Beleidsregels van de Minister voor Rechtsbescherming van 28 juni 2021, kenmerk 2772918, betreffende de tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Beleidsregels tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen 2021)

De Minister voor Rechtsbescherming,

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

TITEL 1.1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

administratiekosten:

de kosten bedoeld in artikel 4.11 van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen of 11a van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994;

administratieve sanctie:

administratieve sanctie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;

besluit:

het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen;

betalingsregeling:

verlening van uitstel van betaling of het toestaan van betaling in termijnen bedoeld in artikel 6:4:1, tweede lid, van de wet met betrekking tot geldelijke sancties, alsmede met betrekking tot administratieve sancties;

betalingsplichtige:

degene aan wie een geldelijke sanctie is opgelegd;

CJIB:

het Centraal Justitieel Incassobureau, onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid;

CJIB/AICE:

het Administratie- en Informatiecentrum voor de Executieketen, onderdeel van het CJIB;

DJI:

de Dienst Justitiële Inrichtingen, onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid;

geldelijke sanctie:

een opgelegde sanctie, inhoudende de verplichting tot betaling van een geldsom bedoeld in artikel 23, 36e, 36f en 77h, vierde lid, onder e, van het Wetboek van Strafrecht of een geldelijke sanctie die is opgelegd in het buitenland en die in Nederland ten uitvoer wordt gelegd op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, of de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen;

geldboete:

een geldboete opgelegd bij strafbeschikking, vonnis of arrest;

incassofase:

de fase die intreedt indien in de inningsfase geen volledige betaling is verricht en waarin met of zonder dwangbevel verhaal kan worden genomen op onder meer inkomsten, tegoeden en (onroerende) goederen van de betalingsplichtige;

inningsfase:

de fase die intreedt bij het verzenden van een aanschrijving, beschikking of strafbeschikking dan wel aanmaningen en eindigt op het moment dat de toegestane termijn voor betaling is verstreken;

ISD-maatregel:

de maatregel, bedoeld in artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

inrichting:

een inrichting als bedoeld in artikel 1 van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 1 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden of artikel 1 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;

last tot aanhouding:

last tot tenuitvoerlegging die strekt tot aanhouding van een verdachte of veroordeelde als bedoeld in artikel 6:1:6, eerste lid, van de wet;

Minister:

de Minister voor Rechtsbescherming;

OM:

het openbaar ministerie;

onder toezicht gestelde:

degene die vanwege een strafrechtelijke beslissing algemene of bijzondere voorwaarden moet naleven;

ontnemingsmaatregel:

de maatregel tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zoals bedoeld in de artikelen 36e en 77h, vierde lid, onder d, van het Wetboek van Strafrecht;

regeling:

de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen;

sanctie:

straf of maatregel;

schadevergoedingsmaatregel:

maatregel als bedoeld in artikel 36f of 77h, vierde lid, onder e, van het Wetboek van Strafrecht, of artikel 257a, tweede lid, onder d, van de wet;

slachtoffer:

het slachtoffer als bedoeld in artikel 51a van de wet;

strafbeschikking:

strafbeschikking als bedoeld in artikel 257a, eerste lid, 257b, eerste lid, of 257ba, eerste lid, van de wet;

taakgestrafte:

degene aan wie een taakstraf is opgelegd;

uitvoerder taakstraffen:

de uitvoerder van een taakstraf als bedoeld in artikel 1:1 van het besluit;

uitvoerder toezicht:

de medewerker van de (jeugd)reclassering die is belast met begeleiding en toezicht in het kader van de tenuitvoerlegging van (bijzondere) voorwaarden;

verhaal zonder dwangbevel:

verhaal als bedoeld in artikel 6:4:6, eerste lid, van de wet of artikel 27 Wahv;

verhaal met dwangbevel:

verhaal als bedoeld in artikel 6:4:5, eerste lid, van de wet of artikel 26 Wahv;

voorwaardelijke veroordeling:

veroordeling waarbij de straf of maatregel onder voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet zal worden ten uitvoer gelegd;

Wahv:

de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;

wet:

het Wetboek van Strafvordering.

TITEL 1.2 PERSOONSGERICHT WERKEN

Artikel 1:2 Persoonsgericht werken

Bij de afwegingen voorafgaand aan iedere beslissing die tijdens de tenuitvoerlegging van één of meerdere strafrechtelijke beslissingen wordt genomen, worden in ieder geval betrokken:

  • a. de actuele informatie over de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissing(en) zoals die bekend is bij het CJIB/AICE;

  • b. het advies van de officier van justitie of de rechter ten aanzien van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissing(en), voor zover dit advies is gegeven.

Artikel 1:3 Gebruik adressen ten behoeve van de tenuitvoerlegging
  • 1. Natuurlijke personen die onderwerp zijn van de tenuitvoerlegging van één of meerdere sancties, worden per post aangeschreven op het tijdens de opsporing, vervolging of berechting opgegeven adres, dan wel op het adres uit de basisregistratie personen.

  • 2. Rechtspersonen die onderwerp zijn van de tenuitvoerlegging van (een) sanctie(s), worden aangeschreven op het adres zoals dit bij de Kamer van Koophandel geregistreerd staat.

  • 3. Indien een persoon niet kan worden bereikt op een adres als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan een adres worden gebruikt waarvan een indicatie bestaat dat die persoon daar wel kan worden bereikt.

Artikel 1:4 Niet geslaagde tenuitvoerlegging strafbeschikking

Het CJIB/AICE verzoekt de officier van justitie een beslissing te nemen over verdere vervolging, indien de tenuitvoerlegging van een strafbeschikking geheel of ten dele niet is geslaagd.

Artikel 1:5 Relaties tussen verschillende strafrechtelijke beslissingen
  • 1. Indien een maatregel opname psychiatrisch ziekenhuis, terbeschikkingstelling, plaatsing in een justitiële jeugdinrichting of opname in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer wordt gelegd, wordt afgezien van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis dan wel gijzeling, en wordt afgezien van het indienen van een verzoek om omzetting van de vervangende hechtenis dan wel de (machtiging) gijzeling inzake geldelijke sancties.

  • 2. Indien de veroordeelde die een ISD-maatregel ondergaat geldelijke sancties open heeft staan, wordt hiervoor zoveel mogelijk een betalingsregeling getroffen in samenhang met andere openstaande schulden voorafgaand aan de tussentijdse toets.

Artikel 1:6 Verzoek tot weigering of vervallenverklaring van een paspoort
  • 1. Van een gegrond vermoeden als bedoeld in artikel 18, tweede lid, Paspoortwet, op basis waarvan het CJIB/AICE in ieder geval om de weigering of vervallenverklaring van het reisdocument van een veroordeelde zal verzoeken, is sprake indien:

    • a. de veroordeelde niet meewerkt of eerder niet heeft meegewerkt dan wel zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke beslissing;

    • b. de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan aanwijzingen of voorwaarden met betrekking tot diens reisbewegingen of reisbeperkingen.

  • 2. Het CJIB/AICE verzoekt niet om opheffing van een paspoortsignalering als bedoeld in het eerste lid zo lang als het gegronde vermoeden bestaat dat de veroordeelde zich door verblijf in het buitenland aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken.

HOOFDSTUK 2. VRIJHEIDSBENEMENDE SANCTIES

TITEL 2.1 DETENTIE- EN ARRESTATIEGESCHIKT

Artikel 2:1 Detentiegeschiktheid
  • 1. De veroordeelde die van mening is dat hij om medische redenen niet detentiegeschikt is, kan een verzoek indienen om onderzoek te laten verrichten naar zijn detentiegeschiktheid.

  • 2. Het verzoek van de veroordeelde die zich moet melden in een inrichting als bedoeld in artikel 2:4, tweede lid, dient te worden voorzien van een ondertekende toestemmingsverklaring voor het opvragen van medische informatie.

  • 3. Het verzoek wordt niet in behandeling genomen, indien:

    • a. het verzoek van de veroordeelde die zich moet melden in een inrichting als bedoeld in artikel 2:4, tweede lid, niet overeenkomstig het tweede lid is ingediend;

    • b. ten behoeve van het verzoek van de veroordeelde, niet zijnde de veroordeelde die zich moet melden in een inrichting als bedoeld in artikel 2:4, tweede lid, de toestemmingsverklaring niet binnen zeven dagen na verzending door de medisch adviseur van DJI is ontvangen.

Artikel 2:2 Advies medisch adviseur
  • 1. Indien de medisch adviseur van DJI adviseert dat de veroordeelde die niet in detentie zit tijdelijk niet detentiegeschikt is, kan de selectiefunctionaris van DJI besluiten de tenuitvoerlegging op te schorten voor de termijn als vermeld in het advies van de medisch adviseur, tenzij zich feiten en omstandigheden voordoen die maken dat de afwezigheid van detentiegeschiktheid in twijfel moet worden getrokken. De veroordeelde wordt over de beslissing naar aanleiding van het advies geïnformeerd.

  • 2. Indien de veroordeelde in detentie zit, en de medisch adviseur van DJI adviseert op verzoek van DJI, de Dienst Justis of het Adviescollege levenslanggestraften, wordt het advies van de medisch adviseur betrokken bij een besluit inzake detentiefasering, het besluit op een gratieverzoek, of het advies van het Adviescollege levenslanggestraften aan de Minister.

  • 3. De veroordeelde die niet in detentie zit, dient er melding van te maken, indien de oorzaak voor de tijdelijke afwezigheid van detentiegeschiktheid is komen te vervallen voorafgaand aan de termijn, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Indien de persoon ten aanzien van wie een onderzoek naar detentiegeschiktheid is uitgevoerd, na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn van mening is dat nog immer geen sprake is van detentiegeschiktheid, dient de persoon een verzoek in te dienen als bedoeld in artikel 2:1, eerste lid, na ontvangst van de nieuwe oproep.

  • 5. Indien de medisch adviseur van DJI adviseert dat de veroordeelde blijvend niet detentiegeschikt is, kan deze veroordeelde een gratieverzoek indienen bij de Dienst Justis.

  • 6. De tenuitvoerlegging van de initiële vrijheidsbeperkende of geldelijke sanctie, waarbij is besloten tot vervangende hechtenis, jeugddetentie of gijzeling, wordt hervat, indien de medisch adviseur van DJI blijvende afwezigheid van detentiegeschiktheid adviseert waardoor die vrijheidsbenemende sancties niet ten uitvoer gelegd kan worden.

Artikel 2:3 Arrestatiegeschiktheid
  • 1. Indien aanhouding niet mogelijk is wegens persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde, kan op dat moment van aanhouding worden afgezien. Onder persoonlijke omstandigheden wordt in ieder geval verstaan dat de veroordeelde die gearresteerd moet worden:

    • a. in het ziekenhuis ligt en de benodigde zorg binnen detentie niet geleverd kan worden;

    • b. de zorg draagt over één of meer minderjarige kinderen en deze zorg niet direct kan worden overgedragen.

  • 2. Indien ambtenaren van de politie bij de uitvoering van een last tot aanhouding van een persoon signaleren dat mogelijk sprake is van medische problematiek die aanleiding kan geven om de vrijheid van die persoon niet te ontnemen, wordt na de aanhouding op het politiebureau een arts geraadpleegd ten behoeve van medisch advies en, voor zover nodig, medische zorg.

  • 3. De vrijheidsbeneming van de in het tweede lid bedoelde aangehouden persoon wordt zonder nadere maatregelen voortgezet, indien de geraadpleegde arts constateert dat er geen sprake is van medische problematiek die vrijheidsbeneming in de weg staat.

  • 4. Zorg wordt verleend aan de in het tweede lid bedoelde aangehouden persoon, indien de geraadpleegde arts constateert dat sprake is van medische problematiek waarvoor gepaste zorg noodzakelijk is. Deze zorg kan onder diens verantwoordelijkheid op het politiebureau worden verleend, dan wel in een inrichting of het justitieel centrum voor somatisch zorg onder verantwoordelijkheid van de directeur van die inrichting.

  • 5. De vrijheidsbeneming van de in het tweede lid bedoelde aangehouden persoon wordt opgeschort voor ten minste de duur van een onderzoek naar diens detentiegeschiktheid, indien de geraadpleegde arts constateert dat sprake is van medische problematiek waarvoor de gepaste zorg niet op het politiebureau, in een inrichting of het justitieel centrum voor somatische zorg kan worden verleend.

TITEL 2.2 OPROEP TOT ZELFMELDING

Artikel 2:4 Oproep tot zelfmelding dan wel de intrekking daarvan
  • 1. Het CJIB/AICE beoordeelt met in achtneming van artikel 2:1 van de regeling of de veroordeelde wordt opgeroepen om zichzelf te melden voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende sanctie.

  • 2. DJI verzendt de oproep tot zelfmelding en vermeldt daarbij de datum waarop de veroordeelde zich moet melden.

  • 3. Het CJIB/AICE geeft in ieder geval een last tot aanhouding, indien:

    • a. de veroordeelde niet wordt opgeroepen om zich te melden;

    • b. de veroordeelde niet tijdig gehoor geeft aan een verzonden oproep tot zelfmelding.

  • 4. DJI beoordeelt of een oproep tot zelfmelding overeenkomstig artikel 2:2 van de regeling moet worden ingetrokken en doet hiervan mededeling aan de veroordeelde.

TITEL 2.3 UITZONDERING OP (WEEKEND)ONTSLAG

Artikel 2:5 Uitzondering op (weekend)ontslag

De directeur van de justitiële inrichting kan de veroordeelde van wie de laatste dag van de straftijd een zaterdag, zondag of een algemeen erkende feestdag is, maximaal vier dagen eerder dan deze laatste dag in vrijheid stellen, voor zover dit noodzakelijk is om te borgen dat vervolghandelingen met betrekking tot:

  • a. de opname in een kliniek;

  • b. de behandeling in therapie;

  • c. beschermd wonen of verblijf in zorgvoorziening (als bijzondere voorwaarde);

  • d. de plaatsing in gesloten jeugdzorg;

  • e. de nazorg door de gemeenten;

  • f. de uitzetting als vreemdeling;

direct daarop aansluitend kunnen volgen.

TITEL 2.4 LEVENSLANGE GEVANGENISSTRAF

Artikel 2:6 Levenslange gevangenisstraf

In het jaar nadat de levenslange gevangenisstraf van een veroordeelde onherroepelijk is geworden, wordt via het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie een (aanvullende) Pro Justitia-rapportage opgesteld voor een adequate inschatting van de zorgbehoefte van de tot levenslang veroordeelde.

TITEL 2.5 ANDERE RELEVANTE PERSONEN

Artikel 2:7 Belangen van andere relevante personen

Ter uitvoering van artikel 15, tweede lid, aanhef en onder c, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting wordt onder andere relevante personen als bedoeld in dat artikel in ieder geval verstaan:

  • a. personen die bescherming behoeven vanwege een actuele en op feiten gebaseerde waardering van risico’s ten aanzien van hun veiligheid die te herleiden zijn naar de gedetineerde en diens (eventuele) vrijheden, waaronder personen die een belastende verklaring hebben afgelegd;

  • b. personen die afhankelijk zijn van zorg die wordt verleend door de gedetineerde, waaronder kinderen van de gedetineerde.

HOOFDSTUK 3 VRIJHEIDSBEPERKENDE SANCTIES

TITEL 3.1 TENUITVOERLEGGING ALGEMENE EN BIJZONDERE VOORWAARDEN

Artikel 3:1 Waarschuwing tijdens tenuitvoerlegging toezicht

De uitvoerder van het toezicht kan een schriftelijke waarschuwing aan de onder toezicht gestelde geven wegens het niet naar behoren naleven van de voorwaarden. Een schriftelijke waarschuwing aan de onder toezicht gestelde wordt in ieder geval gegeven indien:

  • a. de onder toezicht gestelde zonder geldige reden meermaals niet verschijnt op een afspraak in het kader van het toezicht;

  • b. de onder toezicht gestelde afspraken van het plan van aanpak of het toezichtplan bewust en verwijtbaar overtreedt;

  • c. de onder toezicht gestelde zijn gedrag, ondanks één of meerdere mondelinge waarschuwingen niet verbetert;

  • d. de onder toezicht gestelde agressief gedrag vertoont, gericht op de uitvoerder van het toezicht.

Artikel 3:2 Normen voor verzoek vervolgbeslissing toezicht
  • 1. De uitvoerder van het toezicht verzoekt de officier van justitie in ieder geval om een vervolgbeslissing te nemen als bedoeld in artikel 6:3:14, vierde lid, van de wet indien:

    • a. de onder toezicht gestelde de uitvoerder van het toezicht bedreigt met fysiek geweld, dan wel fysiek geweld tegen de uitvoerder van het toezicht gebruikt;

    • b. de onder toezicht gestelde een gevaar vormt voor het slachtoffer of de samenleving;

    • c. de onder toezicht gestelde na een schriftelijke waarschuwing zijn gedrag niet verbetert en dit hem te verwijten is.

  • 2. De uitvoerder van het toezicht kan de officier van justitie verzoeken een vervolgbeslissing te nemen gericht op de wijziging van de voorwaarden van het toezicht, in het geval dat de onder toezicht gestelde niet kan voldoen aan de voorwaarden.

  • 3. De uitvoerder van het toezicht kan de officier van justitie verzoeken een vervolgbeslissing te nemen gericht op de beëindiging van het toezicht, indien de onder toezicht gestelde aan alle voorwaarden heeft voldaan.

Artikel 3:3 Openstaande voorwaarden bij schorsing voorlopige hechtenis

Het toezicht op voorwaarden die zijn gesteld bij schorsing van een bevel tot voorlopige hechtenis wordt uiterlijk beëindigd op het moment dat het vonnis of arrest met betrekking tot het strafbare feit waarvoor de voorlopige hechtenis was verleend, onherroepelijk is geworden.

TITEL 3.2 TENUITVOERLEGGING TAAKSTRAF

Artikel 3:4 Waarschuwing tijdens tenuitvoerlegging taakstraffen

Een schriftelijk waarschuwing als bedoeld in artikel 3:19 van het besluit wordt in ieder geval gegeven, indien:

  • a. de taakgestrafte zonder geldige reden meermaals niet verschijnt op een afspraak in het kader van de taakstraf;

  • b. de taakgestrafte zonder geldige reden niet op het afgesproken adres aanwezig is tijdens een ziektecontrole;

  • c. de taakgestrafte de standaardregels van de taakstrafovereenkomst als bedoeld in artikel 3:14, vijfde lid, van het besluit bewust en verwijtbaar overtreedt;

  • d. het gedrag van de taakgestrafte ondanks één of meerdere aanmaningen niet verbetert;

  • e. de taakgestrafte agressief gedrag vertoont, gericht op de uitvoerder taakstraffen of anderen binnen het project waar de taakgestrafte geplaatst is.

Artikel 3:5 Normen voor verzoek vervolgbeslissing taakstraffen

De uitvoerder taakstraffen kan de officier van justitie in ieder geval om een vervolgbeslissing verzoeken indien:

  • a. de taakgestrafte een bedreiging met fysiek geweld uit of zich agressief gedraagt tegen de uitvoerder taakstraffen of derden binnen het project waar de taakgestrafte is geplaatst;

  • b. de taakgestrafte bij de uitvoering van de taakstraf alcohol, drugs of wapens bij zich heeft;

  • c. de taakgestrafte een poging doet om de uitvoerder taakstraffen of een medewerker van de projectplaats te bewegen tot medewerking aan een onttrekking aan de correcte tenuitvoerlegging van de taakstraf;

  • d. de taakgestrafte verdacht wordt van het plegen van een strafbaar feit tijdens de tenuitvoerlegging van de taakstraf.

HOOFDSTUK 4. GELDELIJKE SANCTIES

TITEL 4.1 ALGEMEEN

Artikel 4:1 Fasen en volgorde

Geldelijke sancties worden in volgorde van inning, incasso en dwang dan wel vervangende hechtenis tenuitvoergelegd, tenzij een persoonsgerichte tenuitvoerlegging aanleiding geeft hiervan af te wijken.

Artikel 4:2 Betaling
  • 1. Het CJIB doet bij de aanschrijving van een geldelijke sanctie aan de betalingsplichtige mededeling van de vervaldatum en de aangewezen rekening van het CJIB waarop de betaling moet plaatsvinden.

  • 2. Een eventueel opgelegde verhoging wordt ongedaan gemaakt indien de betalingsplichtige kan aantonen dat de betaling niet tijdig bij het CJIB is ontvangen als gevolg van een fout van de bank. Daartoe overlegt de betalingsplichtige een schriftelijke verklaring van de bank die opdracht heeft ontvangen tot overmaking van het verschuldigde bedrag.

Artikel 4:3 Conservatoir beslag

Het uitwinnen van conservatoir beslag op grond van artikel 94a van de wet vindt niet eerder plaats dan nadat de betalingsplichtige in de gelegenheid is gesteld het verschuldigde bedrag te betalen. Het bepaalde is eveneens van toepassing indien het in beslag genomen voorwerp op grond van artikel 117 van de wet is vervreemd voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van de strafrechtelijk beslissing door het CJIB.

TITEL 4.2 INNINGSFASE

Artikel 4:4 Aanmaningen geldboete vonnis, arrest en strafbeschikking
  • 1. De betalingsplichtige ontvangt geen aanmaningen tot betaling van een geldboete voorafgaand aan het moment waarop het vonnis of arrest tot betaling van een geldboete onherroepelijk wordt.

  • 2. De betalingsplichtige ontvangt voorafgaand aan het moment waarop de strafbeschikking tot betaling van een geldboete onherroepelijk wordt, een eerste en eventueel tweede aanmaning zonder verhoging van het verschuldigde bedrag.

  • 3. Indien de strafbeschikking onherroepelijk is geworden gedurende de termijn van de eerste dan wel tweede aanmaning als bedoeld in het tweede lid, ontvangt de betalingsplichtige opnieuw een eerste en eventuele tweede aanmaning met het openstaande bedrag inclusief verhoging.

TITEL 4.3 INCASSOFASE

Artikel 4:5 Verhaal

Van de toepassing van verhaal met of zonder dwangbevel als bedoeld in artikel 6:4:5 en 6:4:6 van de wet en artikel 26 en 27 Wahv kan worden afgezien als er voldoende aanwijzingen zijn die aannemelijk maken dat het niet zal leiden tot volledige voldoening van de betalingsverplichting.

Artikel 4:6 Inschakeling deurwaarder

Met de tenuitvoerlegging van meerdere dwangbevelen als bedoeld in artikel 6:4:5 van de wet, ten behoeve van het verhaal van goederen onder één persoon, wordt zo veel mogelijk één gerechtsdeurwaarder belast.

TITEL 4.4 GIJZELING, VERVANGENDE HECHTENIS EN LIJFSDWANG

Artikel 4:7 Gijzeling en vervangende hechtenis
  • 1. Het verzoek om een vervolgbeslissing aan het OM, ingeval een volledige betaling is uitgebleven, teneinde gijzeling te vorderen of de beslissing om vervangende hechtenis ingeval van schadevergoedingsmaatregel toe te passen, blijft in ieder geval achterwege indien:

    • a. sprake is van één of meer contra-indicaties zoals neergelegd in het beleid van het OM voor het vorderen van gijzeling;

    • b. de betalingsplichtige de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt;

    • c. de betalingsplichtige op basis van informatie volgens het CJIB volledig buiten staat is om de geldelijke sanctie te voldoen.

  • 2. Indien de betalingsplichtige die gegijzeld is geweest of vervangend is gehecht na de tenuitvoerlegging van die eerdere gijzeling of vervangende hechtenis niet overgaat tot betaling, beoordeelt het CJIB, met inachtneming van de wettelijk toegestane duur van de gijzeling, of het OM wordt verzocht om de betalingsplichtige te gijzelen voor het restant of daartoe een vordering in te stellen dan wel het restant van de vervangende hechtenis toe te passen.

Artikel 4:8 Waarschuwingsbrief

Het CJIB verzendt voorafgaand aan de toepassing van vervangende hechtenis of het gijzeling een waarschuwingsbrief.

Artikel 4:9 Beëindigen gijzeling, vervangende hechtenis schadevergoedingsmaatregel en lijfsdwang ontnemingsmaatregel
  • 1. De gijzeling of vervangende hechtenis bij een schadevergoedingsmaatregel, of lijfsdwang bij een ontnemingsmaatregel kan voortijdig worden beëindigd indien de betalingsplichtige volgens het CJIB volledig buiten staat is om de geldelijke sanctie te voldoen of indien volgens het CJIB andere bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.

  • 2. Een gijzeling, vervangende hechtenis of lijfsdwang wordt niet beëindigd in geval van een deelbetaling.

Artikel 4:10 Bijzonderheden schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen
  • 1. In aanvulling op artikel 6:4:7 van de wet kan, indien de verhaalsmogelijkheden zijn uitgeput of van verhaal is afgezien, vervangende hechtenis worden toegepast ten aanzien van een schadevergoedingsmaatregel die op grond van een arrest of vonnis van voor inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen is gewezen.

  • 2. Indien de verhaalsmogelijkheden zijn uitgeput, of van verhaal is afgezien, kan vervangende hechtenis worden toegepast bij een ontnemingsmaatregel waarin vóór 1 september 2003 vonnis of arrest is gewezen. Hiervoor is toestemming vereist van het OM. In geval van ontnemingsmaatregelen waarin voor inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wet lijfsdwang is gewezen door de rechter, kan tenuitvoerlegging van de lijfsdwang plaatsvinden.

  • 3. Het CJIB kan op verzoek van de betalingsplichtige de tenuitvoerlegging van de ontnemingsmaatregel opschorten, indien een verminderingsverzoek is ingediend overeenkomstig artikel 6:6:26 van de wet.

TITEL 4.5 SLACHTOFFERS

Artikel 4:11 Opschorting uitkering voorschotregeling bij verzet strafbeschikking

Een eventuele uitkering aan het slachtoffer op basis van de voorschotregeling als bedoeld in artikel 6:4:2, zevende lid, van de wet, wordt opgeschort indien tegen een strafbeschikking met een schadevergoedingsmaatregel verzet is ingesteld als bedoeld in artikel 257e van de wet.

Artikel 4:12 Overlijden slachtoffer

Aan eventuele erfgenamen van een slachtoffer dat overlijdt voordat een recht op een uitkering uit het voorschotfonds ingevolge artikel 6:4:2, zevende lid, van de wet ontstaat, wordt niet uitgekeerd.

Artikel 4:13 Einde inning schadevergoedingsmaatregel

Het CJIB beëindigt de inning en incasso van de schadevergoedingsmaatregel definitief indien het slachtoffer zelf afspraken maakt met betrekking tot de betaling van de toegewezen schadevergoeding met de betalingsplichtige. Het niet nakomen van dergelijke afspraken door de betalingsplichtige kan niet leiden tot heropening van de zaak door het CJIB.

TITEL 4.6 BETALINGSREGELINGEN

Artikel 4:14 Reikwijdte

Betalingsregelingen kunnen in ieder geval worden toegestaan voor zover zij betrekking hebben op administratieve sancties op grond van de Wahv, geldboetes, schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen en inkomende geldelijke sancties.

Artikel 4:15 Uitvoering van met de rechter of officier van justitie getroffen betalingsregeling
  • 1. De bepalingen in deze titel zijn van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van een betalingsregeling die door de rechter of de officier van justitie wordt toegestaan. Voor zover het CJIB tevens voor één of meer andere openstaande vorderingen een betalingsregeling toestaat, worden de betalingsregelingen samengevoegd tot één betalingsregeling.

  • 2. Bij de tenuitvoerlegging van een betalingsregeling die door de rechter of de officier van justitie wordt toegestaan, kan het CJIB op verzoek van de betalingsplichtige gunstigere voorwaarden hanteren.

Artikel 4:16 Opschorting
  • 1. De inning en incasso van geldelijke sancties ten aanzien waarvan een betalingsregeling is getroffen, wordt opgeschort voor de duur van die betalingsregeling.

Artikel 4:17 Bijzonderheden ten aanzien van het treffen van een betalingsregeling
  • 1. Een betalingsregeling kan slechts worden getroffen voor ten hoogste de duur van de tenuitvoerleggingstermijn van de geldelijke sancties waarop zij betrekking heeft.

  • 2. Een betalingsregeling is mogelijk indien het totaal openstaand bedrag inclusief de verhogingen, zonder de administratiekosten, ten minste € 75,00 bedraagt. Voor een betalingsplichtige die op de pleegdatum nog geen 16 jaar oud was, geldt dat het openstaand bedrag tenminste € 37,50 dient te zijn.

  • 3. Een betalingsregeling strekkende tot betaling in termijnen wordt toegestaan in de vorm van een standaardregeling of een maatwerkregeling.

  • 4. Een betalingsregeling, niet zijnde een draagkrachtregeling als bedoeld in artikel 4:19, vierde lid, kan slechts worden toegestaan met het oog op een volledige voldoening van de betalingsverplichtingen. Percentagevoorstellen tegen finale kwijting worden niet toegestaan.

Artikel 4:18 Standaardregeling
  • 1. Een standaardregeling voor één of meer openstaande vorderingen kan worden getroffen indien sprake is van geldelijke sancties waarvoor nog geen verhaal met dwangbevel of een dwangmiddel of vervangende hechtenis wordt toegepast.

  • 2. Een standaardregeling voor een enkele administratieve sanctie kent een looptijd van maximaal 12 maanden. Voor de overige standaardregelingen geldt een looptijd van maximaal 36 maanden.

  • 3. De termijnbedragen voor de standaardregeling en het aantal daarvoor geldende termijnen worden op de website van het CJIB gepubliceerd. Bij het bepalen van het termijnbedrag kan een begrenzing plaatsvinden tot een maximaal openstaand bedrag en maximum aantal maanden.

Artikel 4:19 Maatwerkregeling
  • 1. Een maatwerkregeling kan worden getroffen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden en de standaardregeling niet mogelijk is of geen uitkomst biedt.

  • 2. Een maatwerkregeling kan worden getroffen, tenzij sprake is van vorderingen, waarvoor de gerechtsdeurwaarder reeds is ingeschakeld. Als dwangmiddelen worden toegepast, is het treffen van een betalingsregeling alleen mogelijk als nakoming daarvan realistisch is.

  • 3. Een maatwerkregeling duurt maximaal 72 maanden, tenzij dit naar het oordeel van het CJIB onredelijk is.

  • 4. Een draagkrachtregeling kan worden getroffen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden en de reguliere maatwerkregeling niet mogelijk is, of geen uitkomst biedt.

Artikel 4:20 Uitstel van betaling
  • 1. Uitstel van betaling kan worden verleend als de betalingsplichtige aannemelijk maakt dat volledige betaling of een significante deelbetaling binnen een redelijke termijn zal volgen.

  • 2. Een uitstel van maximaal vier maanden kan worden verleend met als doel de betalingsplichtige in de gelegenheid te stellen om bij de gemeente hulp te zoeken bij het oplossen van schulden.

  • 3. Indien de gemeente besluit om schuldhulp te verlenen dan kan het CJIB het uitstel met maximaal acht maanden verlengen.

  • 4. Uitstel van betaling voor onbepaalde duur wordt niet verleend.

Artikel 4:21 Wijze van indienen verzoek betalingsregeling
  • 1. Een verzoek om een betalingsregeling wordt bij voorkeur via de daarvoor opengestelde elektronische weg ingediend.

  • 2. Het CJIB kan van de betalingsplichtige in geval van een telefonisch verzoek alsnog verlangen om het verzoek via de opengestelde elektronische weg of schriftelijk in te dienen bij het CJIB.

Artikel 4:22 Medewerking verlenen

Het CJIB kan van de betalingsplichtige die verzoekt om een betalingsregeling, verlangen dat hij gegevens met betrekking tot zijn inkomen of vermogen overlegt ter onderbouwing van zijn betalingsonmacht of de betalingscapaciteit.

Artikel 4:23 Voeging van vorderingen

In bijzondere gevallen kunnen vorderingen na het tot stand komen van een betalingsregeling in die betalingsregeling worden gevoegd.

Artikel 4:24 Voorwaarden

Bij het toestaan van een betalingsregeling kunnen in ieder geval als voorwaarden worden gesteld dat:

  • a. betalingen via een machtiging tot automatische incasso worden gedaan;

  • b. de betalingsplichtige een bankrekeningnummer doorgeeft;

  • c. de betalingsplichtige een adres heeft in de Basisregistratie Personen of de Kamer van Koophandel, dan wel een ander betrouwbaar adres waarop hij kan worden bereikt;

  • d. het voertuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen of Reglement verkeersregels en verkeerstekens dat vanwege het niet verzekeren of keuren daarvan aanleiding gaf tot de oplegging van een geldboete, alsnog wordt verzekerd en gekeurd;

  • e. het kenteken dat vanwege het niet schorsen of het niet doorhalen van de naam aanleiding gaf tot de oplegging van een geldboete, alsnog wordt geschorst of de naam wordt doorgehaald;

  • f. de betalingsplichtige iedere wijziging in diens financiële situatie onverwijld meldt.

Artikel 4:25 Weigeringsgronden
  • 1. Een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling wordt in ieder geval afgewezen, indien:

    • a. de betalingsplichtige naar het oordeel van het CJIB onvoldoende medewerking als bedoeld in artikel 4:22 verleent;

    • b. de betalingsplichtige verwijtbaar onjuiste gegevens verstrekt;

    • c. de betalingsregeling zich over een voor het CJIB niet redelijke termijn uitstrekt.

  • 2. Een betalingsregeling kan worden afgewezen indien:

    • a. de betalingsplichtige binnen twaalf maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoek een eerder toegestane betalingsregeling verwijtbaar niet is nagekomen;

    • b. de betalings- of vermogenscapaciteit van de betalingsplichtige zodanig is dat hij direct geheel de vorderingen kan voldoen;

    • c. de betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling naar het oordeel van het CJIB geen uitkomst zal bieden.

Artikel 4:26 Uitgesloten vorderingen

De volgende vorderingen worden niet toegestaan als onderdeel van een betalingsregeling:

  • a. vorderingen uit een strafrechtelijke beslissing waartegen beroep is ingesteld of verzet is gedaan;

  • b. vorderingen inzake een strafbeschikking die zijn overgedragen aan de officier van justitie teneinde een beslissing te nemen met betrekking tot de vervolging van de zaak.

Artikel 4:27 Informatie bij het toestaan van de betalingsregeling

Bij het toestaan van een betalingsregeling wordt de betalingsplichtige geïnformeerd over:

  • a. de vorderingen die onderdeel vormen van de betalingsregeling;

  • b. de ingangsdatum, termijnen en termijnbedragen;

  • c. de voorwaarden onder welke de betalingsregeling wordt toegestaan;

  • d. de gevolgen indien de voorwaarden niet worden nageleefd;

  • e. betalingsherinneringen bij niet tijdige voldoening van termijnbedragen.

Artikel 4:28 Betalingsherinnering

Indien de betalingsplichtige het termijnbedrag van een betalingsregeling niet binnen de gestelde termijn betaalt, stuurt het CJIB eenmalig een betalingsherinnering met het verzoek het termijnbedrag alsnog te voldoen. In de betalingsherinnering wordt aangegeven dat het CJIB binnen de eerstvolgende termijn zowel het alsdan te betalen termijnbedrag, als het bedrag dat eerder niet is betaald, moet hebben ontvangen.

Artikel 4:29 Voortijdige beëindiging betalingsregeling
  • 1. Het CJIB kan de betalingsregeling in ieder geval beëindigen, indien:

    • a. de betalingsplichtige na een betalingsherinnering de verschuldigde termijnbedragen niet voldoet;

    • b. de aanleiding voor het treffen van de betalingsregeling zich niet langer voordoet;

    • c. de financiële omstandigheden van de betalingsplichtige zodanig veranderen of zijn veranderd dat voortzetting van de betalingsregeling naar het oordeel van het CJIB niet langer nodig is;

    • d. de betalingsplichtige failliet wordt verklaard of surseance van betaling wordt verleend;

    • e. de betalingsplichtige wordt toegelaten tot de Minnelijke Schuldregeling Natuurlijke Personen, de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen of ten aanzien van wie een afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is afgekondigd.

  • 2. Indien de betalingsregeling voortijdig wordt beëindigd door het CJIB, informeert het CJIB de betalingsplichtige over de reden daarvan en het vervolg.

Artikel 4:30 Gevolg voortijdige beëindiging betalingsregeling door CJIB
  • 1. Indien de betalingsregeling wordt beëindigd door het CJIB, wordt de betalingsplichtige in de gelegenheid gesteld om binnen 30 dagen het totaal openstaande bedrag in één keer te voldoen. Na deze periode wordt de tenuitvoerlegging hervat van de geldelijke sancties waarop de betalingsregeling betrekking had.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing wanneer er sprake is van de situatie als opgenomen in artikel 4:29, eerste lid 1, onder d en e.

Artikel 4:31 Eindigen van de betalingsregeling

De betalingsregeling eindigt indien alle openstaande vorderingen zijn voldaan binnen de gestelde termijn of deeltermijnen.

TITEL 4.7 WET ADMINISTRATIEFRECHTELIJKE HANDHAVING VERKEERSVOORSCHRIFTEN

Artikel 4:32 Toepasselijke bepalingen

De artikelen 1:3, 2:1, 2:2, 2:3, 2:5, 4:1, 4:2, 4:5, 4:6, 4:7, 4:8, 4:9 en titel 4.6 zijn van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van administratieve sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.

Artikel 4:33 Zekerheidsstelling in beroep

Als de betalingsplichtige beroep instelt tegen een administratieve sanctie bij de rechtbank dient het bedrag ter zekerheidstelling als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, aan het CJIB te worden betaald.

Artikel 4:34 Ongerichte betaling

Indien een ongerichte betaling bij het CJIB binnenkomt en er geen strafrechtelijke vorderingen openstaan, wordt de betaling bestemd op openstaande Wahv vorderingen.

Artikel 4:35 Inneming rijbewijs
  • 1. Voorafgaand aan de inneming van het rijbewijs ontvangt de betalingsplichtige een aanschrijving om het rijbewijs in te leveren of de vordering te betalen.

  • 2. Indien het rijbewijs van de betalingsplichtige reeds is ingevorderd uit andere hoofde, vindt binnen drie maanden opnieuw een beoordeling plaats of het rijbewijs alsnog kan worden ingenomen.

Artikel 4:36 Buitengebruikstelling

De opbrengst van de verkoop van het buiten gebruik gestelde voertuig strekt tot voldoening van de vordering. Een eventuele meeropbrengst strekt tot voldoening van andere nog bij het CJIB openstaande vorderingen. Een eventueel restant wordt gestort in de Rijkskas.

Artikel 4:37 Minnelijke Schuldregeling Natuurlijke Personen

Indien administratieve sancties resteren na afloop van een regeling op grond van de Minnelijke Schuldregeling Natuurlijke Personen, beoordeelt het CJIB of de inning daarvan wordt beëindigd.

Artikel 4:38 Buiten invordering stellen

Het CJIB stelt de administratieve sanctie buiten invordering, indien hiertoe door CJIB op basis van redelijkheid of doelmatigheid wordt besloten.

HOOFDSTUK 5. GRATIE

Artikel 5:1 Buiten behandeling laten van een verzoekschrift

  • 1. Een verzoek tot gratie dat is ingediend met betrekking tot een taakstraf, wordt buiten behandeling gelaten in het geval bij de officier van justitie tevens een verzoek is ingediend tot wijziging van die taakstraf op grond van artikel 6:3:2 van de wet.

  • 2. In de gevallen waarin het aanstonds duidelijk is dat het verzoek strekt tot een algehele kwijtschelding van de taakstraf, omdat de veroordeelde vanwege zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid nooit in staat zal zijn deze te verrichten, kan het gratieverzoek, als aan de overige vereisten van de gratiewet is voldaan, meteen in behandeling worden genomen.

Artikel 5:2 Opschortende/schorsende werking

Onverminderd artikel 6:7:2 van de wet kan de Minister ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde de tenuitvoerlegging van de straf waarvan gratie wordt verzocht opschorten, indien het naar zijn oordeel hoogstwaarschijnlijk is dat het verzoek om gratie wordt ingewilligd. De Minister kan in ieder geval opschorten, indien:

  • a. de veroordeelde een levensbedreigende ziekte of aandoening heeft;

  • b. een bloedverwant in de eerste graad van de veroordeelde een levensbedreigende ziekte of aandoening heeft;

  • c. de echtgenoot, de geregistreerde partner of ander levensgezel van de veroordeelde een levensbedreigende ziekte of aandoening heeft;

  • d. de veroordeelde een bij wet niet toegelaten straf of combinatie van straffen is opgelegd;

  • e. er sprake is van expliciete ondersteuning door de Minister of een voorstel tot gratieverlening in overweging wordt genomen door de Minister.

Artikel 5:3 Omzetting van een sanctie in een taakstraf

  • 1. De beslissing op het verzoek tot gratie om een opgelegde sanctie om te zetten in een taakstraf, wordt maximaal achttien maanden aangehouden indien de op grond van de Gratiewet betrokken adviserende organisatie hiertoe adviseert en de Minister voormeld advies overneemt, zodat de veroordeelde de taakstraf kan verrichten.

  • 2. Na het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn wordt beoordeeld of de veroordeelde de taakstraf volledig heeft uitgevoerd. De uitkomst van deze beoordeling wordt betrokken bij de beoordeling van het ingediende gratieverzoek. Hiervoor gelden de volgende maatstaven:

    • a. indien betrokkene de taakstraf verwijtbaar niet, niet volledig of niet goed heeft verricht, zal het gratieverzoek volledig worden afgewezen;

    • b. indien de veroordeelde de taakstraf volledig en naar behoren heeft verricht, wordt Zijne Majesteit de Koning geadviseerd het gratieverzoek in te willigen.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Intrekking beleidsregels

De Beleidsregel tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen wordt ingetrokken.

Artikel 6:2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 september 2021.

Artikel 6:3 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen 2021.

Deze beleidsregels worden met de toelichting in de Staatscourant gepubliceerd.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

TOELICHTING

Inleiding

Jaarlijks worden vele sancties opgelegd, variërend van boetes, taakstraffen en vrijheidsstraffen tot specifieke maatregelen. De tenuitvoerlegging van sancties vormt, na de opsporing, vervolging en berechting, het sluitstuk van de strafrechtketen. Het is voor de goede werking van onze rechtsstaat van groot belang dat opgelegde sancties daadwerkelijk (zeker) en snel worden uitgevoerd. Anders verliezen zij aan betekenis: voor de daders, voor de slachtoffers en voor de samenleving als geheel.

De Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen voorziet in wijziging van Boek 6 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: de wet) waarmee de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen overgaat van het OM naar de Minister. Deze directe verantwoordelijkheid stelt de Minister in staat zicht te hebben op de gehele tenuitvoerleggingsketen en centraal te sturen op een daadwerkelijke (zekere) en snelle tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. De verschuiving van de verantwoordelijkheid en de overgang van bevoegdheden betekent ook dat beslissingen in de fase van tenuitvoerlegging in de nieuwe situatie door of namens de Minister worden genomen, voor zover niet uit de wet voortvloeit dat de desbetreffende beslissing aan een rechter of het OM is voorbehouden.

In de praktijk zullen de beslissingen in de fase van tenuitvoerlegging worden genomen door de onder de Minister ressorterende uitvoeringsorganisaties. Het CJIB/AICE heeft als uitvoeringsorganisatie de rol van operationeel ketenregisseur. Dit betekent dat het CJIB/AICE een coördinerende rol heeft bij het informeren van de met de tenuitvoerlegging belaste ketenpartners over alle door hen ten uitvoer te leggen strafrechtelijke beslissingen. Hiervoor ontvangt het CJIB/AICE van het OM alle voor tenuitvoerlegging vatbare strafrechtelijke beslissingen. Het CJIB/AICE informeert op grond hiervan tijdig en door middel van een last tot tenuitvoerlegging de met de uitvoering belaste organisaties, zoals het onderdeel van het CJIB dat is belast met het innen en incasseren van geldelijke sancties (I&I), de DJI, de drie reclasseringsorganisaties (3RO), de instellingen voor Jeugdzorg (GI), de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en de politie. Zie in dit verband bijlage 1, waarin de bevoegdheden van de Minister zijn onderverdeeld naar de organisatie of functionaris die deze bevoegdheid feitelijk uitvoert.

Daarnaast levert het CJIB/AICE administratieve gegevens ten behoeve van de tenuitvoerlegging, zoals de ontslagdatum van een gedetineerde en de proeftijden en aanpassingen daarop. CJIB/AICE werkt samen met de Justitiële informatiedienst, die de justitiële documentatie (JDS), de strafrechtketendatabank (SKDB) en het centraal digitaal depot (CDD+) beheert. Door het door het CJIB/AICE gecreëerde overzicht kunnen de uitvoeringsorganisaties zich concentreren op hun kerntaken.

Voor u liggen de herijkte beleidsregels voor de uitvoering van strafrechtelijke beslissingen, waarvan een deel ook ziet op de tenuitvoerlegging van administratieve sancties op grond van de Wahv. Uitgangspunt vormt de tenuitvoerleggingsplicht en de opdracht om sancties volledig, effectief en snel ten uitvoer te leggen (artikel 6:1:2 van de wet). De werkwijzen en procesafspraken tussen de voor de betrokken uitvoeringsorganisaties maken geen deel uit van deze regeling. Die zijn opgenomen in samenwerkingsafspraken tussen de ketenpartners in de tenuitvoerleggingsketen en werkinstructies. De bevoegdheden van de afzonderlijke uitvoeringsorganisaties en organisatieonderdelen vinden zijn beslag in de wet, het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (hierna: het Besluit USB), het Organisatiebesluit Justitie en Veiligheid en de daarbij behorende mandaatregelingen.

De herijking is tot stand gekomen in afstemming met de hierboven genoemde uitvoeringsorganisaties. Geconcludeerd kan worden dat de kaders voor de uitvoeringspraktijk volstaan. Er zijn daarom voornamelijk tekstuele correcties/wijzigingen doorgevoerd. Daarnaast zijn een aantal inhoudelijke wijzigingen voorgesteld ten aanzien van het onderwerp ‘geldelijke sancties’. Het CJIB heeft de voorziening ‘telefonisch innen’ ingevoerd waarbij een betalingsplichtige gebeld kan worden voordat een verkeersboete ter incasso aan een gerechtsdeurwaarder wordt overgedragen. Het doel van deze voorziening is om alsnog tot betaling te komen, zodat extra kosten kunnen worden voorkomen. Daarnaast worden een aantal wijzigingen doorgevoerd in de incassofase en in de fase van het opleggen en tenuitvoerleggen van het dwangmiddel vrijheidsbeneming. Naar aanleiding hiervan zijn tevens een aantal wijzigingen in de betalingsregelingen doorgevoerd. Voor alle gewijzigde artikelen geldt dat de toelichting erbij ook (iets) gewijzigd kan zijn.

Met betrekking tot de reikwijdte van deze beleidsregels geldt dat de tenuitvoerlegging van sancties die zijn opgelegd met toepassing van het jeugdstrafrecht op dezelfde wijze plaatsvindt als de tenuitvoerlegging van sancties die zijn opgelegd overeenkomstig het reguliere strafrecht, tenzij de beleidsregels anders voorschrijven. In artikel 4:32 is bepaald welke artikelen van toepassing zijn op de inning van administratieve sancties op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Bij de tenuitvoerlegging van deze administratieve sancties, dienen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te worden genomen, zoals de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Gegevenbeschermingseffectbeoordeling (GEB)

In 2015 is een PIA uitgevoerd op de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen. Indertijd is geconstateerd dat er bij inwerkingtreding van de wet een wettelijke grondslag in de wet is opgenomen om binnen de tenuitvoerleggingsketen gegevens te kunnen uitwisselen volgens het nieuwe USB-design. In het Coördinerend Beraad Executie van 16 april 2015 is het conceptrapport PIA besproken en zijn de aanbevelingen geaccordeerd. Indien wijzigingen worden doorgevoerd worden separaat PIA’s uitgevoerd op dat onderdeel. Daarmee wordt gewaarborgd dat er bij iedere wijziging een beoordeling wordt gedaan. Indien separaat een PIA uitgevoerd zou worden op de beleidsregels, dan is de verwachting dat deze PIA dezelfde uitkomst oplevert als de PIA die op de feitelijke implementatie is uitgevoerd. De feitelijke implementatie is immers gebaseerd op de wet- en regelgeving die is vastgelegd in de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, het bijbehorende besluit, de regeling en de beleidsregel. Er is om die reden dan ook voor de beleidsregels en de daarin voorgestelde wijzigingen geen specifieke PIA opgesteld.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Titel 1.1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

Artikel 1:1 betreft een definitiebepaling. De gegeven definities van de in de beleidsregel gebruikte termen en begrippen zijn geordend in op alfabetische volgorde. De definities zijn onder meer afgeleid uit de relevante wettelijke bepalingen uit wet- en regelgeving behorend bij de wijzigingen in de wet, het Wetboek van Strafrecht, het Besluit USB en de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (hierna: Regeling USB).

Titel 1.2 Persoonsgericht werken

Artikel 1:2 Persoonsgericht werken

De artikelen 6:1:2 en 6:1:3 van de wet schrijven enkele uitgangspunten voor met betrekking tot de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Deze zien onder meer op een zo spoedig mogelijke tenuitvoerlegging, waarbij rekening wordt gehouden met ter zake doende belangen, waaronder de veiligheid van de samenleving, de belangen van slachtoffers en nabestaanden en de resocialisatie van de veroordeelde. Uit de toelichting bij de genoemde artikelen volgt dat het afwegen van belangen – binnen de uit de wetssystematiek volgende plicht tot tenuitvoerlegging – een algemene opdracht is aan degenen die belast zijn met de tenuitvoerlegging. Dit vormt het uitgangspunt voor het persoonsgericht werken, ofwel een uitvoeringspraktijk waarbinnen niet de zaak, maar de persoon van de verdachte, veroordeelde of bestrafte centraal staat.

Om te borgen dat in de fase van tenuitvoerlegging geen beslissingen worden genomen zonder dat informatie rondom de persoon van de verdachte, veroordeelde of bestrafte is meegewogen, is in dit artikel de verplichting opgenomen voor de uitvoeringsorganisaties om het actuele persoonsbeeld, maar ook andere informatie die noodzakelijk is om tot een gedegen afweging te komen mee te wegen. Omdat het AICE, als operationeel ketenregisseur in de fase van de tenuitvoerlegging, de spil is waar het gaat om het actueel houden van de informatie rondom de persoon van verdachte, veroordeelde of bestrafte, welke informatie onontbeerlijk en richtinggevend is voor de uiteindelijke beslissing, wordt het CJIB/AICE hier genoemd als in ieder geval te raadplegen instantie. Daar waar – al dan niet op basis van de informatie van het CJIB/AICE – ook bij andere ketenpartners relevante informatie beschikbaar is, bijvoorbeeld het advies van het OM dan wel de rechter, zal ook die informatie bij de te nemen beslissing moeten worden betrokken.

Artikel 1:3 Gebruik adressen ten behoeve van de tenuitvoerlegging

Eerste en tweede lid

Aanschrijvingen ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke beslissing worden per post naar het adres uit de Basisregistratie Personen (natuurlijke personen) of naar het adres zoals dit bij de Kamer van Koophandel geregistreerd staat verstuurd. Dit vloeit voort uit het algemene uitgangspunt dat iedere burger verantwoordelijk is voor het verstrekken van een correct en actueel adres via de Basisregistratie Personen, dan wel de Kamer van Koophandel waarop hij bereikbaar is. Aanvullend op verzending per post, kunnen aanschrijvingen ook elektronisch of via een Digitale Voorziening worden verzonden. Dit is alleen mogelijk als hiervoor door de burger toestemming is gegeven.

Aanschrijvingen ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een strafbeschikking worden door het CJIB in eerste instantie naar het door de persoon opgegeven adres verzonden. Dit kan bijvoorbeeld gaan om een detentieadres, een actueel adres of postadres dat afwijkt van het adres zoals dit is geregistreerd in de Basisregistratie Personen, dan wel de Kamer van Koophandel. Indien er geen sprake is van een opgegeven adres worden aanschrijvingen verzonden naar het adres zoals vermeld in de Basisregistratie Personen, dan wel Kamer van Koophandel. Aanschrijvingen kunnen zowel naar een adres binnen Nederland als in het buitenland worden verzonden. Aanschrijvingen op grond van de Wet administratiefrechtelijk handhaving verkeersovertredingen worden verzonden naar het opgegeven adres (tijdens de staande houding), dan wel het adres zoals dat staat vermeld in het kentekenregister (kentekenovertreding).

Indien aanschrijvingen verzonden aan het adres zoals vermeld in de Basisregistratie Personen onbestelbaar retour worden ontvangen en uit verificatie van het adres in de Basisregistratie Personen volgt dat de persoon op een ander adres geregistreerd staat, wordt opnieuw een aanschrijving verzonden naar dit (nieuwe) adres.

Derde lid

Indien de persoon niet bereikt kan worden op het opgegeven adres of op het adres zoals vermeld in de Basisregistratie Personen of bij de Kamer van Koophandel, mogen de tenuitvoerleggingsorganisaties een ander bekend adres van de persoon gebruiken waarvan wordt vermoed dat de persoon daar kan worden bereikt. Dit kan bijvoorbeeld gaan om een adres dat in het kader van een andere sanctie is opgegeven, uit eerder opsporingsonderzoek naar voren is gekomen of op een andere wijze bij de tenuitvoerleggingsorganisatie bekend is geraakt.

Artikel 1:4 Niet geslaagde tenuitvoerlegging strafbeschikking

Het OM wordt geïnformeerd indien de tenuitvoerlegging van een strafbeschikking niet slaagt. Het geheel of gedeeltelijk niet slagen van de tenuitvoerlegging van een strafbeschikking bestaat bijvoorbeeld uit het niet mee willen werken aan de tenuitvoerlegging van een taakstraf, wanneer inzet van innings- en incasso middelen niet tot betaling heeft geleid, of wanneer duidelijk is dat de inzet van deze middelen niet kan leiden tot betaling. Het OM neemt vervolgens een besluit over de verdere vervolging van de strafbare feiten die aan de strafbeschikking ten grondslag hebben gelegen.

Artikel 1:5 Relaties tussen verschillende strafrechtelijke beslissingen

Eerste lid

De tenuitvoerlegging van een terbeschikkingstelling, plaatsing in een justitiële jeugdinrichting of in een inrichting voor stelselmatige daders is erop gericht het gedrag van de veroordeelde door middel van zorg zodanig te beïnvloeden dat de veroordeelde kan terugkeren in de maatschappij. Om deze terugkeer te bevorderen worden de maatregelen in de laatste fase extramuraal ten uitvoer gelegd. Door af te zien van (de tenuitvoerlegging van de) vervangende hechtenis en gijzeling wordt voorkomen dat de veroordeelde na beëindiging van de maatregel alsnog wordt gedetineerd om de vervangende hechtenis, of gijzeling te ondergaan. Hiermee zou namelijk afbreuk worden gedaan aan de behandeling en de resultaten van de ten uitvoer gelegde maatregelen. Tijdens de tenuitvoerlegging van de maatregelen kunnen afspraken gemaakt worden op welke wijze de tenuitvoerlegging van een taakstraf en geldelijke sancties op ander wijzen dan via vervangende hechtenis en gijzeling tenuitvoergelegd worden.

Tweede lid

Tijdens de detentie worden zoveel mogelijk afspraken gemaakt over de wijze waarop openstaande geldelijke sancties moeten worden voldaan in samenhang met andere openstaande schulden die de gedetineerde heeft. De casemanager van DJI helpt de gedetineerde hierbij. Voorafgaand aan de tussentijdse toets moet de gedetineerde medewerking verlenen aan het treffen van een betalingsregeling. Indien de veroordeelde een schadevergoedingsmaatregel als geldelijke sanctie opgelegd heeft gekregen, zal dit in ieder geval worden betrokken in de beoordeling om tot een betalingsregeling te komen. De betaling van de schadevergoedingsmaatregel heeft daarbij voorrang op andere geldelijke sancties. De gedetineerde dient hiervoor een verzoek voor een betalingsregeling in bij het CJIB.

Artikel 1:6 Verzoek tot weigering of vervallenverklaring van een paspoort

Het CJIB/AICE kan namens de Minister een verzoek tot paspoortsignalering doen aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) indien er een gegrond vermoeden is, zoals opgenomen in artikel 18, tweede lid, Paspoortwet, dat de veroordeelde zich aan de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen zal onttrekken. De Minister van BZK is verantwoordelijk voor het beheer van het register paspoortsignalering (hierna: RPS). Op basis van een vermelding in het RPS beslissen de uitgevende instanties (waaronder de burgemeester van een gemeente of de minister van Buitenlandse Zaken) over het verzoek tot paspoortsignalering. Een paspoortsignalering ziet op het weigeren of vervallen verklaren van een paspoort, waardoor een veroordeelde niet vrijelijk kan reizen en de landen van het Koninkrijk niet vrijelijk kan verlaten.

Het CJIB/AICE kan verzoeken tot paspoortsignalering indien er een gegrond vermoeden bestaat dat de veroordeelde zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van geldelijke, voorwaardelijke en vrijheidsbenemende sancties of maatregelen. In dit artikel wordt nadere invulling gegeven aan het begrip ‘gegrond vermoeden’ als bedoeld in artikel 18, tweede lid, Paspoortwet. In de praktijk zal het CJIB/AICE namens de Minister op basis van die bepaling in de Paspoortwet een verzoek doen naar aanleiding van een melding van de uitvoeringsorganisaties: het CJIB/D&I, de reclassering, DJI of de politie in de fase van tenuitvoerlegging van een straf of maatregel indien de veroordeelde onvindbaar is.

Het CJIB/AICE kan in ieder geval een verzoek doen als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Paspoortwet indien de veroordeelde niet meewerkt of eerder niet heeft meegewerkt aan de tenuitvoerlegging van een opgelegde sanctie. Dit kan bijvoorbeeld het geval indien de veroordeelde de verschuldigde geldsom niet heeft betaald en niet reageert op een betalingsherinnering of aanmaningen. De weigerende houding van de veroordeelde kan een indicatie zijn voor vluchtgevaar.

Ook doet het CJIB/AICE een verzoek om paspoortsignalering, indien de veroordeelde zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke beslissing. Dit is een indicatie voor een weigerende houding van de veroordeelde op basis waarvan een vluchtgevaar aangemerkt kan worden. Als voorbeelden kunnen worden genoemd dat de veroordeelde tijdens de detentie ongeoorloofd afwezig is geweest als bedoeld in de Regeling Ongeoorloofde Afwezigheid, of dat de veroordeelde zich heeft onttrokken aan een opsporingsonderzoek of vervolging van een strafbaar feit waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis is toegelaten. In het geval van een penitentiair programma of voorwaardelijke invrijheidstelling wordt een verzoek tot paspoortsignalering ingediend, indien de veroordeelde aantoonbaar de voorwaarden heeft overtreden en de Reclassering als toezichthoudende partij op basis van vluchtrisico meldt het noodzakelijk te vinden dat het paspoort gesignaleerd moet worden.

Het CJIB/AICE dient tevens een verzoek tot paspoortsignalering in, indien de veroordeelde zich niet houdt of zich niet heeft gehouden aan de aanwijzingen of voorwaarden met betrekking tot diens locatie- of gebiedsverboden, reisbewegingen of reisbeperkingen, bijvoorbeeld in het kader van een vrijheidsbeperkende sanctie of maatregel. Het niet houden aan aanwijzingen of voorwaarden met betrekking tot reisbeperkingen die strekken tot het niet verlaten van Nederland is een indicatie voor een vluchtgevaar tijdens een reclasseringstoezicht. De reclassering kan – ondersteunend aan een door de rechter opgelegde reisbeperking – een melding doen aan het CJIB/AICE om het verzoek tot paspoortsignalering laten indienen.

Voorts kan het CJIB/AICE een verzoek tot paspoortsignalering indienen, als ten aanzien van de veroordeelde een aantoonbaar vluchtgevaar bestaat, vastgesteld door eerdere gedragingen die een gegrond vermoeden opleverden voor het zich onttrekken. De veroordeelde is bijvoorbeeld eerder al aantoonbaar ongeoorloofd afwezig geweest tijdens de detentie en DJI toen op basis van het vluchtgevaar vond dat het paspoort gesignaleerd moest worden. Vluchtgevaar zou tevens kunnen worden afgeleid uit eerder gebleken vluchtneigingen, een geringe sociaal – economische band met Nederland, onderscheidenlijk de Nederlandse Antillen of Aruba, een zaak met grote financiële belangen of met internationale aspecten.

Bij een paspoortsignalering kan de veroordeelde niet reizen op een wijze waarvoor een paspoort vereist is. Zolang er sprake is van een gegrond vermoeden dat de veroordeelde zich door verblijf in het buitenland aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken wordt de paspoortsignalering niet opgeheven. In geval van een vrijheidsstraf wordt ook niet eerder verzocht tot het opheffen van de paspoortsignalering dan nadat de volledige straf is uitgezeten. In geval van een geldelijke sanctie wordt ook niet eerder verzocht tot het opheffen van de paspoortsignalering dan nadat het bedrag op de rekening van het CJIB is bijgeschreven of een betalingsregeling is getroffen en de eerste overeengekomen betaling op de rekening van het van het CJIB is bijgeschreven. In het geval van een vrijheidsbeperkende sanctie wordt ook niet eerder verzocht tot het opheffen van de paspoortsignalering tot einde van de proeftijd.

Indien het paspoort op grond van artikel 18, eerste lid, Paspoortwet gesignaleerd is op verzoek van het OM, en er is sprake van een onherroepelijke veroordeling, kan een verzoek tot paspoortsignalering opnieuw worden ingediend ter voorkoming van het onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel. Dit is immers een indicatie van een weigerende houding van de gewezen verdachte. Twee jaar nadat het paspoort gesignaleerd is, wordt door de uitgevende instanties een beoordeling uitgevoerd of de paspoortsignalering nog proportioneel is en eventueel verlengd moet worden. De beoordeling voor de verlenging vindt dan plaats op grond van artikel 18, tweede lid, Paspoortwet.

Hoofdstuk 2. Vrijheidsbenemende sancties

Titel 2.1 Detentie- en arrestatiegeschikt

Gelet op het uitgangspunt de tenuitvoerlegging snel en zeker te laten plaatsvinden, wordt iedere persoon aan wie een vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd geacht geschikt te zijn voor arrestatie en detentie. Het kan evenwel zo zijn dat een persoon kampt met medische problematiek op grond waarvan het niet mogelijk is om (gedurende een bepaalde periode) arrestatie of detentie te ondergaan, in die zin dat de benodigde medische hulp of zorg niet geleverd kan worden in politiecel, inrichting, of het justitieel centrum voor somatische zorg of dat er door detentie gezondheidsschade te verwachten valt.

Artikel 2:1 Detentiegeschiktheid

Als het gaat om de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties, kan op verschillende momenten een onderzoek naar detentiegeschiktheid aan de orde zijn. Het onderzoek naar detentiegeschiktheid wordt verricht door de medisch adviseur van DJI. Indien de veroordeelde niet gedetineerd is, de veroordeelde tijdig een toestemmingsverklaring aanlevert, en meewerkt aan het onderzoek dat wordt uitgevoerd door de medisch adviseur van DJI, wordt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie op dat moment opgeschort totdat er een advies ligt. Hierbij moet opgemerkt worden dat indien de veroordeelde alsnog wordt aangehouden op verdenking van een nieuw strafbaar feit, dan wel de overtreding van voorwaarden, alsnog detentie kan volgen voordat het advies van de medisch adviseur beschikbaar is.

Eerste lid

Op het moment dat een veroordeelde die zich moet melden in een inrichting als bedoeld in artikel 2:4, tweede lid (hierna: zelfmelder), of een gedetineerde die reeds gedetineerd is, van mening is dat sprake is van medische problematiek die vrijheidsbeneming in de weg staat, dan bepaalt dit artikel dat de veroordeelde een verzoek kan indienen om onderzoek te laten verrichten naar zijn detentiegeschiktheid. Dit verzoek dient de veroordeelde in bij DJI. Een verzoek tot onderzoek naar de detentiegeschiktheid kan verder aan de orde zijn in verband met een ingediend gratieverzoek of een advies van het Adviescollege levenslanggestraften. In deze situaties leidt het verzoek niet rechtstreeks tot een besluit over de opschorting van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie, maar wordt het advies van de medisch adviseur van DJI betrokken bij het besluit op het gratieverzoek van de veroordeelde, of bij het besluit over het mogelijk starten van re-integratieactiviteiten door de Minister.

Tweede lid

Indien de zelfmelder geen ondertekende medische toestemmingsverklaring bijvoegt ten behoeve van een verzoek tot onderzoek naar detentiegeschiktheid, wordt het verzoek naar detentiegeschiktheid niet in behandeling genomen. Het verzoek tot onderzoek zal worden afgewezen en de zelfmelder zal zich tijdig moeten melden in een inrichting. Voornoemde eis is aan het indienen van een verzoek gesteld, omdat in de praktijk is gebleken dat de periode tussen het indienen van een verzoek tot onderzoek naar de detentiegeschiktheid en het advies van de medisch adviseur lang kan zijn door het ontbreken van een dergelijke verklaring, bijvoorbeeld door het ontbreken van de bereidheid tot het overhandigen daarvan. Dit staat een snelle en zekere tenuitvoerlegging in de weg.

Derde lid

Behoudens het gestelde in het tweede lid, ontvangt de veroordeelde in alle overige gevallen van de medisch adviseur van DJI een medische toestemmingsverklaring. Om spoedig te kunnen beslissen op het verzoek, dient deze binnen zeven dagen na dagtekening ingevuld en ondertekend te worden geretourneerd. Indien de toestemmingsverklaring niet binnen de gestelde termijn wordt ontvangen, wordt het verzoek niet in behandeling genomen. Indien de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming was opgeschort als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:2, wordt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie vervolgd.

Artikel 2:2 Advies medisch adviseur

Bij de beoordeling door de medisch adviseur wordt een uitspraak gedaan over de eventuele afwezigheid van detentiegeschiktheid, alsook de duur daarvan. Bij de beoordeling wordt – voor zover de redenen van afwezigheid van detentiegeschiktheid reeds voor de uitspraak aanwezig waren – in ieder geval rekening gehouden met hetgeen de rechter hieromtrent heeft bepaald in zijn uitspraak.

Eerste lid

Indien de medisch adviseur van DJI adviseert dat de veroordeelde die niet in detentie zit tijdelijk niet detentiegeschikt is, schort het CJIB/AICE de tenuitvoerlegging op voor de termijn als vermeld in dat advies. Het uitgangspunt is dat het advies van de medisch adviseur wordt gevolgd en dat bij twijfel over het advies in eerste instantie contact wordt opgenomen met de medisch adviseur van DJI. Twijfel kan bestaan op het moment dat het CJIB/AICE op basis van informatie rondom de betreffende persoon moet concluderen dat er doorlopend delicten worden gepleegd en veroordelingen worden uitgesproken. Op dat moment kan het CJIB/AICE beslissen dat de vrijheidsbenemende sanctie toch wordt uitgevoerd. Gedurende de hiervoor bedoelde periode wordt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie opgeschort. Hiervan wordt de veroordeelde of gedetineerde in kennis gesteld.

Tweede lid

Indien de veroordeelde in detentie zit en de medisch adviseur van DJI adviseert op verzoek van DJI, de Dienst Justis of het Adviescollege levenslanggestraften, wordt het advies van de medisch adviseur betrokken bij de detentiefasering, het besluit op een gratieverzoek respectievelijk het advies van het Adviescollege levenslanggestraften aan de Minister. Het advies van de medisch adviseur wordt veelal betrokken in het besluit over de voortgang, duur of vorm van de vrijheidsbeneming.

Derde lid

Indien de tenuitvoerlegging wordt opgeschort, wordt de veroordeelde ook de verplichting opgelegd om, indien de oorzaak van de afwezigheid van detentiegeschiktheid komt te vervallen, voorafgaand aan de eerdergenoemde termijn, hiervan melding te maken bij DJI, zodat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie weer kan worden voortgezet. Indien de veroordeelde dit nalaat, kan tenuitvoerlegging ook worden hervat als hiervoor voldoende aanleiding bestaat.

Vierde lid

Op het moment dat de medisch adviseur van DJI concludeert dat er tijdelijk geen sprake is van detentiegeschiktheid dan betekent dit ook dat helder moet zijn wat na afloop van deze periode dient te gebeuren. In de praktijk was sprake van een zogenoemde omkering van de bewijslast, in die zin dat van de medisch adviseur werd verwacht dat deze na afloop van de termijn opnieuw toetste of sprake was van detentiegeschiktheid. Deze praktijk strookt niet met het uitgangspunt dat een veroordeelde of gedetineerde in principe geschikt geacht wordt te zijn voor detentie. In deze regeling is daarom bepaald dat – na het eindigen van de door de medisch adviseur bepaalde termijn van afwezigheid van detentiegeschiktheid – de vrijheidsbenemende sanctie onverwijld ten uitvoer gelegd wordt. Dit is slechts anders indien de veroordeelde voorafgaand aan die termijn een nieuw verzoek tot onderzoek naar detentiegeschiktheid heeft gedaan en hier wederom uit blijkt dat er sprake is van afwezigheid van detentiegeschiktheid. Een dergelijk verzoek moet aan dezelfde vereisten voldoen als een initieel verzoek.

Vijfde lid

De medisch adviseur van DJI kan adviseren dat de veroordeelde blijvend niet detentiegeschikt is. Om te voorkomen dat de sanctie open blijft staan als niet-uitvoerbaar, kan de veroordeelde in een dergelijk geval een gratieverzoek indienen bij de Dienst Justis.

Zesde lid

Indien de medisch adviseur van DJI naar aanleiding van een verzoek tot onderzoek naar detentiegeschiktheid adviseert dat de veroordeelde blijvend niet detentiegeschikt is, en vervangende hechtenis, vervangende jeugddetentie of gijzeling is toegekend, dan wel wordt toegepast, blijft de vervangende hechtenis, vervangende jeugddetentie of gijzeling achterwege. De initiële geldelijke sanctie of vrijheidsbeperkende sanctie wordt op dat moment in het kader van de tenuitvoerleggingsplicht hervat op die wijze zoals dit gebeurde voorafgaand aan die vervangende hechtenis, vervangende jeugddetentie dan wel gijzeling. Zo wordt bijvoorbeeld de tenuitvoerlegging van de taakstraf hervat, of wordt bijvoorbeeld – in geval van gijzeling – de inning en incasso van de geldelijke sanctie hervat.

Artikel 2:3 Arrestatiegeschiktheid

Eerste lid

Mocht de politie ten tijde van een arrestatie signaleren dat er zich een zeer bijzondere situatie voor doet en de arrestatie wegens persoonlijke problematiek feitelijk niet mogelijk is, neemt de politiecontact op met DJI en het CJIB/AICE om de plaatsingsmogelijkheden te bespreken ten behoeve van de verdere tenuitvoerlegging van de last tot aanhouding of last tot tenuitvoerlegging. Besproken wordt op dat moment of de last tot aanhouding onverminderd ten uitvoer gelegd moet worden, dan wel dat deze voor een bepaalde periode uitgesteld wordt. Van een bijzondere situatie als hierboven bedoeld is bijvoorbeeld sprake indien de veroordeelde die gearresteerd moet worden in het ziekenhuis ligt en de benodigde zorg in het justitieel centrum voor somatische zorg niet geleverd kan worden, of indien de veroordeelde alleen de zorg draagt over één of meer minderjarige kinderen en deze zorg niet direct kan worden overgedragen.

Tweede lid

Het kan voorkomen dat de politie ten tijde van een arrestatie wordt geconfronteerd met de omstandigheid dat een persoon waartegen een last tot aanhouding is uitgevaardigd, kampt met medische problematiek die de vrijheidsbeneming in de weg zou kunnen staan. Aangezien de conclusie dát er sprake is van dergelijke medische problematiek alleen kan worden getrokken door een medisch deskundige en het uitgangspunt wordt gehanteerd dat de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke sancties snel en zeker moet plaatsvinden, legt de politie de last tot aanhouding ten uitvoer, met dien verstande dat bij aankomst op het politiebureau direct een arts wordt geraadpleegd ten behoeve van medisch advies en, zo nodig, verzorging. Deze raadpleging heeft twee mogelijke uitkomsten:

  • a) De arts concludeert dat er geen noodzaak is voor medische hulp of zorg, dan wel dat die in een reguliere politiecel, inrichting of het justitieel centrum voor somatische zorg kan worden verleend en dus dat de vrijheidsbeneming onveranderd ten uitvoer kan worden gelegd.

  • b) De arts concludeert dat er zorg of hulp noodzakelijk is die niet in een politiecel, reguliere inrichting of het justitieel centrum voor somatische zorg geboden kan worden. In dit geval kan de arts adviseren waar die zorg of hulp wel geboden kan worden en hoe de veroordeelde naar die locatie dient te worden vervoerd. In dit geval informeert de politie het CJIB/AICE. Het CJIB/AICE verzoekt de medisch adviseur van DJI-onderzoek te doen naar de detentiegeschiktheid en gedurende dit onderzoek wordt de tenuitvoerlegging opgeschort.

Derde lid

De veroordeelde wordt zo spoedig mogelijk overgeplaatst naar de bestemde inrichting op het moment dat de arts, zo mogelijk in overleg met de medische dienst van de inrichting waar de veroordeelde geplaatst moet worden, constateert dat de benodigde zorg in de inrichting geboden kan worden.

Vierde lid

Indien de geraadpleegde arts constateert dat sprake is van medische problematiek waarvoor gepaste zorg noodzakelijk is, gaat de arts in overleg met de medische dienst van de bestemde inrichting en zo nodig met de selectiefunctionaris van DJI. Tijdens dit overleg wordt besloten waar de veroordeelde het beste de zorg aangeboden kan worden. Dit kan resulteren in: a) plaatsing in de bestemde inrichting waar extra zorg aangeboden wordt; b) plaatsing in een andere inrichting waar de zorg beter verleend kan worden; of c) overbrenging naar het justitieel centrum voor somatisch zorg. De arrestantenwacht van de politie overlegt met medewerkers van de inrichting waar de veroordeelde geplaatst wordt en/of eventueel met medewerkers van de Dienst Vervoer & Ondersteuning van DJI over de wijze van overbrenging van de veroordeelde. De mogelijkheid bestaat ook dat de veroordeelde (administratief) geplaatst wordt terwijl de veroordeelde bijvoorbeeld in een burgerziekenhuis ligt, waarbij DJI zorg draagt voor de bewaking en beveiliging van de veroordeelde.

Vijfde lid

Op het moment dat DJI de zorg voor de veroordeelde niet op zich kan nemen, wordt de vrijheidsbeneming van de veroordeelde opgeschort voor ten minste de duur van een onderzoek naar diens detentiegeschiktheid, zie verder de toelichting bij artikel 2:1 en 2:2.

Titel 2.2. Oproep tot zelfmelding

Artikel 2:4 Oproep tot zelfmelding

Veroordeelden die een vrijheidsstraf moeten ondergaan in een inrichting, kunnen worden opgeroepen om zichzelf binnen een daartoe gestelde termijn daarvoor te melden. Dit houdt in dat de veroordeelde gedurende de toegestane periode niet wordt aangehouden voor de tenuitvoerlegging van de betreffende vrijheidsstraf. De veroordeelde krijgt daarvoor in de plaats de gelegenheid om diens detentie voor te bereiden en persoonlijke zaken verzorgd achter te laten. Deze zaken kunnen betrekking hebben op de werk- of gezinssituatie van de veroordeelde. Het bieden van de mogelijkheid tot zelfmelding heeft daarmee als doel de latere resocialisatie van de veroordeelde te bevorderen. Het gaat in principe om veroordeelden die ten tijde van de onherroepelijke veroordeling niet (meer) in voorarrest verblijven en ten aanzien van wie de rechter geen noodzaak aanwezig heeft geacht om (delen van) de strafrechtelijke beslissingen dadelijk ten uitvoer te leggen.

Eerste en tweede lid

Artikel 2:2 van de Regeling USB bepaalt in welke gevallen de Minister een veroordeelde niet oproept om zichzelf te melden ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende sanctie. Voorts is in voormeld artikel bepaald welke elementen de Minister betrekt bij de afweging om een veroordeelde wel op te roepen voor eerdergenoemde tenuitvoerlegging.

In artikel 2:4 wordt bovenstaande afweging nader gedefinieerd, door de verschillende onder de Minister ressorterende uitvoeringsorganisaties betrokken bij zelfmelding en hun taken expliciet te benoemen. Kort gezegd bepaalt het CJIB/AICE of iemand in aanmerking komt voor een oproep om zichzelf te melden, verstuurt DJI de feitelijke oproep tot zelfmelding en vaardigt het CJIB/AICE een last tot aanhouding uit en levert deze aan bij de politie indien een veroordeelde niet in aanmerking komt voor een oproep tot zelfmelding, of na het versturen van deze oproep de veroordeelde hieraan geen gehoor heeft gegeven.

Derde lid

In dit artikellid is nader gespecificeerd wanneer het CJIB/AICE in ieder geval een last tot aanhouding uitvaardigt. Dat is logischerwijs het geval als een veroordeelde na beoordeling van het CJIB/AICE niet in aanmerking komt om zich te melden in een inrichting. In die gevallen wordt direct een last tot aanhouding van deze veroordeelde uitgevaardigd richting de politie. Het kan voorkomen dat een veroordeelde wel in aanmerking komt voor de status van zelfmelder en zich dus zelf mag melden binnen een bepaalde termijn in de inrichting, maar vervolgens geen gehoor geeft aan die oproep. Ook in die gevallen gaat het CJIB/AICE direct over tot het uitvaardigen van een last tot aanhouding,

Vierde lid

Indien kennis wordt verkregen van bepaalde feiten of omstandigheden die ten tijde van de oproep aan de veroordeelde om zich te melden voor detentie onbekend waren en die tot een andere beslissing zouden hebben geleid, kan de Minister besluiten om de oproep in te trekken. In de Regeling USB worden hieromtrent in artikel 2:2 regels gegeven. DJI beoordeelt of een dergelijke intrekking aan de orde is. Van een intrekking wordt door DJI-mededeling gedaan aan de veroordeelde.

Titel 2.3 Uitzondering op (weekend)ontslag

Artikel 2:5 Uitzondering op (weekend)ontslag

De directeur van de justitiële inrichting stelt een veroordeelde in vrijheid conform artikel 6:2:5 van de wet. Het kan voorkomen dat de invrijheidstelling op een zaterdag, een zondag of op een feestdag valt. In sommige gevallen kan het noodzakelijk zijn direct volgend op de detentie te starten met de tenuitvoerlegging van andere (strafrechtelijke) beslissingen, of het starten van zorg- of hulpverleningsmaatregelen. Voor de gevallen waarin een dergelijke situatie aan de orde is, biedt dit artikel ruimte om de vrijheidsbenemende strafrechtelijke beslissing(en) eerder te beëindigen indien het vervolgtraject niet in het weekend of op feestdagen kan starten. De gevallen waarin dit artikel toegepast kan worden zijn a) de opname van de veroordeelde in een kliniek die een psychische behandeling moet ondergaan; b) de veroordeelde die in therapie gaat als onderdeel van een bijzondere voorwaarde; c) de veroordeelde die beschermd gaat wonen of gaat verblijven in een zorgvoorziening (eventueel als bijzondere voorwaarde); d) de plaatsing in gesloten jeugdzorg; e) in het kader van nazorg door een gemeente waarbij de veroordeelde in het weekend niet kan beschikken over de benodigde financiële middelen of (woon)voorzieningen; of f) de situatie waarin een vreemdeling die op een vlucht wordt geplaatst voorafgaand aan de datum van invrijheidstelling omdat er geen vlucht beschikbaar is in het weekend of tijdens feestdagen.

Het gaat hier om een limitatieve opsomming van gevallen, aangezien van de bevoegdheid slechts bij uitzondering gebruik mag worden gemaakt. Het onderhavige artikel schrijft niet voor dat de veroordeelde in de bedoelde gevallen zo veel mogelijk eerder in vrijheid wordt gesteld, maar enkel voor zover dit noodzakelijk is.

Bij dit artikel is een afweging gemaakt tussen het belang van het volledig ondergaan van de detentie en het zorgen dat in het kader van de re-integratie of tenuitvoerlegging het aansluitende traject gaat starten. Ten aanzien van de hier bedoelde gevallen is beoordeeld dat het waarborgen van de juiste zorg of aansluitende tenuitvoerlegging prevaleert boven het uitzitten van de laatste dagen van de vrijheidsbenemende sanctie. De aansluitende zorg of sanctie gaat vervolgens in op de dag dat de veroordeelde feitelijk in vrijheid wordt gesteld. Hiermee wordt voorkomen dat de veroordeelde vrij komt op een moment dat geen toezicht wordt gehouden of de vervolgbehandeling niet kan worden gestart. Hierdoor zou de veiligheid van de maatschappij en de belangen van slachtoffers in het geding kunnen komen. De veroordeelde komt zodoende alleen eerder vrij ten behoeve van het direct daarop aansluitende traject. In dat kader beoordeelt de directeur van de penitentiaire inrichting of de justitiële jeugdinrichting hoeveel eerder de veroordeelde in vrijheid moet worden gesteld, waarbij een maximum van vier dagen geldt.

Titel 2.4 Levenslange gevangenisstraf

Artikel 2:6 Levenslange gevangenisstraf

Op grond van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) inzake Murray tegen Nederland is iedere lidstaat verplicht om die (medische) behandeling aan een levenslanggestrafte te bieden waarmee de kans op recidive met succes kan worden verminderd. In deze zaak ging het om een levenslanggestrafte die gedurende zijn detentie nooit enige behandeling is aangeboden voor de reeds ten tijde van zijn strafproces vastgestelde geestelijke stoornissen. Volgens het EHRM bleef de kans op recidive daardoor onverminderd hoog, waardoor ieder verzoek om gratie zou worden afgewezen op grond van voortdurende delictgevaarlijkheid. Dit maakte zijn levenslange gevangenisstraf de facto niet reduceerbaar, aldus het Hof. Op grond van deze uitspraak is iedere lidstaat verplicht om die medische behandeling aan een levenslanggestrafte te bieden waarmee de kans op recidive met succes kan worden verminderd. Zie over deze zaak nader de brief aan de Tweede Kamer van 19 mei 2016 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstukken II 2015/16, 32 850, nr. 7).

In lijn met het bovenstaande is in artikel 12, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden opgenomen dat een levenslanggestrafte ten behoeve van een onderzoek gericht op risicoanalyse, delictgevaarlijkheid en persoonlijkheidsontwikkeling in het Pieter Baan Centrum worden geplaatst. Indien het onderzoek wordt verricht ten behoeve van het Adviescollege levenslanggestraften voor het advies omtrent al dan niet toelating tot de re-integratiefase, wordt de levenslanggestrafte uiterlijk zes maanden voorafgaande aan het moment dat hij 25 jaar in detentie zit, naar het Pieter Baancentrum overgeplaatst. In aanvulling hierop wordt in het onderhavige lid opgenomen dat in het jaar nadat de levenslange gevangenisstraf onherroepelijk is geworden, via het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) een (aanvullende) Pro Justitia-rapportage wordt opgesteld voor een adequate inschatting van de zorgbehoefte van een levenslanggestrafte. De directeur van de inrichting waar de levenslanggestrafte verblijft, geeft hiertoe opdracht aan het NIFP. Uitgangspunt is dat dit onderzoek geschiedt op basis van het beschikbare dossier en een ambulant onderzoek. Als uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een stoornis die met succes kan worden behandeld, is dit richtinggevend voor de directeur van de inrichting en het Psycho Medisch Overleg (PMO) om deze behandeling te starten. Om iedere gedetineerde de juiste zorg te kunnen geven, is er in iedere penitentiaire inrichting een PMO. Dit overleg bestaat uit één of meer psychiaters, psychologen, artsen en justitieel verpleegkundigen. Het is aan deze professionals in de inrichting om te adviseren wanneer met een behandeling kan worden gestart en op welke wijze. In uitzonderlijke gevallen kan de levenslanggestrafte ook worden overgeplaatst naar het Pieter Baan Centrum. Bijvoorbeeld indien er tijdens het strafproces geen Pro Justitia-rapportage van de levenslanggestrafte is opgesteld. Daartoe besluit de selectiefunctionaris ingevolge artikel 15 van de Penitentiaire beginselenwet op verzoek van de directeur van de inrichting.

De Pro Justitia-rapportage wordt via de vestigingsdirecteur aan de voorzitter van het PMO aangeboden.

Titel 2.5 Andere relevante personen

Artikel 2:7 Belangen van andere relevante personen

De Wet straffen en beschermen (Stb. 2020, 224) regelt dat bij beslissingen over de toekenning van externe vrijheden – en dus beslissingen over de volgende stap in het detentietraject – de volgende criteria worden betrokken: 1) de mate waarin en de wijze waarop de veroordeelde door zijn gedrag heeft doen blijken van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving (gewenst gedrag); 2) de mogelijkheden om eventuele aan (externe) vrijheden verbonden risico’s te beperken en te beheersen; 3) de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen. Concreet gaat het hierbij vanaf 1 juli 2021 om een beslissing over het verlenen van de voorwaardelijke invrijheidstelling (artikel 6:2:10, derde lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering). Verder voorziet de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Rtvi) erin dat belangen van andere relevante personen worden betrokken bij beslissingen omtrent (in eerste instantie) de toekenning van (het eerste onbegeleide) re-integratieverlof. Per 1 december 2021 betreft het ook de beslissing een gedetineerde in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan een penitentiair programma (artikel 4, derde lid, aanhef en onder c, van de Penitentiaire beginselenwet).

De hiervoor genoemde criteria sluiten goed aan bij de algemene bepaling in artikel 6:1:3 van het Wetboek van Strafvordering. In dat artikel is bepaald dat bij de tenuitvoerlegging van straffen rekening wordt gehouden met alle in aanmerking komende belangen, waaronder de veiligheid van de samenleving, de belangen van slachtoffers en nabestaanden en de resocialisatie van de veroordeelde. Bij het verlenen van vrijheden aan gedetineerden en de voorwaarden die daarbij worden gesteld is een afweging tussen de diverse doelen van de bestraffing en de verschillende betrokken belangen nadrukkelijk aan de orde (zie de Memorie van toelichting bij de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, Kamerstukken II 2014/15, 34 086, nr. 3, blz. 67).

Een verantwoorde terugkeer in de samenleving vergt dat met de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen rekening wordt gehouden en in het bijzonder met hun behoeften. In het geval van een beschermingsbehoefte kan dit ertoe leiden dat bij het vaststellen van bijzondere voorwaarden bijvoorbeeld contactverboden en locatieverboden kunnen worden opgelegd. In de gevallen dat risico’s bij de terugkeer in de samenleving zijn geïdentificeerd met betrekking tot slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, die niet door het stellen van zulke voorwaarden voldoende kunnen worden beperkt en beheerst, zal van het verlenen van externe vrijheden worden afgezien. In dit verband is het wenselijk te bepalen wie tot andere relevante personen moeten worden gerekend. Het onderhavige artikel biedt hiervoor handvatten door te duiden wie in ieder geval als andere relevante personen moeten worden gezien.

Het gaat om personen die formeel geen slachtoffer of nabestaande zijn, maar wel een concrete en legitieme beschermingsbehoefte hebben in relatie tot het toekennen van voornoemde externe vrijheden en een actuele, objectief gerechtvaardigde vrees hebben voor hun veiligheid. Het gaat bijvoorbeeld om getuigen voor wie eerder – tijdens de strafzaak of een detentie – beschermende maatregelen zijn getroffen. Dit omvat meer dan fysieke veiligheid alleen, bijvoorbeeld dat deze personen niet onnodig worden geconfronteerd met de dader. Dit gaat overigens niet zo ver dat ieder gevoel van onbehagen of onbegrip een aanleiding vormt om geen externe vrijheden te verlenen.

Ook personen die van een gedetineerde afhankelijk zijn, worden gezien als andere relevante personen, zoals diens kinderen én anderen die afhankelijk zijn van diens zorg (mantelzorger). Zo is het belangrijk dat kinderen contact kunnen houden met hun gedetineerde ouder. Kinderen moeten zo min mogelijk nadeel ondervinden van het feit dat een van hun ouders in detentie verblijft. Gezinsbenadering met als doel om de relatie tussen de gedetineerde en diens kinderen en partner te behouden, herstellen of intensiveren, en waarbij het belang van het kind centraal staat, kan de re-integratie bevorderen. Herstel van familiecontacten kan ook worden aangemerkt als re-integratiedoel. De gedetineerde kan dit belang kenbaar maken. Van de gedetineerde kan worden verlangd om het belang nader te onderbouwen.

Het onderhavige artikel is qua opzet niet-limitatief. Niet uitgesloten is dat personen die op eerste aanzicht niet onder de reikwijdte vallen alsnog moeten worden beschouwd als andere relevante personen. Het artikel heeft in eerste instantie betrekking op de toekenning van het re-integratieverlof, ter uitvoering van artikel 15, tweede lid, aanhef en onder c, Rtvi. Per 1 december 2021 volgt een aanvulling door in de aanhef eveneens te verwijzen naar artikel 4, derde lid, aanhef en onder c, van de Penitentiaire beginselenwet met betrekking tot beslissingen omtrent deelname aan een penitentiair programma. Op laatstgenoemde datum zal de nieuwe regeling aangaande het penitentiair programma immers in werking treden. Hetgeen – in lijn met onderhavig artikel – wordt verstaan onder andere relevante personen in het kader van het nemen van een beslissing over de voorwaardelijke invrijheidstelling op basis van artikel 6:2:10, derde lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering, is bepaald in de Aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling van het OM, nu het OM bevoegd is tot het verlenen van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Hoofdstuk 3. Vrijheidsbeperkende sancties

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de wijze waarop het feitelijk toezicht op de uitvoering van taakstraffen en de naleving van voorwaarden wordt vormgegeven door de uitvoerder op grond van artikel 6:3:14, tweede lid, van de wet dan wel artikel 3:13, eerste lid, van het besluit.

In dit hoofdstuk wordt nader invulling gegeven aan de wijze waarop de Minister – en namens hem de verschillende toezichthouders – de taakstraf dan wel het toezicht vormgeeft, wanneer een overtreding aan de orde is en op welk moment een verzoek tot het nemen van een vervolgbeslissing aan het OM aangewezen is.

Artikel 3:1 Waarschuwing tijdens tenuitvoerlegging toezicht

In dit artikel wordt nadere invulling gegeven aan het begrip waarschuwing en daarmee een kader gegeven voor een verzoek aan het OM tot het nemen van een vervolgbeslissing. Dit kader geeft helderheid aan de toezichthouder, door het bepalen van grenzen, waarbinnen de toezichthouder zijn professionele ruimte kan gebruiken.

In de volgende situaties geeft een toezichthouder in ieder geval een schriftelijke waarschuwing: a) de onder toezicht gestelde zonder geldige reden meermaals niet verschijnt op een afspraak in het kader van het toezicht; b) de onder toezicht gestelde afspraken van het plan van aanpak en/of het toezichtplan bewust en verwijtbaar overtreedt; c) de onder toezicht gestelde zijn gedrag, ondanks één of meerdere mondelinge waarschuwingen niet verbetert; d) de onder toezicht gestelde agressief gedrag vertoont gericht op de uitvoerder van het toezicht.

In het plan van aanpak (sub b) worden regels en afspraken opgenomen tussen toezichthouder en de onder toezicht gestelde die gelden tijdens het toezicht. Het plan van aanpak bevat ook de voorwaarden waaraan de onder toezicht gestelde zich dient te houden. Op het moment dat afspraken uit het plan van aanpak worden overtreden kan de uitvoerder van het toezicht een schriftelijke waarschuwing aan de onder toezicht gestelde geven om duidelijk consequenties te verbinden aan onacceptabel gedrag.

De schriftelijke waarschuwing wordt vastgelegd in het interne dossier van de toezichthouder en bij een eventueel verzoek tot het nemen van een vervolgingsbeslissing opgenomen in het advies.

Als na een schriftelijke waarschuwing de onder toezicht gestelde geen verbetering van het gedrag laat zien, wordt het OM verzocht om een vervolgbeslissing te nemen overeenkomstig artikel 6:3:14, vierde lid van de wet. Zie hiervoor ook artikel 3:2.

Artikel 3:2 Normen voor verzoek vervolgbeslissing toezicht

In dit artikel wordt het kader geschetst voor het opschorten van de werkzaamheden inzake de tenuitvoerlegging van het toezicht en het indienen van een verzoek tot een vervolgbeslissing bij het OM. Hierbij staat voorop staat het belang om consequenties te verbinden aan onacceptabel gedrag. Essentieel in dit verband is dat een verzoek tot het nemen van vervolgbeslissing toezicht kan worden gedaan zonder dat daar een officiële waarschuwing als bedoeld in artikel 3:2 aan vooraf is gegaan.

In artikel 3:4 van het besluit is opgenomen dat de uitvoerder van het toezicht bij een verzoek tot het nemen van een vervolgbeslissing een reclasseringsadvies, raadsrapportage of GI-rapportage beschikbaar stelt voor het OM. In het advies of rapportage is in ieder geval opgenomen of de melding aanleiding zou kunnen geven tot het aanvullen, wijzigen of opheffen van de voorwaarden, het verkorten of verlengen van de proeftijd en/of het alsnog ten uitvoer leggen van de voorwaardelijk niet ten uitvoer gelegde straf of maatregel. Het is vervolgens aan het OM om, gelet op diens magistratelijke taak, te besluiten hoe wordt gereageerd op de schending van de voorwaarden. In geval het OM besluit dat direct moet worden ingegrepen en de veroordeelde moet worden aangehouden, stuurt de toezichthouder voornoemd advies of rapportage rechtstreeks aan het OM en informeert het CJIB/AICE. Indien het toezicht door de officier van justitie is opgelegd in een strafbeschikking, wordt in beginsel alsnog overgegaan tot het dagvaarden van de bestrafte waarmee de oorspronkelijke strafzaak wordt voorgelegd aan de rechter.

Eerste lid

In het artikel wordt uiteengezet wanneer een uitvoerder van het toezicht in ieder geval overgaat tot het indienen van een verzoek tot het nemen van een vervolgbeslissing: a) de onder toezicht gestelde de uitvoerder van het toezicht bedreigt met fysiek geweld dan wel fysiek geweld tegen de uitvoerder van het toezicht gebruikt; b) de onder toezicht gestelde een gevaar vormt voor het slachtoffer of de samenleving; c) de onder toezicht gestelde na een schriftelijke waarschuwing zijn gedrag niet verbetert en dit hem te verwijten is.

Het verzoek tot het nemen van een vervolgbeslissing dient gericht te zijn op wijziging van de voorwaarden, de (gedeeltelijke) tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke strafdeel of verlenging van de proeftijd. De uitvoerder van het toezicht maakt gebruik van deze bepaling indien het gedrag of de overtreding van de voorwaarden verwijtbaar is aan de onder toezicht gestelde.

Tweede lid

In het tweede lid wordt uiteengezet wanneer een uitvoerder van het toezicht een wijziging van de voorwaarden wil doorvoeren, omdat de onder toezicht gestelde niet aan de voorwaarden kan voldoen, maar dit veroorzaakt wordt door externe omstandigheden, bijvoorbeeld door ouders die niet meewerken of hulp die niet beschikbaar is.

Derde lid

Als een onder toezicht gestelde aan alle voorwaarden heeft voldaan en als er naar oordeel van de uitvoerder toezicht geen reden meer is om het toezicht voort te zetten tot het einde van de proeftijd, kan de uitvoerder toezicht een verzoek indienen tot het nemen van een vervolgbeslissing. Het OM kan dan besluiten de voorwaarden te doen beëindigen.

Artikel 3:3 Openstaande voorwaarden bij schorsing voorlopige hechtenis

Het komt in de praktijk voor dat bij een einduitspraak niet expliciet is bepaald dat de eerder bij de schorsing van de voorlopige hechtenis gestelde voorwaarden zijn opgeheven. Om te voorkomen dat de tenuitvoerlegging van dergelijke voorwaarden niet wordt beëindigd, beëindigt het CJIB/AICE de tenuitvoerlegging van deze voorwaarden wanneer de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Titel 3.2 Tenuitvoerlegging taakstraffen

Op basis van het besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen geeft het CJIB/AICE – kort gezegd – door middel van een last tot tenuitvoerlegging de opdracht aan de uitvoerder taakstraffen tot de tenuitvoerlegging van een taakstraf. Bij een volledig uitgevoerde taakstraf binnen de termijn stuurt de uitvoerder taakstraffen een afloopbericht naar het CJIB/AICE met daarin de vermelding dat de opgelegde uren zijn uitgevoerd. Het CJIB/AICE bericht vervolgens het OM. Indien geen of geen volledige uitvoering heeft plaatsgevonden binnen de tenuitvoerleggingstermijn en dit aan de taakgestrafte te wijten is, dan kan de uitvoerder taakstraffen de officier van justitie verzoeken om een vervolgbeslissing te nemen zoals bedoeld in de artikelen 6:3:2 en 6:3:3 van de wet. Dit kan zijn het wijzigen van de taakstraf of het indienen van een vordering bij de rechter tot omzetting van de taakstraf in vervangende hechtenis of vervangende jeugddetentie. De uitvoerder taakstraffen stuurt hiertoe een rapportage met het verloop van de uitvoering van de taakstraf en een advies voor het vervolg aan het OM en informeert het CJIB/AICE. Het OM beoordeelt vervolgens of de taakstraf wordt omgezet in vervangende hechtenis of vervangende jeugddetentie. Indien de taakstraf door de officier van justitie is opgelegd in een strafbeschikking, wordt in beginsel alsnog overgegaan tot het dagvaarden van de bestrafte waarmee de oorspronkelijke strafzaak wordt voorgelegd aan de rechter.

Artikel 3:4 Waarschuwing tijdens tenuitvoerlegging taakstraffen

In artikel 3:19 van het Besluit USB is bepaald dat de uitvoerder taakstraffen ten hoogste éénmaal een waarschuwing aan de taakgestrafte geeft wegens het niet naar behoren verrichten van de taakstraf. In dit artikel wordt uiteengezet wanneer een dergelijke waarschuwing in ieder geval dient te worden gegeven. Op die manier wordt tevens een kader gegeven voor het verzoek aan het OM tot het nemen van een vervolgbeslissing.

Een schriftelijke waarschuwing als bedoeld in artikel 3:19 van het Besluit USB wordt in ieder geval gegeven: a) de taakgestrafte zonder geldige reden meermaals niet verschijnt op een afspraak in het kader van de taakstraf; b) de taakgestrafte zonder geldige reden niet op het afgesproken adres aanwezig is tijdens een ziektecontrole; c) de taakgestrafte de standaardregels van de taakstrafovereenkomst1 als bedoeld in artikel 3:14, vijfde lid, van het Besluit USB bewust en verwijtbaar overtreedt; d) het gedrag van de taakgestrafte ondanks één of meerdere aanmaningen niet verbetert; e) de taakgestrafte agressief gedrag vertoont, gericht op de uitvoerder taakstraffen of anderen binnen het project waar de taakgestrafte geplaatst is. Een schriftelijke waarschuwing wordt gemeld aan het OM, en kan het OM doen besluiten om de taakstraf om te zetten in vervangende hechtenis.

Artikel 3:5 Normen voor verzoek vervolgbeslissing taakstraffen

In artikel 3:20 van het Besluit USB is bepaald dat de uitvoerder taakstraffen de tenuitvoerlegging van de taakstraf kan opschorten indien de taakgestrafte na een waarschuwing als bedoeld in artikel 3:19 van het Besluit USB de taakstraf (wederom) niet naar behoren verricht, of na een ernstige misdraging van de zijde van de taakgestrafte. De uitvoerder taakstraffen stelt het OM onverwijld van deze beslissing op de hoogte, met het verzoek een vervolgbeslissing te nemen. Dit kan inhouden dat de tenuitvoerlegging van de taakstraf wordt beëindigd, dat de persoon op een ander project wordt geplaatst, of tot een vordering van vervangende hechtenis.

In dit artikel wordt nader ingevuld in welke gevallen de uitvoerder taakstraffen kan overgaan tot het indienen van een verzoek aan het OM een vervolgbeslissing te nemen. De uitvoerder taakstraffen kan in de volgende gevallen hiertoe overgaan: a) de taakgestrafte een bedreiging met fysiek geweld uit of zich agressief gedraagt tegen de uitvoerder taakstraffen of derden binnen het project waar de taakgestrafte is geplaatst; b) de taakgestrafte bij de uitvoering van de taakstraf alcohol, drugs of wapens bij zich heeft; c) de taakgestrafte een poging doet om de uitvoerder taakstraffen of een medewerker van de projectplaats te bewegen tot medewerking aan een onttrekking aan de correcte tenuitvoerlegging van de taakstraf; d) de taakgestrafte verdacht wordt van het plegen van een strafbaar feit tijdens de tenuitvoerlegging van de taakstraf.

Hoofstuk 4. Geldelijke sancties

Titel 4.1 Algemeen

Artikel 4:1 Fasen en volgorde

Voor de tenuitvoerlegging van geldelijke sancties biedt de wet meerdere instrumenten om tot inning te komen. In lijn met de wettelijke bepalingen geldt dat de betalingsplichtige eerst in de zogenaamde inningsfase wordt aangeschreven en – indien de geldelijke sanctie niet wordt voldaan, dan wel een betalingsregeling wordt getroffen – een eerste en tweede aanmaning worden verzonden om de betrokkene tot betaling te manen. Daarna kan verhaal worden gezocht voor de openstaande sanctie in de zogenaamde incassofase door inzet van een deurwaarder of door verhaal zonder dwangbevel. Als verhaal niet heeft geleid tot het voldoen van een schadevergoedingsmaatregel, ontnemingsmaatregel en strafbeschikking biedt de wet tot slot de mogelijkheid het dwangmiddel gijzeling toe te passen teneinde de betreffende persoon met een geldelijke sanctie tot betaling te bewegen. Bij een geldboetevonnis wordt in dat geval vervangende hechtenis toegepast. Die vervangt het geldboetevonnis.

Een persoonsgerichte tenuitvoerlegging ten aanzien van één enkele strafrechtelijke beslissing door het CJIB maakt het mogelijk dat, als bijvoorbeeld de persoon die veroordeeld is tot het betalen van een geldboetevonnis geen verhaal biedt, meteen wordt overgegaan tot toepassing van de vervangende hechtenis. Op die manier worden onnodige deurwaarderskosten voorkomen. Bij het flexibel inzetten van middelen om tot inning te komen van een geldelijke sancties wordt over het algemeen- met inachtneming van de wettelijke bepalingen – getracht het minst bezwarende middel in te zetten. Omdat het inzetten van een deurwaarder ingrijpend is voor iemand en extra kosten met zich meebrengt wordt bijvoorbeeld altijd eerst getracht in de inningsfase tot inning te komen. Dit kan ook door het treffen van een betalingsregeling zo vroeg mogelijk in het proces van tenuitvoerleggen waarop in de titel 4:6 nader wordt ingegaan. Dit is anders wanneer de betalingsplichtige zich aantoonbaar aan de tenuitvoerlegging tracht te onttrekken en er aanwijzingen zijn dat deze inkomen en vermogen probeert weg te sluizen. In die gevallen kan het meest passende wettelijke middel worden ingezet om tot tenuitvoerlegging te komen.

De hier bedoelde persoonsgerichte tenuitvoerlegging ter uitvoering van één strafrechtelijke beslissing kan worden onderscheiden van de persoonsgerichte tenuitvoerlegging van meerdere strafrechtelijke beslissingen.

Artikel 4:2 Betaling

Eerste lid

Op de aanschrijving tot betaling van het CJIB ter uitvoering van artikel 4:2 van de Regeling USB, of in het kader van een betalingsregeling is de uiterste betaaldatum bepaald waarop de betaling van een openstaande vordering moet zijn ontvangen bij het CJIB. Dit wordt de vervaldatum genoemd. Op grond van artikel 6:114, tweede lid, Burgerlijk Wetboek geldt als datum van betaling de datum waarop het bedrag op de rekening van het CJIB is bijgeschreven.

Tweede lid

Ingevolge het eerste lid is van belang dat het te betalen bedrag tijdig is bijgeschreven op de rekening van het CJIB. Een gevolg van niet tijdige bijschrijving is dat, daar waar van toepassing, een wettelijke verhoging wordt opgelegd. Dit kan zo nodig worden gecorrigeerd wanneer door de persoon die een geldelijke sanctie moet betalen, wordt aangetoond dat de niet tijdigheid van de betaling is gelegen bij de bankinstelling.

Artikel 4:3 Conservatoir beslag

Bij de aanlevering van een geldelijke sanctie wordt het CJIB geïnformeerd door het OM over eventueel gelegd conservatoir beslag zodat dit vrijwillig, dan wel met behulp van een deurwaarder, kan worden aangewend ter voldoening van de geldboete, schadevergoedingsmaatregel- of ontnemingsmaatregel. De betalingsplichtige wordt eerst in de gelegenheid gesteld uitwinning van het conservatoir gelegde beslag te voorkomen door tijdig het verschuldigde bedrag te betalen. Het beslag wordt dan opgeheven. Het gelegde beslag kan bij aanlevering van de geldelijke sanctie reeds zijn vervreemd in opdracht van de officier van justitie.

Titel 4.2 Inningsfase

Artikel 4:4 Aanmaningen geldboete vonnis/arrest en strafbeschikking

Het CJIB schrijft de betalingsplichtige die een geldboete moet betalen aan tot betaling. Dit geldt ook indien de strafrechtelijke beslissing nog niet onherroepelijk is, maar deze wel al ten uitvoer kan worden gelegd. Hierbij zijn twee situaties te onderscheiden, te weten de betaling van geldboete op grond van een strafbeschikking en de betaling van een geldboete op grond van een vonnis of arrest.

Eerste lid

Deze bepaling is specifiek van toepassing op de door de rechter opgelegde boete en betekent dat het CJIB de verdere tenuitvoerlegging aanhoudt, indien geen of geen volledige betaling na de vervaltermijn van de eerste aanschrijving zoals bedoeld in artikel 4:2 wordt ontvangen. Na het onherroepelijk worden van de strafrechtelijke beslissing wordt de tenuitvoerlegging hervat en wordt een eerste aanmaning inclusief een wettelijke verhoging verzonden. Er wordt geen wettelijke verhoging toegepast bij de inning van deze geldboete, zolang de geldboete nog niet onherroepelijk is overeenkomst artikel 6:4:2, eerste lid, van de wet.

Tweede en derde lid

Deze bepalingen zijn specifiek van toepassing voor geldboetes opgelegd bij strafbeschikking. Indien een strafbeschikking nog niet onherroepelijk, maar wel voor tenuitvoerlegging vatbaar is, mogen op grond van artikel 6:4:2, eerste lid, van de wet geen wettelijke verhogingen worden opgelegd. De bestrafte wordt dan aangemaand om het in de uitspraak, dan wel strafbeschikking opgelegde bedrag te betalen. Dit geldt zowel voor de eerste als tweede aanmaning. Tijdens de betaaltermijn van de aanmaningen kan de strafrechtelijke beslissing evenwel alsnog onherroepelijk worden. Onherroepelijkheid kan bijvoorbeeld volgen 14 dagen na een deelbetaling of nadat zich een andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit blijkt dat bestrafte kennis heeft genomen van de strafrechtelijke beslissing en binnen 14 dagen geen rechtsmiddel is ingesteld. Als de strafbeschikking tijdens de betaaltermijn van de eerste aanmaning alsnog onherroepelijk wordt, zal opnieuw een eerste aanmaning ingevolge artikel 6:4:2, eerste lid, van de wet worden verstuurd, waarbij het te betalen bedrag is verhoogd. Indien tijdens de betaaltermijn van de tweede aanmaning de strafrechtelijke beslissing onherroepelijk wordt, wordt ingevolge artikel 6:4:2, tweede lid, van de wet eerst opnieuw een eerste aanmaning met wettelijke verhoging verstuurd en daarna een tweede aanmaning met verhoging.

Titel 4.3 Incassofase

Wanneer inning van een geldelijke sanctie in de inningsfase tot en met de tweede aanmaning niet mogelijk is gebleken, wordt een vordering in beginsel doorgezet naar de incassofase. In de incassofase kan het verhaal worden genomen op de bronnen die de wet aangeeft. Aan het begin van de incassofase past het CJIB een persoonsgerichte benadering toe. Het CJIB gaat na welke beslagruimte aanwezig is en welke vorm van verhaal wordt toegepast.

Artikel 4.5 Inschakeling deurwaarder

Verhaal zonder dwangbevel vindt plaats op de bankrekening of op loon- en inkomstenbronnen van de betalingsplichtige. Het maximumbedrag van de vordering op de bankrekening is 1.000 euro. Voor loon- en inkomstenbronnen wordt de beslagvrijevoet toegepast. Op het burgerportaal van de overheid (uwbeslagvrijevoet.nl) is informatie te vinden over de toepassing van de beslagvrije voet bij verhaal.

Artikel 4:6 Verhaal

Bij verhaal met dwangbevel wordt de vordering overgedragen aan een deurwaarder. De deurwaarder kan, indien na het uitbrengen van het dwangbevel geen betaling volgt, overgaan tot het leggen van beslag op inkomen, vermogen en goederen. De inschakeling van een deurwaarder brengt in tegenstelling tot verhaal zonder dwangbevel extra kosten met zich mee voor de betalingsplichtige. De Minister streeft ernaar om de vorderingen die door het CJIB worden geïnd ten aanzien van een persoon zoveel mogelijk door dezelfde deurwaarder ten uitvoer te laten leggen. De inzet van een deurwaarder kan immers ingrijpend kan zijn voor de betreffende persoon. Daarnaast is het inzetten van één deurwaarder efficiënter en leidt dit tot een beter overzicht op openstaande vorderingen.

Titel 4.4 Gijzeling, vervangende hechtenis en lijfsdwang

Artikel 4:7 Gijzeling en vervangende hechtenis

Uit de wet- en regelgeving volgt dat er diverse middelen bestaan om tot inning van een opgelegde geldelijke sanctie te komen. Het CJIB kan het OM vragen over te gaan tot het indienen van een vordering tot gijzeling bij een strafbeschikking of ontnemingsmaatregel, dan wel het toepassen van gijzeling, vervangende hechtenis bij een schadevergoedingsmaatregel. Dit kan het CJIB doen als de inzet van die middelen niet heeft geleid tot gedeeltelijke of volledige betaling van de opgelegde geldsom en de vordering het geldelijk deel van een strafbeschikking, een schadevergoedingsmaatregel of een ontnemingsmaatregel betreft.

Gijzeling en de vervangende hechtenis bij een schadevergoedingsmaatregel en lijfsdwang bij een ontnemingsmaatregel zijn dwangmiddelen. Dit houdt in dat iemand tijdelijk van zijn vrijheid wordt benomen om betaling af te dwingen. Wordt het verschuldigde bedrag betaald, dan eindigt de gijzeling. Gijzeling en de vervangende hechtenis bij een schadevergoedingsmaatregel vervangt de verplichting tot betaling van de betreffende opgelegde geldelijke sanctie niet. In bijzondere gevallen kan worden besloten tot het inzetten van deze dwangmiddelen, zonder toepassing te hebben gegeven aan de andere verhaalsmogelijkheden. Hiertoe kan bijvoorbeeld worden besloten op basis van het (betaal)gedrag van de persoon die de geldelijke sanctie moet voldoen.

Eerste lid

Bij het besluit of het CJIB de zaak aan het OM overdraagt om te kunnen gijzelen, houdt het CJIB rekening met de contra-indicaties die het OM hanteert en zijn vastgelegd in OM-beleid. Daarmee wordt voorkomen dat het OM verzoeken ontvangt die op voorhand niet voldoen aan de uitgangspunten voor de toepassing van gijzeling. Een verzoek aan het OM blijft daarnaast achterwege indien de persoon aan wie de strafrechtelijke sanctie is opgelegd nog geen 16 jaar is of volledig buiten staat is om te voldoen aan de verplichting tot betaling. Het CJIB kan voorafgaand aan een verzoek om een vervolgbeslissing en de beoordeling om de vervangende hechtenis bij een schadevergoedingsmaatregel toe te passen, van de betalingsplichtige verlangen aannemelijk te maken dat hij buiten staat is aan zijn betalingsverplichting te voldoen en zelfs niet een minimale betalingsregeling kan nakomen. Ook kan gebruik worden gemaakt van (betalings-)informatie die bekend is bij het CJIB. Dat ten aanzien van de betalingsplichtige op enig moment is geconstateerd dat hij buiten staat is om aan de verplichting tot betaling te voldoen, betekent niet zonder meer dat dit op een ander moment leidt tot het achterwege laten van het indienen van een verzoek tot gijzeling bij het OM. Het OM neemt in de door het CJIB overgedragen vorderingen de beslissing over het toepassen van gijzeling dan wel indienen van een gijzelingsvordering.

Tweede lid

De machtiging tot gijzeling die door een rechter wordt afgegeven, bevat een maximale gijzelingsduur. Het CJIB kan evenwel besluiten de maximale gijzelingsduur in delen ten uitvoer te leggen. Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan indien betaling van een geldelijke sanctie achterwege blijft, maar er aanwijzingen zijn dat de betalingsplichtige wel degelijk over (buitenlands) vermogen beschikt om de verschuldigde betaling te kunnen voldoen. Daarnaast heeft de officier van justitie de mogelijkheid om de gijzeling in delen te vorderen of toe te staan. Dit betekent dat elke keer een afzonderlijke beslissing tot gijzeling moet worden genomen, dan wel een vordering tot machtiging moet worden ingediend.

Artikel 4:8 Waarschuwingsbrief

Indien betaling van een geldboetevonnis uitblijft, kan het CJIB besluiten tot toepassing van de vervangende hechtenis. In gevallen waarin een strafbeschikking is opgelegd en betaling uitblijft, kan worden overgegaan tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling. In tegenstelling tot gijzeling, treedt de opgelegde vervangende hechtenis in de plaats van (een deel van) de verplichting tot betaling van het verschuldigde bedrag. Voordat het CJIB de vervangende hechtenis toepast, dan wel nadat een beoordeling is gemaakt of zij het OM gaat verzoeken om gijzeling te vorderen, wordt een waarschuwingsbrief verzonden. In deze waarschuwingsbrief wordt de persoon gewezen op de openstaande vorderingen en de omstandigheid dat het CJIB, gelet op het uitblijven van volledige betaling, zal beoordelen of gijzeling of vervangende hechtenis kan worden toegepast. Hierbij wordt nog een kans geboden om tot betaling over te gaan.

De waarschuwingsbrief wordt alleen verzonden als bij het CJIB een adres bekend is van de betalingsplichtige. De specifieke inhoud van de waarschuwingsbrief is afhankelijk van de geldelijke sanctie.

Artikel 4:9 Beëindigen gijzeling, vervangende hechtenis schadevergoedingsmaatregel en lijfsdwang ontnemingsmaatregel

Eerste lid

Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan in bijzondere situaties de gijzeling dan wel de vervangende hechtenis op basis van een beoordeling door het CJIB na afstemming met het OM dat de gijzeling heeft toegestaan c.q. de vordering gijzeling heeft ingediend, voortijdig worden beëindigd. Zoals in de memorie van toelichting bij de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen wordt genoemd, valt daarbij te denken aan de situatie dat tijdens de gijzeling of de ‘oude’ vervangende hechtenis voor schadevergoedingsmaatregelen of lijfsdwang bij ontnemingsmaatregelen een bevredigende betalingsregeling wordt getroffen. Daarnaast kan de beoordeling van het CJIB dat iemand volledig buiten staat is om te betalen, tot beëindiging van de gijzeling of vervangende hechtenis leiden.

Tweede lid

Als een persoon wordt gegijzeld dan wel vervangend is gehecht in geval van een schadevergoedingsmaatregel en een deel van de openstaande vordering betaalt, dan leidt dit op zichzelf niet tot beëindiging van de gijzeling dan wel vervangende hechtenis. De betalingsverplichting voor de schadevergoedingsmaatregel blijft ook na de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis voortbestaan.

In artikel 36f, achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht was tot 1 januari 2020 bepaald dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. In dit lid is vastgelegd dat dit uitgangspunt nog steeds wordt gehanteerd voor de strafrechtelijke beslissingen waarin ook na 1 januari 2020 de opgelegde schadevergoedingsmaatregel ten uitvoer wordt gelegd.

Artikel 4:10 Bijzonderheden schadevergoedings- en ontnemingsmaatregelen

Eerste lid

Voor vonnissen en arresten waarin een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd en die zijn gewezen voor de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen kan vervangende hechtenis worden toegepast. Doordat artikel 6:4:7 van de wet overeenkomstig van toepassing is verklaard op de vervangende hechtenis van schadevergoedingsmaatregelen, geldt dat de duur van deze vervangende hechtenis naar evenredigheid met het gedeelte van het verschuldigde bedrag dat is betaald, wordt verlaagd.

Tweede lid

Voor vonnissen en arresten die zijn gewezen vóór 1 september 2003 gelden op grond van het destijds bepaalde overgangsrecht dat kan over worden gegaan tot vervangende hechtenis bij ontnemingsmaatregelingen. In overeenstemming met de huidige afspraken gebeurt dit niet zonder toestemming van de officier van justitie. Voor vonnissen en arresten waarin een ontnemingsmaatregel is opgelegd en die zijn gewezen voor de inwerkingtreding van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen kan lijfdwang worden toegepast.

Derde lid

Op grond van artikel 6:6:26 van de wet kan de betalingsplichtige of de officier van justitie een verzoek tot vermindering of kwijtschelding van de opgelegde ontnemingsmaatregel indienen. Indien daarvan sprake is, kan het CJIB – op verzoek van de veroordeelde – de tenuitvoerlegging voor bepaalde tijd opschorten.

Titel 4.5 Slachtoffers

Artikel 4:11 Opschorting uitkering voorschotregeling bij verzet strafbeschikking

Een strafbeschikking kan een schadevergoedingscomponent bevatten. Indien de persoon die de strafbeschikking opgelegd heeft gekregen niet binnen acht maanden na het onherroepelijk worden van de beschikking heeft betaald, kan het slachtoffer voor een uitkering op basis van de voorschotregeling in aanmerking komen. Indien er geen sprake is van een onherroepelijke strafbeschikking, bijvoorbeeld ingeval van verzet daartegen, dan houdt dat in dat de genoemde termijn van acht maanden niet loopt en dat betekent tevens dat er geen uitkering op basis van de voorschotregeling kan plaatsvinden. De gedachte hierachter is dat het ingestelde verzet kan leiden tot het aantasten van de grondslag van de strafbeschikking. In dat geval zou er mogelijk ten onrechte schadevergoeding aan het slachtoffer zijn uitgekeerd.

Artikel 4:12 Overlijden slachtoffer

De voorschotregeling heeft als doel het leed van slachtoffers van strafbare feiten en nabestaanden van slachtoffers die zijn overleden en die zich hebben gevoegd in de strafprocedure, ten gevolge van een strafbaar feit te verzachten door hen sneller te laten beschikken over het bedrag dat opgelegd is als schadevergoeding. Het gaat dan om een voorschot dat wordt uitgekeerd nadat acht maanden zijn verstreken sinds dat het vonnis of beschikking met betrekking tot de veroordeling voor het strafbare feit onherroepelijk is geworden. Pas na het verstrijken van die termijn ontstaat er een recht op uitkering op grond van de voorschotregeling. Indien het slachtoffer of de nabestaande die zich in de strafprocedure heeft gevoegd is overleden, is er geen grondslag voor een uitkering aan hun nabestaanden of erfgenamen uit het voorschotfonds.

Artikel 4:13 Einde inning schadevergoedingsmaatregel

Als een rechter een schadevergoedingsmaatregel oplegt, heeft de staat de verplichting deze uit te voeren. Als het slachtoffer besluit de toegewezen civiele vordering voor dezelfde schade te innen, vervalt voor de staat de executieplicht van de door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Dit is ingegeven door de gedachte dat het voor de veroordeelde onredelijk bezwarend is dat twee partijen tegelijkertijd de vordering innen.

Titel 4.6 Betalingsregelingen

Het CJIB int geldelijke sancties op een maatschappelijk verantwoorde manier. Dat betekent dat (rechts)personen die de boete wel willen betalen, maar deze niet in één keer kunnen voldoen, ruimte en tijd wordt geboden om aan hun betalingsverplichting te kunnen voldoen. De wet biedt die mogelijkheid en staat ingevolge artikel 6:4:1 van de wet uitstel van betaling of betaling in termijnen toe. De Minister heeft een grote mate van beleidsvrijheid bij het opstellen van beleidsregels ten aanzien van de bijzondere omstandigheden waaronder een betalingsregeling kan worden toegepast. Met dit artikel en navolgende artikelen wordt invulling gegeven aan die beleidsvrijheid. Onder de term betalingsregeling worden zowel de betaling in termijnen als uitstel van betaling geschaard. Voor zover gesproken wordt over personen, worden hieronder zowel natuurlijke personen als rechtspersonen verstaan.

Gelet op een persoonsgerichte tenuitvoerlegging staat bij het toestaan van uitstel van betaling of een betaling in termijnen voorop dat alle geldelijke sancties bij een verzoek voor een betalingsregeling worden beoordeeld overeenkomstig artikel 4:2, tweede lid van de Regeling USB. Met inachtneming van de kaders van het onderhavige beleid worden de openstaande vorderingen zo mogelijk betrokken in de betalingsregeling. Bij de beoordeling van een verzoek om een betalingsregeling te treffen op grond van dit betalingsregelingenbeleid worden, naast de strafrechtelijke geldelijke sancties, ook de administratieve sancties op grond van de Wahv betrokken. Voor deze sancties is op grond van artikel 23, tweede lid, Wahv eveneens betaling in termijnen mogelijk.

Artikel 4:14 Reikwijdte

Dit artikel bepaalt voor welke geldelijke sancties een betalingsregeling mogelijk is. Uit de aard van andere strafrechtelijke beslissingen, zoals het betalen van een geldsomtransactie ingevolge artikel 74 Wetboek van Strafrecht, artikel 80, derde lid, van de wet of geldelijke voorwaarden ex artikel 14c Wetboek van Strafrecht volgt dat het opnemen van deze strafrechtelijke beslissingen in een betalingsregeling niet aan de orde is.

Voor zover openstaande vorderingen reeds onderdeel uitmaken van een minnelijke regeling met een schuldhulpverlenende instanties of een uitgesproken wettelijk dwangakkoord ingevolge de Wet schuldsanering natuurlijk personen (Wsnp) zijn de voor die regelingen van toepassingen zijnde bepalingen leidend en geldt het onderhavige beleidskader niet. Dit geldt ook voor betalingsregelingen die de betrokkene kan afspreken met de deurwaarder in het geval het CJIB de opdracht heeft gegeven aan de deurwaarder om de vordering te innen (in de incassofase).

Artikel 4:15 Uitvoering van met de rechter of officier van justitie getroffen betalingsregeling

Eerste lid

Een betalingsregeling die door een rechter of officier van justitie is toegestaan als onderdeel van de strafrechtelijke beslissing wordt uitgevoerd door het CJIB. De regels omtrent het beëindigen van een met het CJIB afgesproken betalingsregeling, titel 4:6, zijn ook op deze regelingen van toepassing. Als naast een dergelijke regeling door een betalingsplichtige een verzoek wordt gedaan om een betalingsregeling die betrekking heeft op overige geldelijke sancties of administratieve sancties ingevolge de Wahv, wordt dit samengevoegd tot één regeling. Dit vloeit voort uit het uitgangspunt dat een persoon gelet op de persoonsgerichte tenuitvoerlegging slechts één betalingsregeling kan hebben bij het CJIB voor geldelijke sancties of administratieve sancties ingevolge de Wahv.

Tweede lid

Als een betalingsregeling met een rechter of officier van justitie is overeengekomen, kan de veroordeelde het CJIB verzoeken om afspraken te maken over een gunstigere betalingsregeling. Dit kan bijvoorbeeld bestaan uit een ander termijnbedrag of een langere looptijd van de regeling.

Artikel 4:16 Opschorting

Vanaf het moment dat een betalingsregeling wordt toegestaan, vindt de inning van de sanctie aan de hand van de betalingsregeling plaats. Het inningsproces van de sanctie wordt voor de duur van de betalingsregeling stilgelegd, in de fase waarin de betalingsregeling is getroffen.

Artikel 4:17 Bijzonderheden ten aanzien van het treffen van een betalingsregeling

Eerste lid

Een geldelijke sanctie moet op grond van de wet binnen een bepaalde termijn ten uitvoer worden gelegd. De looptijd van een betalingsregeling mag niet langer zijn dan die termijn. Als een betalingsregeling meerdere vorderingen omvat, mag de termijn waarbinnen de betalingsregeling moet worden voldaan, niet langer zijn dan de tenuitvoerleggingstermijn van iedere vordering binnen die betalingsregeling. Een betalingsregeling kan ook tot stand komen op initiatief van het CJIB.

Tweede lid

Betalingsregelingen zijn mogelijk voor geldelijke sancties met een openstaand bedrag (voor zover van toepassing, mede begrepen de verhogingen en exclusief de administratiekosten) van tenminste € 75,00. Voor een betalingsplichtige die op de pleegdatum nog geen 16 jaar oud is geldt een halvering van deze ondergrens.

Derde lid

Bij het betalen in termijnen kan een standaardregeling of een maatwerkregeling worden toegepast door het CJIB. In belangrijke mate zal voor de betalingsplichtige vanuit een persoonsgerichte benadering een standaardregeling voldoende passend zijn. Voor een deel van de betrokkenen biedt een standaardregeling onvoldoende uitkomst. Dan kan mogelijk een maatwerkregeling worden getroffen.

Vierde lid

De minister heeft de plicht om opgelegde geldelijke sancties volledig ten uitvoer te leggen. Deze plicht tot tenuitvoerlegging brengt met zich mee dat het CJIB niet bevoegd is definitief geheel of gedeeltelijk af te zien van de tenuitvoerlegging van sancties. Daarom is vastgelegd dat voorstellen om slechts een deel van de vordering te betalen, in ruil voor kwijtschelding van het resterende bedrag, niet worden geaccepteerd.

Artikel 4:18 Standaardregeling

Eerste lid

Bij het treffen van een betalingsregeling is een standaardbetalingsregeling het uitgangspunt. De standaardregeling gaat uit van een optimale en consistente uitvoering ten aanzien van betalingsregelingen (rechtszekerheid en rechtsgelijkheid). De standaardregeling is gestandaardiseerd en in belangrijke mate geautomatiseerd. In dit artikel is bepaald in welke gevallen een standaardregeling mogelijk is.

Tweede lid

Indien een betalingsregeling is getroffen voor één enkele administratieve sanctie ingevolge de Wahv is als maximumtermijn 12 maanden aangehouden in aansluiting op artikel 23, tweede lid van de Wahv. Voor andere vorderingen is een langere termijn tot maximaal 36 maanden mogelijk. Het onderscheid voor het bepalen van de maximale looptijd van een (standaard) betalingsregeling tussen enkelvoudige Wahv-vorderingen en andere geldelijke sancties is mede gelegen in de omstandigheid dat de bedragen van een enkelvoudige Wahv-vordering doorgaans lager zijn dan andere geldelijke sancties.

Derde lid

Op de website van het CJIB is voor de standaardregeling een zogenaamde staffel opgenomen op basis waarvan een standaard betalingsregeling wordt toegestaan. In deze staffel is het maximumbedrag en het maximum aantal termijnen opgenomen. Deze staffel kan worden aangepast als daartoe aanleiding bestaat.

Artikel 4:19 Maatwerkregeling

Eerste lid

De mogelijkheid van een standaardregeling laat onverlet dat in het kader van maatwerk onder voorwaarden afwijkende regelingen kunnen worden getroffen. Het uitgangspunt daarbij is dat sprake is van bijzondere situaties of omstandigheden en de standaardregeling geen uitkomst biedt. Daarbij kan gedacht worden aan een hoge vordering die de persoon wel wil betalen, maar op basis van zijn draagkracht niet binnen de termijn van een standaardregeling kan betalen. Voor de minimale openstaande vordering is aangesloten bij de eerdergenoemde € 75,00 dan wel € 37,50 (inclusief verhogingen, exclusief administratiekosten).

Tweede lid

Een betalingsregeling is daarnaast niet aan de orde als de openstaande vordering al uit handen is gegeven aan een deurwaarder. Ook is niet zonder meer een betalingsregeling mogelijk voor vorderingen waarvoor dwangmiddelen worden toegepast. Zo kan indien de persoon reeds in gijzeling is genomen, worden verlangd dat eerst een aanzienlijk deel van de openstaande vordering wordt betaald en voor het overige deel voor het treffen van een betalingsregeling aantoonbaar zicht op betaling bestaat, voordat de persoon in vrijheid wordt gesteld. De beëindigde gijzeling als gevolg van het treffen van een betalingsregeling kan worden hervat door het CJIB indien de betalingsregeling niet wordt nagekomen en wordt beëindigd door het CJIB onder verwijzing naar artikel 4:9.

Derde lid

Het uitgangspunt is dat een maatwerkregeling maximaal 72 maanden duurt, met inachtneming van de tenuitvoerleggingstermijn. De gehanteerde maximumtermijn is in belangrijke mate afgeleid uit jurisprudentie. Omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven om af te wijken van maximale termijn. Dat betekent dat deze korter maar ook langer kan uitvallen. In dat laatste geval dient naar het oordeel van het CJIB het hanteren van de maximale termijn van 72 maanden onredelijk te zijn. Bij het vaststellen van de termijn voor de betalingsregeling wordt onder meer gekeken naar de hoogte van de vordering dan wel de draagkracht van de persoon die een betalingsregeling wil treffen.

Vierde lid

Een draagkrachtregeling is een variant van een maatwerk-betalingsregeling. Net als bij een reguliere maatwerkregeling wordt het termijnbedrag bepaald op basis van de draagkracht van de persoon. Bij een draagkrachtregeling wordt echter een termijnbedrag afgesproken dat iemand maximaal maandelijks kan betalen waarbij mogelijk het volledige bedrag uiteindelijk niet binnen de tenuitvoerleggingstermijn kan worden betaald. Dit termijnbedrag wordt periodiek gemonitord met het oog op bijstelling. Een draagkrachtregeling kan langer dan 72 maanden duren, met inachtneming van de tenuitvoerleggingstermijn.

Artikel 4:20 Uitstel van betaling

Eerste lid

Het uitgangspunt is dat alle opgelegde sancties moeten worden betaald. Er kunnen echter omstandigheden zijn waardoor betaling van de geldelijke sanctie tijdelijk niet mogelijk is en betaling in termijnen evenmin uitkomst biedt. Bij uitzondering, en over een zo kort mogelijke periode, kan dan uitstel van betaling worden verleend. Uitstel van betaling voor onbepaalde duur is niet mogelijk. Als de betalingsplichtige in aanmerking wil komen voor uitstel van betaling moet hij aannemelijk maken dat hij binnen afzienbare tijd in staat is aan (een deel van) de betalingsverplichting te voldoen. In beginsel wordt uitstel van betaling verleend voor maximaal vier maanden.

Tweede lid

De zogeheten noodstopprocedure biedt de betalingsplichtige de mogelijkheid om uitstel van betaling te vragen ten behoeve van het verkrijgen van schuldhulp door de gemeente. In beginsel wordt uitstel van betaling verleend voor maximaal vier maanden. Dit uitstel kan met acht maanden worden verlengd als de gemeente besluit om schuldhulp te verlenen.

Artikel 4:21 Wijze van indienen verzoek betalingsregeling

Eerste lid

Het CJIB stimuleert dat de betalingsregelingen zoveel mogelijk met de zogeheten selfservicemogelijkheden op de portalen van het CJIB worden aangevraagd. Een aanvraag voor een standaard betalingsregeling kan bijvoorbeeld via de website van het CJIB worden aangevraagd.

Tweede lid

Als een betalingsplichtige telefonisch een verzoek doet bij het CJIB om een betalingsregeling kan het CJIB, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, vragen om alsnog een verzoek per post in te dienen. Dit is doorgaans het geval wanneer aanvullende informatie nodig is.

Artikel 4:22 Medewerking verlenen

Voor het treffen van een betalingsregeling dient de betalingsplichtige die daar een beroep op doet medewerking te verlenen zodat het CJIB een beoordeling kan maken over de zo mogelijk te treffen betalingsregeling. De gevraagde medewerking is vooral bij de beoordeling van de maatwerk-betalingsregeling aan de orde. Voor bijvoorbeeld het toetsen van de draagkracht kan het CJIB aan de betalingsplichtige verzoeken om gegevens over het inkomen en vermogen te overleggen.

Artikel 4:23 Voeging van vorderingen

Openstaande sancties kunnen aan de lopende betalingsregeling toegevoegd worden. Dit kan zowel op verzoek van de betalingsplichtige dan wel op initiatief van het CJIB. Het CJIB kan voeging weigeren, bijvoorbeeld als een persoon de wet blijft overtreden.

Artikel 4:24 Voorwaarden

Aan het verlenen van een betalingsregeling kunnen voorwaarden worden verbonden. Deze voorwaarden kunnen betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van de geldelijke sanctie door de betalingsregeling van het CJIB, het in contact kunnen treden met de persoon met wie een regeling wordt getroffen, of bijvoorbeeld het voorkomen van nieuwe overtredingen en daarmee nieuwe geldelijke sancties.

Artikel 4:25 Weigeringsgronden

Eerste lid

Het beleid voor het treffen van betalingsregelingen zoals opgenomen in deze beleidsregels gaat ervan uit ‘dat betalingsregelingen mogelijk zijn, tenzij’. De invulling van de ‘tenzij’ is opgenomen in dit artikel en vloeit voort uit de omstandigheid dat een betalingsregeling geen algemeen recht is. De afwijzingsredenen zijn onder meer gelegen in het niet meewerken aan de totstandkoming van een betalingsregeling, bijvoorbeeld doordat geen documenten worden toegestuurd aan het CJIB ter onderbouwing van de draagkracht, of er onjuiste gegevens zijn verstrekt. Van een onredelijke termijn kan sprake zijn als het te betalen bedrag niet in verhouding staat tot de doorlooptijd van de regeling.

Tweede lid

Afgezien van de situaties genoemd in het eerste lid, is het aan het CJIB om in andere gevallen zoals genoemd in het tweede lid te beoordelen of al dan niet een betalingsregeling dient te worden toegestaan.

Artikel 4:26 Uitgesloten vorderingen

Vorderingen waartegen de persoon die een betalingsregeling wil treffen een rechtsmiddel heeft ingesteld en die in behandeling zijn bij het OM, dan wel de rechter, alsook de strafbeschikking die door het CJIB is over gedragen aan het OM teneinde een vervolgbeslissing te nemen, worden niet meegenomen in een betalingsregeling. Deze vorderingen zijn immers onderdeel van een behandeling buiten het CJIB.

Artikel 4:27 Informatie bij het toestaan van de betalingsregeling

In dit artikel is opgenomen dat het CJIB de persoon die om een betalingsregeling heeft verzocht, informeert over onder andere de gestelde voorwaarden en termijnbedragen van de betalingsregeling.

Artikel 4:28 Betalingsherinnering

Als de persoon met wie het CJIB een betalingsregeling heeft getroffen een termijnbetaling niet op tijd betaalt, ontvangt deze van het CJIB één keer een betalingsherinnering. Hierin wordt aangegeven dat als hij wil voorkomen dat de betalingsregeling door het CJIB voortijdig wordt beëindigd – en derhalve de tenuitvoerlegging van de vordering(en) wordt hervat – hij het gemiste termijnbedrag en het reguliere bedrag vóór het verstrijken van de eerstvolgende termijn moet betalen.

Artikel 4:29 Voortijdige beëindiging betalingsregeling

Eerste lid

De persoonlijke omstandigheden van een betalingsplichtige die een betalingsregeling met het CJIB heeft getroffen kunnen wijzigen. Indien blijkt dat een persoon zijn verplichtingen in het kader van een toegekende betalingsregeling niet nakomt, of zich één van de andere, niet-limitatief opgesomde situaties voordoet, kan het CJIB de betalingsregeling beëindigen. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als het CJIB bekend wordt met vermogen waarop beslag kan worden gelegd en waarmee eerder al de sancties die onderdeel uitmaken van de betalingsregeling volledig ten uitvoer kunnen worden gelegd.

Tweede lid

Over het voortijdig beëindigen wordt de persoon, net als bij het toestaan of afwijzen van de vordering, geïnformeerd.

Artikel 4:30 Gevolg voortijdige beëindiging betalingsregeling door CJIB

Eerste lid

De vordering wordt volledig opeisbaar bij het niet voldoen aan een betalingsregeling. In dit artikel wordt aangegeven, dat het CJIB de betrokkene dan nog 30 dagen de tijd geeft om het openstaande bedrag te betalen, voordat de verdere tenuitvoerlegging van de betreffende geldelijke sanctie of sancties wordt hervat.

Bij de hervatting van de tenuitvoerlegging wordt gekeken naar de stand waarin de betreffende openstaande geldelijke sancties zich bevond. Is de betalingsregeling getroffen vóór de vervaltermijn van de eerste aanschrijving dan wordt – na de genoemde termijn in het eerste lid en het uitblijven van de betaling – een eerst aanmaning verstuurd. Per sanctie die onderdeel uitmaakt van de betalingsregeling wordt de voortzetting van de tenuitvoerlegging bepaald.

Artikel 4:31 Eindigen van de betalingsregeling

Het uitgangspunt is dat iedere vordering volledig moet worden betaald. Een betalingsregeling eindigt dan ook pas als de laatste termijn of het laatste deel van de openstaande vordering(en) is betaald.

Titel 4.7 Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften

Deze titel heeft betrekking op de tenuitvoerlegging van administratieve sancties op grond van de Wahv. Hoewel dit geen strafrechtelijke beslissingen zijn, komen de processen rondom de tenuitvoerlegging van geldelijke strafrechtelijke sancties en geldelijke administratieve sancties deels overeen. Om die reden worden enkele artikelen en een titel uit deze beleidsregel van overeenkomstige toepassing verklaard op de tenuitvoerlegging van administratieve sancties. Regels die uitsluitend betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van administratieve sancties zijn in afzonderlijke artikelen in deze titel opgenomen. Voor de toepassing van dwang in het kader van de Wahv kunnen bijvoorbeeld naast gijzeling twee specifieke middelen worden ingezet, te weten: inneming van het rijbewijs van de betalingsplichtige en buitengebruikstelling van het voertuig. Daarnaast kan Telefonisch innen als voorziening door het CJIB worden ingezet. Hierbij kan het CJIB mensen bellen voordat hun verkeersboete ter incasso aan een gerechtsdeurwaarder wordt overgedragen. Het doel van deze voorziening is om alsnog tot betaling te komen, zodat extra kosten voor betrokkene kunnen worden voorkomen. Gelet op de grote aantallen kan het CJIB ervoor kiezen om specifieke groepen te bellen.

Artikel 4:32 Toepasselijke bepalingen

Dit artikel bepaalt welke artikelen van overeenkomstige toepassing zijn op de tenuitvoerlegging van administratieve sancties op grond van de Wahv.

Artikel 4:33 Zekerheidsstelling in beroep

Dit artikel regelt dat het CJIB de zekerheidsstelling namens de Minister mag ontvangen. Indien betrokkene het niet eens is met de beschikking, kan administratief beroep worden ingesteld bij de officier van justitie. Wanneer betrokkene het vervolgens niet eens is met de beslissing op dit administratief beroep kan beroep worden ingesteld bij de kantonrechter. Artikel 11 van de Wahv bepaalt dat hierbij zekerheid moet worden gesteld bij de Minister voor de betaling van de sanctie en de administratiekosten.

Artikel 4:34 Ongerichte betaling

Het CJIB is belast met de inning van vorderingen die voortvloeien uit strafrechtelijke beslissingen, alsook met de inning van administratie sancties op grond van de Wahv. Voor een ongerichte betaling op vorderingen ter zake van een opgelegde geldelijke sanctie alsmede bijkomende vorderingen, beoordeelt het CJIB op welke vorderingen de betaling wordt bestemd. Voor de strafrechtelijke vorderingen wordt daarbij de volgorde zoals aangegeven in artikel 4.1 van de Regeling aangehouden. In dit artikel is vastgelegd dat – naast de strafrechtelijke beslissingen – ook ongerichte betalingen op openstaande Wahv-vorderingen worden bestemd.

Artikel 4:35 Inneming rijbewijs

Eerste lid

Wanneer betaling van de geldelijke sanctie uitblijft, wordt geprobeerd betrokkene tot betaling te bewegen door inneming van het rijbewijs. Dit dwangmiddel wordt alleen toegepast bij natuurlijke personen van 16 jaar of ouder. De vordering tot inneming van het rijbewijs wordt geregistreerd in het Centraal Rijbewijzenregister. Om inneming van het rijbewijs te voorkomen moet betrokkene de betaling voldoen of zelf het rijbewijs inleveren. Hierover ontvangt betrokkene een brief. Indien betrokkene ondanks de vordering tot inname van het rijbewijs een voertuig bestuurt, dan levert dit een strafbaar feit op. Inneming van het rijbewijs vervangt de verplichting tot betaling niet.

Tweede lid

Wanneer het rijbewijs al was ingevorderd wegens een eerdere overtreding, wordt beoordeeld of inneming van het rijbewijs binnen een periode van drie maanden alsnog kan plaatsvinden.

Artikel 4:36 Buitengebruikstelling

Buitengebruikstelling van een voertuig wordt pas toegepast als inneming van het rijbewijs niet tot resultaat heeft geleid of niet kan worden toegepast. De buitengebruikstelling vindt plaats ten aanzien van het motorrijtuig of de aanhangwagen waarmee de gesanctioneerde gedraging is begaan of een gelijksoortig voertuig waarover de betrokkene vermag te beschikken. Dit dwangmiddel kan worden toegepast ten aanzien van natuurlijke personen en rechtspersonen voor een periode van maximaal vier weken. Indien twaalf weken na aanvang van de buitengebruikstelling de rechthebbende zijn voertuig niet heeft afgehaald wordt hij geacht afstand te hebben gedaan van het voertuig en wordt het voertuig overgedragen aan Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De betalingsplichtige wordt op de hoogte gesteld van (de voorgenomen) overdracht aan DRZ. Indien de kentekenhouder van het buiten gebruik gestelde voertuig een andere persoon betreft dan de betalingsplichtige, wordt deze eveneens op de hoogte gesteld. Na taxatie van het voertuig verzoekt het CJIB, afhankelijk van de waarde van het voertuig, de DRZ over te gaan tot vernietiging dan wel verkoop van het voertuig. De verkoop van het buitengebruik gestelde voertuig heeft als doel de openstaande vordering te voldoen. Wanneer de opbrengst hoger is dan het bedrag van de vordering, worden hiermee eventuele andere openstaande vorderingen voldaan. Als dan nog een bedrag resteert, wordt dit in de schatkist gestort.

Artikel 4:37 Minnelijke Schuldregeling Natuurlijke Personen

De inning van nog openstaande vorderingen op basis van de Wahv kan na afloop van een positief en volledig doorlopen minnelijk traject worden beëindigd. Deze beoordeling vindt uitdrukkelijk niet eerder plaats. Het ontstaan van nieuwe vorderingen gedurende het minnelijke traject kan tot negatieve beïnvloeding leiden. Uitgangspunt is dat nieuwe vorderingen ontstaan tijdens het minnelijk traject moeten worden voldaan. Een minnelijk traject is immers deels ingegeven vanuit coulance. Beoogd wordt te voorkomen dat de betalingsplichtige overtredingen blijft begaan zonder daarvan de financiële consequenties te voelen.

Artikel 4:38 Buiten invordering stellen

Wanneer de inning van de Wahv vordering niet langer redelijk is, dan wel de inning niet meer doelmatig is, kan het CJIB besluiten de inning te beëindigen.

Hoofdstuk 5. Gratie

Artikel 5:1 Buiten behandeling laten van een verzoekschrift

Eerste lid

Op grond van artikel 6:3:2 van de wet is het mogelijk het OM te verzoeken wijzigingen aan te brengen in de termijn waarbinnen met een taakstraf moet worden begonnen of waarbinnen de taakstraf moet zijn verricht. Ook is het mogelijk het OM te verzoeken wijzigingen aan te brengen met het oog op de aard van de te verrichten werkzaamheden. Indien een persoon ten aanzien van dezelfde taakstraf ook een gratieverzoek indient, wordt een dergelijk ingediend verzoek buiten behandeling gelaten.

Tweede lid

In de gevallen waarin het aanstonds duidelijk is dat het verzoek strekt tot een algehele kwijtschelding van de taakstraf, omdat de veroordeelde vanwege zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid nooit in staat zal zijn deze te verrichten, kan het gratieverzoek meteen in behandeling worden genomen.

Artikel 5:2 Opschortende/schorsende werking

Naast het toekennen van opschortende werking van rechtswege, heeft de Minister de bevoegdheid ambtshalve, dan wel op verzoek van de veroordeelde opschortende, dan wel schorsende, werking aan een gratieverzoek te verlenen. Deze bevoegdheid bestaat uitsluitend in het geval een verzoekschrift om gratie van een vrijheidsstraf, van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege of van de ISD-maatregel is ingediend zonder dat de wet daaraan de opschorting van de tenuitvoerlegging verbindt. Van deze bevoegdheid zal slechts bij hoge uitzondering gebruik worden gemaakt. Daarbij geldt als criterium dat gratieverzoeken voor opschortende dan wel schorsende werking van de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel waarop het verzoek betrekking heeft in aanmerking komen indien op grond van door de verzoeker aangevoerde informatie het gratieverzoek hoogstwaarschijnlijk zal worden ingewilligd. Dit kan zich in ieder geval voordoen indien:

  • a. degene wie het gratieverzoek betreft een levensbedreigende ziekte of aandoening heeft;

  • b. een bloedverwant in de eerste graad van degene wie het gratieverzoek betreft een levensbedreigende ziekte of aandoening heeft;

  • c. de echtgenoot of echtgenote, de geregistreerde partner, of de persoon met wie degene wie het gratieverzoek betreft een duurzame samenwoonrelatie heeft een levensbedreigende ziekte of aandoening heeft;

  • d. er aan degene wie het gratieverzoek betreft een bij wet niet toegelaten straf of combinatie van straffen is opgelegd;

  • e. er sprake is van expliciete ondersteuning of een ambtshalve gratieverzoek van de Minister.

Artikel 5:3 Omzetting van een sanctie in een taakstraf

Eerste lid

In het geval een veroordeelde in het kader van zijn gratieverzoek vraagt de hem opgelegde straf om te zetten in een taakstraf, wordt het verzoek, overeenkomstig de normale gratieprocedure, voor advies toegezonden aan de adviserende instantie of instanties zoals genoemd in artikel 5, vierde en vijfde lid, Gratiewet. Indien vervolgens geadviseerd wordt de opgelegde straf om te zetten in een taakstraf, wordt, indien Minister dit advies overneemt, de beslissing op het gratieverzoek voor de periode van maximaal achttien maanden aangehouden. Gedurende deze termijn heeft de veroordeelde de gelegenheid de taakstraf te verrichten.

Tweede lid

Na het verstrijken van in het eerste lid genoemde termijn zal worden beoordeeld of veroordeelde de taakstraf volledig heeft uitgevoerd. De uitkomst van deze beoordeling wordt vervolgens gebruikt voor de verdere afhandeling van het ingediende gratieverzoek. Hiervoor gelden de volgende maatstaven:

  • a. indien veroordeelde de taakstraf verwijtbaar niet, of niet volledig heeft uitgevoerd, zal een negatieve voordracht aan de Kroon worden gezonden.

  • b. indien veroordeelde de taakstraf volledig heeft uitgevoerd, zal worden een positieve voordracht aan de Kroon worden gezonden.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Deze beleidsregels betreffen in feite een actualisering van de Beleidsregel tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen, die vervallen met de inwerkingtreding van deze beleidsregels. Deze beleidsregels krijgen ter onderscheid dezelfde titel, maar dan gekoppeld aan het jaartal 2021 en treden in werking op 1 september 2021.

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

BIJLAGE USB BEVOEGDHEDENSCHEMA

In de wet, het besluit en de regeling zijn zowel verantwoordelijkheden, als daarmee samenhangende bevoegdheden bij de Minister belegd. De wijze waarop uitvoering moet worden gegeven aan de bevoegdheden wordt geregeld in deze beleidsregels en het samenwerkingsreglement. In de matrix is getracht om de hoogst geldende wet dan wel regelgeving te benoemen. Mogelijk is het genoemde wetsartikel in de lagere wet- of regelgeving verder uitgewerkt.

BEVOEGDHEID

WIE IS BEVOEGD?

Toelichting op bevoegdheid

TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

OM-ADVIES

Het OM verzoeken een advies uit te brengen dan wel aan te vullen.

Artikel 6:1:10 lid 2 Sv

• De Minister is bevoegd

CJIB-AICE is namens de Minister bevoegd indien dit noodzakelijk is voor het bepalen van de tenuitvoerleggingsvolgorde / persoonsgerichte beoordeling.

De uitvoeringsorganisaties: DJI, 3RO, GI, RvdK, CJIB-I&I, etc. zijn namens de Minister bevoegd indien dit nodig is voor de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke beslissing(en).

AANVANG, SCHORSING, BEËINDIGING EN TENUITVOERLEGGINGSTERMIJN

Bepalen datum onherroepelijk.

Artikel 6:1:16, 6:1:17 en 6:1:18 Sv

• De Minister is bevoegd

CJIB-AICE is namens de Minister bevoegd.

BEREKENEN TENUITVOERLEGGINGSTERMIJN

Berekenen tenuitvoerleggingstermijn.

Artikel 6:1:23 Sv

• De Minister is bevoegd

CJIB-AICE is namens de Minister bevoegd.

Schorsen/opschorten tenuitvoerleggingstermijn.

Artikel 6:1:18 lid 3, 6:1:19, 6:1:20, 6:1:23 en 6:1:24 Sv

• De Minister is bevoegd

CJIB-AICE is namens de Minister bevoegd.

OPSPOREN VEROORDEELDEN EN VERDACHTEN

Opstellen en beschikbaar stellen van een last tot tenuitvoerlegging die strekt tot aanhouding van een verdachte of veroordeelde in het kader van de Wet USB.

Artikel 6:1:5 Sv

• De Minister is bevoegd

CJIB-AICE is namens de Minister bevoegd.

Innen van gelden door een opsporingsambtenaar.

Artikel 4:5 en 4:6 Besluit

• De Minister is bevoegd

De opsporingsambtenaar is namens de Minister bevoegd.

De beoordeling tijdens / voorafgaand aan de aanhouding of een veroordeelde ‘arrestatiegeschikt’ is door de opsporingsambtenaar.

Artikel 3 Politiewet1

• Politie is bevoegd

 

Besluit op verzoek i.v.m. mogelijke persoonsverwisseling.

Artikel 6:1:6 lid 3, artikel 52 en 27a Sv, Wivvg en het Protocol

Identiteitsvaststelling

• De Minister is bevoegd

Justid (matchingsautoriteit) is namens de Minister bevoegd om een verzoek te doen om een nader onderzoek in te stellen.

De opsporingsambtenaar is namens de Minister bevoegd om op het verzoek onderzoek te doen.

PASPOORTSIGNALERING

Weigeren of vervallen verklaren van een paspoort.

Artikel 18 paspoortwet (nieuw)

• De Minister is bevoegd (in het kader van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen

CJIB-AICE is namens de Minister bevoegd.

VORDEREN VAN GEGEVENS

Een ieder vorderen om de inlichtingen te verstrekken die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van een vonnis, een arrest of een strafbeschikking.

Artikel 6:1:9 Sv en artikel 22 Wahv

• De Minister is bevoegd

Iedere uitvoeringsorganisatie is namens de Minister bevoegd t.b.v. de uitvoering van zijn taak.

VRIJHEIDSBENEMENDE SANCTIES

ZELFMELDERS

Besluit of veroordeelde (volwassene of jeugdige) in aanmerking komt voor het zelfmelden.

Artikel 2.2 Regeling

• De Minister is bevoegd

CJIB-AICE is namens de Minister bevoegd.

Oproepen veroordeelde als zelfmelder.

Artikel 2.2 MR USB + art. 15 PBW + art. 12 beginselenwet JJI

• De Minister is bevoegd

DJI-DIZ is bevoegd namens de Minister.

Besluit op een door de veroordeelde ingesteld bezwaar/verzoek tot uitstel n.a.v. de zelfmeldoproep.

Artikel 2.4 MR USB + artikel 17 PBW + artikel 12 beginselenwet JJI

• De Minister is bevoegd

DJI-DIZ is bevoegd namens de Minister.

Besluit op een door de veroordeelde ingesteld beroep n.a.v. het besluit in een bezwaarprocedure tegen een zelfmeldoproep.

Artikel 73 PBW en artikel 78 Beginselenwet JJI

• Een door de RSJ benoemde commissie is bevoegd

 

Besluit tot het intrekken zelfmeldoproep.

Artikel 2.2 MR USB + artikel 15 PBW + artikel 12 beginselenwet JJI

• De Minister is bevoegd

DJI-DIZ is bevoegd namens de Minister.

ONDERBREKEN VAN DE LOPENDE DETENTIE

Besluit tot strafonderbreking detentie.

Artikel 6:2:4 Sv en de artikelen 34 t/m 40 Rtvi

• De Minister is bevoegd

DJI-DIZ is bevoegd namens de Minister.

NB. Verzoek strafonderbreking komt van OM, veroordeelde/raadsman of ambtshalve

Besluit tot strafonderbreking voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf.

Artikel 6:2:4 Sv en art. 40a Rtvi

• De Minister is bevoegd

DJI-DIZ is bevoegd namens de Minister.

NB. Verzoek strafonderbreking komt van AVIM/KMar of DT&V

DETENTIEGESCHIKTHEID

Besluit op verzoek tot opschorten detentie als gevolg van afwezigheid detentiegeschiktheid, voorafgaand aan de detentie (veroordeelde) en wordt aangehouden door de politie.

De ambtsinstructie van de politie hoofdstuk 5 en 6

• Politie is bevoegd

De politie is hiervoor feitelijk verantwoordelijk (het gaat hier om het nemen van een besluit en niet om een aanvraag/verzoek).

Besluit tot opschorting van de tenuitvoerlegging van een detentie als gevolg van een ingediend gratieverzoek.

Artikel 6:7:2, 6:7:3, 6:7:4 Sv

• De Minister is bevoegd

Dienst Justis is namens de Minister bevoegd.

TENUITVOERLEGGEN ISD-MAATREGEL

Besluit tot opschorten tenuitvoerlegging overige vrijheidsbenemende sancties als gevolg van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.

Artikel 2.5 MR wet USB

• De Minister is bevoegd

Het CJIB-AICE is namens de Minister bevoegd om de tenuitvoerleggingsvolgorde te bepalen. Het AICE bepaald welke sancties voorafgaand aan de uitvoering van de ISD-maatregel uitgevoerd worden, en van welke sancties de uitvoering opgeschort wordt.

Besluit beëindigen tenuitvoerlegging overige straffen nadat een ISD-maatregel naar behoren ten uitvoer is gelegd.

Artikel 6:1:11, 6:7:1 e.v. Sv

• De Minister is bevoegd

Het CJIB-D&I beëindigd namens de Minister eventuele de rechtelijke boetes onder de 340,00 euro.

Dienst Justis is namens de Minister bevoegd om een gratiebesluit te nemen op de (eventuele) nog openstaande vrijheidsbenemende sancties (op verzoek van de veroordeelde).

DETENTIEFASERING LEVENSLANGE GEVANGENISSTRAF

Besluit of de levenslanggestrafte in aanmerking komt voor re-integratieactiviteiten.

Artikel 49a PBW

• De Minister is bevoegd

DJI is namens de Minister bevoegd een voorgenomen besluit op te stellen. De bewindspersoon neemt het definitieve besluit.

TENUITVOERLEGGING TBS-MAATREGEL

TENUITVOERLEGGEN PIJ-MAATREGEL

Besluit nemen tot intrekking of schorsing van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel

Artikel 2:17 Besluit USB

• De Minister is bevoegd

DJI-DIZ is namens de Minister bevoegd.

ONGEOORLOOFD AFWEZIG

Melden ongeoorloofde afwezigheid van een gedetineerde/verpleegde.

Artikel 5a PBW, artikel 5 beginselenwet JJI en artikel 7a beginselenwet verpleging TBS-gestelden

• De directeur/hoofd van de inrichting is bevoegd

 

Melding geven indien de ongeoorloofd afwezige zichzelf meldt bij de inrichting/kliniek.

Artikel 2.9, 3.7 en 4.10 Regeling melding ongeoorloofde afwezigheid

• De directeur/hoofd van de inrichting is bevoegd

 

BEËINDIGEN TENUITVOERLEGGING

Beëindigen tenuitvoerlegging.

Artikel 6:1:24 Sv

• De Minister is bevoegd

Het CJIB-AICE is namens de Minister bevoegd.

NB. na binnenkomst positief afloopbericht buitenlandse autoriteit.

Besluit tot uitzetting van een TBS-gestelde.

Artikel 6:2:18 Sv

• De Minister is bevoegd

DJI-DIZ is namens de Minister bevoegd.

NB. Kan ook door de ZM, zie artikel 6:6:10 Sv.

Beëindigen TBS-maatregel ten aanzien van de vreemdeling die is uitgezet.

Artikel 6:2:18 Sv

• De Minister is bevoegd

Het CJIB-AICE is namens de Minister bevoegd.

PIJ voorwaardelijk of onvoorwaardelijk beëindigen op advies van de RvdK.

Artikel 6:2:22 lid 3 Sv

• De Minister is bevoegd

DJI is namens de Minister bevoegd.

Beëindigen tenuitvoerlegging maatregel opname Psychiatrisch Ziekenhuis.

Artikel 8:18 WvGGZ

• Geneesheer-Directeur is bevoegd

 

Onmiddellijke invrijheidstelling indien de Minister de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende straffen en maatregelen beëindigd.

Artikel 6:2:5 Sv

• De Minister is bevoegd

Het CJIB-AICE is namens de Minister bevoegd.

Beëindigen tenuitvoerlegging ISD-maatregel.

Artikel 6:2:20 Sv

• De Minister is bevoegd

DJI-DIZ is namens de Minister bevoegd.

VRIJHEIDSBEPERKENDE SANCTIES

TAAKSTRAF TENUITVOERLEGGEN

De bevoegdheid tot het goedkeuren van werk-/leerplaatsen taakstraffen.

Artikel 3:8 en 3:11 Besluit

• De Minister is bevoegd

Het CJIB/AICE is namens de Minister bevoegd.

Beoordeling opgelegde taakstraf naar behoren verrichte taakstraf.

Artikel 6:3:5 Sv

• De Minister is bevoegd

3RO (volwassenen) en de RvdK (jeugdigen) zijn namens de Minister bevoegd.

Eenmalig waarschuwingsgesprek in geval van overtreding en/of niet mee willen werken aan de tenuitvoerlegging van een taakstraf.

Artikel 3:17 Besluit

• Uitvoerder taakstraf is bevoegd

NB. Uitvoerder taakstraf kan ambtshalve dit besluit nemen.

NB. Met uitvoerder taakstraf wordt de 3RO of RvdK bedoeld.

Besluit nemen over een klacht van een taakgestrafte.

Artikel 3:26 en 3:27 Besluit

• (Externe) klachtencommissie van de 3RO/RvdK is bevoegd

 

TOEZICHT TENUITVOERLEGGEN

Een aangewezen stichting, gecertificeerde instelling of reclasseringsinstelling opdracht geven het toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden te houden en de verdachte of de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Artikel 6:3:14 Sv

• De Minister is bevoegd

Het CJIB-AICE is namens de Minister bevoegd.

Toezicht te houden op de uitvoering van reclasseringswerkzaamheden met betrekking tot jeugdigen.

Artikel 6:1:25 Sv

• RvdK is bevoegd

 

De gecertificeerde instelling inschakelen voor de vrijwillige begeleiding van een jeugdige.

Artikel 6:1:25 Sv

• De Minister is bevoegd

RvdK is namens de Minister bevoegd.

TOEZICHT beëindigen

Beëindigen toezicht op de naleving van voorwaarden door het openbaar ministerie of Onze Minister na overleg met de reclassering of de jeugdreclassering.

Artikel 3:1 Besluit USB

• OM is bevoegd

• De Minister is bevoegd

 

GELDELIJKE STRAFFEN EN MAATREGELEN

INNING EN INCASSO

Zekerheidstellen na ingesteld beroepschrift op een Wahv-beschikking

Artikel 11 Wahv

• De Minister is bevoegd

CJIB-D&I is namens de Minister bevoegd.

Bepalen aan te wijzen plaats en wijze van inning van een Wahv-beschikking.

Artikel 22 Wahv

• De Minister is bevoegd

CJIB-D&I is namens de Minister bevoegd.

Bepalen van de dag(en) waarop de betaling van een geldboete of een maatregel uiterlijk moet geschieden.

Artikel 6:4:1 Sv

• De Minister is bevoegd

CJIB-D&I is namens de Minister bevoegd.

Besluit om een betalingsregelingen/ uitstel van betaling toe te staan.

Artikel 6:4:1 Sv en Artikel 23 Wahv

• De Minister is bevoegd

CJIB-D&I is namens de Minister bevoegd.

NB. de rechter (vonnis 24a Sr)/OvJ (strafbeschikking 257 Sv) kan een betalingsregeling toestaan, de Minister is bevoegd hiervan af te wijken ten gunste van de veroordeelde.

Aanmanen tot betaling.

Artikel 6:4:2 Sv en Artikel 24 Wahv

• De Minister is bevoegd

CJIB-D&I is namens de Minister bevoegd.

Afzien van verhaal zonder of met dwangbevel.

Artikel 6:4:3 Sv en Artikel 26, 27 Wahv

• De Minister is bevoegd

CJIB-D&I is namens de Minister bevoegd.

Toepassen van verhaal zonder of met dwangbevel, uitvaardigen dwangbevelen.

Artikel 6:4:5 Sv en Artikel 26 en 27 Wahv

• De Minister is bevoegd

CJIB-D&I is namens de Minister bevoegd.

Besluit om een rechtsmiddel in te stellen tegen de beschikking van de rechtbank op een verzetsprocedure in een Wahv-zaak.

Artikel 26a Wahv

• De Minister is bevoegd

Het CJIB-D&I is namens de Minister bevoegd.

Innemen rijbewijs, buitengebruik stellen voertuig of aan het voertuig een mechanisch hulpmiddel aanbrengen.

Artikel 28a, 28b en 29 Wahv

• De Minister is bevoegd

CJIB-D&I is namens de Minister bevoegd.

TOEPASSEN VERVANGENDE HECHTENIS / GIJZELING

Toepassen van vervangende hechtenis geldboete.

Artikel 6:4:3 Sv

• De Minister is bevoegd

CJIB-D&I is namens de Minister bevoegd.

Beëindigen gijzeling (of het niet toepassen daarvan).

Artikel 6:6:25 Sv

• De Minister is bevoegd

CJIB-D&I is namens de Minister bevoegd.

BEËINDIGEN TENUITVOERLEGGING GELDELIJKE SANCTIE

Beëindigen tenuitvoerlegging van geldboetes waarvoor geen gratie kan worden verleend.

Artikel 6:1:11 Sv

• De Minister is bevoegd

CJIB-D&I is namens de Minister bevoegd.

TERUGGAVE GELDSOMMEN

Besluit op verzoek tot teruggave borgsom na afloop van de strafzaak.

Artikel 6:4:21 Sv

• De Minister is bevoegd

CJIB-D&I is namens de Minister bevoegd.

NB. CJIB-D&I verrekent eerst eventueel met openstaande geldelijke sancties.

Verrekenen aan een verdachte of veroordeelde uit te keren bedrag met verschuldigde geldsommen.

Artikel 6:1:13 Sv

• De Minister is bevoegd

CJIB-D&I wordt namens de Minister bevoegd.

GRATIE

VOORSTEL TOT GRATIEVERLENING

Besluit om een voorstel tot gratieverlening in te dienen.

Artikel 19 Gratiewet

• De Minister is bevoegd

CJIB-AICE is namens de Minister bevoegd.

Besluit om een voorstel tot gratie van het OM of CJIB-AICE in overweging nemen.

Artikel 19 Gratiewet

• De Minister is bevoegd

Dienst Justis is namens de Minister bevoegd.

Besluit om een voorstel tot gratieverlening in overweging te nemen na uiterlijk 27 jaar detentie.

Artikel 49a PBW en Artikel 19 Gratiewet

• De Minister is bevoegd

Dienst Justis is namens de Minister bevoegd.

OPSCHORTEN TENUITVOERLEGGING

Besluit tot opschorting van de strafrechtelijke beslissing waarvoor een gratieverzoek is ingediend (in afwachting van het formele gratiebesluit).

Artikel 6:7:2, 6:7:3 en 6:7:4 Sv

• De Minister is bevoegd

Dienst Justis is namens de Minister bevoegd.

Besluit tot opschorting in afwachting van het beschikbaar hebben van een Koninklijk Besluit indien:

– OM en ZM positief geadviseerd hebben.

– degene die het gratieverzoek heeft ingediend hier om vraagt.

Artikel 6:7:4 Sv

• De Minister is bevoegd

Dienst Justis is namens de Minister bevoegd.

X Noot
1

Bij de afweging om (tijdelijk) af te zien om een veroordeelde/gesignaleerde aan te houden, kan de discretionaire bevoegdheid van de Politie aan ten grondslag liggen. Deze komt voor uit artikel 3 van de Politiewet (taak van de politie). Het komt echter niet vaak voor, maar stel dat een veroordeelde/gesignaleerde bijv. als gevolg van een medische aandoening niet vervoerd kan/mag worden, dan zou daardoor mogelijk de aanhouding uitgesteld kunnen worden.


X Noot
1

Op basis van het intakegesprek tussen de taakgestrafte en de uitvoerder wordt een taakstrafovereenkomst opgesteld.

Naar boven