicht door IND’. In het huidige inburgeringsstelsel start de inburgeringstermijn pas nadat het PIP is vastgesteld. Hiermee kan het niet meer voorkomen dat de inburgeringstermijn van een inburgeringsplichtige start, terwijl de inburgeringsplichtige nog geen kennisgeving heeft ontvangen van de IND of indien de inburgeringsplichtige nog op het AZC woont. Dit is een wijziging ten opzichte van het vorige inburgeringsstelsel, waarbij de inburgeringstermijn start als ook de inburgeringsplicht wordt vastgesteld. Langdurige dakloosheid is als nieuwe verlengingsgrond toegevoegd.

De inburgeringstermijn wordt verlengd indien een van de omstandigheden genoemd in artikel 4.1, eerste lid, onderdeel a tot en met j, zich voordoen met de termijnen genoemd in artikel 4.1, tweede lid, onderdelen a tot en met j. In het derde lid, onderdelen a tot en met j, is geregeld welke bescheiden de inburgeringsplichtige aan DUO dient te overleggen bij zijn aanvraag tot verlenging van de inburgeringstermijn om de aanwezigheid van de verlengingsgrond aan te tonen.

  • (a) Langdurige ziekte (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel a, tweede lid, onderdeel a, derde lid, onderdeel a)

    Bij langdurige ziekte van de inburgeringsplichtige, zijn partner of bloedverwant in de eerste graad van ten minste drie aaneengesloten maanden wordt de inburgeringstermijn verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van die ziekteperiode.

    Om in aanmerking te komen voor de verlenging dient de inburgeringsplichtige een verzoek in bij, en verstrekt een gerichte medische machtiging aan, DUO. Op deze machtiging geeft de inburgeringsplichtige aan op wie de machtiging betrekking heeft en voor welk doel DUO wordt gemachtigd om bij de behandelende arts of specialist informatie op te vragen. Het beoordelen daarvan gebeurt door een door DUO aangewezen medisch deskundige.

  • (b) Overlijden (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel b, tweede lid, onderdeel b, derde lid, onderdeel b)

    Bij overlijden van de partner of een bloedverwant in de eerste graad van de inburgeringsplichtige wordt de inburgeringstermijn verlengd met een periode van drie maanden.

    Om in aanmerking te komen voor de verlenging dient de inburgeringsplichtige een afschrift van de ingeschreven akte van overlijden als bedoeld in artikel 19f van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in bij DUO. Indien de partner of bloedverwant in het buitenland is overleden, kan op grond van artikel 25 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een Nederlandse akte van overlijden worden ingeschreven.

  • (c) Zwangerschap en bevalling (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel c, tweede lid, onderdeel c, derde lid, onderdeel c)

    Bij bevalling van de inburgeringsplichtige wordt de inburgeringstermijn verlengd met een periode van 16 weken.

    Om in aanmerking te komen voor de verlenging verstrekt de inburgeringsplichtige een afschrift van de geboorteakte uit de basisregistratie personen aan DUO.

  • (d) Verblijf in een Blijf van mijn Lijf huis (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel d, tweede lid, onderdeel d, derde lid, onderdeel d)

    Bij verblijf in een Blijf van mijn Lijf huis door de inburgeringsplichtige voor een periode van ten minste drie aaneengesloten maanden wordt de inburgeringstermijn verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van dat verblijf.

    Om in aanmerking te komen voor de verlenging verstrekt de inburgeringsplichtige DUO een door het Blijf van mijn Lijf huis afgegeven verklaring van verblijf, waaruit blijkt gedurende welke periode de inburgeringsplichtige in het Blijf van mijn Lijf huis heeft gezeten.

  • (e) Alfabetiseringscursus (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel e, tweede lid, onderdeel e, derde lid, onderdeel e)

    Voor analfabeten wordt de standaard verlengde termijn van twee jaar afgeschaft. Een alfabetiseringstraject zal, waar nodig, onderdeel uitmaken van de leerroute die de inburgeringsplichtige zal volgen. Dit geldt voor alle leerroutes. Omdat inburgeringsplichtigen gedurende hun inburgeringstraject worden begeleid door de gemeente en veelal eerder kunnen starten met inburgeren dan in het vorige stelsel, worden ook analfabeten en anders gealfabetiseerden geacht om binnen de reguliere inburgeringstermijn van drie jaar te kunnen voldoen aan de inburgeringsplicht. Op die manier worden zij ook, meer dan nu het geval is, extra gestimuleerd om vorderingen te maken.

    Dit laat onverlet dat het mogelijk blijft om in specifieke gevallen in aanmerking te komen voor een termijnverlenging. Het gaat dan om inburgeringsplichtigen die een alfabetiseringscursus van ten minste drie aaneengesloten maanden hebben gevolgd als onderdeel van de B1-route of de onderwijsroute. Voor hen is het mogelijk om de termijn in voorkomende gevallen te verlengen met een periode die gelijk is aan de duur van de alfabetiseringscursus en met ten hoogste zes maanden. Als de verwachting is dat een inburgeringsplichtige meer tijd nodig heeft om te alfabetiseren, dan is het aannemelijk dat hij de Z-route gaat volgen. Inburgeringsplichtigen die de Z-route volgen kunnen niet in aanmerking komen voor deze verlenging, omdat alfabetiseringsuren meetellen voor de 800 uur taal die gevolgd moet worden in de Z-route.

    Om in aanmerking te komen voor de verlenging verstrekt de inburgeringsplichtige aan DUO een door de cursusinstelling afgegeven verklaring waaruit de duur van het alfabetiseringstraject blijkt.

  • (f) Langdurige dakloosheid (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel f, tweede lid, onderdeel f, derde lid, onderdeel f)

    Op het moment dat een inburgeringsplichtige langdurig dakloos is, zal het lastig zijn om de afspraken uit het PIP goed na te komen. De inburgeringsplichtige zal dan, met ondersteuning van de gemeente, eerst moeten proberen om een stabiele woonsituatie te creëren. Bij langdurige dakloosheid van ten minste drie aaneengesloten maanden wordt de inburgeringstermijn verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van de dakloosheid, en met ten hoogste twee jaren.

    Om in aanmerking te komen voor de verlenging verstrekt de inburgeringsplichtige aan DUO een afschrift van de Basisregistratie Personen (BRP), die kan worden verstrekt door de gemeente, waaruit blijkt dat de inburgeringsplichtige geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Bovendien dient de inburgeringsplichtige aan DUO aannemelijk te maken dat hij als gevolg van deze dakloosheid niet heeft kunnen voldoen aan zijn verplichtingen uit het PIP.

  • (g) Niet tijdig doen van inburgeringsaanbod door gemeenten (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel g, tweede lid, onderdeel g, derde lid, onderdeel g)

    De gemeente dient binnen uiterlijk 10 weken na de dag waarop de inburgeringsplichtige is ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente waar hij zich gaat huisvesten, of indien een inburgeringsplichtige gedurende het inburgeringstraject verhuist, van de nieuwe gemeente waar hij gaat wonen, het (nieuwe) PIP vast te stellen (vgl. artikel 5.3, eerste lid en tweede lid, van het besluit). Hierop aansluitend dient door de gemeente aan een asielstatushouder tijdig een passend inburgeringsaanbod (een cursus of opleiding) te worden gedaan, waarmee de asielstatushouder de in het PIP vastgestelde leerroute kan voldoen (vgl. artikel 16, eerste lid, van de wet). De gemeente hoeft geen inburgeringsaanbod te doen aan gezinsmigranten en overige migranten.

    Het doen van het inburgeringsaanbod komt erop neer dat de asielstatushouder in de B1-route door de gemeente moet zijn ingeschreven bij een cursusinstelling, zodat hij kan starten met zijn cursusuren Nederlands als tweede taal en KNM. Bij een asielstatushouder die de onderwijsroute volgt, zal de gemeente diegene moeten inschrijven bij een cursusinstelling waar een taalschakeltraject kan worden gevolgd, zodat de inburgeringsplichtige kan starten met dit traject. Voor een asielstatushouder in de Z-route geldt dat de gemeente diegene moet inschrijven bij een cursusinstelling (voor de cursusuren Nederlands als tweede taal en KNM) en 800 uren moet organiseren op het gebied van zelfredzaamheid, activering en participatie.

    De gemeente moet binnen een redelijke termijn na het vaststellen van het PIP de asielstatushouder het uit het PIP voortvloeiende inburgeringsaanbod doen. In het kader van de verlengingsgronden is in onderdeel g geregeld dat indien de gemeente een asielstatushouder niet binnen drie maanden na het vaststellen van het PIP een inburgeringsaanbod doet, zodat er gestart kan worden met activiteiten gericht op het behalen van de leerroute, de inburgeringstermijn wordt verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van het uitblijven van het inburgeringsaanbod. Kortom, indien vier maanden na het vaststellen van het PIP een inburgeringsaanbod wordt gedaan door de gemeente, bedraagt de verlenging van de inburgeringstermijn één maand.

    Voor de onderwijsroute geldt dat de gemeente de asielstatushouder binnen drie maanden na vaststelling van het PIP dient in te schrijven bij een cursusinstelling voor deelname aan een taalschakeltraject. Indien dit niet gebeurt, dan wordt de inburgeringstermijn ook verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van het uitblijven van het inburgeringsaanbod (in dit geval de inschrijving bij de cursusinstelling die het taalschakeltraject aanbiedt). In de onderwijsroute kan – in tegenstelling tot in de B1-route en Z-route – het voorkomen dat het niet mogelijk is om binnen drie maanden na het vaststellen van het PIP daadwerkelijk te starten met onderwijs dat gericht is op het leren van de Nederlandse taal. Dit komt doordat slechts een aantal keer per jaar kan worden ingestroomd bij een cursusinstelling voor het volgen van een taalschakeltraject. Daarom is – in aanvulling op de eis dat binnen drie maanden na vaststellen PIP een inburgeringsaanbod wordt gedaan – voor de asielstatushouder die de onderwijsroute volgt, als aanvullende voorwaarde gesteld dat diegene binnen zes maanden na het vaststellen van het PIP ook daadwerkelijk moet kunnen starten met een taalschakeltraject. Als dit niet het geval is, is dit ook een grond voor verlenging. In dat geval wordt de inburgeringstermijn (ongeacht de vraag of het inburgeringsaanbod wel of niet tijdig is gedaan) verlengd met zes maanden.

    Indien de gemeente het inburgeringsaanbod doet binnen drie maanden na het vaststellen van het PIP, is het reëel om te veronderstellen dat de asielstatushouder zonder problemen binnen de initiële inburgeringstermijn van drie jaar kan voldoen aan zijn inburgeringsplicht.

    Om in aanmerking te komen voor de verlenging, verstrekt de asielstatushouder aan DUO een verklaring van de gemeente waaruit blijkt wat de duur is van het uitblijven van het inburgeringsaanbod. De gemeente kan ook ambtshalve DUO informeren over de duur van het uitblijven van het inburgeringsaanbod.

  • (h) Omstandigheden bij de aanbieder (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel h, tweede lid, onderdeel h, derde lid, onderdeel h)

    Er kunnen zich omstandigheden voordoen bij een cursusinstelling of een aanbieder van participatieactiviteiten, zoals bijvoorbeeld een faillissement, als gevolg waarvan de inburgeringsplichtige (tijdelijk) geen aanbod heeft ontvangen. Het is aan de gemeente (in geval van asielstatushouders) of de inburgeringsplichtige (in geval van gezinsmigranten en overige migranten) om ervoor te zorgen dat er zo snel als mogelijk kan worden doorgegaan met de taallessen of participatieactiviteiten al dan niet bij een andere cursusinstelling of aanbieder van participatieactiviteiten. Desondanks kan het voorkomen dat de vertraging langer duurt dan gewenst en dat dit als gevolg heeft dat de inburgeringsplichtige vertraging oploopt in de inburgering. Als er sprake is van het ontbreken van een aanbod gedurende een periode van ten minste drie aaneengesloten maanden als gevolg van omstandigheden bij een cursusinstelling of een aanbieder van participatieactiviteiten, wordt de inburgeringstermijn verlengd met een periode van minimaal drie en ten hoogste zes maanden.

    Om in aanmerking te komen voor de verlenging verstrekt de inburgeringsplichtige aan DUO een verklaring over de omstandigheden bij de aanbieder. Deze verklaring is afhankelijk van de omstandigheden die zich voordoen. In het geval van een faillissement kan dit een uitdraai uit het Centraal Insolventieregister op Rechtspraak.nl zijn, waaruit blijkt dat de betreffende aanbieder failliet is.

  • (i) Een andere niet verwijtbare individuele bijzondere omstandigheid (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel i, tweede lid, onderdeel i, derde lid, onderdeel i)

    Indien de inburgeringsplichtige door een overige niet aan hem toe te rekenen niet verwijtbare omstandigheid niet in staat is geweest om het inburgeringstraject binnen de gestelde termijn af te ronden, heeft hij recht op verlenging van de termijn. Hierbij dient de opgelopen vertraging ten minste drie aaneengesloten maanden te zijn. De inburgeringsplichtige kan aanspraak maken op een verlenging van het traject met een periode die gelijk is aan de opgelopen vertraging, en van maximaal twee jaar.

    Om in aanmerking te komen voor de verlenging dient de inburgeringsplichtige bij DUO aannemelijk te maken dat hij aanspraak maakt op deze verlenging.

  • (j) Cumulatie van verlengingsgronden (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel j, tweede lid, onderdeel j, derde lid, onderdeel j)

    Indien meerdere verlengingsgronden ertoe leiden dat de inburgeringsplichtige voor een periode van ten minste drie aaneengesloten maanden zich niet kan inspannen voor zijn inburgeringstraject, wordt de inburgeringstermijn verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van de periode dat hij zich niet heeft kunnen inspannen door deze omstandigheden. Bijvoorbeeld als een inburgeringsplichtige twee maanden in een Blijf van mijn Lijf huis heeft gezeten en aansluitend twee maanden ziek is geweest, dan betreft de duur van de verlenging vier maanden.

    Om in aanmerking te komen voor de verlenging dient de inburgeringsplichtige een verzoek in bij, en verstrekt de benodigde bewijsstukken – zoals die gelden per verlengingsgrond – aan DUO.

Samenloop verlengingsgronden

Binnen de inburgeringstermijn kunnen op verschillende gronden verlengingen worden toegekend. In het geval dat er sprake is van samenloop van verlengingsgronden, wordt de langstdurende verlenging verleend.

Hoofdstuk 5. De taak van het college

Afdeling 1. De brede intake
Artikel 5.1. Aanwijzing instelling uitvoering leerbaarheidstoets

In artikel 14, vijfde lid, van de wet is geregeld dat de leerbaarheidstoets wordt afgenomen door een of meer bij ministeriële regeling aangewezen instanties. In deze regeling wordt DUO aanwezen als instelling om de leerbaarheidstoets af te nemen. In paragraaf 2.3.1. van de algemene toelichting wordt ook ingegaan op de rol van gemeenten bij de begeleiding bij de afname van de leerbaarheidstoets.

De afnemer van de leerbaarheidstoets (DUO) geeft het advies naar aanleiding van de uitkomst van de toets aan de gemeente door. Dit betreft een indicatie ten aanzien van de leerbaarheid van de inburgeringsplichtige. De uitvoerder van de leerbaarheidstoets bezit geen openbaar gezag; het advies aan de gemeente is namelijk niet op enig rechtsgevolg gericht.

Het is vervolgens aan de gemeente om op basis van dit advies en alle overige in het kader van de brede intake verkregen informatie, het PIP vast te stellen waarin de leerroute en de intensiteit van het PVT en de MAP worden vastgesteld. Tegen deze beschikking van de gemeente kan de inburgeringsplichtige rechtsmiddelen instellen.

Hoofdstuk 6. Sociale lening

Artikel 6.1. Hoogte van de lening

Op grond van artikel 20 van de wet zijn in artikel 6.2, eerste lid, van het besluit de maximale leenbedragen opgenomen. Om deze reden hoeft dat in artikel 6.1 van de regeling niet te worden bepaald.

Het bedrag van de lening is maximaal € 10.000 exclusief rente. Dit houdt in dat de kosten die de inburgeringsplichtige maakt voor de cursus dan wel inburgeringsexamen ten behoeve van de in het persoonlijk plan inburgering en participatie vastgestelde leerroute, tot ten hoogste € 10.000 vanuit de lening kunnen worden gefinancierd. Indien deze kosten lager zijn, komt men echter niet toe aan het verstrekken van het maximale krediet.

Op grond van artikel 20, vierde lid, van de wet in samenhang met artikel 6.2, zevende lid, van het besluit wordt bij het vaststellen van de hoogte van het leenbedrag een inkomenstoets gehanteerd. Op basis van het verzamelinkomen of het belastbaar loon wordt de draagkracht per jaar bepaald. Aangezien de kosten van een inburgeringscursus gemiddeld genomen over twee jaar worden gespreid, wordt verondersteld dat de inburgeringsplichtige een bedrag van twee maal de vastgestelde draagkracht zelf kan betalen. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op het maximale leenbedrag van € 10.000. Wordt bijvoorbeeld op basis van het toetsinkomen berekend dat de inburgeringsplichtige € 250 per jaar zelf kan betalen, dan is het maximale leenbedrag € 9.500 (€ 10.000 minus tweemaal € 250).

In verband met de kosten van de inning van de lening geldt een minimumbedrag van € 180.

Op grond van artikel 20, vijfde lid van de wet in samenhang met artikel 6.2, tweede lid, zal het bedrag van de lening door DUO niet aan de inburgeringsplichtige zelf maar aan de cursus- of exameninstelling, waar hij een cursus volgt of een examen aflegt, worden overgemaakt middels voldoening van de facturen op de rekening van de instelling. Daartoe dient de inburgeringsplichtige deze facturen naar DUO te sturen. De kosten die het bedrag van € 10.000 te boven gaan, zullen door de inburgeringsplichtige zelf moeten worden voldaan.

Omdat de uitbetaling plaatsvindt middels voldoening van facturen, zal de lening ook maar eenmalig worden verstrekt. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk door terugstorting de lening aan te vullen met een eerder geleend bedrag, teneinde dit bedrag op een later tijdstip wederom te kunnen lenen.

Artikel 6.2. Betaling van de lening

Op grond van artikel 20 van de wet in samenhang met artikel 6.3, derde lid, van het besluit, worden in artikel 6.2 nadere regels vastgelegd over de betaling van de lening. In het eerste lid van artikel 6.2 is vastgelegd dat de inburgeringsplichtige ten behoeve van de betaling van de lening een verklaring aan de Minister verstrekt van de door hem gevolgde cursus of opleiding in het kader van de door de gemeente vastgestelde leerroute dan wel van de door hem afgelegde inburgeringsexamen.

Uit artikel 6.3, eerste lid, van het besluit volgt dat facturen die na de periode van acht jaar nog worden ingediend – ongeacht de vraag of aan inburgeringsplichtige reeds het volledige leenbedrag is verstrekt – in beginsel niet meer door DUO worden voldaan maar worden teruggestuurd naar de inburgeringsplichtige. Voor de niet-inburgeringsplichtige in de zin van artikel 6.1 van het besluit geldt een periode van drie jaar.

In het tweede lid van artikel 6.2 is geregeld aan welke eisen de facturen die de inburgeringsplichtige verstrekt minimaal moeten voldoen. Het burgerservicenummer en de naam- en adresgegevens van de inburgeringsplichtige dienen ter identificatie. Met behulp van de naam- en adresgegevens van de instelling kan worden gecontroleerd of daadwerkelijk een cursus dan wel opleiding wordt gevolgd ten behoeve van de in het persoonlijk plan inburgering en participatie vastgestelde leerroute of een inburgeringsexamen wordt afgelegd.

Het derde lid van artikel 6.2 stelt vast dat de factuur binnen vier weken na ontvangst moet worden betaald.

In het vierde lid van artikel 6.2 is geregeld dat per kwartaal (d.w.z. de periode januari-maart, april-juni etc.) niet meer dan € 2.000 gedeclareerd kan worden op de sociale lening. Dit maximum kwartaalbedrag geldt voor cursusgelden en niet voor examengelden. Achtergrond waarom dit maximum bedrag is ingesteld, is dat in het verleden is voorgekomen dat het bedrag van de cursusgelden ineens werd gedeclareerd bij vooruitbetaling, en vervolgens de cursusinstelling failliet ging. Om de inburgeringsplichtige hiertegen te beschermen is besloten dat grote bedragen niet in een keer gedeclareerd kunnen worden. De cursusinstelling dient daardoor periodiek een factuur te sturen in plaats van in één keer. De Minister hanteert thans de uitvoeringspraktijk dat examengelden niet verrekend worden met het maximum kwartaalbedrag. Artikel 6.2, vierde lid, betreft een formalisering van deze uitvoeringspraktijk.

Artikel 6.3 Renteberekening

In afdeling 2 van dit hoofdstuk worden op grond van artikel 21 van de wet, regels vastgesteld omtrent de terugbetaling van de lening.

Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Wet in samenhang met artikel 6.6, tweede lid, van het besluit, worden in artikelen 6.3 en 6.4 vastgelegd op welke wijze de rente die over de lening moet worden betaald, wordt berekend. Daarbij is in grote lijnen de systematiek van de Wet studiefinanciering 2000 gevolgd.

In artikel 6.3, eerste lid, is bepaald dat de rente wordt berekend op basis van samengestelde interest. Dit houdt in dat het hier gaat om een berekening van ‘rente op rente’. De rente wordt in zo’n geval periodiek berekend over de totale schuld, dus inclusief de in het verleden opgebouwde verschuldigde rente.

Op grond van artikel 6.3, tweede lid, wordt een maand gesteld op 30 dagen en een jaar op 360 dagen. Door maanden en jaren rekenkundig gelijk te stellen kan een vast bedrag per maand of jaar worden berekend.

Artikel 6.4 Rentevaste aanloopfase en terugbetalingsperiode

In dit artikel en de volgende artikelen wordt de inburgeringsplichtige dan wel de voormalige inburgeringsplichtige of de persoon, bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet, ten aanzien van wie op grond van dit besluit een beschikking tot terugbetaling van zijn lening is genomen, als «debiteur» aangeduid.

De debiteur betaalt zowel in de aanloopfase als in de eerste vijf jaren van de terugbetalingsperiode hetzelfde rentepercentage. Daarna wordt het dan geldende rentepercentage vastgesteld voor de resterende terugbetalingsperiode van maximaal vijf jaar. Hiermee is aangesloten bij de systematiek zoals deze wordt gehanteerd in het kader van de vaststelling van het rentepercentage bij het terugbetalen van studiefinanciering.

Artikel 6.5. Berekening maandelijks termijnbedrag

Op grond van artikel 21, tweede lid, van de wet in samenhang met artikel 6.8 van het besluit, wordt het bedrag dat de debiteur maandelijks moet betalen, bepaald op basis van een annuïteit. Dit impliceert dat, zoals thans in artikel 6.5, eerste lid, is bepaald, het maandbedrag wordt berekend door het bedrag van de opgebouwde schuld te vermeerderen met het bedrag van de te betalen rente. Dit gehele bedrag wordt vervolgens gedeeld door het aantal terugbetalingstermijnen. Maandelijks wordt dus een vast bedrag betaald. Het in het aflossingsbedrag begrepen rentebestanddeel neemt maandelijks af en het in dat bedrag begrepen aflossingsbestanddeel neemt maandelijks toe.

In het tweede lid is een voorziening getroffen teneinde te voorkomen dat de kosten die met het innen van de bedragen gemoeid zijn, hoger uitvallen dan het bedrag dat betaald moet worden. Daarom dient de debiteur minimaal € 15 per maand te betalen. Indien uit de draagkrachtberekening op grond van artikel 6.7 blijkt dat de debiteur minder dan € 180 per jaar kan terugbetalen, wordt het maandelijkse termijnbedrag vastgesteld op nihil.

Artikel 6.6 Terugbetaling niet binnenlands belastingplichtige

Dit artikel bepaalt op welke wijze de betaling van de rente en aflossing gedurende verblijf in het buitenland moet gebeuren. In principe gebeurt dit in jaarlijkse termijnen. Verwacht wordt dat een maandelijkse betaling vanuit het buitenland moeizamer verloopt. Het is dus eenvoudiger voor de debiteur slechts eenmaal per jaar geld over te maken. Op verzoek van de debiteur kan DUO besluiten dat hij in maandelijkse termijnen betaalt.

Als de niet binnenlands belastingplichtige volgens draagkracht wil terugbetalen, dient hij zelf inkomensgegevens, inkomensgegevens van zijn partner en gegevens omtrent zijn gezinssituatie aan te leveren aan DUO. Dit is zo geregeld omdat er van de debiteur die in het buitenland woont geen gegevens beschikbaar zijn bij de belastingdienst.

Met het begrip ‘metterwoon’ in het eerste lid wordt een vaste woonplaats bedoeld.

Artikel 6.7. Mogelijkheid eenmalige aflossing

Artikel 6.7 biedt de debiteur de mogelijkheid om de verkregen lening, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet in één keer af te lossen. Dit is bijvoorbeeld aan de orde als burgemeester en wethouders voornemens zijn de inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening aan te bieden of een inburgeringsvoorziening ten behoeve van die inburgeringsplichtige vast te stellen.

Artikel 6.8. Vaststelling draagkracht debiteur

Op grond van artikel 21, tweede lid, van de wet in samenhang met artikel 6.11 van het besluit worden in artikelen 6.8 tot en met 6.10 regels vastgesteld omtrent de vaststelling van de draagkracht van de debiteur en zijn partner. De aflossing gebeurt, zoals reeds aangegeven, op basis van een annuïteit, waarbij maandelijks een vast bedrag wordt betaald. Bedragen die vervroegd zijn afgelost, worden bij de berekening van de hoogte van het maandelijkse termijnbedrag afgetrokken van de opgebouwde schuld. Ingeval de debiteur de volgens het annuïteitbeginsel berekende maandelijks termijnbedrag niet kan voldoen, zal hij bij DUO een verzoek kunnen indienen tot vaststelling van de draagkracht, overeenkomstig artikel 6.9 van het besluit.

Net als bij andere inkomensafhankelijke regelingen en de Wet studiefinanciering 2000 wordt ook naar het inkomen van de partner gekeken om de draagkracht te bepalen. De draagkracht van de debiteur wordt berekend op basis van het totaal van het toetsingsinkomen van hem en zijn partner.

Voor de vaststelling van de draagkracht wordt het toetsingsinkomen in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht in het kader van de terugbetaling van de lening wordt aangevraagd (t-2) als maatstaf gebruikt. Dit is in afwijking van het in de Awir gehanteerde begrip waar wordt uitgegaan van het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft. Het bepalen van het toetsingsinkomen is in het jaar twee jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor draagkracht wordt vastgesteld administratief aanzienlijk minder complex dan wanneer wordt uitgegaan van een meer recent inkomensjaar. In dat jaar beschikt de Belastingdienst in beginsel over het totaal van de inkomensgegevens van de meeste belastingplichtige Nederlanders. Zou gekozen worden voor een meer recent draagkrachtbeeld (zoals in de Awir is neergelegd) dan zouden de inkomensgegevens voornamelijk bestaan uit loonstroken, jaaropgaven en bankafschriften, aangezien de Belastingdienst dan nog niet over inkomensgegevens beschikt. Het bepalen van het toetsingsinkomen wordt hierdoor heel bewerkelijk. Overigens gaat artikel 6.10 van de Wet studiefinanciering 2000 van een zelfde berekeningsjaar uit.

Mocht desalniettemin het toetsingsinkomen of het belastbaar loon in het berekeningsjaar nog niet bekend zijn, dan zal DUO in de plaats daarvoor een bedrag vaststellen dat het toetsingsinkomen of het belastbare loon zo goed mogelijk benadert.

De berekening van de draagkracht vindt plaats overeenkomstig Wet studiefinanciering 2000. De terugbetaling wordt gebaseerd op een percentage van het toetsingsinkomen. Dit betekent dat debiteuren met een relatief laag inkomen een relatief laag maandbedrag betalen. Een debiteur hoeft over het toetsingsinkomen van zijn huishouden beneden de draagkrachtvrije voet geen percentage van zijn inkomen af te dragen om zijn schuld terug te betalen. De aflossingsvrije voet ligt voor een debiteur met partner op 120% van het belastbaar minimumloon. Deze vrije voet geldt ook voor debiteuren op wie de alleenstaande ouderkorting van toepassing is. Voor overige debiteuren zonder partner ligt de aflossingsvrije voet op 84%. Over iedere euro boven dit grensinkomen, moet 12% worden terugbetaald. De gekozen vrije voet ligt hoger dan de bestaande grenzen in bijvoorbeeld de bijstand en de huursubsidie, zodat de accumulatie van marginale druk met andere regelingen wordt voorkomen.

Artikel 6.14, eerste lid, van het besluit bepaalt dat indien na de maximale terugbetalingstermijn van tien jaar een deel van de schuld niet is terugbetaald, het restant teniet gaat. Dit geldt nadrukkelijk niet voor de achterstallige termijnen.

Artikel 6.9. Terugval in inkomen

In het eerste lid van artikel 6.9 is voorzien in de mogelijkheid om bij de toepassing van artikel 6.7 uit te gaan van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld. Dit is met name wenselijk ingeval er sprake is van een terugval in inkomen over het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld of het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld. Dan is immers reeds duidelijk dat de debiteur een op grond van het eerste lid vastgestelde nieuwe termijn waarschijnlijk niet kan betalen. Het is wenselijk om bij de berekening van de draagkracht hiermee rekening te houden.

Wanneer precies sprake is van een terugval in inkomen is geregeld in het tweede lid. Er moet sprake zijn van een terugval van tenminste 15%, waarbij het duidelijk is dat de schommeling niet te wijten is aan de gekozen wijze van inkomensverwerving. Als dit lagere inkomen nog niet definitief bekend is kan DUO in de plaats daarvoor een bedrag vaststellen dat het inkomen zo veel mogelijk benadert.

Artikel 6.10. Beide partners debiteur

Deze bepaling komt overeen met artikel 6.14 van de Wet studiefinanciering 2000. Het totale maandbedrag voor beide partners wordt vastgesteld op basis van het gecorrigeerde verzamelinkomen van beide debiteuren. Op het moment dat voor beiden de terugbetalingsperiode is aangevangen, wordt het af te lossen bedrag per maand naar rato van de inkomens verdeeld over de partners.

Artikel 6.11. Verzuim

Op grond van artikel 21, vierde lid, van de wet in samenhang met artikel 6.13 van het besluit, worden in artikel 6.11 regels vastgesteld omtrent de gevallen waarin de debiteur in verzuim is.

Wat betreft het verzuim, de aanmaning, de invordering bij dwangbevel en het verzet, wordt aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Artikel 4:97 Awb regelt het tijdstip waarop de debiteur geacht wordt in verzuim te zijn, namelijk indien binnen twee weken na de vervaldatum het bedrag van de verplichte terugbetaling nog niet is ontvangen. Met het begrip ‘verzuim’ is aangesloten bij artikel 6:81 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De regeling is vooral van belang voor het bepalen van het begin van de termijn waarover wettelijke rente moet worden betaald, maar het verzuim heeft ook andere gevolgen. Zo kan DUO eerst een aanmaning sturen wanneer het verzuim is ingetreden.

In het tweede lid worden de gevolgen van het intreden van verzuim geregeld, voorzover deze zijn gelegen in de verplichting tot betaling van wettelijke rente. Bepaald wordt dat het verzuim in dat opzicht de gevolgen heeft als bedoeld in artikel 6:119, eerste en tweede lid, en 6:120, eerste lid, van het BW. Aldus is voor de betaling van wettelijke rente eveneens bij het privaatrecht aangesloten.

In artikel 6:119, eerste lid, van het BW is bepaald dat de schadevergoeding die verschuldigd is wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat uit de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar daarvan in verzuim is geweest. De wettelijke rente begint te lopen op het tijdstip dat de schuldenaar met de betaling in verzuim is.

Ingevolge het tweede lid van artikel 6:119 van het BW wordt het bedrag waarover de wettelijke rente wordt berekend, steeds na afloop van een jaar verhoogd met het bedrag dat bestaat uit de over dat jaar verschuldigde rente (berekening van rente op rente).

Op grond van artikel 6:120, eerste lid, van het BW wordt de wettelijke rente bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. De datum van ingang van de wettelijke rente is in het eerste lid geregeld. Wettelijke rente is verschuldigd met ingang van de dag volgend op die waarop de betalingstermijn – twee weken – is verstreken (vergelijk de artikelen 4:97 en 4:98 Awb).

Artikel 6.12. Schuld in zijn geheel opeisbaar

Op grond van artikel 21, vierde lid, van de wet kunnen de achterstallige termijnen bij uitvaardiging van het dwangbevel worden overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder. Voorwaarde voor het overdragen van de schuld aan de deurwaarder is dat het achterstallige deel minimaal € 180 bedraagt of dat het achterstallige deel (van minimaal € 15) minimaal zes maanden lang achterstallig is.

Hoofdstuk 7. Handhaving

Afdeling 1. Hoogte boete bij niet tijdig afronden leerroute
Artikel 7.1. Boete bij niet tijdig afronden B1-route

In artikel 7.2, tweede lid, van het besluit is geregeld dat de bestuurlijke boete bij het niet tijdig afronden van de leerroute wordt vastgesteld op basis van het aantal geregistreerde uren dat de inburgeringsplichtige heeft besteed aan de leerroute, het aantal afgelegde examenpogingen en het aantal behaalde examens. Op grond van het derde lid van voornoemd artikel worden hierover bij ministeriële regeling nadere regels gesteld. In artikel 7.1 wordt dit uitgewerkt voor de boete bij het niet tijdig afronden van de B1-route.

Voor de B1-route hanteert DUO bij het vaststellen van de hoogte van de boete een afzonderlijke werkwijze voor asielstatushouders en voor gezinsmigranten en overige migranten. Dit vloeit voort uit het feit dat gemeenten voor asielstatushouders een aanbodplicht hebben voor het inburgeringsaanbod, terwijl gezinsmigranten en overige migranten zelf verantwoordelijk zijn voor het inkopen van hun taalcursus en cursus KNM.

Voor asielstatushouders wordt de intensiteit van de te volgen taalcursus en cursus KNM vastgelegd in het PIP. Dit is individueel maatwerk en wordt mede op basis van de leerbaarheidstoets vastgesteld. Omdat dit verschilt per asielstatushouder, houdt DUO bij het vaststellen van de hoogte van de boetes onder andere rekening met het aandeel daadwerkelijk gevolgde uren taalles en cursusuren KNM afgezet tegen het totaal vastgesteld aantal uren in het PIP. In de praktijk zijn de cursusuren KNM veelal geïntegreerd in de taallessen. Dan wordt gekeken naar het totaal aantal uren aan gevolgde taallessen. Als de lessen Nt2 en KNM in de B1-route nauw zijn verweven met participatie-activiteiten, zoals bijvoorbeeld een stage, en deze activiteiten (vrijwel) uitsluitend zijn bedoeld om de Nederlandse taal te leren of ter ondersteuning daarvan, dan worden de uren die aan deze activiteiten zijn besteed ook beschouwd als gevolgde uren Nt2 en KNM. Voorwaarde is wel dat de instelling die de participatie-activiteiten aanbiedt, moet voldoen aan het bepaalde op grond van artikel 32 van de wet.

Gezinsmigranten en overige migranten die de B1-route volgen, bepalen zelf hoeveel cursusuren Nederlands als tweede taal en cursusuren KNM zij volgen. Hierover worden geen afspraken in het PIP vastgelegd. Daarom stelt DUO de hoogte van de boete voor gezinsmigranten onder andere vast op basis van het daadwerkelijk aantal gevolgde cursusuren.

Daarnaast wordt er voor beide groepen inburgeringsplichtigen gekeken naar het aantal afgelegde examenpogingen en naar het aantal door de inburgeringsplichtige behaalde examenonderdelen van het inburgeringsexamen. Daarbij tellen examenonderdelen waarvoor de inburgeringsplichtige is vrijgesteld of ontheven niet mee.

Het inburgeringsexamen bestaat in totaal uit vijf examenonderdelen:

  • (i) schrijfvaardigheid;

  • (ii) spreekvaardigheid;

  • (iii) leesvaardigheid;

  • (iv) luistervaardigheid; en

  • (v) KNM.

De mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal, onderdeel (i) tot en met (iv), worden geëxamineerd op ten minste het niveau B1. Dit zijn feitelijk de staatsexamens Nederlands als tweede taal. In het geval dat een inburgeringsplichtige is afgeschaald, dan worden deze examenonderdelen afgelegd op niveau A2.

Als een inburgeringsplichtige ook binnen de op grond van artikel 25, tweede lid, van de wet vastgestelde nieuwe termijn niet voldoet aan zijn inburgeringsplicht en het overschrijden van deze nieuwe termijn hem te verwijten valt, dan legt DUO, namens de Minister van SZW, opnieuw een boete op (vgl. de artikelen 25, tweede lid, jo. 24, derde lid, van de wet). Daarvoor geldt ook de in de bijlage opgenomen tabel. Bij het vaststellen van de hoogte van de boete worden de inspanningen die de inburgeringsplichtige binnen de initiële termijn, de eventueel verlengde termijn en de nieuwe termijn, heeft verricht meegewogen.

De verschillende boetebedragen zijn vastgelegd in bijlage 6a bij deze regeling.

Artikel 7.2. Boete bij niet tijdig afronden onderwijsroute

In artikel 7.2, tweede lid, van het besluit is geregeld dat de bestuurlijke boete bij het niet tijdig afronden van de leerroute wordt vastgesteld op basis van het aantal geregistreerde uren dat de inburgeringsplichtige heeft besteed aan de leerroute, het aantal afgelegde examenpogingen en het aantal behaalde examens. Op grond van het derde lid van voornoemd artikel worden hierover bij ministeriële regeling nadere regels gesteld. In artikel 7.2 wordt dit uitgewerkt voor de boete bij het niet tijdig afronden van de onderwijsroute.

Voor inburgeringsplichtigen die de onderwijsroute volgen, wordt er geen specifiek aantal te volgen cursusuren vastgelegd in het PIP. Daarom kan DUO de hoogte van de boete voor het niet tijdig afronden van de onderwijsroute niet vaststellen op basis van het aantal gevolgde cursusuren, zoals in de B1-route.

Cursusinstellingen die een taalschakeltraject aanbieden registreren echter wel het aantal gevolgde lesuren (via aanwezigheidsregistratie en/of verzuimregistratie) van inburgeringsplichtigen die de onderwijsroute volgen. DUO baseert de hoogte van de boete op onder andere de aanwezigheid van de inburgeringsplichtige bij de lessen van de cursusinstelling waar hij het taalschakeltraject volgt. Hierbij wordt het door de inburgeringsplichtige gevolgde aantal lesuren afgezet tegen het totaal aantal aangeboden lesuren, waaruit vervolgens een percentage aanwezigheid volgt. Afhankelijk van dit percentage valt de inburgeringsplichtige in de categorie 0-59%, 60-89% of 90% of meer.

Inburgeringsplichtigen die de onderwijsroute volgen, hebben voldaan aan deze leerroute indien zij tijdig alle onderdelen van het taalschakeltraject behalen, waaronder de taalexamens op niveau B1 of B2. Het taalschakeltraject bestaat naast het leren van het Nederlands als tweede taal op ten minste het niveau B1, uit onderwijs in deficiënte vakken voor de beoogde onderwijsdeelname, ontwikkelen van leervaardigheden, ontwikkelen van vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze en KNM. Daarnaast is bij de onderwijsroute het PVT ook onderdeel van de inburgeringsplicht. De MAP is bij de onderwijsroute geen verplicht onderdeel van de inburgeringsplicht (artikel 8, derde lid, van de wet).

Indien de inburgeringsplichtige niet alle onderdelen van het taalschakeltraject heeft behaald, heeft diegene toch voldaan aan de inburgeringsplicht indien:

  • de taalexamens op ten minste niveau B1 (schrijfvaardigheid, spreekvaardigheid, leesvaardigheid en luistervaardigheid) en KNM zijn behaald. Dit volgt uit artikel 8, vierde lid, van de wet, waarin is geregeld dat bij het behalen van voornoemde examenonderdelen, het inburgeringsexamen is behaald; en

  • de MAP en het PVT zijn afgerond.

DUO houdt bij het vaststellen van de hoogte van de boete voor de onderwijsroute, naast het aantal gevolgde lesuren, rekening met het aantal afgelegde examenpogingen voor de examenonderdelen mondelinge en schriftelijke vaardigheden op ten minste niveau B1 en KNM en het aantal examenonderdelen dat de inburgeringsplichtige hiervan heeft behaald. Daarbij tellen examenonderdelen waarvoor de inburgeringsplichtige is vrijgesteld of ontheven niet mee.

Als een inburgeringsplichtige ook binnen de op grond van artikel 25, tweede lid, van de wet vastgestelde nieuwe termijn niet voldoet aan zijn inburgeringsplicht en het overschrijden van deze nieuwe termijn hem te verwijten valt, dan legt DUO, namens de Minister van SZW, opnieuw een boete op (vgl. de artikelen 25, tweede lid, jo. 24, derde lid, van de wet). Daarvoor geldt ook de in de bijlage opgenomen tabel. Bij het vaststellen van de hoogte van de boete worden de inspanningen die de inburgeringsplichtige binnen de initiële termijn, de eventueel verlengde termijn en de nieuwe termijn, heeft verricht meegewogen.

De verschillende boetebedragen zijn vastgelegd in bijlage 6b bij deze regeling.

Artikel 7.3. Boete bij niet tijdig afronden zelfredzaamheidsroute

In artikel 7.2, tweede lid, van het besluit is geregeld dat de bestuurlijke boete bij het niet tijdig afronden van de leerroute wordt vastgesteld op basis van het aantal geregistreerde uren dat de inburgeringsplichtige heeft besteed aan de leerroute, het aantal afgelegde examenpogingen en het aantal behaalde examens. Op grond van het derde lid van voornoemd artikel worden hierover bij ministeriële regeling nadere regels gesteld. In artikel 7.3 wordt dit uitgewerkt voor de boete bij het niet tijdig afronden van de Z-route.

Alle inburgeringsplichtigen die de Z-route volgen dienen ten minste 800 uur taalles, waarvan alfabetiseringsonderwijs indien nodig onderdeel kan zijn, te volgen, inclusief KNM. Deze verplichting zal door de gemeente worden vastgelegd in het PIP.

Voor asielstatushouders wordt in het PIP bovendien het aantal uren dat zij dienen te besteden aan de participatiecomponent vastgelegd. Ook dit is in totaal 800 uur. De MAP en het PVT worden door gemeenten ondergebracht in deze 800 uur. Voor asielstatushouders stelt DUO de boete vast op basis van het aantal daadwerkelijk bestede uren aan de taalles, cursusuren KNM en de participatiecomponent.

Voor gezinsmigranten en overige migranten geldt er geen urenverplichting voor de participatiecomponent. Er wordt voor deze groep dan ook niet in het PIP vastgelegd hoeveel participatie-uren zij worden geacht te volgen binnen de Z-route. DUO stelt de boete dus vast op basis van het aantal daadwerkelijk gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal en cursusuren KNM. Gezinsmigranten en overige migranten hebben overigens wel de verplichting om de MAP en het PVT te volgen, maar deze onderdelen wegen bij de leerroute niet mee bij het vaststellen van de hoogte van boete, aangezien hiervoor aparte (gefixeerde) boetes zijn geregeld (artikel 7.2, eerste lid, van het Besluit).

Als een inburgeringsplichtige ook binnen de op grond van artikel 25, tweede lid, van de wet vastgestelde nieuwe termijn niet voldoet aan zijn inburgeringsplicht en het overschrijden van deze nieuwe termijn hem te verwijten valt, dan legt DUO, namens de Minister van SZW, opnieuw een boete op (vgl. de artikelen 25, tweede lid, jo. 24, derde lid, van de wet). Daarvoor geldt ook de in de bijlage opgenomen tabel. Bij het vaststellen van de hoogte van de boete worden de inspanningen die de inburgeringsplichtige binnen de initiële termijn, de eventueel verlengde termijn en de nieuwe termijn, heeft verricht meegewogen.

De verschillende boetebedragen zijn vastgelegd in bijlage 6c bij deze regeling.

Afdeling 2. Vaststellen nieuwe termijn
Artikel 7.4. Vaststellen nieuwe termijn

Indien een inburgeringsplichtige niet binnen de inburgeringstermijn of de op grond van artikel 12 van de wet verlengde termijn (verlenging bij niet verwijtbaarheid en verlenging na aanzienlijke inspanningen bij bijna afgeronde inburgeringsplicht) het PVT, de MAP of de leerroute heeft afgerond, dan stelt de Minister van SZW in de boetebeschikking een nieuwe termijn vast van ten hoogste twee jaar waarbinnen de inburgeringsplichtige na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog het PVT, de MAP of de leerroute afrondt (vgl. artikelen 24, tweede lid, 25, tweede lid, van de wet). Indien binnen de nieuwe termijn ook niet is voldaan aan de inburgeringsplicht, dan wordt opnieuw een nieuwe termijn vastgesteld (vgl. artikelen 24, derde lid, 25, tweede lid, van de wet). In artikel 24, tweede lid, van de wet is geregeld dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld met betrekking tot de nieuwe termijn. Artikel 7.4 is hiervan een nadere uitwerking.

Voor het bepalen van de duur van de nieuwe termijn, wordt gekeken naar het aantal behaalde examenonderdelen (B1-route en onderwijsroute), waarbij examenonderdelen waarvoor de inburgeringsplichtige is vrijgesteld of ontheven niet meetellen, dan wel de verrichte ureninspanningen (Z-route) binnen de termijn die is vastgesteld om te voldoen aan de inburgeringsplicht.

Bij het bepalen van de duur van de eerste nieuwe termijn wordt gekeken naar de behaalde resultaten dan wel verrichte inspanningen gedurende de initiële termijn (artikel 11, eerste lid, van de wet) en de eventueel op grond van artikel 12, eerste lid, onderdeel a en b, van de wet verlengde termijn. Bij het bepalen van de duur van de tweede nieuwe termijn wordt ook naar het voorgaande gekeken, en eveneens naar hetgeen gedurende de eerste nieuwe termijn en de eventueel op grond van artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de wet daarop aansluitende verlengde termijn is gerealiseerd door de inburgeringsplichtige.

Nieuwe termijn voor afronden PVT of MAP

Als een inburgeringsplichtige de MAP of het PVT niet binnen de vastgestelde termijn heeft afgerond, stelt DUO een nieuwe termijn vast volgens de volgende uitgangspunten:

  • als een inburgeringsplichtige de MAP én het PVT nog niet heeft afgerond, dan krijgt hij een nieuwe termijn van een jaar.

  • als een inburgeringsplichtige de MAP óf het PVT nog niet heeft afgerond, dan krijgt hij een nieuwe termijn van een half jaar.

Bovenstaande is ook opgenomen in de onderstaande tabel.

Onderdeel

Duur van de nieuwe termijn

MAP én PVT nog niet afgerond

1 jaar

MAP óf PVT nog niet afgerond

0,5 jaar

Nieuwe termijn afronden B1-route of onderwijsroute

DUO stelt de duur van de nieuwe termijn voor inburgeringsplichtigen die de B1-route of de onderwijsroute volgen, vast op basis van hoeveel examenonderdelen de inburgeringsplichtige heeft behaald binnen de vastgestelde termijn. Hierbij geldt dat:

  • als een inburgeringsplichtige geen examenonderdeel heeft afgerond, dan wordt een nieuwe termijn vastgesteld van twee jaar.

  • als een inburgeringsplichtige een examenonderdeel heeft afgerond, dan wordt een nieuwe termijn vastgesteld van anderhalf jaar.

  • als een inburgeringsplichtige twee examenonderdelen heeft afgerond, dan wordt een nieuwe termijn vastgesteld van een jaar.

  • als een inburgeringsplichtige drie of vier examenonderdelen heeft afgerond, dan wordt een nieuwe termijn vastgesteld van zes maanden.

Bovenstaande is ook opgenomen in de onderstaande tabel.

Tabel: vaststelling duur van de nieuwe termijn

Aantal behaalde examenonderdelen gedurende de vastgestelde termijn

Duur van de nieuwe termijn

Geen examenonderdelen

2 jaar

1 examenonderdeel

1,5 jaar

2 examenonderdelen

1 jaar

3 of 4 examenonderdelen

0,5 jaar

Nieuwe termijn afronden zelfredzaamheidsroute

Voor inburgeringsplichtigen in de Z-route, stelt DUO een nieuwe termijn vast op basis van hoeveel uren de inburgeringsplichtige heeft gevolgd aan cursusuren Nederlands als tweede taal, cursusuren KNM en, in het geval van asielstatushouders, het aantal bestede uren aan participatieactiviteiten.

Hierbij is een onderscheid te maken naar asielstatushouders en gezinsmigranten en overige migranten, aangezien voor deze groepen binnen de Z-route een andere urenverplichting geldt. Asielstatushouders moeten 800 uren besteden aan taallessen en cursusuren KNM en 800 uren aan participatieactiviteiten; in totaal dus 1.600 uren (artikel 3.14, tweede lid, van het besluit). Voor gezinsmigranten en overige migranten geldt dat zij 800 uren moeten besteden aan taallessen en cursusuren KNM (artikel 3.14, tweede en derde lid, van het besluit).

Hieronder wordt inzichtelijk gemaakt hoe de nieuwe termijn voor deze groepen wordt vastgesteld.

Voor asielstatushouders geldt dat indien de inburgeringsplichtige:

  • 400 uren of minder heeft besteed aan taalles, cursusuren KNM of participatieactiviteiten, een nieuwe termijn wordt vastgesteld van twee jaar.

  • 401 uren tot en met 800 uren heeft besteed aan taalles, cursusuren KNM of participatieactiviteiten, een nieuwe termijn wordt vastgesteld van anderhalf jaar.

  • 801 uren tot en met 1.200 uren heeft besteed aan taalles, cursusuren KNM of participatieactiviteiten, wordt een nieuwe termijn vastgesteld van een jaar.

  • 1.201 uren tot en met 1.599 uren heeft besteed aan taalles, cursusuren KNM of participatieactiviteiten, wordt een nieuwe termijn vastgesteld van een half jaar.

Bovenstaande is ook opgenomen in de onderstaande tabel.

Tabel: vaststelling duur van de nieuwe termijn voor asielstatushouders in de Z-route

Aantal bestede uren taalles, cursusuren KNM of participatieactiviteiten

Duur van de nieuwe termijn

0 – 400 uren

2 jaar

401 – 800 uren

1,5 jaar

801 – 1.200 uren

1 jaar

1.201 – 1.599 uren

0,5 jaar

Voor gezinsmigranten en overige migranten geldt dat indien de inburgeringsplichtige:

  • 200 of minder gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal of cursusuren KNM, wordt een nieuwe termijn vastgesteld van twee jaar.

  • 201 uren tot en met 400 uren gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal of cursusuren KNM gevolgd; wordt een nieuwe termijn van anderhalf jaar vastgesteld.

  • 401 uren tot en met 600 uren gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal of cursusuren KNM, wordt een nieuwe termijn van een jaar vastgesteld.

  • 601 uren tot en met 799 uren gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal of cursusuren KNM, wordt een nieuwe termijn van een half jaar vastgesteld.

Bovenstaande is ook opgenomen in de onderstaande tabel.

Tabel: vaststelling duur van de nieuwe termijn voor gezinsmigranten en overige migranten in de Z-route

Aantal gevolgde uren taalles of cursusuren KNM

Duur van de nieuwe termijn

0 – 200 uren

2 jaar

201 – 400 uren

1,5 jaar

401 – 600 uren

1 jaar

601 – 799 uren

0,5 jaar

Daarbij geldt dat – ondanks dat de inspanningen plaatsvonden voorafgaand aan de vaststelling van het PIP – de in het kader van de brede intake gevolgde cursusuren Nt2 en KNM en bestede uren aan activiteiten, de tijdens de brede intake bestede uren aan activiteiten in het kader van de Participatiewet en de bestede uren aan activiteiten in het kader van de maatschappelijke begeleiding, meetellen bij het totaal aantal uren dat bepalend is voor het vaststellen van de nieuwe termijn. Deze uren worden namelijk in mindering gebracht op de te behalen urennormen in de Z-route (vgl. artikelen 3.1, vijfde lid, 3.2, derde lid, en 3.14, vierde en zesde lid, van het besluit).

In het vierde lid is geregeld dat de gevolgde uren aan curusuren Nt2 en KNM uitsluitend meetellen indien deze zijn gevolgd bij een instelling die voldoet aan het bepaalde op grond van artikel 32 van de wet. In de praktijk zal dit veelal betekenen dat deze uren moeten zijn gevolgd bij een cursusinstelling met een Blik op Werk keurmerk. De reden is dat hiermee het kwaliteitsniveau van het gevolgde onderwijs gewaarborgd is.

Samenloop van nieuwe termijnen

Het kan in de praktijk voorkomen dat voor een inburgeringsplichtige zowel een nieuwe termijn wordt vastgesteld voor het afronden van de examenonderdelen (bij de B1-route of de onderwijsroute) dan wel het behalen van de urenverplichting (bij de Z-route) en tevens een nieuwe termijn wordt vastgesteld voor het afronden van de MAP en/of het PVT.

In dat geval geldt dat de inburgeringsplichtige alle nog te behalen examenonderdelen/uren en overige onderdelen (PVT en/of MAP) mag afronden binnen de langst vastgestelde nieuwe termijn. Deze termijn wordt door DUO opgenomen in de boetebeschikking. Dit is in het vijfde lid geregeld. De verschillende vastgestelde nieuwe termijnen worden niet bij elkaar opgeteld.

Hoofdstuk 8. Overheidscertificering

Artikel 8.1

Met deze bepaling wordt stichting Blik op Werk aangewezen als instantie die het keurmerk, bedoeld in artikel 32 van de wet, beheert en toekent aan cursusinstellingen. Het betreft het Keurmerk Inburgeren. Dit keurmerk, evenals Blik op Werk, voldoet aan de in artikel 8.1 van het besluit genoemde voorwaarden.

Artikelen 8.2 t/m 8.4

In de artikelen 8.2 tot en met 8.4 zijn de voorwaarden neergelegd waar het keurmerk aan dient te voldoen met betrekking tot de eisen die worden gesteld aan de cursusinstellingen met betrekking tot de bedrijfsvoering, de onderwijskwaliteit en fraudepreventie. Het gaat daarbij om een nadere uitwerking van de voorwaarden in artikel 8.2 van het besluit. Voor een nadere toelichting en onderbouwing van de verschillende onderdelen wordt verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting.

Hoofdstuk 9. Informatiebepalingen

Artikel 9.1

In dit artikel, en de bijbehorende bijlage 7, is de procedure neergelegd die ziet op de gegevensverstrekking ten behoeve van statistiek, monitoring en evaluatie van de wet en onderliggende regelgeving. Dit doel is neergelegd in artikel 39 van de wet. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.1 en hoofdstuk 8 van de memorie van toelichting bij de wet en hoofdstuk 4 van het algemene deel van deze toelichting.

In het eerste lid is bepaald dat de Minister van Justitie en Veiligheid, het college, Nuffic, SBB en het COA de gegevens die zijn genoemd in de bijlage, verstrekken aan de Minister van SZW door tussenkomst van het Centraal Bureau voor de Statistiek. In het tweede lid is bepaald dat de Minister van SZW eveneens de in bijlage 7 genoemde gegevens verstrekt aan het CBS. Zoals in de memorie van toelichting bij de wet is aangegeven, vindt er vervolgens bij het CBS een koppeling van de gegevens plaats, en worden de gegevens geanonimiseerd verstrekt aan de Minister. De Minister ontvangt, op grond van het derde lid, in ieder geval geaggregeerde gegevens over de arbeidsparticipatie, deelname aan onderwijs, het inburgeringsproces, de door de inburgeringsplichtige gevolgde trajecten, en gegevens over de inburgeringsplichtige. Bij gegevens over de inburgeringsplichtige gaat het om gegevens als woonplaats, leeftijd, geslacht, land van herkomst, migratiereden en opleidingsniveau. Ook deze gegevens zullen geanonimiseerd worden aangeleverd.

Hoofdstuk 10. Financiële bepalingen

Artikel 10.1 Vaststelling percentage asielstatushouders

Dit artikel stelt de te verwachten percentages asielstatushouders in de landelijke en de gemeentelijke huisvestingstaakstelling vast. De huisvestingstaakstelling ziet op het aantal personen dat in de gemeente gehuisvest dient te worden. Niet iedereen die gehuisvest dient te worden zal inburgeringsplichtig zijn en daarom maakt het Ministerie van SZW een redelijke inschatting van het percentage inburgeringsplichtigen in de huisvestingstaakstelling. Deze redelijke inschatting wordt gedaan op basis van het aantal gehuisveste migranten in de leeftijd van 18 jaar tot en met de AOW-gerechtigde leeftijd in het totaal van gehuisveste migranten.

Artikel 10.2 Vaststelling bedragen gezinsmigranten en overige migranten

In dit artikel wordt de hoogte van het bedrag voor gezinsmigranten en overige migranten vastgesteld. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 10.3, derde lid, van het besluit. De prijs is initieel vastgesteld op basis van onderzoek naar de kosten van inburgering door AEF en het CPB en hierover is bestuurlijke overeenstemming bereikt met de VNG. Voor latere jaren zal rekening worden gehouden met relevante loon- en prijsontwikkelingen.

Artikel 10.3 Vaststelling bedragen asielstatushouders

In dit artikel wordt de hoogte van de bedragen voor asielstatushouders vastgesteld. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 10.3, derde lid, van het besluit. De prijzen zijn initieel vastgesteld op basis van onderzoek naar de kosten van inburgering door AEF en het CPB en hierover is bestuurlijke overeenstemming bereikt met de VNG. Voor latere jaren zal rekening worden gehouden met relevante loon- en prijsontwikkelingen.

Artikel 10.4 Vaststelling gewicht variabelen gemeentelijke grondslag

Voor de berekening van de (voorlopige) gemeentelijke grondslag is aan de verschillende variabelen die zijn opgenomen in de artikelen 10.1, vijfde lid, onderdeel f en 10.2, derde lid, onderdeel d, van het besluit, elk een eigen gewicht toegekend. Het onderhavige artikel stelt deze gewichten vast.

In de eerste jaren na invoering van de wet zullen de gewichten gelijk zijn aan de bedragen per asielstatushouder en gezinsmigrant of overige migrant. De reden hiervoor is dat, in de eerste jaren prestatiebekostiging nog geen rol zal spelen. Bij introductie van prestatiebekostiging zal de variabele ‘aantal afgeronde inburgeringstrajecten’ ook een gewicht krijgen. Deze variabele zal een gewicht krijgen dat gelijk is aan 10% van de prijs van de leerroutes.

Hoofdstuk 11. Wijziging van andere ministeriële regelingen en beleidsregels

Artikel 11.1. Wijziging van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005

In dit artikel is geregeld dat artikel 9a van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) vervalt.

In artikel 9a van de Rva 2005 is geregeld dat aan een inburgeringsplichtige tijdens zijn verblijf in de opvangvoorziening een voorziening kan worden aangeboden op grond waarvan een aanvang kan worden gemaakt met de voorbereiding van een onderdeel van het inburgeringsexamen (het participatieverklaringstraject). De voorziening bevat in ieder geval de onderdelen op grond waarvan vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving worden verworven.

De reden dat dit artikel vervalt, is dat het programma voorbereiding op de inburgering, uitgewerkt in artikel 3.18 van het besluit, in de plaats komt van de voorziening die is geregeld in dit artikel. In het huidige stelsel is het COA verplicht om het programma voorbereiding op de inburgering aan te bieden aan de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel 10 van de wet (te weten: de vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd heeft verkregen en recht heeft op opvang in het AZC in afwachting van het betrekken van woonruimte in een gemeente).

Artikel 11.2. Wijziging van de Regeling inburgering

In de Regeling inburgering worden de volgende wijzigingen doorgevoerd.

Onderdeel A

De wijziging van artikel 2.4d, eerste lid, betreft een technische wijziging. De hoogte van het verschuldigde bedrag voor het medisch advies wordt gewijzigd in € 225; het bedrag dat in de praktijk in rekening wordt gebracht voor dit advies.

Onderdeel B

De wijzigingen in artikel 3.1 worden doorgevoerd naar aanleiding van de vastgestelde examengelden in het huidige stelsel. De examengelden in het vorige stelsel worden hiermee gelijkgetrokken, zodat de examengelden voor alle inburgeringsplichtigen die vanaf de inwerkingtreding van de Regeling inburgering 2021 examens afleggen hetzelfde zijn.

Voor het examen van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden op het niveau A2 en het examen KNM bedraagt het examengeld in het huidige stelsel € 50 per examenonderdeel. Dit is geregeld in artikel 3.4 van de Regeling inburgering 2021 In het vorige stelsel gold dit tarief al voor de examens leesvaardigheid, luistervaardigheid en schrijfvaardigheid op het niveau A2 (artikel 2.4d, eerste lid, onderdeel a). Voor spreekvaardigheid op het niveau A2 gold echter een tarief van € 60 (artikel 2.4d, eerste lid, onderdeel b) en voor het examen KNM een tarief van € 40 (artikel 2.4d, eerste lid, onderdeel c). Met het onderhavige artikel worden deze bedragen gelijkgetrokken met de examengelden in het huidige stelsel en wordt het tarief voor deze examens ook vastgesteld op € 50 per examenonderdeel.

Effectief verandert er bij het afleggen van de vijf examenonderdelen in het vorige stelsel niets in de totale kosten voor de inburgeringsplichtige, omdat er dus al drie onderdelen waren met een tarief van 50 euro, één met een tarief van 40 en één met een tarief van 60 euro. De totale kosten voor het afleggen van deze vijf vaardigheden blijven dus gelijk. Omdat het onderdeel ONA in het huidige stelsel niet terugkomt, is ervoor gekozen het examentarief hiervoor niet te wijzigen; dit blijft € 40 (artikel 2.4d, eerste lid, onderdeel d).

Het examengeld voor de staatsexamens (het examen van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden op het niveau B1/B2) wordt geregeld in artikel 5 van het Staatsexamenbesluit Nt2. Het examengeld voor deze examenonderdelen is tegelijk met de inwerkingtreding van de huidige wet eveneens vastgesteld op € 50 per examenonderdeel. Dit tarief geldt dus ook voor inburgeringsplichtigen die onder het vorige stelsel inburgeren en er zelf voor kiezen (een of meerdere) taalexamens op niveau B1/B2 in plaats van niveau A2 af te leggen.

Hoofdstuk 12. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12.1. Overgangsrecht Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005

Artikel 9a van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 komt met deze regeling te vervallen (vgl. artikel 11.1). Met het onderhavige artikel wordt geregeld dat dit artikel van toepassing blijft op inburgeringsplichtigen die voor de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 reeds inburgeringsplichtig waren en waarop de vorige Wet inburgering van toepassing is.

Artikel 12.2. Intrekken Regeling inburgering

Dit artikel voorziet in de intrekking van de Regeling inburgering. Daarbij wordt bepaald dat de regeling van toepassing blijft op de personen op wie de Wet inburgering van toepassing was, voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021. De Regeling inburgering (oud) blijft daarmee van toepassing op bestaande gevallen. Het gaat daarbij allereerst om diegenen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 op grond van de Wet inburgering inburgeringsplichtig waren. Daarnaast betreft het personen die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om vrijwillig in te burgeren. Wanneer zij hiertoe een lening hebben afgesloten, blijven de rechten en plichten die hiermee samenhangen bestaan. Het in de Regeling inburgering opgenomen overgangsrecht blijft ook gelden.

Artikel 12.3. Intrekken Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt

De Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt wordt met deze regeling ingetrokken. De verlengingsgronden bij niet verwijtbare overschrijding van de termijn, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zijn uitgewerkt in artikel 4.1 van deze regeling. De beleidsregel blijft van toepassing op inburgeringsplichtigen die voor de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 reeds inburgeringsplichtig waren en waarop de vorige Wet inburgering van toepassing is.

Artikel 12.4. Intrekken Beleidsregel boetevaststelling inburgering

De Beleidsregel boetevaststelling inburgering wordt met deze regeling ingetrokken. De criteria op grond waarvan DUO de maximale hoogte van de boete bij het niet tijdig afronden van de leerroute vaststelt, zijn uitgewerkt in de artikelen 7.1. tot en met 7.3. van deze regeling. De beleidsregel blijft van toepassing op inburgeringsplichtigen die voor de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 reeds inburgeringsplichtig waren en waarop de vorige Wet inburgering van toepassing is.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

BIJLAGE. TRANSPONERINGSTABEL

Artikel in Regeling inburgering

Artikel in Regeling inburgering 2021

Toelichting

Artikel 1.1

Begripsbepalingen

Artikel 1.1

 

Artikel 1.2

Instelling die keurmerk toekent en beheert

Artikel 8.1

 

Artikel 1.3

Uitwerking geestelijk bedienaar

Artikel 1.2

 

Artikel 2.1

Tijdelijke verblijfsdoelen

 

De tijdelijke verblijfsdoelen zijn uitgewerkt in artikel 2.2 van het besluit. De grondslag voor een verdere uitwerking hiervan in een ministeriële regeling (artikel 2.2, vierde lid, van het Besluit inburgering) is in het huidige stelsel geschrapt.

Artikel 2.2

Bewijsstukken voor vrijstelling gehele inburgeringsplicht

 

De bewijsstukken die leiden tot vrijstelling van gehele inburgeringsplicht zijn opgenomen in artikel 2.1. De wijzigingen die in dit artikel zijn doorgevoerd ten opzichte van het vorige stelsel houden verband met het vereiste minimale taalniveau van B1 in het huidige stelsel.

Artikel 2.2a

Gedeeltelijke vrijstelling van het inburgeringsexamen, taalexamens

 

Een vrijstelling voor een of meerdere taalexamens van het inburgeringsexamen is geregeld in de artikelen 3.12 en 3.13.

Artikel 3.12 ziet op een vrijstelling van de taalexamens op ten minste het niveau B1.

Artikel 3.13 is pas aan de orde indien de gemeente heeft besloten dat de inburgeringsplichtige mag afschalen. In dat geval kan hij vrijstelling verzoeken voor een of meerdere taalexamens op het niveau A2.

Artikel 2.2c

Gedeeltelijke vrijstelling van het inburgeringsexamen, taalexamens

 

Artikel 2.2d

Gedeeltelijke vrijstelling van het inburgeringsexamen, taalexamens

 

Artikel 2.2e

Gedeeltelijke vrijstelling van het inburgeringsexamen, onderdeel ONA

 

Het onderdeel ONA is vervallen in het huidige stelsel. ONA is vervangen door de MAP. Voor het onderdeel MAP is geen (gedeeltelijke) vrijstelling mogelijk.

Artikel 2.4

Medisch advies voor ontheffing inburgeringsplicht

Artikel 2.5

 

Artikel 2.4a

Ontheffing aantoonbaar voldoende ingeburgerd

 

Aantoonbaar voldoende ingeburgerd is in het huidige stelsel een vrijstellingsgrond in plaats van een ontheffingsgrond. Dit is uitgewerkt in artikel 2.3 van het besluit.

Artikel 2.4b

Ontheffing bij aantoonbaar geleverde inspanningen

 

Aantoonbaar geleverde inspanning is geen ontheffingsgrond in het huidige stelsel. De doelgroep die hier in het vorige stelsel een beroep op doet, kan in het huidige stelsel toch inburgeren via de Z-route.

Artikel 2.4c

Verlengingsgronden

 

De gronden voor verlenging van de termijn bij niet verwijtbaarheid zijn uitgewerkt in artikel 4.1.

Artikel 2.4d

Tarief medisch advies en ontheffing

Artikel 2.7

In het huidige stelsel worden de kosten van de deskundigen-verklaring (medisch advies) onder voorwaarden terugbetaald aan de inburgeringsplichtige (tweede lid).

Artikel 2.5

Eindtermen KNM en ONA

Artikel 3.2 (eindtermen KNM)

Het onderdeel ONA is vervallen in het huidige stelsel. ONA is vervangen door de MAP. De MAP is uitgewerkt in artikel 3.2 van het besluit en artikel 3.1.

Artikel 3.1

Hoogte examengeld

Artikel 3.4

Bij het PVT is in het huidige stelsel geen sprake van examinering.

De hoogte van het examengeld voor het examen op het niveau B1/B2 is geregeld in artikel 5, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit Nt2.

Artikel 3.2

Bijzondere examenomstandigheden

Artikel 3.6 (KNM en niveau A2)

In het huidige stelsel is de lijst met mogelijke aangepaste examenomstandigheden niet limitatief.

De mogelijke aangepaste examenomstandigheden voor het examen op het niveau B1/B2 zijn omschreven in het examenreglement (vgl. artikel 10, tweede lid, onderdeel b, van het Staatsexamenbesluit Nt2).

Artikel 3.3

Model inburgeringsdiploma en tekst participatieverklaring

Artikel 3.17 (inburgeringsdiploma)

De tekst van de participatieverklaring is geregeld in 3.1, zesde lid, van het besluit.

Het model van het inburgeringscertificaat is geregeld in artikel 3.18.

Artikel 3.4

Auteursrecht

Artikel 3.3 (KNM en niveau A2)

 

Artikel 3.5

Praktijkexamen ONA

 

ONA is vervallen in het huidige stelsel en is vervangen door de MAP. Bij de MAP is geen sprake van examinering.

Artikel 3.6

Wijze van beoordelen spreekvaardigheid A2

Artikel 3.8, tweede lid (niveau A2)

Voor het examen op het niveau B1/B2 is de wijze van beoordelen geregeld in artikel 12 van het Staatsexamenbesluit Nt2.

Artikel 3.8

Training en deskundigheid beoordelaars niveau A2

Artikel 3.9 (niveau A2)

 

Artikel 3.9

Training en deskundigheid examinator ONA

 

ONA is vervallen in het huidige stelsel en is vervangen door de MAP. Bij de MAP is geen sprake van examinering.

Artikel 3.10

Vaststellen examenreglement, toelating examens en waarborging kwaliteit

Artikel 3.10 (KNM en niveau A2)

De aanmeldingsprocedure en het examenreglement voor het examen op het niveau B1/B1 worden vastgesteld door het College voor toetsen en examens (vgl. artikel 10 van het Staatsexamenbesluit Nt2).

Artikel 3.13

Examenreglement

Artikel 3.11

Het examenreglement voor het examen op het niveau B1/B1 wordt vastgesteld door het College voor toetsen en examens (vgl. artikel 10, tweede lid, van het Staatsexamenbesluit Nt2).

Artikel 3.15

Aanwijzing instelling voor diplomawaardering

Artikel 3.20

 

Artikel 4.1

Hoogte van de lening

Artikel 6.1

 

Artikel 4.2

Betaling van de lening

Artikel 6.2

De wijzigingen in de onderdelen van het eerste lid van het artikel zien op de koppeling van de te volgen cursus/het af te leggen examen van de in het PIP vastgestelde leerroute.

Artikel 4.4

Renteberekening

Artikel 6.3

 

Artikel 4.5

Rentevaste aanloopfase en terugbetalingsperiode

Artikel 6.4

 

Artikel 4.6

Berekening maandelijkse termijn

Artikel 6.5

 

Artikel 4.7

Terugbetaling niet binnenlands belastingplichtige

Artikel 6.6

 

Artikel 4.7a

Mogelijkheid eenmalige aflossing

Artikel 6.7

 

Artikel 4.9

Vaststelling draagkracht debiteur

Artikel 6.8

 

Artikel 4.10

Terugval inkomen

Artikel 6.9

 

Artikel 4.11

Beide partners debiteur

Artikel 6.10

 

Artikel 4.12

Verzuim

Artikel 6.11

 

Artikel 4.16

Schuld in zijn geheel opeisbaar

Artikel 6.12

 

Artikel 4.17

Kwijtschelden

 

Artikel 4.17 ziet geheel op asielstatushouders. Er zijn geen groepen bekend die in het huidige stelsel voor kwijtschelding in aanmerking komen.

Artikel 5.1

Maatschappelijke begeleiding

 

De maatschappelijke begeleiding is uitgewerkt in artikel 13, tweede lid, van de wet en artikel 5.1 van het besluit.

Artikel 6.1

Omschrijving bijzondere persoonsgegevens

Artikel 37 van de wet

De uitzondering op het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken, evenals een omschrijving van die gegevens, zijn neergelegd in artikel 37 van de wet.

Artikel 6.2

Omschrijving noodzakelijkheid bijzondere persoonsgegevens

Artikel 37 van de wet

De uitzondering op het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken, evenals een omschrijving van die gegevens, zijn neergelegd in artikel 37 van de wet.

Artikel 6.3

Beveiliging bestand met bijzondere persoonsgegevens

Artikel 9.10 van het besluit

 

Artikel 6.4

Tegengaan onverenigbare verwerking van bijzondere persoonsgegevens

 

Vanwege het vervallen van het Informatiesysteem Inburgering is de bepaling komen te vervallen.


X Noot
1

MAP is geïntegreerd in het taalschakeltraject dat gevolgd wordt door deelnemers aan de onderwijsroute.

X Noot
3

Idem als voetnoot 2.

X Noot
4

Van Vliet (2000), Blokkendoos KSE, leergebied Sleutelvaardigheden. De Bilt: BVE-raad.

X Noot
5

Dalderop, K. e.a.(2002): Raamwerk Nt2. De Bilt. BVE-Raad

X Noot
6

UWV = Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen

X Noot
7

Arbo = Arbeidsomstandigheden

X Noot
8

CAO = Collectieve Arbeidsovereenkomst

X Noot
9

Kamer van Koophandel = KvK

X Noot
10

CIZ = Centrum Indicatiestelling Zorg

X Noot
11

NAVO = Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

X Noot
12

GBA = Gemeentelijke Basisadministratie

X Noot
13

EU = Europese Unie

X Noot
14

VVE = Voor- en vroegschoolse educatie

X Noot
15

VO = Voortgezet onderwijs

X Noot
16

Mbo = middelbaar beroepsonderwijs

X Noot
17

Hbo = hoger beroepsonderwijs

X Noot
18

DUO = Dienst Uitvoering Onderwijs

X Noot
19

De meest ingrijpende wijziging vond plaats in 2013 toen de verantwoordelijkheid voor inburgering (volledig) bij de inburgeringsplichtige werd gelegd, maar ook in 2015 en 2017 zijn belangrijke wijzigingen doorgevoerd zoals onder andere de toevoeging van extra examenonderdelen aan het inburgeringsexamen: Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt (de voorloper van de huidige Module Arbeidsmarkt en Participatie) en het Participatieverklaringstraject.

X Noot
20

Kamerstukken II 2017/18, 34 700, nr. 34, bijlage 829240 en Kamerstukken II 2017/18, 32 824, nr. 222, bijlage 847443.

X Noot
21

Volgens het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor moderne vreemde talen van de Raad van Europa (ERK).

X Noot
22

Kamerstukken II 2019/20, 35 483, nr. 3.

X Noot
23

Onderdeel j in bijlage 1, behorend bij artikel 2.1, van de Regeling inburgering (oud), is dezelfde grond als artikel 2.2, eerste lid, onderdeel j, van het Besluit inburgering 2021. Onderdeel s, in bijlage 1, behorend bij artikel 2.1, van de Regeling inburgering (oud) is verwerkt in artikel 2.2, tweede lid, van het Besluit inburgering 2021.

X Noot
25

Hierin hebben de bij de arbo en re-integratiemarkt betrokken partijen samengewerkt en waren onder meer de FNV en het VNO-NCW, namens de Stichting van de Arbeid, de VNG, de MBO Raad en de Landelijke Cliëntenraad vertegenwoordigd.

X Noot
26

Artikel 3.2. Regeling inburgering (oud)

X Noot
27

Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de moties Nijkerken-De Haan en Becker (Kamerstukken II, 2017/18, 34 775, nr. 35) en motie Becker (Kamerstukken II, 2019/20, 35 483, nr. 39).

X Noot
28

Laag opgeleide inburgeringsplichtigen hadden in het vergelijkbare examenonderdeel Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt (ONA) in het oude inburgeringsstelsel ongeveer 64 uur nodig voor de behandeling van de thema’s. Dit zou een indicatie kunnen zijn voor het aantal uren dat deze groep nodig heeft.

X Noot
29

Tijdigheid, snelheid, maatwerk, dualiteit en kwaliteit. Zie 1.3.1. Beleidstheorie MvT Wet inburgering

Naar boven