TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling geeft uitvoering aan de in de kabinetsbrief Erfgoed telt – De betekenis van erfgoed voor de samenleving1
aangekondigde extra investering in de restauratie, toegankelijkheid en verduurzaming
van monumenten. Van de € 95 miljoen die in de periode 2018-2021 beschikbaar is, stelt
het kabinet € 2,5 miljoen (exclusief de aftrek van de uitvoeringskosten) beschikbaar
voor de restauratie van klinkend erfgoed.
Er zijn in Nederland circa 1.800 rijksmonumentale beiaarden en orgels, waarvan circa
10% een grote restauratie behoeft. Ook kleinere klinkende onderdelen van rijksmonumenten
zoals luidklokken en uurwerken moeten in de komende tijd gerestaureerd worden. Hoewel
het geluid van klinkend erfgoed door veel mensen wordt gewaardeerd, is het voor de
eigenaren vaak moeilijk om de benodigde financiële middelen voor instandhouding bijeen
te brengen, doordat een verdienmodel ontbreekt. Ook als de eigenaren gebruik kunnen
maken van een provinciale of gemeentelijke subsidie, is het vaak een grote opgave
om het resterende eigen aandeel in de financiering rond te krijgen. Om die reden stelt
het kabinet in aanvulling op bestaande regelingen extra middelen beschikbaar.
Daarnaast vindt het kabinet het belangrijk om het behoud van oude ambachten te stimuleren.
Onderhoud en restauratie van klinkend erfgoed vragen om gespecialiseerd ambachtelijk
vakmanschap. Met deze regeling kunnen restauratieprojecten op gang komen waarbij kennis
en ervaring wordt overgedragen aan de volgende generatie ambachtslieden.
De restauratie van het klinkend erfgoed draagt bovendien bij aan de doelstelling uit
de cultuurbrief Cultuur in een open samenleving2 van het kabinet om door middel van cultureel erfgoed verschillende groepen in de
samenleving bij elkaar te brengen. Door jong en oud in aanraking te laten komen met
daadwerkelijk klinkend erfgoed wordt door de gedeelde ervaring maatschappelijke betrokkenheid
gecreëerd bij de zorg voor dit cultureel erfgoed.
Voor de totstandkoming van deze regeling zijn diverse organisaties geconsulteerd,
zoals de Vereniging Orgelmakers Nederland (VON), de Stichting Klinkend Erfgoed Nederland
(SKEN), de Federatie Instandhouding Monumenten (FIM) en het Interprovinciaal Overleg
(IPO). Mede aan de hand van deze consultatie zijn het subsidiepercentage en de verdeelsystematiek
bepaald.
Doel
De regeling is bedoeld voor de restauratie van monumentale klinkende onderdelen van
rijksmonumenten. Hiertoe behoren beiaarden, orgels, luidklokken en uurwerken. Op de
website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, www.cultureelerfgoed.nl, is een lijst gepubliceerd van de klinkende onderdelen van rijksmonumenten die naar
het oordeel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister)
voldoende monumentale waarde hebben om voor subsidie in aanmerking te komen.
Tot de restauratiekosten behoren ook de kosten die worden gemaakt om schade door loodcorrosie
aan orgelpijpen te voorkomen of te bestrijden. Loodcorrosie is een sluipende vernieler
van orgelpijpen en de kosten van herstel nemen verder toe zolang de loodcorrosie voortschrijdt.
Een van de doelen van deze regeling is dan ook het tijdig voorkomen of bestrijden
van loodcorrosie.
Restauraties komen alleen in aanmerking voor subsidie als de subsidiabele kosten ervan
een drempelbedrag overstijgen:
-
• € 50.000,– voor beiaarden en orgels
-
• € 5.000,– voor luidklokken en uurwerken
De drempelbedragen zijn vastgesteld om te bevorderen dat de subsidie ten goede komt
aan restauraties waarbij de financiële opgave het grootst is. Daarbij is ook rekening
gehouden met het gegeven dat reguliere onderhoudswerkzaamheden al gesubsidieerd worden
via de Subsidieregeling instandhouding monumenten.
Verdeelcriterium
De minister verleent subsidie op volgorde van ontvangst van de aanvragen. Bij incomplete
of niet (geheel) beoordeelbare aanvragen krijgt de aanvrager de kans de aanvraag aan
te vullen. De minister verdeelt het voor subsidieverstrekking beschikbare bedrag op
volgorde van binnenkomst van aanvragen.
Subsidiepercentage en subsidiabele kosten
Het subsidiepercentage is ten hoogste 30% van de subsidiabele kosten. Belangrijk uitgangspunt
voor het vaststellen van dit percentage is geweest dat de subsidie aanvullend op een
provinciale of gemeentelijke subsidie aangevraagd kan worden. Het subsidiepercentage
van deze regelingen varieert per provincie en gemeente, maar komt vrijwel nooit boven
de 70%. Hierdoor wordt voorkomen dat de overheidssubsidies tezamen boven 100% van
de subsidiabele kosten uit kunnen komen. Het maakt niet uit of eerst de rijkssubsidie
wordt aangevraagd of de subsidie van een andere overheid. Een aanvullende subsidie
van een andere overheid is geen voorwaarde voor subsidieverstrekking.
De subsidiabele kosten (restauratiekosten) zijn de kosten van restauratie van klinkende
onderdelen die als subsidiabel zijn aangemerkt in (paragraaf 91 van) de Leidraad subsidiabele
instandhoudingskosten, een bijlage bij de Subsidieregeling instandhouding monumenten.
Tot de restauratiekosten worden expliciet ook kosten gerekend voor het bestrijden
en voorkomen van schade door loodcorrosie van orgelpijpen.
Subsidieverlening en starten binnen twee jaar na beschikking
De minister beschikt binnen 13 weken op een (complete en beoordeelbare) subsidieaanvraag.
De minister stelt in het besluit op de aanvraag de datum vast waarop de restauratiewerkzaamheden
moeten zijn afgerond, daarbij rekening houdend met de termijn die de aanvrager heeft
aangegeven nodig te hebben voor de uitvoering.
Als de fysieke restauratiewerkzaamheden niet zijn gestart binnen twee jaar na de subsidieverlening,
trekt de minister de subsidieverlening ambtshalve weer in. Als de intrekking onherroepelijk
is, wordt het subsidiebedrag weer toegevoegd aan het voor subsidieverleningen beschikbare
budget, als bedoeld in artikel 3, tweede lid. Na een periode van drie maanden nadat
een intrekking onherroepelijk is geworden, kan de eigenaar desgewenst een nieuwe aanvraag
doen. Het door de intrekking van de subsidie vrijgevallen bedrag komt echter wel eerst
beschikbaar voor eventuele andere restauratieprojecten waarvoor in de tussentijd een
aanvraag wordt ingediend. Hierdoor wordt voorkomen dat het geld onnodig lang wordt
vastgehouden voor projecten die wellicht geheel niet tot uitvoering komen.
Uitvoerbaarheid
Deze regeling is aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voorgelegd voor een
uitvoeringstoets. De regeling is als uitvoerbaar beoordeeld.
Regeldruk
Met de uitvoering van deze regeling zijn administratieve lasten gemoeid voor de eigenaren.
Onder administratieve lasten wordt verstaan: de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen
aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. De regeldruk
voor het aanvraagproces behelst de voorbereiding van de aanvraag, de aanvraag zelf
(de indiening) en het vervolg (afhandeling; verantwoording).
De administratieve lasten voor de eigenaren zijn bepaald voor één jaar. Naar verwachting
zal een eigenaar ongeveer één uur nodig hebben voor het aanvragen van subsidie op
grond van deze regeling. Het gaat om in beginsel startklare projecten, dus het gaat
hierbij alleen om het invullen van het aanvraagformulier en het verzamelen van de
vereiste documenten (indieningsvereisten uit artikel 5 van deze regeling). Uitgaande
van het aantal aanvragen van 60 bedragen de totale administratieve lasten in het eerste
jaar: 60 x € 45 (uurtarief) x 1 (uur) = € 2.700.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor
een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Beiaarden, orgels, luidklokken en uurwerken worden aangemerkt als klinkend onderdeel
als bedoeld in deze regeling als zij naar burgerlijk recht (artikel 4 van Boek 3 van
het Burgerlijk Wetboek) bestanddeel zijn van het rijksmonument en medebepalend zijn
voor de monumentale waarde van het rijksmonument. Zo komen beiaarden, orgels, luidklokken
en uurwerken die roerend zijn geworden niet in aanmerking voor subsidie op grond van
deze regeling.
Onder restauratie worden in deze regeling uitdrukkelijk ook werkzaamheden, maatregelen
en voorzieningen begrepen die samenhangen met het bestrijden en voorkomen van schade
door loodcorrosie van orgelpijpen. Om dit buiten twijfel te stellen, is dit expliciet
in de begripsbepalingen opgenomen, zowel bij het begrip restauratiekosten als bij het begrip restauratiewerkzaamheden.
Artikel 2
Op deze regeling – die is gegrond op de artikelen 7.3, tweede lid, en 7.5, eerste
lid, van de Erfgoedwet – is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de
kaderregeling) van toepassing. Een aanvrager zal derhalve ook kennis moeten nemen
van de toepasselijke bepalingen in de kaderregeling.
Vanwege het bijzondere karakter van een restauratiesubsidie wordt in deze regeling
afgeweken van een aantal artikelen van de kaderregeling. In artikel 2 wordt duidelijkheidshalve
geëxpliciteerd van welke artikelen is afgeweken. In artikel 2 zijn niet de artikelen
uit de kaderregeling opgenomen die voor deze regeling simpelweg niet toepasbaar zijn.
Artikel 3
Op grond van deze regeling kan subsidie worden verstrekt als tegemoetkoming in de
restauratiekosten ten behoeve van klinkende onderdelen van rijksmonumenten. Het tweede
lid bevat het subsidieplafond. Het derde lid regelt dat subsidie weer wordt toegevoegd
aan het budget uit het tweede lid als een subsidieontvanger gedurende twee jaar niet
is gestart met de gesubsidieerde restauratiewerkzaamheden en de subsidieverlening
op grond van artikel 9 is ingetrokken.
Artikel 4
Artikel 4 heeft betrekking op de subsidiabele kosten. Subsidiabel zijn restauratiekosten:
de kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen en andere kosten die als
subsidiabel zijn aangemerkt in de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten (een
bijlage bij de Subsidieregeling instandhouding monumenten; hierna: de leidraad). Om
te bepalen of gemaakte kosten al dan niet subsidiabel zijn zal kortom steeds worden
gekeken naar de leidraad.
De hoogte van de subsidie bedraagt – onverminderd het subsidieplafond – 30% van de
restauratiekosten. Restauratiekosten die zijn gemaakt vóór het verlenen van de subsidiebeschikking
komen niet voor subsidie in aanmerking. Dit is enkel anders voor bepaalde kosten ten
aanzien van de voorbereiding van de subsidieaanvraag, bestaande uit aanbestedingskosten,
leges (bijvoorbeeld met betrekking tot de omgevingsvergunning), en kosten voor inspectie,
onderzoek, planvorming of rapporten.
Artikel 5
Artikel 5 heeft betrekking op de subsidieaanvraag. Het tweede lid bepaalt vanaf welke
datum er aanvragen kunnen worden ingediend. Ook regelt dit lid dat als een aanvraag
voordien wordt ontvangen, deze eerste datum van de indieningstermijn toch als ontvangstdatum
geldt. Als een aanvraag nog aanvulling of verduidelijking behoeft, zal de aanvrager
op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid worden geboden
om de aanvraag binnen vier weken aan te vullen. Zie in dit verband ook hetgeen hierna
in de toelichting bij artikel 6 is aangegeven. In het derde en vierde lid is opgenomen
welke documenten bij de subsidieaanvraag worden gevoegd. Het gaat kortgezegd om een
restauratieplan en in geval van een beiaard of orgel om een actueel inspectierapport
over de technische staat van het klinkend onderdeel en van de zelfstandige bouwkundige
eenheid waar het deel van uitmaakt. Het inspectierapport kan overigens ook bestaan
uit twee rapporten: een over de staat van het gebouw (bijvoorbeeld een Monumentenwachtrapport)
en een over de staat van het klinkend onderdeel. Onder de rapporten die het restauratieplan
ondersteunen (rapporten inzake bouwfysische, bouwhistorische, constructieve, cultuurhistorische,
decoratieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten) als bedoeld in het vierde
lid moeten ook rapporten die samenhangen met het bestrijden of voorkomen van loodcorrosie
van orgelpijpen worden begrepen. Dergelijke rapporten dienen ter onderbouwing van
de noodzaak van de restauratiewerkzaamheden in het restauratieplan.
Artikel 6
Het eerste lid bepaalt de wijze van verdeling van het beschikbare budget. Op grond
van het eerste lid, onderdeel a, beschikt de minister op de aanvragen op volgorde
van ontvangst. Artikel 2.3, eerste lid, onder a, van de kaderregeling is niet van
toepassing. Dit betekent dat ook als de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene
wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad een incomplete of niet (geheel) beoordeelbare
subsidieaanvraag aan te vullen, de dag waarop de incomplete aanvraag is ontvangen
als datum van ontvangst blijft gelden. Als er op een dag meerdere subsidieaanvragen
worden ingediend en het subsidieplafond zou bij honorering van die aanvragen worden
overschreden, dan treedt artikel 2.3, eerste lid, onder b, van de kaderregeling in
werking en wordt de onderlinge rangschikking vastgesteld door middel van loting.
Gelet op het beschikbare budget en de gemiddelde restauratiebehoefte van klinkende
onderdelen van rijksmonumenten, is de verwachting dat het beschikbare budget niet
al meteen bij aanvang van de regeling uitgeput zal zijn. Het is niet nodig of wenselijk
om een incomplete aanvraag in te dienen alleen om een plaats in de rangorde te verwerven.
De termijn voor het aanleveren van eventuele ontbrekende stukken is in de regel vier
weken. In een dergelijk korte periode kan doorgaans geen fatsoenlijk restauratieplan
worden opgesteld, mede gelet op het beperkte aantal bedrijven in de betrokken beroepsgroepen
dat deze plannen zal moeten opstellen. Omdat aanvragen die niet binnen die termijn
worden aangevuld, buiten behandeling worden gelaten, ligt het voor de hand dat pas
een aanvraag wordt ingediend als deze naar de inschatting van de aanvrager en de planopsteller
compleet is. Op deze manier komen eerst de restauraties aan bod waarvoor de restauratieplannen
al gereed zijn.
Het eerste lid, onder b, regelt dat de minister binnen 13 weken na ontvangst van een
aanvraag op die aanvraag beslist. Als een aanvrager een aanvraag moet aanvullen omdat
de initiële aanvraag onvoldoende of onduidelijke gegevens bevat, wordt de beslistermijn
met maximaal vier weken opgeschort.
Het tweede lid bepaalt dat de minister in de beschikking tot subsidieverlening een
datum opneemt waarop de restauratiewerkzaamheden waarvoor subsidie wordt verleend
afgerond moeten zijn. In het aanvraagformulier wordt gevraagd binnen welke termijn
de aanvrager verwacht de restauratiewerkzaamheden te kunnen afronden. Als dit naar
het oordeel van de minister een redelijke termijn is, neemt hij deze in beginsel over
in de beschikking.
In het derde lid is opgenomen dat de minister voorschotten verleent, waarvan de hoogte
en de termijnen bij het besluit tot subsidieverlening worden vermeld. De eerste voorschotbetaling
wordt pas gedaan nadat de aanvrager schriftelijk heeft gemeld dat de fysieke restauratiewerkzaamheden
zijn begonnen, ook al zijn er ten behoeve hiervan al voorbereidingskosten gemaakt.
De feitelijke betaling van de voorschotten wordt in opdracht van de minister verzorgd
door het Nationaal Restauratiefonds.
Artikel 7
Artikel 7 bepaalt in welke gevallen de minister weigert subsidie te verstrekken. De
weigeringsgrond in onderdeel a moet voorkomen dat subsidie wordt verstrekt voor relatief
kleinere restauratieplannen, die ook op andere wijze kunnen worden gefinancierd of
gesubsidieerd. Deze regeling is immers bedoeld als aanvulling op bestaande regelingen.
Overigens gaat het om het bedrag aan subsidiabele kosten en niet om het begrote bedrag.
De subsidiabele kosten worden berekend op basis van de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten.
Hiervan worden vervolgens eventuele op grond van een andere rijkssubsidieregeling
gesubsidieerde of door een verzekering gedekte restauratiekosten afgetrokken. Als
de resterende subsidiabele kosten onder het drempelbedrag uitkomen, wordt de subsidieaanvraag
geweigerd.
Onderdeel b moet voorkomen dat dezelfde restauratiewerkzaamheden dubbel gesubsidieerd
worden vanuit verschillende rijkssubsidieregelingen. Stapeling van subsidies is dus
alleen mogelijk als de provincie of de gemeente ook bijdragen.
De aanvrager is op grond van artikel 3.6 van de kaderregeling overigens verplicht
in zijn subsidieaanvraag melding te doen of hij voor dezelfde kosten ook subsidie
of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd bij een ander bestuursorgaan.
Onderdeel c heeft als doel te voorkomen dat subsidie wordt verstrekt voor schadeherstel
waarvoor de eigenaar verzekerd is.
Onderdeel d tenslotte moet voorkomen dat een eigenaar die gedurende twee jaar geen
gebruik heeft gemaakt van een verleende subsidie via een nieuwe aanvraag meteen weer
aanspraak maakt op het budget dat weer vrijvalt nadat de intrekking van de subsidieverlening
onherroepelijk is geworden. Gedurende drie maanden na het vrijvallen van het budget
hebben eerst andere eigenaren de kans een subsidieaanvraag in te dienen. Zo wordt
voorkomen dat budget te lang ongebruikt ‘vast staat’.
Dit zijn overigens niet de enige weigeringsgronden. Ook als de aanvrager geen eigenaar
is als bedoeld in artikel 1, of als het gebouw geen rijksmonument is, wordt de aanvraag
afgewezen. Dit volgt direct uit de reikwijdte van de regeling. Ook de Algemene wet
bestuursrecht bevat in artikel 4:35 nog enkele algemene weigeringsgronden, bijvoorbeeld
voor het geval bij de aanvraag onjuiste gegevens zijn verstrekt, of indien er gegronde
reden bestaat om aan te nemen dat de te subsidiëren activiteiten niet of niet geheel
zullen plaatsvinden.
Artikel 8
Artikel 8 bevat de subsidieverplichtingen. Het eerste lid bevat de verplichting voor
de eigenaar om de restauratiewerkzaamheden – voor zover daarvoor een omgevingsvergunning
is vereist – niet te doen aanvangen zonder of in afwijking van die omgevingsvergunning.
Deze subsidieverplichting is niet facultatief, en is derhalve steeds verbonden aan
een op grond van deze regeling verstrekte restauratiesubsidie.
Aangezien ook de kaderregeling (gedeeltelijk) van toepassing is op subsidieverstrekking
op grond van deze regeling, geldt er behalve de subsidieverplichtingen in artikel
8 ook nog een aantal algemene subsidieverplichtingen op grond van hoofdstuk 5 van
de kaderregeling. Een belangrijke verplichting is die uit artikel 5.7 van de kaderregeling:
de subsidieontvanger is verplicht om onverwijld een schriftelijke melding te doen,
met een toelichting en de relevante stukken, als:
-
a. aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet,
niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht,
-
b. aannemelijk is geworden dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen
zal worden voldaan, of
-
c. zich andere omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn
voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.
De overige verplichtingen op grond van de kaderregeling hebben behalve deze meldingsplicht
onder meer betrekking op:
-
– zodanige uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten dat de subsidie doelmatig wordt
gebruikt;
-
– het beheer van de voor de gesubsidieerde activiteiten benodigde middelen;
-
– het voeren van een overzichtelijke, controleerbare en doelmatige administratie;
-
– het meewerken aan een door of namens de minister ingesteld onderzoek, gericht op informatie
die nodig is voor de subsidieverstrekking of beleidsvorming.
Het tweede lid van artikel 8 bevat een aantal facultatieve subsidieverplichtingen.
De minister kan een of meer van deze subsidieverplichtingen opleggen in het besluit
tot subsidieverlening. De meeste verplichtingen spreken voor zich. Een verplichting
als bedoeld in onderdeel g om de restauratie uit te laten voeren door een erkend leerbedrijf
is er op gericht om het ambacht, dat alleen in de bedrijven zelf te leren is, levend
te houden en zo het voortbestaan van de in omvang beperkte beroepsgroep te stimuleren.
Dat is op de langere termijn ook van belang voor de instandhouding van het klinkend
erfgoed. Een verplichting om het klinkend onderdeel na de restauratiewerkzaamheden
te onderhouden in de staat waarin het door de restauratiewerkzaamheden is gebracht
wordt met name opgelegd bij duurdere restauraties of als er voorzieningen worden gesubsidieerd
om de technische staat op peil te houden, zoals een (door de minister geadviseerde)
klimaatinstallatie. Deze verplichting kan ook instandhoudingswerkzaamheden aan het
gebouw vereisen. Een orgel is bijvoorbeeld niet in een goede staat te houden als het
dak erboven lekt. Overigens ligt het in zijn algemeenheid voor de hand dat een eigenaar
eerst zorgt dat het gebouw wind- en waterdicht is en dat het niet verzakt, alvorens
overgegaan wordt tot een restauratie van een klinkend onderdeel.
Artikel 9
Artikel 9 bevat een dwingend voorschrift voor de minister om de subsidieverlening
in te trekken als de subsidieontvanger twee jaar na de subsidieverlening nog niet
is gestart met de fysieke restauratiewerkzaamheden. Eventuele werkzaamheden ten behoeve
van de voorbereiding van de subsidieaanvraag tellen niet mee als start van de restauratiewerkzaamheden.
Het gaat om de daadwerkelijke, fysieke restauratiewerkzaamheden. Uiteraard kan het
voorkomen dat de restauratiewerkzaamheden ondanks een adequate planning en een sluitende
financiële dekking toch buiten de macht van de aanvrager niet tijdig kunnen starten.
Bijvoorbeeld in geval van schade aan het dak door een zware storm, waardoor eerst
door het herstel daarvan moet worden voorkomen dat het klinkend onderdeel door de
weersinvloeden in gevaar komt. In een dergelijk geval kan de minister wachten met
een besluit tot het intrekken van de subsidie totdat duidelijk is of de restauratiewerkzaamheden
binnen een redelijke termijn alsnog kunnen starten. Het niet rond krijgen van de dekking
van het eigen aandeel in de restauratiekosten geldt uitdrukkelijk niet als een dergelijk
geval van overmacht. Dat risico bestaat immers altijd, nu bij de provinciale restauratieregelingen
ook verdeelcriteria worden toegepast in verband met de beperkte beschikbare middelen.
Behalve de verplichting uit artikel 8, tweede lid, om de aanvang van de restauratiewerkzaamheden
te melden, omvat artikel 5.7 van de kaderregeling ook de verplichting om onverwijld
een schriftelijke en gemotiveerde melding te doen bij de subsidieverlener – in dit
geval bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed – als de restauratiewerkzaamheden
niet binnen twee jaar kunnen worden gestart. Op basis van deze melding moet de minister
kunnen beoordelen of sprake is van overmacht of dat de subsidieverlening moet worden
ingetrokken. Ten overvloede wordt hier opgemerkt dat het subsidiebedrag na een onherroepelijke
intrekking op grond van artikel 3, derde lid, weer wordt toegevoegd aan het budget,
bedoeld in artikel 3, tweede lid, zodat er eventuele andere restauratieprojecten mee
kunnen worden gesubsidieerd.
Artikelen 10 tot en met 13
De artikelen 10 tot en met 13 hebben betrekking op de subsidievaststelling.
Artikel 10, eerste lid, regelt de termijn waarbinnen een aanvraag om subsidie moet
worden gedaan. Het eerste lid bepaalt ook dat er bij subsidies van minder dan € 25.000
geen aanvraag om subsidievaststelling gedaan hoeft te worden en dat de minister de
subsidie ambtshalve vaststelt. De subsidieontvanger kan bij een subsidie van minder
dan € 25.000 op grond van het derde lid wel op basis van een steekproef verzocht worden
aan te tonen dat de gesubsidieerde restauratiewerkzaamheden zijn verricht. Artikel
10, tweede lid, regelt de termijn waarbinnen de minister de subsidie vaststelt, hetzij
ambtshalve (subsidies tot € 25.000), hetzij na ontvangst van de aanvraag om vaststelling
(subsidies van € 25.000 of meer).
De artikelen 11, 12 en 13 hebben betrekking op de wijze van verantwoording van de
verleende subsidie. Wanneer de subsidie minder dan € 25.000,– bedraagt, is artikel
11 van toepassing. Wanneer de subsidie € 25.000,– of meer, doch minder dan € 125.000,–
bedraagt, is artikel 12 van toepassing. Wanneer de subsidie € 125.000,– of meer bedraagt,
is ten slotte artikel 13 van toepassing. In artikel 13, vijfde lid, is opgenomen dat,
indien de subsidie € 300.000 of meer bedraagt, de subsidieontvanger het financieel
verslag vergezeld doet gaan van een controleverklaring. In de praktijk is sprake van
intensief contact tussen de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de subsidieontvangers
over de uitvoering van de restauratiewerkzaamheden.
Artikel 14
Het tweede lid regelt de vervaldatum van de regeling. Die is in beginsel vijf jaar
na inwerkingtreding, tenzij tussentijds tot verlenging van de regeling wordt besloten.
Binnen die termijn van vijf jaar, althans zolang er budget als bedoeld in artikel
3, tweede lid, resteert, kunnen er dus subsidieaanvragen worden gedaan.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven