TOELICHTING
Inhoudsopgave
I.
|
Algemeen
|
56
|
1.
|
Inleiding
|
56
|
2.
|
Hoofdlijnen van de regeling
|
57
|
2.1
|
Doelgroepen
|
57
|
2.2
|
Voorbereiding op inburgering en doorlopende lijn
|
57
|
2.3
|
De taken van gemeenten
|
58
|
|
2.3.1
|
Brede intake
|
58
|
2.4
|
Toezicht op de kwaliteit van het inburgeringsonderwijs
|
59
|
2.5
|
De inburgeringsplicht
|
60
|
|
2.5.1
|
Examinering
|
60
|
|
2.5.2
|
Z-route
|
61
|
|
2.5.3
|
Module Arbeidsmarkt & Participatie
|
62
|
|
2.5.4
|
Verlengingen
|
63
|
|
2.5.5
|
Vrijstellingen
|
63
|
|
2.5.6
|
Ontheffing van de inburgeringsplicht
|
64
|
|
2.5.7
|
Sociale lening
|
65
|
3.
|
Handhaving
|
65
|
3.1
|
Boetevaststelling en oplegging nieuwe termijn door DUO bij het niet tijdig voldoen
aan de inburgeringsplicht
|
65
|
4.
|
Monitoring en evaluatie
|
66
|
5.
|
Financiële bepalingen
|
68
|
6.
|
Regeldruk
|
68
|
7.
|
Advies en consultatie
|
68
|
II.
|
Artikelsgewijze toelichting
|
68
|
I. Algemeen
1. Inleiding
De inburgering van nieuwkomers in Nederland dient eraan bij te dragen dat zij zo snel
mogelijk meedoen in Nederland, het liefst via betaald werk. Onder de Wet inburgering,
die dateert uit 2007 was dit, ondanks verschillende (ingrijpende) wijzigingen van
deze wet, nog altijd onvoldoende het geval.19 Het inburgeringsstelsel bevat te veel belemmeringen om inburgering als start van
participatie in de Nederlandse samenleving te benutten. Op basis van de uitgangspunten
in het regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ en onder andere de uitkomsten van
de evaluatie van de Wet inburgering, wordt dit stelsel dan ook grondig herzien.20
Met de Wet inburgering 2021 (hierna aangeduid als: de wet) wordt een nieuw inburgeringsstelsel
geïntroduceerd dat erop is gericht dat inburgeringsplichtigen snel een zo hoog mogelijk
taalniveau bereiken (liefst niveau B121) en kennis opdoen van de Nederlandse maatschappij en vanaf de start van het inburgeringstraject
naar vermogen gaan participeren. Om dit te kunnen bewerkstelligen krijgen gemeenten
de regie over de uitvoering van de inburgering. Dat betekent onder andere dat gemeenten
op grond van de wet van elke inburgeringsplichtige een brede intake zullen afnemen,
op grond waarvan een persoonlijk plan inburgering en participatie (PIP) wordt opgesteld.
Daarin zal worden vastgelegd op welke wijze betrokkene aan de inburgeringsplicht moet
voldoen. De wet bevat in dat kader drie verschillende leerroutes om te waarborgen
dat alle inburgeringsplichtigen op het voor hen hoogst haalbare niveau kunnen inburgeren:
-
• B1-route: de route die erop is gericht om inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk
hun inburgeringsexamen op niveau B1 behalen. Daartoe wordt het leren van de taal zoveel
mogelijk met (vrijwilligers)werk gecombineerd.
-
• Onderwijsroute: de route die is gericht op het behalen van een Nederlands diploma.
Met name jonge inburgeringsplichtigen worden daarop voorbereid door het volgen van
een taalschakeltraject waarin zij niet alleen de Nederlandse taal leren op minimaal
niveau B1, maar ook andere vakken en vaardigheden aangeleerd krijgen om succesvol
te kunnen instromen in een mbo-, hbo- of universitaire opleiding.
-
• Zelfredzaamheidsroute (Z-route): voor degenen voor wie de andere twee routes buiten
het bereik liggen. In deze route leren zij de Nederlandse taal en worden zij voorbereid
om zich zoveel mogelijk zelfstandig in de Nederlandse samenleving te kunnen redden.
Naast het volgen van één van de drie leerroutes, bepaalt de wet dat alle inburgeringsplichtigen
ook een Module Arbeidsmarkt en Participatie (MAP) en een Participatieverklaringstraject
(PVT) moeten volgen. Zowel de MAP als het PVT worden door de gemeenten aan alle inburgeringsplichtigen
aangeboden. Voor asielstatushouders verzorgt de gemeente tevens de inburgeringscursussen
(inburgeringsaanbod) om aan de leerroute te kunnen voldoen en de maatschappelijke
begeleiding.
Gezins- en overige migranten dienen eventuele inburgeringslessen om aan de vastgestelde
leerroute te kunnen voldoen zelf te regelen en bekostigen, al dan niet met gebruikmaking
van een sociale lening.
Gedurende het gehele inburgeringstraject heeft de gemeente op grond van de wet de
taak om zicht te houden op de voortgang van de inburgering van alle inburgeringsplichtigen.
Dat betekent dat er tijdig moet worden bijgestuurd als bijvoorbeeld tijdens het traject
blijkt dat de keuze voor een bepaalde leerroute bij aanvang van het inburgeringstraject
tóch niet voldoende aansluit bij het niveau van de inburgeringsplichtige. Ook het
beboeten van inburgeringsplichtigen die zich verwijtbaar niet aan hun verplichtingen
houden behoort in dit kader tot de mogelijkheden van gemeenten.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) blijft verantwoordelijk voor
de werking van het inburgeringsstelsel als geheel, maar ook voor de uitvoering van
verschillende taken. Dit geldt op grond van de wet bijvoorbeeld voor het bepalen wie
inburgeringsplichtig is, het vaststellen van de inburgeringstermijn, het behandelen
van aanvragen om verlenging van deze termijn, het behandelen van aanvragen van een
sociale lening, het afnemen van examens en het bepalen of een inburgeringsplichtige
tijdig aan de inburgeringsplicht heeft voldaan. De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)
voert deze taken namens de Minister van SZW uit.
Voor een verdere toelichting op de inhoud en de achtergronden van het nieuwe inburgeringsstelsel
wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de wet.22
Deze regeling strekt tot uitvoering van de wet en het Besluit inburgering 2021 en
bevat nadere regels met betrekking tot de vrijstelling en ontheffing van de inburgeringsplicht,
het inburgeringsexamen, verlenging van de inburgeringstermijn en de sociale lening.
Daarnaast worden in deze regeling verschillende instellingen en organisaties aangewezen
die bepaalde specifieke taken verrichten in het nieuwe stelsel. Dit geldt bijvoorbeeld
voor de instelling die het aanbod tot voorbereiding op de inburgering aanbiedt aan
asielstatushouders, de organisatie die de leerbaarheidstoets uitvoert en de organisaties
die belast zijn met internationale diplomawaardering en indicatie onderwijsniveau.
Verder bevat de regeling bepalingen omtrent het bepalen van de hoogte van de boete
als een inburgeringsplichtige de leerroute (verwijtbaar) niet tijdig heeft afgerond.
Tenslotte bevat deze regeling verschillende bijlagen, waaronder het Protocol medische
advisering, de eindtermen voor het examenonderdeel Kennis van de Nederlandse maatschappij
(KNM), het model van het inburgeringsdiploma en het inburgeringscertificaat. Voor
wat betreft de opzet en indeling van deze regeling is nauw aangesloten bij de opzet
en indeling van de wet.
2. Hoofdlijnen van de regeling
2.1. Doelgroepen
Tijdelijke verblijfsdoelen
De in bijlage 1 bij artikel 2.1 van de Regeling inburgering (oud) genoemde tijdelijke
verblijfsdoelen komen niet terug in deze regeling. Met uitzondering van de in bedoelde
bijlage genoemde onderdelen q en r, zijn al deze tijdelijke verblijfsdoelen opgenomen
in artikel 2.2, eerste en tweede lid, van het besluit23. Genoemde onderdelenzijn mede gebaseerd op de artikelen 3.37 en 3.38 van het Vreemdelingenbesluit
2000.24 Met het Besluit modern migratiebeleid zijn deze artikelen komen te vervallen in het
Vreemdelingenbesluit 2000. Omdat in het kader van inburgering wordt beoogd zoveel
mogelijk aan te sluiten bij de artikelen in het Vreemdelingenbesluit 2000, komen die
onderdelen niet terug in deze regeling.
2.2. Voorbereiding op inburgering en doorlopende lijn
Het is van belang dat de inburgering van nieuwkomers die zich in Nederland vestigen
tijdig start. In het besluit is geregeld dat aan asielstatushouders voor wie een start
met inburgering in de gemeente nog niet mogelijk is, een programma wordt aangeboden
dat hen voorbereidt op de inburgering in de gemeente. De inhoud van het programma
sluit aan op de verplichte onderdelen van de inburgeringsplicht, namelijk: Nt2-onderwijs
en het opdoen van kennis van de Nederlandse maatschappij, de module Arbeidsmarkt &
Participatie en het Participatieverklaringstraject. Daarnaast is aandacht voor persoonlijke
begeleiding tijdens het programma.
Asielstatushouders die in afwachting van huisvesting in de gemeente in het AZC verblijven,
en nog niet kunnen starten met een gemeentelijk inburgeringstraject, krijgen een aanbod
voorbereiding op de inburgering. Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) wordt
aangewezen als uitvoerder van het programma. Het COA is verplicht om asielstatushouders
in de AZC’s een aanbod te doen voor het programma voorbereiding op de inburgering
en de inhoud van dit programma moet bestaan uit de in artikel 3.17, tweede lid van
het besluit, voorgeschreven onderdelen. Hiermee wordt uniformiteit van het aanbod
op alle AZC’s zo veel als mogelijk gewaarborgd. Van reistijd is geen sprake, waardoor
deelname voor asielstatushouders op de AZC’s laagdrempelig is. Dit vergroot de kans
op deelname en verkleint het risico op uitval.
Met het COA worden, op grond van de bepalingen in de Kaderwet ZBO, afspraken gemaakt
over de uitvoering van de voorbereiding op de inburgering, het aanleveren van een
jaarplan, (tussentijdse) verslaglegging, de begroting, het jaarverslag en jaarrekening
met betrekking tot het programma voorbereiding op de inburgering. Hierbij zal onder
andere aandacht zijn voor de te verwachten resultaten, prestatie-indicatoren, kwaliteitseisen
en de bijbehorende begroting.
2.3 De taken van gemeenten
2.3.1. Brede intake
Leerbaarheidstoets
De leerbaarheidstoets is onderdeel van de brede intake. De leerbaarheidstoets heeft
als doel om inzicht te geven in het niveau van de Nederlandse taal dat een inburgeringsplichtige
kan bereiken gedurende de inburgeringstermijn, en geeft enkel antwoord op de vraag:
‘Is het niveau van de Nederlandse taal dat nodig is voor de B1-route haalbaar binnen
de inburgeringstermijn van 3 jaar?’. Wordt iemand in de B1-route geplaatst dan is
er ook de afschaalmogelijkheid naar taalniveau A2. De leerbaarheidstoets geeft géén
indicatie van het actuele taalniveau, of andere capaciteiten en vaardigheden. Ook
wordt de leerbaarheidstoets niet ingezet als instrument om voortgang of ontwikkeling
te monitoren. De leerbaarheidstoets wordt ontwikkeld door Bureau ICE.
DUO wordt, als onafhankelijke partij, aangewezen voor de afname van de leerbaarheidstoets. DUO heeft daarmee een centrale rol en is verantwoordelijk
voor het afnameplatform van de leerbaarheidstoets, de verwerking en registratie van
de toetsresultaten en het doorgeven van het advies naar aanleiding van de uitkomst
van de toets aan gemeenten.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de begeleiding bij de afname van de leerbaarheidstoets. Op deze manier kan de leerbaarheidstoets
gepositioneerd worden als integraal onderdeel van de brede intake. Concreet betekent
dit dat gemeenten verantwoordelijk worden voor het inplannen van de afspraken met
de kandidaten voor de afname van de leerbaarheidstoets, het beschikbaar stellen van
afnamelocaties en de begeleiding bij de afname van de toets. De toetsbegeleiders zullen
getraind en gecertificeerd worden door de ontwikkelaar van de leerbaarheidstoets.
Gemeenten hebben daarmee geen rol bij de verwerking of beoordeling van de leerbaarheidstoets.
Gemeenten voeren de regie over de brede intake en kunnen hiermee, net zoals bij de
overige onderdelen van de brede intake, het moment bepalen waarop de toets wordt afgenomen.
Hoewel het gemeenten vrij staat om de begeleiding bij de afname van de leerbaarheidstoets
door een derde partij uit te laten voeren, heeft het de voorkeur om hiermee terughoudend
te zijn. De gemeente blijft ook ingeval van het uitbesteden van deze taak, integraal
eindverantwoordelijk voor de kwaliteit en objectiviteit van de begeleiding bij de
afname. Bovendien mag geen sprake zijn van onwenselijke belangenverstrengeling, bijvoorbeeld
doordat de derde partij naast de begeleiding van de leerbaarheidstoets (en eventueel
andere onderdelen van de brede intake) ook het taalonderwijs aanbiedt.
De uitkomst van de toets is een belangrijke indicator voor het vaststellen van de
leerroute van de inburgeringsplichtige door de gemeente. Van belang is dat de uitkomst
van de leerbaarheidstoets wordt bezien in het licht van alle relevante informatie
die tijdens de brede intake wordt verzameld. De uitslag van de leerbaarheidstoets
geeft hierbij wel een duidelijke indicatie. Wanneer er uit de leerbaarheidstoets volgt
dat niveau B1 haalbaar is binnen de inburgeringstermijn, dan ligt het in de rede dat
de gemeente de inburgeringsplichtige in de B1-route (of de onderwijsroute) plaatst.
Alleen wanneer zwaarwegende aspecten daartoe aanleiding geven kan de gemeente de inburgeringsplichtige
in een dergelijk geval in de Z-route plaatsen.
2.4 Toezicht op de kwaliteit van het inburgeringsonderwijs
In het vorige stelsel is het Keurmerk Inburgeren ontwikkeld en beheerd door de onafhankelijke
Stichting Blik op Werk25,. Nu de Stichting Blik op werk nog immer voldoet aan deze vereisten én er geen sprake
is van een andere partij welke eveneens voldoet aan de vereisten, wordt de Stichting
Blik op Werk opnieuw aangewezen als verstrekker van het Keurmerk Inburgeren.
Om het keurmerk in te richten worden in de regeling voorwaarden gesteld waar de houder
van het keurmerk in ieder geval, maar niet uitsluitend, aan moet voldoen. De keurmerkverstrekker
kan, gelet op de doelstelling van het keurmerk, aanvullende eisen stellen voor verkrijging
van het keurmerk. Sommige eisen verwijzen direct naar bestaande wet- en regelgeving,
dit is noodzakelijk om bij het overtreden van dergelijke regels ook tot het schorsen
of intrekken van het keurmerk te kunnen overgaan.
De bedrijfsvoering van een cursusinstelling
Ten aanzien van de bedrijfsvoering worden in ieder geval eisen gesteld in het kader
van:
-
• inschrijving bij de Kamer van Koophandel,
-
• goed werkgeverschap/opdrachtgeverschap,
-
• een privacy statement,
-
° Het is voor cursisten belangrijk dat zij erop kunnen vertrouwen dat een cursusinstelling
vertrouwelijk omgaat met hun persoonsgegevens.
-
° De cursusinstelling stelt een privacy statement op wat voldoet aan de eisen uit de
Algemene Verordening Gegevensbescherming.
-
• de administratie,
-
° De cursusinstelling voert een herleidbare en deugdelijke administratie.
-
° Het voeren van een juiste administratie is reeds een verplichting vanuit wet- en regelgeving,
maar om de controles door de keurmerkverstrekker op een goede manier te kunnen doen
is het van belang dat de administratie ook herleidbaar is. Dit is ook van belang in
het kader van de fraudepreventie.
-
• een managementverklaring,
-
° Voorafgaand aan de verkrijging van een keurmerk wordt door het bestuur van de cursusinstelling
onder meer een deugdelijke bedrijfsvoering toegezegd.
-
° Het management van de cursusinstelling verklaart voor verkrijging van het keurmerk
dat het zich houdt en zal blijven houden aan de eisen van het keurmerk en aan geldende
wet- en regelgeving.
-
° Het afgeven van een dergelijke verklaring door de cursusinstelling wordt periodiek
herhaald.
-
•
-
° het voldoen aan wettelijke eisen uit de AWR en aanverwante wetgeving
-
° Voldoen aan belastingwetgeving zorgt ervoor dat er geen problemen ontstaan in de continuïteit
van de onderneming (belastingschulden) en is tevens een belangrijke voorwaarde uit
het oog van fraudepreventie.
-
• het hebben van een klachtenregeling
De onderwijskwaliteit
Ten aanzien van de onderwijskwaliteit worden in ieder geval eisen gesteld in het kader
van:
-
• de klassengrootte,
-
• de onderwijsfaciliteiten,
-
• de kwalificaties van de docenten,
-
• het onderwijsplan/curriculum,
-
° Voorafgaand aan een cursusjaar is een onderwijsplan/curriculum opgesteld en bekend.
-
° De cursisten kunnen hier kennis van dragen voordat zij zich inschrijven bij de cursusinstelling
en weten zo wat zij kunnen verwachten.
-
• het gebruik van afstandsonderwijs,
-
° De kwaliteit van deze vorm van onderwijs moet zodanig geregeld zijn dat er sprake
is van gelijkwaardig onderwijs ten opzichte van klassikaal onderwijs.
-
° Afstandsonderwijs zonder directe begeleiding van een docent zijn geen lesuren.
-
• klasbezoek door keurmerkverstrekker,
-
• de tevredenheid van cursisten,
-
° Een goede indicatie voor het functioneren van een cursusinstelling is de beoordeling
door de cursisten.
-
° De tevredenheid van een representatieve steekproef van cursisten moet ten minste voldoende
zijn.
-
• slagingspercentages.
Fraudepreventie
Ten aanzien van de fraudepreventie worden in ieder geval eisen gesteld in het kader
van:
-
• de wijze van facturering,
-
° Facturering is een belangrijke pijler bij het plegen van fraude. Keurmerkhouders dienen
eenduidig en gespecificeerd te factureren aan de gemeenten. Dus niet een factuur per
kwartaal met als omschrijving: ‘onderwijs kwartaal 1’, maar een duidelijke factuur
met een verwijzing naar gevolgde lesdagen/uren per cursist.
-
• de aanwezigheidsregistratie,
-
• de cursusplanning,
-
° Er wordt een cursusplanning opgesteld waar ten minste in zijn opgenomen de datum,
tijd, locatie, docent en leerlingen per les.
-
° Deze cursusplanning wordt periodiek verstrekt aan de keurmerkverstrekker, zodat onaangekondigde
klasbezoeken kunnen plaatsvinden.
-
• financiële audits,
-
° Om als keurmerkverstrekker toezicht te houden op de financiële stromen van keurmerkhouders
is het nodig financiële audits uit te voeren of uit te laten voeren.
-
° Medewerking van de cursusinstelling aan deze audits is noodzakelijk om dit te kunnen
uitvoeren en daarom verplicht.
-
• meldplicht misstanden,
-
° Bestuurders, docenten en andere personen werkzaam bij de cursusinstelling hebben de
plicht om zaken die niet stroken met de regels van het keurmerk te melden bij de keurmerkverstrekker.
-
° Bestuurders, docenten en andere personen werkzaam bij de cursusinstelling hebben de
plicht om zaken die niet in overeenstemming zijn met wet- en regelgeving te melden
bij de bevoegde autoriteiten.
-
• persoonlijk keurmerk.
-
° Het keurmerk wordt persoonlijk uitgegeven aan de combinatie van rechtspersoon en bestuurders
en is niet zonder meer overdraagbaar.
-
° Hiermee moet worden voorkomen dat taalscholen worden overgenomen door kwaadwillende
ondernemers. Ook het gebruik van stromannen en katvangers moet hiermee worden tegen
gegaan.
2.5 De inburgeringsplicht
2.5.1 Examinering
De examengelden voor de taalonderdelen op niveau A2 en kennis van de Nederlandse maatschappij
(KNM) zijn gestandaardiseerd, voor elk examenonderdeel wordt € 50 in rekening gebracht
bij de inburgeringsplichtige. De bedragen onder de oude wet varieerden tussen de € 40
en € 60. De hoogte van de bedragen die worden gehanteerd bij de Staatsexamens Nt2
worden tevens gelijkgetrokken met die voor A2 en KNM. Hiertoe wordt het Staatsexamenbesluit
Nederlands als tweede taal aangepast.
Asielstatushouders kunnen per examenonderdeel (het examen KNM en de examenonderdelen
lezen, luisteren, schrijven, spreken) de eerste en tweede examenpoging per vaardigheid
kosteloos afleggen, voor het niveau waarover in het PIP afspraken zijn gemaakt. Dit
geldt ook voor de deelnemers aan de onderwijsroute. Heeft iemand meer pogingen nodig
voor een examenonderdeel, dan zijn de examenkosten na twee examenpogingen voor eigen
rekening. Voor deelnemers aan de Z-route die voldoende vorderingen hebben gemaakt
is het ook mogelijk om deel te nemen aan een of meerdere examens op niveau A2. Dit
dient door de gemeente gedurende het Z-route traject in het PIP opgenomen te worden.
Voor gezinsmigranten en overige migranten geldt dat de examenkosten voor eigen rekening
zijn. Deze kosten kunnen uit een eventuele lening worden betaald.
Inburgeringsplichtigen met een belemmering of beperking, krijgen in bepaalde gevallen
de mogelijkheid de examens af te leggen onder aan hun belemmering of beperking aangepaste
omstandigheden. In het vorige stelsel is in de Regeling Inburgering (oud) een overzicht
opgenomen van bijzondere examenomstandigheden.26 Maatwerk is echter van belang. Om ook andere mogelijkheden voor aangepaste examenomstandigheden
te kunnen inzetten is de lijst met aangepaste examenomstandigheden in deze regeling
niet limitatief. De benodigde deskundigenverklaring over aanpassingen die nodig zijn
voor het kunnen afleggen van de examens, wordt verstrekt door een door de Minister
van SZW aangewezen onafhankelijk arts. Dit proces komt overeen met de medische deskundigenverklaring
inzake ontheffing. Er worden echter voor deze deskundigenverklaring ten behoeve van
de aanvraag van aangepaste examenomstandigheden geen kosten in rekening gebracht (in
tegenstelling tot de deskundigenverklaring ten behoeve van de aanvraag tot ontheffing).
Er kan in de deskundigenverklaring worden aangesloten bij de opgenomen opties voor
aangepaste examenomstandigheden. In overleg met DUO kan ook gekeken worden welke andere
aanpassingen nodig zijn om het examen te kunnen doen. Op basis van de deskundigenverklaring
bepaalt DUO welke aanpassingen mogelijk zijn en geeft hiervoor een beschikking af.
Voor de Staatsexamens Nt2 is het CvTE hierbij betrokken. Indien iemand een verzoek
tot ontheffing indient maar een beschikking krijgt voor aangepaste examenomstandigheden,
worden de kosten voor de medische deskundigenverklaring kwijtgescholden, overeenkomstig
de wijze beschreven in artikel 2.7, tweede lid.
Inburgeringsplichtigen kunnen in aanmerking komen voor een gedeeltelijke vrijstelling
voor één of meerdere taalonderdelen van het inburgeringsexamen wanneer kan worden
aangetoond dat de taalbeheersing op niveau B1 of hoger ligt. Dit kan door middel van
diploma’s of certificaten van het Staatsexamen Nt2, het deeleindexamen vavo, het Staatsexamen
VO Nederlands of het examen van de Taalunie dat wereldwijd wordt afgenomen (CaNVT).
Daarnaast kan dit met buitenlandse diploma’s of certificaten, als in een ander land
onderwijs is gevolgd binnen het reguliere onderwijs aan een door de overheid erkende
instelling waarmee de beheersing van de Nederlandse taal op niveau B1 of hoger kan
worden aangetoond. Voor deze vrijstelling geldt dat nog wel aan de andere onderdelen
van de inburgeringsplicht dient te worden voldaan, zijnde KNM, PVT en MAP.
Indien nodig zal DUO als het gaat om buitenlandse diploma’s of certificaten waaruit
beheersing van de Nederlandse taal moet blijken advies vragen aan Nuffic (voor het
voortgezet en hoger onderwijs) of de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven
(SBB) (voor MBO-niveau), bijvoorbeeld als iemand aan een buitenlandse universiteit
Nederlands heeft gestudeerd. Ook voor normering van resultaten kan DUO advies inwinnen
bij Nuffic.
De mogelijkheid tot vrijstelling in het vorige stelsel voor het onderdeel KNM komt
in deze regeling niet terug, omdat de eindtermen voor KNM in 2015 zijn herzien en
eerdere vrijstellende certificaten of diploma’s daar niet meer aan voldoen. Dit geldt
ook voor oude certificaten voor taalbeheersing afgegeven door bijvoorbeeld onderwijsinstellingen.
2.5.2 Z-route
De Z-route bestaat uit een urenverplichting van 800 uur Nederlands als tweede taal
en KNM. Verder moeten inburgeringsplichtigen in de Z-route ook MAP en PVT volgen.
Indien nodig kan het onderdeel taal (deels) uit alfabetiseringsonderwijs bestaan.
Daarnaast geldt voor asielstatushouders een verplichting van 800 uren voor activering
en participatie, waar de gevolgde uren MAP en PVT op in mindering worden gebracht.
In deze regeling is vastgelegd dat bij de taallessen binnen de Z-route, ook indien
het alfabetiseringsonderwijs betreft, verplicht aandacht is voor alle taalonderdelen,
namelijk: lezen, luisteren, schrijven en spreken. Het streefniveau bij de Z-route
is (ten minste) A1. Indien een inburgeringsplichtige, gedurende het traject, toch
in staat blijkt om (op een of meerdere) onderdelen een examen op niveau A2 te doen,
wordt dit door de betrokken partijen gestimuleerd en door de gemeente – in overleg
met de inburgeringsplichtige – vastgelegd in het PIP (zie ook paragraaf 2.5.1). De
Z-route leent zich goed voor contextrijk onderwijs. Het belang van daadwerkelijk leren
lezen en schrijven voor deze doelgroep mag daarbij niet worden onderschat. Deelnemers
moeten voldoende worden toegerust om in het dagelijks leven om te kunnen gaan met
de geschreven taal. Contextrijk onderwijs dat zich enkel richt op spreken en luisteren
is hiervoor niet toereikend.
Deelnemers aan de Z-route met een visuele of auditieve beperking, die tevens een revalidatietraject
volgen in verband met deze beperking, kunnen in de Z-route inburgeren met een lagere
urennorm voor de cursusuren NT2 en KNM. Een revalidatietraject voor deze inburgeraars
bestaat uit een jaar intensieve behandeling en ondersteuning vanuit één gespecialiseerde
instelling op locatie. Gezien de kleine aantallen zijn de lessen vaak individueel
of in klein groepsverband. Op basis van de brede intake en nog nader te maken afspraken
met betrokken partners over de maximaal te volgen uren wordt in het PIP vastgelegd
waaraan moet worden voldaan om de Z-route af te ronden. De Z-route wordt in dit geval
afgestemd op de beperking en de mogelijkheden van de inburgeringsplichtige. Zo kan
het voorkomen dat niet alle vier de taalvaardigheden onderdeel uitmaken van de route.
Een inburgeraar met een auditieve beperking zal bijvoorbeeld het onderdeel luistervaardigheid
niet hoeven trainen. Tijdens de brede intake wordt door de gemeente expertise ingewonnen
van professionals in de auditieve of visuele (onderwijs en zorg) sector.
Op het moment dat de deelnemer van de Z-route heeft voldaan aan de urenverplichting
en het eindgesprek met de gemeente heeft plaatsgevonden, is aan de inburgeringsplicht
voldaan. De gemeente zal in dit geval een signaal aan DUO doorgeven. De inburgeringsplichtige
die de Z-route heeft gevolgd en aan de inburgeringsplicht heeft voldaan ontvangt daarvoor
als bewijs een inburgeringscertificaat. Het certificaat wordt opgemaakt door DUO en
wordt vervolgens door de gemeente persoonlijk overhandigd aan de inburgeringsplichtige.
De deelnemer aan de Z-route ontvangt een certificaat in plaats van een diploma, omdat
er geen examens worden afgelegd in tegenstelling tot bij de andere leerroutes.
Er bestaan twee verschillende certificaten; een voor de asielstatushouder en één voor
de gezins- en overige migranten. Voor de groep gezins- en overige migranten geldt
immers een afwijkende inhoud van de Z-route dan de asielstatushouders. Indien de inburgeringsplichtige
in de Z-route examens heeft behaald op het niveau A2, wordt dit opgenomen op het certificaat.
De modelcertificaten zijn opgenomen als bijlage 5 bij deze regeling.
2.5.3 Module Arbeidsmarkt & Participatie
De MAP heeft als doel de inburgeringsplichtige in een vroegtijdig stadium te laten
kennismaken met de Nederlandse arbeidsmarkt en stappen te laten zetten die leiden
tot het zo snel mogelijk, maar ook duurzaam, verwerven van een plek op de arbeidsmarkt.
Naast een theoretische oriëntatie, wordt er tijdens de MAP ook praktijkervaring opgedaan
door de inburgeringsplichtige.
De activiteiten binnen de MAP dienen een praktisch element te omvatten van ten minste
veertig (40) uren. Bij het vormgeven van dit praktische element, dienen gemeenten
en inburgeringsplichtigen als uitgangspunt te hebben dat dit op een plek is waar een
inburgeringsplichtige werkervaring opdoet die zo veel als mogelijk aansluit bij de
beroepskansen en beroepswensen van de inburgeringsplichtige.27 Dat biedt de inburgeringsplichtige inzicht in diens capaciteiten en leer- en ontwikkelpunten
met betrekking tot het gewenste beroep en de kans om een relevant netwerk op te bouwen.
Bovendien is het van belang dat deze werkervaring wordt opgedaan op een taalrijke
werkplek. Dat wil zeggen: een werkplek waar de Nederlandse taal gevoerd wordt en dus
kan worden geoefend.
Indien het niet mogelijk is om het praktische element te laten aansluiten bij de beroepskansen
en beroepswensen van de inburgeringsplichtige, is het van belang dat naar alternatieven
wordt gezocht. Hierbij kan worden gedacht aan vrijwilligerswerk of het verrichten
van werkbezoeken bij relevante werkgevers.
Er is gekozen voor een minimale urennorm van veertig (40) uren voor het praktische
element, zodat zoveel mogelijk gewaarborgd wordt dat de inburgeringsplichtige daadwerkelijk
een beeld krijgt van wat werken in Nederland inhoudt. Tegelijkertijd is deze tijdsinvestering
voor gemeenten goed uitvoerbaar. Zij moeten immers een werkplek vinden die passend
is bij de beroepscompetenties en de beroepskansen van de inburgeringsplichtige.
Er wordt geen urennorm opgelegd voor het geheel van de MAP. Dit biedt gemeenten de
mogelijkheid om een traject aan te bieden dat aansluit bij de vaardigheden en capaciteiten
van de inburgeringsplichtige. De intensiteit van het traject zal daarom per inburgeringsplichtige
verschillen. Hoogopgeleide inburgeringsplichtigen hebben mogelijk minder uren nodig
voor het doorlopen van de thema’s dan laag opgeleide inburgeringsplichtigen28.
2.5.4 Verlengingen
Iedere inburgeringsplichtige heeft maximaal drie jaar om te voldoen aan de inburgeringsplicht.
Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen die niet aan de inburgeringsplichtige
te wijten zijn, waardoor de inburgeringsplichtige niet binnen de gestelde termijn
aan zijn verplichtingen kan voldoen. Als daarvan sprake is, kan de inburgeringsplichtige
een aanvraag tot verlenging van de inburgeringstermijn indienen bij DUO. Als de inburgeringsplichtige,
al dan niet met ondersteuning van de gemeente, aannemelijk maakt dat hem inderdaad
niet te verwijten is dat hij niet tijdig een of meerdere onderdelen van de inburgeringsplicht
(het PVT, de MAP en/of de leerroute) heeft afgerond, zal DUO een verlenging van de
inburgeringstermijn afgeven.
Enkel het voordoen van een bijzondere omstandigheid is niet voldoende voor het verstrekken
van een verlenging. Het is van belang dat de inburgeringstermijn enkel wordt verlengd
op het moment dat er daadwerkelijk een overschrijding van de inburgeringstermijn dreigt
als gevolg van de omstandigheden die zich hebben voorgedaan die niet aan de inburgeringsplichtige
te wijten zijn. Daarom kan een aanvraag voor verlenging van de inburgeringstermijn
niet eerder worden gedaan dan zes maanden voor de afloop van de initiële inburgeringstermijn,
de verlengde termijn, of de vastgestelde nieuwe termijn (vgl. artikel 4.5, eerste
lid, van het besluit).
Zoals gesteld, dient voor het afgeven van een verlenging van de inburgeringstermijn
sprake te zijn van een situatie waarin de termijnoverschrijding niet aan de inburgeringsplichtige
te wijten is. Een verlenging van de inburgeringstermijn kan in ieder geval worden
gegeven bij de volgende omstandigheden: langdurige ziekte, overlijden van een naaste,
zwangerschap en bevalling, verblijf in een Blijf van mijn Lijf huis, volgen van alfabetiseringscursus,
langdurige dakloosheid, het niet tijdig doen van inburgeringsaanbod door gemeenten,
omstandigheden bij de aanbieder van inburgeringsactiviteiten en – als restgrond –
overige niet verwijtbare individuele bijzondere omstandigheden. Op deze laatste grond
kan een beroep worden gedaan indien zich omstandigheden voordoen, die niet zijn voorzien
en eveneens een verlenging van de inburgeringstermijn rechtvaardigen. In de artikelsgewijze
toelichting bij artikel 4.1, wordt een nadere toelichting gegeven op de verschillende
verlengingsgronden.
2.5.5 Vrijstellingen
Net zoals onder de oude wet is het mogelijk om vrijstelling van de inburgeringplicht
te verlenen indien mensen beschikken over aantoonbare beheersing van de Nederlandse
taal. Het niveau van taalbeheersing dat nodig is om vrijstelling te krijgen, is in
het huidige stelsel verhoogd naar niveau B1. Er zijn verschillende mogelijkheden om
dit niveau aan te tonen. Het is van belang dat er bewijsstukken worden overlegd waarmee
het taalniveau kan worden vastgesteld. Een verzoek tot vrijstelling kan met bewijsstukken
ingediend worden bij DUO. De wet wijkt hiervan niet wezenlijk af van de oude wet.
DUO kan in sommige gevallen ook ambtshalve vrijstelling van de inburgeringsplicht
verlenen. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als DUO uit het diplomaregister kan afleiden
dat een potentieel inburgeringsplichtige over een vrijstellend diploma beschikt. Vrijstelling
kan, naast aan mensen met een Nederlands schooldiploma (inclusief de bijzondere gemeenten
Bonaire, Saba en Sint Eustatius) niveau vmbo gemengde leerweg of hoger, worden verleend
aan mensen met een op wettelijke basis uitgereikt schooldiploma uit de Caribische
landen van het Koninkrijk (Aruba, Curaçao, Sint Maarten), België en Suriname waarbij
het niveau van het eindexamen Nederlands vergelijkbaar is met niveau B1 (of hoger)
en er een voldoende is behaald voor het vak Nederlands. Vrijstelling van de inburgeringsplicht
blijft ook mogelijk met een diploma of getuigschrift van een erkende Internationale
of Europese school waaruit blijkt dat het vak Nederlands is gevolgd op een niveau
dat vergelijkbaar is met B1.
Zoals toegelicht onder paragraaf 2.5.1 (Examinering) is er ook een mogelijkheid om
gedeeltelijke vrijstelling voor de taalonderdelen te verlenen als met genoemde documenten
kan worden aangetoond dat de vaardigheden in de Nederlandse taal op niveau B1 of hoger
liggen.
Voor mensen die al langere tijd in Nederland wonen en participeren, blijft het mogelijk
om een aanvraag voor vrijstelling van de inburgeringsplicht te doen op grond van de
omstandigheid dat zij aantoonbaar voldoende ingeburgerd zijn (artikel 2.3 van het
Besluit inburgering 2021). De kosten daarvoor bedragen, net als onder de oude wet,
€ 90.
2.5.6 Ontheffing van de inburgeringsplicht
Net zoals in het vorige inburgeringsstelsel blijft de mogelijkheid bestaan om een
inburgeringsplichtige die niet in staat is om aan te inburgeringsplicht te voldoen,
van de inburgeringsplicht te ontheffen. Hiervoor bevat de wet twee gronden: ontheffing
vanwege medische redenen en ontheffing vanwege bijzondere individuele omstandigheden.
Ontheffing vanwege medische redenen
In artikel 2.7, eerste lid, van het besluit is bepaald dat de Minister van SZW een
aangewezen arts verzoekt een deskundigenverklaring af te geven indien een inburgeringsplichtige
een aanvraag tot gehele of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht indient.
Deze regeling bevat nadere bepalingen over de inhoud van deze deskundigenverklaring.
Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat het in het huidige stelsel mogelijk
wordt om een inburgeringsplichtige vanwege medische redenen gedeeltelijk van de inburgeringsplicht
te ontheffen. Deze mogelijkheid bestaat in het vorige stelsel niet. Zo is bepaald
dat de aangewezen arts die de deskundigenverklaring afgeeft, in een dergelijke situatie
in de verklaring vermeldt aan welke onderdelen van de inburgeringplicht wel kan worden
voldaan en voor welke onderdelen ontheffing kan worden verstrekt. Zo is het bijvoorbeeld
denkbaar dat een inburgeringsplichtige met een auditieve beperking voor wie de B1-route
is vastgesteld, wel kan voldoen aan de taalexamens voor lezen en schrijven, maar niet
aan die voor spreken en luisteren. Wanneer de inburgeringsplichtige de Z-route volgt
en door een belemmering of beperking niet in staat is om het participatiedeel te volbrengen,
kan op advies van de aangewezen arts een gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht
voor dit onderdeel worden toegekend. Voor de onderdelen MAP en PVT is geen gedeeltelijke
ontheffing mogelijk, in dat geval zorgt een gemeente voor een passende invulling.
Verder is bepaald dat de inburgeringsplichtige, net zoals in het vorige stelsel, voor
het laten opstellen van de medische deskundigenverklaring dient te betalen. Anders
dan in het vorige stelsel, worden de kosten hiervan vergoed indien uit deze verklaring
volgt dat de gevraagde ontheffing (geheel of gedeeltelijk) kan worden verleend en/of
aangepaste examenomstandigheden dienen te worden getroffen. Wanneer uit de deskundigenverklaring
van de aangewezen arts volgt dat er geen aanleiding is voor de verlening van gehele
of gedeeltelijke ontheffing van de inburgeringsplicht of het treffen van aangepaste
examenomstandigheden, krijgt de aanvrager de betaalde kosten voor de deskundigenverklaring
niet terug. Hiermee wordt beoogd te voorkomen dat oneigenlijk gebruik wordt gemaakt
van deze ontheffingsmogelijkheid waardoor een te groot beslag wordt gelegd op dit
tijdrovende en arbeidsintensieve proces.
Ontheffing bijzondere individuele omstandigheden
In artikel 2.8 van het besluit is bepaald dat de mogelijkheid om een inburgeringsplichtige
te ontheffen vanwege bijzondere individuele omstandigheden alleen is voorbehouden
voor zeer uitzonderlijke, onvoorziene gevallen, die niet aan de inburgeringsplichtige
zijn te wijten en waarbij het vasthouden aan de inburgeringsplicht voor de inburgeringsplichtige
tot een zeer schrijnende situatie leidt. De Minister van SZW maakt terughoudend gebruik
van deze bevoegdheid om over te gaan tot het ontheffen van de inburgeringsplicht.
Als de inburgeringsplichtige van mening is dat hij vanwege bijzondere individuele
omstandigheden niet in staat is om aan de inburgeringsplicht te voldoen via een van
de drie leerroutes moet hij dat aanvoeren en onderbouwen.
Op voorhand wordt geen bepaald gewicht toegekend aan bepaalde omstandigheden. Hoe
omstandigheden meewegen in de beoordeling hangt af van het samenstel van aangevoerde
omstandigheden.
De inburgeringsplichtige moet in ieder geval de volgende beschrijvingen overhandigen
voor de onderbouwing van zijn aanvraag:
-
a) Een beschrijving van de bijzondere individuele omstandigheden
Daarbij valt te denken aan:
-
• Medische klachten die niet zodanig zijn dat ze leiden tot een ontheffing op medische
gronden maar die, in combinatie met andere omstandigheden, tot een situatie leiden
waardoor het vasthouden aan de inburgeringsplicht tot een zeer schrijnende situatie
leidt.
Ter onderbouwing van deze klachten verstrekt de inburgeringsplichtige een gerichte
medische machtiging waarin de inburgeringsplichtige aangeeft op wie de machtiging
betrekking heeft en voor welk doel de machtiging wordt verstrekt om bij de behandelende
arts of specialist informatie op te vragen. Het beoordelen daarvan gebeurt door een
door de Minister van SZW aangewezen medisch deskundige. Deze maakt een verklaring
conform het protocol in bijlage 1. Het protocol verschaft waarborgen voor een zorgvuldig
proces, biedt transparantie en leidt tot een grotere uniformiteit bij het opstellen
en afgeven van het advies door de aangewezen onafhankelijke arts. Op deze wijze vervult
het protocol zowel een rol richting medisch adviseur als richting inburgeringsplichtige.
-
• Omstandigheden in de situatie van gezinsleden, waaronder de gezondheidssituatie van
de betrokken gezinsleden. Ook hiervoor geldt de procedure onder a.
-
b) Een beschrijving van de geleverde inspanningen
De getoonde wil van de inburgeringsplichtige om te voldoen aan de inburgeringsplicht
via een van de drie routes en de nodige inspanningen die daartoe zijn gedaan spelen
een belangrijke rol bij de beoordeling. Deze inspanningen zullen dan ook aangevoerd,
onderbouwd en aangetoond moeten worden. Daarbij valt te denken aan:
-
• Aantoonbaar gevolgde uren in een vorm van publiek onderwijs, bij een cursusinstelling,
of enige vorm van inspanningen om zich kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse
samenleving eigen te maken waarbij voorts uit de relevante feiten en omstandigheden
blijkt dat de inburgeringsplichtige zich gedurende deze lessen voldoende heeft ingespannen;
-
• Afgelegde examenonderdelen of andersoortige examens of testen over de Nederlandse
taal en de Nederlandse samenleving;
-
• Aantoonbare participatie in de samenleving, bijvoorbeeld door betaald of vrijwilligerswerk.
-
c) Een beschrijving van de zeer schrijnende situatie waarin de inburgeringsplichtige
terecht komt indien ontheffing van de inburgeringsplicht niet wordt verleend.
Zonder deze informatie is het immers niet mogelijk om deze beoordeling te maken.
2.5.7 Sociale lening
In het vorige inburgeringsstelsel konden (niet) inburgeringsplichtigen die over onvoldoende
middelen beschikten om zelf hun inburgeringscursus of examen te betalen, in aanmerking
komen voor een lening. Deze mogelijkheid komt in het huidige stelsel te vervallen
voor asielstatushouders omdat zij van gemeenten een inburgeringsaanbod krijgen en
ook hun examens (tot een bepaald maximum) worden bekostigd. Alle bepalingen in de
Regeling inburgering (oud) die betrekking hadden op de lening voor asielstatushouders,
inclusief de kwijtschelding daarvan, zijn dan ook komen te vervallen.
Inburgeringsplichtige gezinsmigranten en overige migranten komen niet in aanmerking
voor een inburgeringsaanbod van de gemeente. Daarom blijft het voor hen mogelijk om
voor de financiering van hun inburgeringscursus en examens een beroep doen op de leenfaciliteit.
Deze regeling bevat nadere bepalingen over de vaststelling van de hoogte van het bedrag
van de lening, de betaling van de lening aan cursusinstellingen en over de terugbetaling
van de lening door de (niet) inburgeringsplichtige, inclusief de berekening van de
rente en de hoogte van de maandelijkse termijnen. In dit proces zijn geen inhoudelijke
wijzingen voorzien. De voorwaarden zijn dan ook niet gewijzigd ten opzichte van de
voorgaande situatie.
3. Handhaving
3.1 Boetevaststelling en oplegging nieuwe termijn door DUO bij het niet tijdig voldoen
aan de inburgeringsplicht
Boete
Op het moment dat een inburgeringsplichtige niet tijdig aan de inburgeringsplicht
voldoet en het overschrijden van de inburgeringstermijn hem te verwijten valt, dan
legt DUO, namens de Minister van SZW, een boete op. Bovendien krijgt de inburgeringsplichtige
een nieuwe termijn opgelegd, waarbinnen hij alsnog dient te voldoen aan de inburgeringsplicht.
Bij het niet tijdig afronden van de MAP of het PVT, geldt dat DUO een (gefixeerde)
boete oplegt van € 340 per overtreding. Deze boete kan door DUO lager worden vastgesteld,
als aannemelijk is dat de boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
Bij het niet tijdig afronden van de leerroute, geldt dat DUO een maximale boete oplegt
van € 1.000. Bij het vaststellen van de hoogte van de boete voor het niet tijdig afronden
van de leerroute, houdt DUO rekening met de inspanningen die de inburgeringsplichtige
heeft verricht. Bij het beoordelen van de geleverde inspanningen, houdt DUO rekening
met de specifieke leerroute die de inburgeringsplichtige heeft gevolgd en de afspraken
die in het PIP zijn vastgelegd. Deze zullen per inburgeringsplichtige immers verschillen.
In de B1-route en de onderwijsroute wordt gekeken naar het aantal gevolgde uren Nt2
en KNM respectievelijk de aanwezigheid bij lessen van het taalschakeltraject, de behaalde
examenonderdelen en het aantal examenpogingen. Indien uren Nt2 en KNM in de B1-route
nauw zijn verweven met participatie-activiteiten, zoals bijvoorbeeld een stage, en
deze activiteiten (vrijwel) uitsluitend zijn bedoeld om de Nederlandse taal te leren
dan wel ter ondersteuning daarvan, dan worden de uren die aan deze activiteiten zijn
besteed ook beschouwd als gevolgde uren Nt2 en KNM.
In de Z-route kan het aantal examenonderdelen en examenpogingen niet worden meegewogen,
aangezien er binnen de Z-route geen examens worden afgelegd. Bij de Z-route wordt
daarom gekeken naar het aantal gevolgde uren Nt2 en KNM en het aantal uren dat de
inburgeringsplichtige heeft verricht binnen de (voor asielstatushouders) verplichte
participatiecomponent. Ook uren die de inburgeringsplichtige in de Z-route voorafgaand
aan de vaststelling van het PIP in het kader van de brede intake heeft gevolgd aan
Nt2 of KNM of uren besteed aan participatieactiviteiten (in het kader van de brede
intake, of activiteiten in het kader van de Participatiewet tijdens de brede intake
of maatschappelijke begeleiding) kunnen, onder voorwaarden, meetellen voor het totaal
aantal uren.
Door de bovengenoemde aspecten een rol te laten spelen bij de handhaving, krijgt een
inburgeringsplichtige die zich aantoonbaar stevig heeft ingespannen voor zijn inburgeringsplicht,
en daarmee heeft aangetoond eigen verantwoordelijkheid te dragen, maar desondanks
niet binnen de termijn is ingeburgerd, van DUO een lagere boete opgelegd dan een inburgeringsplichtige
die zich niet of nauwelijks heeft ingespannen.
Nieuwe termijn
In het vorige stelsel werd aan inburgeringsplichtigen bij een overschrijding van de
inburgeringstermijn – die aan hem te verwijten was – standaard een nieuwe termijn
verleend van twee jaar. Niet alle inburgeringsplichtigen die hun inburgeringstermijn
overschrijden zullen echter twee jaar nodig hebben om alsnog aan de inburgeringsplicht
te voldoen. Dit zal in hoge mate afhankelijk zijn van het aantal examenonderdelen
dat nog moet worden afgerond. Bovendien sluit een standaard nieuwe termijn van twee
jaar niet aan bij de uitgangspunten van het huidige inburgeringsstelsel, waarbij snel
meedoen in de maatschappij centraal staat. In het huidige stelsel is op dit punt daarom
ook maatwerk nodig.
Voor het vaststellen van de duur van de nieuwe termijn wordt bij de B1-route en de
onderwijsroute gekeken naar hoeveel examenonderdelen een inburgeringsplichtige reeds
heeft behaald. Hoe meer onderdelen al zijn behaald, hoe minder hij nog zal moeten
afronden, dus hoe korter de duur van de verlenging. Zo krijgen inburgeringsplichtigen
een nieuwe termijn opgelegd die past bij hun individuele situatie. Aangezien bij de
Z-route geen verplichte examenonderdelen zijn, is dit niet aan de orde voor deze groep
inburgeringsplichtigen. Voor hen wordt gekeken naar het aantal gevolgde uren taalles
en cursusuren KNM en voorts, voor de asielstatushouders, het aantal bestede uren aan
participatieactiviteiten.
4. Monitoring en evaluatie
Artikel 53 van de Wet inburgering 2021 bevat de bepaling dat de Minister van SZW binnen
vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet een verslag over de effecten en doeltreffendheid
van deze wet aan de Staten-Generaal zendt.
Naast de evaluatie van de wet na vijf jaar, zal monitoring plaatsvinden om vanaf de
inwerkingtreding van de wet de werking van de wet te volgen. De monitoring vervult
een belangrijke functie in de ambitie van een lerend en adaptief stelsel. De uitkomsten
van de periodieke monitoring worden gebruikt om tussentijds lessen te trekken voor
de uitvoering van de wet, zo nodig wet- en regelgeving aan te passen en de Tweede
Kamer te informeren over de voortgang en tussenresultaten van de wet.
De basis voor de evaluatie en monitoring wordt gevormd door de onderliggende beleidstheorie
die is opgenomen in paragraaf 1.3 van de memorie van toelichting van de wet.
Ten behoeve van de evaluatie en monitoring zijn gegevens nodig over individuele inburgeringsplichtigen,
over onder meer de inburgeringsplicht, de deelname van de inburgeringsplichtige aan
de verschillende onderdelen van de inburgeringstrajecten, de resultaten van deze trajecten
en participatie tijdens en na afloop van de inburgeringstrajecten.
In deze regeling worden nadere regels opgesteld over de soort informatie die het college,
het COA, Nuffic, SBB en de IND verstrekken, en de wijze waarop het CBS deze gegevens
verzamelt en verstrekt aan de Minister van SZW.
Waarvoor zijn de gegevens nodig?
Voor de evaluatie en monitoring zijn vier categorieën van gegevens nodig over individuele
inburgeringsplichtigen:
-
1. Gegevens over de arbeidsparticipatie en deelname aan onderwijs. Deze gegevens zijn
nodig om zicht te krijgen op doeltreffendheid en de effecten van de wet en meer concreet
de mate waarin het maatschappelijk doel van de wet gerealiseerd wordt: alle inburgeringsplichtigen
doen snel en volwaardig mee in de Nederlandse maatschappij, liefst via betaald werk.
Deze gegevens zijn ook nodig om vast te stellen in welke mate het beleidsdoel ‘participeren
naar vermogen vanaf de start van het inburgeringstraject’ gerealiseerd wordt. Voor
deze gegevens kan gebruik gemaakt worden van bestaande statistieken van het CBS.
-
2. Gegevens over het overkoepelende inburgeringsproces: de inburgeringsplicht (vaststelling,
termijn, vrijstelling, ontheffing en voldaan aan) de afgenomen examens en centrale
handhaving. Ook deze gegevens zijn nodig om zicht te krijgen op de doeltreffendheid
en de effecten van de wet. Hier gaat het met name om (de voortgang van) de mate waarin
het beleidsdoel dat inburgeringsplichtigen het voor hen hoogst haalbare taalniveau
bereiken, gerealiseerd wordt.
-
3. Gegevens over de trajecten die inburgeringsplichtigen volgen, zoals over de deelname
aan processen ten behoeve van het inburgeringstraject en trajectonderdelen, de intake
en de leerbaarheidstoets, het PIP, de leerroutes, overige onderdelen zoals het PVT,
de cursussen en gegevens over de handhaving door gemeenten. Deze gegevens zijn nodig
om zicht te krijgen op de werking van de wet: de wijze waarop de uitvoering van de
wet heeft bijgedragen aan de realisatie van het maatschappelijk doel en de beleidsdoelen.
De werking van de wet is in de memorie van toelichting geoperationaliseerd aan de
hand van vijf subdoelen.29
-
4. Gegevens over de inburgeringsplichtigen zoals onder meer woonplaats, leeftijd, geslacht,
land van herkomst, verblijfsdoel, behaalde diploma’s en opleidingsniveau in het land
van herkomst en gebruik van de sociale leenfaciliteit in het kader van de inburgering.
Deze gegevens zijn nodig om zicht te krijgen op verschillen in het doelbereik tussen
groepen inburgeringsplichtigen. Voor deze gegevens kan grotendeels gebruik gemaakt
worden van bestaande statistieken van CBS.
Wie levert welke soort gegevens?
Het college levert gegevens over:
-
• de deelname aan trajectonderdelen en processen t.b.v. de inburgering: de maatschappelijke
begeleiding, het ontzorgen, de brede intake, de taallessen en KNM tijdens de periode
van de brede intake, het PVT, de MAP en de voortgangsgesprekken met gezins- en overige
migranten;
-
• het PIP: de vaststelling en wijziging;
-
• de leerroutes: welke route, deelname, wisseling van route en afschaling, inschatting
taalniveau na afloop van de Z-Route;
-
• waarschuwingen (datum) en boetes (datum, reden en hoogte);
-
• analfabetisme en anders- alfabetisme van de inburgeringsplichtige.
COA levert gegevens over:
-
• het AZC: postcode en periode van verblijf per AZC;
-
• voorinburgering: instemming, einddatum en presentie taalactiviteit, en resultaat taaltoets
na afloop.
De IND levert gegevens over:
Minister van SZW levert gegevens over:
-
• de inburgeringsplicht: datum vaststelling hiervan, de inburgeringstermijn, aantal
en reden verlenging(en) van de inburgeringstermijn en nieuwe termijn, vrijstelling
en ontheffing inburgeringsplicht en reden, de vaststelling voldaan aan inburgeringsplicht;
-
• sociale leningen: toekenning en gebruik, hoogte leenruimte, opgenomen bedrag van lening;
-
• afgenomen examens: deelname per onderdeel, niveau en resultaat (geslaagd/gezakt);
-
• boetes: datum, reden, hoogte en matigingsgrond;
-
• door DUO onderscheiden doelgroepen op basis van het verblijfsdoel;
-
• de cursussen gegeven door instellingen met een keurmerk: soort cursus, begin- en einddatum;
-
• de leerbaarheidstoets: datum afname en uitslag.
Nuffic en SBB leveren gegevens over:
Wijze van levering
De in deze regeling genoemde instanties leveren ten behoeve van evaluatie en monitoring
alle gegevens digitaal aan het CBS. College en instanties moeten bij elke levering
het BSN of een ander uniek identificerend nummer in het geval het BSN nog niet aanwezig
is (COA) van de betrokken inburgeringsplichtigen aanleveren zodat CBS de gegevens
van de verschillende leveranciers op individueel niveau kan koppelen.
Verdere uitwerking van de gegevens
De precieze definities van deze gegevens en de wijze en frequentie van aanlevering
worden verder uitgewerkt in de Richtlijnen voor gemeenten Statistiek Wet Inburgering
van het CBS en in leveringsovereenkomsten die het CBS sluit met DUO, COA, Nuffic en
SBB.
Wijze van rapporteren en privacy
Voor de rapportages, onderzoeken, statistieken, verslagen enz. die ten behoeve van
monitoring en evaluatie van het inburgeringstelsel worden opgesteld en waarvoor gebruik
wordt gemaakt van persoonsgegevens geldt de eis dat op geaggregeerd niveau en niet
tot personen herleidbaar wordt gerapporteerd. Het CBS en de Minister houden zich bij
deze rapportages aan de vier vuistregels voor statistische veiligheid van het CBS.
Dat wil zeggen dat rapportages nooit minder dan 10 eenheden beschrijven, nooit minder
dan 10 vrijheidsgraden, beschermd zijn tegen groepsonthulling (een cel mag nooit meer
dan 90% van de individuen in een groep bevatten) en tegen dominantie (geen individu
mag meer dan 50% van de waarde van een cel vertegenwoordigen).
5. Financiële bepalingen
Het Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid stelt namens het Rijk jaarlijks
een macrobudget voor inburgering vast dat verdeeld wordt onder de individuele gemeenten.
De gemeentelijke uitkering dient te worden aangewend voor de financiering van de kosten
van inburgeringsvoorzieningen die bijdragen aan het voldoen aan de inburgeringsplicht.
Hierbij kan worden gedacht aan de kosten van de invulling van de leerroutes, maatschappelijke
begeleiding, het PVT en de MAP. Voor de kosten die verband houden met de uitvoering
van de wet, zoals de kosten van de brede intake, het PIP, het ontzorgen en het inkopen
van trajecten en leerroutes, ontvangen gemeenten een uitkering via het gemeentefonds.
Het aan de gemeenten toegekend budget bestaat uit een component voor gezinsmigranten
en overige migranten en een component voor asielstatushouders. De uitkering aan gemeenten
wordt eerst voorlopig vastgesteld (artikel 40 van de wet en artikel 10.1 van het besluit)
en wordt na afloop van het uitvoeringsjaar definitief vastgesteld (artikel 41 van
de wet en artikel 10.2 van het besluit). Hierbij vindt een aanpassing plaats op basis
van het werkelijke volume van het aantal inburgeringsplichtigen in Nederland; deze
aanpassing kan zowel positief als negatief voor gemeenten uitvallen. In deze regeling
worden de percentages, bedragen en gewichten vastgelegd van verschillende variabelen
die voor de berekening van de uitkering van belang zijn. De exacte berekeningswijze
van de uitkering is terug te vinden in de artikelen 10.1 en 10.2 van het besluit.
6. Regeldruk
De berekening van de regeldruk voor burgers en bedrijven als aanvulling op de wettelijke
verplichtingen, hetgeen reeds in de memorie van toelichting bij de Wet inburgering
2021 is beschreven, is zowel voor het Besluit inburgering 2021 als deze regeling beschreven
in het hoofdstuk omtrent regeldruk in de algemene toelichting bij het Besluit inburgering
2021.
7. Advies en consultatie
In hoofdstuk 10 (Advies en consultatie) in de toelichting bij het Besluit inburgering
2021 zijn, gezien de samenhang tussen het Besluit en deze regeling, de reacties en
aanpassingen aangaande zowel het besluit als de regeling benoemd.
II. Artikelsgewijs
Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
Artikel 1.1. Begripsbepalingen
Dit artikel komt grotendeels overeen met artikel 1 van de Regeling inburgering (oud).
De definitie inburgeringscursus is niet overgenomen, aangezien die term als zodanig
niet voorkomt in deze regeling.
Artikel 1.2. Geestelijk bedienaar
In artikel 1, tweede lid, van de wet is geregeld dat bij ministeriële regeling het
begrip geestelijke bedienaar, zoals opgenomen in de begripsbepalingen van de wet,
nader kan worden omschreven. Dit artikel is hiervan een uitwerking.
Het eerste lid van het onderhavige artikel bepaalt dat in ieder geval als geestelijke
bedienaar wordt aangemerkt de vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, die is
verleend onder de beperking verband houdend met het verrichten van arbeid voor een
religieuze of levensbeschouwelijke organisatie. Deze vreemdelingen zijn specifiek
met dat doel naar Nederland gekomen. Daarnaast zijn er vreemdelingen die om andere
redenen naar Nederland zijn gekomen en op basis van een andere verblijfsvergunning
in Nederland verblijven – bijvoorbeeld als gezins- of asielmigrant, of als houder
van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd – en die feitelijk als geestelijke
bedienaar werkzaam zijn. Om die reden wordt in artikel 1, eerste lid, van de wet,
als geestelijke bedienaar aangemerkt degene die, ongeacht op welke grond hij of zij
naar Nederland is gekomen of in Nederland verblijft, een geestelijk, godsdienstig
of levensbeschouwelijk ambt bekleedt, of ten behoeve van een kerkgenootschap of een
ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag, werkzaamheden
van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard verricht.
Hoofdstuk 2. Inburgeringsplichtig
Afdeling 1. Vrijstellingen
Artikel 2.1. Vrijstelling van de inburgeringsplicht
In artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de wet is geregeld dat een vrijstelling
van de inburgeringsplicht wordt verleend aan de inburgeringsplichtige die beschikt
over een bij ministeriële regeling aangewezen diploma, certificaat of ander document
waaruit blijkt dat diegene beschikt over de vaardigheden en kennis, bedoeld in artikel
7, eerste lid, van de wet.
In het onderhavige artikel wordt een opsomming gegeven van de door de inburgeringsplichtige
behaalde diploma’s, certificaten, getuigschriften of andere documenten die kunnen
leiden tot vrijstelling van de inburgeringsplicht.
Niet langer geldt onverkort dat een eerder behaald inburgeringsdiploma leidt tot vrijstelling
van de inburgeringsplicht. Reden hiervoor is dat het vorige inburgeringsstelsel de
verschillende taalonderdelen worden geëxamineerd op het niveau A2. In het huidige
stelsel worden de verschillende onderdelen geëxamineerd op ten minste het niveau B1.
Om die reden is er in onderdelen a en b een onderscheid gemaakt tussen de inburgeringsdiploma’s
behaald onder het huidige stelsel en het vorige stelsel. Voor de inburgeringsdiploma’s
behaald onder het vorige stelsel geldt alleen dat een vrijstelling wordt verleend
indien alle mondelinge en schriftelijke vaardigheden aantoonbaar succesvol zijn geëxamineerd
op ten minste het niveau B1. Aangezien dit niet blijkt uit het inburgeringsdiploma
zelf, is bepaald dat het inburgeringsdiploma moet zijn vergezeld van bewijsstukken
waaruit blijkt dat (ten minste) het niveau B1 voor de onderdelen leesvaardigheid,
luistervaardigheid, schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid (de vaardigheden genoemd
in onderdeel a tot en met d van artikel 3.3. van het besluit) is behaald. In de praktijk
zullen dit voornamelijk de diploma’s of certificaten van het Staatsexamen Nt2 zijn.
In het huidige stelsel geldt dat een vmbo-opleiding alleen tot vrijstelling van de
inburgeringsplicht leidt indien deze op ten minste het niveau gemengde leerweg of
theoretische leerweg is afgerond. Bij deze opleidingen geldt dat het referentieniveau
Nederlands van de opleiding ligt op niveau 2F; dat niveau is vergelijkbaar met het
niveau B1.
Specifieke internationaal erkende diploma’s op het niveau van voortgezet onderwijs
zijn niet meer expliciet opgenomen in het onderhavige artikel, omdat actuele ontwikkelingen
een volledig overzicht kunnen belemmeren en het aantal aanvragen tot vrijstelling
op basis van deze diploma’s zeer laag ligt. Wanneer iemand over een dergelijk diploma
beschikt waarmee de beheersing van de Nederlandse taal op niveau B1 of hoger kan worden
aangetoond, is vrijstelling van de inburgeringsplicht nog steeds mogelijk. Hiervoor
dient een verzoek bij DUO te worden ingediend. DUO zal, indien nodig, een beroep doen
op de expertise van Nuffic of SBB.
Artikel 2.2. Tijdelijke vrijstelling inburgeringsplicht bij volgen opleiding
In artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van de wet is geregeld dat de Minister van
SZW vrijstelling van de inburgeringsplicht verleent aan degene die een opleiding volgt
waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een bij ministeriële regeling aangewezen
diploma, certificaat of ander document waaruit blijkt dat diegene beschikt over de
vaardigheden en kennis, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de wet.
In het onderhavige artikel is in dat kader geregeld dat aan de inburgeringsplichtige
die een opleiding volgt waarbij de afronding van de betreffende opleiding leidt tot
uitreiking van een van bewijsstukken genoemd in artikel 2.1, tijdelijk vrijstelling
van de inburgeringsplicht wordt verleend. Hieronder vallen ook opleidingen in het
voortgezet onderwijs waarbij leerlingen een zogenaamd voorbereidend leerjaar (voorbereidend
op vmbo, havo of vwo) of een vavo opleiding volgen gericht op het behalen van een
diploma voor vmbo, havo of vwo. Een voorbereidend leerjaar is vaak van toepassing
op jongeren die kort in Nederland zijn en eerst een Internationale Schakelklas (ISK)
volgen. De tijdelijke vrijstelling wordt uiteraard slechts verleend gedurende de periode
dat de inburgeringsplichtige staat ingeschreven voor de betreffende opleiding.
Artikel 2.3. Aanvraag vrijstelling
In dit artikel is geregeld voor welke vrijstellingsgronden door de inburgeringsplichtige
een aanvraag moet worden ingediend. De vrijstellingsgronden zijn geregeld in artikel
4, eerste lid, onderdeel a tot en met e, van de wet.
Uitgangspunt is dat indien DUO de voor de vrijstellingsgrond benodigde informatie
uit openbare informatiebronnen kan afleiden, de vrijstelling door DUO ambtshalve wordt
verleend.
Voor de vrijstellingsgronden geregeld in onderdeel a (ten minste acht jaar leerplichtig
of kwalificatieplichtig geweest op grond van de Leerplichtwet 1969) en onderdeel c
(leerplichtig of kwalificatieplichtig op grond van de Leerplichtwet 1969) geldt dat
deze beide altijd door DUO ambtshalve worden verleend, aangezien de benodigde informatie
bij DUO bekend is.
