Beleidsregel van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 7 juni 2021, nr. VO/28225728, betreffende cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs (Beleidsregel IGVO 2021)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de wet;

bovenbouw internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs:

IB CP of het IB DP of beiden;

cursus internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs:

IB CP, IB DP, IB MYP of een cursus die gericht is op het behalen van het IGCSE;

IB CP:

International Baccalaureate Career-Related Programme;

IB DP:

International Baccalaureate Diploma Programme;

IB MYP:

International Baccalaureate Middle Years Programme;

IGSCE:

International General Certificate of Secondary Education;

Leerling:

leerling als bedoeld in artikel 8 van Besluit bekostiging WVO 2021;

Minister:

Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media;

onderbouw internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs:

IB MYP of een cursus die gericht is op het behalen van het IGCSE of beide;

school:

een uit de openbare kas bekostigde school als bedoeld in artikel 1 van de wet;

wet:

Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2. Reikwijdte beleidsregel

  • 1. Deze beleidsregel heeft betrekking op de wijze waarop de Minister gebruikmaakt van de bevoegdheid tot het voor bekostiging in aanmerking brengen van cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs.

  • 2. Voor bekostiging kunnen in aanmerking worden gebracht een cursus IB MYP en een cursus IB CP gezamenlijk of een cursus IB MYP en een cursus IB DP gezamenlijk.

HOOFDSTUK 2. AANVRAAG EN BEKOSTIGING

Artikel 3. Aanvraagprocedure nieuwe cursus internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs.

  • 1. Het bevoegd gezag van een school dat in aanmerking wil komen voor bekostiging van de cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs, dient daartoe een aanvraag in bij de Minister voor 1 november van het jaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de bekostiging wordt gevraagd.

  • 2. De aanvraag vermeldt de vestiging van de school waaraan het bevoegd gezag de cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs wil gaan aanbieden en gaat vergezeld van een prognose waaruit blijkt dat de cursussen IB MYP en IB DP of IB MYP en IB CP zodra deze in alle leerjaren worden aangeboden, door ten minste 120 leerlingen zullen worden gevolgd, die voldoen aan de toelatingseisen als bedoeld in artikel 9, eerste lid.

  • 3. De prognose heeft betrekking op het verwachte aantal leerlingen:

    • a. in het zesde en tiende schooljaar na de datum van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid;

    • b. die wonen binnen een redelijke afstand van de vestiging van de school waar de cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs zullen worden aangeboden.

  • 4. De prognose heeft geen betrekking op leerlingen die binnen een redelijke afstand van een andere school wonen waar zij internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs kunnen volgen en waar voldoende plaatsruimte beschikbaar is, of op leerlingen die buiten het Nederlandse grondgebied wonen.

  • 5. Het afschrift van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, en de prognose, bedoeld in het derde lid, worden door het bevoegd gezag overgelegd aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs zullen worden aangeboden. Het college kan op basis van deze documenten binnen vier weken een advies aan de Minister uitbrengen over de behoefte aan uitbreiding van het aanbod aan cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs in de regio.

  • 6. Indien het bevoegd gezag van een school die voor bekostiging van cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs in aanmerking is gebracht, het aanbod van cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs aan die school wil uitbreiden, volstaat een schriftelijke mededeling aan de Minister. Het bevoegd gezag:

    • a. doet deze mededeling uiterlijk 1 mei voorafgaand aan het schooljaar waarin met de nieuwe cursus internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs wordt gestart; en

    • b. vermeldt hierin met welke cursus het aanbod wordt uitgebreid, de datum waarop met de desbetreffende cursus zal worden gestart alsmede de vestiging waar deze cursus zal worden aangeboden.

  • 7. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, en de mededeling, bedoeld in het zesde lid, worden gestuurd aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, directie Voortgezet Onderwijs, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag.

Artikel 4. Beoordeling aanvraag en aanvang bekostiging

  • 1. Bij beoordeling van de aanvraag overweegt de Minister of:

    • a. de school ten minste de schoolsoorten voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, bedoeld in artikel 7 van de wet, en hoger algemeen voortgezet onderwijs, bedoeld in artikel 8 van de wet, omvat;

    • b. dit past binnen het uitgangspunt van een evenwichtige landelijke spreiding van het internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs; en

    • c. op basis van de prognose, bedoeld in artikel 3, tweede lid, en, voor zover van toepassing, het advies van de desbetreffende gemeente, bedoeld in artikel 3, vijfde lid, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs gezamenlijk binnen zes schooljaren zullen worden bezocht door ten minste 120 leerlingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid.

  • 2. De Minister besluit voor 1 februari daaropvolgend op de aanvraag als bedoeld in artikel 3.

  • 3. Indien cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht, meldt het bevoegd gezag uiterlijk op 1 mei welke cursus of cursussen op 1 augustus daaropvolgend van start gaat respectievelijk gaan. Binnen twee maanden na die melding verstrekt de Minister een bekostigingsbeschikking aan het bevoegd gezag van de school.

  • 4. Indien cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht en niet binnen drie jaar na de datum waarop de bekostiging een aanvang had kunnen nemen met één van deze cursussen is gestart, vervalt de aanspraak op bekostiging.

Artikel 5. Doorlopende leerlijn

Het bevoegd gezag van een school voorziet in zowel een onderbouw als een bovenbouw internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs.

Artikel 6. Wijze van bekostiging

  • 1. Een cursus internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs wordt per kalenderjaar bekostigd.

  • 2. In aanvulling op de bekostiging als bedoeld in het eerste lid, stelt de Minister voor leerlingen, bedoeld in artikel 9, eerste tot en met vijfde lid, een aanvullende bekostiging vast. Deze aanvullende bekostiging wordt niet verstrekt voor de leerlingen bedoeld in artikel 9, zesde en zevende lid.

Artikel 7. Inhouding van de bekostiging

  • 1. De Minister kan bepalen dat de bekostiging geheel of gedeeltelijk wordt ingehouden dan wel opgeschort, indien het bevoegd gezag in strijd handelt met deze beleidsregel.

  • 2. De Minister kent de bekostiging wederom toe, indien blijkt dat de reden voor de toepassing van het eerste lid is vervallen.

Artikel 8. Beëindiging van de bekostiging

  • 1. De bekostiging van de cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs wordt beëindigd, indien deze cursussen in alle leerjaren worden aangeboden en gedurende drie achtereenvolgende schooljaren telkens gezamenlijk door minder dan 100 leerlingen worden gevolgd.

  • 2. Wanneer de cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs nog niet in alle leerjaren worden aangeboden, wordt de bekostiging beëindigd indien de cursussen gedurende twee achtereenvolgende schooljaren in enig leerjaar dat al werd aangeboden, door minder dan twaalf leerlingen worden gevolgd.

  • 3. Bij de berekening van het aantal leerlingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt 1 oktober als peildatum gehanteerd en worden slechts leerlingen als bedoeld in artikel 9, eerste tot en met vijfde lid, meegenomen.

  • 4. Het bevoegd gezag van de school wordt voor 1 mei voorafgaand aan het schooljaar van het beëindigen van de bekostiging door de Minister op de hoogte gesteld.

  • 5. De bekostiging wordt beëindigd met ingang van 1 augustus volgend op de drie achtereenvolgende schooljaren, bedoeld in het eerste lid, dan wel de twee achtereenvolgende schooljaren, bedoeld in het tweede lid.

HOOFDSTUK 3. TOELATING, BEVORDERING EN VERWIJDERING VAN LEERLINGEN

Artikel 9. Toelating

  • 1. Tot een cursus IB MYP of een cursus IB CP en IB DP kan als leerling worden toegelaten degene die kan aantonen dat hij:

    • a. een andere dan de Nederlandse nationaliteit bezit en van wie ten minste een van de ouders, voogden of verzorgers voor een tijdelijke periode in Nederland of een grensgebied van Nederland werkzaam is;

    • b. de Nederlandse nationaliteit bezit en twee jaar of langer in het buitenland onderwijs heeft genoten vanwege het feit dat ten minste een van de ouders, voogden of verzorgers voor een bepaalde tijd in het buitenland werkzaam was; of

    • c. de Nederlandse nationaliteit bezit en van wie ten minste een van de ouders, voogden of verzorgers blijkens een schriftelijke verklaring van de werkgever binnen twee jaar na het tijdstip van toelating voor ten minste twee jaar in het buitenland werkzaam zal zijn, en die in die periode bij deze ouder, voogd of verzorger zal wonen.

  • 2. Voor een cursus IB MYP geldt bovendien dat als leerling slechts kan worden toegelaten degene die:

    • a. op het moment van de aanvang van het eerste schooljaar ten minste de leeftijd van 11 jaar heeft bereikt; en

    • b. voldoende onderwijs heeft genoten om het onderwijs aan de cursus IB MYP met vrucht te kunnen volgen.

  • 3. Voor een cursus IB CP geldt verder dat als leerling slechts kan worden toegelaten degene die:

    • a. een cursus IB MYP met goed gevolg heeft afgerond; of

    • b. voldoende onderwijs heeft genoten om het onderwijs aan de cursus IB CP met vrucht te kunnen volgen.

  • 4. Voor een cursus IB DP geldt verder dat als leerling slechts kan worden toegelaten degene die:

    • a. een cursus IB MYP met goed gevolg heeft afgerond; of

    • b. voldoende onderwijs heeft genoten om het onderwijs aan de cursus IB DP met vrucht te kunnen volgen.

  • 5. Tot de cursus IB DP en IB CP, verbonden aan het United World College te Maastricht, kan in afwijking van het eerste lid ook als leerling worden toegelaten degene die een andere dan de Nederlandse nationaliteit bezit en niet aan de voorwaarden, bedoeld in dat lid, voldoet.

  • 6. Tot de cursus IB CP kan tevens worden toegelaten een in Nederland woonachtige leerling die niet behoort tot de categorieën, bedoeld in het eerste lid, op voorwaarde dat die leerling:

    • a. in het bezit is van een bewijsstuk dat hij onvoorwaardelijk is bevorderd tot het vierde leerjaar van een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs; en

    • b. ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat hij in staat is onderwijs in de Engelse taal te volgen blijkens een door de leerling over te leggen bewijsstuk.

  • 7. Tot de cursus IB DP kan tevens worden toegelaten een in Nederland woonachtige leerling die niet behoort tot de categorieën, bedoeld in het eerste lid, op voorwaarde dat die leerling:

    • a. in het bezit is van een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of van een bewijsstuk, waaruit blijkt dat hij onvoorwaardelijk is bevorderd tot het vijfde leerjaar van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs; en

    • b. in staat is het onderwijs in de Engelse taal te volgen blijkens een door de leerling over te leggen bewijsstuk, ten genoegen van het bevoegd gezag.

  • 8. Het bevoegd gezag beslist over toelating van een leerling.

Artikel 10. Toelating en geldelijke bijdrage

Toelating tot een cursus internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs is afhankelijk van de voldoening van een geldelijke bijdrage op grond van een overeenkomst tussen de ouders, voogden of verzorgers van de leerling en het bevoegd gezag van de school. Het bevoegd gezag stelt de hoogte van de geldelijke bijdrage per leerjaar vast.

Artikel 11. Bevordering en verwijdering

Ten aanzien van de voorwaardelijke bevordering, de schorsing en de verwijdering van een leerling zijn de artikelen 12 tot en met 15 van het Inrichtingsbesluit WVO van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 4. INRICHTING VAN HET ONDERWIJS EN DE AFSLUITING DAARVAN

Artikel 12. Voertaal

  • 1. Cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs worden gegeven en de examens worden afgenomen in het Engels.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere taal worden gebezigd wanneer het onderwijs die taal betreft.

Artikel 13. Onderbouw internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs

  • 1. De onderbouw internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs heeft een duur van vier of vijf leerjaren. De school biedt voor alle leerlingen een onderwijsprogramma aan dat per schooljaar gemiddeld ten minste 950 klokuren omvat.

  • 2. De onderbouw internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs biedt de mogelijkheid voor leerlingen om:

    • a. proeven af te leggen voor het IB MYP Certificate of deelcertificaten daarvan dan wel examen af te leggen voor het IGSCE of voor deelcertificaten daarvan;

    • b. na het behalen van het IB MYP Certificate of het IGCSE het onderwijs te vervolgen in het eerste leerjaar van de bovenbouw internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs; en

    • c. tussentijds, na ieder cursusjaar, het onderwijs te vervolgen in het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het hoger algemeen voortgezet onderwijs of het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs in de eigen school of een andere school.

  • 3. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat leerlingen in de onderbouw internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs in voldoende mate onderwijs kunnen volgen in de Nederlandse taal en kennis kunnen nemen van de Nederlandse cultuur. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat ten minste 10 procent van het aantal uren, bedoeld in het eerste lid, wordt gegeven in het Nederlands of wordt besteed aan de Nederlandse taal.

Artikel 14. Bovenbouw internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs

  • 1. De bovenbouw internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs heeft een duur van twee leerjaren. In het eerste leerjaar biedt de school voor alle leerlingen een onderwijsprogramma aan dat ten minste 950 klokuren omvat en in het tweede leerjaar biedt de school voor alle leerlingen een onderwijsprogramma aan dat ten minste 700 klokuren omvat.

  • 2. De bovenbouw internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs is erop gericht de leerlingen de mogelijkheid te bieden examen af te leggen voor het IB CP Certificate dan wel het International Baccalaureate Diploma.

  • 3. Voor een leerling die de Nederlandse nationaliteit als enige nationaliteit bezit, is tevens het volgen van onderwijs in het vak Nederlands verplicht.

Artikel 15. Afsluiting cursussen internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs

  • 1. Het bevoegd gezag stelt een examenreglement vast.

  • 2. Het bevoegd gezag stelt de leerlingen die het laatste leerjaar van de onderbouw internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs volgen, in de gelegenheid proeven af te leggen voor het IB MYP Certificate of voor deelcertificaten daarvan respectievelijk examen af te leggen voor het IGCSE of voor deelcertificaten daarvan.

  • 3. Het bevoegd gezag stelt de leerlingen die het tweede leerjaar van de bovenbouw internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs volgen in de gelegenheid examen af te leggen voor het IB CP Certificate dan wel het International Baccalaureate Diploma volgens de daarvoor geldende regels.

  • 4. Voor het afnemen van de examens is toestemming vereist van de International Baccalaureate Organisation te Genève.

  • 5. Voor een leerling die de Nederlandse nationaliteit als enige nationaliteit bezit, is het afleggen van het examen in het vak Nederlands verplicht. Indien deze leerling tot een cursus internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs is toegelaten op grond van artikel 9, zesde en zevende lid, legt de leerling het examen in het vak Nederlands af op het betreffende niveau.

  • 6. De artikelen 5, 43, eerste lid, en 55, eerste en tweede lid, van het Eindexamenbesluit VO zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16. Benoeming en bevoegdheden van het onderwijzend personeel

Met betrekking tot de benoeming en bevoegdheden van leraren voor een cursus internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs is het bepaalde bij of krachtens de artikelen 33 tot en met 37 van de wetvan overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

  • a. voor onderwijs op het niveau van hoger algemeen voortgezet onderwijs de eerste drie leerjaren onderscheidenlijk het vierde en het vijfde leerjaar van de cursus IB MYP worden aangemerkt als de eerste drie leerjaren onderscheidenlijk het vierde en het vijfde leerjaar van een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs;

  • b. het eerste en het tweede leerjaar van het IB DP worden aangemerkt als het vijfde en zesde leerjaar van een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs;

  • c. het eerste en het tweede leerjaar van het IB CP worden aangemerkt als het vierde en het vijfde leerjaar hoger algemeen voortgezet onderwijs.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 17. Intrekking andere regeling

De Beleidsregel IGVO 2010 wordt ingetrokken.

Artikel 18. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 augustus 2021.

Artikel 19. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel IGVO 2021.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

Algemene toelichting

1. Aanleiding

In 2017 heeft de Taskforce Internationaal Onderwijs de opdracht gekregen om concrete, structurele maatregelen te formuleren om op de korte en middellange termijn de knelpunten binnen het internationaal onderwijs op te lossen. In haar actieplan Voorbereid op de Toekomst1 heeft de Taskforce onder meer geadviseerd de Beleidsregel IGVO 2010 op twee punten te wijzigen. Daarnaast heeft het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de afgelopen jaren veel vragen van schoolleiders, schoolbestuurders, gemeenten en ouders over de Beleidsregel IGVO 2010 ontvangen die ertoe leiden dat de Beleidsregel IGVO 2010 dient te worden verduidelijkt.

2. Achtergrond

Het kabinet vindt het van belang dat internationals in Nederland de mogelijkheid hebben om hun kinderen tegen een relatief lage ouderbijdrage internationaal onderwijs te laten volgen. Het onderwijs dat deze kinderen in het buitenland hebben genoten of zullen gaan genieten is veelal Engelstalig en gaat uit van het Engelse curriculum of internationale curricula. Het igvo sluit hierop aan en draagt op deze wijze zorg voor de ononderbroken ontwikkeling van deze leerlingen.

Daarnaast is voldoende aanbod van goed en betaalbaar internationaal onderwijs een belangrijke factor voor het creëren of behouden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dit maakt het mogelijk om internationaal talent aan te trekken, het tekort aan gekwalificeerd personeel in bepaalde sectoren op te vullen en buitenlandse bedrijven naar Nederland te halen.

3. Probleembeschrijving en -aanpak

Niveau internationaal curriculum is niet voor iedere leerling geschikt

Op dit moment kan in de bovenbouw van een igvo-school uitsluitend het International Baccalaureate Diploma Programme (IB DP) worden aangeboden. Dit is een curriculum op vwo-niveau, dat niet voor iedere leerling geschikt is. Met deze regeling wordt daarom het advies van de Taskforce opgevolgd om het voor igvo-scholen mogelijk te maken ook het International Baccalaureate Career-related Programme (IB CP) aan te bieden. Volgens Nuffic is het niveau van het IB CP-certificaat vergelijkbaar met dat van ten minste een havodiploma met beroepsgerichte vakken en kan een leerling na het behalen van het certificaat worden toegelaten tot het hoger beroepsonderwijs.

Niet alle relevante informatie wordt bij besluit over bekostiging igvo-cursus betrokken

Het is van groot belang dat alle betrokken partijen anticiperen op toekomstige ontwikkelingen in de instroom in het internationaal onderwijs, zodat het aanbod goed op de vraag kan worden afgestemd. In de eerste plaats is hier een rol weggelegd voor schoolbesturen en gemeenten. Maar ook de Minister heeft een belangrijke rol: hij beoordeelt immers de aanvragen om in aanmerking te komen voor bekostiging van igvo-cursussen. De Minister baseert zijn besluit op een dergelijke aanvraag met name op de prognose die hierbij moet worden overgelegd. Deze prognose is – anders dan bij de prognoses voor reguliere Nederlandse scholen – niet gebaseerd op demografische gegevens, maar op het aantal internationals in de regio en de verwachte economische groei. Bij het opstellen van een prognose maakt een onderzoeksbureau gebruik van openbare informatie. Informatie over concrete uitbreidingsplannen van bestaande igvo-scholen en de toekomstige vestiging van een buitenlands bedrijf in (of het vertrek van een dergelijk bedrijf uit) de regio, is zeer relevant voor het beoordelen van het te verwachten aantal leerlingen, maar is zelden (tijdig) openbaar. De desbetreffende gemeente beschikt echter wel over deze informatie. Daarom wordt met deze regeling – conform het advies van de Taskforce – de desbetreffende gemeente het recht toegekend om advies over de bij een aanvraag overgelegde prognose uit te brengen alvorens een besluit op die aanvraag wordt genomen. Omliggende gemeenten die behoren tot het voedingsgebied van de nieuwe igvo-cursus, kunnen in het gemeentelijk advies worden geconsulteerd. Het gemeentelijk advies heeft geen juridisch bindend karakter, maar dient slechts ter beoordeling van de prognose door de Minister. Tevens velt de Minister geen inhoudelijk oordeel over het niet-bindend gemeentelijk advies.

Beleidsregel IGVO 2010 wordt verschillend uitgelegd

De bij het Ministerie van OCW binnengekomen vragen laten zien dat er onduidelijkheid bestond over de tekst en de strekking van een aantal bepalingen van de Beleidsregel IGVO 2010. Dergelijke onduidelijkheden kunnen tot onbegrip en ongewenste situaties leiden. Tevens ontbrak in die beleidsregel een procedure welke een bevoegd gezag moet volgen indien zij het aantal igvo-cursussen wil uitbreiden. Met deze regeling is de procedure voor het uitbreiden van het aantal igvo-cursussen toegevoegd en zijn de bepalingen waar nodig verduidelijkt en van een heldere artikelsgewijze toelichting voorzien.

Vanwege de vele tekstuele wijzigingen zou een wijzigingsregeling zeer onoverzichtelijk zijn. Daarom is er voor gekozen de Beleidsregel IGVO 2010 in te trekken en een nieuwe beleidsregel op te stellen.

4. Territoriale reikwijdte

De regeling is uitsluitend op Europees Nederland van toepassing, omdat voor Caribisch Nederland een wettelijke grondslag voor het bekostigen van igvo-cursussen ontbreekt.

5. Administratieve lasten

Administratieve lasten betreffen de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Het gaat om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie aan de overheid. Deze regeling brengt geen nieuwe informatieverplichtingen voor scholen met zich mee en derhalve geen administratieve lasten.

6. Uitvoeringstoets

Dit besluit is door DUO en de inspectie beoordeeld op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Naar aanleiding van de tekstuele opmerkingen en vragen van DUO is het besluit op enkele punten aangepast.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Igvo-cursussen kunnen slechts voor bekostiging in aanmerking worden gebracht indien het bevoegd gezag een doorlopende leerlijn aanbiedt. Dat betekent dat op een (neven)vestiging waar igvo mag worden aangeboden, zowel de cursus IB MYP en IB CP of/en de cursus IB MYP en IB DP moet worden aangeboden.

Artikel 3 en 4

Igvo-cursussen zijn altijd verbonden aan een vestiging van een school die op grond van artikel 64 WVO voor bekostiging in aanmerking is gebracht. Deze verbinding biedt een goede basis voor samenwerking en uitwisseling tussen internationaal en regulier onderwijs. Om igvo-cursussen onderwijskundig verantwoord en doelmatig aan te kunnen bieden aan de zeer mobiele en gevarieerde leerlingenpopulatie, is het van belang dat in het voedingsgebied van de school voldoende potentiële igvo-leerlingen woonachtig zijn. Met het voedingsgebied wordt een gebied rondom de school bedoeld met op redelijke afstand wonende potentiële leerlingen voor een igvo-cursus. De omvang van het voedingsgebied zal per regio verschillen en is afhankelijk van de regio waarin de leerling woonachtig is. In een regio waar relatief weinig internationals wonen, zal het voedingsgebied van de school groter zijn dan in de randstad waar veel internationals wonen. De potentiële leerlingen dienen echter op een redelijke afstand woonachtig te zijn van de school die de igvo-cursus aanbiedt. In een gebied waar veel internationals wonen is de redelijke afstand kleiner dan in een gebied waar weinig internationals wonen. De stichtingsnorm is vastgesteld op 120 leerlingen voor de onder- en bovenbouw samen. Het bevoegd gezag levert bij de aanvraag een onderbouwde prognose die dat aantal leerlingen op een termijn van zes jaar aannemelijk maakt.

Indien het bevoegd gezag een aanvraag voor bekostiging van igvo-cursussen wil indienen, stelt het bevoegd gezag de gemeente waarin deze cursussen zullen worden aangeboden in de gelegenheid om hierover een advies uit te brengen. In dit advies kan de desbetreffende gemeente uiteenzetten of de in de prognose opgenomen cijfers juist en volledig zijn en of de aanvraag past binnen het uitgangspunt van een evenwichtige landelijke spreiding van het aanbod van igvo. Met een evenwichtige landelijke spreiding wordt de afweging van een redelijke reisafstand van igvo-leerlingen, het voedingsgebied en de evenwichtige landelijke spreiding bedoeld. Omdat igvo niet alleen leerlingen uit de eigen gemeente aantrekt, is het van groot belang dat gemeenten en schoolbesturen nauw met elkaar samenwerken om een goed beeld te krijgen van de behoefte aan igvo in de regio. Om deze samenwerking te bevorderen en monopolistisch gedrag te voorkomen, worden aanvragen die voor 1 november van een bepaald jaar zijn ingediend en waarvan de voedingsgebieden overlappen, in samenhang beoordeeld. Dat betekent dat op het moment dat twee bevoegde gezagen in twee aan elkaar grenzende gemeenten in hetzelfde jaar een aanvraag indienen en het voedingsgebied van beide gemeenten overlapt, het aantal leerlingen in het overlappende voedingsgebied wordt gedeeld door het aantal aanvragen (namelijk twee). Omliggende gemeenten die behoren tot het voedingsgebied van de nieuwe igvo-cursus, kunnen bij het gemeentelijk advies worden geconsulteerd.

Het gemeentelijk advies heeft geen juridisch bindend karakter, maar dient ter beoordeling van het te verwachten aantal leerlingen door de Minister. Tevens is de gemeente niet verplicht een advies uit te brengen. Indien de Minister negatief op een aanvraag beslist, gelden de gebruikelijke mogelijkheden tot bezwaar en beroep.

Indien een bevoegd gezag dat reeds igvo-cursussen aanbiedt deze cursussen wil uitbreiden, volstaat een schriftelijke mededeling aan de Minister. Naar aanleiding hiervan zal de Dienst Uitvoering Onderwijs de elementcode van de nieuwe cursus aan het BRIN-nummer toevoegen.

Artikel 5

Veelal wordt gestart met het eerste leerjaar of de eerste twee leerjaren van het igvo. Binnen zes jaar moet het bevoegd gezag van een school alle leerjaren van het igvo aanbieden.

Artikel 6

De kosten voor igvo zijn per leerling aanzienlijk hoger dan voor het reguliere voortgezet onderwijs.

De leerlingen verblijven vanwege de internationale mobiliteit van hun ouders relatief kort in het igvo en voor veel van hen is Engels niet de moedertaal. Dit stelt speciale eisen aan inrichting en organisatie van het onderwijs: de groepen kunnen niet te groot zijn. Verder zijn de personeelskosten (werving, vestiging, bijscholing in internationaal verband) relatief hoog evenals de kosten van de Engelstalige leermiddelen. Daarom ontvangen scholen voor leerlingen die op dit type onderwijs zijn aangewezen – naast de reguliere bekostiging – een aanvullende bekostiging. Deze aanvullende bekostiging wordt niet verstrekt ten behoeve van leerlingen die niet tot deze categorie behoren, zoals Nederlandse vo-leerlingen die IB CP of IB DP volgen. Voor hen bestaat er immers geen noodzaak om internationaal onderwijs te volgen.

Artikel 8

Indien een school is gestart met een cursus en pas een of enkele leerjaren verzorgt, geldt het minimum van 120 leerlingen niet, maar wordt getoetst op het aantal leerlingen per leerjaar, namelijk 12. Bij scholen die alle leerjaren van het igvo aanbieden en gedurende drie jaar een leerlingaantal hebben dat lager is dan de opheffingsnorm van 100 leerlingen, zal de bekostiging worden beëindigd.

Artikel 9

In deze bepaling wordt aangegeven welke leerlingen tot het igvo kunnen worden toegelaten. Igvo is in beginsel bestemd voor leerlingen die gezien de werkzaamheden van ten minste één van hun ouders voor een aanzienlijke periode op onderwijs in het buitenland zijn aangewezen of zullen zijn aangewezen. Bij de leerlingen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, gaat het om kinderen van ouders van wie, gezien het arbeidsverleden, verwacht mag worden dat zij binnen afzienbare maar moeilijk exact te voorspellen termijn weer naar het buitenland zullen verhuizen. Deze termijn is daarom niet nader bepaald. Bij de leerlingen, bedoeld in het eerste lid, onder c, is wel een termijn gesteld omdat het gaat om kinderen van ouders die dit arbeidsverleden nog missen. Hier zal het komende vertrek moeten worden aangetoond met een verklaring van de werkgever. Kinderen kunnen dan door het igvo worden voorbereid op onderwijs in het buitenland. Scholen worden opgeroepen om na inschrijving met ouders in gesprek te blijven over de toekomstplannen. Indien de ouders beslissen toch voor langere periode in Nederland te blijven, is het raadzaam deze ouders te wijzen op de mogelijkheden binnen het Nederlands onderwijs. Op jonge leeftijd is de overstap op het Nederlands onderwijs doorgaans eenvoudiger.

Naar aanleiding van de door de Tweede Kamer aanvaarde motie van de leden Lambrechts en Balemans (Kamerstukken II 2004-2005, 29 800 III, nr. 56) en de daaruit voortvloeiende pilot van 2007 tot en met 2012 (Staatscourant 2010 nr. 9401) is de bovenbouw van het igvo inmiddels opengesteld voor iedere leerling die met ten minste één van de ouders in Nederland woont en die aannemelijk maakt dat hij de Engelse taal voldoende beheerst en voldoende onderwijs heeft genoten om de betreffende igvo-cursus met goed gevolg te kunnen afsluiten.

Artikel 10

De bekostiging voor igvo is nooit bedoeld kostendekkend te zijn en is dat ook niet. Omdat dit type onderwijs onder meer wordt aangeboden met het oog op het behouden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat, is het redelijk dat ook belanghebbende bedrijven en/of ouders van leerlingen aan de kosten van dit onderwijs bijdragen. De verplichting tot het betalen van een geldelijke bijdrage ofwel ‘schoolfee’ om tot internationaal onderwijs te worden toegelaten is ook in het buitenland staande praktijk. De hoogte van de geldelijke bijdrage wordt jaarlijks door de leiding van de school vastgesteld. Over een wijziging van de hoogte van de schoolfee overlegt de schoolleiding met de medezeggenschapsraad. Het bevoegd gezag dient zorg te dragen dat de hoogte van de schoolfee geen belemmering vormt voor toelating tot het internationaal onderwijs.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Bijlage bij Kamerstukken II 2016 – 2017, 22 452, nr. 55.

Naar boven