TOELICHTING
Algemeen
1. Aanleiding
In 2018 is de internationalisering van het hoger onderwijs vergevorderd volgens de
Onderwijsraad.1 Wel zijn er toenemende zorgen en discussies in het publieke en politieke debat, die
vragen om reflectie op de te varen koers. Door de Onderwijsraad worden diverse zorgen
geuit. Ten aanzien van uitgaande mobiliteit is de conclusie dat er vier tot vijf keer
zoveel studenten uit het buitenland naar Nederland komen voor een volledige studie
dan dat er Nederlandse studenten naar het buitenland gaan om te studeren. De Onderwijsraad
geeft aan dat in 2007 en 2009 op Europees niveau afgesproken is dat naar meer evenwicht
in studentenmobiliteit gestreefd zal worden, maar dat de drijfveren van studenten
met betrekking tot diplomamobiliteit evenwicht evenwel onwaarschijnlijk maken. Om
de voordelen van internationalisering zo breed mogelijk te laten neerdalen in de Nederlandse
samenleving benadrukt de Onderwijsraad dat mobiliteit één van de vormen is waarop
internationalisering vorm kan krijgen.2 Naast fysieke mobiliteit, kunnen ook andere onderwijsvormen hieraan bijdragen. Door
vormen van internationalisation at home aan te bieden kan niet alleen de beperkte groep studenten die naar het buitenland
gaat worden aangesproken, maar ook de grote groep studenten die hun hele studie in
Nederland volgt. Internationalisation at home kan onder andere via online samenwerking op drie niveaus worden vorm gegeven; 1)
kennismaken, 2) vergelijken, 3) co-creatie.3 Bij het derde, meest disruptieve niveau, creëren studenten uit verschillende landen
samen iets. Door de uitwisseling van informatie en eigen culturele gewoonten en overtuigingen
worden studenten in Nederland geconfronteerd met de culturele gewoonten en gebruiken
van de buitenlandse student.4
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in 2018,5 in navolging van de Onderwijsraad, onderschreven dat het opdoen van interculturele
competenties en een internationale oriëntatie belangrijk is. Zowel als leeruitkomst
als voor economische, politiek-maatschappelijke en organisatorische doelen.6 Het is van belang dat alle studenten toegang krijgen tot de verschillende mogelijkheden
die hieraan een bijdrage kunnen leveren (inclusiviteit). Internationalisation at home is hiervoor een goede vorm, in het bijzonder virtuele internationale samenwerkingsprojecten.7
De Onderwijsraad benadrukt dat het voor het bewerkstelligen van leereffecten op het
gebied van interculturele vaardigheden van belang is dat er 'bewuste reflectie [is] op cultuurverschillen en confrontaties met andere culturen [..] en [dat] bij uitwisseling
begeleiding vooraf, tijdens en na het verblijf in het buitenland een vereiste [is]'.
8
Door de flink toegenomen inkomende mobiliteit van internationale studenten is het
voor meer studenten eenvoudiger geworden om deel te nemen aan een international classroom, concludeert het interdepartementaal beleidsonderzoek internationalisering van het
(hoger) onderwijs (hierna: IBO)9. Mede als gevolg van de COVID-19 pandemie zijn de onderwijsvormen in 2020 veel digitaler
geworden. De fysieke internationale mobiliteit onder studenten is bovendien slechts
beperkt mogelijk door de internationale beperkingen op reisbewegingen om de COVID-19
pandemie het hoofd te bieden. Voor de eerdere conclusie uit de visiebrieven van de
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uit 2014 en 201810 dat de international classroom het belangrijkste alternatief voor uitgaande mobiliteit is, betekent dit dat bij
een teruglopende inkomende mobiliteit deze vorm van internationalisering minder beschikbaar
en inzetbaar is. Maar ook in tijden zonder pandemie vormen virtuele internationale
samenwerkingsprojecten een kwalitatieve vorm die voor veel studenten toegankelijk
is. In de kabinetsreactie op het IBO11 schetst de regering, in aanvulling op het IBO, de aangescherpte focus op het inclusiever
maken van de uitgaande mobiliteit. In antwoord op brede zorgen dat internationalisering
niet voor iedereen van meerwaarde is en uitgaande mobiliteit niet voor iedereen wenselijk
of bereikbaar is, ligt naast het inclusiever maken van uitgaande mobiliteit, de focus
op het zoeken naar zo effectief mogelijke vormen van internationaliseringsonderwijs
in Nederland zelf; vormen van internationalisation at home.
Het zoeken naar kwalitatieve vormen van onderwijs met een geïnternationaliseerd karakter
past ook goed bij de ambities in de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs,12 waarbij de belangrijkste focus voor studenten ligt op het studentsucces. Elke student
heeft recht op de benodigde begeleiding, het vinden van zijn of haar plek met als
doel het behalen van een diploma. Niet als eindstreep maar als startpunt voor een
leven lang ontwikkelen. Ook in de Strategische Agenda is veel aandacht voor diversiteit
onder studenten en verschillende begeleidingsbehoeften die dit mee zich meebrengt.
Sociaal-emotionele vaardigheden (waaronder internationale en interculturele vaardigheden
passen) worden toenemend relevant als bepalende succesfactoren in een steeds sneller
veranderende arbeidsmarkt.13
Verschillende hogeronderwijsinstellingen in Nederland hebben al vormen van virtuele
internationale samenwerkingsprojecten met een buitenlandse partnerinstelling toegepast,
al worden deze nog niet grootschalig toegepast. Ook hebben deze projecten nog lang
niet altijd een structureel karakter. Internationale samenwerking is tijdrovend en
ook het opzetten van een virtueel samenwerkingsproject vergt de nodige afstemming
met een hogeronderwijsinstelling in het buitenland. Dit vormt mogelijk belemmeringen
voor het opzetten van dergelijke projecten. Daarnaast spelen digitale belemmeringen
mogelijk ook een rol, hoewel de ontwikkeling hiervan in een stroomversnelling gekomen
is door de COVID-19 pandemie.
Bestaande ervaringen met virtuele internationale samenwerkingsprojecten laten op dit
moment wisselende resultaten zien. Er zijn kwalitatief veelbelovende projecten, maar
ook projecten die minder kwalitatief van aard zijn en na verloop van tijd ook weer
staken. Veelal heeft dit te maken met de beschikbaarheid van tijd en budget om deze
projecten te ontwerpen en implementeren.
Voorbeelden van een virtueel internationaal samenwerkingsproject
|
|
...op vakgebied Archeologie
|
Studenten archeologie uit Nederland, Duitsland en Frankrijk werken samen naar aanleiding
van een vondst van een getorpedeerd vliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog in de grensregio
van Duitsland en Frankrijk. Studenten verdiepen zich in de lokale gebeurtenis en koppelen
de verschillende perspectieven (onder andere van 'winnaar' en 'verliezer' van de oorlog)
voor weergave en informatievoorziening in een museum.
|
|
...als kruisbestuiving tussen opleidingen Small Business en fysiotherapie
|
Een opleiding Small Business in Nederland wordt gekoppeld aan een opleiding fysiotherapie
in Roemenië. Bepaalde behandelingen zijn in Roemenië nog nieuw en de Nederlandse opleiding
Small Business wordt gevraagd mee te denken hoe deze gepromoot kunnen worden in de
Roemeense context. De Nederlandse en Roemeense studenten hebben elkaars input nodig
om tot een goed resultaat te komen. Enerzijds verdieping in de specifieke fysiotherapiebehandelingen
en anderzijds de culturele context in Roemenië als ingrediënten voor de samenwerking
op afstand.
|
2. Doel
Subsidieregeling
De doelstelling van onderhavige regeling is zoveel mogelijk studenten aan Nederlandse
hogeronderwijsinstellingen de mogelijkheid geven ervaring op te doen met een internationale
oriëntatie op vak en wetenschap via virtuele internationale samenwerkingsprojecten.
Een vorm waarbij fysieke, financiële, culturele of andere bezwaren, die kunnen gelden
bij fysieke mobiliteit, minder of geen belemmering vormen voor deelname. Enerzijds
wordt beoogd uitgaande mobiliteit inclusiever te maken; anderzijds wordt beoogd effectieve
vormen van internationaliseringsonderwijs in Nederland zelf aan te bieden voor de
thuisblijvers.
Onder een virtueel internationaal samenwerkingsproject wordt in deze subsidieregeling
verstaan een individueel of gezamenlijk project waarbij:
-
a. een student in Nederland samenwerkt met een student van een instelling in het buitenland;
-
b. het thema waaraan gewerkt wordt inzet vergt van studenten in Nederland en het buitenland
om de eigen context te duiden en te verbinden aan die van de samenwerkende student.
Daarmee wordt een verbinding gelegd tussen internationale samenwerking en de regionale
context. Dit gezamenlijke perspectief kan meerwaarde bieden.
-
c. Er sprake is van co-creatie door sociale interactie waarbij de verschillende perspectieven
een belangrijke basis vormen. Het eindproduct van het project kan niet tot stand worden
gebracht zonder input van beide zijden (de Nederlandse zijde en de buitenlandse zijde).
Samenwerking is daardoor noodzakelijk.
Aanvullende ondersteuning bij deelname aan subsidie
Deze subsidieregeling vormt de basis voor de stimuleringsmaatregel waarmee docenten
en onderwijskundigen de mogelijkheid wordt geboden te werken aan een virtueel internationaal
samenwerkingsproject. Aanvullend op de subsidieregeling wordt kosteloos en vrijblijvend
ondersteuning aangeboden voor docenten en onderwijskundigen die deelnemen aan de subsidieregeling.
Deze ondersteuning heeft enerzijds tot doel een bijdrage te leveren aan de kwaliteit
van de te ontwikkelen of te herziene virtuele internationale samenwerkingsprojecten.
Anderzijds heeft de ondersteuning ten doel de regeldruk voor deelnemende docenten
en instellingen te beperken en de kans op een structurele inbedding van virtuele internationale
samenwerkingsprojecten in onderwijscurricula te vergroten.
Een externe partij krijgt de opdracht om docenten en onderwijskundigen te ondersteunen
met advies bij het opzetten of verder professionaliseren van een virtueel internationaal
samenwerkingsproject. De partij die het advies zal verstrekken beschikt over specifieke
expertise op het gebied van collabarative online interactive learning (ofwel COIL) of virtual exchange (ofwel VE); expertise op het gebied van onderwijs met een geïnternationaliseerd karakter
en het verzorgen van onderwijs in samenwerking met een buitenlandse instelling. Als
onderdeel van de opdracht verzorgt deze partij een overkoepelende website waarop informatie
te vinden is voor docenten en onderwijskundigen die meer willen weten en kennis willen
uitwisselen over virtuele internationale samenwerkingsprojecten.
Ook wordt een opdracht verstrekt voor het aanbieden van een training voor docenten
en onderwijskundigen die deelnemen aan de subsidieregeling. Dit betreft een training
voor ‘beginners’ en ‘gevorderden’ op het gebied van virtuele internationale samenwerkingsprojecten.
De training is gericht op het verzorgen van virtueel onderwijs met een geïnternationaliseerd
karakter en het ontwikkelen van interculturele competenties bij studenten.
Onderzoek naar meerwaarde virtuele internationale samenwerkingsprojecten
Een externe partij krijgt de opdracht onderzoek te doen naar de daadwerkelijke leeruitkomsten
die ten doel gesteld worden bij virtuele internationale samenwerkingsprojecten. Het
onderzoek beperkt zich tot de projecten die met behulp van deze subsidieregeling worden
geïmplementeerd. Ook heeft deze partij de opdracht te onderzoeken wat het aanbieden
van virtuele internationale samenwerkingsprojecten vraagt om deze structureel in het
hoger onderwijs in te bedden. Op basis van dit onderzoek tracht ik een onderbouwd
oordeel te kunnen voorleggen over de effectiviteit van de inzet van virtuele internationale
samenwerkingsprojecten als reguliere werkvorm binnen een opleiding. Het op te leveren
rapport kan de basis vormen voor een breder debat over de toepassing van deze onderwijsvorm
binnen het Nederlandse hoger onderwijs.
Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden en Caribisch Nederland
Op grond van deze subsidieregeling kan geen subsidie worden verstrekt aan hogeronderwijsinstellingen
op Curaçao, Aruba of Sint-Maarten. De openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en
Saba beschikken bij publicatie van deze regeling niet over een op grond van de WHW
bekostigde hogeronderwijsinstelling en komen daarom niet in aanmerking voor subsidie.
De minister roept Nederlandse hogeronderwijsinstellingen echter op een samenwerking
met de instellingen in het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden te overwegen.
3. Inhoud en aanvraag
a. Algemene en overige activiteiten
De uit te voeren activiteiten in het kader van deze subsidieregeling betreffen activiteiten
voor het ontwerpen of herzien, ontwikkelen en implementeren van een virtueel internationaal
samenwerkingsproject. De totale looptijd van de subsidieperiode bedraagt anderhalf
jaar vanaf de toekenningsdatum van de subsidie. De subsidie wordt in ieder geval besteed
aan de kosten voor het vrijroosteren van docenten en onderwijskundigen die samenwerken
aan het ontwerpen van een virtueel samenwerkingsproject. Gelijktijdig wordt samengewerkt
met een buitenlandse instelling die tijdens het verzorgen van het uiteindelijke virtuele
internationale samenwerkingsproject de buitenlandse student begeleidt. Deelnemende
instellingen kunnen subsidie ontvangen ten behoeve van het herzien van een bestaand
virtueel internationaal samenwerkingsproject, of voor het ontwerpen van een geheel
nieuw virtueel internationaal samenwerkingsproject. De vormgeving van een nieuw virtueel
samenwerkingsproject start in de regel met het formuleren van de beoogde leeruitkomsten.
Bij het herzien van een virtueel internationaal samenwerkingsproject wordt heroverwogen
of de gestelde leeruitkomsten nog voldoen. Vervolgens wordt de inrichting van het
project in afstemming met de buitenlandse partnerinstelling uitgewerkt. Tot slot wordt
het virtuele samenwerkingsproject geïmplementeerd in het opleidingsprogramma. Een
virtueel internationaal samenwerkingsproject wordt als geïmplementeerd beschouwd op
het moment dat het virtueel internationaal samenwerkingsproject klaar is om studenten
deel te laten nemen.
Naast de algemene activiteiten om virtuele internationale samenwerkingsprojecten te
ontwerpen, implementeren en uitvoeren, kunnen aanvullende expertises binnen de onderwijsinstelling
betrokken worden. Denk hierbij aan vakdocenten met specifieke kennis op thema’s, IT-ondersteuning
of de afstemming met het opleidings- of faculteitsbestuur.
Deze subsidieregeling vormt de basis voor de stimuleringsmaatregel waarmee docenten
en onderwijskundigen de mogelijkheid wordt geboden te werken aan een virtueel internationaal
samenwerkingsproject. De subsidie is alleen bestemd voor Nederlandse bekostigde hogeronderwijsinstellingen.
De subsidie is niet bestemd voor cofinanciering van de buitenlandse partnerinstelling.
Bij het samenwerken tussen hogeronderwijsinstellingen aan een gezamenlijk virtueel
internationaal samenwerkingsproject, vraagt elke hogeronderwijsinstelling zelf subsidie
aan en gaan aan elke instelling een docent en onderwijskundige aan de slag met het
virtueel internationaal samenwerkingsproject.
Voor de docent en onderwijskundige is ondersteuning beschikbaar in de vorm van advies
bij de ontwerp- of herzieningsfase van het virtueel internationaal samenwerkingsproject.
Voor docenten bestaat de mogelijkheid voor het volgen van een training op het gebied
van het verzorgen van virtueel geïnternationaliseerd onderwijs en interculturele competenties.
De subsidieontvanger is verplicht tot deelname aan het evaluerend onderzoek naar leeruitkomsten,
dat zal worden uitgevoerd door een externe partij.
b. Subsidieperiode
De subsidie voor het opstarten van een virtueel samenwerkingsproject wordt verstrekt
voor het ontwerpen, ontwikkelen en implementeren van een virtueel internationaal samenwerkingsproject.
Uiterlijk binnen zes maanden na de toekenning dient gestart te worden met de ontwerp-
of herzieningsfase van het virtueel internationaal samenwerkingsproject. De activiteiten
zoals geformuleerd in het activiteitenplan dienen binnen anderhalf jaar na toekenning
van de subsidie te zijn uitgevoerd.
c. Aanvraagprocedure
Procedure
Subsidies in het kader van deze regeling zijn beschikbaar voor instellingsbesturen
van bekostigde instellingen voor hoger onderwijs. Aanvragen kunnen op twee momenten
in een jaar worden aangevraagd, met uitzondering van 2021. De subsidie wordt aangevraagd
door het instellingsbestuur. Het verdient aanbeveling voor de doelstelling van deze
regeling dat er vooraf een gedeeld beeld is bij betrokken actoren over hun inzet en
rolverdeling voor het ontwerpen en toepassen van virtuele internationale samenwerkingsprojecten
als onderwijsprogramma binnen het beoogde curriculum. Daarnaast ligt het in de rede
dat het voorstel past binnen de overkoepelende strategie van de onderwijsinstelling
en breed gedragen wordt binnen de instelling, en onderdeel is van of een opstap naar
verdere uitbreiding van virtuele internationale samenwerkingsprojecten binnen de instelling
c.q. verdere professionalisering van virtuele internationale samenwerkingsprojecten
binnen de instelling. Per aanvraagperiode kan meer dan één subsidieaanvraag worden
ingediend door het instellingsbestuur.
Samenwerkende bekostigde Nederlandse instellingen vragen elk afzonderlijk subsidie
aan. Ook bij samenwerking binnen een alliantie van Europese universiteiten vraagt
elke Nederlandse instelling zelf subsidie aan. Op deze manier kan ervoor worden gezorgd
dat het virtuele internationale samenwerkingsproject binnen elk van de betrokken Nederlandse
instellingen relevant is. Alleen de Nederlandse instelling mag subsidie aanvragen,
de buitenlandse partnerinstellingen niet.
Aan te leveren informatie
Aanvragen dienen te worden ingediend via het digitale aanvraagformulier op de website
https://www.dus-i.nl/subsidies/virtuele-internationale-samenwerkingsprojecten. Het activiteitenplan is onderdeel van dit aanvraagformulier.
Het activiteitenplan bevat in aanvulling op artikel 3.4 van de Kaderregeling, een
prognose van het aantal studenten dat zal deelnemen, een beschrijving van het beoogde
thema, de beoogde start- en einddatum, de opleiding waar aan het virtueel internationaal
samenwerkingsproject zal worden verzorgd, een duiding of het een herziening van een
bestaand of een nieuw virtueel internationaal samenwerkingsproject betreft en een
vermelding van aanvullende expertises die in elk geval zullen worden betrokken.
4. Toekenning en vaststelling van de subsidie
Uiterlijk 13 weken nadat een subsidie is aangevraagd, wordt de aanvrager in kennis
gesteld over het besluit op de aanvraag (artikel 4.1, eerste lid, van de Kaderregeling).
Wanneer een aanvraag onvolledig is, wordt de aanvrager, indien het totaal beschikbare
budget nog niet is uitgeput, eenmalig in de gelegenheid gesteld de aanvraag binnen
een gestelde termijn aan te vullen (onder toepassing van artikel 4:5 van de Algemene
wet bestuursrecht). Een dergelijke aanvraag dient binnen tien werkdagen te worden
aangevuld.
5. Subsidieverplichtingen
Naast de verplichtingen zoals genoemd in hoofdstuk 5 van de Kaderregeling, gelden
voor subsidieontvangers de in artikel 9 genoemde verplichtingen.
6. Beschikbaar budget
Voor de eerste aanvraagperiode (van 1 september 2021 tot en met 30 september 2021)
is een totaalbedrag van € 1.050.000 beschikbaar.
7. Verantwoording
Overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs wordt de aan het verslagjaar
toe te rekenen subsidie in de jaarrekening herkenbaar als bate verantwoord in model
G, onderdeel 1. Een externe partij doet onderzoek naar de leeruitkomsten van de verschillende
projecten en zal bij de minister melding doen in het geval een subsidieontvanger geen
activiteiten heeft uitgevoerd. De subsidieontvanger is verplicht om deel te nemen aan dit onderzoek en wordt hiervoor benaderd
door de externe partij.
8. Evaluatie virtuele internationale samenwerkingsprojecten met behulp van onderzoek
Gelijktijdig aan deze subsidieregeling worden verschillende aan de subsidieregeling
ondersteunende onderdelen aangeboden. Eén van de onderdelen is onderzoek doen naar
de daadwerkelijke leeruitkomsten onder studenten, die worden beoogd met de virtuele
internationale samenwerkingsprojecten waarvoor de subsidie gebruikt wordt. Dit onderzoek
levert daarmee een bijdrage aan de evaluatie van het instrument virtuele internationale samenwerkingsprojecten als internationaliseringsactiviteit en leermiddel. Subsidieontvangers zijn verplicht
om aan dit onderzoek mee te werken.
9. Administratieve lasten aanvragers
Administratieve lasten worden gedefinieerd als de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen
aan de overheid, voorvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Uitgangspunt
is dat het aanvraagproces zo wordt ingericht dat het zo min mogelijk administratieve
lasten creëert.
Vanuit DUS-I wordt een format beschikbaar gesteld, waarmee de subsidieaanvraag wordt
ingediend. Aanvragers wordt gevraagd om een beknopt, maar duidelijk activiteitenplan
in te dienen. Ingeschat wordt dat een instelling circa twaalf uur nodig heeft om tot
een goede subsidieaanvraag te komen en deze in te dienen.
Om een indruk te geven van de verwachte regeldrukkosten wordt uitgegaan van de volgende
schatting.
Omdat de subsidie als substantiële bijdrage in de kosten bedoeld is, en niet volledig
kostendekkend, is er vanuit gegaan dat instellingen zelf een investering plegen. Bij
het berekenen van de regeldruk is uitgegaan van uren die nodig zijn voor de subsidieaanvraag
en het voldoen aan de subsidieverplichting. Er is niet uitgegaan van de uren die de
onderwijsinstelling hoe dan ook zou moeten maken voor het ontwerpen, ontwikkelen en
uitvoeren van een virtueel internationaal samenwerkingsproject.
Per project wordt uitgegaan van vier uur interne afstemming, bijvoorbeeld met het
instellingsbestuur en deelnemende opleidingsbestuur. Daarnaast wordt uitgegaan van
twee uur externe afstemming, met de buitenlandse partnerinstelling. Voor het opstellen
van het activiteitenplan wordt uitgegaan van vijf uur, een uur administratie en een
kwartier voor het indienen van de subsidieaanvraag.
Tijdens de looptijd van het project wordt uitgegaan uit van vier uur voor het vergaren
van informatie voor deelname aan het verplichte onderzoek naar leeruitkomsten. Voor
nawerk wordt uitgegaan van zes uur deelname aan het verplichte onderzoek naar leeruitkomsten,
twee uur voor interne afstemming en een uur administratie. De regeldruk per aanvraag
beslaat daarmee circa 8,4% van het totale subsidiebedrag.
Deze regeling is ter advisering voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk,
hierna ATR. ATR heeft drie adviezen gegeven voor aanscherping van de subsidieregeling.
Twee van de drie de adviezen zijn overgenomen.
Het college adviseert in de eerste plaats om het mogelijk te maken dat een onderwijsinstelling
subsidie gebundeld aanvraagt voor meerdere projecten tegelijk. Ook in de internetconsultatie
gaven diverse partijen aan dat dit een verbetering zou inhouden en de regeldruk kan
beperken. Het advies is na afstemming met uitvoerder DUS-I niet overgenomen. De tijdswinst
bij het indienen van aanvragen is zeer beperkt omdat per project een aantal vragen
moeten worden beantwoord in het aanvraagformulier. De verantwoording van de subsidie
dient per virtueel internationaal samenwerkingsproject plaats te vinden. Hierdoor
is de tijdwinst van een gebundelde aanvraag zeer beperkt.
In de tweede plaats adviseert ATR de verplichting om te evalueren te beperken tot
de medewerking aan het externe evaluatieonderzoek naar leeruitkomsten. Om onnodige
herhaling in het nawerk te voorkomen is dit advies overgenomen en is de beleidsmatige
evaluatie komen te vervallen.
In de derde plaats adviseert het college de gevolgen voor de regeldruk volledig in
beeld te brengen in de toelichting bij het besluit, conform de Rijksbrede methodiek.
Daarop is de aanvankelijke berekening herzien en toegevoegd aan de toelichting in
de subsidieregeling.
10. Internetconsultatie
De subsidieregeling is voorgelegd voor openbare internetconsultatie. Daarop zijn diverse
reacties binnengekomen, overwegend positief en met praktische input om de subsidieregeling
aan te scherpen en effectiever te maken.
Een aanpassing op basis van de input in de internetconsultatie is een verhoging van
het subsidiebedrag per project, van € 11.200 naar € 15.000 per virtueel internationaal
samenwerkingsproject. Het subsidiebedrag is bedoeld als substantiële bijdrage voor
het ontwerpen, ontwikkelen en implementeren van een virtueel internationaal samenwerkingsproject,
niet als kostendekkend budget. Meerkosten zijn voor rekening van de onderwijsinstelling.
Veel van de overige opmerkingen hebben betrekking op de aanvullende ondersteuningsonderdelen
die via aanbestedingsprocedures bij externe partijen zijn belegd; dit is derhalve
geen onderdeel van onderhavige subsidieregeling.
11. Uitvoering
De regeling wordt namens de minister uitgevoerd door DUS-I, die de regeling op uitvoerbaarheid
heeft beoordeeld. DUS-I acht de regeling uitvoerbaar. Voor de uitvoeringstoets heeft
DUS-I advies ontvangen van de Audit Dienst Rijk (hierna: ADR) en de Inspectie van
het onderwijs (hierna: Inspectie).
De ADR heeft geadviseerd subsidieontvangers de subsidie via de Jaarverslaggeving model
G, onderdeel 1, te laten verantwoorden en een meldplicht op te nemen. De Inspectie
acht verantwoording via model G, onderdeel 1 in de Jaarverslaggeving te zwaar met
het oog op de hoogte van de subsidie. Volgens de Inspectie leidt verantwoording via
model G, onderdeel 1, tot een onnodig hoge administratieve last voor de subsidieontvanger.
Bovenstaande heeft niet geleid tot aanpassingen. De verantwoording in de Jaarverslaggeving
met model G, onderdeel 1, blijft gehandhaafd om voldoende bewijs te hebben dat de
subsidie daadwerkelijk besteed is aan het daarvoor bestemde doel. De controle of activiteiten
zijn uitgevoerd vind enerzijds plaats via de verklaring van de accountant bij model
G, onderdeel 1. Anderzijds door de verplichte deelname aan het onderzoek naar leeruitkomsten
dat door een externe partij wordt uitgevoerd. De partij die dit onderzoek uitvoert
maakt een melding bij DUS-I als er geen activiteiten zijn uitgevoerd.
De ADR heeft geadviseerd een minimumeis te stellen aan het aantal deelnemende studenten
van de Nederlandse en buitenlandse hoger onderwijsinstelling. Om de toegankelijkheid
van de regeling voor kleinere opleidingen te waarborgen, is deze minimumeis niet over
genomen.
De aanvraag voor subsidie wordt elektronisch ingediend. Daarvoor wordt gebruik gemaakt
van het aanvraagformulier dat beschikbaar wordt gesteld op de via https://www.dus-i.nl/subsidies/virtuele-internationale-samenwerkingsprojecten. DUS-I is gevraagd gedurende de looptijd van de regeling jaarlijks vóór 1 februari
een tussenrapportage aan te leveren bij de minister. DUS-I dient uiterlijk 31 december
2024 een eindrapportage met een overzicht van alle projecten in bij de minister.
12. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 september 2021.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Begripsbepalingen
In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen.
Artikel 2 Toepassing Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS
Op deze subsidieregeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS van toepassing.
Dat betekent onder andere – zoals in het algemene deel van deze toelichting is aangegeven
– dat de subsidieverplichtingen van hoofdstuk 5 van toepassing zijn op de subsidies
die op grond van deze regeling worden verstrekt.
Artikel 3 Te subsidiëren activiteiten
Eerste lid
In artikel 3, eerste lid, worden de te subsidiëren activiteiten benoemd. Een subsidie
kan worden verstrekt voor het ontwikkelen van een nieuw of het bijwerken en actualiseren
van een bestaand virtueel internationaal samenwerkingsproject. Het opzetten en ontwikkelen
van een virtueel internationaal samenwerkingsproject kan bestaan uit het ontwerpen
en vormgeven van het virtueel internationaal samenwerkingsproject, het leggen van
contact en het maken van afspraken met een buitenlandse instelling, en het implementeren
van het virtueel internationaal samenwerkingsproject.
Daarnaast kunnen activiteiten betrekking hebben op het doceren en het coördineren
van het virtueel internationaal samenwerkingsproject. Ook dient afstemming met de
buitenlandse partnerinstelling waarmee het samenwerkingsproject vorm krijgt, plaats
te vinden. Tevens wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
Diverse opleidingen binnen het Nederlandse hoger onderwijs verzorgen al langer virtuele
internationale samenwerkingsprojecten om daarmee hun onderwijs te verrijken. Voor
deze opleidingen bestaat de mogelijkheid om het bestaande virtuele internationale
samenwerkingsproject zo nodig te herzien, en voor deze tijdsinvestering gebruik te
maken van deze subsidieregeling. Het bijwerken en herzien van het project is bedoeld
om in te spelen op ontwikkelingen die van invloed zijn op (de kwaliteit van) het virtueel
internationaal samenwerkingsproject.
Tweede lid
In artikel 3, tweede lid, wordt geregeld dat het instellingsbestuur ten behoeve van
de in het eerste lid bedoelde activiteiten in ieder geval kan voorzien in het vrijroosteren
van docenten en onderwijskundigen.
Bij de aanvraag van een subsidie in het kader van onderhavige subsidieregeling wordt
van de instelling verwacht intern akkoord te zijn met het beschikbaar stellen van
tijd voor docent en onderwijskundige die aan het beoogde virtueel internationaal samenwerkingsproject
gaan werken.
Voor een goede inbedding kan het noodzakelijk zijn om binnen de instelling nog verder
af te stemmen, bijvoorbeeld over de structurele borging, mandatering en budgettering
voor de continuering van het virtueel internationaal samenwerkingsproject.
Derde lid
De subsidie kan ook worden gebruikt voor activiteiten met betrekking tot het betrekken
van aanvullende expertises binnen de instelling en kennisdisseminatie. Bij de ontwikkeling
van het virtueel internationaal samenwerkingsproject kan het relevant zijn om ook
aanvullende expertises binnen de instelling te betrekken. Denk hierbij bijvoorbeeld
aan het betrekken van een persoon met specifieke vakkennis om thematische dwarsverbanden
met andere vakken of opleidingen te leggen, een persoon met een goed netwerk waarbinnen
een opdracht uitgevoerd kan worden, een collega binnen de instelling met ervaring
op het gebied van virtueel geïnternationaliseerd onderwijs of het reflecteren met
studenten op interculturele competenties, een persoon met ervaring op het gebied van
projectmatig werken, enzovoorts.
Artikel 4 Subsidiebedrag
In dit artikel wordt het subsidiebedrag bepaald.
Per subsidieaanvraag is € 15.000 beschikbaar. Het subsidiebedrag is bedoeld als een
substantiële bijdrage voor het ontwerpen of herzien, ontwikkelen en implementeren
van een virtueel internationaal samenwerkingsproject. Het bedrag biedt ruimte voor
het instellingsbestuur om in elk geval een docent en onderwijskundige vrij te roosteren,
die gezamenlijk werken aan het ontwerpen of herzien, ontwikkelen en implementeren
van een virtueel internationaal samenwerkingsproject. Het subsidiebedrag kan door
het instellingsbestuur ook gebruikt worden voor de inzet van aanvullende expertises
om bij te dragen aan de ontwikkeling van het virtueel internationaal samenwerkingsproject.
De verdeling van uren over de verschillende rollen is aan de instelling zelf.
Artikel 5 Subsidieaanvraag
In dit artikel worden de procedure, aanvraagtijdperioden en de aan te leveren informatie
benoemd.
De subsidieontvanger kan per aanvraagperiode meerdere aanvragen indienen. Voor het
ontwerpen of herzien van een virtueel internationaal samenwerkingsproject kunnen instellingen
op verschillende manieren samenwerken.
Bijvoorbeeld: Multidisciplinaire samenwerking binnen een instelling: subsidieontvangers
kunnen met verschillende opleidingen aan één multidisciplinair virtueel internationaal
samenwerkingsproject werken. Wel vraagt de subsidieontvanger voor elke deelnemende
opleiding een afzonderlijke subsidie aan. De instelling vraagt in dit voorbeeld drie
subsidies aan.
Eén virtueel internationaal samenwerkingsproject aanbieden op verschillende vestigingen:
indien dit betekent dat drie verschillende docenten, verspreid over de drie vestigingen,
het virtueel internationaal samenwerkingsproject zullen aanbieden kan de subsidieontvanger
hier drie keer subsidie voor aanvragen. Per docent gekoppeld aan een onderwijskundige
op de verschillende vestigingen vraagt de subsidieontvanger afzonderlijk subsidie
aan.
Bij het aanvragen van meerdere subsidies, met als doel samen te werken aan één virtueel
internationaal samenwerkingsproject, loopt de subsidieontvanger per aanvraagperiode
het risico dat niet elke afzonderlijke aanvraag wordt toegekend.
Het is niet mogelijk meerdere aanvragen in te dienen wanneer een instelling voor éénzelfde
virtueel internationaal samenwerkingsproject en dezelfde vestiging al een subsidieaanvraag
heeft ingediend.
Artikel 6 Subsidieplafond
Artikel 6 heeft betrekking op de subsidieplafonds. Voor een nadere toelichting wordt
verwezen naar het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 7 Weigeringsgronden
In dit artikel zijn de weigeringsgronden opgenomen. Deze weigeringsgronden gelden
in aanvulling op de weigeringsgronden, opgenomen in artikel 4:35 van de Algemene wet
bestuursrecht. Eén van de gronden waarop een subsidie kan worden geweigerd betreft
de situatie waarin voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, ook uit
andere hoofde aanspraak op subsidie bestaat, bijvoorbeeld omdat al een andere subsidie
is ontvangen voor dezelfde activiteiten.
Ook kan de subsidie worden geweigerd wanneer de aanvrager voornemens is het subsidiebedrag
te besteden aan het ontwerpen van een MOOC, dat wil zeggen een open online te volgen
cursus waarbij de deelnemers niet aan een specifiek onderwijsprogramma of instelling
voor hoger onderwijs verbonden zijn.
Ook kan subsidie worden geweigerd wanneer de aanvrager subsidie aanvraagt voor activiteiten
waarvoor al eerder op grond van deze subsidieregeling subsidie is ontvangen. Een instelling
kan wel voor de ontwikkeling of herziening van een ander virtueel internationaal samenwerkingsproject
subsidie aanvragen.
Artikel 8 Wijze van verdeling beschikbare middelen
Op twee momenten in het jaar, met uitzondering van 2021, zal er sprake zijn van een
aanvraagperiode waarbij geïnteresseerde instellingsbesturen van bekostigde hogeronderwijsinstellingen
een aanvraag voor subsidie kunnen doen. Wordt het subsidieplafond overschreden dan
worden alle aanvragen op volgorde van binnenkomst gerangschikt. In het geval instellingsbesturen
meerdere aanvragen in een bepaalde aanvraagperiode indienen, maakt de tweede aanvraag
van een instelling kans op subsidie, nadat alle eerste aanvragen van instellingsbesturen
zijn gerangschikt. Zo ook de derde, vierde, en opeenvolgende aanvraag, totdat het
subsidieplafond van de betreffende aanvraagperiode bereikt is.
Een voorbeeld:
Instelling A wil in één aanvraagperiode subsidie aanvragen voor drie virtuele internationale
samenwerkingsprojecten. In dezelfde aanvraagperiode vraagt instelling B vier subsidies
aan. Omdat het subsidieplafond is overschreden, worden alle eerste ingediende aanvragen
van alle instellingsbesturen op datum en tijdstip gerangschikt.
Voor zowel instelling A als instelling B komt de eerste ingediende subsidieaanvraag
in aanmerking voor toekenning. Wanneer het subsidieplafond nog niet bereikt is, wordt
er in rangschikking opnieuw gekeken naar de datum en tijdstip van binnenkomst van
de tweede en navolgende ingediende aanvraag van instelling A en B.
Indien DUS-I constateert dat een aanvraag incompleet is, krijgt aanvrager op grond
van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, eenmalig de kans om de aanvraag
aan te vullen, mits het subsidieplafond nog niet is bereikt.
Artikel 9 Verplichtingen subsidie
In onderhavig artikel zijn de verplichtingen bij de subsidie opgenomen.
Eerste lid
Onderdeel a: Het werken aan het virtuele internationale samenwerkingsproject start zo spoedig
mogelijk na beschikking. Wanneer een aanvrager na 6 maanden start met de activiteiten
dan heeft hij nog 12 maanden de tijd voor het ontwerpen, ontwikkelen en implementatie.
Onderdeel b: De maximale subsidieperiode bedraagt achttien maanden. De maximale looptijd van de
subsidie is tevens van belang voor de verplichte deelname aan het onderzoek naar leeruitkomsten,
dat door een externe partij wordt uitgevoerd.
Onderdeel c: Op verzoek van de minister verleent de subsidieontvanger medewerking aan kennisdelingsactiviteiten
rondom virtuele internationale samenwerkingsprojecten.
Onderdeel d: De minister laat een externe partij onderzoek doen naar de leeruitkomsten van virtuele
internationale samenwerkingsprojecten. De via een aanbesteding gecontracteerde externe
partij zal toelichten op welke wijze het contact met de subsidieontvanger wordt gelegd.
Deze partij levert aan het ministerie een overzicht van projecten die zijn uitgevoerd
in het kader van de subsidieregeling. Indien hieruit blijkt dat een deelnemende subsidieontvanger
geen werkzaamheden heeft verricht, kan de minister gelet op artikel 4:49 van de Algemene
wet bestuursrecht besluiten de verstrekte subsidie terug te vorderen.
Tweede lid
Dit betreft de meldingsplicht zoals opgenomen in de Kaderregeling subsidies OCW, SZW
en VWS, artikel 5.7 en is voor de volledigheid ook in deze regeling opgenomen. Op
grond van artikel 5.7 van de Kaderregeling zijn de subsidieontvangers verplicht om
het de minister onverwijld te melden indien (i) aannemelijk is geworden dat de activiteiten
waarvoor de subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht,
(ii) aannemelijk is geworden dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen
zal worden voldaan, of (iii) zich andere omstandigheden voordoen of zullen voordoen
die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling
van de subsidie.
Artikel 10 Vaststelling en verantwoording subsidie
In onderhavig artikel is toegelicht wanneer de subsidie wordt vastgesteld en welke
verantwoording vereist is.
Het subsidiebedrag wordt direct vastgesteld binnen 13 weken na afloop van de desbetreffende
aanvraagperiode. Het vastgestelde subsidiebedrag wordt overgemaakt naar het bevoegd
gezag van het instellingsbestuur,
Artikel 11 Inwerkingtreding en vervaldatum
In onderhavig artikel is de datum waarop de regeling in werking treedt en vervalt
genoemd.
Artikel 12 Citeertitel
In onderhavig artikel is de titel waaronder deze regeling wordt aangehaald benoemd.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven