Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 12 april 2021, nr. WJZ/ 21089012, tot wijziging van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 in verband met aanpassingen ten behoeve van subsidie voor de periode januari, februari en maart van 2021

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden in de alfabetische volgorde de volgende begripsomschrijvingen ingevoegd:

onderneming in de land- en tuinbouw:

onderneming die op 15 maart 2020 met zijn hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 01.1, 01.2, 01.3, 01.4 of 01.5 van de Standaard Bedrijfsindeling;

onderneming in de reisbranche:

onderneming die op 15 maart 2020 met zijn hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 79.11 of 79.12 van de Standaard Bedrijfsindeling;

2. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘de artikelen 2.1.1, tweede lid, onderdeel b, 2.1.3, eerste en derde lid, 2.1.4, eerste lid, 2.1.5, eerste lid, 2.2.1, tweede lid, onderdeel b en 2.2.3, eerste en derde lid’ vervangen door ‘de artikelen 2.1.1, tweede lid, onderdeel b, 2.1.3, eerste en derde lid, 2.1.4, eerste lid, en 2.1.5, eerste lid’.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In de artikelen 2.2.1, tweede lid, onderdeel b en 2.2.3, eerste en derde lid, 2.2.3a, eerste lid, 2.2.3b, eerste lid en 2.2.3c, eerste lid, staat:

    • A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;

    • B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;

    • C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;

    • D voor het subsidiepercentage, dat 85% bedraagt.

B

Artikel 2.2.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede ‘ten hoogste € 90.000’ vervangen door ‘ten hoogste € 550.000’.

2. In het tweede lid, aanhef en onderdeel a, wordt ‘€ 750’ telkens vervangen door ‘€ 1.500’.

C

Na artikel 2.2.3 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2.2.3a (opslag ondernemingen detailhandel voor voorraad)

  • 1. De subsidie voor een onderneming in de detailhandel wordt verhoogd met een opslag. Deze opslag bedraagt ten hoogste € 300.000 en wordt berekend op de volgende wijze:

    A x B x 21% x D.

  • 2. In afwijking van de tweede volzin van het eerste lid bedraagt de opslag minimaal € 1.200.

Artikel 2.2.3b (opslag ondernemingen reisbranche voor annuleringen)

  • 1. De subsidie voor een onderneming in de reisbranche wordt verhoogd met een opslag. Deze opslag bedraagt ten hoogste € 130.000 en wordt berekend op de volgende wijze:

    A x B x 3,4% x D.

  • 2. In afwijking van de tweede volzin van het eerste lid bedraagt de opslag minimaal € 500.

Artikel 2.2.3c (opslag ondernemingen in land- en tuinbouw voor specifieke kosten)

  • 1. De subsidie voor een onderneming in de land- en tuinbouw wordt verhoogd met een opslag. Deze opslag wordt berekend op de volgende wijze:

    A x B x 21% x D.

  • 2. In afwijking van de tweede volzin van het eerste lid bedraagt de opslag minimaal € 900.

D

Artikel 2.2.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, gaat de aanvraag tot vaststelling vergezeld van een nader vast te stellen product van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document, waarin een verklaring is opgenomen omtrent in ieder geval de ondernemingen waarmee de getroffen MKB-onderneming banden, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening onderhoudt, de kwalificatie van de getroffen MKB-onderneming als MKB-onderneming, de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode.

2. In het zesde lid (nieuw) wordt ‘vierde lid’ vervangen door ‘vijfde lid’.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 15 februari 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 april 2021

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer

TOELICHTING

1. Aanleiding en doel

Aan ondernemingen die direct of indirect geraakt zijn door de overheidsmaatregelen ter bestrijding van het coronavirus, wordt een subsidie verstrekt voor de vaste lasten op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering Covid-19 (hierna TVL). Subsidie is in eerste instantie verstrekt voor financiering van de vaste lasten in de periode van juni tot en met september van 2020 (Stcrt. 2020, 34295). Met ingang van 26 november 2020 kon subsidie worden aangevraagd voor financiering van de vaste lasten in de periode van oktober tot en met december van 2020 (Stcrt. 2020, 61730). Met ingang van 15 februari kan subsidie worden aangevraagd voor financiering van de vaste lasten in de periode van januari tot en met maart 2021 (Stcrt. 2021, 6893 en Stcrt. 2021, 16732).

Zoals in de brief aan de Tweede Kamer van maandag 22 maart 20211 is gemeld, worden de intensiveringen zoals aangekondigd in de kamerbrieven van 21 januari 20212 en 28 januari 20213, stapsgewijs ingevoerd. Op 30 maart 2021 is een aantal wijzigingen van de regeling voor het eerste kwartaal van 2021 gepubliceerd, waaronder de verlaging van de vaste lasten drempel van € 3.000 naar € 1.500, waardoor ook kleine bedrijven in aanmerking komen voor TVL (Stcrt. 2021, 16732). Met onderhavige wijzigingsregeling worden de overige intensiveringen voor MKB-bedrijven doorgevoerd. In de volgende paragrafen worden de verschillende wijzigingen nader toegelicht.

De TVL bevat geen subsidieplafond, waartoe de Minister van Financiën overeenkomstig artikel 3, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV subsidies heeft ingestemd. De totale geraamde verhoging van het budget als gevolg van de in deze wijzigingsregeling voor het eerste kwartaal van 2021 doorgevoerde wijzigingen voor de MKB-bedrijven bedraagt € 1,418 mld. (waarvan € 240 mln. geraamd voor de verschillende opslagen). Omdat de lockdown verlengd is, is de verwachting dat de subsidiebedragen hoger uitvallen dan in eerste instantie geraamd, hiervoor is het eerder verwachte budget voor het eerste kwartaal van 2021 met 250 mln. vermeerderd. Voor de aangekondigde intensiveringen was de inschatting voor het benodigde budget € 970 mln. Het verwachte budget voor de intensivering van 31 maart (verlaging van de vaste lastendrempel) was 15 mln. Het totale geraamde budget voor MKB-bedrijven voor dit eerste kwartaal bedraagt daarmee € 2,653 mld.

2. Aanpassingen voor het eerste kwartaal van 2021

De TVL wordt ten aanzien van het eerste kwartaal van 2021 (derde openstelling van de regeling) op een aantal onderdelen gewijzigd. Ten eerste worden de berekening en hoogte van de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 aangepast. Dit heeft tot gevolg dat het subsidiepercentage onafhankelijk van het omzetverlies 85% bedraagt en zowel het minimum subsidiebedrag als het maximum subsidiebedrag dat een onderneming kan ontvangen, worden verhoogd. De opslag Voorraad Gesloten Detailhandel wordt verlengd naar het eerste kwartaal van 2021 en tegelijkertijd verhoogd. Daarnaast worden vanaf het eerste kwartaal van 2021 een opslag voor ondernemingen in de reisbranche in verband met de annuleringskosten die ze hebben moeten maken (hierna: opslag ondernemingen reisbranche voor annuleringen) en een opslag voor ondernemingen in de land- en tuinbouw in verband met specifieke extra kosten die ze moeten maken (hierna: opslag ondernemingen in land- en tuinbouw voor specifieke kosten), geïntroduceerd. Tot slot wordt in verband met bovenstaande intensiveringen een wijziging aangebracht met betrekking tot de aanvraag tot vaststelling.

Subsidieaanvragen die na inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling worden ingediend, komen direct in aanmerking voor subsidie onder de nieuwe voorwaarden. Aangezien de regeling voor het eerste kwartaal van 2021 reeds is opengesteld, zijn er al aanvragen ingediend. Voor MKB-ondernemingen die reeds een aanvraag hebben ingediend, geldt dat zij na de initiële subsidieverlening nog een aanvullende verlening met bijbehorend voorschot ontvangen. Dit aanvullende voorschot zal niet direct na inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling worden uitbetaald. Dit omdat het enige tijd vergt om alle reeds ingediende aanvragen op te hogen aan de hand van de nieuwe parameters.

2.1. Aanpassing van de berekening en hoogte van de subsidie

Wijziging van de formule voor de berekening van het subsidiepercentage

Ondernemers hebben vanwege de verlengde lockdown steeds beperktere mogelijkheden om hun resterende vaste lasten te dekken. Om deze ondernemers te ondersteunen, wordt het subsidiepercentage voor het eerste kwartaal van 2021 verhoogd. Er is voor gekozen het vergoedingspercentage niet langer op te laten lopen van 50% (bij 30% omzetverlies) naar 70% (bij 100% omzetverlies), maar het subsidiepercentage voor een ieder en onafhankelijk van het omzetverlies te bepalen op 85%. Met het oog hierop is de wijze van berekening van de hoogte van de subsidie aangepast (gewijzigd artikel 2.2.3). Deze wijziging heeft als effect dat iedereen die in aanmerking komt voor subsidie op grond van de regeling, op een hoger subsidiebedrag uitkomt.

In de subsidieformule betekent dit dat in plaats van een subsidiepercentage dat afhankelijk is van de mate van omzetderving, voor D een vast subsidiepercentage wordt opgenomen. De subsidieformule blijft verder gelijk: De hoogte van de subsidie wordt als volgt bepaald (artikel 2.2.3): referentieomzet(€) (A) * omzetverlies(%) (B) * aandeel vaste kosten van de omzet(%) (C) * subsidiepercentage (D). In artikel 1.1, derde lid, wordt D gedefinieerd als het subsidiepercentage, dat 85% bedraagt.

Verhoging maximum subsidiebedrag

Om de steun voor zwaar getroffen MKB-bedrijven beter te laten aansluiten bij hun situatie wordt het maximale subsidiebedrag per onderneming voor het eerste kwartaal van 2021 verhoogd van € 90.000 naar € 550.000. Het verhogen van het vergoedingspercentage leidt ertoe dat meer bedrijven eerder aan het maximum subsidiebedrag komen.

Verhoging minimum subsidiebedrag

Voor kleinere ondernemers die door sluiting zijn getroffen, zijn vaste lasten een grote kostenpost en wordt een groter beslag gelegd op de buffers. Daarom wordt het minimum subsidiebedrag verdubbeld tot € 1.500 per onderneming. Tot nu toe was opgenomen dat, indien uit de berekening van de hoogte van de subsidie een lager bedrag kwam dan € 750, het subsidiebedrag € 750 bedroeg. Dit bedrag wordt verhoogd tot € 1.500 (gewijzigd artikel 2.2.3). Dit minimum subsidiebedrag geldt ook voor ondernemingen gestart tussen 1 maart 2020 en 15 maart 2020, waarvoor bepaald is dat ze het minimum subsidiebedrag ontvangen omdat voor deze ondernemingen geen referentieomzet kan worden bepaald.

Verlenging en verhoging opslag Voorraad Gesloten Detailhandel

Nu de verplichte sluiting van een groot deel van de detailhandel langer duurt, zal wintervoorraad voor een groter deel moeten worden afgeschreven, aangezien uitgestelde aankopen voor een groter deel afstel zullen worden. Ook zijn nieuwe voorraden reeds onderweg. Daarom wordt de opslag ondernemingen detailhandel voor voorraad (zogenoemde VGD) verlengd naar het eerste kwartaal van 2021 en verhoogd (nieuw artikel 2.2.3a). De opslag bedraagt 21%. De berekening van de opslag is: referentieomzet(€) (A) * omzetverlies(%) (B) * 21% (C) * subsidiepercentage (D). Hierbij is D vastgesteld op 85% (zie gewijzigd artikel 1.1). De opslag komt bovenop de (reguliere) TVL-subsidie, die een maximum kent van € 550.000. Deze opslag bedraagt maximaal € 300.000. Het maximumbedrag dat deze ondernemingen in het eerste kwartaal van 2021 in totaal kunnen ontvangen bedraagt € 850.000. Het minimumbedrag voor deze opslag bedraagt € 1.200. De afbakening op SBI-code van deze opslag blijft ongewijzigd.

2.2. Introductie opslagen ondernemingen reisbranche voor annuleringen

De reissector maakt sinds het begin van de crisis annuleringskosten, die geen onderdeel van de vaste lasten zijn en dus niet worden gedekt door bestaande regelingen. Denk bijvoorbeeld aan hotels en vliegtuigmaatschappijen die bij annulering niet alles terugbetalen, terwijl reisorganisaties wel het gehele bedrag aan de consument moeten terugbetalen. Dit is een grote kostenpost voor de reissector, omdat voor corona, en ook in corona-tijd op een moment met betere vooruitzichten, nog vakanties zijn geboekt. Door de ontwikkelingen van de laatste maanden zijn opnieuw reizen geannuleerd met (hoge) ongedekte kosten als gevolg.

In het licht hiervan is een nieuw artikel 2.2.3b opgenomen in de regeling. Daarin is bepaald dat wanneer aan een onderneming in de reisbranche subsidie wordt verstrekt op grond van deze regeling, het bedrag van de subsidie wordt opgehoogd met een opslag voor annuleringskosten. Voor deze opslag komen enkel in aanmerking ondernemingen die op 15 maart 2020 in het handelsregister waren ingeschreven met een hoofdactiviteit die valt binnen de SBI-codes 79.11 en 79.12 Deze ophoging van de subsidie zal ambtshalve plaatsvinden, wat betekent dat de betreffende ondernemers daar geen aanvraag voor hoeven in te dienen. De opslag is een integraal onderdeel van de subsidie.

De hoogte van de opslag wordt als volgt bepaald: referentieomzet(€) (A) * omzetverlies(%) (B) * 3,4% (C) * subsidiepercentage (D). Dit percentage onder C is een schatting van de omvang van de annuleringskosten die bedrijven in de reisbranche niet retour ontvangen hebben maar wel terug moesten betalen aan de consument, als onderdeel van de omzet voor een gemiddelde reisonderneming, daarbij gecorrigeerd voor het feit dat een deel van het omzetverlies wordt veroorzaakt door boekingen die niet hebben plaatsgevonden, niet geannuleerd hoefden worden en ten aanzien waarvan ook geen annuleringskosten zijn ontstaan. Het subsidiepercentage (D) bedraagt 85%.

De opslag komt bovenop de (reguliere) TVL-subsidie, die een maximum kent van € 550.000 per kwartaal. De opslag is gebonden aan een maximum van € 130.000. Het maximum dat deze ondernemingen voor het eerste kwartaal van 2021 kunnen ontvangen is daarmee € 680.000. Het minimumbedrag voor deze opslag bedraagt € 500. Dit bedrag komt (afgerond naar boven) overeen met de opslag die ondernemingen minimaal ontvangen, gegeven de omzetverliesdrempel, de vaste lastendrempel en het aandeel vaste kosten van de omzet voor deze sector.

2.3. Introductie opslag ondernemingen in land- en tuinbouw voor specifieke kosten

In de land- en tuinbouw is veelal sprake van doorlopende kosten voor het in leven houden van planten en dieren, zoals kosten voor voeding, (plant)verzorging en gewasbescherming. Deze kosten ontstaan door de specifieke kenmerken van de land- en tuinbouw, zoals een continue of lang-cyclische productie die wordt gekenmerkt door natuurlijke processen en die niet eenvoudig aangepast kan worden. Deze kosten zijn sectorspecifiek en worden daarom niet meegenomen in de standaardberekening van de TVL.

In het licht hiervan is een nieuw artikel 2.2.3c opgenomen in de regeling. Daarin is bepaald dat wanneer aan een land- en tuinbouwonderneming subsidie wordt toegekend op grond van deze regeling, het bedrag van de subsidie wordt opgehoogd met een opslag voor specifieke kosten. Voor deze opslag komen enkel in aanmerking ondernemingen die op 15 maart 2020 in het handelsregister waren ingeschreven met een hoofdactiviteit die valt binnen de SBI-codes 01.1, 01.2, 01.3, 01.4 en 01.5 (zie de begripsomschrijving land en tuinbouwbedrijf in artikel 1.1). Deze ophoging van de subsidie zal ambtshalve plaatsvinden, wat betekent dat de betreffende ondernemers daar geen aanvraag voor hoeven in te dienen. De opslag is een integraal onderdeel van de subsidie.

De hoogte van de opslag wordt als volgt bepaald: referentieomzet(€) (A) * omzetverlies(%) (B) * 21% (C) * subsidiepercentage (D). Dit percentage onder C is een schatting van de omvang van de voornoemde kosten waar deze opslag op ziet als onderdeel van de omzet voor een gemiddeld land- en tuinbouwbedrijf. Het subsidiepercentage (D) bedraagt 85%.

Deze opslag kent geen maximum. Hier is voor gekozen omdat voor ondernemingen in de land- en tuinbouw op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I) (hierna: Tijdelijke kaderregeling), waaronder de TVL is goedgekeurd, geldt dat zij maximaal € 225.000 aan steun mogen ontvangen. Dit volgt uit artikel 2.2.4, eerste lid, onderdeel c, onder 3. De opslag bedraagt minimaal € 900. Dit bedrag komt afgerond overeen met de opslag die ondernemingen minimaal ontvangen, gegeven de omzetverliesdrempel, de vaste lastendrempel en het aandeel vaste kosten van de omzet voor deze sector.

2.4. Extra controle-eisen ten aanzien van omzet en hoedanigheid van de onderneming

Met deze regeling wordt het maximale subsidiebedrag dat een MKB-onderneming per kwartaal kan ontvangen, verhoogd van € 90.000 naar € 550.000. Als gevolg hiervan worden extra eisen aan de wijze van verantwoording gesteld.

Wanneer het vast te stellen subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, zal bij de vaststelling een nader vast te stellen product van een accountant of account-administratieconsulent moeten worden aangeleverd volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document (zie artikel 2.2.10, nieuwe vierde lid). Met het opleggen van deze extra verplichting bij vaststelling, indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, wordt aangesloten bij (het grensbedrag uit) het Uniform Subsidiekader.

Voor ondernemingen die controleplichtig zijn op grond van artikel 2:396 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) zal, indien het vast te stellen subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, de accountant of account-administratieconsulent een rapport van feitelijke bevindingen (COS4400N) moeten aanleveren. Waar het gaat om bedrijven die niet controleplichtig zijn op grond van artikel 2:396 BW, zal het gaan om een samenstelopdracht ‘plus’ (COS4416N). Deze aan te leveren producten zullen nader worden uitgewerkt in een accountantsprotocol. Middels het aan te leveren product zal in ieder geval verklaard moeten worden omtrent de ondernemingen waarmee de onderneming die de subsidie ontvangt banden, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, onderhoudt, de kwalificatie van de onderneming die de subsidie ontvangt als MKB-onderneming, de omzet in de subsidieperiode en de omzet in de referentieperiode.

Deze extra controle-eis is noodzakelijk om te kunnen controleren of de betreffende onderneming voldoet aan de voorwaarden die op grond van de regeling gelden voor subsidieverstrekking. Daaronder is ook de eis dat de onderneming als geheel niet meer steun mag ontvangen dan toegestaan op grond van paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling. Dit betekent dat het totale bedrag aan steun dat is gebaseerd op paragraaf 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling voor de onderneming als geheel niet boven de maximumbedragen uit mag komen. Nu het maximale subsidiebedrag per kwartaal stijgt van € 90.000 naar € 550.000 is het des te belangrijker dat door middel van controles geborgd wordt dat de maximale steunbedragen die gelden voor de onderneming als geheel op grond van de Tijdelijke kaderregeling (€ 1.800.000, € 270.000 of € 225.000) niet worden overschreden.

De maximumbedragen die kunnen worden uitgekeerd op grond van de Tijdelijke kaderregeling zijn altijd gebaseerd op het ondernemingsbegrip zoals dat wordt gebruikt in het Europese staatssteunrecht. Dit houdt in dat op het moment dat meerdere rechtspersonen die deel uitmaken van dezelfde onderneming steun ontvangen, deze steun bij elkaar moet worden opgeteld voor wat betreft de maximale bedragen. Om te beoordelen welke ondernemingen bij elkaar moeten worden gerekend voor de vraag of de maximumbedragen uit de Tijdelijke kaderregeling worden overschreden, wordt verwezen naar artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening. Om te kunnen bepalen of een onderneming niet te veel steun ontvangt, wordt gevraagd om een verklaring met welke ondernemingen de onderneming die de subsidie ontvangt banden, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, onderhoudt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de nummers waaronder deze ondernemingen zijn geregistreerd bij de Kamer van Koophandel.

Voor wat betreft de kwalificatie als MKB-onderneming zijn de banden die de onderneming onderhoudt met andere ondernemingen, eveneens van belang. Op grond van de definitie van MKB-onderneming zoals opgenomen in de regeling gelden voor de vraag of een onderneming kwalificeert als MKB-onderneming namelijk de criteria van bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening (verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187)). Dit betekent dat een onderneming kwalificeert als MKB-onderneming wanneer er minder dan 250 personen werkzaam zijn en de jaaromzet niet meer is dan € 50 miljoen euro en/of de jaarlijkse balanstotaal niet meer is dan € 43 miljoen euro. Bij het beoordelen van deze criteria worden eventuele partnerondernemingen en verbonden ondernemingen tevens in aanmerking genomen. Voor meer informatie over de toepassing van de criteria met betrekking tot de kwalificatie als MKB-onderneming wordt verwezen naar bijlage I van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

MKB-ondernemingen die al subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 ontvangen en van wie de subsidie als gevolg van de onderhavige wijzigingen van de TVL wordt verhoogd tot € 125.000 of meer, worden door RVO middels de aanvullende subsidieverlening gewezen op deze extra verplichting bij vaststelling.

3. Staatssteun

De subsidie die wordt verleend op grond van deze regeling is aan te merken als staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. Om geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis van deze subsidieregeling is gebruik gemaakt van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).

Data goedkeuring openstellingen:

  • De oorspronkelijke subsidieregeling is op 26 juni 2020 goedgekeurd door de Europese Commissie (SA.57712 (2020/N)).

  • De eerste wijzigingsregeling ten behoeve van de tweede openstelling van de regeling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 20 november 2020 (SA.59535 (2020/N)).

  • De tweede wijzigingsregeling ten behoeve van wijzigingen in de tweede openstelling, en ten behoeve van de derde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd op 9 februari 2021 (SA.60166 (2021/N)).

Onderhavige regeling is door de Europese Commissie grond van de verlengde tijdelijke kaderregeling beoordeeld en goedgekeurd op 15 maart 2021 (SA. 62241 (2021/N)). Zie daarvoor artikel 4.2 van de regeling. De goedkeuring van de Europese Commissie heeft, net als de voorgaande goedkeuringen, betrekking op het verlenen van de subsidie en op de vrijstelling van deze subsidie van belastingheffing.

4. Regeldruk

De meeste van de aangekondigde wijzigingen in deze wijzigingsregeling kunnen worden doorgevoerd zonder dat het effect heeft op de regeldruk per onderneming. Dat zijn:

  • de veranderde berekening en wijziging van het subsidiepercentage;

  • de verhoging van de minimum subsidie;

  • de verlenging van de opslag ondernemingen detailhandel voor voorraad;

  • de opslag ondernemingen reisbranche voor annuleringen;

  • de opslag ondernemingen in land- en tuinbouw voor specifieke kosten;

Wel van invloed op de administratieve lasten is de verhoging van de maximum subsidie en de daaraan verbonden controleverklaring die bij de subsidievaststelling moet worden aangeleverd. Bij de vaststelling van de subsidie is, voor zover het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, een product van een accountant of accountant-administratieconsulent vereist (artikel 2.2.10). Dit zal voor de accountant per onderneming gemiddeld 40 uur kosten, met een gemiddeld uurtarief van € 85 bedraagt dit € 3.400 per onderneming.

Daarnaast is, met het langer voortduren van de lockdown en de ervaring met het aantal aanvragen voor het vierde kwartaal van 2020 (90.000) de inschatting van 55.000 aanvragen voor het eerste kwartaal van 2021, zoals gemaakt ten tijde van de openstelling van eerste kwartaal van 2021 (Stcrt 2020, 6893), bijgesteld naar 109.000 aanvragen voor het eerste kwartaal van 2021.

  • Van de 109.000 aanvragers hebben naar verwachting 25.000 niet eerder TVL-subsidie aangevraagd.

  • Naar verwachting zal bij 14.000 bedrijven de subsidie een bedrag boven de € 125.000 bedragen. Dit heeft tot gevolg dat een product van een accountant of accountant-administratieconsulent moet worden aangeleverd bij het verzoek tot subsidievaststelling. Deze ondernemingen worden door RVO bij de aanvullende subsidieverlening gewezen op deze extra verplichting.

  • Het grotere aantal subsidies (109.000 ipv 55.000) moet ook worden vastgesteld. Naar verwachting is het voor 85.000 subsidies mogelijk om het vaststellingformulier vooraf in te vullen (route 1), en 24.000 aanvragers zullen zelf (meer)moeten invullen (route 2). Dat laatste geldt voor een ondernemer die niet over de gehele in aanmerking komende omzet BTW afdraagt.

Op basis van de ten tijde van de openstelling voor het eerste kwartaal van 2021 geschatte tijdsbesteding betekent dit het volgende.

Aanvragen (€2,4 mln.):

  • 30 minuten voor een onderneming die al eerder had aangevraagd, € 20 per onderneming voor 85.000 ondernemingen, is € 1,70 mln.

  • 42 minuten voor nieuwe aanvragers, € 27 per onderneming voor 24.000 ondernemingen is afgerond € 0,65 mln.

  • Voor 14.000 bedrijven die al hebben aangevraagd maar nu extra subsidie krijgen: het bevestigen van het feit dat ze akkoord gaan met de extra voorwaarde met betrekking tot product van een accountant of accountant-administratieconsulent: 5 minuten voor 14.000 ondernemingen, ongeveer € 0,05 mln. in totaal.

Vaststelling (€ 48,77 mln.):

  • In totaal 14.000 bedrijven die een product van een accountant of accountant-administratieconsulent dienen aan te leveren (zie artikel 2.2.10) van € 3.400 gemiddeld, totaal € 47,6 mln.

  • Route 1: 10 minuten per ondernemer of € 6,5 per ondernemer, 85.000 ondernemers is € 0,55 mln.

  • Route 2: 40 minuten per ondernemer, € 26 per ondernemer voor 24.000 ondernemers is € 0,62 mln.

De regeldruk voor de openstelling voor het eerste kwartaal van 2021, op basis van nieuwe kennis en deze wijzigen, bedraagt daarmee: € 2,40 + € 48,77 mln. = € 51,17 mln.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft deze wijzigingsregeling niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat deze wijzigingsregeling geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

5. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Aan de regeling wordt terugwerkende kracht verleend. Om te voorkomen dat ondernemers die voor het eerste kwartaal van 2021 al een aanvraag om subsidie hebben ingediend niet kunnen profiteren van de uitbreidingen, worden de wijzigingen met terugwerkende kracht ook op die aanvragen van toepassing.

Met de inwerkintreding en het moment van publicatie van deze regeling wordt afgeweken van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat een snelle inwerkingtreding van de subsidieregeling aanmerkelijke nadelen voor de doelgroep voorkomt.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Onderdeel A, onder 1

Met dit wijzigingsonderdeel worden twee begripsomschrijvingen toegevoegd waarmee ‘ondernemingen in de reisbranche’ en ‘ondernemingen in de land- en tuinbouw’ worden gedefinieerd. Deze definities zijn noodzakelijk in verband met de introductie van opslagen voor deze twee categorieën ondernemingen. Ondernemingen in de reisbranche zijn ondernemingen die op 15 maart 2020 met hun hoofdactiviteit stonden ingeschreven in het handelsregister onder de code 79.11 of 79.12 van de Standaard Bedrijfsindeling. Ondernemingen in de land- en tuinbouw zijn ondernemingen die op 15 maart 2020 met hun hoofdactiviteit stonden ingeschreven in het handelsregister onder de code 01.1, 01.2, 01.3, 01.4 of 01.5 van de Standaard Bedrijfsindeling.

Onderdeel A, onder 2 en 3

Dit wijzigingsonderdeel wijzigt het tweede lid van artikel 1.1 en voegt een nieuw derde lid toe. Aangezien het subsidiepercentage D, zoals gedefinieerd is in het tweede lid, alleen nog van toepassing is op subsidies op grond paragraaf 2.1 van deze regeling (het vierde kwartaal van 2020), worden de verwijzingen naar de toepasselijke artikelen aangepast. Vanaf het eerste kwartaal van 2021 wordt het subsidiepercentage D, dat eerst een lineair oplopend percentage was, vervangen door een subsidiepercentage van 85%. Om die reden wordt een lid toegevoegd aan artikel 1.1, dat verwijst naar de artikelen in paragraaf 2.2 van deze regeling en waarbij D is gedefinieerd als het subsidiepercentage, dat 85% bedraagt.

Onderdeel B

Zoals beschreven in paragraaf 2.1 van het algemeen deel van de toelichting, worden de maximumbedragen die ondernemingen voor het eerste kwartaal van 2021 kunnen ontvangen, verhoogd. Ten behoeve daarvan wordt door middel van wijzigingsonderdeel D, onder 1, het eerste lid van artikel 2.2.3 gewijzigd.

Daarnaast wordt door middel van wijzigingsonderdeel D, onder 2, het minimumsubsidiebedrag verhoogd van € 750 naar € 1.500. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze toelichting.

Onderdeel C

Met dit wijzigingsonderdeel worden drie artikelen ingevoegd. Deze artikelen betreffen de verschillende opslagen: de opslag voor ondernemingen detailhandel voor voorraad, de opslag ondernemingen reisbranche voor annuleringen en de opslag ondernemingen in land- en tuinbouw voor specifieke kosten. Hierbij geldt dat de reeds bestaande opslag voor ondernemingen detailhandel voor voorraad wordt verhoogd en de opslagen voor ondernemingen in de reisbranche en ondernemingen in land- en tuinbouw worden geïntroduceerd. Zie paragrafen 2.1, 2.2 en 2.3 van het algemeen deel van deze toelichting voor een nadere toelichting op deze opslagen.

Onderdeel D

Met dit onderdeel wordt artikel 2.2.10, dat de eisen inzake vaststelling van de subsidie bevat, gewijzigd. Er wordt een nieuw lid ingevoegd in artikel 2.2.10. Dit nieuwe vierde lid bepaalt dat indien het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, de aanvraag tot vaststelling vergezeld gaat van een nader vast te stellen product van een accountant of accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document. Deze verklaring bevat informatie over in ieder geval de ondernemingen waarmee de onderneming banden, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, onderhoudt, de kwalificatie van de onderneming als MKB-onderneming, de omzet in de subsidieperiode en de omzet in de referentieperiode. Dit lid wordt opgenomen in artikel 2.2.10 aangezien de bedragen die ondernemingen vanaf het eerste kwartaal van 2021 kunnen ontvangen, fors omhoog gaan. Dit vraagt om extra eisen op het moment van vaststelling van de subsidie, zodat kan worden gecontroleerd of aan de voorwaarden van de regeling is voldaan. Zie paragraaf 2.4 van het algemeen deel van de toelichting voor nadere informatie.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, M.C.G. Keijzer


X Noot
1

Kamerstuk 35 420, nr. 241.

X Noot
2

Kamerstuk 35 420, nr. 217.

X Noot
3

Kenmerk Kamer 2021Z02610.

Naar boven