ARTIKEL I
Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘een bedrag van € 4.017’ vervangen door ‘een bedrag van € 4.125’.
2. In het tweede lid wordt ‘een bedrag van € 2.008’ vervangen door ‘een bedrag van € 2.062’.
B
Artikel 1.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘een bedrag van € 157’ vervangen door ‘een bedrag van € 161’.
2. In het derde lid wordt ‘een bedrag van € 46’ vervangen door ‘een bedrag van € 47’.
C
Artikel 3.2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘de modellen die als bijlage 7e2, 7e3 en 7e4’
vervangen door ‘de modellen die als bijlage 7e2, 7e3, 7e4 en 7e5’.
2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt ‘het model dat als bijlage 7e’ vervangen door
‘de modellen die als bijlage 7e6, 7e7, 7e8 en 7e9’.
3. In het vierde lid wordt ‘De documenten, bedoeld in het eerste lid, onder b en c’
wordt vervangen door ‘De documenten, bedoeld in het eerste lid, onder b en d’.
D
In artikel 3.34 wordt de tarieftabel vervangen door:
I. Verblijfsdoel
|
II. Verlening of wijziging
|
III. Verlenging
|
a. ‘verblijf als familie- of gezinslid’
|
€ 192
|
€ 192
|
b. ‘verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene of vermogende vreemdeling’
|
€ 192, of als vermogende vreemdeling: € 2.283
|
€ 192, of als vermogende vreemdeling: € 1.142
|
c. ‘arbeid als zelfstandige’
|
In het kader van ‘arbeid als zelfstandige’ als bedoeld in artikel 3.30, zesde lid,
van het Besluit € 342, overige € 1.416
|
€ 379
|
d. ‘arbeid als kennismigrant’
|
€ 320
|
€ 320
|
e. ‘verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’
|
€ 320
|
€ 320
|
f. ‘seizoenarbeid’
|
€ 192
|
€ 192
|
g. ‘overplaatsing binnen een onderneming’
|
€ 320
|
€ 320
|
h. ‘arbeid in loondienst’
|
€ 320
|
€ 320
|
i. ‘grensoverschrijdende dienstverlening’
|
€ 320
|
€ 320
|
j. ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2016/801/EU’
|
€ 192
|
€ 192
|
k. ‘lerend werken’
|
€ 320
|
€ 320
|
l. ‘arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel’
|
€ 0
|
€ 0
|
m. ‘studie’
|
€ 192
|
€ 192
|
n. ‘het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’
|
€ 192
|
niet van toepassing
|
o. ‘uitwisseling, al dan niet in het kader van een verdrag’
|
€ 320
|
€ 320
|
p. ‘medische behandeling’
|
In het kader van ‘medische behandeling’ als bedoeld in artikel 3.46, vierde lid, van
het Besluit € 0, overige € 1.086
|
In het kader van ‘medische behandeling’ als bedoeld in artikel 3.46, vierde lid, van
het Besluit € 0, overige € 379
|
q. ‘tijdelijke humanitaire gronden’
|
In het kader van ‘buiten schuld’, met uitzondering van amv’s € 342, overige € 0
|
In het kader van ‘buiten schuld’, met uitzondering van amv’s € 342, overige € 0
|
r. ‘het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap’
|
€ 1.086
|
€ 379
|
s. ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’
|
In het kader van artikel 3.24aa, tweede lid, onderdeel k € 0, overige € 1.086
|
In het kader van artikel 3.24aa, tweede lid, onderdeel k € 0, in het kader van de
regeling langdurig verblijvende kinderen € 173, overige € 379
|
t. alle overige verblijfsdoelen
|
€ 1.086
|
€ 379
|
E
In artikel 3.34a wordt de tarieftabel vervangen door:
I. Categorie
|
II. Verlening of wijziging
|
III. Verlenging
|
a. ‘verblijf als familie- of gezinslid’ indien het een kind betrtikel 3.343.34d komen
te luiden:nderdeel NNet Voorschrift Vreemdelingen 2000 worden de bij dit besluit opgenomen
bijlagen ingreft die verblijf vraagt bij een ouder
|
€ 192
|
€ 192
|
b. gezinslid van een houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen
welk gezinslid het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ aanvraagt
|
€ 192
|
€ 192
|
c. houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in een andere
lidstaat of een gezinslid daarvan die een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel
14 van de Wet aanvraagt
|
€ 192
|
€ 192
|
d. vreemdeling die valt onder artikel 41, eerste lid, van het op 23 november 1970
te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara
gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese
Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1971, 70) of artikel 6, 7 of 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende
de ontwikkeling van de Associatie
|
€ 64
|
€ 64
|
e. vreemdeling die in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel
8 van de Remigratiewet
|
€ 64
|
€ 64
|
f. vreemdeling met de nationaliteit van Argentinië, Australië, Canada, Hong Kong,
Nieuw Zeeland dan wel Zuid-Korea die het verblijfsdoel ‘uitwisseling’ aanvraagt, in
het kader van het Working Holiday Scheme of het Working Holiday Programme
|
€ 64
|
niet van toepassing
|
g. vreemdeling met de nationaliteit van Canada die het verblijfsdoel ‘lerend werken’
aanvraagt, in het kader van het Young Workers Exchange Programme
|
€ 64
|
€ 64
|
h. vreemdeling die werkzaamheden als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van het op
7 juni 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Zetelverdrag tussen het Internationaal
Strafhof en het Gastland (Trb. 2007, 25) verricht en het verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’ aanvraagt
|
€ 69
|
€ 69
|
i. vreemdeling die met het oog op de voorlaatste alinea van de brief van 21 december
2007 van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de
Verenigde Naties, behorend bij het op 21 december 2007 te New York tot stand gekomen
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de
Zetel van het Speciale Tribunaal voor Libanon (Trb. 2007, 228), het verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’ aanvraagt
|
€ 69
|
€ 69
|
j. vreemdeling die het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ aanvraagt
en die om vrijstelling van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet
op artikel 8 EVRM en aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting
te kunnen voldoen
|
€ 0
|
€ 0
|
k. vreemdeling die blijkens een schriftelijke verklaring van de Minister in aanmerking
komt voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel
verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden of met een ander verblijfsdoel
dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Besluit
|
€ 0
|
niet van toepassing
|
l. minderjarig kind dat een aanvraag indient voor ‘verblijf als familie- of gezinslid’
bij een vreemdeling die verblijf heeft gekregen of heeft aangevraagd voor het verblijfsdoel
‘tijdelijke humanitaire gronden’, tenzij die verblijfsvergunning is verleend op grond
van artikel 3.48, eerste lid, onder g, of 3.48, tweede lid, onder a, van het Besluit
|
€ 0
|
€ 0
|
m. de vreemdeling in aanmerking komt voor verlenging van de verblijfsvergunning als
bedoeld in artikel van 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met verblijf
als familie- of gezinslid voor verblijf bij een vreemdeling aan wie in het kader van
dreigend eergerelateerd geweld, slachtoffer mensenhandel of huiselijk geweld, een
verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband
houdend met tijdelijke humanitaire gronden is verleend
|
niet van toepassing
|
€ 0
|
n. de broer en zus die een aanvraag indienen voor ‘verblijf als familie- en gezinslid’
bij een vreemdeling die verblijf heeft gekregen of heeft aangevraagd voor het verblijfsdoel
‘tijdelijke humanitaire gronden’ in het kader van het beleid voor de Afghaanse vreemdeling
die een verwesterde, schoolgaande en minderjarige vrouw is
|
€ 0
|
€ 0
|
o. vreemdeling die een aanvraag indient in het geval, bedoeld in artikel 3.101, tweede
lid, van het Besluit
|
€ 0
|
niet van toepassing
|
p. de vreemdeling waaraan een verblijfsvergunning is verleend in het kader van verblijf
als gezinslid van een militair verbonden aan een hier te lande gevestigd internationaal
militair hoofdkwartier (Joint Force Command-headquarters) onder de beperking ‘arbeid
in loondienst’
|
€ 320
|
€ 0
|
F
Artikel 3.34c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘een bedrag van € 391’ vervangen door ‘een bedrag van € 402’.
2. In het tweede lid wordt ‘een bedrag van € 174’ vervangen door ‘een bedrag van € 192
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
3. In afwijking van artikel 3.34 en 3.34a is de vreemdeling voor een aanvraag tot het
wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een
beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden op grond van artikel
3.48, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit en artikel 3.24aa, eerste lid,
aanhef en onder f, in verband met een ondertoezichtstelling, in een verblijfsvergunning
als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke
humanitaire gronden op grond van artikel 3.51, derde lid, van het Besluit en artikel
3.24aa, tweede lid, aanhef en onder j, in verband met een ondertoezichtstelling, een
bedrag van € 64 verschuldigd.
G
In de artikelen 3.34g, eerste lid, en 3.43b, eerste lid, wordt ‘een bedrag van € 174’
telkenmale vervangen door ‘een bedrag van € 192’.
H
In de artikelen 3.34g, tweede, derde en vierde lid, 3.34h, eerste en tweede lid, 3.34ha,
eerste en tweede lid, 3.34j, derde en vierde lid, 3.34jb, 3.43b, tweede en vierde
lid, 3.43c, derde en vierde lid, 3.43e, 3.51, tweede lid, 3.52 en 3.52b wordt ‘een
bedrag van € 58’ telkenmale vervangen door ‘een bedrag van € 64’.
I
In de artikelen 3.34ja, 3.34k, tweede en derde lid, 3.43d en 3.52a wordt ‘een bedrag
van € 31’ telkenmale vervangen door ‘een bedrag van € 33’.
J
In artikel 3.34k, eerste lid, wordt ‘een bedrag van € 110’ vervangen door ‘een bedrag
van € 113’.
K
In de artikelen 3.34j, eerste, tweede en vijfde lid, 3.43c, eerste en tweede lid,
en 3.51, eerste lid, wordt telkenmale ‘een bedrag van € 135’ vervangen door ‘een bedrag
van € 139’.
L
Na artikel 4.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4.2a
-
1. De grenscontrole vindt plaats na de tijdige kennisgeving van de afvaart. De tijdige
kennisgeving van afvaart, bedoeld in punt 3.1.5. van bijlage VI van de Schengengrenscode,
wordt gedaan tenminste drie uur en ten hoogste drie dagen voor het moment waarop het
schip de buitengrens van het Schengengebied daadwerkelijk zal overschrijden.
-
2. In onvoorziene en uitzonderlijke situaties of indien het schip zich korter dan drie
uur bevindt bij de grensdoorlaatpost waar de kennisgeving moet plaatsvinden, wordt
de kennisgeving als bedoeld in het eerste lid gedaan op een zodanig tijdstip dat de
met de bediening van de grensdoorlaatpost belaste ambtenaar in staat is de door hem
uit te oefenen personencontrole uit te voeren.
M
Bijlagen 7a, 7b en 7c, 7d en 7d2, behorend bij artikel 3.1, eerste lid, onderdelen
a tot en met e, komen te luiden als aangegeven in de bijlagen 7a, 7b, 7c, 7d en 7d2
behorend bij deze regeling.
O
Bijlagen 7e2, 7e3 en 7e4, behorend bij artikel 3.2, eerste lid, onderdeel c, komen
te luiden als aangegeven in de bijlagen 7e2, 7e3 en 7e4 behorend bij deze regeling.
P
Na bijlage 7e4 worden vijf bijlagen toegevoegd als aangegeven in de bijlage 7e5, 7
e6, 7e7, 7e8 en 7e9 behorend bij deze regeling.
Q
Bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
ARTIKEL II
-
1. Artikel I, onderdelen C, M, N, O, P en Q, punt 1, treedt in werking met ingang van
de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.
-
2. Artikel I, onderdelen A, B, D, E, F, G, H, I, J, K, L en Q, punt 2, treedt in werking
met ingang van 1 januari 2021.
TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling tot wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 bevat onder andere
een aanpassing van de leges, de opname van voorbeelden van nieuwe verblijfsdocumenten
en een aanpassing van de lijst van veilige landen van herkomst.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdelen A, B, D, E, F, G, H, I, J en K (artikelen 1.11, eerste en tweede lid, 1.17,
eerste en derde lid, 3.34, 3.34a, 3.34c, eerste en tweede lid, 3.34g, eerste tot en
met vierde lid, 3.34h, eerste en tweede lid, 3.34ha, eerste en tweede lid, 3.34j,
eerste tot en met vierde lid, 3.34ja, 3.34jb, 3.34k, eerste tot en met derde lid,
3.43b, eerste, tweede en vierde lid, 3.43c, eerste tot en met vierde lid, 3.43d, 3.43e,
3.51, eerste en tweede lid, 3.52, 3.52a en 3.52b)
Bij brief van 20 december 2018 is de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2018/19, 30 573, nr. 169) geïnformeerd over de aanpassing van de leges voor reguliere verblijfsvergunningen
die worden afgegeven uit hoofde van EU-richtlijnen over legale migratie. Deze tarieven
zijn met ingang van 1 januari 2019 gekoppeld aan het legestarief voor de nationale
identiteitskaart. Het tarief voor de nationale identiteitskaart is met ingang van
1 januari 2021 vastgesteld op € 64. De tarieven bestaan uit 3 x het tarief voor de
nationale identiteitskaart (3 x € 64 = € 192) of 5 x het tarief voor de nationale
identiteitskaart (5 x € 64 = € 320). Voorts is rekening gehouden met de langere duur
van afgifte van de nationale identiteitskaart (10 jaar) ten opzichte van de maximale
geldigheidsduur van een verblijfsvergunning (maximaal 5 jaar).
Voor de overige legestarieven geldt dat deze met ingang van 1 januari 2021 worden
geïndexeerd. De leges zijn geïndexeerd op basis van het indexcijfer van de cao-lonen
zoals berekend door het CBS (2,7%), conform de handelwijze bij de indexering van de
leges die geheven worden in het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Voor
een nadere toelichting over het indexeringscijfer wordt verwezen naar de toelichting
bij de Beschikking wijzigingspercentage optie- en naturalisatiegelden 2021 (Stcrt. 2020, 47059).
Voorts is in artikel 3.34c een nieuw lid toegevoegd waarin een verlaagd legestarief
wordt geïntroduceerd voor vreemdelingen die een aanvraag om wijziging van een verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden in
het kader van verblijf als minderjarige vreemdeling met de kinderbeschermingsmaatregel
ondertoezichtstelling in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verband
houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden in het kader van verblijf als minderjarige
vreemdeling met de kinderbeschermingsmaatregel ondertoezichtstelling indienen. Het
legestarief bedraagt € 64.
Onderdelen C, M, N, O en P (artikel 3.2, eerste lid, onderdelen c en d en vierde lid
en bijlagen 7a, 7b, 7c, 7d, 7d2, 7e, 7e2, 7e3, 7e4, 7e5, 7e6, 7e7, 7e8 en 7e9)
Ter uitvoering van Verordening (EU) 2017/1954 van het Europees parlement en de Raad
van 25 oktober 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1030/2002 betreffende de
invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen
en Verordening (EU) 2019/1157 van het Europees parlement en de Raad van 20 juni 2019
betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van
de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden
die hun recht van vrij verkeer uitoefenen, zijn nieuwe verblijfsdocumenten door de
Immigratie- en Naturalisatiedienst in gebruik genomen. De bijbehorende voorbeelden
van deze nieuwe documenten zijn als bijlagen in het Voorschrift Vreemdelingen 2000
opgenomen.
Het oude document in bijlage 7e voorburgers van de Europese Unie en hun familieleden
die hun recht van vrij verkeer uitoefenen is vervallen. De nieuwe documenten voor
burgers van de Europese Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen
zijn opgenomen in de bijlagen 7e6 tot en met 7e9.
Voorts is een nieuw verblijfsdocument geïntroduceerd voor grensarbeiders in het kader
van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië
en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,
2019/C 384 I/01 van 12 november 2019. Het voorbeeld van het verblijfsdocument is opgenomen
in bijlage 7e5.
Abusievelijk is bij de honderdzevenenzestigste wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen
2000 het vierde lid van artikel 3.2 niet aangepast. Met deze wijziging wordt dat hersteld.
De documenten, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, onder b en d, zijn tevens documenten
ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie
van vreemdelingen met rechtmatig verblijf op grond van een regeling krachtens het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel de Overeenkomst betreffende
de Europese Economische Ruimte.
Onderdeel L (artikel 4.2a)
Met deze wijziging wordt nadere invulling gegeven aan het precieze moment waarop een
uitreisstempel moet worden geplaats, wanneer een onderdaan van een derde land aan
boord gaat van een schip om daarmee het Schengengebied te verlaten.
In haar uitspraak van 5 februari 2020 (ECLI:EU:C:2020:76) heeft het Hof van Justitie
van de Europese Unie bevestigd dat een uitreisstempel pas mag worden geplaatst wanneer
de gezagvoerder van het schip waarop de zeevarende aanmonstert of is aangemonsterd
bij de bevoegde nationale autoriteiten heeft gemeld dat de afvaart van het schip aanstaande
of op handen is. Het enkele aanmonsteren is dus niet voldoende. Er moet sprake zin
van daadwerkelijk vertrek op korte termijn uit het Schengengebied. Uit deze bewoordingen
blijkt echter geen maximum aan de termijn tussen het plaatsen van een uitreisstempel
en de daadwerkelijke afvaart van een schip en geeft de nationale autoriteiten enige
ruimte bij het bepalen van het precieze moment waarop een uitreisstempel moet worden
geplaatst. Deze ruimte is begrensd door de bindende en duidelijke eis die uit het
arrest van het Hof voortvloeit: er moet en mag pas een uitreisstempel als bedoeld
in artikel 11, eerste lid, van de Schengengrenscode in het reisdocument van een zeevarende
worden geplaatst wanneer de gezagvoerder van het schip waarop die zeevarende zich
bevindt de bevoegde nationale autoriteiten in kennis stelt van de op handen zijnde
afvaart van dat schip. Een persoon verlaat het Schengengebied niet zolang hij nog
verblijft op het grondgebied van een staat die deel uitmaakt van dat gebied. Het loutere
feit dat een persoon een grensdoorlaatpost heeft overschreden, betekent dus nog niet
dat deze persoon ook het Schengengebied heeft verlaten. Melding bij een grensdoorlaatpost
geeft dan ook hoogstens blijk van een voornemen om het Schengengebied daadwerkelijk
te verlaten. Als vaststaat dat de controle van een persoon aan de grensdoorlaatpost
niet op korte termijn zal worden gevolgd door overschrijding van een buitengrens van
het Schengengebied, is het van belang dat de uitreisstempel kort vóór die overschrijding
in diens reisdocumenten wordt aangebracht, om er overeenkomstig de doelstelling van
de Schengengrenscode voor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten de daadwerkelijke
naleving van de toegestane maximale verblijfsduur in het Schengengebied kunnen controleren.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 25 november
2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2818) overwogen dat het aan de staatssecretaris is om de in
het arrest van het Hof geboden ruimte in te vullen, met inachtneming van de hierin
gestelde grenzen. Het moet voldoende zeker zijn dat de verwachte datum van vertrek
zich ook verwezenlijkt. Er mag slechts korte tijd zitten tussen het melden en het
daadwerkelijke moment van afvaart. Bij het melden van de afvaart moet deze immers
'op handen' of 'aanstaande' zijn. Gelet op de betekenis in het normale spraakgebruik
van de uitdrukking ‘op handen’ zijn en het woord ‘aanstaande’ volgt volgens de Afdeling
uit het arrest dat de termijn tussen het melden van de afvaart en dus het uitstempelen
en anderzijds het daadwerkelijke afvaren hooguit enkele dagen kan zijn.
De vaststelling van die termijn op drie dagen, past binnen het kader dat door het
Hof en de Afdeling is geschetst, en geeft voldoende ruimte voor de uitvoering door
de Koninklijke Marechaussee en de Zeehavenpolitie. De termijnen die nu nog staan genoemd
in het huidige artikel 4.13 van het Vreemdelingenbesluit 2000 zullen in een op korte
termijn in te dienen wijzigingsbesluit komen te vervallen.
Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid om in onvoorziene en uitzonderlijke situatie
af te kunnen wijken van deze termijn. Daarbij kan gedacht worden aan de situatie dat
bemanningsleden vanwege reisbeperkingen als gevolg van de COVID-19 pandemie het schip
niet tijdig kunnen bereiken of vanwege de weersomstandigheden de afvaart moet worden
uitgesteld. Indien de aanstaande afvaart niet tenminste drie uur vóór het vertrek
gemeld kan worden, kan in overleg met de grensdoorlaatpost een zodanig tijdstip overeengekomen
worden waarop de controle nog kan worden uitgevoerd. Indien na het plaatsen van de
uitreisstempel de afvaart onverhoopt moet worden uitgesteld, kan de ambtenaar belast
met de grensbewaking bepalen dat – indien het uitstel slechts van zeer korte duur
zal zijn – er niet opnieuw een inreis- en uitreisstempel geplaatst hoeft te worden.
Handhaving
De onderhavige wijziging brengt geen significante veranderingen in de bestaande handhaving.
Het overgrote merendeel van de in kennisstellingen vindt reeds plaats binnen drie
dagen.
Onderdeel Q (bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid)
Bijlage I bij de Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/32/EU van het Europees parlement
en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning
en intrekking van de internationale bescherming (herschikking), Pb EU L 180/87 van
29 juni 2013) bepaalt wanneer een land van herkomst als veilig land van herkomst kan
worden aangewezen. Deze bijlage is geïmplementeerd in artikel 3.37f van het Voorschrift
Vreemdelingen 2000.
Een land wordt als veilig land van herkomst beschouwd wanneer op basis van de rechtstoestand,
de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene
politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame
wijze geen sprake is van vervolging in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2011/95/EU,
noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van
bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend
conflict.
Bij deze beoordeling wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming
wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:
-
a) de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze
waarop die worden toegepast;
-
b) de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het Europees Verdrag
tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en/of het
Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag
van de Verenigde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen
uit hoofde van artikel 15, lid 2, van voornoemd Europees Verdrag zijn toegestaan;
-
c) de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève;
-
d) het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen
van voornoemde rechten en vrijheden.
De beoordeling van Togo in het licht van vorenstaande criteria heeft tot de conclusie
geleid dat Togo niet meer als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Zie
voor een uitgebreide toelichting de brief aan de Tweede Kamer van 30 september 2020,
Kamerstukken II 2020/21, 19 637, nr. 2664. De aanwijzing van Togo als veilig land van herkomst was al opgeschort in afwachting
van een uitgebreidere herbeoordeling (Kamerstukken II 2018/19, 19 637, nr. 2448).
Ten gevolge van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van
Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap
voor Atoomenergie, 2019/C 384 I/01 van 12 november 2019 is het Verenigd Koninkrijk
een derde land. Het is algemeen bekend dat het Verenigd Koninkrijk de elementaire
mensenrechten respecteert en dat er daarom geen rechtsgrond bestaat voor het verlenen
van internationale bescherming. Ook op grond van de beoordeling in de bijlage bij
de brief aan de Tweede Kamer van 17 december 2020 wordt het Verenigd Koninkrijk aangewezen
als veilig land van herkomst.
Artikel II
De invoeringstermijn van deze regeling bedraagt minder dan twee maanden. Ook de inwerkingtredingsdatum
wijkt af van de vaste verandermomenten. Hiermee wordt afgeweken van het in het Kabinetsstandpunt
inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. Deze uitzonderingen zijn toegestaan
omdat het beëindigen van de aanwijzing van Togo als veilig land van herkomst en de
toevoeging van het Verenigd Koninkrijk spoedregelgeving betreft (aanwijzing 4.17,
vijfde lid, onder b, van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol