TOELICHTING
1. Aanleiding en doel
Aan ondernemingen die direct of indirect geraakt zijn door de overheidsmaatregelen
ter bestrijding van het coronavirus, wordt een subsidie verstrekt voor de vaste lasten
op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering Covid-19 (hierna TVL).
Subsidie is in eerste instantie verstrekt voor financiering van de vaste lasten in
de periode van juni tot en met september van 2020 (Stcrt. 2020, 34295). Met ingang van 26 november 2020 kon subsidie worden aangevraagd voor financiering
van de vaste lasten in de periode van oktober tot en met december van 2020 (Stcrt. 2020, 61730). Met ingang van 15 februari kan subsidie worden aangevraagd voor financiering van
de vaste lasten in de periode van januari tot en met maart 2021 (Stcrt. 2021, 6893 en Stcrt. 2021, 16732).
Zoals in de brief aan de Tweede Kamer van maandag 22 maart 20211 is gemeld, worden de intensiveringen zoals aangekondigd in de kamerbrieven van 21 januari
20212 en 28 januari 20213, stapsgewijs ingevoerd. Op 30 maart 2021 is een aantal wijzigingen van de regeling
voor het eerste kwartaal van 2021 gepubliceerd, waaronder de verlaging van de vaste
lasten drempel van € 3.000 naar € 1.500, waardoor ook kleine bedrijven in aanmerking
komen voor TVL (Stcrt. 2021, 16732). Met onderhavige wijzigingsregeling worden de overige intensiveringen voor MKB-bedrijven
doorgevoerd. In de volgende paragrafen worden de verschillende wijzigingen nader toegelicht.
De TVL bevat geen subsidieplafond, waartoe de Minister van Financiën overeenkomstig
artikel 3, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV subsidies heeft ingestemd. De totale
geraamde verhoging van het budget als gevolg van de in deze wijzigingsregeling voor
het eerste kwartaal van 2021 doorgevoerde wijzigingen voor de MKB-bedrijven bedraagt
€ 1,418 mld. (waarvan € 240 mln. geraamd voor de verschillende opslagen). Omdat de
lockdown verlengd is, is de verwachting dat de subsidiebedragen hoger uitvallen dan
in eerste instantie geraamd, hiervoor is het eerder verwachte budget voor het eerste
kwartaal van 2021 met 250 mln. vermeerderd. Voor de aangekondigde intensiveringen
was de inschatting voor het benodigde budget € 970 mln. Het verwachte budget voor
de intensivering van 31 maart (verlaging van de vaste lastendrempel) was 15 mln. Het
totale geraamde budget voor MKB-bedrijven voor dit eerste kwartaal bedraagt daarmee
€ 2,653 mld.
2. Aanpassingen voor het eerste kwartaal van 2021
De TVL wordt ten aanzien van het eerste kwartaal van 2021 (derde openstelling van
de regeling) op een aantal onderdelen gewijzigd. Ten eerste worden de berekening en
hoogte van de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 aangepast. Dit heeft tot
gevolg dat het subsidiepercentage onafhankelijk van het omzetverlies 85% bedraagt
en zowel het minimum subsidiebedrag als het maximum subsidiebedrag dat een onderneming
kan ontvangen, worden verhoogd. De opslag Voorraad Gesloten Detailhandel wordt verlengd
naar het eerste kwartaal van 2021 en tegelijkertijd verhoogd. Daarnaast worden vanaf
het eerste kwartaal van 2021 een opslag voor ondernemingen in de reisbranche in verband
met de annuleringskosten die ze hebben moeten maken (hierna: opslag ondernemingen
reisbranche voor annuleringen) en een opslag voor ondernemingen in de land- en tuinbouw
in verband met specifieke extra kosten die ze moeten maken (hierna: opslag ondernemingen
in land- en tuinbouw voor specifieke kosten), geïntroduceerd. Tot slot wordt in verband
met bovenstaande intensiveringen een wijziging aangebracht met betrekking tot de aanvraag
tot vaststelling.
Subsidieaanvragen die na inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling worden ingediend,
komen direct in aanmerking voor subsidie onder de nieuwe voorwaarden. Aangezien de
regeling voor het eerste kwartaal van 2021 reeds is opengesteld, zijn er al aanvragen
ingediend. Voor MKB-ondernemingen die reeds een aanvraag hebben ingediend, geldt dat
zij na de initiële subsidieverlening nog een aanvullende verlening met bijbehorend
voorschot ontvangen. Dit aanvullende voorschot zal niet direct na inwerkingtreding
van deze wijzigingsregeling worden uitbetaald. Dit omdat het enige tijd vergt om alle
reeds ingediende aanvragen op te hogen aan de hand van de nieuwe parameters.
2.1. Aanpassing van de berekening en hoogte van de subsidie
Wijziging van de formule voor de berekening van het subsidiepercentage
Ondernemers hebben vanwege de verlengde lockdown steeds beperktere mogelijkheden om
hun resterende vaste lasten te dekken. Om deze ondernemers te ondersteunen, wordt
het subsidiepercentage voor het eerste kwartaal van 2021 verhoogd. Er is voor gekozen
het vergoedingspercentage niet langer op te laten lopen van 50% (bij 30% omzetverlies)
naar 70% (bij 100% omzetverlies), maar het subsidiepercentage voor een ieder en onafhankelijk
van het omzetverlies te bepalen op 85%. Met het oog hierop is de wijze van berekening
van de hoogte van de subsidie aangepast (gewijzigd artikel 2.2.3). Deze wijziging
heeft als effect dat iedereen die in aanmerking komt voor subsidie op grond van de
regeling, op een hoger subsidiebedrag uitkomt.
In de subsidieformule betekent dit dat in plaats van een subsidiepercentage dat afhankelijk
is van de mate van omzetderving, voor D een vast subsidiepercentage wordt opgenomen.
De subsidieformule blijft verder gelijk: De hoogte van de subsidie wordt als volgt
bepaald (artikel 2.2.3): referentieomzet(€) (A) * omzetverlies(%) (B) * aandeel vaste
kosten van de omzet(%) (C) * subsidiepercentage (D). In artikel 1.1, derde lid, wordt
D gedefinieerd als het subsidiepercentage, dat 85% bedraagt.
Verhoging maximum subsidiebedrag
Om de steun voor zwaar getroffen MKB-bedrijven beter te laten aansluiten bij hun situatie
wordt het maximale subsidiebedrag per onderneming voor het eerste kwartaal van 2021
verhoogd van € 90.000 naar € 550.000. Het verhogen van het vergoedingspercentage leidt
ertoe dat meer bedrijven eerder aan het maximum subsidiebedrag komen.
Verhoging minimum subsidiebedrag
Voor kleinere ondernemers die door sluiting zijn getroffen, zijn vaste lasten een
grote kostenpost en wordt een groter beslag gelegd op de buffers. Daarom wordt het
minimum subsidiebedrag verdubbeld tot € 1.500 per onderneming. Tot nu toe was opgenomen
dat, indien uit de berekening van de hoogte van de subsidie een lager bedrag kwam
dan € 750, het subsidiebedrag € 750 bedroeg. Dit bedrag wordt verhoogd tot € 1.500
(gewijzigd artikel 2.2.3). Dit minimum subsidiebedrag geldt ook voor ondernemingen
gestart tussen 1 maart 2020 en 15 maart 2020, waarvoor bepaald is dat ze het minimum
subsidiebedrag ontvangen omdat voor deze ondernemingen geen referentieomzet kan worden
bepaald.
Verlenging en verhoging opslag Voorraad Gesloten Detailhandel
Nu de verplichte sluiting van een groot deel van de detailhandel langer duurt, zal
wintervoorraad voor een groter deel moeten worden afgeschreven, aangezien uitgestelde
aankopen voor een groter deel afstel zullen worden. Ook zijn nieuwe voorraden reeds
onderweg. Daarom wordt de opslag ondernemingen detailhandel voor voorraad (zogenoemde
VGD) verlengd naar het eerste kwartaal van 2021 en verhoogd (nieuw artikel 2.2.3a).
De opslag bedraagt 21%. De berekening van de opslag is: referentieomzet(€) (A) * omzetverlies(%)
(B) * 21% (C) * subsidiepercentage (D). Hierbij is D vastgesteld op 85% (zie gewijzigd
artikel 1.1). De opslag komt bovenop de (reguliere) TVL-subsidie, die een maximum
kent van € 550.000. Deze opslag bedraagt maximaal € 300.000. Het maximumbedrag dat
deze ondernemingen in het eerste kwartaal van 2021 in totaal kunnen ontvangen bedraagt
€ 850.000. Het minimumbedrag voor deze opslag bedraagt € 1.200. De afbakening op SBI-code
van deze opslag blijft ongewijzigd.
2.2. Introductie opslagen ondernemingen reisbranche voor annuleringen
De reissector maakt sinds het begin van de crisis annuleringskosten, die geen onderdeel
van de vaste lasten zijn en dus niet worden gedekt door bestaande regelingen. Denk
bijvoorbeeld aan hotels en vliegtuigmaatschappijen die bij annulering niet alles terugbetalen,
terwijl reisorganisaties wel het gehele bedrag aan de consument moeten terugbetalen.
Dit is een grote kostenpost voor de reissector, omdat voor corona, en ook in corona-tijd
op een moment met betere vooruitzichten, nog vakanties zijn geboekt. Door de ontwikkelingen
van de laatste maanden zijn opnieuw reizen geannuleerd met (hoge) ongedekte kosten
als gevolg.
In het licht hiervan is een nieuw artikel 2.2.3b opgenomen in de regeling. Daarin
is bepaald dat wanneer aan een onderneming in de reisbranche subsidie wordt verstrekt
op grond van deze regeling, het bedrag van de subsidie wordt opgehoogd met een opslag
voor annuleringskosten. Voor deze opslag komen enkel in aanmerking ondernemingen die
op 15 maart 2020 in het handelsregister waren ingeschreven met een hoofdactiviteit
die valt binnen de SBI-codes 79.11 en 79.12 Deze ophoging van de subsidie zal ambtshalve
plaatsvinden, wat betekent dat de betreffende ondernemers daar geen aanvraag voor
hoeven in te dienen. De opslag is een integraal onderdeel van de subsidie.
De hoogte van de opslag wordt als volgt bepaald: referentieomzet(€) (A) * omzetverlies(%)
(B) * 3,4% (C) * subsidiepercentage (D). Dit percentage onder C is een schatting van
de omvang van de annuleringskosten die bedrijven in de reisbranche niet retour ontvangen
hebben maar wel terug moesten betalen aan de consument, als onderdeel van de omzet
voor een gemiddelde reisonderneming, daarbij gecorrigeerd voor het feit dat een deel
van het omzetverlies wordt veroorzaakt door boekingen die niet hebben plaatsgevonden,
niet geannuleerd hoefden worden en ten aanzien waarvan ook geen annuleringskosten
zijn ontstaan. Het subsidiepercentage (D) bedraagt 85%.
De opslag komt bovenop de (reguliere) TVL-subsidie, die een maximum kent van € 550.000
per kwartaal. De opslag is gebonden aan een maximum van € 130.000. Het maximum dat
deze ondernemingen voor het eerste kwartaal van 2021 kunnen ontvangen is daarmee € 680.000.
Het minimumbedrag voor deze opslag bedraagt € 500. Dit bedrag komt (afgerond naar
boven) overeen met de opslag die ondernemingen minimaal ontvangen, gegeven de omzetverliesdrempel,
de vaste lastendrempel en het aandeel vaste kosten van de omzet voor deze sector.
2.3. Introductie opslag ondernemingen in land- en tuinbouw voor specifieke kosten
In de land- en tuinbouw is veelal sprake van doorlopende kosten voor het in leven
houden van planten en dieren, zoals kosten voor voeding, (plant)verzorging en gewasbescherming.
Deze kosten ontstaan door de specifieke kenmerken van de land- en tuinbouw, zoals
een continue of lang-cyclische productie die wordt gekenmerkt door natuurlijke processen
en die niet eenvoudig aangepast kan worden. Deze kosten zijn sectorspecifiek en worden
daarom niet meegenomen in de standaardberekening van de TVL.
In het licht hiervan is een nieuw artikel 2.2.3c opgenomen in de regeling. Daarin
is bepaald dat wanneer aan een land- en tuinbouwonderneming subsidie wordt toegekend
op grond van deze regeling, het bedrag van de subsidie wordt opgehoogd met een opslag
voor specifieke kosten. Voor deze opslag komen enkel in aanmerking ondernemingen die
op 15 maart 2020 in het handelsregister waren ingeschreven met een hoofdactiviteit
die valt binnen de SBI-codes 01.1, 01.2, 01.3, 01.4 en 01.5 (zie de begripsomschrijving
land en tuinbouwbedrijf in artikel 1.1). Deze ophoging van de subsidie zal ambtshalve
plaatsvinden, wat betekent dat de betreffende ondernemers daar geen aanvraag voor
hoeven in te dienen. De opslag is een integraal onderdeel van de subsidie.
De hoogte van de opslag wordt als volgt bepaald: referentieomzet(€) (A) * omzetverlies(%)
(B) * 21% (C) * subsidiepercentage (D). Dit percentage onder C is een schatting van
de omvang van de voornoemde kosten waar deze opslag op ziet als onderdeel van de omzet
voor een gemiddeld land- en tuinbouwbedrijf. Het subsidiepercentage (D) bedraagt 85%.
Deze opslag kent geen maximum. Hier is voor gekozen omdat voor ondernemingen in de
land- en tuinbouw op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake
staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak
(PbEU 2020, C 91 I) (hierna: Tijdelijke kaderregeling), waaronder de TVL is goedgekeurd,
geldt dat zij maximaal € 225.000 aan steun mogen ontvangen. Dit volgt uit artikel
2.2.4, eerste lid, onderdeel c, onder 3. De opslag bedraagt minimaal € 900. Dit bedrag
komt afgerond overeen met de opslag die ondernemingen minimaal ontvangen, gegeven
de omzetverliesdrempel, de vaste lastendrempel en het aandeel vaste kosten van de
omzet voor deze sector.
2.4. Extra controle-eisen ten aanzien van omzet en hoedanigheid van de onderneming
Met deze regeling wordt het maximale subsidiebedrag dat een MKB-onderneming per kwartaal
kan ontvangen, verhoogd van € 90.000 naar € 550.000. Als gevolg hiervan worden extra
eisen aan de wijze van verantwoording gesteld.
Wanneer het vast te stellen subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, zal bij de
vaststelling een nader vast te stellen product van een accountant of account-administratieconsulent
moeten worden aangeleverd volgens een door de minister ter beschikking gesteld model
of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document (zie artikel 2.2.10, nieuwe
vierde lid). Met het opleggen van deze extra verplichting bij vaststelling, indien
het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, wordt aangesloten bij (het grensbedrag
uit) het Uniform Subsidiekader.
Voor ondernemingen die controleplichtig zijn op grond van artikel 2:396 van het Burgerlijk
Wetboek (hierna: BW) zal, indien het vast te stellen subsidiebedrag € 125.000 of meer
bedraagt, de accountant of account-administratieconsulent een rapport van feitelijke
bevindingen (COS4400N) moeten aanleveren. Waar het gaat om bedrijven die niet controleplichtig
zijn op grond van artikel 2:396 BW, zal het gaan om een samenstelopdracht ‘plus’ (COS4416N).
Deze aan te leveren producten zullen nader worden uitgewerkt in een accountantsprotocol.
Middels het aan te leveren product zal in ieder geval verklaard moeten worden omtrent
de ondernemingen waarmee de onderneming die de subsidie ontvangt banden, als bedoeld
in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, onderhoudt, de kwalificatie
van de onderneming die de subsidie ontvangt als MKB-onderneming, de omzet in de subsidieperiode
en de omzet in de referentieperiode.
Deze extra controle-eis is noodzakelijk om te kunnen controleren of de betreffende
onderneming voldoet aan de voorwaarden die op grond van de regeling gelden voor subsidieverstrekking.
Daaronder is ook de eis dat de onderneming als geheel niet meer steun mag ontvangen
dan toegestaan op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling. Dit betekent
dat het totale bedrag aan steun dat is gebaseerd op paragraaf 3.1 van de Tijdelijke
kaderregeling voor de onderneming als geheel niet boven de maximumbedragen uit mag
komen. Nu het maximale subsidiebedrag per kwartaal stijgt van € 90.000 naar € 550.000
is het des te belangrijker dat door middel van controles geborgd wordt dat de maximale
steunbedragen die gelden voor de onderneming als geheel op grond van de Tijdelijke
kaderregeling (€ 1.800.000, € 270.000 of € 225.000) niet worden overschreden.
De maximumbedragen die kunnen worden uitgekeerd op grond van de Tijdelijke kaderregeling
zijn altijd gebaseerd op het ondernemingsbegrip zoals dat wordt gebruikt in het Europese
staatssteunrecht. Dit houdt in dat op het moment dat meerdere rechtspersonen die deel
uitmaken van dezelfde onderneming steun ontvangen, deze steun bij elkaar moet worden
opgeteld voor wat betreft de maximale bedragen. Om te beoordelen welke ondernemingen
bij elkaar moeten worden gerekend voor de vraag of de maximumbedragen uit de Tijdelijke
kaderregeling worden overschreden, wordt verwezen naar artikel 2, tweede lid, van
de algemene de-minimisverordening. Om te kunnen bepalen of een onderneming niet te
veel steun ontvangt, wordt gevraagd om een verklaring met welke ondernemingen de onderneming
die de subsidie ontvangt banden, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene
de-minimisverordening, onderhoudt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de nummers waaronder
deze ondernemingen zijn geregistreerd bij de Kamer van Koophandel.
Voor wat betreft de kwalificatie als MKB-onderneming zijn de banden die de onderneming
onderhoudt met andere ondernemingen, eveneens van belang. Op grond van de definitie
van MKB-onderneming zoals opgenomen in de regeling gelden voor de vraag of een onderneming
kwalificeert als MKB-onderneming namelijk de criteria van bijlage I van de algemene
groepsvrijstellingsverordening (verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van
17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108
van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187)).
Dit betekent dat een onderneming kwalificeert als MKB-onderneming wanneer er minder
dan 250 personen werkzaam zijn en de jaaromzet niet meer is dan € 50 miljoen euro
en/of de jaarlijkse balanstotaal niet meer is dan € 43 miljoen euro. Bij het beoordelen
van deze criteria worden eventuele partnerondernemingen en verbonden ondernemingen
tevens in aanmerking genomen. Voor meer informatie over de toepassing van de criteria
met betrekking tot de kwalificatie als MKB-onderneming wordt verwezen naar bijlage
I van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
MKB-ondernemingen die al subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 ontvangen en van
wie de subsidie als gevolg van de onderhavige wijzigingen van de TVL wordt verhoogd
tot € 125.000 of meer, worden door RVO middels de aanvullende subsidieverlening gewezen
op deze extra verplichting bij vaststelling.
3. Staatssteun
De subsidie die wordt verleend op grond van deze regeling is aan te merken als staatssteun
in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze
steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. Om
geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis van deze subsidieregeling is gebruik
gemaakt van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de
economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).
Data goedkeuring openstellingen:
-
– De oorspronkelijke subsidieregeling is op 26 juni 2020 goedgekeurd door de Europese
Commissie (SA.57712 (2020/N)).
-
– De eerste wijzigingsregeling ten behoeve van de tweede openstelling van de regeling
is door de Europese Commissie goedgekeurd op 20 november 2020 (SA.59535 (2020/N)).
-
– De tweede wijzigingsregeling ten behoeve van wijzigingen in de tweede openstelling,
en ten behoeve van de derde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd
op 9 februari 2021 (SA.60166 (2021/N)).
Onderhavige regeling is door de Europese Commissie grond van de verlengde tijdelijke
kaderregeling beoordeeld en goedgekeurd op 15 maart 2021 (SA. 62241 (2021/N)). Zie
daarvoor artikel 4.2 van de regeling. De goedkeuring van de Europese Commissie heeft,
net als de voorgaande goedkeuringen, betrekking op het verlenen van de subsidie en
op de vrijstelling van deze subsidie van belastingheffing.
4. Regeldruk
De meeste van de aangekondigde wijzigingen in deze wijzigingsregeling kunnen worden
doorgevoerd zonder dat het effect heeft op de regeldruk per onderneming. Dat zijn:
-
– de veranderde berekening en wijziging van het subsidiepercentage;
-
– de verhoging van de minimum subsidie;
-
– de verlenging van de opslag ondernemingen detailhandel voor voorraad;
-
– de opslag ondernemingen reisbranche voor annuleringen;
-
– de opslag ondernemingen in land- en tuinbouw voor specifieke kosten;
Wel van invloed op de administratieve lasten is de verhoging van de maximum subsidie
en de daaraan verbonden controleverklaring die bij de subsidievaststelling moet worden
aangeleverd. Bij de vaststelling van de subsidie is, voor zover het subsidiebedrag
€ 125.000 of meer bedraagt, een product van een accountant of accountant-administratieconsulent
vereist (artikel 2.2.10). Dit zal voor de accountant per onderneming gemiddeld 40
uur kosten, met een gemiddeld uurtarief van € 85 bedraagt dit € 3.400 per onderneming.
Daarnaast is, met het langer voortduren van de lockdown en de ervaring met het aantal
aanvragen voor het vierde kwartaal van 2020 (90.000) de inschatting van 55.000 aanvragen
voor het eerste kwartaal van 2021, zoals gemaakt ten tijde van de openstelling van
eerste kwartaal van 2021 (Stcrt 2020, 6893), bijgesteld naar 109.000 aanvragen voor het eerste kwartaal van 2021.
-
– Van de 109.000 aanvragers hebben naar verwachting 25.000 niet eerder TVL-subsidie
aangevraagd.
-
– Naar verwachting zal bij 14.000 bedrijven de subsidie een bedrag boven de € 125.000
bedragen. Dit heeft tot gevolg dat een product van een accountant of accountant-administratieconsulent
moet worden aangeleverd bij het verzoek tot subsidievaststelling. Deze ondernemingen
worden door RVO bij de aanvullende subsidieverlening gewezen op deze extra verplichting.
-
– Het grotere aantal subsidies (109.000 ipv 55.000) moet ook worden vastgesteld. Naar
verwachting is het voor 85.000 subsidies mogelijk om het vaststellingformulier vooraf
in te vullen (route 1), en 24.000 aanvragers zullen zelf (meer)moeten invullen (route
2). Dat laatste geldt voor een ondernemer die niet over de gehele in aanmerking komende
omzet BTW afdraagt.
Op basis van de ten tijde van de openstelling voor het eerste kwartaal van 2021 geschatte
tijdsbesteding betekent dit het volgende.
Aanvragen (€2,4 mln.):
-
– 30 minuten voor een onderneming die al eerder had aangevraagd, € 20 per onderneming
voor 85.000 ondernemingen, is € 1,70 mln.
-
– 42 minuten voor nieuwe aanvragers, € 27 per onderneming voor 24.000 ondernemingen
is afgerond € 0,65 mln.
-
– Voor 14.000 bedrijven die al hebben aangevraagd maar nu extra subsidie krijgen: het
bevestigen van het feit dat ze akkoord gaan met de extra voorwaarde met betrekking
tot product van een accountant of accountant-administratieconsulent: 5 minuten voor
14.000 ondernemingen, ongeveer € 0,05 mln. in totaal.
Vaststelling (€ 48,77 mln.):
-
– In totaal 14.000 bedrijven die een product van een accountant of accountant-administratieconsulent
dienen aan te leveren (zie artikel 2.2.10) van € 3.400 gemiddeld, totaal € 47,6 mln.
-
– Route 1: 10 minuten per ondernemer of € 6,5 per ondernemer, 85.000 ondernemers is
€ 0,55 mln.
-
– Route 2: 40 minuten per ondernemer, € 26 per ondernemer voor 24.000 ondernemers is
€ 0,62 mln.
De regeldruk voor de openstelling voor het eerste kwartaal van 2021, op basis van
nieuwe kennis en deze wijzigen, bedraagt daarmee: € 2,40 + € 48,77 mln. = € 51,17
mln.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft deze wijzigingsregeling niet geselecteerd
voor een formeel advies, omdat deze wijzigingsregeling geen omvangrijke gevolgen voor
de regeldruk heeft.
5. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Aan de regeling wordt terugwerkende kracht verleend. Om te voorkomen dat ondernemers
die voor het eerste kwartaal van 2021 al een aanvraag om subsidie hebben ingediend
niet kunnen profiteren van de uitbreidingen, worden de wijzigingen met terugwerkende
kracht ook op die aanvragen van toepassing.
Met de inwerkintreding en het moment van publicatie van deze regeling wordt afgeweken
van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. Dit wordt gerechtvaardigd
door het feit dat een snelle inwerkingtreding van de subsidieregeling aanmerkelijke
nadelen voor de doelgroep voorkomt.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I
Onderdeel A, onder 1
Met dit wijzigingsonderdeel worden twee begripsomschrijvingen toegevoegd waarmee ‘ondernemingen
in de reisbranche’ en ‘ondernemingen in de land- en tuinbouw’ worden gedefinieerd.
Deze definities zijn noodzakelijk in verband met de introductie van opslagen voor
deze twee categorieën ondernemingen. Ondernemingen in de reisbranche zijn ondernemingen
die op 15 maart 2020 met hun hoofdactiviteit stonden ingeschreven in het handelsregister
onder de code 79.11 of 79.12 van de Standaard Bedrijfsindeling. Ondernemingen in de
land- en tuinbouw zijn ondernemingen die op 15 maart 2020 met hun hoofdactiviteit
stonden ingeschreven in het handelsregister onder de code 01.1, 01.2, 01.3, 01.4 of
01.5 van de Standaard Bedrijfsindeling.
Onderdeel A, onder 2 en 3
Dit wijzigingsonderdeel wijzigt het tweede lid van artikel 1.1 en voegt een nieuw
derde lid toe. Aangezien het subsidiepercentage D, zoals gedefinieerd is in het tweede
lid, alleen nog van toepassing is op subsidies op grond paragraaf 2.1 van deze regeling
(het vierde kwartaal van 2020), worden de verwijzingen naar de toepasselijke artikelen
aangepast. Vanaf het eerste kwartaal van 2021 wordt het subsidiepercentage D, dat
eerst een lineair oplopend percentage was, vervangen door een subsidiepercentage van
85%. Om die reden wordt een lid toegevoegd aan artikel 1.1, dat verwijst naar de artikelen
in paragraaf 2.2 van deze regeling en waarbij D is gedefinieerd als het subsidiepercentage,
dat 85% bedraagt.
Onderdeel B
Zoals beschreven in paragraaf 2.1 van het algemeen deel van de toelichting, worden
de maximumbedragen die ondernemingen voor het eerste kwartaal van 2021 kunnen ontvangen,
verhoogd. Ten behoeve daarvan wordt door middel van wijzigingsonderdeel D, onder 1,
het eerste lid van artikel 2.2.3 gewijzigd.
Daarnaast wordt door middel van wijzigingsonderdeel D, onder 2, het minimumsubsidiebedrag
verhoogd van € 750 naar € 1.500. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen
naar paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze toelichting.
Onderdeel C
Met dit wijzigingsonderdeel worden drie artikelen ingevoegd. Deze artikelen betreffen
de verschillende opslagen: de opslag voor ondernemingen detailhandel voor voorraad,
de opslag ondernemingen reisbranche voor annuleringen en de opslag ondernemingen in
land- en tuinbouw voor specifieke kosten. Hierbij geldt dat de reeds bestaande opslag
voor ondernemingen detailhandel voor voorraad wordt verhoogd en de opslagen voor ondernemingen
in de reisbranche en ondernemingen in land- en tuinbouw worden geïntroduceerd. Zie
paragrafen 2.1, 2.2 en 2.3 van het algemeen deel van deze toelichting voor een nadere
toelichting op deze opslagen.
Onderdeel D
Met dit onderdeel wordt artikel 2.2.10, dat de eisen inzake vaststelling van de subsidie
bevat, gewijzigd. Er wordt een nieuw lid ingevoegd in artikel 2.2.10. Dit nieuwe vierde
lid bepaalt dat indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, de aanvraag
tot vaststelling vergezeld gaat van een nader vast te stellen product van een accountant
of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek
2 van het Burgerlijk Wetboek, volgens een door de minister ter beschikking gesteld
model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document. Deze verklaring
bevat informatie over in ieder geval de ondernemingen waarmee de onderneming banden,
als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, onderhoudt,
de kwalificatie van de onderneming als MKB-onderneming, de omzet in de subsidieperiode
en de omzet in de referentieperiode. Dit lid wordt opgenomen in artikel 2.2.10 aangezien
de bedragen die ondernemingen vanaf het eerste kwartaal van 2021 kunnen ontvangen,
fors omhoog gaan. Dit vraagt om extra eisen op het moment van vaststelling van de
subsidie, zodat kan worden gecontroleerd of aan de voorwaarden van de regeling is
voldaan. Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting voor nadere informatie.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer