Regeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 17 december 2020, nummer 3141161, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (honderdzeventigste wijziging)

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 11, eerste lid, en punt 3.1.5. van bijlage VI van de Schengengrenscode, de artikelen 2c, vijfde lid, 9, vijfde lid, 24, tweede lid en 37, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 3.105ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘een bedrag van € 4.017’ vervangen door ‘een bedrag van € 4.125’.

2. In het tweede lid wordt ‘een bedrag van € 2.008’ vervangen door ‘een bedrag van € 2.062’.

B

Artikel 1.17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘een bedrag van € 157’ vervangen door ‘een bedrag van € 161’.

2. In het derde lid wordt ‘een bedrag van € 46’ vervangen door ‘een bedrag van € 47’.

C

Artikel 3.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘de modellen die als bijlage 7e2, 7e3 en 7e4’ vervangen door ‘de modellen die als bijlage 7e2, 7e3, 7e4 en 7e5’.

2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt ‘het model dat als bijlage 7e’ vervangen door ‘de modellen die als bijlage 7e6, 7e7, 7e8 en 7e9’.

3. In het vierde lid wordt ‘De documenten, bedoeld in het eerste lid, onder b en c’ wordt vervangen door ‘De documenten, bedoeld in het eerste lid, onder b en d’.

D

In artikel 3.34 wordt de tarieftabel vervangen door:

I. Verblijfsdoel

II. Verlening of wijziging

III. Verlenging

a. ‘verblijf als familie- of gezinslid’

€ 192

€ 192

b. ‘verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene of vermogende vreemdeling’

€ 192, of als vermogende vreemdeling: € 2.283

€ 192, of als vermogende vreemdeling: € 1.142

c. ‘arbeid als zelfstandige’

In het kader van ‘arbeid als zelfstandige’ als bedoeld in artikel 3.30, zesde lid, van het Besluit € 342, overige € 1.416

€ 379

d. ‘arbeid als kennismigrant’

€ 320

€ 320

e. ‘verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’

€ 320

€ 320

f. ‘seizoenarbeid’

€ 192

€ 192

g. ‘overplaatsing binnen een onderneming’

€ 320

€ 320

h. ‘arbeid in loondienst’

€ 320

€ 320

i. ‘grensoverschrijdende dienstverlening’

€ 320

€ 320

j. ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2016/801/EU’

€ 192

€ 192

k. ‘lerend werken’

€ 320

€ 320

l. ‘arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel’

€ 0

€ 0

m. ‘studie’

€ 192

€ 192

n. ‘het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’

€ 192

niet van toepassing

o. ‘uitwisseling, al dan niet in het kader van een verdrag’

€ 320

€ 320

p. ‘medische behandeling’

In het kader van ‘medische behandeling’ als bedoeld in artikel 3.46, vierde lid, van het Besluit € 0, overige € 1.086

In het kader van ‘medische behandeling’ als bedoeld in artikel 3.46, vierde lid, van het Besluit € 0, overige € 379

q. ‘tijdelijke humanitaire gronden’

In het kader van ‘buiten schuld’, met uitzondering van amv’s € 342, overige € 0

In het kader van ‘buiten schuld’, met uitzondering van amv’s € 342, overige € 0

r. ‘het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap’

€ 1.086

€ 379

s. ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’

In het kader van artikel 3.24aa, tweede lid, onderdeel k € 0, overige € 1.086

In het kader van artikel 3.24aa, tweede lid, onderdeel k € 0, in het kader van de regeling langdurig verblijvende kinderen € 173, overige € 379

t. alle overige verblijfsdoelen

€ 1.086

€ 379

E

In artikel 3.34a wordt de tarieftabel vervangen door:

I. Categorie

II. Verlening of wijziging

III. Verlenging

a. ‘verblijf als familie- of gezinslid’ indien het een kind betrtikel 3.343.34d komen te luiden:nderdeel NNet Voorschrift Vreemdelingen 2000 worden de bij dit besluit opgenomen bijlagen ingreft die verblijf vraagt bij een ouder

€ 192

€ 192

b. gezinslid van een houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen welk gezinslid het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ aanvraagt

€ 192

€ 192

c. houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in een andere lidstaat of een gezinslid daarvan die een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet aanvraagt

€ 192

€ 192

d. vreemdeling die valt onder artikel 41, eerste lid, van het op 23 november 1970 te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1971, 70) of artikel 6, 7 of 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie

€ 64

€ 64

e. vreemdeling die in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet

€ 64

€ 64

f. vreemdeling met de nationaliteit van Argentinië, Australië, Canada, Hong Kong, Nieuw Zeeland dan wel Zuid-Korea die het verblijfsdoel ‘uitwisseling’ aanvraagt, in het kader van het Working Holiday Scheme of het Working Holiday Programme

€ 64

niet van toepassing

g. vreemdeling met de nationaliteit van Canada die het verblijfsdoel ‘lerend werken’ aanvraagt, in het kader van het Young Workers Exchange Programme

€ 64

€ 64

h. vreemdeling die werkzaamheden als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van het op 7 juni 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland (Trb. 2007, 25) verricht en het verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’ aanvraagt

€ 69

€ 69

i. vreemdeling die met het oog op de voorlaatste alinea van de brief van 21 december 2007 van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de Verenigde Naties, behorend bij het op 21 december 2007 te New York tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de Zetel van het Speciale Tribunaal voor Libanon (Trb. 2007, 228), het verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’ aanvraagt

€ 69

€ 69

j. vreemdeling die het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ aanvraagt en die om vrijstelling van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM en aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen

€ 0

€ 0

k. vreemdeling die blijkens een schriftelijke verklaring van de Minister in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden of met een ander verblijfsdoel dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Besluit

€ 0

niet van toepassing

l. minderjarig kind dat een aanvraag indient voor ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij een vreemdeling die verblijf heeft gekregen of heeft aangevraagd voor het verblijfsdoel ‘tijdelijke humanitaire gronden’, tenzij die verblijfsvergunning is verleend op grond van artikel 3.48, eerste lid, onder g, of 3.48, tweede lid, onder a, van het Besluit

€ 0

€ 0

m. de vreemdeling in aanmerking komt voor verlenging van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel van 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid voor verblijf bij een vreemdeling aan wie in het kader van dreigend eergerelateerd geweld, slachtoffer mensenhandel of huiselijk geweld, een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden is verleend

niet van toepassing

€ 0

n. de broer en zus die een aanvraag indienen voor ‘verblijf als familie- en gezinslid’ bij een vreemdeling die verblijf heeft gekregen of heeft aangevraagd voor het verblijfsdoel ‘tijdelijke humanitaire gronden’ in het kader van het beleid voor de Afghaanse vreemdeling die een verwesterde, schoolgaande en minderjarige vrouw is

€ 0

€ 0

o. vreemdeling die een aanvraag indient in het geval, bedoeld in artikel 3.101, tweede lid, van het Besluit

€ 0

niet van toepassing

p. de vreemdeling waaraan een verblijfsvergunning is verleend in het kader van verblijf als gezinslid van een militair verbonden aan een hier te lande gevestigd internationaal militair hoofdkwartier (Joint Force Command-headquarters) onder de beperking ‘arbeid in loondienst’

€ 320

€ 0

F

Artikel 3.34c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘een bedrag van € 391’ vervangen door ‘een bedrag van € 402’.

2. In het tweede lid wordt ‘een bedrag van € 174’ vervangen door ‘een bedrag van € 192

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van artikel 3.34 en 3.34a is de vreemdeling voor een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit en artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, in verband met een ondertoezichtstelling, in een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond van artikel 3.51, derde lid, van het Besluit en artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder j, in verband met een ondertoezichtstelling, een bedrag van € 64 verschuldigd.

G

In de artikelen 3.34g, eerste lid, en 3.43b, eerste lid, wordt ‘een bedrag van € 174’ telkenmale vervangen door ‘een bedrag van € 192’.

H

In de artikelen 3.34g, tweede, derde en vierde lid, 3.34h, eerste en tweede lid, 3.34ha, eerste en tweede lid, 3.34j, derde en vierde lid, 3.34jb, 3.43b, tweede en vierde lid, 3.43c, derde en vierde lid, 3.43e, 3.51, tweede lid, 3.52 en 3.52b wordt ‘een bedrag van € 58’ telkenmale vervangen door ‘een bedrag van € 64’.

I

In de artikelen 3.34ja, 3.34k, tweede en derde lid, 3.43d en 3.52a wordt ‘een bedrag van € 31’ telkenmale vervangen door ‘een bedrag van € 33’.

J

In artikel 3.34k, eerste lid, wordt ‘een bedrag van € 110’ vervangen door ‘een bedrag van € 113’.

K

In de artikelen 3.34j, eerste, tweede en vijfde lid, 3.43c, eerste en tweede lid, en 3.51, eerste lid, wordt telkenmale ‘een bedrag van € 135’ vervangen door ‘een bedrag van € 139’.

L

Na artikel 4.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4.2a

  • 1. De grenscontrole vindt plaats na de tijdige kennisgeving van de afvaart. De tijdige kennisgeving van afvaart, bedoeld in punt 3.1.5. van bijlage VI van de Schengengrenscode, wordt gedaan tenminste drie uur en ten hoogste drie dagen voor het moment waarop het schip de buitengrens van het Schengengebied daadwerkelijk zal overschrijden.

  • 2. In onvoorziene en uitzonderlijke situaties of indien het schip zich korter dan drie uur bevindt bij de grensdoorlaatpost waar de kennisgeving moet plaatsvinden, wordt de kennisgeving als bedoeld in het eerste lid gedaan op een zodanig tijdstip dat de met de bediening van de grensdoorlaatpost belaste ambtenaar in staat is de door hem uit te oefenen personencontrole uit te voeren.

M

Bijlagen 7a, 7b en 7c, 7d en 7d2, behorend bij artikel 3.1, eerste lid, onderdelen a tot en met e, komen te luiden als aangegeven in de bijlagen 7a, 7b, 7c, 7d en 7d2 behorend bij deze regeling.

N

Bijlage 7e vervalt.

O

Bijlagen 7e2, 7e3 en 7e4, behorend bij artikel 3.2, eerste lid, onderdeel c, komen te luiden als aangegeven in de bijlagen 7e2, 7e3 en 7e4 behorend bij deze regeling.

P

Na bijlage 7e4 worden vijf bijlagen toegevoegd als aangegeven in de bijlage 7e5, 7 e6, 7e7, 7e8 en 7e9 behorend bij deze regeling.

Q

Bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. In de alfabetische rangschikking vervalt ‘Togo’.

  • 2. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd ‘Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland'.

ARTIKEL II

  • 1. Artikel I, onderdelen C, M, N, O, P en Q, punt 1, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdelen A, B, D, E, F, G, H, I, J, K, L en Q, punt 2, treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 december 2020

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol

BIJLAGE 7A. DOCUMENT I

BIJLAGE 7B. DOCUMENT II

BIJLAGE 7C. DOCUMENT III

BIJLAGE 7D. DOCUMENT IV

BIJLAGE 7D2. DOCUMENT V

BIJLAGE 7E2. VERBLIJFSRECHT VOOR BEPAALDE TIJD ONDER HET TERUGTREKKINGSAKKOORD (ECONOMISCH INACTIEF)

BIJLAGE 7E3. VERBLIJFSRECHT VOOR BEPAALDE TIJD ONDER HET TERUGTREKKINGSAKKOORD (ECONOMISCH ACTIEF)

BIJLAGE 7E4. VERBLIJFSRECHT VOOR ONBEPAALDE TIJD ONDER HET TERUGTREKKINGSAKKOORD

BIJLAGE 7E5. GRENSARBEIDER ONDER HET TERUGTREKKINGSAKKOORD

BIJLAGE 7E6. DOCUMENT EU/EER – ARTIKEL 8 RICHTLIJN 2004/38/EG

BIJLAGE 7E7. DOCUMENT EU/EER – ARTIKEL 10 RICHTLIJN 2004/38/EG

BIJLAGE 7E8. DOCUMENT EU/EER – ARTIKEL 19 RICHTLIJN 2004/38/EG

BIJLAGE 7E9. DOCUMENT EU/EER – ARTIKEL 20 RICHTLIJN 2004/38/EG

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling tot wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 bevat onder andere een aanpassing van de leges, de opname van voorbeelden van nieuwe verblijfsdocumenten en een aanpassing van de lijst van veilige landen van herkomst.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen A, B, D, E, F, G, H, I, J en K (artikelen 1.11, eerste en tweede lid, 1.17, eerste en derde lid, 3.34, 3.34a, 3.34c, eerste en tweede lid, 3.34g, eerste tot en met vierde lid, 3.34h, eerste en tweede lid, 3.34ha, eerste en tweede lid, 3.34j, eerste tot en met vierde lid, 3.34ja, 3.34jb, 3.34k, eerste tot en met derde lid, 3.43b, eerste, tweede en vierde lid, 3.43c, eerste tot en met vierde lid, 3.43d, 3.43e, 3.51, eerste en tweede lid, 3.52, 3.52a en 3.52b)

Bij brief van 20 december 2018 is de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2018/19, 30 573, nr. 169) geïnformeerd over de aanpassing van de leges voor reguliere verblijfsvergunningen die worden afgegeven uit hoofde van EU-richtlijnen over legale migratie. Deze tarieven zijn met ingang van 1 januari 2019 gekoppeld aan het legestarief voor de nationale identiteitskaart. Het tarief voor de nationale identiteitskaart is met ingang van 1 januari 2021 vastgesteld op € 64. De tarieven bestaan uit 3 x het tarief voor de nationale identiteitskaart (3 x € 64 = € 192) of 5 x het tarief voor de nationale identiteitskaart (5 x € 64 = € 320). Voorts is rekening gehouden met de langere duur van afgifte van de nationale identiteitskaart (10 jaar) ten opzichte van de maximale geldigheidsduur van een verblijfsvergunning (maximaal 5 jaar).

Voor de overige legestarieven geldt dat deze met ingang van 1 januari 2021 worden geïndexeerd. De leges zijn geïndexeerd op basis van het indexcijfer van de cao-lonen zoals berekend door het CBS (2,7%), conform de handelwijze bij de indexering van de leges die geheven worden in het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Voor een nadere toelichting over het indexeringscijfer wordt verwezen naar de toelichting bij de Beschikking wijzigingspercentage optie- en naturalisatiegelden 2021 (Stcrt. 2020, 47059).

Voorts is in artikel 3.34c een nieuw lid toegevoegd waarin een verlaagd legestarief wordt geïntroduceerd voor vreemdelingen die een aanvraag om wijziging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden in het kader van verblijf als minderjarige vreemdeling met de kinderbeschermingsmaatregel ondertoezichtstelling in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden in het kader van verblijf als minderjarige vreemdeling met de kinderbeschermingsmaatregel ondertoezichtstelling indienen. Het legestarief bedraagt € 64.

Onderdelen C, M, N, O en P (artikel 3.2, eerste lid, onderdelen c en d en vierde lid en bijlagen 7a, 7b, 7c, 7d, 7d2, 7e, 7e2, 7e3, 7e4, 7e5, 7e6, 7e7, 7e8 en 7e9)

Ter uitvoering van Verordening (EU) 2017/1954 van het Europees parlement en de Raad van 25 oktober 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1030/2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen en Verordening (EU) 2019/1157 van het Europees parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen, zijn nieuwe verblijfsdocumenten door de Immigratie- en Naturalisatiedienst in gebruik genomen. De bijbehorende voorbeelden van deze nieuwe documenten zijn als bijlagen in het Voorschrift Vreemdelingen 2000 opgenomen.

Het oude document in bijlage 7e voorburgers van de Europese Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen is vervallen. De nieuwe documenten voor burgers van de Europese Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen zijn opgenomen in de bijlagen 7e6 tot en met 7e9.

Voorts is een nieuw verblijfsdocument geïntroduceerd voor grensarbeiders in het kader van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, 2019/C 384 I/01 van 12 november 2019. Het voorbeeld van het verblijfsdocument is opgenomen in bijlage 7e5.

Abusievelijk is bij de honderdzevenenzestigste wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 het vierde lid van artikel 3.2 niet aangepast. Met deze wijziging wordt dat hersteld. De documenten, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder b en d, zijn tevens documenten ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen met rechtmatig verblijf op grond van een regeling krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Onderdeel L (artikel 4.2a)

Met deze wijziging wordt nadere invulling gegeven aan het precieze moment waarop een uitreisstempel moet worden geplaats, wanneer een onderdaan van een derde land aan boord gaat van een schip om daarmee het Schengengebied te verlaten.

In haar uitspraak van 5 februari 2020 (ECLI:EU:C:2020:76) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie bevestigd dat een uitreisstempel pas mag worden geplaatst wanneer de gezagvoerder van het schip waarop de zeevarende aanmonstert of is aangemonsterd bij de bevoegde nationale autoriteiten heeft gemeld dat de afvaart van het schip aanstaande of op handen is. Het enkele aanmonsteren is dus niet voldoende. Er moet sprake zin van daadwerkelijk vertrek op korte termijn uit het Schengengebied. Uit deze bewoordingen blijkt echter geen maximum aan de termijn tussen het plaatsen van een uitreisstempel en de daadwerkelijke afvaart van een schip en geeft de nationale autoriteiten enige ruimte bij het bepalen van het precieze moment waarop een uitreisstempel moet worden geplaatst. Deze ruimte is begrensd door de bindende en duidelijke eis die uit het arrest van het Hof voortvloeit: er moet en mag pas een uitreisstempel als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Schengengrenscode in het reisdocument van een zeevarende worden geplaatst wanneer de gezagvoerder van het schip waarop die zeevarende zich bevindt de bevoegde nationale autoriteiten in kennis stelt van de op handen zijnde afvaart van dat schip. Een persoon verlaat het Schengengebied niet zolang hij nog verblijft op het grondgebied van een staat die deel uitmaakt van dat gebied. Het loutere feit dat een persoon een grensdoorlaatpost heeft overschreden, betekent dus nog niet dat deze persoon ook het Schengengebied heeft verlaten. Melding bij een grensdoorlaatpost geeft dan ook hoogstens blijk van een voornemen om het Schengengebied daadwerkelijk te verlaten. Als vaststaat dat de controle van een persoon aan de grensdoorlaatpost niet op korte termijn zal worden gevolgd door overschrijding van een buitengrens van het Schengengebied, is het van belang dat de uitreisstempel kort vóór die overschrijding in diens reisdocumenten wordt aangebracht, om er overeenkomstig de doelstelling van de Schengengrenscode voor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten de daadwerkelijke naleving van de toegestane maximale verblijfsduur in het Schengengebied kunnen controleren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 25 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2818) overwogen dat het aan de staatssecretaris is om de in het arrest van het Hof geboden ruimte in te vullen, met inachtneming van de hierin gestelde grenzen. Het moet voldoende zeker zijn dat de verwachte datum van vertrek zich ook verwezenlijkt. Er mag slechts korte tijd zitten tussen het melden en het daadwerkelijke moment van afvaart. Bij het melden van de afvaart moet deze immers 'op handen' of 'aanstaande' zijn. Gelet op de betekenis in het normale spraakgebruik van de uitdrukking ‘op handen’ zijn en het woord ‘aanstaande’ volgt volgens de Afdeling uit het arrest dat de termijn tussen het melden van de afvaart en dus het uitstempelen en anderzijds het daadwerkelijke afvaren hooguit enkele dagen kan zijn.

De vaststelling van die termijn op drie dagen, past binnen het kader dat door het Hof en de Afdeling is geschetst, en geeft voldoende ruimte voor de uitvoering door de Koninklijke Marechaussee en de Zeehavenpolitie. De termijnen die nu nog staan genoemd in het huidige artikel 4.13 van het Vreemdelingenbesluit 2000 zullen in een op korte termijn in te dienen wijzigingsbesluit komen te vervallen.

Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid om in onvoorziene en uitzonderlijke situatie af te kunnen wijken van deze termijn. Daarbij kan gedacht worden aan de situatie dat bemanningsleden vanwege reisbeperkingen als gevolg van de COVID-19 pandemie het schip niet tijdig kunnen bereiken of vanwege de weersomstandigheden de afvaart moet worden uitgesteld. Indien de aanstaande afvaart niet tenminste drie uur vóór het vertrek gemeld kan worden, kan in overleg met de grensdoorlaatpost een zodanig tijdstip overeengekomen worden waarop de controle nog kan worden uitgevoerd. Indien na het plaatsen van de uitreisstempel de afvaart onverhoopt moet worden uitgesteld, kan de ambtenaar belast met de grensbewaking bepalen dat – indien het uitstel slechts van zeer korte duur zal zijn – er niet opnieuw een inreis- en uitreisstempel geplaatst hoeft te worden.

Handhaving

De onderhavige wijziging brengt geen significante veranderingen in de bestaande handhaving. Het overgrote merendeel van de in kennisstellingen vindt reeds plaats binnen drie dagen.

Onderdeel Q (bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid)

Bijlage I bij de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking), Pb EU L 180/87 van 29 juni 2013) bepaalt wanneer een land van herkomst als veilig land van herkomst kan worden aangewezen. Deze bijlage is geïmplementeerd in artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.

Een land wordt als veilig land van herkomst beschouwd wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2011/95/EU, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.

Bij deze beoordeling wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:

  • a) de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;

  • b) de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van voornoemd Europees Verdrag zijn toegestaan;

  • c) de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève;

  • d) het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.

De beoordeling van Togo in het licht van vorenstaande criteria heeft tot de conclusie geleid dat Togo niet meer als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Zie voor een uitgebreide toelichting de brief aan de Tweede Kamer van 30 september 2020, Kamerstukken II 2020/21, 19 637, nr. 2664. De aanwijzing van Togo als veilig land van herkomst was al opgeschort in afwachting van een uitgebreidere herbeoordeling (Kamerstukken II 2018/19, 19 637, nr. 2448).

Ten gevolge van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, 2019/C 384 I/01 van 12 november 2019 is het Verenigd Koninkrijk een derde land. Het is algemeen bekend dat het Verenigd Koninkrijk de elementaire mensenrechten respecteert en dat er daarom geen rechtsgrond bestaat voor het verlenen van internationale bescherming. Ook op grond van de beoordeling in de bijlage bij de brief aan de Tweede Kamer van 17 december 2020 wordt het Verenigd Koninkrijk aangewezen als veilig land van herkomst.

Artikel II

De invoeringstermijn van deze regeling bedraagt minder dan twee maanden. Ook de inwerkingtredingsdatum wijkt af van de vaste verandermomenten. Hiermee wordt afgeweken van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. Deze uitzonderingen zijn toegestaan omdat het beëindigen van de aanwijzing van Togo als veilig land van herkomst en de toevoeging van het Verenigd Koninkrijk spoedregelgeving betreft (aanwijzing 4.17, vijfde lid, onder b, van de Aanwijzingen voor de regelgeving).

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol

Naar boven