Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 8 maart 2021, nr. WJZ/27072339(128001), houdende regels voor subsidieverstrekking voor de restauratie van klinkende onderdelen van rijksmonumenten (Subsidieregeling restauratie klinkend erfgoed)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 7.3, tweede lid, en 7.5, eerste lid, van de Erfgoedwet;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

eigenaar:

natuurlijke persoon of rechtspersoon die het recht van eigendom of een ander zakelijk recht heeft op een rijksmonument met een of meer klinkende onderdelen;

Kaderregeling:

Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS;

klinkende onderdelen:

beiaarden, orgels, luidklokken en uurwerken die medebepalend zijn voor de monumentale waarde van het rijksmonument waar zij bestanddeel van zijn;

minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

restauratiekosten:

kosten van restauratie van klinkende onderdelen die in de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten, opgenomen als bijlage bij de Subsidieregeling instandhouding monumenten, als subsidiabel zijn aangemerkt, met inbegrip van kosten die samenhangen met het bestrijden en voorkomen van schade door loodcorrosie van orgelpijpen;

restauratiewerkzaamheden:

werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de restauratie van een klinkend onderdeel, met inbegrip van het bestrijden en voorkomen van schade door loodcorrosie van orgelpijpen, en waarvoor op grond van deze regeling subsidie is verleend.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderregeling

Deze regeling geldt in aanvulling op de Kaderregeling. Onderdeel d van de begripsomschrijving van financieel verslag, bedoeld in artikel 1.1 van de Kaderregeling, de artikelen 2.3, eerste lid, aanhef en onderdeel a, 3.1 en 3.3 tot en met 3.5, 4.1, 4.3, eerste lid, alsmede hoofdstuk 7 van de Kaderregeling zijn niet van toepassing.

Artikel 3. Te subsidiëren activiteiten en subsidieplafond

  • 1. De minister kan subsidie verstrekken aan een eigenaar als tegemoetkoming in de restauratiekosten.

  • 2. Voor subsidieverstrekking is in totaal ten hoogste € 2.425.000 beschikbaar.

  • 3. Bedragen die vrij komen door een intrekking van een subsidieverlening als bedoeld in artikel 9, worden, zodra deze intrekking onherroepelijk is, weer toegevoegd aan het voor subsidieverstrekking beschikbare bedrag.

Artikel 4. Subsidiabele kosten en hoogte subsidie

  • 1. Subsidiabel zijn de restauratiekosten. De subsidie bedraagt ten hoogste 30% van de restauratiekosten.

  • 2. Kosten gemaakt vóór de subsidieverlening komen niet voor subsidie in aanmerking, met uitzondering van kosten gemaakt ter voorbereiding van de subsidieaanvraag, bestaande uit aanbestedingskosten, leges, en kosten voor inspectie, onderzoek, planvorming of rapporten.

Artikel 5. Subsidieaanvraag

  • 1. Eigenaren kunnen subsidie aanvragen met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat daartoe door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beschikbaar is gesteld. De subsidieaanvraag wordt digitaal ingediend bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed via het e-mailadres subsidies@cultureelerfgoed.nl.

  • 2. Aanvragen kunnen worden gedaan met ingang van 1 september 2021. Aanvragen die voor die datum worden ingediend, worden, onverminderd artikel 6, eerste lid, geacht te zijn ingediend op 1 september 2021.

  • 3. Een aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een restauratieplan; en

    • b. in geval van een aanvraag voor een beiaard of orgel: een actueel inspectierapport over de technische staat van het klinkend onderdeel en van de zelfstandige bouwkundige eenheid waar het deel van uitmaakt.

  • 4. Een restauratieplan bestaat uit:

    • a. een beschrijving van de technische staat van het klinkend onderdeel en, in geval van een aanvraag voor een beiaard of orgel, van de zelfstandige bouwkundige eenheid waar het klinkend onderdeel deel van uitmaakt;

    • b. overzichts- en detailfoto’s die een duidelijke indruk geven van het klinkend onderdeel en de situering in het gebouw en van de aanwezige gebreken;

    • c. tekeningen van de bestaande toestand van het klinkend onderdeel, en voor zover nodig ook van het gebouw, en tekeningen waarop de voorgenomen herstelwerkzaamheden of wijzigingen staan aangegeven;

    • d. een op de onder a bedoelde beschrijving gebaseerd bestek of een op die beschrijving gebaseerde werkomschrijving;

    • e. een gespecificeerde begroting van de restauratiekosten per klinkend onderdeel; en

    • f. in voorkomende gevallen rapporten inzake bouwfysische, bouwhistorische, constructieve, cultuurhistorische, decoratieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten.

  • 5. De minister kan een model vaststellen voor de begroting.

Artikel 6. Verdeelcriterium, verlening subsidie en bevoorschotting

  • 1. De minister verdeelt het voor subsidieverstrekking beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, waarbij op dezelfde dag ingediende aanvragen als gelijktijdig ingediend gelden.

  • 2. De minister besluit binnen 13 weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Indien de aanvrager de aanvraag aanvult, geldt als datum van ontvangst de datum van de volledige aanvulling van de aanvraag.

  • 3. In aanvulling op artikel 4.2 van de Kaderregeling neemt de minister in het besluit tot subsidieverlening een datum op, waarop de restauratiewerkzaamheden uiterlijk moeten zijn afgerond.

  • 4. De minister verstrekt voorschotten waarvan de hoogte en de termijnen in het besluit tot subsidieverlening worden vermeld. Een voorschot wordt niet eerder verstrekt dan na melding van de aanvang van de restauratiewerkzaamheden, anders dan die ter voorbereiding van de aanvraag als bedoeld in artikel 4, tweede lid.

Artikel 7. Weigeringsgronden

Subsidieverstrekking wordt geweigerd:

  • a. voor zover de subsidiabele kosten voor restauratiewerkzaamheden ten aanzien van een klinkend onderdeel minder bedragen dan € 50.000 ingeval van een beiaard of orgel en minder dan € 5.000 ingeval van een luidklok of uurwerk;

  • b. voor zover voor de subsidiabele kosten reeds een andere rijkssubsidie is verstrekt;

  • c. voor zover bij schade de subsidiabele kosten op grond van een verzekering worden gedekt; of

  • d. voor zover de aanvraag betrekking heeft op restauratiekosten waarvoor een eerder verleende subsidie op grond van artikel 9 is ingetrokken, mits die intrekking op het moment van indiening van de aanvraag nog geen drie maanden onherroepelijk was.

Artikel 8. Subsidieverplichtingen

  • 1. Voor zover voor de restauratiewerkzaamheden een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of, als de Omgevingswet in werking is getreden, artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet, is vereist, vangen de restauratiewerkzaamheden niet aan zonder of in afwijking van de omgevingsvergunning.

  • 2. De subsidieontvanger start binnen twee jaar na de subsidieverlening met de uitvoering van de restauratiewerkzaamheden, anders dan die ter voorbereiding van de aanvraag als bedoeld in artikel 4, tweede lid, en doet hiervan binnen twee weken na aanvang schriftelijk melding aan de minister.

  • 3. Onverminderd het eerste en tweede lid kan de minister een eigenaar bij de subsidieverlening verplichten om:

    • a. mee te werken aan een onderzoek naar de bouw- of ontstaansgeschiedenis van het klinkend onderdeel;

    • b. restauratiewerkzaamheden uit te voeren volgens in de beroepsgroep geldende normen;

    • c. advies te vragen aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed alvorens met de voorgenomen restauratiewerkzaamheden wordt gestart, voor zover de monumentale waarde van het rijksmonument of de restauratiewerkzaamheden daartoe aanleiding vormen;

    • d. de restauratiewerkzaamheden onder nader door de minister te stellen voorwaarden te doen begeleiden, indien voor de uitvoering van de restauratiewerkzaamheden specifieke kennis is vereist;

    • e. voor de duur van de restauratiewerkzaamheden een construction all risks-verzekering af te sluiten;

    • f. in geval van een beiaard of orgel: vanaf de aanvang van de restauratiewerkzaamheden op eigen kosten het klinkend onderdeel en de zelfstandige bouwkundige eenheid waar het deel van uitmaakt te verzekeren dan wel verzekerd te houden tegen brand-, storm- en bliksemschade en na afloop van de werkzaamheden daartegen verzekerd te houden;

    • g. de restauratie te laten uitvoeren door een erkend leerbedrijf; of

    • h. het klinkend onderdeel na afloop van de restauratiewerkzaamheden te onderhouden in de staat waarin het door de restauratiewerkzaamheden is gebracht.

Artikel 9. Intrekking subsidieverlening

De minister trekt de subsidieverlening in zodra de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 8, tweede lid, behoudens overmacht aan de kant van de subsidieontvanger. Het niet kunnen opbrengen van het aandeel in de restauratiekosten dat niet door de op grond van deze regeling verstrekte subsidie wordt gedekt, wordt niet aangemerkt als overmacht.

Artikel 10. Vaststelling subsidie

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen 22 weken na de datum, bedoeld in artikel 6, derde lid, een aanvraag tot vaststelling in, met gebruikmaking van een formulier dat daartoe door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beschikbaar wordt gesteld. Indien de verleende subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, wordt deze vastgesteld zonder aanvraag daartoe.

  • 2. Een besluit tot subsidievaststelling wordt gegeven:

    • a. indien de verleende subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, binnen 22 weken na de datum, bedoeld in artikel 6, derde lid, en

    • b. indien de verleende subsidie € 25.000 of meer bedraagt, binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling.

Artikel 11. Desgevraagde verantwoording over prestaties bij subsidies tot € 25.000

Indien de verleende subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, toont de subsidieontvanger op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Bij het besluit tot subsidieverlening wordt aangegeven op welke wijze dit wordt aangetoond.

Artikel 12. Verantwoording over prestaties bij subsidies van € 25.000 tot € 125.000

  • 1. Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt, doch minder dan € 125.000, toont de subsidieontvanger aan de hand van een prestatieverklaring aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2. De minister kan voor de prestatieverklaring een model vaststellen.

  • 3. Voor zover uit de prestatieverklaring volgt dat niet alle activiteiten waarvoor subsidie is verleend zijn uitgevoerd of de subsidieontvanger zich niet aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen heeft gehouden, bevat de prestatieverklaring de redenen hiervoor.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid, toont de subsidieontvanger op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Bij het besluit tot subsidieverlening wordt aangegeven op welke wijze dit wordt aangetoond.

Artikel 13. Verantwoording van kosten bij subsidies van € 125.000 of meer

  • 1. Indien de subsidie € 125.000 of meer bedraagt, legt de subsidieontvanger rekening en verantwoording af aan de hand van een prestatieverklaring en een financieel verslag.

  • 2. De minister kan een model vaststellen voor de prestatieverklaring en voor het financieel verslag.

  • 3. Voor zover uit de prestatieverklaring volgt dat niet alle activiteiten waarvoor subsidie is verleend zijn uitgevoerd of de subsidieontvanger zich niet aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen heeft gehouden, bevat de prestatieverklaring de redenen hiervoor.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid, toont de subsidieontvanger op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Bij het besluit tot subsidieverlening wordt aangegeven op welke wijze dit wordt aangetoond.

  • 5. Indien de subsidie € 300.000 of meer bedraagt, doet de subsidieontvanger het financieel verslag vergezeld gaan van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 6. In de verklaring verklaart de accountant dat de bedragen in het financieel verslag juist zijn en doet hij tevens een uitspraak over de naleving door de subsidieontvanger van de in het accountantsprotocol genoemde voorschriften.

  • 7. De subsidieontvanger bedingt bij de accountant dat deze zijn onderzoek inricht volgens een door de minister vast te stellen accountantsprotocol.

  • 8. De minister kan de subsidieontvanger verplichten de desbetreffende originele rekeningen en betalingsbewijzen te overleggen.

Artikel 14. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2021.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 april 2026.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling restauratie klinkend erfgoed.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling geeft uitvoering aan de in de kabinetsbrief Erfgoed telt – De betekenis van erfgoed voor de samenleving1 aangekondigde extra investering in de restauratie, toegankelijkheid en verduurzaming van monumenten. Van de € 95 miljoen die in de periode 2018-2021 beschikbaar is, stelt het kabinet € 2,5 miljoen (exclusief de aftrek van de uitvoeringskosten) beschikbaar voor de restauratie van klinkend erfgoed.

Er zijn in Nederland circa 1.800 rijksmonumentale beiaarden en orgels, waarvan circa 10% een grote restauratie behoeft. Ook kleinere klinkende onderdelen van rijksmonumenten zoals luidklokken en uurwerken moeten in de komende tijd gerestaureerd worden. Hoewel het geluid van klinkend erfgoed door veel mensen wordt gewaardeerd, is het voor de eigenaren vaak moeilijk om de benodigde financiële middelen voor instandhouding bijeen te brengen, doordat een verdienmodel ontbreekt. Ook als de eigenaren gebruik kunnen maken van een provinciale of gemeentelijke subsidie, is het vaak een grote opgave om het resterende eigen aandeel in de financiering rond te krijgen. Om die reden stelt het kabinet in aanvulling op bestaande regelingen extra middelen beschikbaar.

Daarnaast vindt het kabinet het belangrijk om het behoud van oude ambachten te stimuleren. Onderhoud en restauratie van klinkend erfgoed vragen om gespecialiseerd ambachtelijk vakmanschap. Met deze regeling kunnen restauratieprojecten op gang komen waarbij kennis en ervaring wordt overgedragen aan de volgende generatie ambachtslieden.

De restauratie van het klinkend erfgoed draagt bovendien bij aan de doelstelling uit de cultuurbrief Cultuur in een open samenleving2 van het kabinet om door middel van cultureel erfgoed verschillende groepen in de samenleving bij elkaar te brengen. Door jong en oud in aanraking te laten komen met daadwerkelijk klinkend erfgoed wordt door de gedeelde ervaring maatschappelijke betrokkenheid gecreëerd bij de zorg voor dit cultureel erfgoed.

Voor de totstandkoming van deze regeling zijn diverse organisaties geconsulteerd, zoals de Vereniging Orgelmakers Nederland (VON), de Stichting Klinkend Erfgoed Nederland (SKEN), de Federatie Instandhouding Monumenten (FIM) en het Interprovinciaal Overleg (IPO). Mede aan de hand van deze consultatie zijn het subsidiepercentage en de verdeelsystematiek bepaald.

Doel

De regeling is bedoeld voor de restauratie van monumentale klinkende onderdelen van rijksmonumenten. Hiertoe behoren beiaarden, orgels, luidklokken en uurwerken. Op de website van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, www.cultureelerfgoed.nl, is een lijst gepubliceerd van de klinkende onderdelen van rijksmonumenten die naar het oordeel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister) voldoende monumentale waarde hebben om voor subsidie in aanmerking te komen.

Tot de restauratiekosten behoren ook de kosten die worden gemaakt om schade door loodcorrosie aan orgelpijpen te voorkomen of te bestrijden. Loodcorrosie is een sluipende vernieler van orgelpijpen en de kosten van herstel nemen verder toe zolang de loodcorrosie voortschrijdt. Een van de doelen van deze regeling is dan ook het tijdig voorkomen of bestrijden van loodcorrosie.

Restauraties komen alleen in aanmerking voor subsidie als de subsidiabele kosten ervan een drempelbedrag overstijgen:

  • € 50.000,– voor beiaarden en orgels

  • € 5.000,– voor luidklokken en uurwerken

De drempelbedragen zijn vastgesteld om te bevorderen dat de subsidie ten goede komt aan restauraties waarbij de financiële opgave het grootst is. Daarbij is ook rekening gehouden met het gegeven dat reguliere onderhoudswerkzaamheden al gesubsidieerd worden via de Subsidieregeling instandhouding monumenten.

Verdeelcriterium

De minister verleent subsidie op volgorde van ontvangst van de aanvragen. Bij incomplete of niet (geheel) beoordeelbare aanvragen krijgt de aanvrager de kans de aanvraag aan te vullen. De minister verdeelt het voor subsidieverstrekking beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van aanvragen.

Subsidiepercentage en subsidiabele kosten

Het subsidiepercentage is ten hoogste 30% van de subsidiabele kosten. Belangrijk uitgangspunt voor het vaststellen van dit percentage is geweest dat de subsidie aanvullend op een provinciale of gemeentelijke subsidie aangevraagd kan worden. Het subsidiepercentage van deze regelingen varieert per provincie en gemeente, maar komt vrijwel nooit boven de 70%. Hierdoor wordt voorkomen dat de overheidssubsidies tezamen boven 100% van de subsidiabele kosten uit kunnen komen. Het maakt niet uit of eerst de rijkssubsidie wordt aangevraagd of de subsidie van een andere overheid. Een aanvullende subsidie van een andere overheid is geen voorwaarde voor subsidieverstrekking.

De subsidiabele kosten (restauratiekosten) zijn de kosten van restauratie van klinkende onderdelen die als subsidiabel zijn aangemerkt in (paragraaf 91 van) de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten, een bijlage bij de Subsidieregeling instandhouding monumenten. Tot de restauratiekosten worden expliciet ook kosten gerekend voor het bestrijden en voorkomen van schade door loodcorrosie van orgelpijpen.

Subsidieverlening en starten binnen twee jaar na beschikking

De minister beschikt binnen 13 weken op een (complete en beoordeelbare) subsidieaanvraag. De minister stelt in het besluit op de aanvraag de datum vast waarop de restauratiewerkzaamheden moeten zijn afgerond, daarbij rekening houdend met de termijn die de aanvrager heeft aangegeven nodig te hebben voor de uitvoering.

Als de fysieke restauratiewerkzaamheden niet zijn gestart binnen twee jaar na de subsidieverlening, trekt de minister de subsidieverlening ambtshalve weer in. Als de intrekking onherroepelijk is, wordt het subsidiebedrag weer toegevoegd aan het voor subsidieverleningen beschikbare budget, als bedoeld in artikel 3, tweede lid. Na een periode van drie maanden nadat een intrekking onherroepelijk is geworden, kan de eigenaar desgewenst een nieuwe aanvraag doen. Het door de intrekking van de subsidie vrijgevallen bedrag komt echter wel eerst beschikbaar voor eventuele andere restauratieprojecten waarvoor in de tussentijd een aanvraag wordt ingediend. Hierdoor wordt voorkomen dat het geld onnodig lang wordt vastgehouden voor projecten die wellicht geheel niet tot uitvoering komen.

Uitvoerbaarheid

Deze regeling is aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed voorgelegd voor een uitvoeringstoets. De regeling is als uitvoerbaar beoordeeld.

Regeldruk

Met de uitvoering van deze regeling zijn administratieve lasten gemoeid voor de eigenaren. Onder administratieve lasten wordt verstaan: de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. De regeldruk voor het aanvraagproces behelst de voorbereiding van de aanvraag, de aanvraag zelf (de indiening) en het vervolg (afhandeling; verantwoording).

De administratieve lasten voor de eigenaren zijn bepaald voor één jaar. Naar verwachting zal een eigenaar ongeveer één uur nodig hebben voor het aanvragen van subsidie op grond van deze regeling. Het gaat om in beginsel startklare projecten, dus het gaat hierbij alleen om het invullen van het aanvraagformulier en het verzamelen van de vereiste documenten (indieningsvereisten uit artikel 5 van deze regeling). Uitgaande van het aantal aanvragen van 60 bedragen de totale administratieve lasten in het eerste jaar: 60 x € 45 (uurtarief) x 1 (uur) = € 2.700.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Beiaarden, orgels, luidklokken en uurwerken worden aangemerkt als klinkend onderdeel als bedoeld in deze regeling als zij naar burgerlijk recht (artikel 4 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek) bestanddeel zijn van het rijksmonument en medebepalend zijn voor de monumentale waarde van het rijksmonument. Zo komen beiaarden, orgels, luidklokken en uurwerken die roerend zijn geworden niet in aanmerking voor subsidie op grond van deze regeling.

Onder restauratie worden in deze regeling uitdrukkelijk ook werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen begrepen die samenhangen met het bestrijden en voorkomen van schade door loodcorrosie van orgelpijpen. Om dit buiten twijfel te stellen, is dit expliciet in de begripsbepalingen opgenomen, zowel bij het begrip restauratiekosten als bij het begrip restauratiewerkzaamheden.

Artikel 2

Op deze regeling – die is gegrond op de artikelen 7.3, tweede lid, en 7.5, eerste lid, van de Erfgoedwet – is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS (hierna: de kaderregeling) van toepassing. Een aanvrager zal derhalve ook kennis moeten nemen van de toepasselijke bepalingen in de kaderregeling.

Vanwege het bijzondere karakter van een restauratiesubsidie wordt in deze regeling afgeweken van een aantal artikelen van de kaderregeling. In artikel 2 wordt duidelijkheidshalve geëxpliciteerd van welke artikelen is afgeweken. In artikel 2 zijn niet de artikelen uit de kaderregeling opgenomen die voor deze regeling simpelweg niet toepasbaar zijn.

Artikel 3

Op grond van deze regeling kan subsidie worden verstrekt als tegemoetkoming in de restauratiekosten ten behoeve van klinkende onderdelen van rijksmonumenten. Het tweede lid bevat het subsidieplafond. Het derde lid regelt dat subsidie weer wordt toegevoegd aan het budget uit het tweede lid als een subsidieontvanger gedurende twee jaar niet is gestart met de gesubsidieerde restauratiewerkzaamheden en de subsidieverlening op grond van artikel 9 is ingetrokken.

Artikel 4

Artikel 4 heeft betrekking op de subsidiabele kosten. Subsidiabel zijn restauratiekosten: de kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen en andere kosten die als subsidiabel zijn aangemerkt in de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten (een bijlage bij de Subsidieregeling instandhouding monumenten; hierna: de leidraad). Om te bepalen of gemaakte kosten al dan niet subsidiabel zijn zal kortom steeds worden gekeken naar de leidraad.

De hoogte van de subsidie bedraagt – onverminderd het subsidieplafond – 30% van de restauratiekosten. Restauratiekosten die zijn gemaakt vóór het verlenen van de subsidiebeschikking komen niet voor subsidie in aanmerking. Dit is enkel anders voor bepaalde kosten ten aanzien van de voorbereiding van de subsidieaanvraag, bestaande uit aanbestedingskosten, leges (bijvoorbeeld met betrekking tot de omgevingsvergunning), en kosten voor inspectie, onderzoek, planvorming of rapporten.

Artikel 5

Artikel 5 heeft betrekking op de subsidieaanvraag. Het tweede lid bepaalt vanaf welke datum er aanvragen kunnen worden ingediend. Ook regelt dit lid dat als een aanvraag voordien wordt ontvangen, deze eerste datum van de indieningstermijn toch als ontvangstdatum geldt. Als een aanvraag nog aanvulling of verduidelijking behoeft, zal de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid worden geboden om de aanvraag binnen vier weken aan te vullen. Zie in dit verband ook hetgeen hierna in de toelichting bij artikel 6 is aangegeven. In het derde en vierde lid is opgenomen welke documenten bij de subsidieaanvraag worden gevoegd. Het gaat kortgezegd om een restauratieplan en in geval van een beiaard of orgel om een actueel inspectierapport over de technische staat van het klinkend onderdeel en van de zelfstandige bouwkundige eenheid waar het deel van uitmaakt. Het inspectierapport kan overigens ook bestaan uit twee rapporten: een over de staat van het gebouw (bijvoorbeeld een Monumentenwachtrapport) en een over de staat van het klinkend onderdeel. Onder de rapporten die het restauratieplan ondersteunen (rapporten inzake bouwfysische, bouwhistorische, constructieve, cultuurhistorische, decoratieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten) als bedoeld in het vierde lid moeten ook rapporten die samenhangen met het bestrijden of voorkomen van loodcorrosie van orgelpijpen worden begrepen. Dergelijke rapporten dienen ter onderbouwing van de noodzaak van de restauratiewerkzaamheden in het restauratieplan.

Artikel 6

Het eerste lid bepaalt de wijze van verdeling van het beschikbare budget. Op grond van het eerste lid, onderdeel a, beschikt de minister op de aanvragen op volgorde van ontvangst. Artikel 2.3, eerste lid, onder a, van de kaderregeling is niet van toepassing. Dit betekent dat ook als de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad een incomplete of niet (geheel) beoordeelbare subsidieaanvraag aan te vullen, de dag waarop de incomplete aanvraag is ontvangen als datum van ontvangst blijft gelden. Als er op een dag meerdere subsidieaanvragen worden ingediend en het subsidieplafond zou bij honorering van die aanvragen worden overschreden, dan treedt artikel 2.3, eerste lid, onder b, van de kaderregeling in werking en wordt de onderlinge rangschikking vastgesteld door middel van loting.

Gelet op het beschikbare budget en de gemiddelde restauratiebehoefte van klinkende onderdelen van rijksmonumenten, is de verwachting dat het beschikbare budget niet al meteen bij aanvang van de regeling uitgeput zal zijn. Het is niet nodig of wenselijk om een incomplete aanvraag in te dienen alleen om een plaats in de rangorde te verwerven. De termijn voor het aanleveren van eventuele ontbrekende stukken is in de regel vier weken. In een dergelijk korte periode kan doorgaans geen fatsoenlijk restauratieplan worden opgesteld, mede gelet op het beperkte aantal bedrijven in de betrokken beroepsgroepen dat deze plannen zal moeten opstellen. Omdat aanvragen die niet binnen die termijn worden aangevuld, buiten behandeling worden gelaten, ligt het voor de hand dat pas een aanvraag wordt ingediend als deze naar de inschatting van de aanvrager en de planopsteller compleet is. Op deze manier komen eerst de restauraties aan bod waarvoor de restauratieplannen al gereed zijn.

Het eerste lid, onder b, regelt dat de minister binnen 13 weken na ontvangst van een aanvraag op die aanvraag beslist. Als een aanvrager een aanvraag moet aanvullen omdat de initiële aanvraag onvoldoende of onduidelijke gegevens bevat, wordt de beslistermijn met maximaal vier weken opgeschort.

Het tweede lid bepaalt dat de minister in de beschikking tot subsidieverlening een datum opneemt waarop de restauratiewerkzaamheden waarvoor subsidie wordt verleend afgerond moeten zijn. In het aanvraagformulier wordt gevraagd binnen welke termijn de aanvrager verwacht de restauratiewerkzaamheden te kunnen afronden. Als dit naar het oordeel van de minister een redelijke termijn is, neemt hij deze in beginsel over in de beschikking.

In het derde lid is opgenomen dat de minister voorschotten verleent, waarvan de hoogte en de termijnen bij het besluit tot subsidieverlening worden vermeld. De eerste voorschotbetaling wordt pas gedaan nadat de aanvrager schriftelijk heeft gemeld dat de fysieke restauratiewerkzaamheden zijn begonnen, ook al zijn er ten behoeve hiervan al voorbereidingskosten gemaakt. De feitelijke betaling van de voorschotten wordt in opdracht van de minister verzorgd door het Nationaal Restauratiefonds.

Artikel 7

Artikel 7 bepaalt in welke gevallen de minister weigert subsidie te verstrekken. De weigeringsgrond in onderdeel a moet voorkomen dat subsidie wordt verstrekt voor relatief kleinere restauratieplannen, die ook op andere wijze kunnen worden gefinancierd of gesubsidieerd. Deze regeling is immers bedoeld als aanvulling op bestaande regelingen. Overigens gaat het om het bedrag aan subsidiabele kosten en niet om het begrote bedrag. De subsidiabele kosten worden berekend op basis van de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten. Hiervan worden vervolgens eventuele op grond van een andere rijkssubsidieregeling gesubsidieerde of door een verzekering gedekte restauratiekosten afgetrokken. Als de resterende subsidiabele kosten onder het drempelbedrag uitkomen, wordt de subsidieaanvraag geweigerd.

Onderdeel b moet voorkomen dat dezelfde restauratiewerkzaamheden dubbel gesubsidieerd worden vanuit verschillende rijkssubsidieregelingen. Stapeling van subsidies is dus alleen mogelijk als de provincie of de gemeente ook bijdragen.

De aanvrager is op grond van artikel 3.6 van de kaderregeling overigens verplicht in zijn subsidieaanvraag melding te doen of hij voor dezelfde kosten ook subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd bij een ander bestuursorgaan.

Onderdeel c heeft als doel te voorkomen dat subsidie wordt verstrekt voor schadeherstel waarvoor de eigenaar verzekerd is.

Onderdeel d tenslotte moet voorkomen dat een eigenaar die gedurende twee jaar geen gebruik heeft gemaakt van een verleende subsidie via een nieuwe aanvraag meteen weer aanspraak maakt op het budget dat weer vrijvalt nadat de intrekking van de subsidieverlening onherroepelijk is geworden. Gedurende drie maanden na het vrijvallen van het budget hebben eerst andere eigenaren de kans een subsidieaanvraag in te dienen. Zo wordt voorkomen dat budget te lang ongebruikt ‘vast staat’.

Dit zijn overigens niet de enige weigeringsgronden. Ook als de aanvrager geen eigenaar is als bedoeld in artikel 1, of als het gebouw geen rijksmonument is, wordt de aanvraag afgewezen. Dit volgt direct uit de reikwijdte van de regeling. Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat in artikel 4:35 nog enkele algemene weigeringsgronden, bijvoorbeeld voor het geval bij de aanvraag onjuiste gegevens zijn verstrekt, of indien er gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de te subsidiëren activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden.

Artikel 8

Artikel 8 bevat de subsidieverplichtingen. Het eerste lid bevat de verplichting voor de eigenaar om de restauratiewerkzaamheden – voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is vereist – niet te doen aanvangen zonder of in afwijking van die omgevingsvergunning. Deze subsidieverplichting is niet facultatief, en is derhalve steeds verbonden aan een op grond van deze regeling verstrekte restauratiesubsidie.

Aangezien ook de kaderregeling (gedeeltelijk) van toepassing is op subsidieverstrekking op grond van deze regeling, geldt er behalve de subsidieverplichtingen in artikel 8 ook nog een aantal algemene subsidieverplichtingen op grond van hoofdstuk 5 van de kaderregeling. Een belangrijke verplichting is die uit artikel 5.7 van de kaderregeling: de subsidieontvanger is verplicht om onverwijld een schriftelijke melding te doen, met een toelichting en de relevante stukken, als:

  • a. aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht,

  • b. aannemelijk is geworden dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan, of

  • c. zich andere omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.

De overige verplichtingen op grond van de kaderregeling hebben behalve deze meldingsplicht onder meer betrekking op:

  • zodanige uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten dat de subsidie doelmatig wordt gebruikt;

  • het beheer van de voor de gesubsidieerde activiteiten benodigde middelen;

  • het voeren van een overzichtelijke, controleerbare en doelmatige administratie;

  • het meewerken aan een door of namens de minister ingesteld onderzoek, gericht op informatie die nodig is voor de subsidieverstrekking of beleidsvorming.

Het tweede lid van artikel 8 bevat een aantal facultatieve subsidieverplichtingen. De minister kan een of meer van deze subsidieverplichtingen opleggen in het besluit tot subsidieverlening. De meeste verplichtingen spreken voor zich. Een verplichting als bedoeld in onderdeel g om de restauratie uit te laten voeren door een erkend leerbedrijf is er op gericht om het ambacht, dat alleen in de bedrijven zelf te leren is, levend te houden en zo het voortbestaan van de in omvang beperkte beroepsgroep te stimuleren. Dat is op de langere termijn ook van belang voor de instandhouding van het klinkend erfgoed. Een verplichting om het klinkend onderdeel na de restauratiewerkzaamheden te onderhouden in de staat waarin het door de restauratiewerkzaamheden is gebracht wordt met name opgelegd bij duurdere restauraties of als er voorzieningen worden gesubsidieerd om de technische staat op peil te houden, zoals een (door de minister geadviseerde) klimaatinstallatie. Deze verplichting kan ook instandhoudingswerkzaamheden aan het gebouw vereisen. Een orgel is bijvoorbeeld niet in een goede staat te houden als het dak erboven lekt. Overigens ligt het in zijn algemeenheid voor de hand dat een eigenaar eerst zorgt dat het gebouw wind- en waterdicht is en dat het niet verzakt, alvorens overgegaan wordt tot een restauratie van een klinkend onderdeel.

Artikel 9

Artikel 9 bevat een dwingend voorschrift voor de minister om de subsidieverlening in te trekken als de subsidieontvanger twee jaar na de subsidieverlening nog niet is gestart met de fysieke restauratiewerkzaamheden. Eventuele werkzaamheden ten behoeve van de voorbereiding van de subsidieaanvraag tellen niet mee als start van de restauratiewerkzaamheden. Het gaat om de daadwerkelijke, fysieke restauratiewerkzaamheden. Uiteraard kan het voorkomen dat de restauratiewerkzaamheden ondanks een adequate planning en een sluitende financiële dekking toch buiten de macht van de aanvrager niet tijdig kunnen starten. Bijvoorbeeld in geval van schade aan het dak door een zware storm, waardoor eerst door het herstel daarvan moet worden voorkomen dat het klinkend onderdeel door de weersinvloeden in gevaar komt. In een dergelijk geval kan de minister wachten met een besluit tot het intrekken van de subsidie totdat duidelijk is of de restauratiewerkzaamheden binnen een redelijke termijn alsnog kunnen starten. Het niet rond krijgen van de dekking van het eigen aandeel in de restauratiekosten geldt uitdrukkelijk niet als een dergelijk geval van overmacht. Dat risico bestaat immers altijd, nu bij de provinciale restauratieregelingen ook verdeelcriteria worden toegepast in verband met de beperkte beschikbare middelen. Behalve de verplichting uit artikel 8, tweede lid, om de aanvang van de restauratiewerkzaamheden te melden, omvat artikel 5.7 van de kaderregeling ook de verplichting om onverwijld een schriftelijke en gemotiveerde melding te doen bij de subsidieverlener – in dit geval bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed – als de restauratiewerkzaamheden niet binnen twee jaar kunnen worden gestart. Op basis van deze melding moet de minister kunnen beoordelen of sprake is van overmacht of dat de subsidieverlening moet worden ingetrokken. Ten overvloede wordt hier opgemerkt dat het subsidiebedrag na een onherroepelijke intrekking op grond van artikel 3, derde lid, weer wordt toegevoegd aan het budget, bedoeld in artikel 3, tweede lid, zodat er eventuele andere restauratieprojecten mee kunnen worden gesubsidieerd.

Artikelen 10 tot en met 13

De artikelen 10 tot en met 13 hebben betrekking op de subsidievaststelling.

Artikel 10, eerste lid, regelt de termijn waarbinnen een aanvraag om subsidie moet worden gedaan. Het eerste lid bepaalt ook dat er bij subsidies van minder dan € 25.000 geen aanvraag om subsidievaststelling gedaan hoeft te worden en dat de minister de subsidie ambtshalve vaststelt. De subsidieontvanger kan bij een subsidie van minder dan € 25.000 op grond van het derde lid wel op basis van een steekproef verzocht worden aan te tonen dat de gesubsidieerde restauratiewerkzaamheden zijn verricht. Artikel 10, tweede lid, regelt de termijn waarbinnen de minister de subsidie vaststelt, hetzij ambtshalve (subsidies tot € 25.000), hetzij na ontvangst van de aanvraag om vaststelling (subsidies van € 25.000 of meer).

De artikelen 11, 12 en 13 hebben betrekking op de wijze van verantwoording van de verleende subsidie. Wanneer de subsidie minder dan € 25.000,– bedraagt, is artikel 11 van toepassing. Wanneer de subsidie € 25.000,– of meer, doch minder dan € 125.000,– bedraagt, is artikel 12 van toepassing. Wanneer de subsidie € 125.000,– of meer bedraagt, is ten slotte artikel 13 van toepassing. In artikel 13, vijfde lid, is opgenomen dat, indien de subsidie € 300.000 of meer bedraagt, de subsidieontvanger het financieel verslag vergezeld doet gaan van een controleverklaring. In de praktijk is sprake van intensief contact tussen de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de subsidieontvangers over de uitvoering van de restauratiewerkzaamheden.

Artikel 14

Het tweede lid regelt de vervaldatum van de regeling. Die is in beginsel vijf jaar na inwerkingtreding, tenzij tussentijds tot verlenging van de regeling wordt besloten. Binnen die termijn van vijf jaar, althans zolang er budget als bedoeld in artikel 3, tweede lid, resteert, kunnen er dus subsidieaanvragen worden gedaan.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven


X Noot
1

Kamerstukken II, 2017/18, 32 820, nr. 248.

X Noot
2

Kamerstukken II, 2017/18, 32 820, nr. 221.

Naar boven