TOELICHTING
1. Aanleiding en doel
Aan ondernemingen die direct of indirect geraakt zijn door de overheidsmaatregelen
ter bestrijding van het coronavirus, wordt een subsidie verstrekt voor de vaste lasten
op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering Covid-19 (hierna TVL).
Subsidie is in eerste instantie verstrekt voor financiering van de vaste lasten in
de periode van juni tot en met september van 2020 (Stcrt. 2020, 34295). Met ingang van 26 november 2020 kon subsidie worden aangevraagd voor financiering
van de vaste lasten in de periode van oktober tot en met december van 2020 (Stcrt. 2020, 61730). Met ingang van 15 februari kan subsidie worden aangevraagd voor financiering van
de vaste lasten in de periode van januari tot en met maart 2021 (Stcr. 2021, 6893).
Het kabinet heeft besloten tot een groot aantal intensiveringen, opgenomen in de kamerbrief
over aanpassingen van het economische steunpakket van 21 januari 20211. In deze brief geeft het kabinet aan in deze huidige moeilijke fase onverminderd
de werkgelegenheid en bedrijvigheid te willen blijven ondersteunen en werkenden en
ondernemers te helpen.
In de kamerbrief Toezeggingen en moties debat steunpakket d.d. 28 januari 20212 is aan deze eerder genoemde uitbreidingen nog toegevoegd dat de vaste lastendrempel
verder wordt verlaagd. In de kamerbrief Tegemoetkoming Vaste Lasten van 24 februari
20213 is aangegeven dat het maximum subsidiebedrag wordt verhoogd, wat mogelijk gemaakt
wordt door de wijziging van de maximumbedragen in de Tijdelijke kaderregeling inzake
staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak
(PbEU 2020, C 91 I) (hierna: Tijdelijke kaderregeling).
Zoals in de brief aan de Tweede Kamer van maandag 22 maart 20214 is gemeld, zullen deze intensiveringen stapsgewijs worden ingevoerd. De eerste stap
is het toelaten van kleine bedrijven met vaste lasten tussen de 1.500 en 3.000 euro.
Dit wordt in de onderhavige wijzigingsregeling geregeld. Daarnaast regelt de regeling
een aantal andere zaken. De overige intensiveringen worden in een volgende wijzigingsregeling
opgenomen, in verband met daartoe nog uit te voeren werkzaamheden. Ook wordt met deze
wijzigingsregeling de evenementenmodule voor het eerste kwartaal van 2021, die reeds
eerder was aangekondigd, opengesteld.
De TVL bevat geen subsidieplafond, waarmee de Minister van Financiën overeenkomstig
artikel 3, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV subsidies heeft ingestemd. De geraamde
kosten van de verlaging van de vaste lastendrempel bedragen voor het eerste kwartaal
van 2021 € 15 mln. De kostenraming voor de evenementenmodule voor dit kwartaal was
€ 3,5 mln. Dit zal door de verlaging van de ondergrens van de TVL voor het eerste
kwartaal van 2021 (waardoor minder bedrijven aanspraak hoeven maken op de evenementenmodule),
wellicht lager uitvallen.
2. Aanpassingen voor het eerste kwartaal van 2021
Met deze wijzigingsregeling wordt de TVL ten aanzien van het eerste kwartaal van 2021
(derde openstelling van de regeling) op een aantal onderdelen gewijzigd. Ten eerste
wordt de vaste lastendrempel verlaagd waardoor meer MKB-ondernemingen voor TVL in
aanmerking komen. Ten tweede worden twee gerichte hardheidsclausules opgenomen in
de regeling. Tot slot wordt een aantal begripsbepalingen ter verduidelijking opgenomen
in de regeling en worden enkele technische wijzigingen doorgevoerd.
2.1. Uitbreiding toegang tot de regeling door verlaging vaste lastendrempel
Om kleinere ondernemingen in aanmerking te laten komen voor subsidie op grond van
deze regeling, is besloten de voorwaarde met betrekking tot de minimale vaste lasten
gerelateerd aan de referentieomzet te verlagen (de zogenoemde vaste lastendrempel).
Deze vaste lastendrempel, het vereiste dat een onderneming minimaal € 3.000 vaste
lasten in een kwartaal moet hebben op basis van de referentieomzet in dat kwartaal,
wordt verlaagd van € 3.000 naar € 1.500 (gewijzigd artikel 2.2.1). Ook ondernemingen
met een sterk seizoenseffect, die in bepaalde seizoenen een groot aandeel van de omzet
behalen, komen hierdoor eerder voor subsidie in aanmerking. Door deze aanpassingen
kunnen dus zowel ondernemingen met minder vaste lasten als ondernemingen met een seizoenseffect
beter ondersteund worden.
2.2. Gerichte hardheidsclausules
RVO maakt bij de uitvoering van de TVL gebruik van de gegevens uit het handelsregister
van de Kamer van Koophandel. In het handelsregister wordt geregistreerd welke activiteiten
een onderneming uitvoert. Op basis van deze activiteitenomschrijving worden voor de
hoofdactiviteit en nevenactiviteiten van de onderneming SBI-codes toegekend. Het uitgangspunt
is dat de verantwoordelijkheid voor een juiste inschrijving in het handelsregister
bij de ondernemer ligt. In de TVL zijn deze hoofdactiviteit en nevenactiviteiten,
zoals deze zijn ingeschreven in het handelsregister, bepalend voor de vraag of een
ondernemer in aanmerking komt voor subsidie en wat het vaste lasten percentage is
op basis waarvan de hoogte van de subsidie wordt bepaald.
Gebleken is dat in bepaalde gevallen de feitelijke activiteiten van ondernemingen
niet overeenkomen met de activiteiten zoals deze zijn ingeschreven in het handelsregister.
Omdat het in aanmerking komen voor en de hoogte van de subsidie gebaseerd worden op
de gegevens in het handelsregister, kan het niet overeen komen van de feitelijke situatie
met het handelsregister ingrijpende gevolgen hebben. Om die reden worden in de regeling
twee gerichte hardheidsclausules opgenomen, waarmee in bepaalde gevallen subsidie
kan worden verstrekt op basis van de feitelijke hoofdactiviteit van de onderneming
op 15 maart 2020.
Ten eerste wordt een lid toegevoegd aan artikel 2.2.1, waarmee het mogelijk wordt
gemaakt om subsidie te verstrekken als ten genoegen van de minister blijkt dat een
onderneming op 15 maart 2020 feitelijk een hoofdactiviteit uitvoerde die in de bijlage
bij de regeling is opgenomen. Door deze aanvulling wordt het mogelijk gemaakt dat
RVO kan kijken naar de feitelijke situatie van de activiteiten van de onderneming
op peildatum 15 maart 2020.
In tegenstelling tot de vergelijkbare voorziening die gedurende de eerste openstelling
van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 voor de periode van
juni tot en met september 2020, was opgenomen in artikel 2, derde lid, geldt dat deze
feitelijke hoofdactiviteit niet per definitie uit de aanduiding van de uitgeoefende
activiteiten in het handelsregister hoeft te blijken. Dit betekent dat RVO kan uitgaan
van de feitelijke hoofdactiviteit van de onderneming op 15 maart 2020, ook als deze
afwijkt van de activiteitenomschrijving van de onderneming zoals opgenomen in het
handelsregister op 15 maart 2020. Hierbij geldt dat ten genoegen van de minister moet
blijken wat die feitelijke hoofdactiviteit was op 15 maart 2020. De ondernemer zal
dit moeten aantonen. Deze feitelijke hoofdactiviteit wordt vervolgens door RVO gebruikt
om de hoogte van de subsidie op grond van artikel 2.2.3 te bepalen.
Ten tweede wordt een nieuw vierde lid toegevoegd aan artikel 2.2.3, waardoor de hoogte
van de subsidie kan worden bepaald op basis van een activiteit van een onderneming
die in de bijlage bij de regeling is opgenomen, indien ten genoegen van de minister
blijkt dat die activiteit in werkelijkheid op 15 maart 2020 de hoofdactiviteit van
die onderneming vormde. Hierdoor wordt mogelijk gemaakt dat op basis van de activiteit,
waarvan de ondernemer kan aantonen dat dit zijn feitelijke hoofdactiviteit was op
15 maart 2020, subsidie kan worden verstrekt. Ook hier geldt dat ten genoegen van
de minister moet blijken dat deze activiteit die in de bijlage bij de regeling is
opgenomen op 15 maart 2020 de feitelijke hoofdactiviteit van de onderneming vormde.
De ondernemer zal dit moeten aantonen. De hoogte van de subsidie wordt dan bepaald
op basis van die activiteit (die dus feitelijk de hoofdactiviteit van de onderneming
vormde).
Beide hardheidsclausules worden toegevoegd aan paragraaf 2.2 van de regeling, die
ziet op subsidies die worden verstrekt voor het eerste kwartaal van 2021. Deze aanpassingen
vloeien (deels) voort uit de uitspraken van het CBb van 22 december inzake de TVL.5 Uit die uitspraken volgt dat wanneer een onderneming aangeeft dat de SBI-code die
RVO op basis van het handelsregister op de peildatum als hoofdactiviteit heeft aangemerkt,
niet overeenkomt met de werkelijke situatie, RVO nader onderzoek moet doen naar de
feitelijke situatie. Deze uitspraken hebben tot gevolg dat de minister in nieuwe en
lopende bezwaarprocedures die zien op dit punt, ondernemers subsidie kan/zal toekennen
op basis van de feitelijke hoofdactiviteit, blijkend uit de inschrijving in het handelsregister.
Dit geldt derhalve voor alle kwartalen waarin subsidie is verstrekt. Vanaf het eerste
kwartaal van 2021 wordt deze mogelijkheid door middel van een gerichte hardheidsclausule
verankerd in de regeling (artikel 2.2.1, nieuw vijfde lid en artikel 2.2.3, nieuw
vierde lid), waardoor ook op het moment van aanvragen van de subsidie gekeken kan
worden naar de feitelijke hoofdactiviteit. Het feit dat het hierbij tevens kan gaan
om een feitelijke hoofdactiviteit die niet in lijn is met de activiteitenomschrijving
zoals die op 15 maart 2020 was ingeschreven in het handelsregister, vloeit niet rechtstreeks
voort uit de uitspraken van het CBb van 22 december. Hierover is meer toelichting
gegeven in de kamerbrief ‘Beoordeling bijzondere gevallen binnen de TVL’ van 26 februari
2021.6 Aangezien de aanhoudende crisis steeds grotere financiële gevolgen heeft voor ondernemingen,
wordt het steeds nijpender wanneer de feitelijke hoofdactiviteit niet in overeenstemming
is met de activiteitenomschrijving zoals opgenomen in het handelsregister op 15 maart
2020, ook al is het de eigen verantwoordelijkheid van de onderneming om ervoor te
zorgen dat deze omschrijving klopt. Om die reden wordt het vanaf het eerste kwartaal
van 2021 mogelijk gemaakt dat subsidie kan worden verstrekt op grond van een feitelijke
hoofdactiviteit die afwijkt van de activiteitenomschrijving van 15 maart 2020 in het
handelsregister indien ten genoegen van de minister wordt aangetoond dat op die datum
feitelijk een hoofdactiviteit werd uitgevoerd die in de bijlage is opgenomen. Het
nieuwe vierde lid van artikel 2.2.1 voorziet hierin.
3. Subsidie vaste lasten evenementenondernemingen voor de periode januari, februari
en maart ‘Evenementenmodule Q1’
Als gevolg van de overheidsmaatregelen ter bestrijding van het coronavirus hebben
evenementen als festivals, kermissen en markten sinds maart 2020 in het geheel niet
kunnen plaatsvinden, of zijn ze in sterke mate in hun opzet beperkt. Door deze beperkingen
hebben betreffende ondernemingen veel omzet gemist. Ook buiten het evenementenseizoen
hebben deze ondernemingen doorlopende vaste lasten. Deze ondernemingen zijn echter
beperkt in hun mogelijkheden om hun vaste lasten buiten het reguliere seizoen te dekken
en het perspectief op omzet voor deze ondernemingen is voor een langere periode beperkt,
aangezien het evenementenseizoen van 2021 nog ver weg is.
Een deel van deze ondernemingen komt bovendien in bepaalde kwartalen niet in aanmerking
voor de subsidie omdat zij onvoldoende omzet hebben gehad in de aan die subsidie gekoppelde
referentieperiode. De evenementenmodule richt zich op deze groep ondernemingen, door
middel van een subsidie gericht op de financiering van de vaste lasten buiten het
evenementenseizoen. Zoals aangekondigd in de kamerbrief ‘Aanpassingen in het economisch
steun- en herstelpakket’van 9 december 20207 wordt de zogenoemde Evenementenmodule, de subsidie voor de vaste lasten van evenementondernemingen,
ook opengesteld voor het eerste kwartaal van 2021. De uitgangspunten van de evenementenmodule
zijn ongewijzigd ten opzichte van het vierde kwartaal van 2020. Hierna wordt de werking
van de evenementenmodule nader toegelicht.
3.1. Afbakening van de doelgroep
De subsidie is bedoeld voor ondernemingen in het midden- en kleinbedrijf, inclusief
ZZP-ers, die voor hun omzet tijdens het evenementenseizoen in belangrijke mate afhankelijk
zijn van evenementen tijdens dat evenementenseizoen. Als evenementenseizoen wordt
voor de toepassing van deze regeling beschouwd het tweede en derde kalenderkwartaal
(de maanden april tot en met september). Dit is de periode waarin de meeste evenementen
worden gehouden, zeker waar het gaat om evenementen die in de open lucht plaatsvinden.
Onder ‘evenement’ wordt in deze regeling verstaan een georganiseerde, incidentele
en voor het publiek toegankelijke gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling mensen,
die zich daarvoor in een bepaald tijdvak en in een inrichting of op een terrein bevindt
of beweegt (artikel 1.1). Deze definitie bevat een aantal elementen. In de eerste
plaats is voor de toepassing van de regeling niet van belang welk doel het evenement
heeft. Veel evenementen hebben geheel of gedeeltelijk tot doel om een publiek te vermaken.
In het model voor de algemene plaatselijke verordening van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten is het doel om te vermaken onderdeel van het begrip ’evenement’. Om onduidelijkheid
te voorkomen of bijvoorbeeld een zakelijk congres dient ter vermaak en daarmee een
evenement is, bevat de definitie in onderhavige regeling geen beperking ten aanzien
van de doelstelling van het evenement.
De definitie is voorts beperkt tot publiek toegankelijk evenementen. Dit is het geval
wanneer het evenement een niet-besloten karakter heeft, dat wil zeggen gratis toegankelijk
is, toegang mogelijk is door de aanschaf van een toegangsbewijs, er reclame voor wordt
gemaakt of een congres dat op uitnodiging toegankelijk is voor externen van buiten
de organisatie. Besloten gebeurtenissen, waaronder bruiloften, privé-feesten en besloten
bedrijfsevenementen vallen dus buiten deze definitie, aangezien deze niet publiek
toegankelijk zijn.
Het evenement moet voorts georganiseerd en incidenteel zijn. Een spontane, niet-georganiseerde
gebeurtenis is geen evenement in de zin van deze regeling; er moet dus sprake zijn
van voorafgaande organisatie van de gebeurtenis. Dat de gebeurtenis incidenteel is,
betekent dat het evenement niet regulier plaats vindt. Veel gebeurtenissen die verder
wel aan de elementen van deze definitie voldoen, vinden plaats in het kader van een
normale bedrijfsvoering van een onderneming. Denk bijvoorbeeld aan een museum, een
drinkgelegenheid waar ook gedanst kan worden of een sportclub waar een reguliere wedstijd
plaatsvindt. Dit type georganiseerde gebeurtenissen heeft geen bijzonder en incidenteel
karakter en valt daarom buiten de reikwijdte van de definitie van ‘evenement’.
Tot slot moet de gebeurtenis worden bijgewoond door een verzameling mensen, die zich
daarvoor in een bepaald tijdvak en in een inrichting of op een terrein bevindt of
beweegt. Een gebeurtenis zonder dat daar publiek bij aanwezig is, is derhalve geen
evenement. Het publiek moet voorts fysiek aanwezig zijn. Evenementen die online plaatsvinden,
vallen derhalve niet onder de definitie.
3.2. Hoofdlijnen subsidie
3.2.1. Criteria voor subsidietoekenning
Om voor subsidie in aanmerking te komen, moet een MKB-onderneming aan vier criteria
voldoen (nieuw artikel 3.2.1, eerste lid).
In de eerste plaats moet de MKB-onderneming in het evenementenseizoen in 2019, dat
wil zeggen in het tweede en derde kwartaal van 2019, voor ten minste 50% van zijn
omzet goederen of diensten hebben geleverd ten behoeve van een in dat evenementenseizoen
gehouden evenement. Niet alleen de organisatoren van het evenement komen derhalve
in aanmerking voor subsidie, maar ook ondernemingen die bijdragen aan de uitvoering
van het evenement en ondernemingen die toeleverancier zijn van het evenement. Ondernemingen
die bijdragen aan de uitvoering van een evenement zijn bijvoorbeeld kermisexploitanten,
food-trucks en uitvoerders van podiumkunsten. Ondernemingen die toeleverancier zijn
van een evenement zijn bijvoorbeeld eventcateraars, locatieverhuurders en beveiligingsbedrijven.
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het gaat om een aantoonbare bijdrage aan het
evenement. Met het criterium dat het om ten minste 50% van de omzet moet gaan, wordt
verzekerd dat deze ondernemingen in betekenende mate afhankelijk zijn van evenementen.
Ondernemingen die in mindere mate afhankelijk zijn van evenementen, behoren niet tot
de doelgroep van deze subsidie. Het gaat hierbij tot slot om de omzet die in de evenementenperiode
wordt behaald, omdat de regeling ziet op ondernemingen die afhankelijk zijn van het
evenementenseizoen.
In de tweede plaats moet de onderneming reeds TVL-subsidie hebben ontvangen voor de
maanden juni tot en met september 2020. Op deze wijze is geborgd dat het moet gaan
om direct getroffen MKB-ondernemingen. Om die subsidie te verkrijgen, moet de onderneming
namelijk een omzetverlies in deze periode hebben ervaren van ten minste 30% in vergelijking
met dezelfde periode in 2019. Voorts gold er voor deze subsidie een vaste lasten-drempel
van € 4.000, die werd bepaald door de omzet in de referentieperiode te vermenigvuldigen
met een per branche bepaalde vaste lasten / omzet ratio. De MKB-onderneming moet tevens
op 15 maart 2020 ingeschreven zijn in het handelsregister en de hoofd- of nevenactiviteit,
waaronder de onderneming was ingeschreven in het handelsregister op 15 maart 2020,
moet genoemd zijn in de bijlage bij de regeling, zoals die luidde voor die subsidie.
Tot slot is er een vestigingseis van toepassing op deze subsidie, tenzij het een ambulante
onderneming betreft.
Ten derde geldt voor de evenementenmodule voor het eerste kwartaal van 2021 het criterium
dat de MKB-onderneming niet in aanmerking komt voor TVL-subsidie voor financiering
van de vaste lasten van de maanden januari, februari en maart van 2021. De evenementenmodule
is niet bedoeld voor ondernemingen, die wel in aanmerking komen voor de subsidie voor
de financiering van de vaste lasten van de maanden januari tot en met maart van 2021,
aangezien deze groep in mindere mate afhankelijk is van de zomermaanden.
Ten vierde is als criterium om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van de
evenementenmodule opgenomen dat de onderneming voor 14 september 2019 voor de eerste
maal is ingeschreven in het handelsregister. Ondernemingen die na 14 september 2019
zijn ingeschreven in het handelsregister, zijn uitgesloten van deze evenementenmodule.
De reden hiervoor is dat bedrijven die zijn gestart tussen 1 april 2019 en 15 november
2019 de mogelijkheid hadden om de omzet van de eerste vier maanden na inschrijving
in het handelsregister te gebruiken als referentieomzet voor de subsidie in de periode
van juni tot en met september van 2020. Bedrijven die later dan eind september 2019
zijn gestart, zullen daardoor de omzet van de periode van oktober 2019 tot en met
januari 2020, of navenant latere maanden, als referentieomzet gebruiken. Omdat deze
bedrijven in de periode van oktober 2019 tot en met december 2019 omzet hadden, konden
zij gebruik maken van de TVL in het vierde kwartaal van 2020. Voor zover ze omzet
hadden in de maanden erna, kunnen ze gebruik maken van de TVL voor het eerste kwartaal
van 2020, die deze periodes als referentieomzet heeft. Aangezien deze evenementenmodule
juist bedoeld is voor ondernemingen die geen omzet hadden in de periode van oktober
2019 tot en met februari 2020, zijn ondernemingen die na 14 september 2019 zijn ingeschreven
in het handelsregister, uitgesloten van deze evenementenmodule.
Bij de aankondiging van de evenementenmodules voor het vierde kwartaal van 2020 en
het eerste kwartaal van 2021, en ook op moment van publicatie van de evenementenmodule
voor het vierde kwartaal van 2020 (Stcrt. 2021, 6893), gold dat een onderneming de zogenoemde vaste lastendrempel van € 3.000 moest behalen
om voor subsidie voor de betreffende kwartalen in aanmerking te komen. Met de onderhavige
wijzigingsregeling wordt de vaste lastendrempel verlaagd tot € 1.500. Dit betekent
voor veel ondernemingen dat ze alsnog in aanmerking komen voor de reguliere TVL-subsidie
(op grond van paragraaf 2.2 van deze regeling). Dit geldt echter ook voor een deel
van de doelgroep van de evenementenmodule voor het eerste kwartaal van 2021. Voor
een deel van deze ondernemingen heeft dit tot gevolg dat ze nu, vanuit de reguliere
TVL-subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 voor een hoger subsidiebedrag in aanmerking
komen, dan de subsidie die ze zouden ontvangen vanuit de evenementenmodule voor het
eerste kwartaal van 2021. Echter, voor een aantal ondernemingen die door deze wijziging
nu in aanmerking komen voor de reguliere TVL-subsidie voor het eerste kwartaal van
2021 zou dit betekenen dat ze nu voor een lager subsidiebedrag in aanmerking zouden
komen dan de subsidie die ze zouden ontvangen vanuit de evenementenmodule voor het
eerste kwartaal van 2021. Dit wordt onwenselijk gevonden, mede omdat de contouren
van de evenementenmodule, ook voor het eerste kwartaal van 2021 al eerder zijn geschetst.
Daarom is een bepaling opgenomen dat ondernemingen van wie de berekening overeenkomstig
de regeling van de hoogte van de vaste lasten minimaal € 1.500, maar niet meer dan
€ 3.000 bedraagt alsnog in aanmerking komen voor de evenementenmodule voor het eerste
kwartaal van 2021. Dit is geregeld in het tweede lid van artikel 3.2.1. Indien zowel
TVL-subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 als evenementenmodule voor het eerste
kwartaal van 2021 wordt verstrekt, wordt de verleende TVL-subsidie in mindering gebracht
op het bedrag dat een onderneming ontvangt op grond van de evenementenmodule. Dit
heeft tot gevolg dat de subsidie op grond van evenementenmodule voor het eerste kwartaal
van 2021 pas kan worden vastgesteld nadat de TVL-subsidie voor het eerste kwartaal
van 2021 is vastgesteld.
3.2.2. Hoogte van de subsidie
Uitgangspunt is dat de subsidie bijdraagt aan de vaste lasten die doorlopen in het
eerste kwartaal van 2021, maar niet het gehele bedrag dekt. Er is voor gekozen om
33,3% van het subsidiebedrag uit de eerste openstelling van de TVL binnen deze module
te subsidiëren (nieuw artikel 3.2.2). Het minimum subsidiebedrag wordt gelijkgesteld
aan het minimum subsidiebedrag van de TVL voor het eerste kwartaal van 2021 en bedraagt
€ 1.500. Het kabinet acht dit reëel om liquiditeitsproblemen van toeleveranciers en
organisatoren van evenementen te voorkomen. Indien, voor de groep zoals hierboven
beschreven, zowel TVL-subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 als subsidie op grond
van de evenementenmodule voor het eerste kwartaal van 2021 wordt verstrekt, wordt
de verleende TVL-subsidie in mindering gebracht op het bedrag dat een onderneming
ontvangt op grond van de evenementenmodule. Deze verrekening vindt plaats om dubbele
subsidiëring op grond van deze regeling te voorkomen.
3.2.3. Afwijzingsgronden
Voor deze evenementenmodule gelden de reguliere afwijzingsgronden zoals die zijn opgenomen
in artikel 2.2.4 (nieuw artikel 3.2.3). Een aanvraag van ondernemingen die al in problemen
verkeerden op 31 december 2019, wordt afgewezen. Deze voorwaarde vloeit voort uit
de toepassing van de Tijdelijke kaderregeling en geldt in aanvulling op artikel 4:35,
tweede lid, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht.
Voorts kan alleen subsidie worden verstrekt als de onderneming, met inbegrip van subsidie
op grond van onderhavige regeling (of haar voorganger), niet meer dan € 1.800.000
zou ontvangen aan steun met toepassing van titel 3.1 van het Tijdelijke kaderregeling.
Deze eis vloeit ook voort uit de toepassing van titel 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling.
Deze maxima zijn ingevolge het steunkader lager voor ondernemingen die mede actief
zijn in de landbouw- en visserijsector of in de verwerking van landbouwproducten,
waarbij het moet gaan om ondernemingen met meer dan één hoofdactiviteit, waaronder
één hoofdactiviteit genoemd in de bijlage en de voornoemde activiteit. Hiermee wordt
voldaan aan het bepaalde in punt 23bis van titel 3.1 van de Tijdelijke kaderregeling.
Tot slot wordt de aanvraag afgewezen indien de getroffen MKB-onderneming kwalificeert
als kredietinstelling of financiële instelling in de zin van paragraaf 2, onderdeel
20bis, van de Tijdelijke kaderregeling. Op grond van de Tijdelijke kaderregeling,
op grond waarvan deze subsidie als staatssteun is goedgekeurd, is het namelijk niet
mogelijk om steun te geven aan kredietinstellingen of financiële instellingen. Om
deze reden worden aanvragen van ondernemingen die onder bepaalde genoemde codes van
de Standaard bedrijfsindeling vallen waaronder financiële instellingen of kredietinstellingen
worden geregistreerd, eveneens afgewezen.
3.3. Aanvraag, verlening, voorschot en vaststelling
De onderhavige regeling voorziet in de openstelling van de evenementenmodule voor
het eerste kwartaal van 2021 van 26 april 2021 tot en met 26 mei 2021.
Artikel 3.2.4 geeft een opsomming van de informatieverplichtingen die gelden bij een
aanvraag. Een aanvraag dient vergezeld te gaan van een verklaring over welk deel van
de omzet de aanvrager afhankelijk is van een in het evenementenseizoen van 2019 (tweede
en derde kwartaal) gehouden evenement of evenementen. Dit dient de ondernemer aan
te tonen door het overleggen van een opgave waaruit blijkt dat ten minste 50% van
de in het tweede en derde kwartaal van 2019 gerealiseerde omzet met het organiseren
of leveren aan evenementen is behaald. RVO stelt hiervoor een Excel template ter beschikking.
In steekproeven worden ondernemers geselecteerd die de opgave volledig moeten kunnen
staven, bijvoorbeeld met de onderliggende opdrachtbevestigingen, contracten of facturen.
Voor ondernemers waarvan de omzet in het tweede en derde kalenderkwartaal van 2019
meer dan € 100.000 bedroeg, dient de opgave vergezeld te gaan van een derdenverklaring
omtrent de getrouwheid van de opgaven. Deze verklaring moet worden afgegeven door
een onafhankelijk en ter zake kundig persoon. Dit kan bijvoorbeeld een boekhouder,
belastingadviseur of een accountant zijn. Indien willens en wetens een verkeerde opgave
van het omzetverlies wordt gegeven, en de persoon die over de getrouwheid daarvan
heeft verklaard dit wist of behoorde te weten, kan ook tegen deze persoon aangifte
worden gedaan van valsheid in geschrifte. Indien ondernemers een valse opgave van
het omzetverlies afgeven, kan de subsidie worden ingetrokken of herzien en kan er
ook aangifte worden gedaan van valsheid in geschrifte. Deze vereiste verklaring geldt
overigens alleen voor de groep ondernemers met een relatief hoge omzet, omdat de kosten
van inhuur van een boekhouder een te groot aandeel zal zijn van de te verkrijgen subsidie.
De toekenning van subsidie op grond van de evenementenmodule hangt samen met de reguliere
TVL-subsidie voor de maanden juni tot en met september 2020, namelijk als criterium
om in aanmerking te komen voor subsidie (zie paragraaf 3.2.1 van deze toelichting)
en bij het bepalen van de hoogte van de subsidie (zie paragraaf 3.2.2 van deze toelichting).
Bij het indienen van een aanvraag voor subsidie op grond van de evenementenmodule
kan er daarom sprake zijn van twee situaties: de reguliere subsidie voor de maanden
juni tot en met september van de betreffende onderneming is vastgesteld, of die vaststelling
moet nog plaatsvinden. In het eerste geval kan de subsidie op grond van de evenementenmodule
onmiddellijk worden vastgesteld, zonder voorafgaande verlening, en kan de subsidie
daarna worden betaald. In het tweede geval zal eerst de reguliere subsidie voor de
betreffende onderneming over juni, juli, augustus en september 2020 worden vastgesteld
en zal de vaststelling van de evenementenmodule achtereenvolgens moeten plaatsvinden.
De vaststelling van de subsidie zal in dat geval plaatsvinden op hetzelfde moment
als de subsidie voor de maanden juni tot en met september 2020 van de betreffende
onderneming wordt vastgesteld. Een en ander volgt uit het nieuwe artikel 3.2.8. Uit
het nieuwe artikel 3.2.9 volgt dat indien de subsidie voor de vaste lasten over de
periode van juni tot en met september 2020, welke subsidie de basis vormt voor de
subsidie op grond van de evenementenmodule, wordt verlaagd of ingetrokken, de subsidie
op grond van de evenementenmodule dienovereenkomstig wordt verlaagd of ingetrokken.
4. Staatssteun
De subsidie die wordt verleend op grond van deze regeling is aan te merken als staatssteun
in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie (hierna: VWEU). Conform artikel 108, derde lid, van het VWEU is deze
steunmaatregel ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld. Om
geoorloofd steun te kunnen verstrekken op basis van deze subsidieregeling is gebruik
gemaakt van de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de
economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak (PbEU 2020, C 91 I).
Data goedkeuring openstellingen:
-
− De oorspronkelijke subsidieregeling is op 26 juni 2020 goedgekeurd door de Europese
Commissie (SA.57712 (2020/N)).
-
− De eerste wijzigingsregeling ten behoeve van de tweede openstelling van de regeling
is door de Europese Commissie goedgekeurd op 20 november 2020 (SA.59535 (2020/N)).
-
− De tweede wijzigingsregeling ten behoeve van wijzigingen in de tweede openstelling,
en ten behoeve van de derde openstelling is door de Europese Commissie goedgekeurd
op 9 februari 2021 (SA.60166 (2021/N)).
Onderhavige regeling is door de Europese Commissie grond van de verlengde tijdelijke
kaderregeling beoordeeld en goedgekeurd op 15 maart 2021 (SA.62241 (2021/N)). Zie
daarvoor artikel 4.2 van de regeling. De goedkeuring van de Europese Commissie heeft,
net als de voorgaande goedkeuringen, betrekking op het verlenen van de subsidie en
op de vrijstelling van deze subsidie van belastingheffing.
5. Regeldruk
In onderstaande paragrafen wordt ingegaan op de regeldruk die het gevolg is van de
wijziging van de vaste lastendrempel in het eerste kwartaal van 2021 en de openstelling
van de evenementenmodule voor het eerste kwartaal van 2021.
5.1. Regeldruk als gevolg van de wijziging vaste lastendrempel in het eerste kwartaal
van 2021
De wijziging van de vaste lastendrempel heeft geen effect op de kosten per ondernemer,
maar zal wel leiden tot een extra aantal aanvragers, waarvan een deel nieuw is. Dit
aantal wordt geschat op 10.000. Het aandeel nieuwe en terugkerende (maar in dit seizoen
te lage referentieomzet om zonder verlaging van de vaste lastendrempel in aanmerking
te komen voor TVL Q1) is niet in te schatten, dus wordt in de berekening van de vaste
lasten uitgegaan van nieuwe aanvragers. Naar verwachting is het voor 5.000 ondernemers
mogelijk om het vaststellingformulier vooraf in te vullen (route 1), en 5.000 aanvragers
zullen zelf (meer) moeten invullen (route 2). Dat laatste geldt voor een ondernemer
die niet over de gehele in aanmerking komende omzet BTW afdraagt. Op basis van de
ten tijde van de openstelling voor het eerste kwartaal van 2021 geschatte tijdsbesteding
betekent dit:
Aanvragen:
Vaststelling:
-
− Route 1: 10 minuten per ondernemer of € 6,5 per ondernemer, 5.000 ondernemers is € 0,032
mln.
-
− Route 2: 40 minuten per ondernemer, € 26 per ondernemer voor 5.000 ondernemers is
€ 0,13 mln.
De totale regeldruk voor deze wijziging voor het eerste kwartaal 2021 bedraagt daarmee:
€ 0,27mln. + € 0,032 mln. + € 0,13 mln. = € 0,432 ml.
5.2. Regeldruk openstelling evenementenmodule voor het eerste kwartaal van 2021
De regeldruk voor de getroffen evenementenonderneming is voor de evenementenmodule
van het eerste kwartaal van 2021 hetzelfde als voor de evenementenmodule die in het
vierde kwartaal van 2020 werd opengesteld en bij die openstelling uitgebreid is beschreven
(Stcrt 2020, 6893). De regeldruk betreft het kennisnemen van de regeling, het invullen van de aanvraag
en het afgeven van de bedoelde verklaringen en in dit geval de omzetgegevens over
de referentieperiode, het eerste kwartaal 2019, bij aanvraag van de subsidie. Een
separaat verzoek tot vaststelling is niet nodig. De inschatting blijft dat dit 37
minuten of € 24 per ondernemer kost. Het verwachte aantal aanvragen is wat gedaald
door het verlagen van de vaste lastendrempel voor de reguliere TVL-subsidie in het
eerste kwartaal van 2021, waardoor minder bedrijven in aanmerking komen voor de evenementenmodule
in het eerste kwartaal van 2021.
Bij 500 aanvragen zal de totale regeldruk uitkomen op € 12.000 of € 0,012 mln.
5.3. Totale gevolgen voor de regeldruk
De opgetelde gevolgen voor de regeldruk bedragen € 0,432 mln. voor onderhavige wijziging
van de reguliere TVL voor het eerste kwartaal 2021 en € 0,012 mln. voor de evenementenmodule
die wordt opengesteld in het eerste kwartaal van 2021. Daarmee komen de totale gevolgen
voor de regeldruk uit op € 0,444 mln. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft
deze wijzigingsregeling niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat deze wijzigingsregeling
geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
6. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Aan wijzigingsonderdelen onderdelen A, B, onderdelen 1 en 2, C, E, F, G, H, J, onderdeel
1, en K wordt terugwerkende kracht verleend. Om te voorkomen dat ondernemers die voor
het eerste kwartaal van 2021 al een aanvraag om subsidie hebben ingediend niet kunnen
profiteren van de uitbreidingen, worden de wijzigingen met terugwerkende kracht ook
op die aanvragen van toepassing.
Met de inwerkintreding en het moment van publicatie van deze regeling wordt afgeweken
van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. Dit wordt gerechtvaardigd
door het feit dat een snelle inwerkingtreding van de subsidieregeling aanmerkelijke
nadelen voor de doelgroep voorkomt.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
Artikel I
Onderdeel A
Met dit wijzigingsonderdeel wordt aan artikel 1.1 een aantal begripsbepalingen toegevoegd.
Hoofdactiviteit en nevenactiviteit
Ten eerste worden begripsbepalingen opgenomen van de begrippen ‘hoofdactiviteit’,
en ‘nevenactiviteit’, op basis waarvan subsidie wordt verleend. De hoofdactiviteit
van een onderneming is de code van de Standaard Bedrijfsindeling die als hoofdactiviteit
is geregistreerd in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet
2007. Dit is in de regel de eerst genoemde SBI-code. Hetzelfde geldt voor de nevenactiviteit:
dit is de code van de Standaard Bedrijfsindeling die als nevenactiviteit is geregistreerd
in het handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007. Het handelsregister
wordt beheerd door de Kamer van Koophandel. Wanneer een ondernemer zich inschrijft
in het handelsregister, geeft hij bij de Kamer van Koophandel een beschrijving op
van de activiteiten die hij uitvoert, de zogenaamde activiteitenomschrijving. Daarbij
wordt door de ondernemer aangegeven welk van deze activiteiten de belangrijkste activiteit
is: de hoofdactiviteit. De Kamer van Koophandel kent vervolgens een SBI-code toe aan
de hoofdactiviteit en aan de eventuele nevenactiviteit(en).
Wijzigingen in activiteiten van een onderneming worden door de ondernemer doorgegeven
aan de Kamer van Koophandel. Dit kan leiden tot wijziging van de SBI-codes. Voor de
regeling zijn de hoofdactiviteit en nevenactiviteiten van de onderneming vervolgens
bepalend voor de vraag of een ondernemer in aanmerking komt voor subsidie en wat het
vaste lasten percentage is, dat van belang is voor de bepaling van de hoogte van de
subsidie.
Algemene de-minimisverordening
Ten tweede wordt een definitie van het begrip ‘algemene de-minimisverordening’ opgenomen
in de regeling: Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013
betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende
de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352). Er wordt in
deze regeling verwezen naar de algemene de-minimisverordening in artikel 2.2.4, eerste
lid, onderdeel c, ten behoeve van het begrip één onderneming.
Onderdeel B
Zoals beschreven in paragraaf 2.1 van het algemeen deel van de toelichting, wordt
het vereiste dat een onderneming minimaal € 3.000 vaste lasten in een kwartaal moet
hebben op basis van de referentieomzet in dat kwartaal, verlaagd naar € 1.500. Als
gevolg hiervan wordt het bedrag in artikel 2.2.1, tweede en derde lid, vervangen (onderdeel
B, onder 1 en 2). Daarnaast wordt in artikel 2.2.1 een gerichte hardheidsclausule
toegevoegd, op grond waarvan subsidie kan worden verstrekt aan een onderneming indien
ten genoegen van de minister blijkt dat deze onderneming op 15 maart 2020 een feitelijke
hoofdactiviteit uitvoerde die in de bijlage is opgenomen (onderdeel B, onder 3). Voor
een nadere toelichting bij deze bepaling wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van het
algemeen deel van de toelichting.
Onderdeel C
In artikel 2.2.2, tweede lid, is opgenomen dat de omzet in de referentieperiode de
omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2019 is. Het derde lid bepaalt alternatieve
referentieperiodes voor bedrijven die na 31 december 2018 gestart zijn. In dit lid
was opgenomen dat de omzet in de referentieperiode voor ondernemingen die na een bepaalde
datum voor de eerste keer zijn ingeschreven in het handelsregister de omzet in een
bepaalde periode na de ‘start van de activiteiten’ is. Ter bepaling van het moment
van de start van de activiteiten werd altijd het moment van inschrijving in het handelsregister
genomen. Ter verduidelijking wordt dit nu ook in het artikel opgenomen en wordt de
‘start van de activiteiten’ vervangen door de ‘inschrijving in het handelsregister’.
Onderdeel D
Wijzigingsonderdeel D introduceert een gerichte hardheidsclausule voor het geval dat
een onderneming reeds in aanmerking komt voor subsidie op grond van artikel 2.1.1,
maar ten genoegen van de minister is aangetoond dat een door hem uitgeoefende activiteit
die in de bijlage bij de regeling is opgenomen, in werkelijkheid op 15 maart 2020
zijn hoofdactiviteit vormde. In dat geval kan ter bepaling van de hoogte van de subsidie
bij element C het percentage behorend bij deze werkelijke hoofdactiviteit gebruikt
worden. Met deze bepaling kan derhalve in uitzonderlijke omstandigheden worden afgeweken
van de hoofdregel dat de hoogte van de subsidie wordt gebaseerd op het vaste lastenpercentage
behorende bij de in het handelsregister opgenomen hoofdactiviteit van de onderneming.
Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van het algemeen
deel van deze toelichting.
Onderdeel E
In artikel 2.2.4, eerste lid, onderdeel c, van de regeling zijn de maximumbedragen
opgenomen waarboven de minister een aanvraag om subsidie moet afwijzen. Deze maximumbedragen
vloeien voort uit de Tijdelijke kaderregeling. In januari 2021 is deze Tijdelijke
kaderregeling gewijzigd en zijn de maximumbedragen verhoogd. Met dit wijzigingsonderdeel
worden deze nieuwe maximumbedragen opgenomen in artikel 2.2.4 van de regeling.
Nu de maximale subsidiebedragen per kwartaal stijgen van € 90.000 naar € 550.000 (met
de volgende wijzigingsregeling waarmee de intensiveringen zullen worden doorgevoerd)
en daarmee de maximale steunbedragen die gelden op grond van de Tijdelijke kaderregeling
(€ 1.800.000, € 270.000 of € 225.000) eerder in beeld komen, is verduidelijking met
betrekking tot de maximumbedragen die de onderneming als geheel kan ontvangen, gewenst.
Daarom wordt verduidelijkt dat de maximumbedragen gelden voor de onderneming als bedoeld
in artikel 2, tweede lid, van de algemene de-minimisverordening, zijnde één onderneming.
Met het opnemen van en verwijzen naar deze definitie, wordt verduidelijkt dat bij
de berekening van de maximum steunbedragen die een onderneming op grond van paragraaf
3.1 van de Tijdelijke kaderregeling kan ontvangen, wordt gekeken naar de onderneming
als geheel, dus inclusief eventuele verbonden ondernemingen. De maximumbedragen die
kunnen worden uitgekeerd op grond van de Tijdelijke kaderregeling zijn altijd gebaseerd
op het ondernemingsbegrip zoals dat wordt gebruikt in het Europese staatssteunrecht.
Dit houdt in dat op het moment dat meerdere rechtspersonen die deel uitmaken van dezelfde
onderneming steun ontvangen, deze steun bij elkaar moet worden opgeteld voor wat betreft
de maximale bedragen. Dit om te voorkomen dat de maximumsteunbedragen voor een onderneming
kunnen worden overschreden door splitsing van de onderneming. Het Hof van Justitie
van de Europese Unie gaat daarbij uit van een functionele benadering, waarbij alle
entiteiten die (juridisch of feitelijk) onder de zeggenschap staan van dezelfde entiteit,
als één onderneming worden beschouwd.
Op grond van de definitie uit algemene de-minimisverordening is sprake van één onderneming
indien twee of meer ondernemingen binnen dezelfde lidstaat ten minste één van onderstaande
volgende banden met elkaar onderhouden.
-
a) één onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten
van een andere onderneming;
-
b) één onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend
of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;
-
c) één onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming
uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling
in de statuten van laatstgenoemde onderneming;
-
d) één onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft
op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming
gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten
van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.
Ondernemingen die via één of meer andere ondernemingen één van onder a) tot en met
d) bedoelde banden onderhouden, worden ook als één onderneming beschouwd.
Bovenstaande banden komen overeen met de banden genoemd in bijlage I, artikel 3, derde
lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waar reeds naar werd verwezen
in de definitie van MKB-onderneming in artikel 1.1, eerste lid, van de regeling. Of
verschillende rechtspersonen deel uitmaken van dezelfde onderneming op grond van bovenstaande
definitie, moet per geval worden bepaald. In het algemeen geldt dat indien sprake
is van een groep in de zin van artikel 24b Burgerlijke Wetboek, ook sprake zal zijn
van één van bovenstaande banden, waardoor de groep als één onderneming wordt beschouwd.
Hetzelfde geldt wanneer verschillende rechtspersonen onderdeel uitmaken van dezelfde
fiscale eenheid: ook zij worden voor de toepassing van de maximale steunbedragen op
grond van de Tijdelijke kaderregeling als één onderneming beschouwd. Wanneer sprake
is van franchisebedrijven, moet afhankelijk van de franchiseovereenkomst worden bepaald
of deze bedrijven op grond van bovenstaande definitie worden gekwalificeerd als één
onderneming.
Onderdeel F
Zoals uiteengezet in paragraaf 2.1 van het algemeen deel van de toelichting, wordt
het minimumbedrag dat een onderneming aan vaste lasten moet hebben, verlaagd van € 3.000
naar € 1.500. Artikel 2.2.5, tweede lid, onderdeel f, wordt derhalve aangepast.
Onderdeel G
Artikel 2.2.6 regelt de openstellingsperiode voor het eerste kwartaal van 2021. Met
dit wijzigingsonderdeel wordt de openstellingsperiode voor MKB-ondernemingen verlengd
tot en met 18 mei 2021 om ondernemingen meer tijd te geven om subsidie aan te vragen.
Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde
begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum
vóór 17.00 uur zijn ontvangen.
Onderdeel H
Met dit wijzigingsonderdeel wordt in artikel 2.2.10, tweede lid, een tekstuele verbetering
aangebracht.
Onderdeel I
Met dit wijzigingsonderdeel wordt paragraaf 3.2 ‘Subsidie vaste lasten evenementondernemingen
voor de periode januari, februari en maart 2021’ toegevoegd. Deze paragraaf bevat
de zogenaamde evenementenmodule voor het eerste kwartaal van 2021. Voor een toelichting
op deze paragraaf wordt verwezen naar paragraaf 3 van het algemeen deel van deze toelichting.
Onderdeel J
Met dit wijzigingsonderdeel wordt artikel 4.2, dat de bepalingen betreffende staatssteun
bevat, geactualiseerd. In het artikel wordt een verwijzing naar de nieuwe goedkeuringsbeschikking
van de Europese Commissie toegevoegd en wordt de evenementenmodule voor het eerste
kwartaal van 2021 toegevoegd.
Onderdeel K
Met dit wijzigingsonderdeel wordt artikel 4.3, dat het overgangsrecht bevat, aangepast.
In artikel 4.3, derde lid, was geregeld dat op aanvragen om subsidie die zijn ingediend
voor het tijdstip van inwerkingtreding van een wijziging van deze regeling en op subsidies
die voor dat tijdstip zijn verstrekt, de regeling van toepassing blijft zoals deze
luidde voor dat tijdstip. Het komt echter ook voor dat, zoals ook deze regeling, aan
begunstigende wijzigingen terugwerkende kracht wordt verleend zodat ten voordele van
ondernemingen nog aanpassingen ten aanzien van het betreffende kwartaal kunnen worden
doorgevoerd. Het is vanzelfsprekend de bedoeling dat deze wijzigingen ook doorwerken
ten aanzien van reeds ingediende aanvragen en verstrekte subsidies voor dat betreffende
kwartaal. Deze wijzigingen treden in de regel in werking op de dag na publicatie in
de Staatscourant en werken vervolgens terug tot het moment van openstelling van de
regeling voor het betreffende kwartaal. Met de oorspronkelijke formulering zou twijfel
kunnen ontstaan of deze wijzigingen ook gevolgen kunnen hebben voor eerder ingediende
aanvragen of verstrekte subsidies. Daarom is het betreffende lid ter verduidelijking
gewijzigd. Opgenomen is nu dat op aanvragen die zijn ingediend op het tijdstip waarop
een wijziging van de regeling van kracht wordt en op subsidies die voor dat tijdstip
zijn verstrekt de regeling van toepassing blijft zoals deze luidde voor dat tijdstip.
Opgemerkt wordt nog dat enkel aan begunstigende wijzigingen terugwerkende kracht zal
worden verleend.
Onderdeel L
Met dit onderdeel wordt artikel 4.3a toegevoegd aan de regeling. In dit artikel wordt
bepaald dat voor 1 april 2020 in artikel 11, eerste lid, van de Regeling subsidie
financiering vaste lasten MKB COVID-19 zoals dit lid luidde gedurende de periode van
30 juni 2020 tot en met 25 november 2020 wordt gelezen 1 juni 2021. Met dit artikel
wordt bewerkstelligd dat de datum waarvoor de aanvraag tot vaststelling van de TVL-subsidie
voor de periode van juni tot en met september van 2020 moet zijn ingediend, twee maanden
wordt verplaatst. Dit is nodig omdat veel subsidieontvangers niet voor 1 april 2021
het verzoek tot subsidievaststelling in kunnen dienen. Op deze manier wordt voorkomen
dat de subsidie ambtshalve moet worden vastgesteld en wordt aanvragers de mogelijkheid
gegeven hun aanvraag tot vaststelling later (voor 1 juni 2021) in te dienen, waardoor
de subsidie op basis van de juiste gegevens kan worden vastgesteld.
Artikel II
Artikel II regelt de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling. Voor een toelichting
hierop wordt verwezen naar paragraaf 6 van het algemeen deel van deze toelichting.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer