TOELICHTING
Algemeen
Op grond van de onderhavige subsidieregeling (hierna: de Subsidieregeling) kan het
Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut) namens de minister voor Medische
Zorg subsidies verstrekken voor activiteiten die gericht zijn op het leren gebruiken
van bestaande uitkomstinformatie door patiënt en zorgverlener voor Samen beslissen.
Deze Subsidieregeling is een vervolg op een eerdere subsidieregeling die het Zorginstituut
in mandaat uitvoerde, namelijk het beleidskader subsidiëring transparantie over de
kwaliteit van zorg1 (hierna: beleidskader).
Op grond van dit beleidskader zijn in de jaren 2016 tot en met 2019 subsidies verstrekt
om transparantie op het terrein van de kwaliteit van zorg te bevorderen, te verbeteren,
dan wel het bestaande aanbod op dit gebied te versterken. Dit zodat de patiënt de
benodigde informatie heeft en kan meebeslissen over de best passende behandeling.
De relevante partijen, patiënten, zorgverleners en zorgaanbieders, werken ieder vanuit
hun eigen perspectief samen bij het vergroten van Transparantie over de kwaliteit
van zorg. Het perspectief vanuit de patiënt is om te kunnen kiezen voor de best passende
zorg, voor zorgverleners is dat leren en verbeteren en voor zorgverzekeraars is dat
om de beste zorg te kunnen inkopen voor hun verzekerden.
Omdat het terrein van de zorg veelomvattend is, werd bij het beleidskader jaarlijks
een zorg gerelateerd thema gekozen dat dat jaar prioriteit had voor de invulling van
de beoogde activiteiten.
Het Zorginstituut had (en heeft) een belangrijke regierol bij het beschikbaar en toegankelijk
maken van informatie over de kwaliteit van zorg en was daarom gemandateerd om de subsidies
voor de beoogde activiteiten op grond van het beleidskader te verstrekken.
In 2019 is het beleidskader geëvalueerd. Het Zorginstituut heeft daarvoor bouwstenen
aangeleverd en diverse aanbevelingen gedaan.2 Daarnaast heeft Nivel in de zogenoemde Transparantiemonitor 2018 de effecten van
de subsidie in de praktijk onderzocht.3
Uit de evaluatie is gebleken dat zowel bij patiënten als professionals behoefte is
aan transparantie over de kwaliteit van zorg, dat wil zeggen beschikbaarheid, bruikbaarheid
en gebruik van informatie over de kwaliteit van zorg. Verder blijkt dat het beleidskader
daarbij heeft bijgedragen aan een onomkeerbare beweging en dat stimulering van transparantie
ook in de toekomst nodig blijft, mede gelet op het programma Uitkomstgerichte Zorg4. Met het beleidskader is bijgedragen aan aansprekende initiatieven op het terrein
van transparantie over de kwaliteit van zorg, zoals ZorgkaartNederland.nl, Thuisarts.nl,
‘3 Goede vragen’ en de uitrol van het ‘programma Beslist samen!’.
Ik vind het daarom wenselijk om dit soort activiteiten ook de komende jaren te blijven
stimuleren. Gelet hierop wil ik de subsidiëring van dergelijke activiteiten voortzetten
voor de jaren 2021 tot en met 2025. De regels daarvoor zijn uitgewerkt in deze nieuwe
Subsidieregeling.
Doel nieuwe subsidieregeling
Op grond van deze Subsidieregeling kan het Zorginstituut projectsubsidies verstrekken
voor (de kosten van) diverse projecten die gericht zijn op het in de praktijk leren
gebruiken van uitkomstinformatie door patiënt en zorgverlener voor Samen beslissen
over de best passende behandeling voor de patiënt.
De Subsidieregeling vormt een vervolg op het afgelopen beleidskader, dat als doel
had het stimuleren van en bijdragen aan een onomkeerbare beweging op het terrein van
transparantie over de kwaliteit van zorg. De Subsidieregeling heeft nu als doel het
stimuleren van het in de praktijk leren gebruiken van uitkomstinformatie door patiënt
en professional, met het oog op Samen beslissen over de best passende zorg.
Op grond van de Subsidieregeling kan het Zorginstituut subsidies verstrekken en daarmee
een impuls geven aan projecten die aan dat doel bijdragen.
De doelstelling van deze Subsidieregeling draagt bij aan de bredere beweging om de
juiste zorg te bieden op de juiste plek. Vertrekpunt daarbij is het functioneren van
mensen: lichamelijk, psychisch en sociaal. Zoals verwoord in de hoofdlijnakkoorden
in de curatieve zorg gaat het om voor de patiënt de beste oplossing te vinden. Daarbij
past niet altijd een medisch (specialistisch) antwoord. Een patiënt kiest als dat
nodig is voor hoog specialistische zorg, maar is een andere keer gebaat bij zorg door
de huisarts of fysiotherapeut of bij begeleiding naar een gezondere leefstijl of naar
een andere vorm van hulp.
In het kader van het hoofdlijnakkoord Medisch Specialistische Zorg5 werken betrokken partijen samen in het Programma Uitkomstgerichte Zorg om uitwerking
te geven aan het gebruik van uitkomsten voor leren en verbeteren, samen beslissen
en op termijn zorginkoop. Deze Subsidieregeling brengt ervaringen en resultaten van
projecten in bij het programma Uitkomstgerichte Zorg.
Vanuit het perspectief van de patiënt betekent dit persoonsgerichte zorg6, dat wil zeggen dat de wensen en doelen en individuele gezondheidsvaardigheden van
de patiënt het uitgangspunt vormen, waarbij wordt uitgegaan van het lichamelijk, psychisch
en sociaal functioneren van mensen. Persoonsgerichte zorg is een begrip dat vooral
in de eerstelijnszorg wordt gebruikt.
In de tweede en/of derde lijn7 wordt in dit geval gesproken over uitkomstgerichte zorg. Uitkomstgerichte zorg is
persoonsgericht, waarbij uitkomstinformatie wordt gebruikt om de best passende zorg
te kunnen leveren voor de betreffende patiënt. Het gaat er daarbij ook om de zorg
op een andere manier te organiseren. Of het nu gaat om kwetsbare ouderen of andere
doelgroepen met complexe zorgvragen, de problemen die spelen zijn vaak vergelijkbaar.
Hierbij speelt de eerstelijnszorg een belangrijke rol, omdat in eerste instantie van
daaruit wordt gekeken wat verdere behandelopties zijn. Dat kan gezamenlijke besluitvorming
zijn over niet of wel verder behandelen en zo ja, ook hoe. Indien nodig kan aanvullend
de zelfredzaamheid worden vergroot met ondersteuning vanuit de eerste lijn met bijvoorbeeld
fysiotherapie. Maar het kan ook gaan om een vervolgtraject in het ziekenhuis en de
nazorg die daar mogelijk bij komt kijken. Hiervoor zijn netwerkstructuren en samenwerkingsvormen
nodig, die de zorg en ondersteuning in onderlinge samenhang rondom patiënten organiseren.
Het delen van betrouwbare informatie tussen zorgverlener(s) en patiënten in het netwerk
is een cruciale voorwaarde om de best passende uitkomst te bereiken.
Jaarthema
Op grond van de Subsidieregeling kan het Zorginstituut met behulp van jaarlijkse aanvraagrondes
subsidie verstrekken, zoals ook bij het beleidskader gebeurde.
Net als bij het beleidskader zal bij de Subsidieregeling jaarlijks een thema worden
bepaald dat prioriteit heeft voor de beoogde activiteiten. Daarbij zal ook worden
bezien welke concrete beoordelingscriteria relevant zijn voor de beoogde activiteiten
en zal het veld hierover door het Zorginstituut worden geconsulteerd. Mede met het
oog hierop zal de Subsidieregeling jaarlijks worden geactualiseerd.
Thema voor 2021
In 2021 richt de Subsidieregeling zich in het bijzonder op het bevorderen van het
gebruik van uitkomstinformatie voor Samen Beslissen door kwetsbare ouderen en hun
zorgverleners. Dit mede naar aanleiding van een door de Tweede Kamer aangenomen motie
hiertoe.8
De hierboven beschreven algemene doelstelling van de Subsidieregeling geldt voor verschillende
doelgroepen met complexe zorgvragen, waaronder kwetsbare ouderen. Kwetsbare ouderen
zijn een relevante doelgroep in verband met een toenemende vergrijzing. Ook voor kwetsbare
ouderen is de eerstelijnszorg in principe de eerste ingang tot zorg. Bij het oplossen
van complexe zorgvragen waar kwetsbare ouderen mee te maken hebben als gevolg van
multimorbiditeit, zijn veelal meerdere zorgverleners betrokken. Samenwerking tussen
zorgverleners en communicatie met de patiënt zijn daarbij belangrijke vereisten en
dat betekent dat er zorgnetwerken ontstaan, waarin de patiënt centraal staat.
Subsidiesystematiek
Op deze Subsidieregeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS grotendeels
van toepassing (met uitzondering van artikel 1, voor wat betreft de definitie van
projectsubsidie, artikel 1.5, onder a en b, artikel 3.1, artikel 4.3, tweede lid,
artikel 5.5, eerste lid, artikel 7.1, artikel 7.3 tot en met artikel 7.6 en artikel
10.1, eerste lid). Op de verstrekking van subsidies is dus zowel grotendeels de Kaderregeling
subsidies OCW, SZW en VWS, als de Subsidieregeling van toepassing.
De subsidie op grond van deze Subsidieregeling is in principe aanvullend. De te verstrekken
subsidie wordt op basis van werkelijke gemaakte kosten verstrekt, tot maximaal het
verleende bedrag. Daarbij wordt rekening gehouden met de bijdragen van derden en de
begrote eigen bijdrage.
Verder is gekozen voor het meest gangbare proces waarbij voorafgaand aan het uitvoeren
van een project subsidie wordt aangevraagd en verleend. Het Zorginstituut is wederom
gemandateerd om de subsidies namens de minister voor Medische Zorg te verstrekken.
Voor subsidies op grond van deze Subsidieregeling is ingevolge het subsidieplafond
jaarlijks € 5 miljoen beschikbaar. In de jaren 2021 tot en met 2025 vindt jaarlijks
een aanvraagronde plaats. In het onderstaande ga ik hier nader op in.
Instellingen (als bedoeld in artikel 1 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en
VWS) kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Omdat het doel van de subsidieregeling
is dat de activiteiten structureel worden ingebed in het langere termijnbeleid van
de organisaties die subsidie aanvragen, zijn natuurlijke personen uitgezonderd van
het kunnen aanvragen van subsidie.
Een project duurt maximaal 24 maanden. De kosten van een project die voor subsidie
in aanmerking komen kunnen personeel of materieel van aard zijn. Een subsidie bedraagt
ten hoogste € 1 miljoen. Er is geen ondergrens.
Het Zorginstituut verdeelt het jaarlijks beschikbare bedrag van € 5 miljoen volgens
een tendersysteem. Zij toetst eerst of de in de desbetreffende aanvraagronde tijdig
ingediende aanvragen voldoen aan de criteria van artikel 2.4 tot en met 2.6 van de
Subsidieregeling. Artikel 2.4 betreft projectcriteria, bij artikel 2.5 gaat het om
algemene inhoudelijke criteria en artikel 2.6 ziet op jaarspecifieke criteria. Aanvragen
die aan de criteria van artikel 2.4 tot en met 2.6 voldoen, komen in beginsel voor
subsidie in aanmerking en zullen worden toegewezen, totdat het subsidieplafond wordt
bereikt. Het subsidieplafond mag immers niet worden overschreden, zo volgt uit artikel
4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Als met het verstrekken van subsidie voor de aanvragen die voldoen aan de criteria
van artikel 2.4 tot en met 2.6 van de Subsidieregeling, het subsidieplafond zou worden
overschreden, geldt derhalve het volgende. Het Zorginstituut beoordeelt die aanvragen
(die aan de criteria van artikel 2.4 tot en met 2.6 voldoen) dan aan de hand van de
criteria in artikel 2.8 van de Subsidieregeling. De aanvragen worden op basis hiervan
gerangschikt. De aanvragen worden in volgorde van deze rangorde toegewezen, totdat
het beschikbare bedrag op is.
Zou het subsidieplafond worden overschreden door het verlenen van subsidie voor meerdere
aanvragen die een gelijke score hebben op de criteria van artikel 2.8, dan wordt de
onderlinge rangschikking van die aanvragen door loting bepaald.
Het Zorginstituut neemt binnen 13 weken na de aanvraagperiode een besluit tot subsidieverlening.
Een subsidieontvanger heeft rekening te houden met de in de Kaderregeling subsidies
OCW, SZW en VWS opgenomen en aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen, waaronder
de meldingsplicht, bedoeld in artikel 5.7 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW
en VWS. Op grond daarvan dient een subsidieontvanger melding te doen bij het Zorginstituut
van bepaalde omstandigheden, namelijk a) het (deels) niet of niet tijdig verrichten
van activiteiten waarvoor subsidie is verleend, b) het niet voldoen aan de aan de
subsidie verbonden verplichtingen en c) overige omstandigheden die van belang zijn
voor de subsidieverstrekking.
Daarnaast gelden op grond van de Subsidieregeling enkele verplichtingen, bedoeld in
artikel 4.1 tot en met 4.4 van de Subsidieregeling. In het artikelsgewijze deel van
de toelichting ga ik hier nader op in.
Staatssteun
Bij de beoordeling of sprake is van staatssteun zoals bedoeld in artikel 107, eerste
lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is acht geslagen
op de eerder gesubsidieerde projecten op grond van het beleidskader. Voor dat soort
projecten was kort gesteld geen markt. De verwachting is dat onderhavige regeling
zal leiden tot subsidieaanvragen voor soortgelijke projecten.
De conclusie die kan worden getrokken is dat subsidiëring niet snel staatssteun zal
opleveren, echter geheel uit te sluiten is dit niet. Daarom is in artikel 1.3 van
deze regeling de bepaling opgenomen dat activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd
kunnen worden aangewezen als een Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB). Het
gaat hier om activiteiten die zonder overheidsfinanciering in de markt niet of niet
op maatschappelijk aanvaardbare wijze van de grond zouden komen. De DAEB wordt gevestigd
door het afsluiten van een overeenkomst met subsidieaanvrager, waarbij deze wordt
belast met het uitvoeren ervan.
Daar waar derden van subsidiegeld worden ingehuurd of diensten worden ingekocht door
de subsidieontvanger, is het van belang dat dit marktconform gebeurt om staatssteun
op dit niveau uit te sluiten. Dit kan via een open, transparante en non-discriminatoire
procedure waarbij meerdere offertes worden opgevraagd.
Gevolgen voor de regeldruk en administratieve lasten
Deze Subsidieregeling brengt in beperkte mate administratieve lasten mee voor subsidieaanvragers
en subsidieontvangers. Instellingen kunnen voor subsidie in aanmerking komen door
een subsidieaanvraag in te dienen. Overeenkomstig artikel 3.3 van de Kaderregeling
subsidies OCW, SZW en VWS wordt bij de aanvraag een activiteitenplan en een begroting
gevoegd, naast de in artikel 3.2 van deze Subsidieregeling genoemde documenten.
In overeenstemming met artikel 5.5 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS
dienen subsidieontvangers één keer per jaar een financiële rapportage over de voortgang
in. In afwijking van artikel 5.5 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS wordt
eens in de vier maanden een kort inhoudelijk voortgangsverslag (standaard digitaal
format van één A4) gevraagd van de subsidieontvanger dat besproken dient te worden
met het Zorginstituut, zodat de resultaten in kwartaalbijeenkomsten met andere subsidieontvangers
en het programma Uitkomstgerichte Zorg kunnen worden gedeeld. Hierdoor wordt de impact
van de Subsidieregeling vergroot en wordt via deze werkwijze bijgedragen aan de bredere
beweging om zorg te bieden op de juiste plek.
Bij de aanvraag tot vaststelling legt een subsidieontvanger tot slot rekening en verantwoording
af aan de hand van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten, conform
artikel 7.7, eerste lid, van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, dan wel een
activiteitenverslag en een financieel verslag, conform artikel 7.8, eerste lid, van
de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
De eisen die worden gesteld aan de aanvraag tot subsidieverlening, de genoemde verslagen
en kwartaalbijeenkomsten en de aanvraag tot subsidievaststelling zijn voor een groot
deel gebaseerd op de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS, zodat deze grotendeels
overeenkomen met wat gebruikelijk is.
Op basis van jaargang 2019 van het Beleidskader wordt uitgegaan van 32 subsidieaanvragen,
8 subsidietoekenningen en 7 bezwaren per subsidiejaar. Op basis hiervan leidt deze
regeling tot een geschatte toename van eenmalige administratieve lasten van ongeveer
€ 126.000,– voor een jaargang. Deze berekening is gebaseerd op een tijdsbesteding
van ruim 2300 uur voor alle activiteiten die per jaargang door subsidieaanvragers
en subsidieontvangers moeten worden uitgevoerd, zoals het indienen van subsidieaanvragen,
eventueel indienen van een bezwaarschrift, het opstellen van een jaarlijks financieel
verslag, eens per vier maanden een voortgangsverslag opstellen en bespreken, deelnemen
aan kwartaalbijeenkomsten en het verantwoorden van de subsidie met een vaststellingsaanvraag.
Voor het berekenen van de kosten is uitgegaan van een tarief voor hoogopgeleiden van
€ 54,– uit het Regeldrukhandboek (zie ook Tabel 1). Ten opzichte van het totaal beschikbare
subsidiebudget van € 5 miljoen voor de afzonderlijke jaargangen wordt 2,5 % besteed
voor activiteiten ten behoeve van het aanvragen en verantwoorden van deze subsidies
op grond van deze Subsidieregeling. Daarnaast zijn de regeldrukgevolgen voor deze
verlengde Subsidieregeling vergelijkbaar met die van het voorgaande beleidskader.
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft deze Subsidieregeling ook beoordeeld
en kan zich kan vinden in de conclusie dat er geen extra gevolgen zijn voor de regeldruk.
Tabel 1 Overzicht van activiteiten en ingeschatte kosten
|
Activiteita
|
Tijdsbe-steding per activiteit
(in uren)b
|
Kosten per subsidieaan-vraag
(in €)c
|
Kosten per jaargang
(in €)d
|
Totale tijdsbesteding
|
|
Aanvraag met activiteitenplan en begroting
|
40
|
2160,–
|
69.120,–
|
Voor 32 aanvragen in totaal 1280 u
|
|
Bezwaar
|
4
|
216,–
|
1.512,–
|
Voor 7 bezwaren in totaal 28 u
|
|
Jaarlijks financieel verslag
|
8
|
432,–
|
3456,–
|
Voor 8 projecten in totaal 64 u
|
|
Per vier maanden inhoudelijk verslag en voortgangsoverleg
|
8
|
432,–
|
20.736,–
|
Voor 6 verslagen en overleggen per jaargang: 6 x 8u x 8 projecten is in totaal 384
u
|
|
Kwartaalbijeen-komsten
|
4
|
216,–
|
13.824,–
|
Voor 8 bijeenkomsten per jaargang: 8 x 4u x 8 projecten is in totaal 256 u
|
|
Vaststellingsaanvraag met activiteitenverslag, financieel verslag en controleverklaring
|
40
|
2160,–
|
17.280,–
|
Voor 8 projecten in totaal 320 u
|
| |
|
Totaal:
|
125.928,–e;
Per jaargang is € 5 miljoen beschikbaar
|
Inschatting voor alle activiteiten is een besteding van in totaal 2332 u
|
NB
a Voor verslaglegging zijn standaard (digitale) formats beschikbaar
b Gebaseerd op ervaringen van VWS en het Zorginstituut
c Gerekend is met € 54,– voor een hoogopgeleide medewerker9
d Gebaseerd op jaargang 2019 van het Beleidskader is dat per jaargang gem. 32
projecten subsidie aanvragen, waarvan gem. 8 projecten worden gehonoreerd en
gem. 7 projecten bezwaar aantekenen
e Per jaargang van € 5 mln worden de kosten voor subsidieaanvragen ingeschat op 2,5%
(€ 125.928,–/€ 5 mln x 100%)
Artikelsgewijs
Artikel 1.1 en 1.2
In artikel 1.1 zijn diverse begrippen uit de Subsidieregeling gedefinieerd. Uit artikel
1.2 volgt dat de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS grotendeels van toepassing
is, met uitzondering van de in artikel 1.2 genoemde artikelen uit de Kaderregeling
subsidies OCW, SZW en VWS. In het algemene deel van de toelichting is hier ook op
ingegaan.
Artikel 1.3
Artikel 1.3 ziet op het verstrekken van subsidie waarbij het vestigen van een DAEB
voor (een deel van) de beoogde activiteiten noodzakelijk is. In de algemene toelichting
is hier ook op ingegaan.
Artikel 2.1
De te verlenen subsidie bedraagt ten hoogste € 1.000.000. Er geldt geen ondergrens
voor het subsidiebedrag. Zie ook artikel 7.1 van de Subsidieregeling.
Artikel 2.2
De kostenposten die voor subsidie in aanmerking komen zijn personele kosten (tot het
niveau van de uurtarieven zoals opgenomen in de Handleiding Overheidstarieven10) en materiële kosten (mits deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de activiteiten
uit het project).
Artikel 2.3
Artikel 2.3 bepaalt een aantal activiteiten dat per definitie niet voor subsidie in
aanmerking komt. Deze opsomming is niet limitatief. Wat betreft het onder a genoemde
(wetenschappelijk) onderzoek geldt dat een basale evaluatie van implementatie van
de in de desbetreffende subsidieperiode ingezette activiteiten wel onder de subsidiabele
kosten kunnen vallen. Wat betreft het hoogleraarschap of de promotieplek, bedoeld
onder b, geldt dat losse activiteiten binnen een hoogleraarschap of promotieplek wel
onder de subsidiabele kosten kunnen vallen.
Onder g wordt aangegeven dat projecten die een voortzetting of vervolg betreffen van
een project waarvoor subsidie is ontvangen op grond van het Beleidskader subsidiëring
transparantie over de kwaliteit van zorg, niet voor subsidiëring op grond van deze
Subsidieregeling in aanmerking komen. De reden hiervoor is dat de eerder verleende
subsidies zijn verstrekt als een impulssubsidie voor de duur van maximaal twee jaar,
waarbij het uitgangspunt is dat structurele inbedding van het project na afloop van
de subsidieperiode is geborgd.
Artikel 2.4
In artikel 2.4 staan de projectcriteria, dat wil zeggen de diverse aspecten waar de
aanvrager in haar aanvraag op in dient te gaan. Met de criteria in dit artikel wordt
bereikt dat de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen helder omschreven activiteiten
en resultaten hebben, met een reële begroting. Daarnaast maken projecten inzichtelijk
hoe zij vanaf het eerste begin van het project werken aan structurele inbedding van
het project, zodat de beweging ook na afloop van de subsidieperiode voortgaat.
In het bijzonder wijs ik hier nog op het punt onder g, waarbij de aanvrager dient
te beschrijven hoe hij gedurende en na afloop van het project communiceert over (tussen)resultaten
en hoe hij stimuleert dat die door anderen worden benut. Het gaat daarbij om zijn
plan voor de communicatie van die resultaten.
Bij h is aangegeven dat er gedurende het traject actieve en onafhankelijke patiëntenparticipatie
plaatsvindt. Voor jaargang 2021 betekent dit dat (ook) kwetsbare ouderen en/of hun
naasten bij het traject worden betrokken.
Artikel 2.5
Artikel 2.5 bevat de algemene inhoudelijke criteria op basis waarvan een aanvraag
wordt beoordeeld.
Onder a wordt aangeven dat het gaat om activiteiten, die zijn gericht op het in de
praktijk leren gebruiken van bestaande uitkomstinformatie door patiënt en zorgverlener
voor Samen beslissen. De patiënt krijgt op deze manier de zorg die het beste bij haar
of hem past.
Uitkomstinformatie gaat over klinische en patiëntgerapporteerde uitkomsten. Daarbij
kunnen ook gegevens worden meegenomen, die de patiënt zelf bijhoudt bijvoorbeeld via
speciale apps. Het ontwikkelen van deze apps valt niet onder de Subsidieregeling.
Onder b is bepaald dat activiteiten persoonsgericht moeten zijn, dat wil zeggen dat
de wensen en doelen en individuele gezondheidsvaardigheden van de patiënt het uitgangspunt
vormen. Daarbij wordt uitgegaan van het lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren
van mensen. Hiermee wordt voorkomen dat zorgverleners zelf bedenken wat goed is voor
de patiënt. Op de website van Ineen staat meer informatie over het toepassen van persoonsgerichte
zorg in de eerstelijnszorgpraktijk11.
Onder c is bepaald dat de activiteiten een samenwerking moeten zijn van in ieder geval
de eerste- en de tweede- en/of derdelijns curatieve zorg, waarbij het initiatief voor
de activiteiten uit de eerstelijnszorg komt. Hiermee wordt enerzijds benadrukt dat
het om de curatieve zorg gaat, en niet om aanpalende (gemeentelijke) domeinen. Anderzijds
wordt hiermee benadrukt dat het vetrekpunt niet bij de tweede of derde lijn ligt,
maar er wel sprake moet zijn van verbinding en samenwerking tussen de verschillende
sectoren in de curatieve zorg.
Communicatie en samenwerking tussen zorgverleners en communicatie met de patiënt zijn
daarbij belangrijke vereisten en dat betekent dat er zorgnetwerken ontstaan. Bij netwerkzorg
kijken zorgverleners vanuit de eerste, tweede en/of derde lijn in onderlinge verbondenheid
én met de patiënt die de regie voert, welke zorg de patiënt wanneer nodig heeft. Dat
kan het ene moment een medisch specialist zijn, en op een ander moment de huisarts,
wijkverpleegkundige, psycholoog, diëtist of ergotherapeut. Netwerkzorg is dus vraag
gestuurd: er zijn meerdere zorgverleners, die samenwerken in netwerken rondom de patiënt
die centraal staat.
Het criterium onder d, dat bepaalt dat activiteiten samenwerking in een zorg- en ondersteuningsnetwerk
en goede informatie-uitwisseling binnen dit netwerk bevorderen, ligt in het verlengde
van het criterium onder c. Met deze voorwaarde wordt ook beoogd dat patiënten eerder
naar de juiste partij worden doorverwezen.
Daarom wordt onder e verlangd dat de aanvrager de activiteiten in samenwerking verricht
met voor die activiteiten relevante partijen, waaronder in ieder geval de patiëntengroep
waarop de zorg zich richt.
De criteria onder f en g beogen te voorkomen dat het wiel opnieuw wordt uitgevonden
of dat de activiteiten los komen te staan van andere ontwikkelingen op dit terrein.
Daarom is bepaald dat de activiteiten waar mogelijk aansluiten bij instrumenten en
kennis die al ontwikkeld zijn in het kader van eerdere jaargangen van het beleidskader
en/of het programma Uitkomstgerichte Zorg. Er worden geen subsidies verstrekt aan
projecten die deze ontwikkelde instrumenten en kennis zelf opnieuw willen uitvinden.
Ook zijn activiteiten zo veel mogelijk gebaseerd op bestaande (kwaliteit)registraties
en leiden tot zo min mogelijk administratieve lasten voor zorgaanbieders en zorgverleners.
Er zijn verschillende projecten die in de afgelopen jaren subsidie op grond van het
beleidskader hebben ontvangen, die aansluiten bij de thematiek van deze Subsidieregeling.
Op de website van het Zorginstituut staan projecten uit de afgelopen jaargangen, waarvan
de resultaten kunnen worden gebruikt12.
Aandachtspunten uit de eerder vanuit het beleidskader gesubsidieerde projecten zijn:
stem informatie af op mensen met lage gezondheidsvaardigheden, kijk naar de persoon
in zijn gehele context, werk aan vertrouwen tussen zorgvrager en zorgverlener, train
zorgverleners in een persoonsgerichte benadering van de zorgvrager, help zorgvragers
in het leren stellen van de juiste vragen aan de zorgverlener, werk aan doorverwijzen
naar de juiste partij door samenwerking in een netwerk en door goede informatie uitwisseling
binnen dit netwerk te bevorderen.
Uit deze aandachtspunten blijkt dat het vooral gaat om de juiste vaardigheden en het
gedrag van zowel zorgverleners als zorgvragers om het goede gesprek over de best passende
zorg te kunnen voeren en samen te beslissen. Deze bevindingen zijn in lijn met het
programma Uitkomstgerichte Zorg, waarin Samen beslissen en het gedrag en de vaardigheden
die daarvoor nodig zijn een belangrijke pijler is, naast het stimuleren van uitkomstgerichte
zorg.
Binnen het programma Uitkomstgerichte Zorg worden ook producten ontwikkeld die te
gebruiken zijn in het kader van deze Subsidieregeling13. Verwachte ontwikkelingen zijn uitkomstmaten die in het gehele zorgpad zijn in te
zetten, een landelijke publiekscampagne over Samen beslissen en de invoering van PGO’s14. Het is daarom zinvol deze ontwikkelingen en gerelateerde ontwikkelingen te volgen,
zoals bijvoorbeeld de menukaart die door Linnean is ontwikkeld met randvoorwaarden
voor een generieke PROM15.
Aanvullende relevante ontwikkelingen vinden eveneens plaats op het gebied van informatie-uitwisseling.
Bij netwerkzorg speelt informatie-uitwisseling een grote rol. Niet alleen tussen de
verschillende beroepsgroepen, maar ook met de patiënt. Bij informatie-uitwisseling
is digitalisering steeds meer van belang en er lopen verschillende initiatieven om
een digitaliseringsslag te maken. Het is van belang om bij deze ontwikkelingen aan
te sluiten. Lopende ontwikkelingen zijn onder andere de initiatieven vanuit het Informatieberaad16 op het gebied een duurzaam informatiestelsel in de zorg, waarbij registratie aan
de bron en zorginformatiebouwstenen belangrijke principes zijn.
Artikel 2.6
Artikel 2.6 betreft de jaarspecifieke criteria op grond waarvan aanvragen worden beoordeeld.
Deze criteria worden zoals gezegd in principe jaarlijks geactualiseerd.
Voor 2021 geldt dat een aanvraag in 2021 uitsluitend voor subsidiëring in aanmerking
als de activiteiten zijn gericht op de patiëntengroep kwetsbare ouderen. Juist deze
groep heeft vaak te maken met een complexe zorgvraag vanwege meerdere aandoeningen,
in combinatie met functionele beperkingen.
De keuze voor de doelgroep kwetsbare ouderen vloeit voert uit een eerder in de algemene
toelichting genoemde motie die door de Tweede Kamer is aangenomen. In de algemene
toelichting is beschreven dat een omslag naar uitkomstgerichte en persoonsgerichte
zorg nodig is.
Artikel 2.7 en 2.8
Het ingevolge het subsidieplafond beschikbare bedrag wordt verdeeld volgens een tendersysteem,
zoals dat in de algemene toelichting is beschreven. Subsidieaanvragen moeten in ieder
geval voldoen aan de criteria van artikel 2.4 tot en met 2.6, om voor subsidie in
aanmerking te komen. Als met het toewijzen van de aanvragen die aan deze criteria
voldoen het subsidieplafond zou worden overschreden, worden die aanvragen getoetst
en gerangschikt aan de hand van de criteria genoemd in artikel 2.8.
Voor die rangschikking van de aanvragen wordt naar drie criteria gekeken. Naarmate
een aanvraag aan meer criteria voldoet, krijgt hij een hogere rangorde. Elk criterium
weegt even zwaar. Bij deze rangordecriteria staat het vergroten van de impact van
het project voorop. Om tot een onomkeerbare beweging te komen op het terrein van transparantie
over de kwaliteit van zorg, is een gezamenlijke aanpak van alle relevante betrokken
partijen bij het betreffende project een randvoorwaarde. Voor het benutten van de
resultaten van het project is het daarom een pré als de aanvraag is ingediend door
een eerstelijns zorgnetwerk. Datzelfde geldt voor samenwerking met een zorgverzekeraar.
Ook indien uit de aanvraag blijkt hoe het project breder kan worden toegepast, bijvoorbeeld
in de
hele eigen regio of in een andere regio’s in Nederland, dan komt dat het benutten
van de projectresultaten ten goede.
Wat betreft het criterium onder c, hoe de aanvrager zijn project breder kan toepassen
in de hele regio of in een andere regio, merk ik nog op dat het ook gaat om het netwerk
dat de aanvrager nodig heeft voor het organiseren van opschaling.
In geval van rangschikking worden de aanvragen in volgorde van rangorde toegewezen,
totdat het beschikbare bedrag op is, zo volgt uit artikel 2.7, tweede lid. Voor het
geval dat het subsidieplafond zou worden overschreden door het verlenen van subsidie
voor meerdere aanvragen met een gelijke rangorde, bepaalt het derde lid dat de onderlinge
rangorde van die aanvragen door middel van loting wordt vastgesteld.
Artikel 3.1 en 3.2
Het Zorginstituut zal op zijn website17 bekend maken tot welke datum aanvragen uiterlijk kunnen worden ingediend en het aanvraagformulier
beschikbaar stellen. De aanvraag bestaat in ieder geval uit een activiteitenplan,
een begroting en een beschrijving van de punten, genoemd in artikel 3.2.
Artikel 3.3
Mogelijk moet de subsidieontvanger naar aanleiding van de beoordeling van de aanvraag
vervolgens ook een ondertekende DAEB-overeenkomst indienen, omdat hij voor het verrichten
van (een deel van) de activiteiten wordt belast met het verrichten van een DAEB. In
dat geval zal het Zorginstituut daarover contact opnemen met de aanvrager.
Artikel 3.4 en 3.5
Het Zorginstituut beoordeelt of de ontvangen aanvragen voldoen aan de diverse criteria,
genoemd in artikel 2.4 tot en 2.6 en artikel 2.8, en besluit namens de minister binnen
dertien weken na afloop van de aanvraagperiode.
Artikel 4.1 en 4.2
De subsidieontvanger brengt een keer per jaar een financiële rapportage uit over de
voortgang van haar activiteiten, aan de hand van het bij het besluit tot subsidieverlening
gevoegde format. Dit verslag is nodig in verband met de bevoorschotting en de monitoring.
Daarnaast kan het Zorginstituut informatie uit de projecten nodig hebben voor zijn
andere taken ter bevordering van de kwaliteit van de gezondheidszorg in Nederland.
Dat is in het tweede lid geregeld.
Artikel 4.3
Het Zorginstituut organiseert bijeenkomsten en symposia, met het oog op het delen
van kennis en het uitwisselen van informatie. Aan een subsidie wordt de verplichting
verbonden dat de subsidieontvanger gedurende haar projectperiode hieraan deelneemt.
De subsidieontvanger doet daarnaast één keer per vier maanden inhoudelijk verslag,
aan de hand van het bij het besluit tot subsidieverlening gevoegde format. In dat
kader gaat de subsidieontvanger desgevraagd in gesprek met het Zorginstituut.
De kennis en kunde die vanuit de verschillende projecten binnen deze Subsidieregeling
wordt opgedaan ontstaat werkende weg en het is daarom relevant om die opgedane ervaringen
regelmatig te delen. Dat geldt zowel voor de projecten binnen de Subsidieregeling
als voor de uitwisseling met het programma Uitkomstgerichte Zorg. Daarvoor is het
van belang dat de subsidieontvangers elkaar van de inhoudelijke ontwikkelingen op
de hoogte houden en deelnemen aan de uitwisselingsbijeenkomsten die het Zorginstituut
in principe één keer per kwartaal organiseert.
Artikel 4.4
Het is van belang dat projectresultaten niet alleen door de ontvanger gebruikt kunnen
worden maar dat ook anderen daarmee de zorg kunnen verbeteren. In dit artikel is een
aantal bepalingen opgenomen die dit moeten borgen.
FAIR staat voor findability, accessibility, interoperability, and reusability, oftewel
vindbaarheid, toegankelijkheid, interoperabiliteit en herbruikbaarheid. De criteria
hiervoor zijn in ontwikkeling.
Artikel 5.1
Artikel 5.1 betreft de bevoorschotting en betaling van de subsidie. De verleende subsidie
wordt tot 90% bevoorschot, overeenkomstig het bij het besluit tot subsidieverlening
vast te stellen bevoorschottingsschema. Zo nodig kan het Zorginstituut besluiten dat
schema aan te passen.
Artikel 6.1 en 6.2
De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend binnen 22 weken na afloop van de projectperiode,
aan de hand van een door het Zorginstituut op haar website bekend te maken formulier.
De verantwoording betreft zowel de activiteiten als de gemaakte kosten en bestaat
uit een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten, dan wel een activiteitenverslag
en een financieel verslag in de zin van artikel 1.1 van de Kaderregeling subsidies
OCW, SZW en VWS, conform artikel 7.7, eerste lid, dan wel artikel 7.8, eerste lid
van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS.
Het Zorginstituut besluit binnen 22 weken op de aanvraag tot vaststelling. Daarbij
worden de voorschotten verrekend.
Artikel 7.1
Met dit artikel wordt artikel 10.1, tweede lid, onder d, van de Kaderregeling subsidies
OCW, SZW en VWS gewijzigd. In artikel 10.1, eerste lid, van de Kaderregeling subsidies
OCW, SZW en VWS, staat als uitgangspunt dat er geen subsidies van minder dan € 125.000
worden verleend (of zonder voorafgaande verlening worden vastgesteld). In artikel
10.1, tweede lid, wordt voor een aantal VWS-subsidieregelingen een uitzondering gemaakt,
waaronder tot voor kort, onder d, het bovengenoemde beleidskader voor transparantie
over de kwaliteit van zorg.
Met de wijziging in artikel 7.1 wordt deze uitzondering geactualiseerd, zodat deze
voortaan ziet op de nieuwe Subsidieregeling, waarvoor ik het wenselijk acht om ook
subsidies van minder dan € 125.000 te kunnen verstrekken.
Artikel 7.2
Artikel 7.2 betreft een hardheidsclausule. Op grond daarvan kan in geval van bijzondere,
zwaarwegende omstandigheden worden afgeweken van één of meer bepalingen uit deze regeling,
als het belang van de desbetreffende bepaling(en) niet zwaarder weegt dan de gesignaleerde
onbillijkheden.
Artikel 7.3
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021. Mocht de Staatscourant
waarin deze regeling wordt geplaatst worden uitgegeven na 1 januari 2021, dan treedt
zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2021.
Deze regeling wordt zo spoedig mogelijk gepubliceerd, met oog op de volgende aanvraagronde.
De Subsidieregeling vervalt met ingang van 1 januari 2026, met dien verstande dat
de Subsidieregeling van toepassing blijft op subsidies die krachtens deze regeling
zijn verstrekt.
De Minister voor Medische Zorg, T. van Ark