TOELICHTING
Algemeen deel
1. Hoofdlijnen van de regeling
1.1 Aanleiding
Deze Regeling specifieke uitkering ventilatie in scholen (hierna: SUVIS) is gericht
op het op orde krijgen van het binnenklimaat in schoolgebouwen in het primair en voortgezet
onderwijs in verband met de uitbraak van Covid-19. Verder wordt hiermee de bouw- en
installatiebranche gestimuleerd.
De coronacrisis heeft het belang van goede ventilatie in gebouwen, en scholen in het
bijzonder, onderschreven. Het kabinet heeft daarom besloten in te zetten op het verbeteren
van het binnenklimaat op scholen1, oftewel het frisser2 maken van scholen. Hierbij gaat het om het verhelpen van situaties waar niet aan
de regelgeving of aanvullende richtlijnen wat betreft het binnenklimaat wordt voldaan.
Bij deze kortetermijnmaatregelen is het belangrijk dat wordt gekeken naar de samenhang
met langetermijnplannen, zoals de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 uit het
klimaatakkoord en de sectorale routekaarten verduurzaming maatschappelijk vastgoed
die de sectoren hebben opgesteld. Bij voorkeur en indien reeds aanwezig hebben de
maatregelen een basis in een meerjarig Integraal Huisvestingsplan Onderwijs (IHPO),
welke een wettelijke basis krijgt zoals door de minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media in afstemming met de onderwijsraden en VNG is gecommuniceerd aan
de Kamer.3
Het RIVM constateert dat de overdracht van het nieuwe coronavirus voornamelijk plaatsvindt
via druppelinfectie, en dat er op basis van de huidige inzichten geen aanwijzingen
zijn dat aerogene verspreiding via hele kleine druppels en druppelkernen (aerosolen)
een belangrijke bijdrage levert aan de overdracht van het nieuwe coronavirus. Het
RIVM adviseert om in ieder geval de bestaande regelgeving en richtlijnen op het gebied
van ventilatie en luchten te volgen; dat is niet alleen van belang voor het beperken
van infecties, maar ook voor een prettig en gezond binnenmilieu. Dat is nu niet op
alle scholen het geval, blijkt uit het rapport van het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie
op Scholen (LCVS).4 Op korte termijn is het daarom wenselijk dat de bestaande ventilatievoorzieningen
in schoolgebouwen zo goed mogelijk worden benut. En dat het binnenklimaat waar nodig
verbeterd wordt.
De specifieke uitkering zal worden gericht op noodzakelijke en energiezuinige ventilatiemaatregelen
en de daarbij behorende flankerende maatregelen, te weten een kooldioxidemeter per
onderwijsruimte en een energiebeheersysteem, en eventueel aanvullende maatregelen
gericht op het voldoen aan de eisen voor een energiezuinig binnenklimaat. Hiermee
wordt beoogd de schoolgebouwen die nu niet voldoen, zo snel als mogelijk (binnen uiterlijk
3 jaar) te laten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving, zoals het Bouwbesluit
en de Arboregelgeving, en de aanvullende richtlijnen van de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten
(GGD) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM). Tevens kan
hiermee een bijdrage worden gerealiseerd aan het verbeteren van de energieprestatie
en duurzaamheid van de schoolgebouwen. Het aanbrengen van ventilatie kan, zeker in
gebouwen waarin nog geen ventilatiesysteem aanwezig was, leiden tot een hoger energieverbruik.
Daarom voorziet deze regeling ook in het bekostigen van flankerende energiebesparende
maatregelen om het uiteindelijke energieverbruik (en daarmee ook de CO2-uitstoot) te beperken of gelijk te houden.
Oorspronkelijk was deze specifieke uitkering deel van een pakket aan maatregelen5 met als doel dat er zoveel mogelijk wordt doorgebouwd en dat investeringen, aanbestedingen
en opdrachten voor nieuwbouw, verbouw en verduurzaming niet worden uitgesteld vanwege
de uitbraak van Covid-19. Tijdens de vorige crisis in 2008 is duidelijk geworden dat
de effecten van een economische neergang op de bouw groot kunnen zijn en lang kunnen
doorwerken. De gevolgen van een crisis zijn niet direct duidelijk zichtbaar in de
bouwsector, maar kunnen op termijn hard aankomen. Hoewel de focus en het doel van
deze regeling met de Kamerbrief van 1 oktober 2020 is gelegd op het verbeteren van
het binnenklimaat, heeft het als neveneffect dat deze regeling een bijdrage kan leveren
aan het op gang houden van de bouw ten tijde van de coronacrisis.
Levensduur verlengende renovatie van schoolgebouwen komt onder verantwoordelijkheid
van gemeenten te vallen. Hierover hebben de koepelorganisaties van primair en voortgezet
onderwijs, de PO-Raad en VO-raad en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) overeenstemming
gevonden. Als een schoolgebouw niet aan de geldende wet- en regelgeving voldoet omdat
de ventilatie niet op orde is, zijn soms aanpassingen nodig om het gebouw ook in de
toekomst als schoolgebouw te kunnen gebruiken. Het zal dan meestal gaan om onderhoud
in combinatie met renovatie. Bij de bouw van de school is een bouwvergunning afgegeven,
onder meer op basis van de energetische prestatie van het gebouw. Bij de toepassing
van ventilatiemaatregelen, is het daarom van belang de energetische prestatie te handhaven
of te verbeteren. Verder kunnen door het installeren van een ventilatiesysteem kunnen
problemen ontstaan, zoals het weglekken van warmte of toename van geluidsoverlast.
Ook kan onvoldoende ruimte aanwezig zijn voor de aanleg van ventilatiekanalen. Om
deze negatieve effecten te ondervangen kunnen flankerende maatregelen nodig zijn,
zoals verbetering van de warmte-isolatie, geluidsisolatie en constructiemaatregelen
om ventilatiekanalen te kunnen aanleggen. In sommige situaties kan het ook gaan om
het beter inregelen of beter gebruik maken van bestaande ventilatievoorzieningen.
Via deze regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna:
BZK) stelt het kabinet daarom 100 miljoen euro (inclusief kosten voor uitvoering)
beschikbaar voor gemeenten. Gemeenten en schoolbesturen zullen voor het verbeteren
van het binnenklimaat in schoolgebouwen, maar ook voor de verduurzaming op lange termijn,
nauw moeten samenwerken. Daarnaast ondersteunt het kabinet de Sectorale routekaarten
verduurzaming maatschappelijk vastgoed (waarin partijen de ambitie hebben geformuleerd
om bij te dragen aan het doel voor de utiliteitsbouw om in 2030 1Mton additioneel
gas te besparen en in 2050 CO2-arm te zijn) middels het Kennis- en Innovatieplatform Maatschappelijk vastgoed enerzijds
en een Ontzorgingsprogramma in samenwerking met de provincies voor kleine eigenaren
in het maatschappelijk vastgoed die willen verduurzamen anderzijds.6
1.2 Doel van de regeling
De SUVIS richt zich op gemeenten die geld beschikbaar willen stellen voor schoolgebouwen
in het funderend onderwijs, dus primair en voortgezet onderwijs inclusief het speciaal
onderwijs. De verantwoordelijkheid voor huisvesting van verticale scholengemeenschappen
en agrarische opleidingscentra valt onder de Wet educatie en beroepsonderwijs (zie
artikel 76v.1 Wet op het voortgezet onderwijs respectievelijk artikel 2.6 Wet educatie
en beroepsonderwijs). Zij kunnen geen aanspraak maken op deze regeling, omdat deze
regeling gericht is op het construct waarbij de gemeente verantwoordelijk is voor
nieuwbouw en het schoolbestuur voor onderhoud.
Voor gemeenten is er een specifieke uitkering beschikbaar om het binnenklimaat in
bestaande gebouwen te verbeteren. De middelen dienen te worden ingezet voor het bekostigen
van projecten die middels noodzakelijke en energiezuinige ventilatiemaatregelen en
de daarbij behorende flankerende maatregelen het binnenklimaat van het gebouw verbeteren
en eventueel energiebesparing realiseren. Het betreft een eenmalige specifieke uitkering
en omdat het van belang is dat schoolbesturen en gemeenten hier snel mee aan de slag
gaan dienen de projecten zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 1 januari 2022 van start
te gaan.
Een bijdrage van 30 procent in de kosten zal gemeenten en schoolbesturen die nu nog
onvoldoende middelen hebben handelingsperspectief geven. De overige 70 procent van
de kosten zal tot stand komen door middel van cofinanciering. Vanuit de gezamenlijke
verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting kunnen gemeenten en schoolbesturen
samen afspraken maken over de verdeling van deze 70 procent, om zo te komen tot het
totale benodigde bedrag aan investeringen in het gebouw.
1.3 Inhoud van de regeling
Mogelijkheden voor de specifieke uitkering
Op basis van de SUVIS kan een specifieke uitkering worden verstrekt voor projecten
waarbij na uitvoering van de maatregelen minimaal aan de geldende wet- en regelgeving,
zoals die in het Bouwbesluit, de Arboregelgeving en GGD- en RIVM- richtlijnen voor
het binnenklimaat wordt voldaan. Dit betreft alleen projecten in bestaande gebouwen;
nieuwbouw valt buiten deze regeling. Indien blijkt dat er dusdanig ingrijpende maatregelen
nodig zijn om een schoolgebouw te verbeteren naar een frisse en energiezuinige school
dat nieuwbouw nodig is, is er sprake van grootschalig achterstallig onderhoud, wat
buiten de doelstelling van deze regeling valt. In dat geval zal een gemeente in overleg
met een schoolbestuur moeten verkennen of vervangende nieuwbouw een betere optie is.
De maatregelen tot verbetering van het binnenklimaat kunnen als los project gestart
worden, maar kunnen ook onderdeel uitmaken van een groter bouwproject. In beide gevallen
is het wel van belang dat de (bouw)activiteiten die gefinancierd worden nog niet zijn
aangevangen en dat rijksbijdrage via de specifieke uitkering wordt ingezet voor het
daarvoor bestemde doel.
Als de binnenklimaatmaatregelen onderdeel uitmaken van een groter bouwproject, is
het wel mogelijk dat de rest van het bouwproject, dat niet wordt opgevoerd in te financieren
kosten, al gestart is voor 1 oktober 2020. De activiteiten moeten evenwel uiterlijk
1 januari 2022 worden gestart en 31 december 2023 zijn afgerond. Onder activiteiten
worden de bouw- en installatiekosten voor een project verstaan, waaronder de kosten
van ontwerp, bouwmateriaal, de gebouwgebonden installaties, projectmanagement en de
kosten voor arbeid, sloop en lood- en asbestverwijdering.
Subsidie aan schoolbesturen uit specifieke uitkering
Gemeenten en schoolbesturen hebben elk verantwoordelijkheden aangaande schoolgebouwen.
De SUVIS biedt gemeenten de mogelijkheid om schoolbesturen te subsidiëren om het binnenklimaat
te verbeteren. Als een gemeente een aanvraag doet om een subsidie te verstrekken aan
een schoolbestuur, geldt dit als één project. Als gemeenten en schoolbesturen een
gezamenlijk project uitvoeren, kan de gemeente dit ook als één project indienen. In
beide gevallen gelden dezelfde voorwaarden: op het totale project 30 procent bekostiging
vanuit de SUVIS en 70 procent cofinanciering vanuit gemeente en/of schoolbestuur.
Hoogte van de specifieke uitkering en plafond
De specifieke uitkering beoogt gemeenten financieel te ondersteunen bij het nemen
van maatregelen op gebouwniveau die tot doel hebben om het binnenklimaat te verbeteren.
Hiervoor is in totaal € 98.717.000 bestemd. De specifieke uitkering bedraagt 30 procent
van de totale bouw- en installatiekosten van een project (inclusief sloopkosten en
lood- en asbestverwijdering). De hoogte van de specifieke uitkering is afhankelijk
van het aantal leerlingen van de school. Er is op basis van het aantal leerlingen
een staffel in vijf verschillende categoriseren bepaald, zodat voor iedere school
relatief dezelfde cofinanciering mogelijk is. De minimale bijdrage bedraagt € 150.000,
de maximale bijdrage bedraagt € 1.000.000. Het maximumbedrag per categorie is gebaseerd
op ervaringscijfers vanuit o.a. de Gezonde Aanpak Scholen in Amsterdam en cijfers
van Ruimte-OK. Binnen deze bedragen is rekening gehouden met eventuele aanvullende
noodzakelijke verduurzamingsmaatregelen. Een project kan zowel gaan om één of meerdere
schoolgebouwen op dezelfde locatie (enkel- of meerlaags) als om een combinatiegebouw,
bijvoorbeeld wanneer zich ook een kinderopvang of buurthuis in het gebouw bevindt.
In geval van combinatiegebouwen is de SUVIS evenwel alleen bedoeld voor bouwkosten
die betrekking hebben op de onderdelen van het gebouw die gebruikt worden door de
(door het Rijk gefinancierde) school. Ook wanneer kosten al door andere partijen,
niet zijnde de gemeente of het schoolbestuur, worden bekostigd, vallen deze buiten
de SUVIS.
Aanvraag van de specifieke uitkering
Er is geen maximum aan het aantal projecten dat een gemeente mag indienen. Wel omvat
een aanvraag slechts één project; een bundeling van projecten is niet mogelijk. In
geval van meerdere projecten dient de gemeenten dus meerdere aanvragen in. Hiermee
wordt geborgd dat, als één van de projecten wordt afgekeurd, de overige projecten
die wel voldoen aan de aanvraagvereisten doorgang vinden.
De aanvraagtermijn voor de specifieke uitkering loopt vanaf 4 januari 2021 tot en
met 30 juni 2021. Een aanvraag kan worden ingediend op de website van de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). De aanvraagvereisten zijn toegelicht in
de artikelsgewijze toelichting bij artikel 9. Als het plafond van € 98.717.000 op
30 juni niet wordt bereikt, kan de aanvraagperiode worden verlengd tot en met 13 september
2021. De termijnen voor het starten en afronden van de activiteiten blijven in dat
geval ongewijzigd. Zekerheid van verlenging is er pas wanneer hiervan een mededeling
wordt gedaan in de Staatscourant.
Beoordeling aanvragen
De minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen,
dit om toekenning zo spoedig mogelijk te kunnen laten plaatsvinden. De beoordeling
van de aanvragen gebeurt in het licht van de doelen van de regeling die hierboven
zijn beschreven. In de SUVIS zijn een aantal voorwaarden opgenomen die gelden als
drempel voor het toekennen van een aanvraag. Als niet aan alle voorwaarden wordt voldaan,
zal de aanvraag afgewezen worden.
De maximale beoordelingstermijn van de aanvraag is 8 weken na ontvangst bij RVO, mogelijk
eenmalig te verlengen met 8 weken, maar gestreefd wordt deze termijn zoveel korter
te laten zijn als mogelijk. De beoordeling zal door de RVO worden uitgevoerd.
Monitoring en verantwoording
Om achteraf vast te kunnen stellen of de specifieke uitkeringen bijgedragen hebben
aan de doelen van het programma, kan de Minister van BZK informatie opvragen bij gemeenten
over de voortgang van de activiteiten. Het gaat dan om inzicht in:
-
• genomen maatregelen binnen de regeling en daarbij behorende flankerende maatregelen
zoals die gericht zijn op het voldoen aan de eisen voor isolatie en binnenklimaat;
-
• de wijze waarop dit bijdraagt aan het verbeteren van het binnenklimaat en eventueel
de energieprestatie;
-
• de leerervaringen die gemeenten en schoolbesturen hebben opgedaan.
De ingewonnen informatie wordt gebruikt om de effectiviteit van deze regeling te monitoren.
Leerervaringstraject
Deze regeling wordt ook gebruikt om gemeenten onderling te laten delen in de opgedane
ervaringen met het verbeteren van het binnenklimaat en energiebesparing. Dit geeft
onder andere meer inzicht in het optimaliseren van de businesscase/financiering van
de verduurzamingsopgave binnen het onderwijsvastgoed. De werkzaamheden binnen het
Kennis- en Innovatieplatform Verduurzaming Maatschappelijk Vastgoed (KIPMV) zijn hier
ook op gericht. Daarom wordt van gemeenten en schoolbesturen die gebruik maken van
de regeling verwacht dat zij bereid zijn om te doen aan kennisoverdracht via het Kennis-
en Innovatieplatform Verduurzaming Maatschappelijk Vastgoed. Voor het primair en voortgezet
onderwijs is Ruimte-OK het kenniscentrum dat participeert aan dit platform. Deze kennisdeling
houdt in dat deelnemende gemeentes en scholen ondersteuning kunnen krijgen door Ruimte-OK
en (telefonisch) benaderd en bevraagd kunnen worden door Ruimte-OK voor kennisdeling.
Te nemen maatregelen
Doel van deze regeling is om het binnenklimaat bij schoolgebouwen op minimaal de wettelijke
vereisten te brengen. Voor schoolgebouwen die zijn gebouwd voor 1 april 2012 of waarvan
een bouwvergunning is aangevraagd voor 1 april 2012 betekent dit dat de maatregelen
die worden genomen leiden tot een luchtverversingscapaciteit van ten minste 6 dm3/s per persoon of CO2-concentratie van maximaal 1.200 ppm. Voor schoolgebouwen die zijn gebouwd op grond
van een omgevingsvergunning voor het bouwen na 1 april 2012 geldt dat de maatregelen
moeten leiden tot een luchtverversingscapaciteit van ten minste 8,5 dm3/s per persoon of een CO2-concentratie van maximaal 950 ppm. Deze niveaus worden ook gehanteerd in het rapport
van het LCVS. Het staat gemeenten en schoolbesturen vrij om in samenspraak te kiezen
voor een beter niveau voor het binnenklimaat dan de normen voorschrijven. Ook in dit
geval vindt binnen de SUVIS een vergoeding van 30% plaats.
Voor onderwijsgebouwen is een Programma van Eisen Frisse Scholen (PvE) gemaakt7. De meest recente versie hiervan dateert uit 2015, maar een update is voorzien eind
2020. Dit PvE geeft handvatten met betrekking tot het realiseren van een goed binnenmilieu
en een lage energierekening.
Bij gebouwen waar nog geen kooldioxidemeters en energieregistratie- en bewakingssysteem
aanwezig zijn, zijn deze twee maatregelen met monitoringsfunctie ook verplicht. Kooldioxidemeters
en een energieregistratie- en bewakingssysteem zijn noodzakelijk om inzicht te krijgen
in de kwaliteit van de lucht in een gebouw en energiestromen, op korte en lange termijn.
Om deze reden dienen de kooldioxidemeters voorzien te zijn van een monitoringsfunctie
waarvan de gegevens tenminste een jaar beschikbaar blijven (d.w.z. gegevens van minstens
12 maanden dienen te worden opgeslagen), en dat het energieregistratie- en bewakingssysteem
een rapportagefunctie heeft waarbij de gegevens per dag, week en jaar zijn op te vragen.
Met automatische rapportages wordt voorkomen dat er op locatie metingen moeten worden
uitgevoerd die slechts leiden tot een momentopname. Bovendien zijn de kosten voor
het aanbrengen van monitoring vergelijkbaar met het eenmalig uitvoeren van een steekproef.
Juist de combinatie van CO2- én energiemonitoring kan bijdragen aan het voorkomen dat de kosten in exploitatie
buitensporig oplopen.
2. Verhouding tot bestaande regelgeving
2.1 Financiële-verhoudingswet
Aan gemeenten kan op grond van deze regeling een eenmalige specifieke uitkering als
bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet worden verstrekt. De regels
in de Financiële-verhoudingswet over specifieke uitkeringen zijn daarom van toepassing.
Dit betekent onder meer dat de verantwoording verloopt op de in artikel 17a van die
wet aangegeven wijze.
2.2 Staatssteunrecht
Deze regeling is gericht op gemeenten en de uitoefening van hun publieke taak zonder
dat er sprake is van economische activiteiten van de gemeente. De regeling bevat daarom
geen staatssteun. Gemeenten dienen evenwel bij het inschakelen van derden, zoals bouwbedrijven,
te voorkomen dat er indirecte ongeoorloofde staatssteun wordt verleend. Dit kan bijvoorbeeld
worden geborgd door het aanbesteden van eventuele opdrachten conform het aanbestedingsrecht.
Indien de gemeente de specifieke uitkering gebruikt om schoolbesturen te subsidiëren,
zal ook daar rekening gehouden moeten worden met de van toepassing zijnde aanbestedingsregels
voor die schoolbesturen.
2.3 Verhouding tot Ontzorgingsprogramma en andere subsidieregelingen
Op 12 juni 20208 heeft de Minister van BZK toegezegd in te zetten op een ontzorgingsprogramma dat
kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren kan begeleiden tot het moment van aanbesteding
van maatregelen om vastgoed te verduurzamen. Hiertoe is de Regeling specifieke uitkering
ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed9 opgesteld, waarbij een eenmalige specifieke uitkering kan worden verstrekt aan provincies
voor activiteiten die tot doel hebben om kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren
te ontzorgen bij het verduurzamen van gebouwen die zij in eigendom hebben. Onderdeel
van deze doelgroep zijn o.a. gemeenten en schoolbesturen. Deze doelgroep wordt in
de regeling afgebakend tot:
-
• gemeenten met minder dan 25.000 inwoners op 1 oktober 2020.
-
• schoolbesturen van door het rijk bekostigde scholen in het primair onderwijs met maximaal
tien gebouwde onroerende zaken in eigendom;
-
• schoolbesturen van door het rijk bekostigde scholen in het voortgezet onderwijs met
maximaal vijf gebouwde onroerende zaken in eigendom.
In relatie tot de voorliggende regeling is er bij het ontzorgingsprogramma maatschappelijk
vastgoed geen sprake van bekostiging van de maatregelen die leiden tot een beter binnenklimaat
of energiebesparing. Het betreft een specifieke uitkering voor het inrichten van ontzorgingsprogramma’s
die advisering, vraagbundeling en kennisdeling door de provincie omtrent verduurzaming
mogelijk maken bij kleine vastgoedeigenaren. De SUVIS is een specifieke uitkering
aan gemeenten voor noodzakelijke verbetering van het binnenklimaat in schoolgebouwen
van primair en voortgezet onderwijs.
Een specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor kosten voor activiteiten die uit
andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd.
3. Uitvoering en toezicht
De regeling wordt uitgevoerd voor RVO, in mandaat van de Minister van BZK. Dit houdt
in dat RVO de aanvragen ontvangt en beoordeelt en de beschikkingen verstuurt. Na afloop
verantwoordt de gemeente de uitgaven via de Single information, single audit-systematiek
(SiSa). Aan de hand van die verantwoordingsinformatie bij de jaarrekening van de gemeente
zal RVO vaststellen of de uitkering is besteed voor hetgeen deze is verstrekt en de
uitkering vaststellen.
Gemeenten en schoolbesturen kunnen bij de aanvraag hulp krijgen van Ruimte-OK. Deze
organisatie ondersteunt bij het realiseren van duurzame en frisse scholen. In relatie
tot deze regeling zal Ruimte-OK beschikbaar zijn om mee te denken bij het opstellen
van het projectplan en de aanvraag voor de specifieke uitkering.
4. Gevolgen
4.1 Bestuurlijke lasten voor gemeenten
De bestuurlijke lasten bij de regeling bestaan uit de kosten van de informatieverplichtingen
aan het Rijk. Deze kosten doen zich alleen voor als een gemeente zelf besluit een
specifieke uitkering op basis van de SUVIS aan te willen vragen. Er is dus geen sprake
van een verplichting. Desalniettemin is het belangrijk deze lasten beperkt te houden.
Bij de opzet van de SUVIS is nauw met de VNG samengewerkt om de bestuurlijke lasten
voor de aanvragen zo minimaal mogelijk te houden. Van de aanvrager wordt verwacht
dat zij een aanvraag binnen 6-18 uur afgehandeld kan hebben met een gemiddelde van
10 uur per aanvraag. Het aantal uren hangt samen met de omvang van de maatregelen
en de omvang van de school. Het verwachte kennisniveau van de aanvrager is hoger opgeleid.
De verwachting is dan ook per aanvraag maximaal 650 euro (65 euro uurtarief) aan kosten
per aanvrager. Bij volledige uitputting van de regeling, waarbij 870 scholen een aanvraag
doen, zullen de bestuurlijke lasten €565.500 zijn.
Gemeenten die deelnemen aan deze regeling verklaren zich bereid om benaderd te worden
door Ruimte-OK voor kennisdeling in het KIPMV. Dit houdt in dat gemeenten op een aantal
momenten worden benaderd om informatie aan te leveren, waarbij zij eveneens advies
kunnen vragen aan Ruimte-OK en waarbij Ruimte-OK navraag doet naar ervaringen. De
kennisdeling bevat geen rapportageverplichtingen.
4.2 Lasten voor de Rijksoverheid
De uitvoering van de regeling door RVO heeft effect voor de lasten van de overheid.
Deze lasten worden geschat op €1.283.000, wat neerkomt op 1,28% van het subsidiebedrag.
4.3 Gevolgen voor het milieu
Deze regeling heeft als doelstelling het verbeteren van het binnenklimaat. Het aanbrengen
van ventilatie kan, zeker in gebouwen waarin nog geen ventilatiesysteem aanwezig was,
leiden tot een hoger energieverbruik. Daarom voorziet deze regeling ook in het bekostigen
van energiebesparende maatregelen om het uiteindelijke energieverbruik (en daarmee
ook de CO2-uitstoot) te beperken of bij voorkeur gelijk te houden.
5. Advies en consultatie
5.1 Advies Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)
Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft deze regeling niet geselecteerd voor
een formeel advies. Dit gelet op de analyse dat er naar verwachting geen regeldrukeffecten
aan de orde zijn als gevolg van het voorstel.
5.2. Consultatie en advies, Code interbestuurlijke verhoudingen
De coronacrisis heeft het belang van een gezond binnenklimaat in gebouwen, en scholen
in het bijzonder, onderschreven. Dit kabinet heeft daarom 1 oktober 2020 besloten
de 40 miljoen die beschikbaar was voor het op gang houden van de bouw als gevolg van
de corona-crisis en scholen te verduurzamen, vol in te zetten op het verbeteren van
het binnenklimaat op scholen.
De VNG is gevraagd om interbestuurlijke consultatie, mede op grond van de Code interbestuurlijke
verhoudingen. De sectorraden (PO-Raad en VO-raad) en koepelorganisaties Bouwend Nederland
en Techniek Nederland hebben ook aandachtspunten meegegeven. De reacties van deze
betrokken partijen waren gericht op de oorspronkelijke specifieke uitkering doorbouwplan
scholen. Wijzigingen van deze regeling n.a.v. het rapport van het LCVS en de Kamerbrief
van 1 oktober 2020 zijn overlegd met de VNG, PO-Raad en VO-raad.
Vrijwel alle belanghebbenden vonden de indieningstermijn van de SUVIS te krap. Dit
is ondervangen door de regeling later open te stellen (4 januari 2021) en de indieningstermijn
een tot en met 30 juni 2021 mogelijk te maken. Hierdoor hebben gemeenten en schoolbesturen
meer tijd om afspraken te maken over de verantwoordelijkheden, cofinanciering, verantwoording
en evaluatie. Uiteraard is het wel van belang dat er snel wordt gestart. Bovendien
is ervoor gezorgd dat projecten die zijn gestart vanaf 1 oktober 2020 kunnen worden
gehonoreerd, de datum waarop het rapport van het LCVS is gepubliceerd, zodat op deze
manier ook de snelle starters in aanmerking komen voor de regeling.
Daarnaast spreken zowel de sectorraden als de VNG de voorkeur uit om een knip te maken
in de regeling, te weten 40 miljoen euro als oorspronkelijk bedoeld in het kader van
het doorbouwplan en 60 miljoen euro aanvullende middelen. Hiervoor zijn diverse redenen,
zoals onderstaand per argument wordt uitgewerkt. Er is echter een sterke politieke
wens om de regeling snel open te stellen voor gemeenten, en de doorlooptijd zoals
hierboven vermeld te verlengen.
Vanuit verschillende kanten werd aangegeven dat het maximum van drie projecten per
gemeenten weinig is. Om tegemoet te komen aan de wens om meer projecten per gemeente
mogelijk te maken, is besloten het aantal aanvragen per gemeente niet te beperken
tot een maximum aantal.
Ook is verduidelijkt dat als een gemeente besluit de specifieke uitkering te gebruiken
om daarmee een schoolbestuur te subsidiëren of bekostigen, dit geldt als een project.
Daarvoor gelden dezelfde voorwaarden als wanneer de specifieke uitkering door de gemeente
was besteedt aan het project: 30 procent uit de specifieke uitkering, 70 procent cofinanciering.
Een gemeente kan een deel van die cofinanciering op zich nemen. Gemeenten en schoolbesturen
kunnen ook gezamenlijk een project indienen, waarbij in totaal 30 procent vanuit de
specifieke uitkering bekostigd kan worden.
De verhouding van specifieke uitkering en cofinanciering vanuit gemeenten danwel schoolbesturen
was een ander aandachtspunt. De onzekere financiële situatie van veel gemeenten door
de coronacrisis maakt dat er niet zomaar geld beschikbaar is voor deze cofinanciering.
De oorspronkelijk voorziene korte indieningstermijn maakt ook dat omvangrijke middelen
niet snel te alloceren zijn. Om aan dit punt tegemoet te komen is het subsidiepercentage
verhoogd tot 30 procent (was 20 procent) en is de indieningstermijn verlengd. Bovendien
is de mogelijkheid in de regeling toegevoegd dat – indien het plafond voor het totaal
aantal aanvragen voor specifieke uitkeringen niet wordt bereikt – de aanvraagperiode
kan worden verlengd tot en met 13 september 2021.
De VNG, PO-Raad en VO-raad geven aan dat er een veel grotere opgave op het gebied
van onderwijshuisvesting is, met de bijbehorende behoefte aan stabiele financiering
i.p.v. incidenteel geld, om echt te kunnen werken aan verduurzaming en kwaliteitsverbetering.
Dit vraagstuk zal door OCW betrokken worden in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
Onderhuiswijshuisvesting dat momenteel loopt.
De oorspronkelijke regeling was gericht op bovenwettelijke eisen inzake binnenklimaat
en/of energiebesparing. Reactie hierop was dat scholen op dit moment geen middelen
hebben om te voldoen aan de wettelijke eisen. Uit het rapport van LCVS is ook gebleken
dat veel scholen op dit moment niet voldoen aan de minimumeisen. Daarom is het uitgangspunt
van deze regeling veranderd en kunnen schoolgebouwen ook worden verbeterd tot het
wettelijk minimum. Het realiseren van een beter binnenklimaat dan het wettelijk minimum
past echter ook binnen de doelstellingen van deze regeling. Om te voorkomen dat (achteraf)
uitgebreid aangetoond moet worden dat het oorspronkelijke binnenklimaat niet voldeed,
wordt aan gemeenten een verklaring gevraagd. Gemeenten nemen hierbij zelf de verantwoordelijkheid
om onderzoek te doen naar de staat van de ventilatie.
Verschillende belanghebbenden benadrukten het belang dat bij deze maatregelen om te
komen tot een gezond binnenklimaat wordt gekeken naar de samenhang met de klimaatdoelstellingen
voor 2030 en 2050 zoals afgesproken in het klimaatakkoord en hoe het verbeteren van
het binnenklimaat past binnen de sectorale routekaarten verduurzaming maatschappelijk
vastgoed die de sectoren hebben opgesteld. Bij voorkeur hebben de maatregelen een
basis in de portefeuilleroutekaart/IHP/duurzaam meerjarenonderhoudsplan.
Opgemerkt is verder dat veel gebouwen die nu natuurlijke ventilatie hebben, na het
toepassen van maatregelen om te komen tot frisse scholen, in sommige gevallen meer
energie kunnen gaan verbruiken. Dit is onwenselijk zowel vanuit het oogpunt van CO2-reductie als toenemende energielasten voor scholen. De regeling biedt de mogelijkheid
om flankerende maatregelen te bekostigen zoals energiebesparende maatregelen waarmee
de exploitatielasten worden gedrukt, of zelfs een budgetneutrale exploitatie mogelijk
wordt. Scholen kunnen meebetalen aan investeringen die leiden tot vermindering van
exploitatielasten.
Techniek Nederland heeft aandacht gevraagd voor het toepassen van energie-efficiënte
en geluidsarme ventilatiesystemen.
Opmerkingen die gaan over het leren van deze regeling zullen een plek krijgen in het
KIPMV.
Tot slot is na de consultatieperiode besloten om vervangende nieuwbouw niet toe te
staan binnen de SUVIS. Deze wijziging is na de consultatie besproken met de VNG.
6. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2021. Hiermee wordt aangesloten bij de
vaste verandermomenten, maar afgeweken van de minimuminvoeringstermijn. Hiertoe is
besloten omdat de problemen rondom de ventilatie op scholen, in het licht van de uitbraak
van Covid-19, vragen om spoedige aanpak van de schoolgebouwen ter verbetering van
het binnenklimaat.
Artikelsgewijs deel
Artikel 1. Begripsbepalingen
In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen die gelden voor deze regeling.
De begripsbepaling van bouw- en installatiekosten is bepalend voor kosten die op grond van deze regeling in aanmerking komen voor een
specifieke uitkering. Dat zijn de kosten van ontwerp, bouwmateriaal, bouwmaterieel,
de gebouwgebonden installaties, projectmanagement en arbeid, inclusief sloopkosten
en kosten voor lood- en asbestverwijdering. Tot de kosten voor het ontwerp worden
ook de architectskosten en advieskosten voor, bijvoorbeeld, het onderzoeken van de
bodem ten behoeve van het ontwerp gerekend. Tot bouwkosten worden niet gerekend: verzekeringskosten,
afschrijvingskosten, leges, aankoop van grond, onderzoekskosten voor bodemvervuiling
en overige kosten van het bouwproject.
Een specifieke uitkering kan worden verleend voor een project, gedefinieerd als het samenhangende geheel van werkzaamheden aan één of meer schoolgebouwen
op dezelfde locatie. Met “dezelfde locatie” wordt gedoeld op gebouwen die aan elkaar
verbonden zijn of naast elkaar liggen, bijvoorbeeld op hetzelfde of aansluitende bouwwerkpercelen.
Hiermee wordt voorkomen dat een bouwproject bij een school met meerdere gebouwen opgeknipt
moet worden in verschillende aanvragen. Het is mogelijk dat zowel de gemeente als
het schoolbestuur een bijdrage leveren in een project. Zolang de werkzaamheden van
deze partijen voldoende met elkaar samenhangen zullen de werkzaamheden gelden als
één project (ook voor wat betreft het maximumbedrag per project).
Projecten die in aanmerking komen zijn projecten voor schoolgebouwen waarin de ventilatie
onvoldoende is en/of CO2-concentratie niet op het aanbevolen niveau is. Het begrip CO2-concentratie sluit aan bij de praktijk die onder meer gehanteerd wordt in het Programma van Eisen
voor Frisse scholen. De ademzone is doorgaans op 1,5 meter hoogte, maar voor zittende
leerlingen kan een andere hoogte passend zijn.
Voor de definitie van schoolgebouw is aangesloten bij het feitelijke gebruik van het gebouw. Als het gebouw gebruikt
wordt door de onderwijsinstelling voor het onderwijs valt dat gebouw onder de definitie
van een schoolgebouw. Dit betekent dat bijvoorbeeld ook een gymlokaal of -zaal als
onderwijsgebouw gekwalificeerd kan worden. Het maakt niet uit dat het schoolgebouw
ook gebruikt wordt voor andere activiteiten dan onderwijs. Hierbij is wel van belang
dat de gemeente (of het schoolbestuur) niet de kosten draagt van andere partijen in
een combinatiegebouw, zoals een kinderopvang. Die kosten kunnen ertoe leiden dat de
gemeente ongeoorloofde staatssteun verleent en komen niet in aanmerking voor de uitkering
(artikel 5, tweede lid, onder b). In de definitie van schoolgebouw wordt via afzonderlijke
definities verwezen naar een school of nevenvestiging in het primair onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en een hoofd-, neven- of tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 73 van de Wet op het voortgezet onderwijs. Verticale scholengemeenschappen
en agrarische opleidingscentra zijn hiervan uitgesloten, zoals toegelicht in het algemeen
deel van deze toelichting.
Artikel 3. Plafond voor het verstrekken van specifieke uitkeringen
Het plafond voor het totaal aan aanvragen bedraagt € 98.717.000. Als dit plafond overschreden
wordt, kunnen er geen aanvragen meer toegekend worden. Als het plafond gehaald is
voordat de aanvraagtermijn voorbij is wordt daarvan mededeling gedaan in de Staatscourant.
Het is mogelijk dat het plafond nog niet is uitgeput nadat de aanvraagtermijn verlopen
is. In dat geval kan de aanvraagtermijn door de Minister van BZK verlengd worden tot
uiterlijk 13 september 2021. Hiervan zal eveneens mededeling gedaan worden in de Staatscourant.
Artikel 4. Verstrekken van de specifieke uitkering
In artikel 4 is bepaald voor welke projecten een specifieke uitkering verstrekt kan
worden. Deze projecten zien op verbouw van bestaande schoolgebouwen, waarmee in ieder
geval het binnenklimaat (op energiezuinige wijze) verbeterd wordt. Het project zelf
kan breder zijn dan die maatregelen voor het energiezuinige binnenklimaat, maar die
maatregelen moeten in ieder geval onderdeel uitmaken van het project om in aanmerking
te komen voor een specifieke uitkering.
Het verbouwen van een bestaand gebouw kan in sommige gevallen ook zien op activiteiten
die in de praktijk “onderhoud” genoemd worden, zoals het vervangen van installaties
of verlichting. Gedragsmaatregelen, zoals het (her-)inregelen van bestaande installaties
op een zelfstandig moment, vallen niet onder verbouw. Het vervangen van een oude installatie
en het inregelen van de nieuwe, vervangende installatie dan weer wel.
In artikel 4 zijn drie maatregelen genoemd die in het project in ieder geval moeten
worden opgenomen. Deze maatregelen zijn nodig voor een goed, energiezuinig en veilig
binnenklimaat in het schoolgebouw.
De eerste maatregel bestaat uit het realiseren van luchtverversing die aansluit bij
de eisen uit het Bouwbesluit, de Arboregelgeving en aanvullende richtlijnen. Als een
schoolgebouw is gebouwd voor 1 april 2012 of voor die datum een bouwvergunning is
aangevraagd geldt een luchtverversingscapaciteit van 6 dm3/s per persoon of CO2-concentratie van maximaal 1.200 ppm. Voor gebouwen waarvoor de omgevingsvergunning
voor het bouwen is aangevraagd na 1 april 2012 zijn de minimumeisen vastgesteld op
950 ppm CO2 en 6,5 liter/seconde/persoon. In beide gevallen zijn de beoogde waarden gesteld als
minimumwaarden. De gemeente kan er dus ook voor kiezen voor een beter binnenklimaat
en de bouw- en installatiekosten daarvoor opnemen in de begroting in de aanvraag.
De tweede maatregel bestaat uit het toepassen van kooldioxidemeters. Daarbij wordt
verwezen naar artikel 3.5 uit de Regeling Bouwbesluit 2012, dat luidt als volgt:
Artikel 3.5 (Regeling Bouwbesluit 2012)
Een kooldioxidemeter als bedoeld in artikel 7.23 van het besluit voldoet aan het volgende:
-
a. functioneert continu op de gangbare elektrische netspanning en een tijdelijke onderbreking
van de elektrische aansluiting verstoort de ingestelde signaalniveaus niet;
-
b. kalibreert zichzelf automatisch;
-
c. heeft ten minste een CO2-meetfunctie met:
-
1°. een meetbereik van tenminste 300 tot 5.000 ppm;
-
2°. een bedrijfstemperatuur van 0–50 ˚C;
-
3°. een nauwkeurigheid in temperatuurbereik van +15 tot + 35 ˚C:
-
4°. een resolutie van 1 ppm;
-
d. waarschuwt bijtijds voor ventilatieproblemen door middel van een duidelijke indicatie
betreffende de mate waarin een vertrek wordt geventileerd;
-
e. heeft 3 signaalniveaus met een eigen kleurcode:
-
1°. CO2-concentratie van minder dan 1.000 ppm;
-
2°. CO2-concentratie van 1.001 t/m 1.400 ppm;
-
3°. CO2-concentratie van 1.401 ppm en hoger;
-
f. de CO2-concentratie moet afleesbaar zijn op een duidelijk display, waarbij de hoogte van
cijfers en letters in het display minimaal 8 mm bedraagt.
De kooldioxidemeters moeten geïnstalleerd worden in iedere onderwijsruimte en voldoen
aan de eisen die zijn opgenomen in de Regeling Bouwbesluit 2012. Deze eis geldt overigens
al voor onderwijsruimten in het primair onderwijs op basis van het Bouwbesluit 2012.
Bovenop de technische eisen is het voorgeschreven om gebruik te maken van een monitoringsfunctie
waarbij de gegevens ten minste een jaar bewaard blijven. Dit om te waarborgen dat
de informatie over de concentratie kooldioxide beschikbaar is en geanalyseerd kan
worden, waardoor er zicht gehouden wordt op de kwaliteit van het binnenklimaat.
Een derde maatregel is het aanbrengen van een energieregistratie- en bewakingssysteem
met een rapportagefunctie. Vanwege de rapportagefunctie is de maatregel meer dan een
slimme meter waarop verbruiksinformatie kan worden afgelezen.
De eerste maatregel – het verbeteren van de luchtverversing – zal in ieder schoolgebouw
in het project getroffen gaan worden. De school heeft immers verklaard dat de bestaande
schoolgebouwen niet voldoen aan de genoemde waarden (artikel 8, tweede lid, onder
b). Voor de kooldioxidemeters- en monitoring en het energieregistratie- en bewakingssysteem
geldt dat deze, vanzelfsprekend, alleen getroffen hoeven te worden als deze nog niet
aanwezig zijn in de gebouwen.
Naast de drie verplichte maatregelen kan een project ook andere maatregelen bevatten,
voor zover die extra maatregelen binnen de scope van de regeling vallen. Dat kunnen
bijvoorbeeld maatregelen zijn waarmee de onderhouds- en energiekosten laag gehouden
worden of het binnenklimaat verder verbeterd wordt.
Artikel 5. In aanmerking komende kosten
De gemeente kan twee soorten kosten opvoeren bij het aanvragen van de specifieke uitkering:
de eigen bouw- en installatiekosten voor een project, bijvoorbeeld voor een grote
renovatie, en de bouw- en installatiekosten die gemaakt worden door een schoolbestuur
voor het verbouwen van een schoolgebouw. De wijze waarop de gemeente het schoolbestuur
bekostigd is voor de specifieke uitkering niet van belang, zolang in de aanvraag duidelijk
gemaakt kan worden welke kosten van het schoolbestuur de gemeente vergoedt. Als de
kosten van de gemeente en het schoolbestuur ten behoeve van hetzelfde project worden
gemaakt (dus voor één of meer schoolgebouwen op dezelfde locatie), moet de gemeente
de kosten in één aanvraag opnemen. In aanmerking komen niet de kosten die al op andere
wijze vergoed zijn en de kosten die worden gemaakt voor delen van het gebouw die niet
door de school gebruikt worden. Bij dit laatste kan bijvoorbeeld gedacht worden aan
ruimtes in een combinatiegebouw die gebruikt worden door een kinderopvang of openbare
bibliotheek. In dat geval zullen de kosten voor, bijvoorbeeld, een nieuwe installatie
voor luchtverversing naar rato verdeeld moeten worden over de gebruikers van het gebouw.
Het deel van de kosten dat neerslaat bij het schoolbestuur kan vervolgens onderdeel
uitmaken van de specifieke uitkering die de gemeente aanvraagt.
Artikel 6. Maximale hoogte van de specifieke uitkering
De specifieke uitkering bedraagt maximaal 30 procent van de totale bouw- en installatiekosten
van de gemeente en/of het schoolbestuur. Voor één project kan bovendien maximaal het
in het tweede lid genoemde bedrag verleend worden. Dit bedrag is gerelateerd aan het
aantal leerlingen dat onderwijs krijgt in het schoolgebouw of in de schoolgebouwen
waarvoor het project wordt uitgevoerd. Dit wordt getoetst aan de hand van de aanvraag
en het aantal leerlingen dat op 1 oktober 2020 voor de schoolgebouwen is vastgesteld.
Artikel 7. Aanvraag van de specifieke uitkering
De specifieke uitkering wordt aangevraagd door een gemeente. Gemeenten kunnen de aanvraag
indienen via het formulier dat beschikbaar is gesteld door RVO.
Het is niet mogelijk om met een samenwerkingsverband van gemeenten een aanvraag te
doen of een aanvraag te doen voor een schoolgebouw dat niet in de gemeente ligt. Een
aanvraag kan worden ingediend vanaf 4 januari tot en met 30 juni 2021. Aanvragen die
na het sluiten van de indieningstermijn worden ingediend, kunnen niet behandeld worden.
In sommige gevallen zal een onvolledige aanvraag aangevuld kunnen worden op grond
van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Als de aanvraag niet aangevuld
kan worden, of inhoudelijk niet voldoet aan de eisen in de regeling, kan deze niet
toegekend worden. De gemeente kan in dat geval de aanvraag intrekken of wachten tot
de aanvraag wordt afgewezen. Vervolgens kan de gemeente een verbeterde aanvraag indienen.
Die verbeterde aanvraag moet wel eveneens gedaan binnen de aanvraagperiode van de
regeling, dus uiterlijk 30 juni 2021.
Artikel 8. Aanvraagvereisten
De aanvraag moet aan een aantal aanvraagvereisten voldoen. Allereerst kan de aanvraag
betrekking hebben op maximaal één project. De aanvraag kan zowel zien op de bouw-
en installatiekosten van de gemeente als de kosten van het schoolbestuur, zolang de
te bekostigen werkzaamheden in het kader van één project plaatsvinden. Dit kan betekenen
dat in één project, en dus op één locatie, de gemeente kosten maakt voor renovatie,
terwijl het schoolbestuur kosten maakt voor het aanpassen van de binneninstallaties.
Voor de definitie van een ‘project’ wordt verder verwezen naar artikel 1 en de daarbij
behorende toelichting. Ten tweede zal de gemeente informatie moeten verschaffen via
het aanvraagformulier van RVO of bij te voegen bijlagen. Deze informatie ziet op:
de adresgegevens van het betreffende schoolgebouw of de schoolgebouwen, een verklaring
waaruit blijkt dat de luchtverversing in de betreffende schoolgebouwen (of delen daarvan)
niet voldoet aan de waarden, genoemd in artikel 4, tweede lid, onder a of b, een overzicht
van de maatregelen, genoemd in artikel 4, die worden getroffen en de gevolgen voor
de luchtverversingscapaciteit of CO2-concentratie, het aantal leerlingen dat onderwijs krijgt in de schoolgebouwen, een
begroting en een tijdsplanning. De begroting moet in ieder geval voldoende gedetailleerd
zijn om te kunnen bepalen of de kosten voldoen aan de definitie van bouw- en installatiekosten
en andere regels in deze regeling. Uit de planning moet blijken dat de werkzaamheden
uiterlijk starten op 1 januari 2022 en worden afgerond uiterlijk op 31 december 2023
(artikel 10, eerste lid).
Artikel 9. Wijze van verdelen
De aanvragen van gemeenten worden bij binnenkomst beoordeeld op de aanvraagvereisten
en de afwijzingsgronden. De aanvragen die voldoen aan de vereisten van de regeling
zullen op volgorde van binnenkomst toegekend worden. Er wordt gekeken naar de dagtekening,
en dus niet naar het specifieke tijdstip op de dag. Als er meerdere aanvragen worden
ingediend op de datum dat het budget wordt uitgeput, wordt er tussen die aanvragen
geloot.
Onvolledige aanvragen kunnen in sommige gevallen op grond van de Algemene wet bestuursrecht
worden aangevuld door de aanvrager. In dat geval telt evenwel de datum van de aangevulde
aanvraag als datum van binnenkomst. Het kan dus zo zijn dat de aanvraag daardoor lager
in de volgorde terecht komt, of zelfs in geheel niet beoordeeld kan worden als het
budget inmiddels is uitgeput. Als een aanvraag niet voldoet aan de regeling en ook
niet kan worden aangevuld zal deze worden afgewezen, waarna de gemeente een nieuwe
aanvraag kan indienen.
Artikel 10. Verplichtingen voor de ontvanger
De gemeente heeft, na het verstrekken van de specifieke uitkering, een aantal verplichtingen.
Allereerst moeten de bouwactiviteiten (van gemeente en/of schoolbestuur) gestart worden
uiterlijk 1 januari 2022, en afgerond worden uiterlijk op 31 december 2023. Deze laatste
datum kan eventueel een half jaar later vastgesteld worden als de gemeente tijdig
aangeeft dat de datum, buiten de schuld van de gemeente om, niet haalbaar blijkt.
Ten tweede wordt de gemeente gevraagd om mee te doen in het traject van het Kennis-
en Innovatieplatform verduurzaming maatschappelijke vastgoed, waarin informatie en
ervaringen van de gemeente verzameld worden. Ten derde kan de gemeente gevraagd worden
om informatie aan te leveren ten behoeve van de evaluatie van de regeling. Hierbij
kan gedacht worden aan de gerealiseerde ventilatieverbetering van het schoolgebouw.
Tot slot zal de gemeente zich moeten melden als er ontwikkelingen zijn waardoor het
uitvoeren van de activiteiten naar waarschijnlijkheid niet, niet tijdig of anders
zal plaatsvinden dan opgenomen in de aanvraag.
Artikel 11. Afwijzingsgronden
In artikel 11 is onder meer bepaald dat een specifieke uitkering niet wordt verstrekt
als de bouwactiviteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd (dus: het
project als bedoeld in artikel 4, eerste lid) zijn gestart voor 1 oktober 2020.
Artikel 13. Verantwoording, vaststelling en terugvordering
In artikel 13 zijn de bepalingen opgenomen over de verantwoording van de gemeente
en de vaststelling en, eventueel, terugvordering van de gemeente. De verantwoording
verloopt via de ‘single information, single audit’-systematiek (SiSa). Dit is de gebruikelijke
systematiek voor gemeenten bij het verantwoorden over specifieke uitkeringen. Aan
de hand van de SiSa-informatie zal de specifieke uitkering vastgesteld worden. Er
zijn twee mogelijke momenten waarop vaststelling plaats kan vinden. Allereerst zal
worden vastgesteld als de gemeente, via SiSa, aangeeft dat er sprake is van een eindverantwoording.
Deze manier zal naar verwachting in het merendeel van de gevallen van toepassing zijn.
Als de gemeente echter geen eindverantwoording verstrekt, maar de uiterlijke datum
voor het uitvoeren van de activiteiten wel verstreken is, zal er worden vastgesteld
op basis van de SiSa-informatie die na die uiterlijke datum wordt verstrekt. Dus als
de gemeente de activiteiten moet uitvoeren uiterlijk op 31 december 2023, zal de SiSa-informatie
die in 2024 wordt verstrekt gebruikt worden voor de vaststelling van de specifieke
uitkering. Mocht uit de verantwoordingsinformatie blijken dat de uitkering niet geheel
of niet rechtmatig is besteed, dan kan de minister de uitkering lager vaststellen
en het resterende deel van het bedrag terugvorderen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren