Natuurschoonwet

Belastingdienst/Corporate Dienst Vaktechniek

Besluit van 27 november 2020, nr. 2020-204084

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit vervangt het besluit van 29 juni 2011, nr. BLKB2011/310M1 en bevat het beleid over de fiscale faciliteiten in de Natuurschoonwet 1928. De voorwaarden in onderdeel 3 zijn aangepast aan de elektronische wijze van registreren van notariële akten. Onderdeel 4 is nieuw en omschrijft de voorwaarden waaronder aandelen in een landgoed BV/NV gecertificeerd kunnen worden. De onderdelen 5, 8 en 9 zijn herschreven, zonder dat een inhoudelijke wijziging is bedoeld.

1. Inleiding

Landgoederen kunnen op verzoek van de eigenaar worden aangemerkt (gerangschikt) als landgoed in de zin van de Natuurschoonwet 1928 (NSW). De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de Minister van Financiën geven gezamenlijk aan de eigenaar van het NSW-landgoed een beschikking af. Het nemen van deze gezamenlijke beschikkingen is aan de onderscheidene uitvoerende diensten gemandateerd. De beschikkingen worden namens de beide ministers ondertekend door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). In het Rangschikkingsbesluit NSW zijn nadere voorwaarden opgenomen voor de rangschikking als NSW-landgoed.

De NSW voorziet in fiscale faciliteiten (schenk- en erfbelasting en overdrachtsbelasting) voor de verkrijgers van gerangschikte NSW-landgoederen. Op deze faciliteiten kan gedurende 25 jaar na de verkrijging worden teruggekomen. In dit besluit wordt ingegaan op de fiscale faciliteiten in de NSW en er zijn goedkeuringen in opgenomen.

In onderdeel 3.1. en 3.2. zijn goedkeuringen opgenomen voor de toepassing van artikel 9a NSW. Een voorwaarde bij deze goedkeuringen is aangepast aan de gewijzigde wijze van registreren van notariële akten. Omdat deze akten op elektronische wijze worden geregistreerd en daardoor niet meer fysiek ter registratie worden aangeboden, is het niet meer mogelijk om een kopie van het verzoek om rangschikking bij de notariële akte te overleggen.

Onderdeel 4 is nieuw en bevat een goedkeuring onder voorwaarden voor de certificering van aandelen in een NSW-NV/BV voor de toepassing van artikel 7a NSW.

De onderdelen 5 (overdracht landgoed gevolgd door kwijtschelding koopsom), 8 (opstalrechten) en 9 (mandatering) zijn herschreven, zonder dat een inhoudelijke wijziging is bedoeld. Verder zijn in andere onderdelen redactionele aanpassingen aangebracht zonder inhoudelijke gevolgen.

De goedkeuringen in dit besluit zijn gebaseerd op artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule), tenzij anders vermeld.

1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen

NSW:

Natuurschoonwet 1928.

Rangschikkingsbesluit NSW:

Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928.

NSW-landgoed:

Onder de Natuurschoonwet 1928 gerangschikte onroerende zaak.

Rangschikkingswaardig landgoed:

Landgoed dat voldoet aan de eisen voor rangschikking.

Schenk- en erfbelasting:

Schenk- en erfbelasting en het tot 2010 geheven schenkingsrecht, successierecht of recht van overgang.

NSW-NV/BV:

Naamloze vennootschap of besloten vennootschap als bedoeld in artikel 7a van de Natuurschoonwet 1928.

2. Te laat ingediend verzoek om handhaving rangschikking

Door een gebeurtenis als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, NSW verliest (een gedeelte van) het NSW-landgoed zijn status en zal als gevolg daarvan aan de NSW-rangschikking worden onttrokken. Dit statusverlies treedt ook op bij beëindiging van de in artikel 1, tweede lid, onderdeel a, NSW bedoelde aanleun- of samenwerkingsregeling (artikel 3, eerste lid, onderdeel d, NSW). Op verzoek van de (nieuwe) eigenaar kan het landgoed als NSW-landgoed aangemerkt blijven (artikel 3, tweede en zesde lid, NSW). Bij inwilliging van een tijdig ingediend verzoek treedt er dan geen statusverlies op.

Het niet tijdig indienen van het verzoek leidt ertoe dat het landgoed aan de NSW-rangschikking wordt onttrokken. Rangschikking van het landgoed kan dan pas weer plaatsvinden met ingang van de datum van ontvangst van het (niet tijdig) ingediende verzoek. Hierdoor ontstaat er een onderbreking in de periode waarin het landgoed is gerangschikt en wordt als gevolg daarvan op de eerder verleende fiscale faciliteiten teruggekomen (zie de artikelen 8, 8a en 9c NSW).

2.1. Statusverlies door toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel c, NSW

Als een landgoed zijn NSW-status verliest vanwege een niet tijdig ingediend verzoek om de onroerende zaak als NSW-landgoed aangemerkt te laten blijven, wordt de belasting alsnog ingevorderd of alsnog verschuldigd. Het bedrag aan in te vorderen of alsnog verschuldigde belasting kan in dat geval echter in een scheve verhouding staan tot de overschrijding van de termijn waarbinnen het verzoek had moeten worden ingediend. Dit acht ik niet gewenst. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur onder voorwaarden goed dat bij statusverlies op grond van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, NSW op verzoek de invordering van schenk- of erfbelasting gedeeltelijk achterwege blijft dan wel de overdrachtsbelasting gedeeltelijk niet verschuldigd wordt (hierna kortweg: de invordering van belasting achterwege blijft).

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende zes voorwaarden:

  • 1. Buiten de termijn van artikel 3, tweede lid, NSW, maar binnen vijf jaar na de gebeurtenis als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, NSW wordt een verzoek gedaan om het landgoed opnieuw aan te merken als een NSW-landgoed, welk verzoek ook daadwerkelijk wordt ingewilligd.

  • 2. Het in te vorderen bedrag wordt gemaximeerd tot € 5.000. Bij indiening van het verzoek binnen respectievelijk vier, drie, twee en één jaar na de datum van de gebeurtenis bedraagt het in te vorderen bedrag niet meer dan respectievelijk € 4.000, € 3.000, € 2.000 en € 1.000. Deze bedragen gelden per belastingmiddel en per verkrijger. Als op het landgoed meer dan één belastingclaim rust, wordt het maximaal in te vorderen bedrag per belastingclaim berekend.

  • 3. Het NSW-karakter van het landgoed in de periode van tijdelijke onttrekking is niet aangetast of verloren gegaan door gebrek aan behoorlijk onderhoud of door andere omstandigheden.

  • 4. Een opengesteld NSW-landgoed was in de periode van de tijdelijke onttrekking daadwerkelijk opengesteld overeenkomstig de eisen van de Beleidsregel openstelling landgoederen Natuurschoonwet 1928 van 27 oktober 2020, nr. WJZ/181824762 (tot 1 januari 2021 overeenkomstig de eisen van het openstellingsbesluit van 20 december 2007, nr. CPP2007/1092M, Stcrt. 2008, 3).

  • 5. De goedkeuring geldt zolang voor het landgoed wordt voldaan aan de voorwaarden en uitgangspunten die gelden voor de NSW. Dit betekent bijvoorbeeld dat de goedkeuring niet meer geldt en de belasting als gevolg daarvan alsnog wordt ingevorderd als zich nadat het landgoed opnieuw is gerangschikt een situatie voordoet als bedoeld in de artikelen 8, 8a of 9c van de NSW.

  • 6. De eigenaar verklaart dat hij de schenk- of erfbelasting of de overdrachtsbelasting alsnog zal betalen als op enig moment het landgoed (of een gedeelte daarvan) niet langer is gerangschikt als landgoed in de zin van de NSW en op grond van de artikelen 8, 8a en 9c van de NSW op de fiscale faciliteiten wordt teruggekomen.

Voorbeeld

Op 1 juli 2012 verkrijgt X een landgoed. Het landgoed wordt met ingang van die datum aangemerkt als NSW-landgoed. X is geen overdrachtsbelasting verschuldigd door toepassing van de vrijstelling van artikel 9a NSW.

Op 1 maart 2019 verkoopt X het landgoed aan Z. In de akte van levering wordt een beroep gedaan op de vrijstelling overdrachtsbelasting van artikel 9a NSW.

Z verzoekt pas op 1 februari 2020 om voortzetting van de NSW-rangschikking van het landgoed. Dat verzoek is gedaan buiten de zesmaandstermijn van artikel 3, tweede lid, NSW. Er zijn geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in de laatste volzin van die bepaling.

Doordat de nieuwe eigenaar Z het verzoek niet tijdig heeft ingediend wordt X de over zijn verkrijging op 1 juli 2012 niet geheven overdrachtsbelasting alsnog verschuldigd en geldt voor Z de vrijstelling overdrachtsbelasting van artikel 9a NSW niet. Echter op grond van de goedkeuring wordt de verschuldigde overdrachtsbelasting beperkt en is zowel X als Z niet meer dan € 1.000 aan overdrachtsbelasting verschuldigd.

2.2. Statusverlies door toepassing van artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de NSW

Als er een NSW-rangschikking heeft plaatsgevonden met toepassing van het bepaalde in artikel 1, tweede lid, onderdeel a, NSW (de zogenoemde aanleun- of samenwerkingsrangschikking), dan kan deze rangschikking vervallen, bijvoorbeeld als de eigenaar van de aangrenzende onroerende zaak, met wie wordt samengewerkt, zijn onroerende zaak in eigendom overdraagt.

De eigenaar van de onroerende zaak (de aanleuner of de samenwerker) krijgt in dat geval een kennisgeving dat zijn onroerende zaak, ten gevolge van de overdracht door de eigenaar van de aangrenzende onroerende zaak, niet langer als NSW-landgoed wordt aangemerkt (artikel 3, vijfde lid, NSW). Hij kan dan binnen zes maanden na de datum van de kennisgeving het verzoek doen om zijn onroerende zaak als NSW-landgoed aangemerkt te laten blijven (artikel 3, zesde lid, NSW). Daarmee kan hij voorkomen dat statusverlies optreedt. Bij een te laat verzoek kan, zoals in onderdeel 2.1. van dit besluit is vermeld, het bedrag van de alsnog in te vorderen, of de alsnog verschuldigde belasting, in een scheve verhouding staan tot de overschrijding van de termijn waarbinnen het verzoek had moeten worden ingediend. In een voorkomende situatie kan een betrokkene bij mij een verzoek om toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule) indienen. Dit verzoek wordt met overeenkomstige toepassing van onderdeel 2.1. beoordeeld.

3. Verkrijging van onroerende zaken die nog niet als NSW-landgoed zijn gerangschikt

In de onderdelen 3.1. en 3.2. zijn goedkeuringen opgenomen voor de toepassing van artikel 9a NSW voor de verkrijging van onroerende zaken die op het tijdstip van de verkrijging nog niet zijn gerangschikt als NSW-landgoed.

3.1. Ten tijde van de verkrijging nog niet onder de NSW gerangschikte onroerende zaak

Voor de toepassing van de vrijstelling van overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 9a NSW moet de verkregen onroerende zaak ten tijde van de verkrijging zijn gerangschikt als NSW-landgoed. Dit betekent dat de vrijstelling niet van toepassing is als de verkrijging plaatsvindt voordat de bedoelde rangschikking heeft plaatsgevonden. Ik vind dit in bepaalde situaties niet redelijk. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur onder voorwaarden goed dat de vrijstelling van artikel 9a NSW ook kan worden toegepast als het landgoed op het moment van verkrijging daarvan nog niet is gerangschikt.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende vier voorwaarden:

  • 1. De onroerende zaak voldoet ten tijde van de verkrijging aan de vereisten voor rangschikking als NSW-landgoed (de onroerende zaak is rangschikkingswaardig).

  • 2. In de akte van verkrijging is een beroep op de vrijstelling van artikel 9a NSW gedaan. Een kopie van het verzoek om rangschikking onder de NSW wordt aan de notariële akte gehecht.

  • 3. Het verzoek om rangschikking onder de NSW moet uiterlijk op de dag van de verkrijging zijn ingekomen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).

  • 4. Artikel 9c NSW is van overeenkomstige toepassing.

Als achteraf blijkt dat de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging niet rangschikkingswaardig was, of als de rangschikking niet tot stand komt, dan geldt de goedkeuring niet en is de overdrachtsbelasting alsnog verschuldigd.

3.2. Gefaseerde verkrijging van onroerende zaken

Een enkele verkrijging van een onroerende zaak kan op zich onvoldoende zijn om tot een voor de NSW rangschikkingswaardig landgoed te komen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de verkregen onroerende zaak een te kleine oppervlakte heeft. Het kan echter voorkomen dat na de samenvoeging van kort na elkaar verkregen onroerende zaken een rangschikkingswaardig landgoed ontstaat. De verkrijgingen die gezamenlijk een rangschikkingswaardig landgoed vormen, kunnen het gevolg zijn van samenhangende rechtshandelingen. De vrijstelling van artikel 9a NSW kan echter alleen worden toegepast op de afrondende verkrijging waarmee een rangschikkingswaardig landgoed wordt verkregen en niet op de eerste verkrijging(en). Dit acht ik niet redelijk in gevallen dat sprake is van samenhangende rechtshandelingen. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur onder voorwaarden goed dat de vrijstelling van artikel 9a NSW kan worden toegepast op verkrijgingen waardoor als gevolg van samenhangende rechtshandelingen een rangschikkingswaardige onroerende zaak ontstaat.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende vier voorwaarden:

  • 1. De ‘eerste’ verkrijging(en) en de ‘laatste’ verkrijging waardoor een rangschikkingswaardige onroerende zaak ontstaat, vinden plaats binnen een periode van zes maanden.

  • 2. Bij de afrondende verkrijging wordt in de akte van levering een beroep op de vrijstelling van artikel 9a NSW gedaan. Een kopie van het verzoek om rangschikking onder de NSW wordt aan de notariële akte gehecht.

  • 3. Het verzoek om rangschikking onder de NSW moet uiterlijk op de dag van de ‘laatste’ verkrijging zijn ingekomen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).

  • 4. Artikel 9c NSW is van overeenkomstige toepassing op alle samenhangende verkrijgingen.

Als achteraf blijkt dat de onroerende zaak ten tijde van de laatste verkrijging niet rangschikkingswaardig was, of als de rangschikking niet tot stand komt, dan geldt de goedkeuring niet en is de overdrachtsbelasting alsnog verschuldigd.

4. Certificering van aandelen in een NSW-NV/BV

Op grond van artikel 7a NSW kunnen de bezittingen en schulden van de NSW-NV/BV worden toegerekend aan de aandeelhouders (fiscale transparantie). Als aandelen worden ondergebracht bij een administratiekantoor tegen uitreiking van certificaten van aandelen kan dit worden gezien als een vervreemding van de aandelen en daarmee door de transparantie dus ook van het landgoed. De genoemde wettelijke toerekening geldt voor aandeelhouders en niet voor houders van certificaten van aandelen in de NSW-NV/BV. Door de certificering zou de NSW-faciliteit voor de schenk- en erfbelasting niet meer van toepassing zijn of teruggenomen moeten worden. In de situatie dat de certificaten en de certificaathouders te vereenzelvigen zijn met respectievelijk de aandelen en de aandeelhouders acht ik dat niet in alle gevallen wenselijk. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur onder voorwaarden goed dat de certificering van aandelen in een NSW-NV/BV niet leidt tot het terugnemen van de NSW-faciliteit voor de schenk- en erfbelasting en dat de certificaathouders worden aangemerkt als aandeelhouders voor de toepassing van artikel 7a NSW. Voor de toepassing van deze goedkeuring geldt dat de aandeelhouder van de gecertificeerde aandelen (het administratiekantoor) niet wordt aangemerkt als aandeelhouder en daardoor niet meetelt voor de toepassing van artikel 7a, eerste lid, onderdelen b en c, NSW.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. Bij de certificering wordt voldaan aan de voorwaarden van onderdeel 4.4 van het besluit van 9 maart 2018, nr. 2018-271393.

  • 2. De belanghebbenden informeren de Belastingdienst (Team Natuurschoonwet, Postbus 90056, 5600 PJ Eindhoven) schriftelijk over elke overdracht van certificaten en wel binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar waarin de certificaten zijn overgedragen.

5. Overdracht landgoed gevolgd door kwijtschelding koopsom

Als een NSW-landgoed wordt overgedragen tegen een koopsom en de schuldig gebleven koopsom wordt vervolgens (gedeeltelijk) kwijtgescholden, dan wordt geen NSW-landgoed (krachtens schenking) verkregen. Om deze reden is de NSW-faciliteit bij deze schenking niet van toepassing. Ik vind dit in bepaalde situaties niet redelijk. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat een (gedeeltelijke) kwijtschelding van een koopsom, die onmiddellijk volgt op de overdracht van een NSW-landgoed, voor de NSW wordt aangemerkt als (gedeeltelijke) verkrijging van een NSW-landgoed. Van een onmiddellijke op de overdracht volgende kwijtschelding is sprake als de kwijtschelding uiterlijk plaatsvindt op de dag van de juridische levering van het NSW-landgoed. Bij een gefaseerde kwijtschelding geldt deze goedkeuring niet voor de tweede of volgende kwijtschelding.

6. Herrekening van belasting bij gedeeltelijk verlies NSW-status

Als een NSW-landgoed krachtens erfrecht of schenking wordt verkregen blijft invordering van erf- en schenkbelasting (gedeeltelijk) achterwege (artikel 7 NSW). Binnen een tijdvak van 25 jaren na het overlijden of de schenking kan de buiten invordering gebleven belasting (gedeeltelijk) alsnog worden ingevorderd (artikel 8 NSW).

Als het gehele landgoed zijn status als landgoed heeft verloren en daardoor aan de NSW-rangschikking wordt onttrokken, wordt het gehele bedrag ingevorderd dat buiten invordering is gebleven. Dit bedrag wordt verhoogd met invorderingsrente. Bij een gedeeltelijk statusverlies met een gedeeltelijke onttrekking dient volgens artikel 8, tweede lid, NSW de belasting te worden herrekend.

Door een waardestijging kan een (gedeeltelijk) statusverlies van een relatief klein gedeelte van het NSW-landgoed ertoe leiden dat een onevenredig groot deel van de buiten invordering gebleven belasting alsnog moet worden ingevorderd. Dit acht ik niet wenselijk. Daarom keur ik op grond van artikel 8, zevende lid, NSW het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur goed dat bij gedeeltelijke onttrekking van een landgoed aan de NSW-rangschikking op verzoek een evenredig gedeelte van de belasting die op grond van artikel 7 NSW buiten invordering is gebleven wordt ingevorderd. Dit in te vorderen bedrag wordt verhoogd met invorderingsrente. Het evenredig gedeelte wordt volgens de volgende breuk berekend. De teller is gelijk aan de waarde van het onttrokken gedeelte van het landgoed. De noemer is gelijk aan de waarde van het gehele landgoed. Voor teller en noemer gelden daarbij de waarden op het moment van onttrekking.

7. Bloot eigenaar

De eigenaar van een onroerende zaak waarop een recht van vruchtgebruik of recht van erfpacht is gevestigd (de bloot eigenaar) heeft op grond van de NSW geen recht op de daarin opgenomen faciliteiten. Hij wordt niet als eigenaar aangemerkt in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel b, NSW (met uitzondering van gevallen waarin artikel 1, derde lid, NSW van toepassing is). Ik acht dit gevolg niet in alle gevallen redelijk. Daarom keur ik het volgende goed.

Goedkeuring

Ik keur onder een voorwaarde goed dat de bloot eigenaar op verzoek ook recht heeft op de faciliteiten van de artikelen 7 en 9a NSW.

Voorwaarde

Voor deze goedkeuring geldt de volgende voorwaarde.

De goedkeuring geldt zolang het landgoed ten name van de vruchtgebruiker of de erfpachter als een NSW-landgoed is gerangschikt. Als het landgoed niet meer ten name van de vruchtgebruiker of de erfpachter als een NSW-landgoed is gerangschikt zijn de artikelen 8, 8a en 9c NSW van overeenkomstige toepassing op de bloot eigenaar. De uitzondering hierop is de situatie waarin de bloot eigenaar vol eigenaar wordt door beëindiging van het vruchtgebruik of het recht van erfpacht en het landgoed aangemerkt blijft als NSW-landgoed. Het landgoed kan alleen als NSW-landgoed aangemerkt blijven als de voormalige bloot eigenaar tijdig een verzoek daartoe indient en de rangschikking op zijn naam daadwerkelijk tot stand komt.

8. Opstalrechten

De vestiging van een opstalrecht is een overdracht van de eigendom van de onroerende zaak als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, NSW als er op het moment van de vestiging van het opstalrecht een opstal is. Als op het moment van vestiging van het opstalrecht geen opstal aanwezig is, maar de opstalgerechtigde zelf een opstal bouwt, is dat geen overdracht van eigendom als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, NSW.

Ten aanzien van opstalrechten geldt verder het volgende. De opstalgerechtigde is niet een eigenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de NSW. Bovendien kan een enkele opstal (een gebouw) of opstalrecht niet gezien worden als een met natuurterrein of bos bezette onroerende zaak. Een opstalgerechtigde, die geen andere rechten heeft die hem tot eigenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de NSW kunnen maken, kan geen gebruik maken van de fiscale faciliteiten die gelden voor een eigenaar van een NSW-landgoed.

Een eigenaar van een opstalrecht kan mogelijkerwijs wel in aanmerking komen voor fiscale faciliteiten indien hij naast zijn opstalrecht tevens andere rechten, zoals een recht van erfpacht, heeft of verkrijgt.

Voorbeeld

Eigenaren van een NSW-landgoed willen ten behoeve van een derde het zakelijk recht van opstal vestigen op het woonhuis dat op het landgoed staat. De verkrijger van het opstalrecht is daarover overdrachtsbelasting verschuldigd. Dit kan anders zijn als de verkrijger van het opstalrecht (tevens) andere rechten verkrijgt, waardoor hij wél als eigenaar van een NSW-landgoed kan worden aangemerkt. Hierbij valt te denken aan het recht van erfpacht, aangezien de erfpachtgerechtigde wel een eigenaar als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de NSW is. In dat geval kan de verkrijger als erfpachter een verzoek doen om aanmerking als landgoed van het door hem verkregen erfpachtsrecht met opstal. Dat verzoek wordt dan beoordeeld met inachtneming van de NSW en het Rangschikkingsbesluit NSW. Dat betekent onder meer dat ook aanleun- of samenwerkingsrangschikking mogelijk is (artikel 1, tweede lid, onderdeel a, NSW), als het erfpachtrecht zelf zich daarvoor voldoende leent.

9. Mandatering

Artikel 2, vierde lid, NSW bevat een zogenoemde attributiebepaling. Hetzelfde geldt voor artikel 3, tweede tot en met het achtste lid, NSW. Op grond van deze artikelen is de bevoegdheid om te beslissen over de rangschikking van een onroerende zaak als een landgoed geattribueerd aan onder meer de Staatssecretaris van Financiën.

Gelet op de artikelen 10:3 en 10:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mandateert de Staatssecretaris van Financiën met dit beleidsbesluit deze bevoegdheid met de mogelijkheid om ondermandaat te verlenen aan de inspecteur zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid juncto artikel 3, eerste lid, onderdeel a1 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003, die verantwoordelijk is voor het Midden-en kleinbedrijf (hierna: inspecteur).

De inspecteur heeft mandaat tot het nemen van besluiten en het afdoen van stukken namens de Staatssecretaris van Financiën betreffende alle aangelegenheden inzake de gezamenlijke beschikkingen, bedoeld in artikel 2, vierde lid, en artikel 3, tweede tot en met zevende lid, NSW, of de gezamenlijke verklaring, bedoeld in artikel 3, achtste lid, NSW. Aan de inspecteur wordt betreffende deze aangelegenheden ook volmacht en machtiging verleend als bedoeld in artikel 10:12 Awb. De inspecteur heeft de bevoegdheid ondermandaat te verlenen aan functionarissen werkzaam bij de Belastingdienst.

Na inhoudelijke afstemming met de inspecteur (of een ondergemandateerde functionaris) namens de Staatssecretaris van Financiën, kunnen deze gezamenlijke beschikkingen, gelet op artikel 10:11 Awb, namens de Staatssecretaris van Financiën worden ondertekend door de functionaris van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), die door de minister van LNV voor de uitvoering van de NSW is gemandateerd.

10. Ingetrokken regelingen

Het volgende besluit is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.

11. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2021.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 27 november 2020

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, J. de Blieck hoofd directeur Fiscale en Juridische Zaken


X Noot
1

Gewijzigd bij besluit van 19 augustus 2015, nr. BLKB2015/449M.

X Noot
2

Beleidsregel van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staatssecretaris van Financiën van 27 oktober 2020, nr. WJZ/18182476, inzake de voorwaarden voor openstelling van landgoederen (Beleidsregel openstelling landgoederen Natuurschoonwet 1928), Stcrt. 2020, 54438

Naar boven