32 850 De Toekomst van het Koninkrijk

Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 mei 2016

U zond mij het verzoek van de heer Bosman (VVD), gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 28 april, om een brief over de gevolgen van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Murray versus Nederland voor de relatie tussen Nederland en de landen Aruba, Curaçao en Sint-Maarten, en mogelijk zelfs voor het Statuut (Handelingen II 2015/16, nr. 82, Regeling van Werkzaamheden).

Het EHRM heeft op 26 april 2016 geoordeeld dat het Koninkrijk artikel 3 van het EVRM (het verbod op onmenselijke of vernederende behandeling) heeft geschonden (EHRM Murray t. Nederland, 26 april 2016, nr. 10511/10). De zaak betrof de klacht van een man die in 1980 was veroordeeld voor moord en zijn levenslange gevangenisstraf heeft ondergaan op achtereenvolgens de eilanden Curaçao en Aruba totdat hij in 2014 gratie kreeg wegens zijn verslechterende gezondheid. De heer Murray klaagde over zijn levenslange gevangenisstraf zonder enig perspectief op vrijlating en over de condities van zijn detentie. Hij betoogde dat hij geen speciaal detentieregime voor gevangenen met psychiatrische problemen had gekregen. Hoewel een wettelijke maatregel voor herziening van levenslange detentie was geïntroduceerd kort nadat hij een klacht had ingediend bij het EHRM, stelde hij dat hij de facto geen perspectief op vrijlating had gehad, omdat hij nooit psychiatrische behandeling had gekregen en daarom het risico op recidive te hoog werd geacht om hem in aanmerking te laten komen voor vrijlating.

De heer Murray stierf toen zijn klacht aanhangig was bij de Grote Kamer van het EHRM. Twee familieleden hebben zijn zaak voor de Grote Kamer voortgezet.

De Grote Kamer van het EHRM oordeelde dat de levenslange veroordeling van de heer Murray de facto niet reduceerbaar was. Het EHRM overwoog dat, hoewel de heer Murray medisch was onderzocht voorafgaande aan zijn veroordeling tot levenslange detentie, hem nooit enige behandeling voor zijn geestelijke stoornissen is aangeboden gedurende zijn gevangenschap. De opinies van de nationale gerechten, die advies uitbrachten strekkende tegen zijn vrijlating, lieten zien dat er een nauwe samenhang was tussen de persistentie van het risico op recidive aan de ene kant en het gebrek aan behandeling aan de andere kant. Gelet hierop was, op het moment dat de heer Murray zijn klacht indiende bij het Hof, elk verzoek om gratie van hem in de praktijk kansloos.1

Het Koninkrijk der Nederlanden is partij bij het EVRM; het verdrag geldt in alle landen van het Koninkrijk.

Strafrecht en de tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen zijn binnen het Koninkrijk een landsaangelegenheid. Het zijn dus respectievelijk het land Nederlandse Antillen, het land Curaçao en het land Aruba die in de loop der jaren verantwoordelijkheid hebben gedragen in deze casus. De landen in het Koninkrijk zijn op grond van artikel 43, eerste lid, van het Statuut verplicht zorg te dragen voor de verwezenlijking van de fundamentele rechten en vrijheden van de mens, o.a. de rechten genoemd in het EVRM.

Het is aan de vier regeringen in het Koninkrijk om elk voor het eigen land maatregelen te nemen die verzekeren dat een tot levenslang veroordeeld persoon enig perspectief op vrijlating heeft, en dat hem de kans wordt geboden op psychiatrische behandeling indien deze nodig is, zodat de facto het perspectief op vrijlating niet geheel irreëel is.

De uitspraak in de zaak-Murray verandert de staatkundige verhoudingen binnen het Koninkrijk niet. Voor het Koninkrijk ligt er uitsluitend een taak en bevoegdheid in het kader van de waarborgfunctie (artikel 43, tweede lid, van het Statuut). De waarborgfunctie is niet bedoeld om het Koninkrijk en de Koninkrijksregering tot ultieme rechter te maken in geschillen over grondrechten, rechtszekerheid en deugdelijk bestuur. Om de waarborgfunctie te activeren moet er sprake zijn van een inbreuk op mensenrechten, fundamentele vrijheden, de democratische rechtsorde of beginselen van behoorlijk bestuur. Maar niet iedere zodanige inbreuk is voldoende om de waarborgfunctie te activeren. Voor die situaties zijn de normale mechanismen van rechtsbescherming en politieke controle bedoeld.2 Het spreekt voorts vanzelf, dat niet het te kort schieten van enig landsorgaan alleen zulk een waarborgmaatregel kan medebrengen. Slechts wanneer in het land zelf geen redres van een ontoelaatbare toestand mogelijk zou blijken te zijn, kan het nemen van een maatregel in overweging komen.3

De Agent van het Koninkrijk der Nederlanden bij het EHRM heeft de beide betrokken landen gevraagd aan te geven op welke wijze zij uitvoering zullen geven aan de uitspraak. Uw Kamer zal daarvan op de hoogte worden gehouden middels de rapportage «Internationale mensenrechtenprocedures» die de Minister van Buitenlandse Zaken jaarlijks aan de beide Kamers der Staten-Generaal stuurt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk


X Noot
1

Case of Murray v. The Netherlands- application no. 10511/10.

X Noot
2

Kamerstuk 32 850, nr. 2.

X Noot
3

Officiële toelichting op artikel 43 Statuut.

Naar boven