Voor de vrijstellingsgronden geregeld in onderdeel b (een bij ministeriële regeling
aangewezen diploma, certificaat of ander document waaruit blijkt dat diegene beschikt
over de vaardigheden en kennis, bedoeld in artikel 7, eerste lid) en onderdeel d (een
opleiding volgt waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een bij ministeriële
regeling aangewezen diploma, certificaat of ander document waaruit blijkt dat diegene
beschikt over de vaardigheden en kennis, bedoeld in artikel 7, eerste lid) geldt dat
deze beide door DUO ambtshalve worden verleend indien de benodigde informatie bij
DUO bekend is, omdat de informatie is opgenomen in het diplomaregister. Indien DUO
deze informatie niet heeft, kan de inburgeringsplichtige ook een aanvraag doen voor
deze vrijstellingsgronden. Deze situatie zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen bij
een behaald buitenlands diploma dat niet in Nederland is geregistreerd of indien de
opleiding niet staat geregistreerd in het diplomaregister. In dat geval kan de inburgeringsplichtige
(al dan niet op advies van de gemeente) bij DUO een aanvraag indienen; dit is geregeld
in het eerste lid van het onderhavige artikel. Uitganspunt blijft wel dat de informatie
bij DUO bekend is, de vrijstelling ambtshalve wordt verleend.
De vrijstellingsgrond geregeld in onderdeel e (aangetoond al voldoende te zijn ingeburgerd)
wordt uitsluitend op aanvraag verleend door DUO. Dit houdt mede verband met het feit
dat een van de voorwaarden voor deze vrijstellingsgrond is dat uit een met de inburgeringsplichtige
te voeren gesprek moet blijken dat hij de Nederlandse taal beheerst op ten minste
het niveau B1 (vgl. artikel 2.3 van het besluit). Voor het in behandeling nemen van
een verzoek tot vrijstelling op grond van aantoonbaar voldoende ingeburgerd, wordt
bij de inburgeringsplichtige, net zoals in het vorige stelsel, een bedrag in rekening
gebracht van € 90. Het beoordelen van deze aanvraag is namelijk een arbeidsintensief
proces, wat deze kosten rechtvaardigt.
Artikel 2.4. Aanwijzing adviserende instelling over vrijstellende buitenlandse opleidingen
Ingevolge artikel 2.4 van het besluit worden de Stichting Nuffic en de Stichting Samenwerking
Beroepsonderwijs Bedrijfsleven aangewezen als organisaties die DUO kunnen adviseren
over voor de inburgeringsplicht vrijstellende buitenlandse diploma’s, certificaten
of andere documenten.
Afdeling 2. Ontheffingen
Artikel 2.5. Medische deskundigenverklaring
In artikel 2.7, zesde lid, van het besluit is geregeld dat bij ministeriële regeling
nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de deskundigenverklaring die wordt gegeven
door de door de Minister van SZW aangewezen arts.
In het kader van de aanvraagprocedure tot ontheffing van de inburgeringsplicht vanwege
medische redenen, geeft de door de Minister van SZW aangewezen arts een deskundigenverklaring
af over de betekenis van de lichamelijke of psychische belemmering dan wel de verstandelijke
beperking van de inburgeringsplichtige voor diens mogelijkheden om te voldoen aan
de inburgeringsplicht dan wel aan een of meer onderdelen daarvan. De aangewezen arts
doet dit in de wetenschap dat de deskundigenverklaring door DUO wordt gebruikt ten
behoeve van het nemen van een beslissing op de aanvraag tot ontheffing van de inburgeringsplicht.
Het eerste lid van het onderhavige artikel somt op welke onderdelen in ieder geval
deel moeten uitmaken van de deskundigenverklaring, namelijk een oordeel met betrekking
tot het verlenen dan wel weigeren van de (gehele of gedeeltelijke) ontheffing van
de inburgeringsplicht, en, indien van toepassing, eveneens een voorstel met betrekking
tot de in aanmerking komende aangepaste examenomstandigheden indien de aangewezen
arts tot het oordeel komt dat er geen of onvoldoende grond is om een (gehele of gedeeltelijke)
ontheffing te verlenen, mits één of meer geadviseerde aangepaste examenomstandigheden
gerealiseerd worden. Het medisch advies in de deskundigenverklaring moet worden gemotiveerd,
met inachtneming van de privacy van de betrokkene.
Hiervoor zijn regels geformuleerd in onder andere de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst
in artikel 7:457 BW, in artikel 9, tweede lid, onderdeel b, AVG, artikel 30 UAVG en
in de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens van de Koninklijke Nederlandsche
Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG).
Het tweede lid bepaalt dat de arts adviseert tot ontheffing van de inburgeringsplicht,
indien de inburgeringsplichtige bij het voldoen aan een of meer onderdelen van de
inburgeringsplicht als gevolg van zijn lichamelijke of psychische belemmering dan
wel verstandelijke beperking, aanpassingen nodig heeft en daarbij niet kan worden
volstaan met lichte aanpassingen. Dat betekent dat, indien de inburgeringsplichtige
meer dan lichte aanpassingen nodig heeft om te voldoen aan een of meer onderdelen
van de inburgeringsplicht, de arts zal adviseren tot gehele of gedeeltelijke ontheffing
van de inburgeringsplicht.
Daarnaast kan het voorkomen dat een inburgeringsplichtige alleen met gebruikmaking
van de beschikbare aangepaste examenomstandigheden een of meer onderdelen van het
inburgeringsexamen dan wel een of meer van de examenonderdelen van de onderwijsroute
genoemd in artikel 2.7, derde lid, onderdeel b, van het besluit, kan behalen. In dat
geval adviseert de arts niet tot (gedeeltelijke) ontheffing, maar doet een voorstel
tot de toepassing van aangepaste examenomstandigheden. Indien echter naar het oordeel
van de arts de inburgeringsplichtige zelfs onder aangepaste examenomstandigheden een
of meer onderdelen van het inburgeringsexamen of een of meer examens van de onderwijsroute
niet kan behalen, dan adviseert de arts tot gehele of gedeeltelijke (indien andere
examenonderdelen – al dan niet met toepassing van aangepaste examenomstandigheden
– wel kunnen worden behaald) ontheffing van de inburgeringsplicht (tweede lid). Voor
het participatiedeel van de Z-route geldt dat geen examens worden afgelegd, daarop
zien de aangepaste examenomstandigheden dan ook niet.
Het derde lid regelt dat de aangewezen arts de deskundigenverklaring opstelt conform
het medisch protocol. Dit protocol is opgenomen in bijlage 1 bij de regeling. Lichamelijke
en psychische belemmeringen komen in zoveel verschillende gradaties en varianten voor
dat het opstellen van een limitatieve lijst met lichamelijke en psychische belemmeringen
en verstandelijke beperkingen die leiden tot een advies voor gehele of gedeeltelijke
ontheffing van de inburgeringsplicht, niet mogelijk is. Lichamelijke en psychische
belemmeringen en verstandelijke beperkingen kunnen in individuele situaties verschillende
gevolgen hebben, waardoor de mogelijkheden om te voldoen aan de inburgeringsplicht
van persoon tot persoon kunnen verschillen. In sommige gevallen is deelname aan het
inburgeringsexamen of de examens van de onderwijsroute slechts mogelijk met gebruikmaking
van aangepaste examenomstandigheden. Soms zijn lichte aanpassingen nodig in het cursusprogramma
dat voorbereidt op deze examens, zodat iemand met een beperking kan deelnemen aan
de lessen. Gemeenten dienen daarmee rekening te houden in het cursusaanbod dat zij
doen aan een inburgeringsplichtige met een beperking.
Een ‘beperkt leervermogen’ dat niet het gevolg is van een verstandelijke beperking,
maar waarmee bedoeld wordt ‘beperkte studievaardigheden als gevolg van gebrek aan
educatie’, zoals bijvoorbeeld iemand die nooit geleerd heeft om te leren, leidt niet
tot ontheffing van de inburgeringsplicht op medische gronden. Voor een inburgeringsplichtige
met een beperkt leervermogen zijn er binnen de Z-route verschillende mogelijkheden
om op passend niveau wel aan de inburgeringsplicht te voldoen.
In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij bepaalde verstandelijke beperkingen, kan sprake
zijn van ‘evidente’ gronden voor ontheffing. In het protocol is, ter beperking van
de belasting voor de inburgeringsplichtige, een verkorte procedure opgenomen voor
evidente ontheffingsgronden. Het model van het adviesformulier maakt onderdeel uit
van het protocol.
Het medisch protocol verschaft waarborgen voor een zorgvuldig proces, biedt transparantie
en leidt tot uniformiteit bij het opstellen en afgeven van de deskundigenverklaring
door de aangewezen arts. Op deze wijze vervult het protocol zowel een rol richting
de medisch deskundige als richting de inburgeringsplichtige.
Artikel 2.6. Ontheffing bijzondere individuele omstandigheden
In artikel 2.8, vijfde lid, van het besluit is geregeld dat bij ministeriële regeling
regels kunnen worden gesteld omtrent de aanvraag en de verlening van een ontheffing
vanwege bijzondere individuele omstandigheden. In het onderhavige artikel wordt dit
nader uitgewerkt.
Bij een aanvraag tot ontheffing vanwege bijzondere individuele omstandigheden dient
de inburgeringsplichtige de gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing
op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking heeft (vgl.
artikel 4:2 van de Awb). In het eerste lid van het onderhavige artikel is geregeld
dat het daarbij gaat om informatie over in ieder geval de bijzondere individuele omstandigheden
die het hem onmogelijk of uiterst moeilijk maken aan de inburgeringsplicht te voldoen.
Ook zal – voor zover dit niet volgt uit de aard van de bijzondere omstandigheden –
moet worden toegelicht dat de bijzondere omstandigheden niet verwijtbaar zijn. Voorts
zal inzichtelijk moeten worden gemaakt wat de tot dan toe geleverde inspanningen zijn
in het inburgeringstraject. Tot slot moet uit de aanvraag blijken dat het niet ontheffen
van de inburgeringsplicht leidt tot een zeer schrijnende situatie voor de inburgeringsplichtige.
Een voorbeeld van een situatie waarin een ontheffing op deze grond zou kunnen worden
verleend, is in het geval van een inburgeringsplichtige die zelf kampt met medische
problemen (die op zichzelf niet hebben geleid tot een ontheffing van de inburgeringsplicht
vanwege medische redenen) en die bovendien de zorg heeft of krijgt voor een of meerdere
kinderen met (complexe) medische problemen. Deze inburgeringsplichtige kan een aanvraag
indienen tot ontheffing vanwege zijn bijzondere individuele omstandigheden.
Indien sprake is van medische omstandigheden bij de inburgeringsplichtige en hij geen
medische ontheffing heeft gevraagd, omdat zijn medische klachten an sich er niet aan
in de weg staan om te kunnen voldoen aan de inburgeringsplicht, dan zal voor de beoordeling
van de aanvraag (alsnog) een medisch advies worden ingewonnen bij een door de Minister
van SZW aangewezen onafhankelijke arts. Deze arts stelt zijn advies op aan de hand
van het medische protocol dat als bijlage 1 bij deze regeling zit. Daarvoor is nodig
dat de inburgeringsplichtige bij de aanvraag een gerichte medische machtiging verstrekt.
Deze eis volgt uit het tweede lid van het onderhavige artikel. Op deze machtiging
geeft de inburgeringsplichtige aan op wie de machtiging betrekking heeft en voor welk
doel de Minister van SZW wordt gemachtigd om bij de behandelende arts of specialist
informatie op te vragen. Voor zover een beroep op de ontheffingsgrond (mede) is gebaseerd
op het feit dat de inburgeringsplichtige de zorg heeft voor zijn partner of een bloedverwant
in de eerste graad met (complexe) medische problematiek, ziet de medische machtiging
op de persoon die het betreft.
Artikel 2.7. Tarieven ontheffing
In artikel 5, derde lid, van de wet is een grondslag gegeven voor het instellen van
een heffing voor een aanvraag van ontheffing van de inburgeringsplicht, dan wel voor
het medisch onderzoek in het kader daarvan. Het eerste lid van het onderhavige artikel
strekt ertoe een tarief vast te stellen voor een medisch onderzoek, uitmondend in
een deskundigenverklaring ten behoeve van de ontheffing van de inburgeringsplicht
wegens een medische beperking of aangepaste examenomstandigheden.
Artikel 2.7, zevende lid, van het besluit biedt een grondslag om in de regeling uit
te werken onder welke omstandigheden de door de inburgeringsplichtige gemaakte kosten
in verband met het aanvragen van een (medische) deskundigenverklaring worden vergoed.
In het tweede lid is in dat kader geregeld dat het bedrag dat de inburgeringsplichtige
heeft betaald voor de medische deskundigenverklaring, bedoeld in artikel 2.5, eerste
lid, wordt terugbetaald aan hem indien uit het door de aangewezen arts opgestelde
deskundigenverklaring blijkt dat wordt geadviseerd de gevraagde gehele of gedeeltelijke
ontheffing te verlenen of wordt geadviseerd tot het treffen van aangepaste examenomstandigheden,
die maken dat de inburgeringsplichtige wel kan voldoen aan de examenonderdelen van
het inburgeringsexamen of de examenonderdelen van de onderwijsroute waarvoor ontheffing
is gevraagd.
Hoofdstuk 3. De inburgeringsplicht
Afdeling 1. Module Arbeidsmarkt en Participatie
Artikel 3.1. Urennorm module Arbeidsmarkt en Participatie
In artikel 3.2, vierde lid, van het besluit is geregeld dat bij ministeriële regeling
regels kunnen worden gesteld aan de verplichte onderdelen van de MAP, waaronder een
urennorm.
In het onderhavige artikel is geregeld dat een inburgeringsplichtige in het kader
van de MAP ten minste 40 uren praktijkervaring moeten opdoen. Gemeenten zijn ervoor
verantwoordelijk dat hieraan ook wordt voldaan wanneer zij de uitvoering van de MAP
bij derden beleggen.
Afdeling 2. Inburgeringsexamen
§ 1. Inhoud van het inburgeringsexamen
Artikel 3.2. Eindtermen kennis van de Nederlandse maatschappij
In bijlage 2 wordt voorzien in de eindtermen van het examenonderdeel kennis van de
Nederlandse maatschappij, waarvan de grondslag is gegeven in het tweede lid van artikel
3.4 van het besluit.
Dit is een nadere uitwerking van de onderwerpen, genoemd in artikel 3.4, eerste lid,
van het besluit, die aan de orde komen bij het examen KNM. Dit zijn: werk en inkomen,
omgangsvormen, waarden en normen, wonen, gezondheid en gezondheidszorg, geschiedenis
en geografie, instanties, staatsinrichting en rechtsstaat en onderwijs en opvoeding.
Ten opzichte van het vorige stelsel zijn – met uitzondering van enkele tekstuele aanpassingen
– geen wijzigingen doorgevoerd in deze eindtermen.
Artikel 3.3. Auteursrecht
Om te voorkomen dat de inhoud van het inburgeringsexamen verder wordt verspreid of
openbaar wordt gemaakt, is in dit artikel een auteursrechtelijk voorbehoud gemaakt
als bedoeld in artikel 15b van de Auteurswet ten aanzien van de inhoud van het examen
KNM en het examen van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse
taal op het niveau A2.
§ 2. Afname en afleggen van het inburgeringsexamen
Artikel 3.4. Examengeld
In artikel 3.7, eerste lid, van het besluit is geregeld dat bij ministeriële regeling
regels worden gesteld over de hoogte van het examengeld van het examen KNM en de mondelinge
en schriftelijke vaardigheden op het niveau A2.
Het examengeld voor het examen KNM, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b,
van de wet, bedraagt per examenpoging € 50.
Het examengeld voor de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid, schrijfvaardigheid
en spreekvaardigheid van het examen van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden
in de Nederlandse taal op het niveau A2, bedraagt per examenpoging € 50.
De Minister van OCW is verantwoordelijk voor het vaststellen van de examengelden voor
de staatsexamens. Het examengeld voor de onderdelen leesvaardigheid, luistervaardigheid,
schrijfvaardigheid en spreekvaardigheid van het examen van de mondelinge en schriftelijke
vaardigheden in de Nederlandse taal op het niveau B1 en B2, wordt tegelijkertijd met
de inwerkingtreding van de wet eveneens vastgesteld op € 50 per examenpoging per examenonderdeel.
Dit is geregeld in artikel 5 van het Staatsexamenbesluit Nt2.
Artikel 3.5. Kosteloze examenpogingen onderdelen van het inburgeringsexamen
Artikel 3.5. is een uitwerking van artikel 3.7, tweede lid, van het besluit, waarin
is geregeld dat regels kunnen worden gesteld omtrent het kosteloos afleggen van een
of meerdere examenpogingen van onderdelen van het inburgeringsexamen door groepen
van inburgeringsplichtigen.
In het huidige stelsel is ervoor gekozen om het mogelijk te maken dat examenpogingen
onder voorwaarden kosteloos kunnen worden afgelegd. Dit is geregeld voor asielstatushouders
in de B1-route die een inburgeringsexamen afleggen, maar ook asielstatushouders in
de onderwijsroute en in de Z-route kunnen onder voorwaarden kosteloze examenpogingen
afleggen van onderdelen van het inburgeringsexamen.
In het eerste lid is geregeld dat asielstatushouders in de B1-route kosteloos kunnen
deelnemen aan twee examenpogingen per examenonderdeel van het inburgeringsexamen,
onder de voorwaarde dat het niveau van het examen overeenkomt met ten minste het in
het PIP vastgelegde niveau. Dit zijn de examens van de mondelinge en schriftelijke
vaardigheden (lezen, luisteren, schrijven en spreken) op ten minste het niveau B1
(de Staatsexamens Nt2) of op het niveau A2 indien is afgeschaald en het examen KNM.
In de onderwijsroute wordt geen inburgeringsexamen afgelegd. Wel moet in het kader
van het taalschakeltraject examens worden afgelegd voor de mondelinge en schriftelijke
vaardigheden (lezen, luisteren, schrijven en spreken) op ten minste het niveau B1
(de Staatsexamens Nt2). Ook KNM is een verplicht examenonderdeel van het taalschakeltraject.
In de praktijk zijn voornoemde examenonderdelen dezelfde examens als de examens die
worden aangeboden in het kader van het inburgeringsexamen. In het tweede lid geregeld
dat een asielstatushouder in de onderwijsroute kosteloos twee keer examen van het
examenonderdeel kennis van de Nederlandse maatschappij mag afleggen. Het recht op
twee kosteloze examenpogingen voor de taalexamens op ten minste het niveau B1 in de
onderwijsroute, is geregeld in artikel 5 van het Staatsexamenbesluit Nt2.
Ook in de Z-route wordt geen inburgeringsexamen afgelegd. Wel is voor asielstatushouders
geregeld dat als zij voldoende vorderingen maken, het mogelijk is voor een of meerdere
mondelinge en schriftelijke vaardigheden (lezen, luisteren, schrijven en spreken)
examen op het niveau A2 af te leggen, waarbij de gemeente in het PIP opneemt voor
welke examenonderdelen op het niveau A2 examen wordt afgelegd (vgl. artikel 3.14,
zevende lid, van het besluit). Indien de gemeente dit heeft vastgelegd in het PIP,
mogen asielstatushouders in de Z-route ingevolge het derde lid van dit artikel kosteloos
twee keer examen per taalexamenonderdeel op het niveau A2 afleggen.
De kosteloze examenpogingen gelden dus – afhankelijk van de leerroute – voor de examens
van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden op ten minste het niveau B1 (de Staatsexamens
Nt2), de examens van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden op het niveau A2
en het examen KNM.
Het gaat om twee kosteloze pogingen per examenonderdeel: indien een asielstatushouder
in één keer zijn examen behaalt voor bijvoorbeeld luistervaardigheid, dan kan hij
de tweede kosteloze examenpoging niet inzetten voor een ander examenonderdeel, zoals
bijvoorbeeld spreekvaardigheid. Dit principe geldt ook voor de asielstatushouders
die afschalen in de B1-route; indien voor bijvoorbeeld leesvaardigheid op niveau B1
een kosteloze examenpoging is gedaan, kan er voor dit examenonderdeel nog slechts
één kosteloze examenpoging op het niveau A2 worden afgelegd. Omdat er geen lening
meer is waaruit deze doelgroep de examenkosten kan dekken, is er gekozen om dit via
DUO te laten verlopen. Examenpogingen voor de taalonderdelen worden alleen op deze
wijze vergoed als de asielstatushouder voldoet aan de voorwaarden (bij de B1 route
moet het niveau van het examen overeenkomen met ten minste het in het PIP vastgestelde
niveau en in de Z-route moet door de gemeente in het PIP zijn opgenomen dat examens
op het niveau A2 mogen worden afgelegd). DUO verwerkt dit in de aanmeldmodule voor
de examenonderdelen waarin ook de betaling is geregeld.
Voor gezinsmigranten en overige migranten blijft de lening bestaan als zij voldoen
aan de daartoe gestelde eisen. Zij kunnen naast kosten voor taallessen, hun examenkosten
dekken uit de lening ongeacht het aantal pogingen dat nodig is om te slagen. Ook hier
geldt dat dit alleen mogelijk is als het niveau van de examens overeenkomt met het
in het PIP vastgestelde niveau.
Artikel 3.6. Aangepaste examenomstandigheden
Op grond 3.9, vijfde lid, van het besluit worden bij ministeriële regeling regels
gesteld over aangepaste examenomstandigheden. De in het onderhavige artikel opgenomen
lijst met aangepaste examenomstandigheden hebben betrekking op de aanpassingen voor
de examens van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden op het niveau A2 en het
examen KNM.
In het huidige stelsel zijn ten aanzien van de medische ontheffing enkele aanpassingen
doorgevoerd, die eraan moeten bijdragen dat ook mensen met een beperking kunnen inburgeren.
Zo is er een mogelijkheid voor gedeeltelijke ontheffing opgenomen, waarbij een inburgeringsplichtige
bepaalde onderdelen van de inburgeringsplicht wel doet en andere niet. Daarnaast blijft
de mogelijkheid bestaan het examen af te leggen onder aangepaste examenomstandigheden.
In het vorige stelsel is een limitatieve lijst opgenomen in artikel 3.2 van de Regeling
inburgering en in het Medisch Protocol (bijlage 4 bij de Regeling inburgering). In
het huidige stelsel is ervoor gekozen deze lijst ter indicatie op te nemen van de
mogelijkheden om aangepaste examens te doen. Mocht iemand andere aanpassingen nodig
hebben, dan zal in overleg met DUO, en als het gaat om de Staatsexamens Nt2 met het
CvTE, gekeken worden wat er mogelijk is. Dit is op voorhand niet volledig uit te werken
omdat onder het vorige stelsel veel mensen met een beperking (bijvoorbeeld visueel
of auditief) volledig werden ontheven van de inburgeringsplicht op medische gronden.
De praktijk zal dus moeten uitwijzen welke aangepaste examenomstandigheden wenselijk
en mogelijk zijn, zodat iemand toch kan deelnemen aan de examens. De huidige werkwijze
komt overeen met de werkwijze die wordt gehanteerd voor de Staatsexamens Nt2 taal.
Indien wenselijk en mogelijk kan er maatwerk worden toegepast om mensen met een beperking
toch aan het examen te kunnen laten deelnemen.
De beslissing of en, zo ja, welke aangepaste examenomstandigheden in een individueel
geval worden toegestaan bij het afleggen van de examenonderdelen op het niveau B1
en B2 is aan het CvTE.
§ 3. Examineren en beoordelen
Artikel 3.7 en 3.8. Wijze van examinering en beoordeling van het examen
In artikel 3.5, vierde lid, van het besluit is een grondslag opgenomen voor een verdere
uitwerking van de wijze van examineren en beoordelen van de mondelinge en schriftelijke
vaardigheden op het niveau A2 en het examen KNM.
In de artikelen 3.7 en 3.8 wordt onderscheid gemaakt in de wijze van examineren en
beoordelen bij de examenonderdelen op het taalniveau A2 en KNM. De onderdelen leesvaardigheid,
luistervaardigheid, het examen KNM en de meerkeuzevragen van het onderdeel spreekvaardigheid
worden geautomatiseerd geëxamineerd en beoordeeld. Het onderdeel schrijfvaardigheid
wordt schriftelijk (hetgeen ook digitaal kan zijn) afgelegd en door beoordelaars beoordeeld.
Voor het onderdeel spreekvaardigheid worden de open vragen mondeling afgelegd en door
beoordelaars beoordeeld.
§ 4. Training voor beoordelaars
Artikel 3.9. Training voor beoordelaars
In dit artikel worden de eisen waaraan beoordelaars moeten voldoen voor de beoordeling
van de taalexamens op het niveau A2, geregeld. Zij dienen hiertoe bij een aan te wijzen
instelling een training te volgen en met goed gevolg een examen af te leggen. Voor
de Staatsexamens Nt2 wordt hierin voorzien in opdracht van het CvTE.
§ 5. Kwaliteit van het inburgeringsexamen
Artikel 3.10. Vaststellen examenreglement, toelating examens en waarborgen kwaliteit
In het eerste lid is geregeld dat de Minister van SZW voor de taalexamens op het niveau
A2 en het examen KNM een examenreglement vaststelt.
Om de kwaliteit van het examen te waarborgen, is van belang dat de inhoud van het
examen niet wordt verspreid of openbaar wordt gemaakt, ook niet na afloop van het
examen. Het belang van geheimhouding van de inhoud van het examen ligt enerzijds in
het grote maatschappelijke belang dat met inburgering gemoeid is en anderzijds in
het arbeidsintensieve en aanzienlijke kosten met zich mee brengende proces van het
maken van nieuwe vragen voor het examen. Om die redenen is in het vierde lid geregeld
dat examenkandidaten worden verplicht in te stemmen met een verklaring dat de inhoud
van het examen niet zal worden verspreid aan derden of openbaar zal worden gemaakt.
Instemming met de verklaring is een voorwaarde om te worden toegelaten tot het examen.
Het instemmen kan hetzij digitaal bij een digitale aanmelding, hetzij door ondertekening
van een verklaring op papier bij aanmelding of voor aanvang van het examen.
Artikel 3.11. Examenreglement
In het examenreglement (dat betrekking heeft op de taalexamens op het niveau A2 en
het examen KNM) worden onder meer regels en procedures opgenomen die tot doel hebben
de kandidaten te informeren over de gang van zaken rondom de examens, regels en procedures
omtrent de afname en de beoordeling van examens, de wijze van bekendmaking van de
uitslagen, resultaatverwerking, de procedure en sancties bij onregelmatigheden en
de afhandeling van klachten.
Ten aanzien van aanmelding en identificatie van de kandidaat is en procedure opgesteld
over het registreren van de noodzakelijke gegevens, de controle ervan en de wijze
van aanleveren van gegevens voor het Informatiesysteem Inburgering (ISI). DUO heeft
het door haar gehanteerde examenreglement gepubliceerd op haar website.
Het examenreglement voor de Staatsexamens Nt2 (de taalexamens op het niveau B1 en
B2) wordt vastgesteld door het CvTE (vgl. 10, tweede lid, van het Staatsexamenbesluit
Nt2).
§ 6. Gedeeltelijke vrijstelling van het inburgeringsexamen
Artikel 3.12. Vrijstelling mondelinge en schriftelijke vaardigheden op niveau B1
In artikel 7, derde lid, van de wet is geregeld dat de inburgeringsplichtige die beschikt
over een bij ministeriële regeling aangewezen diploma, certificaat of ander document
waaruit blijkt dat diegene beschikt over een deel van de vaardigheden en kennis, bedoeld
artikel 7, eerste lid, van de wet, is vrijgesteld van de verplichting om dat deel
van die kennis of vaardigheden te verwerven.
In onderdeel a tot en met c van het onderhavige artikel wordt een overzicht gegeven
van welke cijferlijst en certificaten de inburgeringsplichtige vrijstellen van de
verplichting tot het behalen van het examen van een of meerdere onderdelen van de
mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het
niveau B1.
De in onderdeel c genoemde vier certificaten zijn dezelfde als de certificaten genoemd
in onderdeel c tot en met f van artikel 2.2c van de Regeling inburgering (oud). De
namen van deze certificaten zijn in 2015 gewijzigd, vandaar dat hierin aanpassingen
zijn doorgevoerd. In onderdeel d van het onderhavige artikel is geregeld dat een gedeeltelijke
vrijstelling van het inburgeringsexamen ook kan worden verleend indien de inburgeringsplichtige
beschikt over een buitenlands diploma, getuigschrift of certificaat waaruit de beheersing
van de Nederlandse taal op niveau B1 van een of meerdere van de mondelinge en schriftelijke
vaardigheden blijkt, dat is behaald bij een door de overheid van het land waar de
opleiding is gevolgd erkende instelling. Deze laatste vrijstellingsgrond komt in de
praktijk zelden voor, maar zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn indien een inburgeringsplichtige
in het buitenland aan een (door de overheid van het betreffende land erkende) universiteit
de Nederlandse taal heeft gestudeerd.
Als voorwaarde voor het verlenen van de gedeeltelijke vrijstelling geldt uiteraard
wel dat uit het betreffende bewijsstuk moet blijken dat een voldoende resultaat is
behaald voor het vak Nederlands.
Ten opzichte van het vorige stelsel zijn in deze onderdelen wijzigingen doorgevoerd
die verband houden met het feit dat in het huidige stelsel de mondelinge en schriftelijke
vaardigheden van het inburgeringsexamen op ten minste niveau B1 worden geëxamineerd.
Artikel 3.13. Vrijstelling mondelinge en schriftelijke vaardigheden op niveau A2
Indien een inburgeringsplichtige is afgeschaald, mag hij de mondelinge en schriftelijke
examens afleggen op het niveau A2. Ook voor deze onderdelen van het inburgeringsexamen
kan, ingevolge artikel 7, derde lid, van de wet, een gedeeltelijke vrijstelling worden
verleend op basis van eerder behaalde examens.
De vrijstellingsgrond in onderdeel a, zal zich voornamelijk voordoen bij inburgeringsplichtigen
die onder de vorige Wet inburgering reeds een of meerdere taalexamenonderdelen op
het niveau A2 hebben behaald. In dat geval hoeven zij in het huidige inburgeringsstelsel,
nadat zij zijn afgeschaald, deze examenonderdelen niet opnieuw op het niveau A2 af
te leggen en kunnen zij hiervoor vrijstelling vragen. Bij inburgeringsplichtigen die
gedurende het inburgeringstraject – voorafgaand aan de beschikking van de gemeente
waarin is besloten dat afschalen mogelijk is – op eigen initiatief reeds een of meer
taalexamenonderdelen op het niveau A2 hebben behaald, wordt door DUO in de systemen
geregistreerd dat zij de betreffende examenonderdelen in het kader van de inburgeringsplicht
hebben behaald. De vrijstellingsgrond is dus niet bedoeld voor die situatie.
Een certificaat Nederlands als vreemde taal op het niveau A2 (CNaVT) van de Taalunie
levert eveneens een vrijstelling op.
Artikel 3.14. Aanvraag gedeeltelijke vrijstelling van het inburgeringsexamen
Om in aanmerking te komen voor vrijstelling van onderdelen van het inburgeringsexamen
dient de inburgeringsplichtige een verzoek in bij DUO.
Artikel 3.15. Aanwijzing adviserende instelling over vrijstellende buitenlandse opleidingen
Ingevolge artikel 3.13 van het besluit worden de Stichting Nuffic en de Stichting
Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven aangewezen als organisaties die DUO kunnen
adviseren over voor onderdelen van het inburgeringsexamen vrijstellende buitenlandse
diploma’s, certificaten of andere documenten. Deze advisering ziet in het geval van
het onderhavige artikel op de specifieke vraag of uit het betreffende bewijsstuk volgt
dat een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal.
Afdeling 3. De zelfredzaamheidsroute
Artikel 3.16. Inhoud zelfredzaamheidsroute
In het eerste lid van het onderhavige artikel is geregeld dat de cursus Nederlands
als tweede taal en het alfabetiseringsonderwijs dienen te bestaan uit vier taalvaardigheden,
te weten lezen, luisteren, schrijven en spreken. De grondslag voor deze nadere uitwerking
is artikel 3.14, achtste lid, van het besluit.
In artikel 3.14, achtste lid, van het besluit is geregeld dat bij ministeriële regeling
voor inburgeringsplichtigen met een auditieve of visuele beperking onder nader vast
te stellen voorwaarden, een lagere urennorm kan worden vastgesteld dan de in totaal
800 cursusuren voor Nt2 en KNM. In het tweede lid van het onderhavige artikel wordt
in dat kader geregeld dat dit alleen mogelijk is indien de inburgeringsplichtige met
een auditieve of visuele beperking vanwege deze beperking een revalidatietraject volgt.
Voor deze groep wordt door de gemeente op basis van de informatie opgehaald tijdens
brede intake (waaronder informatie over het soort en de intensiteit van het revalidatietraject)
en op basis van het advies van professionals in de auditieve of visuele (onderwijs
en zorg) sector, een lagere urennorm opgenomen in het PIP en eventueel vastgesteld
dat cursusuren voor een bepaalde vaardigheid niet hoeven te worden gevolgd.
Afdeling 4. Diploma en certificaat
Artikel 3.17. Het inburgeringsdiploma
Artikel 3.15, vijfde lid, van het besluit biedt een grondslag om de tekst van het
inburgeringsdiploma bij ministeriële regeling vast te stellen.
Het inburgeringsdiploma wordt verstrekt aan deelnemers die de B1-route of de onderwijsroute
hebben behaald en voorts hebben voldaan aan de overige onderdelen van de inburgeringsplicht.
Inburgeringsplichtigen die de B1-route volgen moeten eveneens het PVT en de MAP hebben
afgerond. Indien de onderwijsroute wordt gevolgd, is de MAP geen verplicht onderdeel
van de inburgeringsplicht (vgl. artikel 8, derde lid, van de wet), maar het PVT wel
(artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de wet).
Indien een inburgeringsplichtige start met de onderwijsroute, maar het taakschakeltraject
niet behaalt, ontvangt hij het inburgeringsdiploma indien hij de examenonderdelen
mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal op ten minste het
niveau B1 en KNM heeft behaald (daarmede heeft hij ingevolge artikel 8, vierde lid,
van de wet het inburgeringexamen behaald), alsmede de MAP en het PVT.
In artikel 3.15, tweede lid, van het besluit is geregeld dat de Minister van SZW het
inburgeringsdiploma verstrekt. In de praktijk wordt het diploma door DUO per post
toegezonden aan de inburgeringsplichtige die heeft voldaan aan de inburgeringsplicht
of dient het te worden afgehaald op een van de examenlocaties van DUO.
Op het inburgeringsdiploma wordt de kennis van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden
in de Nederlandse taal, kennis van de Nederlandse maatschappij en afronding van het
PVT en MAP (voor zover van toepassing) vermeld. Op het inburgeringsdiploma wordt,
anders dan onder het vorige stelsel, het per taalvaardigheid behaalde examenniveau
vermeld. Het is ook mogelijk dat er een combinatie van verschillende niveaus op het
diploma staat, bijvoorbeeld wanneer een inburgeringsplichtige twee examenonderdelen
op niveau B1 en twee examenonderdelen op niveau B2 heeft behaald. Het model voor het
inburgeringsdiploma is opgenomen in bijlage 4. Het diploma wordt door DUO verstrekt
nadat is voldaan aan alle eisen.
Deelnemers aan de onderwijsroute ontvangen naast het inburgeringsdiploma ook een diploma
op basis van de WEB voor het afronden van het volledige taalschakeltraject. Op dit
diploma worden de afgeronde/behaalde deficiënte vakken, leervaardigheden en vaardigheden
voor opleidings- en beroepskeuze vermeld.
Artikel 3.18. Het inburgeringscertificaat
Artikel 3.16, vijfde lid, van het besluit biedt een grondslag om de tekst van het
inburgeringscertificaat bij ministeriële regeling vast te stellen.
Het inburgeringscertificaat wordt uitgereikt na afronding van de Z-route. In het eerste
lid van het onderhavige artikel is geregeld dat in bijlage 5 bij de regeling het modelcertificaat
is opgenomen. Dit betreft twee modelcertificaten: een model voor asielstatushouders
en een model voor gezinsmigranten en overige migranten. Voor de eerste groep geldt
dat zij pas aan de urenverplichting aan zelfredzaamheid, activering en participatie
voldoen indien zij het PVT en de MAP hebben afgerond; deze zijn onderdeel van de 800
uren van de urenverplichting. Indien zij naast de 800 uren aan participatie ook aan
de 800 uren taalles hebben voldaan en het verplichte eindgesprek met de gemeente hebben
gevoerd, zal de gemeente dit berichten aan DUO.
Voor gezinsmigranten en overige migranten geldt geen urenverplichting van 800 uren
aan zelfredzaamheid, activering en participatie. Wel moeten ook deze inburgeringsplichtigen
het PVT en de MAP afronden. Pas als zij het PVT en de MAP hebben behaald en ook aan
de 800 uren taalles (inclusief KNM) hebben voldaan, zal het eindgesprek met de gemeente
worden ingepland. Na het eindgesprek bericht de gemeente DUO dat de Z-route is behaald.
Nadat DUO bericht heeft gekregen van de gemeente dat de inburgeringsplichtige de Z-route
heeft afgerond, zal DUO aan de gemeente het inburgeringscertificaat verstrekken waaruit
volgt dat is voldaan aan de inburgeringsplicht. In artikel 3.16, tweede lid, van het
besluit is geregeld dat het inburgeringscertificaat wordt verstrekt door de Minister
van SZW. In het vijfde lid van artikel 3.16 is voorts geregeld dat bij ministeriele
regeling regels kunnen worden gesteld over de wijze van afgifte van het inburgeringscertificaat.
Op grond hiervan is in het tweede lid van het onderhavige artikel geregeld dat de
gemeente het inburgeringscertificaat persoonlijk overhandigt aan de inburgeringsplichtige.
Het persoonlijk overhandigen van het inburgeringscertificaat door de gemeente sluit
aan bij het karakter van de Z-route en de doelgroep; de meest kwetsbare van het inburgeringsstelsel.
Om die reden is er in het kader van de afgifte van het inburgeringscertificaat voor
gekozen dit als extra voorwaarde te stellen.
Afdeling 5. Voorbereiding op de inburgering
Artikel 3.19. Aanwijzing instelling voorbereiding op de inburgering
In artikel 10 van de wet is geregeld dat bij ministeriële regeling een instelling
kan worden aangewezen die belast is met de voorbereiding op de inburgering. In dit
artikel wordt het COA aangewezen.
Het COA is ingevolge artikel 3.17, eerste lid, van het Besluit verplicht om aan de
inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel 10 van de wet, een aanbod te doen tot deelname
aan het programma voorbereiding op de inburgering. Dit aanbod zal worden gedaan op
het moment dat de inburgeringsplichtige zich bevindt in een AZC. De aanbodplicht van
het COA betekent dat de inburgeringsplichtige een recht heeft om aan het programma
voorbereiding op de inburgering deel te nemen. Bij het uitblijven van een aanbod van
het COA tot deelname aan het programma, kan dit door de inburgeringsplichtige civielrechtelijk
worden afgedwongen.
Het COA is op grond van de Wet Centraal orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) een zelfstandig
bestuursorgaan waarop de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet ZBO) van
toepassing is (vgl. artikel 2, derde lid, van de Wet COA). Het COA is krachtens publiekrecht
ingesteld en daarmee een bestuursorgaan op grond van artikel 1:1, eerste lid, onderdeel
a, van de Awb. Het openbaar gezag dat het COA heeft, volgt uit de Wet COA. Het COA
is bij de uitvoering van de voorbereiding op de inburgering gehouden aan de in de
Kaderwet ZBO opgenomen bepalingen, die onder meer zien op de informatievoorziening
en de financiële verantwoording.
De Minister van SZW maakt, op grond van de bepalingen in de Kaderwet ZBO, met het
COA ten aanzien van de uitvoering van de voorbereiding op de inburgering afspraken
over de aanlevering van een jaarplan, de (tussentijdse) verslaglegging, de begroting,
het jaarverslag en de jaarrekening (waarin rekening en verantwoording wordt afgelegd
van het financieel beheer en van de geleverde prestaties over het verstreken boekjaar).
Afdeling 6. Aanwijzing organisaties internationale diplomawaardering en indicatie
onderwijsniveau
Artikel 3.20. Aanwijzing organisaties internationale diplomawaardering en indicatie
onderwijsniveau
Op grond van artikel 34, vierde lid, van de wet, wijst de Minister van SZW organisaties
aan die belast zijn met de uitvoering van internationale diplomawaardering en het
geven van een indicatie van het behaalde onderwijsniveau. In dit artikel worden de
Stichting Nuffic en de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)
aangewezen als organisaties die deze internationale diplomawaardering zullen uitvoeren.
In het vorige stelsel voerden de voornoemde organisaties deze taak eveneens uit. Een
inburgeringsplichtige kan van deze mogelijkheid gebruik maken zodra hij inburgeringsplichtig
is.
Hoofdstuk 4. Verlenging van de inburgeringstermijnen
Artikel 4.1. Verlengingsgrond, termijn en aanvraag bij niet verwijtbaarheid
In artikel 4.3, eerste lid, van het besluit is geregeld dat de termijn kan worden
verlengd indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat zich gedurende de periode
van de inburgeringstermijn (de initiële, de verlengde of de vastgestelde nieuwe termijn)
een omstandigheid heeft voorgedaan waardoor hij niet in staat is geweest deel te nemen
aan activiteiten die erop zijn gericht te voldoen aan de inburgeringsplicht en dit
hem in alle redelijkheid niet te verwijten valt. Het tweede lid van voornoemd artikel
biedt een grondslag om bij ministeriële regeling nader regels te stellen over dit
lid. Het onderhavige artikel is hier een uitwerking van. Er wordt uitgewerkt in welke
gevallen een verlenging vanwege niet verwijtbaarheid zal worden verleend.
In het vorige stelsel zijn de verlengingsgronden geregeld in artikel 2.4c. van de
Regeling inburgering (oud) en de ‘Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij
geen verwijt.’
De gronden in artikel 2.4.c van de Regeling inburgering (oud) komen niet terug in
deze regeling. Voor analfabeten wordt de standaard verlengde termijn van twee jaar
afgeschaft. Daarvoor in de plaats komt in de regeling de verlengingsgrond het volgen
van een alfabetiseringscursus (artikel 4.1., eerste lid, onderdeel e). De verlengingsgronden
in artikel 2.11, tweede lid, (volgen van bepaalde opleidingen) komt te vervallen.
In het huidige stelsel schort het volgen van een opleiding de inburgeringstermijn
op (zie p. 86 van de memorie van toelichting bij de wet).
De verlengingsgronden uit de ‘Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen
verwijt’ zijn opgenomen in deze regeling, met uitzondering van de verlengingsgronden
‘langdurig verblijf in AZC’ en ‘late kennisgeving inburgeringsplicht door IND’. In
het huidige inburgeringsstelsel start de inburgeringstermijn pas nadat het PIP is
vastgesteld. Hiermee kan het niet meer voorkomen dat de inburgeringstermijn van een
inburgeringsplichtige start, terwijl de inburgeringsplichtige nog geen kennisgeving
heeft ontvangen van de IND of indien de inburgeringsplichtige nog op het AZC woont.
Dit is een wijziging ten opzichte van het vorige inburgeringsstelsel, waarbij de inburgeringstermijn
start als ook de inburgeringsplicht wordt vastgesteld. Langdurige dakloosheid is als
nieuwe verlengingsgrond toegevoegd.
De inburgeringstermijn wordt verlengd indien een van de omstandigheden genoemd in
artikel 4.1, eerste lid, onderdeel a tot en met j, zich voordoen met de termijnen
genoemd in artikel 4.1, tweede lid, onderdelen a tot en met j. In het derde lid, onderdelen
a tot en met j, is geregeld welke bescheiden de inburgeringsplichtige aan DUO dient
te overleggen bij zijn aanvraag tot verlenging van de inburgeringstermijn om de aanwezigheid
van de verlengingsgrond aan te tonen.
-
(a) Langdurige ziekte (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel a, tweede lid, onderdeel a,
derde lid, onderdeel a)
Bij langdurige ziekte van de inburgeringsplichtige, zijn partner of bloedverwant in
de eerste graad van ten minste drie aaneengesloten maanden wordt de inburgeringstermijn
verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van die ziekteperiode.
Om in aanmerking te komen voor de verlenging dient de inburgeringsplichtige een verzoek
in bij, en verstrekt een gerichte medische machtiging aan, DUO. Op deze machtiging
geeft de inburgeringsplichtige aan op wie de machtiging betrekking heeft en voor welk
doel DUO wordt gemachtigd om bij de behandelende arts of specialist informatie op
te vragen. Het beoordelen daarvan gebeurt door een door DUO aangewezen medisch deskundige.
-
(b) Overlijden (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel b, tweede lid, onderdeel b, derde lid,
onderdeel b)
Bij overlijden van de partner of een bloedverwant in de eerste graad van de inburgeringsplichtige
wordt de inburgeringstermijn verlengd met een periode van drie maanden.
Om in aanmerking te komen voor de verlenging dient de inburgeringsplichtige een afschrift
van de ingeschreven akte van overlijden als bedoeld in artikel 19f van Boek 1 van
het Burgerlijk Wetboek in bij DUO. Indien de partner of bloedverwant in het buitenland
is overleden, kan op grond van artikel 25 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek een
Nederlandse akte van overlijden worden ingeschreven.
-
(c) Zwangerschap en bevalling (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel c, tweede lid, onderdeel
c, derde lid, onderdeel c)
Bij bevalling van de inburgeringsplichtige wordt de inburgeringstermijn verlengd met
een periode van 16 weken.
Om in aanmerking te komen voor de verlenging verstrekt de inburgeringsplichtige een
afschrift van de geboorteakte uit de basisregistratie personen aan DUO.
-
(d) Verblijf in een Blijf van mijn Lijf huis (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel d, tweede
lid, onderdeel d, derde lid, onderdeel d)
Bij verblijf in een Blijf van mijn Lijf huis door de inburgeringsplichtige voor een
periode van ten minste drie aaneengesloten maanden wordt de inburgeringstermijn verlengd
met een periode die gelijk is aan de duur van dat verblijf.
Om in aanmerking te komen voor de verlenging verstrekt de inburgeringsplichtige DUO
een door het Blijf van mijn Lijf huis afgegeven verklaring van verblijf, waaruit blijkt
gedurende welke periode de inburgeringsplichtige in het Blijf van mijn Lijf huis heeft
gezeten.
-
(e) Alfabetiseringscursus (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel e, tweede lid, onderdeel
e, derde lid, onderdeel e)
Voor analfabeten wordt de standaard verlengde termijn van twee jaar afgeschaft. Een
alfabetiseringstraject zal, waar nodig, onderdeel uitmaken van de leerroute die de
inburgeringsplichtige zal volgen. Dit geldt voor alle leerroutes. Omdat inburgeringsplichtigen
gedurende hun inburgeringstraject worden begeleid door de gemeente en veelal eerder
kunnen starten met inburgeren dan in het vorige stelsel, worden ook analfabeten en
anders gealfabetiseerden geacht om binnen de reguliere inburgeringstermijn van drie
jaar te kunnen voldoen aan de inburgeringsplicht. Op die manier worden zij ook, meer
dan nu het geval is, extra gestimuleerd om vorderingen te maken.
Dit laat onverlet dat het mogelijk blijft om in specifieke gevallen in aanmerking
te komen voor een termijnverlenging. Het gaat dan om inburgeringsplichtigen die een
alfabetiseringscursus van ten minste drie aaneengesloten maanden hebben gevolgd als
onderdeel van de B1-route of de onderwijsroute. Voor hen is het mogelijk om de termijn
in voorkomende gevallen te verlengen met een periode die gelijk is aan de duur van
de alfabetiseringscursus en met ten hoogste zes maanden. Als de verwachting is dat
een inburgeringsplichtige meer tijd nodig heeft om te alfabetiseren, dan is het aannemelijk
dat hij de Z-route gaat volgen. Inburgeringsplichtigen die de Z-route volgen kunnen
niet in aanmerking komen voor deze verlenging, omdat alfabetiseringsuren meetellen
voor de 800 uur taal die gevolgd moet worden in de Z-route.
Om in aanmerking te komen voor de verlenging verstrekt de inburgeringsplichtige aan
DUO een door de cursusinstelling afgegeven verklaring waaruit de duur van het alfabetiseringstraject
blijkt.
-
(f) Langdurige dakloosheid (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel f, tweede lid, onderdeel
f, derde lid, onderdeel f)
Op het moment dat een inburgeringsplichtige langdurig dakloos is, zal het lastig zijn
om de afspraken uit het PIP goed na te komen. De inburgeringsplichtige zal dan, met
ondersteuning van de gemeente, eerst moeten proberen om een stabiele woonsituatie
te creëren. Bij langdurige dakloosheid van ten minste drie aaneengesloten maanden
wordt de inburgeringstermijn verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van
de dakloosheid, en met ten hoogste twee jaren.
Om in aanmerking te komen voor de verlenging verstrekt de inburgeringsplichtige aan
DUO een afschrift van de Basisregistratie Personen (BRP), die kan worden verstrekt
door de gemeente, waaruit blijkt dat de inburgeringsplichtige geen vaste woon- of
verblijfplaats heeft. Bovendien dient de inburgeringsplichtige aan DUO aannemelijk
te maken dat hij als gevolg van deze dakloosheid niet heeft kunnen voldoen aan zijn
verplichtingen uit het PIP.
-
(g) Niet tijdig doen van inburgeringsaanbod door gemeenten (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel
g, tweede lid, onderdeel g, derde lid, onderdeel g)
De gemeente dient binnen uiterlijk 10 weken na de dag waarop de inburgeringsplichtige
is ingeschreven in de basisregistratie personen van de gemeente waar hij zich gaat
huisvesten, of indien een inburgeringsplichtige gedurende het inburgeringstraject
verhuist, van de nieuwe gemeente waar hij gaat wonen, het (nieuwe) PIP vast te stellen
(vgl. artikel 5.3, eerste lid en tweede lid, van het besluit). Hierop aansluitend
dient door de gemeente aan een asielstatushouder tijdig een passend inburgeringsaanbod
(een cursus of opleiding) te worden gedaan, waarmee de asielstatushouder de in het
PIP vastgestelde leerroute kan voldoen (vgl. artikel 16, eerste lid, van de wet).
De gemeente hoeft geen inburgeringsaanbod te doen aan gezinsmigranten en overige migranten.
Het doen van het inburgeringsaanbod komt erop neer dat de asielstatushouder in de
B1-route door de gemeente moet zijn ingeschreven bij een cursusinstelling, zodat hij
kan starten met zijn cursusuren Nederlands als tweede taal en KNM. Bij een asielstatushouder
die de onderwijsroute volgt, zal de gemeente diegene moeten inschrijven bij een cursusinstelling
waar een taalschakeltraject kan worden gevolgd, zodat de inburgeringsplichtige kan
starten met dit traject. Voor een asielstatushouder in de Z-route geldt dat de gemeente
diegene moet inschrijven bij een cursusinstelling (voor de cursusuren Nederlands als
tweede taal en KNM) en 800 uren moet organiseren op het gebied van zelfredzaamheid,
activering en participatie.
De gemeente moet binnen een redelijke termijn na het vaststellen van het PIP de asielstatushouder
het uit het PIP voortvloeiende inburgeringsaanbod doen. In het kader van de verlengingsgronden
is in onderdeel g geregeld dat indien de gemeente een asielstatushouder niet binnen
drie maanden na het vaststellen van het PIP een inburgeringsaanbod doet, zodat er
gestart kan worden met activiteiten gericht op het behalen van de leerroute, de inburgeringstermijn
wordt verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van het uitblijven van het
inburgeringsaanbod. Kortom, indien vier maanden na het vaststellen van het PIP een
inburgeringsaanbod wordt gedaan door de gemeente, bedraagt de verlenging van de inburgeringstermijn
één maand.
Voor de onderwijsroute geldt dat de gemeente de asielstatushouder binnen drie maanden
na vaststelling van het PIP dient in te schrijven bij een cursusinstelling voor deelname
aan een taalschakeltraject. Indien dit niet gebeurt, dan wordt de inburgeringstermijn
ook verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van het uitblijven van het
inburgeringsaanbod (in dit geval de inschrijving bij de cursusinstelling die het taalschakeltraject
aanbiedt). In de onderwijsroute kan – in tegenstelling tot in de B1-route en Z-route
– het voorkomen dat het niet mogelijk is om binnen drie maanden na het vaststellen
van het PIP daadwerkelijk te starten met onderwijs dat gericht is op het leren van
de Nederlandse taal. Dit komt doordat slechts een aantal keer per jaar kan worden
ingestroomd bij een cursusinstelling voor het volgen van een taalschakeltraject. Daarom
is – in aanvulling op de eis dat binnen drie maanden na vaststellen PIP een inburgeringsaanbod
wordt gedaan – voor de asielstatushouder die de onderwijsroute volgt, als aanvullende
voorwaarde gesteld dat diegene binnen zes maanden na het vaststellen van het PIP ook
daadwerkelijk moet kunnen starten met een taalschakeltraject. Als dit niet het geval
is, is dit ook een grond voor verlenging. In dat geval wordt de inburgeringstermijn
(ongeacht de vraag of het inburgeringsaanbod wel of niet tijdig is gedaan) verlengd
met zes maanden.
Indien de gemeente het inburgeringsaanbod doet binnen drie maanden na het vaststellen
van het PIP, is het reëel om te veronderstellen dat de asielstatushouder zonder problemen
binnen de initiële inburgeringstermijn van drie jaar kan voldoen aan zijn inburgeringsplicht.
Om in aanmerking te komen voor de verlenging, verstrekt de asielstatushouder aan DUO
een verklaring van de gemeente waaruit blijkt wat de duur is van het uitblijven van
het inburgeringsaanbod. De gemeente kan ook ambtshalve DUO informeren over de duur
van het uitblijven van het inburgeringsaanbod.
-
(h) Omstandigheden bij de aanbieder (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel h, tweede lid,
onderdeel h, derde lid, onderdeel h)
Er kunnen zich omstandigheden voordoen bij een cursusinstelling of een aanbieder van
participatieactiviteiten, zoals bijvoorbeeld een faillissement, als gevolg waarvan
de inburgeringsplichtige (tijdelijk) geen aanbod heeft ontvangen. Het is aan de gemeente
(in geval van asielstatushouders) of de inburgeringsplichtige (in geval van gezinsmigranten
en overige migranten) om ervoor te zorgen dat er zo snel als mogelijk kan worden doorgegaan
met de taallessen of participatieactiviteiten al dan niet bij een andere cursusinstelling
of aanbieder van participatieactiviteiten. Desondanks kan het voorkomen dat de vertraging
langer duurt dan gewenst en dat dit als gevolg heeft dat de inburgeringsplichtige
vertraging oploopt in de inburgering. Als er sprake is van het ontbreken van een aanbod
gedurende een periode van ten minste drie aaneengesloten maanden als gevolg van omstandigheden
bij een cursusinstelling of een aanbieder van participatieactiviteiten, wordt de inburgeringstermijn
verlengd met een periode van minimaal drie en ten hoogste zes maanden.
Om in aanmerking te komen voor de verlenging verstrekt de inburgeringsplichtige aan
DUO een verklaring over de omstandigheden bij de aanbieder. Deze verklaring is afhankelijk
van de omstandigheden die zich voordoen. In het geval van een faillissement kan dit
een uitdraai uit het Centraal Insolventieregister op Rechtspraak.nl zijn, waaruit
blijkt dat de betreffende aanbieder failliet is.
-
(i) Een andere niet verwijtbare individuele bijzondere omstandigheid (artikel 4.1, eerste
lid, onderdeel i, tweede lid, onderdeel i, derde lid, onderdeel i)
Indien de inburgeringsplichtige door een overige niet aan hem toe te rekenen niet
verwijtbare omstandigheid niet in staat is geweest om het inburgeringstraject binnen
de gestelde termijn af te ronden, heeft hij recht op verlenging van de termijn. Hierbij
dient de opgelopen vertraging ten minste drie aaneengesloten maanden te zijn. De inburgeringsplichtige
kan aanspraak maken op een verlenging van het traject met een periode die gelijk is
aan de opgelopen vertraging, en van maximaal twee jaar.
Om in aanmerking te komen voor de verlenging dient de inburgeringsplichtige bij DUO
aannemelijk te maken dat hij aanspraak maakt op deze verlenging.
-
(j) Cumulatie van verlengingsgronden (artikel 4.1, eerste lid, onderdeel j, tweede lid,
onderdeel j, derde lid, onderdeel j)
Indien meerdere verlengingsgronden ertoe leiden dat de inburgeringsplichtige voor
een periode van ten minste drie aaneengesloten maanden zich niet kan inspannen voor
zijn inburgeringstraject, wordt de inburgeringstermijn verlengd met een periode die
gelijk is aan de duur van de periode dat hij zich niet heeft kunnen inspannen door
deze omstandigheden. Bijvoorbeeld als een inburgeringsplichtige twee maanden in een
Blijf van mijn Lijf huis heeft gezeten en aansluitend twee maanden ziek is geweest,
dan betreft de duur van de verlenging vier maanden.
Om in aanmerking te komen voor de verlenging dient de inburgeringsplichtige een verzoek
in bij, en verstrekt de benodigde bewijsstukken – zoals die gelden per verlengingsgrond
– aan DUO.
Samenloop verlengingsgronden
Binnen de inburgeringstermijn kunnen op verschillende gronden verlengingen worden
toegekend. In het geval dat er sprake is van samenloop van verlengingsgronden, wordt
de langstdurende verlenging verleend.
Hoofdstuk 5. De taak van het college
Afdeling 1. De brede intake
Artikel 5.1. Aanwijzing instelling uitvoering leerbaarheidstoets
In artikel 14, vijfde lid, van de wet is geregeld dat de leerbaarheidstoets wordt
afgenomen door een of meer bij ministeriële regeling aangewezen instanties. In deze
regeling wordt DUO aanwezen als instelling om de leerbaarheidstoets af te nemen. In
paragraaf 2.3.1. van de algemene toelichting wordt ook ingegaan op de rol van gemeenten
bij de begeleiding bij de afname van de leerbaarheidstoets.
De afnemer van de leerbaarheidstoets (DUO) geeft het advies naar aanleiding van de
uitkomst van de toets aan de gemeente door. Dit betreft een indicatie ten aanzien
van de leerbaarheid van de inburgeringsplichtige. De uitvoerder van de leerbaarheidstoets
bezit geen openbaar gezag; het advies aan de gemeente is namelijk niet op enig rechtsgevolg
gericht.
Het is vervolgens aan de gemeente om op basis van dit advies en alle overige in het
kader van de brede intake verkregen informatie, het PIP vast te stellen waarin de
leerroute en de intensiteit van het PVT en de MAP worden vastgesteld. Tegen deze beschikking
van de gemeente kan de inburgeringsplichtige rechtsmiddelen instellen.
Hoofdstuk 6. Sociale lening
Artikel 6.1. Hoogte van de lening
Op grond van artikel 20 van de wet zijn in artikel 6.2, eerste lid, van het besluit
de maximale leenbedragen opgenomen. Om deze reden hoeft dat in artikel 6.1 van de
regeling niet te worden bepaald.
Het bedrag van de lening is maximaal € 10.000 exclusief rente. Dit houdt in dat de
kosten die de inburgeringsplichtige maakt voor de cursus dan wel inburgeringsexamen
ten behoeve van de in het persoonlijk plan inburgering en participatie vastgestelde
leerroute, tot ten hoogste € 10.000 vanuit de lening kunnen worden gefinancierd. Indien
deze kosten lager zijn, komt men echter niet toe aan het verstrekken van het maximale
krediet.
Op grond van artikel 20, vierde lid, van de wet in samenhang met artikel 6.2, zevende
lid, van het besluit wordt bij het vaststellen van de hoogte van het leenbedrag een
inkomenstoets gehanteerd. Op basis van het verzamelinkomen of het belastbaar loon
wordt de draagkracht per jaar bepaald. Aangezien de kosten van een inburgeringscursus
gemiddeld genomen over twee jaar worden gespreid, wordt verondersteld dat de inburgeringsplichtige
een bedrag van twee maal de vastgestelde draagkracht zelf kan betalen. Dit bedrag
wordt in mindering gebracht op het maximale leenbedrag van € 10.000. Wordt bijvoorbeeld
op basis van het toetsinkomen berekend dat de inburgeringsplichtige € 250 per jaar
zelf kan betalen, dan is het maximale leenbedrag € 9.500 (€ 10.000 minus tweemaal
€ 250).
In verband met de kosten van de inning van de lening geldt een minimumbedrag van € 180.
Op grond van artikel 20, vijfde lid van de wet in samenhang met artikel 6.2, tweede
lid, zal het bedrag van de lening door DUO niet aan de inburgeringsplichtige zelf
maar aan de cursus- of exameninstelling, waar hij een cursus volgt of een examen aflegt,
worden overgemaakt middels voldoening van de facturen op de rekening van de instelling.
Daartoe dient de inburgeringsplichtige deze facturen naar DUO te sturen. De kosten
die het bedrag van € 10.000 te boven gaan, zullen door de inburgeringsplichtige zelf
moeten worden voldaan.
Omdat de uitbetaling plaatsvindt middels voldoening van facturen, zal de lening ook
maar eenmalig worden verstrekt. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk door terugstorting
de lening aan te vullen met een eerder geleend bedrag, teneinde dit bedrag op een
later tijdstip wederom te kunnen lenen.
Artikel 6.2. Betaling van de lening
Op grond van artikel 20 van de wet in samenhang met artikel 6.3, derde lid, van het
besluit, worden in artikel 6.2 nadere regels vastgelegd over de betaling van de lening.
In het eerste lid van artikel 6.2 is vastgelegd dat de inburgeringsplichtige ten behoeve
van de betaling van de lening een verklaring aan de Minister verstrekt van de door
hem gevolgde cursus of opleiding in het kader van de door de gemeente vastgestelde
leerroute dan wel van de door hem afgelegde inburgeringsexamen.
Uit artikel 6.3, eerste lid, van het besluit volgt dat facturen die na de periode
van acht jaar nog worden ingediend – ongeacht de vraag of aan inburgeringsplichtige
reeds het volledige leenbedrag is verstrekt – in beginsel niet meer door DUO worden
voldaan maar worden teruggestuurd naar de inburgeringsplichtige. Voor de niet-inburgeringsplichtige
in de zin van artikel 6.1 van het besluit geldt een periode van drie jaar.
In het tweede lid van artikel 6.2 is geregeld aan welke eisen de facturen die de inburgeringsplichtige
verstrekt minimaal moeten voldoen. Het burgerservicenummer en de naam- en adresgegevens
van de inburgeringsplichtige dienen ter identificatie. Met behulp van de naam- en
adresgegevens van de instelling kan worden gecontroleerd of daadwerkelijk een cursus
dan wel opleiding wordt gevolgd ten behoeve van de in het persoonlijk plan inburgering
en participatie vastgestelde leerroute of een inburgeringsexamen wordt afgelegd.
Het derde lid van artikel 6.2 stelt vast dat de factuur binnen vier weken na ontvangst
moet worden betaald.
In het vierde lid van artikel 6.2 is geregeld dat per kwartaal (d.w.z. de periode
januari-maart, april-juni etc.) niet meer dan € 2.000 gedeclareerd kan worden op de
sociale lening. Dit maximum kwartaalbedrag geldt voor cursusgelden en niet voor examengelden.
Achtergrond waarom dit maximum bedrag is ingesteld, is dat in het verleden is voorgekomen
dat het bedrag van de cursusgelden ineens werd gedeclareerd bij vooruitbetaling, en
vervolgens de cursusinstelling failliet ging. Om de inburgeringsplichtige hiertegen
te beschermen is besloten dat grote bedragen niet in een keer gedeclareerd kunnen
worden. De cursusinstelling dient daardoor periodiek een factuur te sturen in plaats
van in één keer. De Minister hanteert thans de uitvoeringspraktijk dat examengelden
niet verrekend worden met het maximum kwartaalbedrag. Artikel 6.2, vierde lid, betreft
een formalisering van deze uitvoeringspraktijk.
Artikel 6.3 Renteberekening
In afdeling 2 van dit hoofdstuk worden op grond van artikel 21 van de wet, regels
vastgesteld omtrent de terugbetaling van de lening.
Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Wet in samenhang met artikel 6.6, tweede
lid, van het besluit, worden in artikelen 6.3 en 6.4 vastgelegd op welke wijze de
rente die over de lening moet worden betaald, wordt berekend. Daarbij is in grote
lijnen de systematiek van de Wet studiefinanciering 2000 gevolgd.
In artikel 6.3, eerste lid, is bepaald dat de rente wordt berekend op basis van samengestelde
interest. Dit houdt in dat het hier gaat om een berekening van ‘rente op rente’. De
rente wordt in zo’n geval periodiek berekend over de totale schuld, dus inclusief
de in het verleden opgebouwde verschuldigde rente.
Op grond van artikel 6.3, tweede lid, wordt een maand gesteld op 30 dagen en een jaar
op 360 dagen. Door maanden en jaren rekenkundig gelijk te stellen kan een vast bedrag
per maand of jaar worden berekend.
Artikel 6.4 Rentevaste aanloopfase en terugbetalingsperiode
In dit artikel en de volgende artikelen wordt de inburgeringsplichtige dan wel de
voormalige inburgeringsplichtige of de persoon, bedoeld in artikel 20, derde lid,
van de Wet, ten aanzien van wie op grond van dit besluit een beschikking tot terugbetaling
van zijn lening is genomen, als «debiteur» aangeduid.
De debiteur betaalt zowel in de aanloopfase als in de eerste vijf jaren van de terugbetalingsperiode
hetzelfde rentepercentage. Daarna wordt het dan geldende rentepercentage vastgesteld
voor de resterende terugbetalingsperiode van maximaal vijf jaar. Hiermee is aangesloten
bij de systematiek zoals deze wordt gehanteerd in het kader van de vaststelling van
het rentepercentage bij het terugbetalen van studiefinanciering.
Artikel 6.5. Berekening maandelijks termijnbedrag
Op grond van artikel 21, tweede lid, van de wet in samenhang met artikel 6.8 van het
besluit, wordt het bedrag dat de debiteur maandelijks moet betalen, bepaald op basis
van een annuïteit. Dit impliceert dat, zoals thans in artikel 6.5, eerste lid, is
bepaald, het maandbedrag wordt berekend door het bedrag van de opgebouwde schuld te
vermeerderen met het bedrag van de te betalen rente. Dit gehele bedrag wordt vervolgens
gedeeld door het aantal terugbetalingstermijnen. Maandelijks wordt dus een vast bedrag
betaald. Het in het aflossingsbedrag begrepen rentebestanddeel neemt maandelijks af
en het in dat bedrag begrepen aflossingsbestanddeel neemt maandelijks toe.
In het tweede lid is een voorziening getroffen teneinde te voorkomen dat de kosten
die met het innen van de bedragen gemoeid zijn, hoger uitvallen dan het bedrag dat
betaald moet worden. Daarom dient de debiteur minimaal € 15 per maand te betalen.
Indien uit de draagkrachtberekening op grond van artikel 6.7 blijkt dat de debiteur
minder dan € 180 per jaar kan terugbetalen, wordt het maandelijkse termijnbedrag vastgesteld
op nihil.
Artikel 6.6 Terugbetaling niet binnenlands belastingplichtige
Dit artikel bepaalt op welke wijze de betaling van de rente en aflossing gedurende
verblijf in het buitenland moet gebeuren. In principe gebeurt dit in jaarlijkse termijnen.
Verwacht wordt dat een maandelijkse betaling vanuit het buitenland moeizamer verloopt.
Het is dus eenvoudiger voor de debiteur slechts eenmaal per jaar geld over te maken.
Op verzoek van de debiteur kan DUO besluiten dat hij in maandelijkse termijnen betaalt.
Als de niet binnenlands belastingplichtige volgens draagkracht wil terugbetalen, dient
hij zelf inkomensgegevens, inkomensgegevens van zijn partner en gegevens omtrent zijn
gezinssituatie aan te leveren aan DUO. Dit is zo geregeld omdat er van de debiteur
die in het buitenland woont geen gegevens beschikbaar zijn bij de belastingdienst.
Met het begrip ‘metterwoon’ in het eerste lid wordt een vaste woonplaats bedoeld.
Artikel 6.7. Mogelijkheid eenmalige aflossing
Artikel 6.7 biedt de debiteur de mogelijkheid om de verkregen lening, bedoeld in artikel
20, eerste lid, van de wet in één keer af te lossen. Dit is bijvoorbeeld aan de orde
als burgemeester en wethouders voornemens zijn de inburgeringsplichtige een inburgeringsvoorziening
aan te bieden of een inburgeringsvoorziening ten behoeve van die inburgeringsplichtige
vast te stellen.
Artikel 6.8. Vaststelling draagkracht debiteur
Op grond van artikel 21, tweede lid, van de wet in samenhang met artikel 6.11 van
het besluit worden in artikelen 6.8 tot en met 6.10 regels vastgesteld omtrent de
vaststelling van de draagkracht van de debiteur en zijn partner. De aflossing gebeurt,
zoals reeds aangegeven, op basis van een annuïteit, waarbij maandelijks een vast bedrag
wordt betaald. Bedragen die vervroegd zijn afgelost, worden bij de berekening van
de hoogte van het maandelijkse termijnbedrag afgetrokken van de opgebouwde schuld.
Ingeval de debiteur de volgens het annuïteitbeginsel berekende maandelijks termijnbedrag
niet kan voldoen, zal hij bij DUO een verzoek kunnen indienen tot vaststelling van
de draagkracht, overeenkomstig artikel 6.9 van het besluit.
Net als bij andere inkomensafhankelijke regelingen en de Wet studiefinanciering 2000
wordt ook naar het inkomen van de partner gekeken om de draagkracht te bepalen. De
draagkracht van de debiteur wordt berekend op basis van het totaal van het toetsingsinkomen
van hem en zijn partner.
Voor de vaststelling van de draagkracht wordt het toetsingsinkomen in het tweede jaar
voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht in het kader van de terugbetaling
van de lening wordt aangevraagd (t-2) als maatstaf gebruikt. Dit is in afwijking van
het in de Awir gehanteerde begrip waar wordt uitgegaan van het kalenderjaar waarop
de tegemoetkoming betrekking heeft. Het bepalen van het toetsingsinkomen is in het
jaar twee jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor draagkracht wordt vastgesteld administratief
aanzienlijk minder complex dan wanneer wordt uitgegaan van een meer recent inkomensjaar.
In dat jaar beschikt de Belastingdienst in beginsel over het totaal van de inkomensgegevens
van de meeste belastingplichtige Nederlanders. Zou gekozen worden voor een meer recent
draagkrachtbeeld (zoals in de Awir is neergelegd) dan zouden de inkomensgegevens voornamelijk
bestaan uit loonstroken, jaaropgaven en bankafschriften, aangezien de Belastingdienst
dan nog niet over inkomensgegevens beschikt. Het bepalen van het toetsingsinkomen
wordt hierdoor heel bewerkelijk. Overigens gaat artikel 6.10 van de Wet studiefinanciering
2000 van een zelfde berekeningsjaar uit.
Mocht desalniettemin het toetsingsinkomen of het belastbaar loon in het berekeningsjaar
nog niet bekend zijn, dan zal DUO in de plaats daarvoor een bedrag vaststellen dat
het toetsingsinkomen of het belastbare loon zo goed mogelijk benadert.
De berekening van de draagkracht vindt plaats overeenkomstig Wet studiefinanciering
2000. De terugbetaling wordt gebaseerd op een percentage van het toetsingsinkomen.
Dit betekent dat debiteuren met een relatief laag inkomen een relatief laag maandbedrag
betalen. Een debiteur hoeft over het toetsingsinkomen van zijn huishouden beneden
de draagkrachtvrije voet geen percentage van zijn inkomen af te dragen om zijn schuld
terug te betalen. De aflossingsvrije voet ligt voor een debiteur met partner op 120%
van het belastbaar minimumloon. Deze vrije voet geldt ook voor debiteuren op wie de
alleenstaande ouderkorting van toepassing is. Voor overige debiteuren zonder partner
ligt de aflossingsvrije voet op 84%. Over iedere euro boven dit grensinkomen, moet
12% worden terugbetaald. De gekozen vrije voet ligt hoger dan de bestaande grenzen
in bijvoorbeeld de bijstand en de huursubsidie, zodat de accumulatie van marginale
druk met andere regelingen wordt voorkomen.
Artikel 6.14, eerste lid, van het besluit bepaalt dat indien na de maximale terugbetalingstermijn
van tien jaar een deel van de schuld niet is terugbetaald, het restant teniet gaat.
Dit geldt nadrukkelijk niet voor de achterstallige termijnen.
Artikel 6.9. Terugval in inkomen
In het eerste lid van artikel 6.9 is voorzien in de mogelijkheid om bij de toepassing
van artikel 6.7 uit te gaan van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over
het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld.
Dit is met name wenselijk ingeval er sprake is van een terugval in inkomen over het
jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld of het jaar
waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld. Dan is immers reeds duidelijk dat de debiteur
een op grond van het eerste lid vastgestelde nieuwe termijn waarschijnlijk niet kan
betalen. Het is wenselijk om bij de berekening van de draagkracht hiermee rekening
te houden.
Wanneer precies sprake is van een terugval in inkomen is geregeld in het tweede lid.
Er moet sprake zijn van een terugval van tenminste 15%, waarbij het duidelijk is dat
de schommeling niet te wijten is aan de gekozen wijze van inkomensverwerving. Als
dit lagere inkomen nog niet definitief bekend is kan DUO in de plaats daarvoor een
bedrag vaststellen dat het inkomen zo veel mogelijk benadert.
Artikel 6.10. Beide partners debiteur
Deze bepaling komt overeen met artikel 6.14 van de Wet studiefinanciering 2000. Het
totale maandbedrag voor beide partners wordt vastgesteld op basis van het gecorrigeerde
verzamelinkomen van beide debiteuren. Op het moment dat voor beiden de terugbetalingsperiode
is aangevangen, wordt het af te lossen bedrag per maand naar rato van de inkomens
verdeeld over de partners.
Artikel 6.11. Verzuim
Op grond van artikel 21, vierde lid, van de wet in samenhang met artikel 6.13 van
het besluit, worden in artikel 6.11 regels vastgesteld omtrent de gevallen waarin
de debiteur in verzuim is.
Wat betreft het verzuim, de aanmaning, de invordering bij dwangbevel en het verzet,
wordt aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Artikel 4:97 Awb regelt het tijdstip waarop de debiteur geacht wordt in verzuim te
zijn, namelijk indien binnen twee weken na de vervaldatum het bedrag van de verplichte
terugbetaling nog niet is ontvangen. Met het begrip ‘verzuim’ is aangesloten bij artikel
6:81 e.v. van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De regeling is vooral van belang
voor het bepalen van het begin van de termijn waarover wettelijke rente moet worden
betaald, maar het verzuim heeft ook andere gevolgen. Zo kan DUO eerst een aanmaning
sturen wanneer het verzuim is ingetreden.
In het tweede lid worden de gevolgen van het intreden van verzuim geregeld, voorzover
deze zijn gelegen in de verplichting tot betaling van wettelijke rente. Bepaald wordt
dat het verzuim in dat opzicht de gevolgen heeft als bedoeld in artikel 6:119, eerste
en tweede lid, en 6:120, eerste lid, van het BW. Aldus is voor de betaling van wettelijke
rente eveneens bij het privaatrecht aangesloten.
In artikel 6:119, eerste lid, van het BW is bepaald dat de schadevergoeding die verschuldigd
is wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat uit de wettelijke rente
van die som over de tijd dat de schuldenaar daarvan in verzuim is geweest. De wettelijke
rente begint te lopen op het tijdstip dat de schuldenaar met de betaling in verzuim
is.
Ingevolge het tweede lid van artikel 6:119 van het BW wordt het bedrag waarover de
wettelijke rente wordt berekend, steeds na afloop van een jaar verhoogd met het bedrag
dat bestaat uit de over dat jaar verschuldigde rente (berekening van rente op rente).
Op grond van artikel 6:120, eerste lid, van het BW wordt de wettelijke rente bij algemene
maatregel van bestuur vastgesteld. De datum van ingang van de wettelijke rente is
in het eerste lid geregeld. Wettelijke rente is verschuldigd met ingang van de dag
volgend op die waarop de betalingstermijn – twee weken – is verstreken (vergelijk
de artikelen 4:97 en 4:98 Awb).
Artikel 6.12. Schuld in zijn geheel opeisbaar
Op grond van artikel 21, vierde lid, van de wet kunnen de achterstallige termijnen
bij uitvaardiging van het dwangbevel worden overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder.
Voorwaarde voor het overdragen van de schuld aan de deurwaarder is dat het achterstallige
deel minimaal € 180 bedraagt of dat het achterstallige deel (van minimaal € 15) minimaal
zes maanden lang achterstallig is.
Hoofdstuk 7. Handhaving
Afdeling 1. Hoogte boete bij niet tijdig afronden leerroute
Artikel 7.1. Boete bij niet tijdig afronden B1-route
In artikel 7.2, tweede lid, van het besluit is geregeld dat de bestuurlijke boete
bij het niet tijdig afronden van de leerroute wordt vastgesteld op basis van het aantal
geregistreerde uren dat de inburgeringsplichtige heeft besteed aan de leerroute, het
aantal afgelegde examenpogingen en het aantal behaalde examens. Op grond van het derde
lid van voornoemd artikel worden hierover bij ministeriële regeling nadere regels
gesteld. In artikel 7.1 wordt dit uitgewerkt voor de boete bij het niet tijdig afronden
van de B1-route.
Voor de B1-route hanteert DUO bij het vaststellen van de hoogte van de boete een afzonderlijke
werkwijze voor asielstatushouders en voor gezinsmigranten en overige migranten. Dit
vloeit voort uit het feit dat gemeenten voor asielstatushouders een aanbodplicht hebben
voor het inburgeringsaanbod, terwijl gezinsmigranten en overige migranten zelf verantwoordelijk
zijn voor het inkopen van hun taalcursus en cursus KNM.
Voor asielstatushouders wordt de intensiteit van de te volgen taalcursus en cursus
KNM vastgelegd in het PIP. Dit is individueel maatwerk en wordt mede op basis van
de leerbaarheidstoets vastgesteld. Omdat dit verschilt per asielstatushouder, houdt
DUO bij het vaststellen van de hoogte van de boetes onder andere rekening met het
aandeel daadwerkelijk gevolgde uren taalles en cursusuren KNM afgezet tegen het totaal
vastgesteld aantal uren in het PIP. In de praktijk zijn de cursusuren KNM veelal geïntegreerd
in de taallessen. Dan wordt gekeken naar het totaal aantal uren aan gevolgde taallessen.
Als de lessen Nt2 en KNM in de B1-route nauw zijn verweven met participatie-activiteiten,
zoals bijvoorbeeld een stage, en deze activiteiten (vrijwel) uitsluitend zijn bedoeld
om de Nederlandse taal te leren of ter ondersteuning daarvan, dan worden de uren die
aan deze activiteiten zijn besteed ook beschouwd als gevolgde uren Nt2 en KNM. Voorwaarde
is wel dat de instelling die de participatie-activiteiten aanbiedt, moet voldoen aan
het bepaalde op grond van artikel 32 van de wet.
Gezinsmigranten en overige migranten die de B1-route volgen, bepalen zelf hoeveel
cursusuren Nederlands als tweede taal en cursusuren KNM zij volgen. Hierover worden
geen afspraken in het PIP vastgelegd. Daarom stelt DUO de hoogte van de boete voor
gezinsmigranten onder andere vast op basis van het daadwerkelijk aantal gevolgde cursusuren.
Daarnaast wordt er voor beide groepen inburgeringsplichtigen gekeken naar het aantal
afgelegde examenpogingen en naar het aantal door de inburgeringsplichtige behaalde
examenonderdelen van het inburgeringsexamen. Daarbij tellen examenonderdelen waarvoor
de inburgeringsplichtige is vrijgesteld of ontheven niet mee.
Het inburgeringsexamen bestaat in totaal uit vijf examenonderdelen:
De mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal, onderdeel (i)
tot en met (iv), worden geëxamineerd op ten minste het niveau B1. Dit zijn feitelijk
de staatsexamens Nederlands als tweede taal. In het geval dat een inburgeringsplichtige
is afgeschaald, dan worden deze examenonderdelen afgelegd op niveau A2.
Als een inburgeringsplichtige ook binnen de op grond van artikel 25, tweede lid, van
de wet vastgestelde nieuwe termijn niet voldoet aan zijn inburgeringsplicht en het
overschrijden van deze nieuwe termijn hem te verwijten valt, dan legt DUO, namens
de Minister van SZW, opnieuw een boete op (vgl. de artikelen 25, tweede lid, jo. 24,
derde lid, van de wet). Daarvoor geldt ook de in de bijlage opgenomen tabel. Bij het
vaststellen van de hoogte van de boete worden de inspanningen die de inburgeringsplichtige
binnen de initiële termijn, de eventueel verlengde termijn en de nieuwe termijn, heeft
verricht meegewogen.
De verschillende boetebedragen zijn vastgelegd in bijlage 6a bij deze regeling.
Artikel 7.2. Boete bij niet tijdig afronden onderwijsroute
In artikel 7.2, tweede lid, van het besluit is geregeld dat de bestuurlijke boete
bij het niet tijdig afronden van de leerroute wordt vastgesteld op basis van het aantal
geregistreerde uren dat de inburgeringsplichtige heeft besteed aan de leerroute, het
aantal afgelegde examenpogingen en het aantal behaalde examens. Op grond van het derde
lid van voornoemd artikel worden hierover bij ministeriële regeling nadere regels
gesteld. In artikel 7.2 wordt dit uitgewerkt voor de boete bij het niet tijdig afronden
van de onderwijsroute.
Voor inburgeringsplichtigen die de onderwijsroute volgen, wordt er geen specifiek
aantal te volgen cursusuren vastgelegd in het PIP. Daarom kan DUO de hoogte van de
boete voor het niet tijdig afronden van de onderwijsroute niet vaststellen op basis
van het aantal gevolgde cursusuren, zoals in de B1-route.
Cursusinstellingen die een taalschakeltraject aanbieden registreren echter wel het
aantal gevolgde lesuren (via aanwezigheidsregistratie en/of verzuimregistratie) van
inburgeringsplichtigen die de onderwijsroute volgen. DUO baseert de hoogte van de
boete op onder andere de aanwezigheid van de inburgeringsplichtige bij de lessen van
de cursusinstelling waar hij het taalschakeltraject volgt. Hierbij wordt het door
de inburgeringsplichtige gevolgde aantal lesuren afgezet tegen het totaal aantal aangeboden
lesuren, waaruit vervolgens een percentage aanwezigheid volgt. Afhankelijk van dit
percentage valt de inburgeringsplichtige in de categorie 0-59%, 60-89% of 90% of meer.
Inburgeringsplichtigen die de onderwijsroute volgen, hebben voldaan aan deze leerroute
indien zij tijdig alle onderdelen van het taalschakeltraject behalen, waaronder de
taalexamens op niveau B1 of B2. Het taalschakeltraject bestaat naast het leren van
het Nederlands als tweede taal op ten minste het niveau B1, uit onderwijs in deficiënte
vakken voor de beoogde onderwijsdeelname, ontwikkelen van leervaardigheden, ontwikkelen
van vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze en KNM. Daarnaast is bij de onderwijsroute
het PVT ook onderdeel van de inburgeringsplicht. De MAP is bij de onderwijsroute geen
verplicht onderdeel van de inburgeringsplicht (artikel 8, derde lid, van de wet).
Indien de inburgeringsplichtige niet alle onderdelen van het taalschakeltraject heeft
behaald, heeft diegene toch voldaan aan de inburgeringsplicht indien:
-
− de taalexamens op ten minste niveau B1 (schrijfvaardigheid, spreekvaardigheid, leesvaardigheid
en luistervaardigheid) en KNM zijn behaald. Dit volgt uit artikel 8, vierde lid, van
de wet, waarin is geregeld dat bij het behalen van voornoemde examenonderdelen, het
inburgeringsexamen is behaald; en
-
− de MAP en het PVT zijn afgerond.
DUO houdt bij het vaststellen van de hoogte van de boete voor de onderwijsroute, naast
het aantal gevolgde lesuren, rekening met het aantal afgelegde examenpogingen voor
de examenonderdelen mondelinge en schriftelijke vaardigheden op ten minste niveau
B1 en KNM en het aantal examenonderdelen dat de inburgeringsplichtige hiervan heeft
behaald. Daarbij tellen examenonderdelen waarvoor de inburgeringsplichtige is vrijgesteld
of ontheven niet mee.
Als een inburgeringsplichtige ook binnen de op grond van artikel 25, tweede lid, van
de wet vastgestelde nieuwe termijn niet voldoet aan zijn inburgeringsplicht en het
overschrijden van deze nieuwe termijn hem te verwijten valt, dan legt DUO, namens
de Minister van SZW, opnieuw een boete op (vgl. de artikelen 25, tweede lid, jo. 24,
derde lid, van de wet). Daarvoor geldt ook de in de bijlage opgenomen tabel. Bij het
vaststellen van de hoogte van de boete worden de inspanningen die de inburgeringsplichtige
binnen de initiële termijn, de eventueel verlengde termijn en de nieuwe termijn, heeft
verricht meegewogen.
De verschillende boetebedragen zijn vastgelegd in bijlage 6b bij deze regeling.
Artikel 7.3. Boete bij niet tijdig afronden zelfredzaamheidsroute
In artikel 7.2, tweede lid, van het besluit is geregeld dat de bestuurlijke boete
bij het niet tijdig afronden van de leerroute wordt vastgesteld op basis van het aantal
geregistreerde uren dat de inburgeringsplichtige heeft besteed aan de leerroute, het
aantal afgelegde examenpogingen en het aantal behaalde examens. Op grond van het derde
lid van voornoemd artikel worden hierover bij ministeriële regeling nadere regels
gesteld. In artikel 7.3 wordt dit uitgewerkt voor de boete bij het niet tijdig afronden
van de Z-route.
Alle inburgeringsplichtigen die de Z-route volgen dienen ten minste 800 uur taalles,
waarvan alfabetiseringsonderwijs indien nodig onderdeel kan zijn, te volgen, inclusief
KNM. Deze verplichting zal door de gemeente worden vastgelegd in het PIP.
Voor asielstatushouders wordt in het PIP bovendien het aantal uren dat zij dienen
te besteden aan de participatiecomponent vastgelegd. Ook dit is in totaal 800 uur.
De MAP en het PVT worden door gemeenten ondergebracht in deze 800 uur. Voor asielstatushouders
stelt DUO de boete vast op basis van het aantal daadwerkelijk bestede uren aan de
taalles, cursusuren KNM en de participatiecomponent.
Voor gezinsmigranten en overige migranten geldt er geen urenverplichting voor de participatiecomponent.
Er wordt voor deze groep dan ook niet in het PIP vastgelegd hoeveel participatie-uren
zij worden geacht te volgen binnen de Z-route. DUO stelt de boete dus vast op basis
van het aantal daadwerkelijk gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal en cursusuren
KNM. Gezinsmigranten en overige migranten hebben overigens wel de verplichting om
de MAP en het PVT te volgen, maar deze onderdelen wegen bij de leerroute niet mee
bij het vaststellen van de hoogte van boete, aangezien hiervoor aparte (gefixeerde)
boetes zijn geregeld (artikel 7.2, eerste lid, van het Besluit).
Als een inburgeringsplichtige ook binnen de op grond van artikel 25, tweede lid, van
de wet vastgestelde nieuwe termijn niet voldoet aan zijn inburgeringsplicht en het
overschrijden van deze nieuwe termijn hem te verwijten valt, dan legt DUO, namens
de Minister van SZW, opnieuw een boete op (vgl. de artikelen 25, tweede lid, jo. 24,
derde lid, van de wet). Daarvoor geldt ook de in de bijlage opgenomen tabel. Bij het
vaststellen van de hoogte van de boete worden de inspanningen die de inburgeringsplichtige
binnen de initiële termijn, de eventueel verlengde termijn en de nieuwe termijn, heeft
verricht meegewogen.
De verschillende boetebedragen zijn vastgelegd in bijlage 6c bij deze regeling.
Afdeling 2. Vaststellen nieuwe termijn
Artikel 7.4. Vaststellen nieuwe termijn
Indien een inburgeringsplichtige niet binnen de inburgeringstermijn of de op grond
van artikel 12 van de wet verlengde termijn (verlenging bij niet verwijtbaarheid en
verlenging na aanzienlijke inspanningen bij bijna afgeronde inburgeringsplicht) het
PVT, de MAP of de leerroute heeft afgerond, dan stelt de Minister van SZW in de boetebeschikking
een nieuwe termijn vast van ten hoogste twee jaar waarbinnen de inburgeringsplichtige
na het bekendmaken van de boetebeschikking alsnog het PVT, de MAP of de leerroute
afrondt (vgl. artikelen 24, tweede lid, 25, tweede lid, van de wet). Indien binnen
de nieuwe termijn ook niet is voldaan aan de inburgeringsplicht, dan wordt opnieuw
een nieuwe termijn vastgesteld (vgl. artikelen 24, derde lid, 25, tweede lid, van
de wet). In artikel 24, tweede lid, van de wet is geregeld dat bij ministeriële regeling
nadere regels worden gesteld met betrekking tot de nieuwe termijn. Artikel 7.4 is
hiervan een nadere uitwerking.
Voor het bepalen van de duur van de nieuwe termijn, wordt gekeken naar het aantal
behaalde examenonderdelen (B1-route en onderwijsroute), waarbij examenonderdelen waarvoor
de inburgeringsplichtige is vrijgesteld of ontheven niet meetellen, dan wel de verrichte
ureninspanningen (Z-route) binnen de termijn die is vastgesteld om te voldoen aan
de inburgeringsplicht.
Bij het bepalen van de duur van de eerste nieuwe termijn wordt gekeken naar de behaalde
resultaten dan wel verrichte inspanningen gedurende de initiële termijn (artikel 11,
eerste lid, van de wet) en de eventueel op grond van artikel 12, eerste lid, onderdeel
a en b, van de wet verlengde termijn. Bij het bepalen van de duur van de tweede nieuwe
termijn wordt ook naar het voorgaande gekeken, en eveneens naar hetgeen gedurende
de eerste nieuwe termijn en de eventueel op grond van artikel 12, eerste lid, onderdeel
a, van de wet daarop aansluitende verlengde termijn is gerealiseerd door de inburgeringsplichtige.
Nieuwe termijn voor afronden PVT of MAP
Als een inburgeringsplichtige de MAP of het PVT niet binnen de vastgestelde termijn
heeft afgerond, stelt DUO een nieuwe termijn vast volgens de volgende uitgangspunten:
-
• als een inburgeringsplichtige de MAP én het PVT nog niet heeft afgerond, dan krijgt
hij een nieuwe termijn van een jaar.
-
• als een inburgeringsplichtige de MAP óf het PVT nog niet heeft afgerond, dan krijgt
hij een nieuwe termijn van een half jaar.
Bovenstaande is ook opgenomen in de onderstaande tabel.
Onderdeel
|
Duur van de nieuwe termijn
|
MAP én PVT nog niet afgerond
|
1 jaar
|
MAP óf PVT nog niet afgerond
|
0,5 jaar
|
Nieuwe termijn afronden B1-route of onderwijsroute
DUO stelt de duur van de nieuwe termijn voor inburgeringsplichtigen die de B1-route
of de onderwijsroute volgen, vast op basis van hoeveel examenonderdelen de inburgeringsplichtige
heeft behaald binnen de vastgestelde termijn. Hierbij geldt dat:
-
• als een inburgeringsplichtige geen examenonderdeel heeft afgerond, dan wordt een nieuwe
termijn vastgesteld van twee jaar.
-
• als een inburgeringsplichtige een examenonderdeel heeft afgerond, dan wordt een nieuwe
termijn vastgesteld van anderhalf jaar.
-
• als een inburgeringsplichtige twee examenonderdelen heeft afgerond, dan wordt een
nieuwe termijn vastgesteld van een jaar.
-
• als een inburgeringsplichtige drie of vier examenonderdelen heeft afgerond, dan wordt
een nieuwe termijn vastgesteld van zes maanden.
Bovenstaande is ook opgenomen in de onderstaande tabel.
Tabel: vaststelling duur van de nieuwe termijn
Aantal behaalde examenonderdelen gedurende de vastgestelde termijn
|
Duur van de nieuwe termijn
|
Geen examenonderdelen
|
2 jaar
|
1 examenonderdeel
|
1,5 jaar
|
2 examenonderdelen
|
1 jaar
|
3 of 4 examenonderdelen
|
0,5 jaar
|
Nieuwe termijn afronden zelfredzaamheidsroute
Voor inburgeringsplichtigen in de Z-route, stelt DUO een nieuwe termijn vast op basis
van hoeveel uren de inburgeringsplichtige heeft gevolgd aan cursusuren Nederlands
als tweede taal, cursusuren KNM en, in het geval van asielstatushouders, het aantal
bestede uren aan participatieactiviteiten.
Hierbij is een onderscheid te maken naar asielstatushouders en gezinsmigranten en
overige migranten, aangezien voor deze groepen binnen de Z-route een andere urenverplichting
geldt. Asielstatushouders moeten 800 uren besteden aan taallessen en cursusuren KNM
en 800 uren aan participatieactiviteiten; in totaal dus 1.600 uren (artikel 3.14,
tweede lid, van het besluit). Voor gezinsmigranten en overige migranten geldt dat
zij 800 uren moeten besteden aan taallessen en cursusuren KNM (artikel 3.14, tweede
en derde lid, van het besluit).
Hieronder wordt inzichtelijk gemaakt hoe de nieuwe termijn voor deze groepen wordt
vastgesteld.
Voor asielstatushouders geldt dat indien de inburgeringsplichtige:
-
• 400 uren of minder heeft besteed aan taalles, cursusuren KNM of participatieactiviteiten,
een nieuwe termijn wordt vastgesteld van twee jaar.
-
• 401 uren tot en met 800 uren heeft besteed aan taalles, cursusuren KNM of participatieactiviteiten,
een nieuwe termijn wordt vastgesteld van anderhalf jaar.
-
• 801 uren tot en met 1.200 uren heeft besteed aan taalles, cursusuren KNM of participatieactiviteiten,
wordt een nieuwe termijn vastgesteld van een jaar.
-
• 1.201 uren tot en met 1.599 uren heeft besteed aan taalles, cursusuren KNM of participatieactiviteiten,
wordt een nieuwe termijn vastgesteld van een half jaar.
Bovenstaande is ook opgenomen in de onderstaande tabel.
Tabel: vaststelling duur van de nieuwe termijn voor asielstatushouders in de Z-route
Aantal bestede uren taalles, cursusuren KNM of participatieactiviteiten
|
Duur van de nieuwe termijn
|
0 – 400 uren
|
2 jaar
|
401 – 800 uren
|
1,5 jaar
|
801 – 1.200 uren
|
1 jaar
|
1.201 – 1.599 uren
|
0,5 jaar
|
Voor gezinsmigranten en overige migranten geldt dat indien de inburgeringsplichtige:
-
• 200 of minder gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal of cursusuren KNM, wordt
een nieuwe termijn vastgesteld van twee jaar.
-
• 201 uren tot en met 400 uren gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal of cursusuren
KNM gevolgd; wordt een nieuwe termijn van anderhalf jaar vastgesteld.
-
• 401 uren tot en met 600 uren gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal of cursusuren
KNM, wordt een nieuwe termijn van een jaar vastgesteld.
-
• 601 uren tot en met 799 uren gevolgde cursusuren Nederlands als tweede taal of cursusuren
KNM, wordt een nieuwe termijn van een half jaar vastgesteld.
Bovenstaande is ook opgenomen in de onderstaande tabel.
Tabel: vaststelling duur van de nieuwe termijn voor gezinsmigranten en overige migranten
in de Z-route
Aantal gevolgde uren taalles of cursusuren KNM
|
Duur van de nieuwe termijn
|
0 – 200 uren
|
2 jaar
|
201 – 400 uren
|
1,5 jaar
|
401 – 600 uren
|
1 jaar
|
601 – 799 uren
|
0,5 jaar
|
Daarbij geldt dat – ondanks dat de inspanningen plaatsvonden voorafgaand aan de vaststelling
van het PIP – de in het kader van de brede intake gevolgde cursusuren Nt2 en KNM en
bestede uren aan activiteiten, de tijdens de brede intake bestede uren aan activiteiten
in het kader van de Participatiewet en de bestede uren aan activiteiten in het kader
van de maatschappelijke begeleiding, meetellen bij het totaal aantal uren dat bepalend
is voor het vaststellen van de nieuwe termijn. Deze uren worden namelijk in mindering
gebracht op de te behalen urennormen in de Z-route (vgl. artikelen 3.1, vijfde lid,
3.2, derde lid, en 3.14, vierde en zesde lid, van het besluit).
In het vierde lid is geregeld dat de gevolgde uren aan curusuren Nt2 en KNM uitsluitend
meetellen indien deze zijn gevolgd bij een instelling die voldoet aan het bepaalde
op grond van artikel 32 van de wet. In de praktijk zal dit veelal betekenen dat deze
uren moeten zijn gevolgd bij een cursusinstelling met een Blik op Werk keurmerk. De
reden is dat hiermee het kwaliteitsniveau van het gevolgde onderwijs gewaarborgd is.
Samenloop van nieuwe termijnen
Het kan in de praktijk voorkomen dat voor een inburgeringsplichtige zowel een nieuwe
termijn wordt vastgesteld voor het afronden van de examenonderdelen (bij de B1-route
of de onderwijsroute) dan wel het behalen van de urenverplichting (bij de Z-route)
en tevens een nieuwe termijn wordt vastgesteld voor het afronden van de MAP en/of
het PVT.
In dat geval geldt dat de inburgeringsplichtige alle nog te behalen examenonderdelen/uren
en overige onderdelen (PVT en/of MAP) mag afronden binnen de langst vastgestelde nieuwe
termijn. Deze termijn wordt door DUO opgenomen in de boetebeschikking. Dit is in het
vijfde lid geregeld. De verschillende vastgestelde nieuwe termijnen worden niet bij
elkaar opgeteld.
Hoofdstuk 8. Overheidscertificering
Artikel 8.1
Met deze bepaling wordt stichting Blik op Werk aangewezen als instantie die het keurmerk,
bedoeld in artikel 32 van de wet, beheert en toekent aan cursusinstellingen. Het betreft
het Keurmerk Inburgeren. Dit keurmerk, evenals Blik op Werk, voldoet aan de in artikel
8.1 van het besluit genoemde voorwaarden.
Artikelen 8.2 t/m 8.4
In de artikelen 8.2 tot en met 8.4 zijn de voorwaarden neergelegd waar het keurmerk
aan dient te voldoen met betrekking tot de eisen die worden gesteld aan de cursusinstellingen
met betrekking tot de bedrijfsvoering, de onderwijskwaliteit en fraudepreventie. Het
gaat daarbij om een nadere uitwerking van de voorwaarden in artikel 8.2 van het besluit.
Voor een nadere toelichting en onderbouwing van de verschillende onderdelen wordt
verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting.
Hoofdstuk 9. Informatiebepalingen
Artikel 9.1
In dit artikel, en de bijbehorende bijlage 7, is de procedure neergelegd die ziet
op de gegevensverstrekking ten behoeve van statistiek, monitoring en evaluatie van
de wet en onderliggende regelgeving. Dit doel is neergelegd in artikel 39 van de wet.
Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 4.1 en hoofdstuk 8 van de
memorie van toelichting bij de wet en hoofdstuk 4 van het algemene deel van deze toelichting.
In het eerste lid is bepaald dat de Minister van Justitie en Veiligheid, het college,
Nuffic, SBB en het COA de gegevens die zijn genoemd in de bijlage, verstrekken aan
de Minister van SZW door tussenkomst van het Centraal Bureau voor de Statistiek. In
het tweede lid is bepaald dat de Minister van SZW eveneens de in bijlage 7 genoemde
gegevens verstrekt aan het CBS. Zoals in de memorie van toelichting bij de wet is
aangegeven, vindt er vervolgens bij het CBS een koppeling van de gegevens plaats,
en worden de gegevens geanonimiseerd verstrekt aan de Minister. De Minister ontvangt,
op grond van het derde lid, in ieder geval geaggregeerde gegevens over de arbeidsparticipatie,
deelname aan onderwijs, het inburgeringsproces, de door de inburgeringsplichtige gevolgde
trajecten, en gegevens over de inburgeringsplichtige. Bij gegevens over de inburgeringsplichtige
gaat het om gegevens als woonplaats, leeftijd, geslacht, land van herkomst, migratiereden
en opleidingsniveau. Ook deze gegevens zullen geanonimiseerd worden aangeleverd.
Hoofdstuk 10. Financiële bepalingen
Artikel 10.1 Vaststelling percentage asielstatushouders
Dit artikel stelt de te verwachten percentages asielstatushouders in de landelijke
en de gemeentelijke huisvestingstaakstelling vast. De huisvestingstaakstelling ziet
op het aantal personen dat in de gemeente gehuisvest dient te worden. Niet iedereen
die gehuisvest dient te worden zal inburgeringsplichtig zijn en daarom maakt het Ministerie
van SZW een redelijke inschatting van het percentage inburgeringsplichtigen in de
huisvestingstaakstelling. Deze redelijke inschatting wordt gedaan op basis van het
aantal gehuisveste migranten in de leeftijd van 18 jaar tot en met de AOW-gerechtigde
leeftijd in het totaal van gehuisveste migranten.
Artikel 10.2 Vaststelling bedragen gezinsmigranten en overige migranten
In dit artikel wordt de hoogte van het bedrag voor gezinsmigranten en overige migranten
vastgesteld. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 10.3, derde lid, van het
besluit. De prijs is initieel vastgesteld op basis van onderzoek naar de kosten van
inburgering door AEF en het CPB en hierover is bestuurlijke overeenstemming bereikt
met de VNG. Voor latere jaren zal rekening worden gehouden met relevante loon- en
prijsontwikkelingen.
Artikel 10.3 Vaststelling bedragen asielstatushouders
In dit artikel wordt de hoogte van de bedragen voor asielstatushouders vastgesteld.
Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 10.3, derde lid, van het besluit. De
prijzen zijn initieel vastgesteld op basis van onderzoek naar de kosten van inburgering
door AEF en het CPB en hierover is bestuurlijke overeenstemming bereikt met de VNG.
Voor latere jaren zal rekening worden gehouden met relevante loon- en prijsontwikkelingen.
Artikel 10.4 Vaststelling gewicht variabelen gemeentelijke grondslag
Voor de berekening van de (voorlopige) gemeentelijke grondslag is aan de verschillende
variabelen die zijn opgenomen in de artikelen 10.1, vijfde lid, onderdeel f en 10.2,
derde lid, onderdeel d, van het besluit, elk een eigen gewicht toegekend. Het onderhavige
artikel stelt deze gewichten vast.
In de eerste jaren na invoering van de wet zullen de gewichten gelijk zijn aan de
bedragen per asielstatushouder en gezinsmigrant of overige migrant. De reden hiervoor
is dat, in de eerste jaren prestatiebekostiging nog geen rol zal spelen. Bij introductie
van prestatiebekostiging zal de variabele ‘aantal afgeronde inburgeringstrajecten’
ook een gewicht krijgen. Deze variabele zal een gewicht krijgen dat gelijk is aan
10% van de prijs van de leerroutes.
Hoofdstuk 11. Wijziging van andere ministeriële regelingen en beleidsregels
Artikel 11.1. Wijziging van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën
vreemdelingen 2005
In dit artikel is geregeld dat artikel 9a van de Regeling verstrekkingen asielzoekers
en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) vervalt.
In artikel 9a van de Rva 2005 is geregeld dat aan een inburgeringsplichtige tijdens
zijn verblijf in de opvangvoorziening een voorziening kan worden aangeboden op grond
waarvan een aanvang kan worden gemaakt met de voorbereiding van een onderdeel van
het inburgeringsexamen (het participatieverklaringstraject). De voorziening bevat
in ieder geval de onderdelen op grond waarvan vaardigheden in de Nederlandse taal
en kennis van de Nederlandse samenleving worden verworven.
De reden dat dit artikel vervalt, is dat het programma voorbereiding op de inburgering,
uitgewerkt in artikel 3.18 van het besluit, in de plaats komt van de voorziening die
is geregeld in dit artikel. In het huidige stelsel is het COA verplicht om het programma
voorbereiding op de inburgering aan te bieden aan de inburgeringsplichtige, bedoeld
in artikel 10 van de wet (te weten: de vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel
of regulier voor bepaalde tijd heeft verkregen en recht heeft op opvang in het AZC
in afwachting van het betrekken van woonruimte in een gemeente).
Artikel 11.2. Wijziging van de Regeling inburgering
In de Regeling inburgering worden de volgende wijzigingen doorgevoerd.
Onderdeel A
De wijziging van artikel 2.4d, eerste lid, betreft een technische wijziging. De hoogte
van het verschuldigde bedrag voor het medisch advies wordt gewijzigd in € 225; het
bedrag dat in de praktijk in rekening wordt gebracht voor dit advies.
Onderdeel B
De wijzigingen in artikel 3.1 worden doorgevoerd naar aanleiding van de vastgestelde
examengelden in het huidige stelsel. De examengelden in het vorige stelsel worden
hiermee gelijkgetrokken, zodat de examengelden voor alle inburgeringsplichtigen die
vanaf de inwerkingtreding van de Regeling inburgering 2021 examens afleggen hetzelfde
zijn.
Voor het examen van de mondelinge en schriftelijke vaardigheden op het niveau A2 en
het examen KNM bedraagt het examengeld in het huidige stelsel € 50 per examenonderdeel.
Dit is geregeld in artikel 3.4 van de Regeling inburgering 2021 In het vorige stelsel
gold dit tarief al voor de examens leesvaardigheid, luistervaardigheid en schrijfvaardigheid
op het niveau A2 (artikel 2.4d, eerste lid, onderdeel a). Voor spreekvaardigheid op
het niveau A2 gold echter een tarief van € 60 (artikel 2.4d, eerste lid, onderdeel
b) en voor het examen KNM een tarief van € 40 (artikel 2.4d, eerste lid, onderdeel
c). Met het onderhavige artikel worden deze bedragen gelijkgetrokken met de examengelden
in het huidige stelsel en wordt het tarief voor deze examens ook vastgesteld op € 50
per examenonderdeel.
Effectief verandert er bij het afleggen van de vijf examenonderdelen in het vorige
stelsel niets in de totale kosten voor de inburgeringsplichtige, omdat er dus al drie
onderdelen waren met een tarief van 50 euro, één met een tarief van 40 en één met
een tarief van 60 euro. De totale kosten voor het afleggen van deze vijf vaardigheden
blijven dus gelijk. Omdat het onderdeel ONA in het huidige stelsel niet terugkomt,
is ervoor gekozen het examentarief hiervoor niet te wijzigen; dit blijft € 40 (artikel
2.4d, eerste lid, onderdeel d).
Het examengeld voor de staatsexamens (het examen van de mondelinge en schriftelijke
vaardigheden op het niveau B1/B2) wordt geregeld in artikel 5 van het Staatsexamenbesluit
Nt2. Het examengeld voor deze examenonderdelen is tegelijk met de inwerkingtreding
van de huidige wet eveneens vastgesteld op € 50 per examenonderdeel. Dit tarief geldt
dus ook voor inburgeringsplichtigen die onder het vorige stelsel inburgeren en er
zelf voor kiezen (een of meerdere) taalexamens op niveau B1/B2 in plaats van niveau
A2 af te leggen.
Hoofdstuk 12. Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 12.1. Overgangsrecht Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën
vreemdelingen 2005
Artikel 9a van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen
2005 komt met deze regeling te vervallen (vgl. artikel 11.1). Met het onderhavige
artikel wordt geregeld dat dit artikel van toepassing blijft op inburgeringsplichtigen
die voor de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 reeds inburgeringsplichtig
waren en waarop de vorige Wet inburgering van toepassing is.
Artikel 12.2. Intrekken Regeling inburgering
Dit artikel voorziet in de intrekking van de Regeling inburgering. Daarbij wordt bepaald
dat de regeling van toepassing blijft op de personen op wie de Wet inburgering van
toepassing was, voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021.
De Regeling inburgering (oud) blijft daarmee van toepassing op bestaande gevallen.
Het gaat daarbij allereerst om diegenen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding
van de Wet inburgering 2021 op grond van de Wet inburgering inburgeringsplichtig waren.
Daarnaast betreft het personen die gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om vrijwillig
in te burgeren. Wanneer zij hiertoe een lening hebben afgesloten, blijven de rechten
en plichten die hiermee samenhangen bestaan. Het in de Regeling inburgering opgenomen
overgangsrecht blijft ook gelden.
Artikel 12.3. Intrekken Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt
De Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt wordt met deze regeling
ingetrokken. De verlengingsgronden bij niet verwijtbare overschrijding van de termijn,
bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel a, van de wet, zijn uitgewerkt in artikel
4.1 van deze regeling. De beleidsregel blijft van toepassing op inburgeringsplichtigen
die voor de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 reeds inburgeringsplichtig
waren en waarop de vorige Wet inburgering van toepassing is.
Artikel 12.4. Intrekken Beleidsregel boetevaststelling inburgering
De Beleidsregel boetevaststelling inburgering wordt met deze regeling ingetrokken.
De criteria op grond waarvan DUO de maximale hoogte van de boete bij het niet tijdig
afronden van de leerroute vaststelt, zijn uitgewerkt in de artikelen 7.1. tot en met
7.3. van deze regeling. De beleidsregel blijft van toepassing op inburgeringsplichtigen
die voor de inwerkingtreding van de Wet inburgering 2021 reeds inburgeringsplichtig
waren en waarop de vorige Wet inburgering van toepassing is.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees