Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 23 november 2020, nr. 2020-000066691, houdende regels voor het verstrekken van specifieke uitkeringen voor de verbetering van het binnenklimaat in scholen

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Handelende in overeenstemming met de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media;

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

bouw- en installatiekosten:

kosten van ontwerp, bouwmateriaal, bouwmaterieel, gebouwgebonden installaties, projectmanagement en arbeid, inclusief kosten voor sloop en lood- en asbestverwijdering;

CO2-concentratie:

de concentratie van kooldioxide, uitgedrukt in parts per million (ppm), gemeten in de ademzone van verblijfsruimten gedurende de gebruikstijd van die ruimten;

hoofd-, neven- of tijdelijke nevenvestiging van het voortgezet onderwijs:

hoofdvestiging, nevenvestiging of tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 73 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

minister:

Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

project:

technisch, functioneel of in de tijd samenhangend geheel van werkzaamheden van een gemeente, een gemeente en een schoolbestuur of een schoolbestuur aan één of meer schoolgebouwen op dezelfde locatie;

school of nevenvestiging van het primair onderwijs:

basisschool of school voor speciaal onderwijs, of nevenvestiging van een basisschool of school voor speciaal onderwijs, als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

schoolgebouw:

gebouw dat mede dan wel uitsluitend wordt gebruikt voor een door het Rijk bekostigde school of nevenvestiging van het primair onderwijs, of voor een door het Rijk bekostigde hoofd-, neven- of tijdelijke nevenvestiging van het voortgezet onderwijs, met uitzondering van verticale scholengemeenschappen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs en agrarische opleidingscentra als bedoeld in artikel 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Artikel 2. Doelstelling van de regeling

Deze regeling heeft tot doel het stimuleren van projecten waarmee middels noodzakelijke en energiezuinige maatregelen het binnenklimaat in bestaande schoolgebouwen kunnen worden verbeterd.

Artikel 3. Plafond voor verstrekken van specifieke uitkeringen

  • 1. Het plafond voor het totaal van aanvragen voor specifieke uitkeringen bedraagt € 98.717.000.

  • 2. Bij het bereiken van het plafond doet de minister daarvan onverwijld mededeling in de Staatscourant.

  • 3. Als het plafond niet wordt bereikt kan de minister de aanvraagperiode, bedoeld in artikel 7, tweede lid, verlengen tot en met 13 september 2021. Van een verlenging wordt mededeling gedaan in de Staatscourant voordat de verlengde aanvraagperiode aanvangt.

Artikel 4. Verstrekken van de specifieke uitkering

  • 1. De minister kan op aanvraag aan gemeenten eenmalige specifieke uitkeringen verstrekken voor projecten betreffende het verbouwen van bestaande schoolgebouwen waarin in ieder geval noodzakelijke en energiezuinige maatregelen worden getroffen om het binnenklimaat te verbeteren.

  • 2. Een project, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval maatregelen die zullen leiden tot:

    • a. een luchtverversingscapaciteit van ten minste 6 dm3/s per persoon of een CO2-concentratie van maximaal 1.200 ppm, in schoolgebouwen die zijn gebouwd voor 1 april 2012 of op grond van een bouwvergunning die is aangevraagd voor 1 april 2012; en

    • b. een luchtverversingscapaciteit van ten minste 8,5 dm3/s per persoon of een CO2-concentratie van maximaal 950 ppm, in schoolgebouwen die zijn gebouwd op grond van een omgevingsvergunning voor het bouwen aangevraagd op of na 1 april 2012;

  • 3. Een project, bedoeld in het eerste lid, omvat daarnaast, voor zover deze maatregelen nog niet getroffen zijn in de schoolgebouwen op de locatie van het project:

    • a. het aanbrengen van kooldioxidemeters die voldoen aan de in artikel 3.5 van de Regeling Bouwbesluit 2012 genoemde eisen, in iedere onderwijsruimte in het schoolgebouw, voorzien van monitoring waarvan de gegevens tenminste een jaar beschikbaar blijven; en

    • b. het aanbrengen van een energieregistratie- en bewakingssysteem met rapportagefunctie per dag, week en jaar.

Artikel 5. In aanmerking komende kosten

  • 1. Een specifieke uitkering kan worden verstrekt voor de kosten voor een project als bedoeld in artikel 4, bestaande uit:

    • a. bouw- en installatiekosten van de gemeente; en

    • b. het subsidiëren of bekostigen van bouw- en installatiekosten van een schoolbestuur.

  • 2. Een specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor:

    • a. kosten die reeds uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd of bekostigd; en

    • b. kosten die worden gemaakt ten behoeve van delen van het schoolgebouw die niet gebruikt worden door de school.

Artikel 6. Maximale hoogte specifieke uitkering

  • 1. Een specifieke uitkering bedraagt 30 procent van de totale kosten, bedoeld in artikel 5, eerste lid.

  • 2. Een specifieke uitkering voor een project bedraagt in totaal maximaal:

    • a. € 150.000 voor een of meer schoolgebouwen met in totaal minder dan 250 leerlingen;

    • b. € 210.000 voor een of meer schoolgebouwen met in totaal 250 tot 500 leerlingen;

    • c. € 420.000 voor een of meer schoolgebouwen met in totaal 500 tot 1000 leerlingen;

    • d. € 800.000 voor een of meer schoolgebouwen met in totaal 1000 tot 2000 leerlingen; of

    • e. € 1.000.000 voor een of meer schoolgebouwen met in totaal 2000 leerlingen of meer.

Artikel 7. Aanvraag van de specifieke uitkering

  • 1. Een aanvraag voor een specifieke uitkering wordt ingediend door de gemeente waarin het project plaatsvindt.

  • 2. Een aanvraag voor een specifieke uitkering kan worden ingediend van 4 januari tot en met 30 juni 2021.

  • 3. Een aanvraag voor een specifieke uitkering wordt ingediend met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat door de minister ter beschikking is gesteld op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Artikel 8. Aanvraagvereisten

  • 1. Een aanvraag heeft betrekking op één project.

  • 2. Een aanvraag voor een specifieke uitkering bevat:

    • a. adresgegevens van het schoolgebouw of de schoolgebouwen in het project;

    • b. een verklaring waaruit blijkt dat de luchtverversing in het schoolgebouw of de schoolgebouwen niet voldoet aan de waarden, genoemd in artikel 4, tweede lid, onder a of b;

    • c. een overzicht van de maatregelen als bedoeld in artikel 4, tweede en derde lid, die worden toegepast, inclusief de beoogde luchtverversingscapaciteit of CO2-concentratie waartoe de maatregelen zullen leiden;

    • d. het aantal leerlingen waarvoor de schoolgebouwen in het project gebruikt worden, vastgesteld op 1 oktober 2020;

    • e. een begroting voor de werkzaamheden waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd; en

    • f. een tijdsplanning van de werkzaamheden waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd.

  • 3. De minister beslist op een aanvraag binnen acht weken na ontvangst ervan. Deze termijn kan ten hoogste eenmaal met acht weken worden verlengd.

Artikel 9. Wijze van verdelen

  • 1. De minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van dag van binnenkomst van de aanvragen.

  • 2. Indien een gemeente niet voldoet aan de voorschriften voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft om de aanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvraag alsnog voldoet aan de voorschriften als datum van ontvangst.

  • 3. Indien de minister op de dag dat het plafond, bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, wordt de onderlinge rangschikking van die aanvragen vastgesteld door middel van loting.

Artikel 10. Verplichtingen

  • 1. De gemeente is verplicht om:

    • a. de activiteiten die onderdeel uitmaken van het project, bedoeld in artikel 4, eerste lid, te starten uiterlijk 1 januari 2022 en af te ronden uiterlijk 31 december 2023, dan wel te waarborgen dat het schoolbestuur dat subsidie of bekostiging ontvangt de activiteiten respectievelijk start en afrondt uiterlijk diezelfde datums;

    • b. opgedane kennis en ervaring te delen met het Kennis en innovatieplatform verduurzaming maatschappelijk vastgoed;

    • c. medewerking te verlenen aan de minister bij het verzamelen van informatie ten behoeve van een evaluatie van deze regeling; en

    • d. onverwijld een schriftelijke melding te doen bij de minister indien aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt niet tijdig of geheel zullen worden verricht, dat niet tijdig of geheel aan de verplichtingen in dit artikel zal worden voldaan of zich andere omstandigheden zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijzigen of intrekken van de specifieke uitkering.

  • 2. Indien uit de informatie, bedoeld in het eerste lid, onder d, blijkt dat de afronding van de activiteiten, buiten de schuld van de gemeente, niet mogelijk is voor de datum, genoemd in het eerste lid, onder a, kan de minister op schriftelijk en gemotiveerd verzoek bepalen dat de activiteiten op 30 juni 2024 afgerond dienen te worden.

Artikel 11. Afwijzingsgronden

Een specifieke uitkering wordt niet verstrekt als:

  • a. de activiteiten waarvoor specifieke uitkering wordt aangevraagd, zijn gestart voor 1 oktober 2020; of

  • b. er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd niet of niet geheel zullen worden uitgevoerd of de gemeente niet zal voldoen aan de in deze regeling opgenomen verplichtingen.

Artikel 12. Voorschot

Bij verlening van de specifieke uitkering wordt een voorschot van 100 procent van de specifieke uitkering verstrekt.

Artikel 13. Verantwoording, vaststelling terugvordering

  • 1. De gemeente legt verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. De minister stelt de specifieke uitkering vast nadat de gemeente, op de in het eerste lid bedoelde wijze, de eindverantwoording aan de minister heeft verstrekt.

  • 3. Indien de uiterlijke datum voor het afronden van de activiteiten, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a of, indien van toepassing, artikel 10, tweede lid, is verstreken, stelt de minister de specifieke uitkering vast aan de hand van de eerstvolgende verantwoordingsinformatie die na die uiterlijke datum wordt verstrekt.

  • 4. Als uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet, niet geheel, of onrechtmatig is besteed kan de minister de uitkering ter hoogte van het niet-bestede of onrechtmatig bestede deel terugvorderen.

Artikel 14. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2021 en vervalt met ingang van 1 juli 2024, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die op grond van deze regeling vóór laatstgenoemde datum zijn verstrekt.

Artikel 15. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering ventilatie in scholen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Hoofdlijnen van de regeling

1.1 Aanleiding

Deze Regeling specifieke uitkering ventilatie in scholen (hierna: SUVIS) is gericht op het op orde krijgen van het binnenklimaat in schoolgebouwen in het primair en voortgezet onderwijs in verband met de uitbraak van Covid-19. Verder wordt hiermee de bouw- en installatiebranche gestimuleerd.

De coronacrisis heeft het belang van goede ventilatie in gebouwen, en scholen in het bijzonder, onderschreven. Het kabinet heeft daarom besloten in te zetten op het verbeteren van het binnenklimaat op scholen1, oftewel het frisser2 maken van scholen. Hierbij gaat het om het verhelpen van situaties waar niet aan de regelgeving of aanvullende richtlijnen wat betreft het binnenklimaat wordt voldaan. Bij deze kortetermijnmaatregelen is het belangrijk dat wordt gekeken naar de samenhang met langetermijnplannen, zoals de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 uit het klimaatakkoord en de sectorale routekaarten verduurzaming maatschappelijk vastgoed die de sectoren hebben opgesteld. Bij voorkeur en indien reeds aanwezig hebben de maatregelen een basis in een meerjarig Integraal Huisvestingsplan Onderwijs (IHPO), welke een wettelijke basis krijgt zoals door de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media in afstemming met de onderwijsraden en VNG is gecommuniceerd aan de Kamer.3

Het RIVM constateert dat de overdracht van het nieuwe coronavirus voornamelijk plaatsvindt via druppelinfectie, en dat er op basis van de huidige inzichten geen aanwijzingen zijn dat aerogene verspreiding via hele kleine druppels en druppelkernen (aerosolen) een belangrijke bijdrage levert aan de overdracht van het nieuwe coronavirus. Het RIVM adviseert om in ieder geval de bestaande regelgeving en richtlijnen op het gebied van ventilatie en luchten te volgen; dat is niet alleen van belang voor het beperken van infecties, maar ook voor een prettig en gezond binnenmilieu. Dat is nu niet op alle scholen het geval, blijkt uit het rapport van het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen (LCVS).4 Op korte termijn is het daarom wenselijk dat de bestaande ventilatievoorzieningen in schoolgebouwen zo goed mogelijk worden benut. En dat het binnenklimaat waar nodig verbeterd wordt.

De specifieke uitkering zal worden gericht op noodzakelijke en energiezuinige ventilatiemaatregelen en de daarbij behorende flankerende maatregelen, te weten een kooldioxidemeter per onderwijsruimte en een energiebeheersysteem, en eventueel aanvullende maatregelen gericht op het voldoen aan de eisen voor een energiezuinig binnenklimaat. Hiermee wordt beoogd de schoolgebouwen die nu niet voldoen, zo snel als mogelijk (binnen uiterlijk 3 jaar) te laten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving, zoals het Bouwbesluit en de Arboregelgeving, en de aanvullende richtlijnen van de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM). Tevens kan hiermee een bijdrage worden gerealiseerd aan het verbeteren van de energieprestatie en duurzaamheid van de schoolgebouwen. Het aanbrengen van ventilatie kan, zeker in gebouwen waarin nog geen ventilatiesysteem aanwezig was, leiden tot een hoger energieverbruik. Daarom voorziet deze regeling ook in het bekostigen van flankerende energiebesparende maatregelen om het uiteindelijke energieverbruik (en daarmee ook de CO2-uitstoot) te beperken of gelijk te houden.

Oorspronkelijk was deze specifieke uitkering deel van een pakket aan maatregelen5 met als doel dat er zoveel mogelijk wordt doorgebouwd en dat investeringen, aanbestedingen en opdrachten voor nieuwbouw, verbouw en verduurzaming niet worden uitgesteld vanwege de uitbraak van Covid-19. Tijdens de vorige crisis in 2008 is duidelijk geworden dat de effecten van een economische neergang op de bouw groot kunnen zijn en lang kunnen doorwerken. De gevolgen van een crisis zijn niet direct duidelijk zichtbaar in de bouwsector, maar kunnen op termijn hard aankomen. Hoewel de focus en het doel van deze regeling met de Kamerbrief van 1 oktober 2020 is gelegd op het verbeteren van het binnenklimaat, heeft het als neveneffect dat deze regeling een bijdrage kan leveren aan het op gang houden van de bouw ten tijde van de coronacrisis.

Levensduur verlengende renovatie van schoolgebouwen komt onder verantwoordelijkheid van gemeenten te vallen. Hierover hebben de koepelorganisaties van primair en voortgezet onderwijs, de PO-Raad en VO-raad en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) overeenstemming gevonden. Als een schoolgebouw niet aan de geldende wet- en regelgeving voldoet omdat de ventilatie niet op orde is, zijn soms aanpassingen nodig om het gebouw ook in de toekomst als schoolgebouw te kunnen gebruiken. Het zal dan meestal gaan om onderhoud in combinatie met renovatie. Bij de bouw van de school is een bouwvergunning afgegeven, onder meer op basis van de energetische prestatie van het gebouw. Bij de toepassing van ventilatiemaatregelen, is het daarom van belang de energetische prestatie te handhaven of te verbeteren. Verder kunnen door het installeren van een ventilatiesysteem kunnen problemen ontstaan, zoals het weglekken van warmte of toename van geluidsoverlast. Ook kan onvoldoende ruimte aanwezig zijn voor de aanleg van ventilatiekanalen. Om deze negatieve effecten te ondervangen kunnen flankerende maatregelen nodig zijn, zoals verbetering van de warmte-isolatie, geluidsisolatie en constructiemaatregelen om ventilatiekanalen te kunnen aanleggen. In sommige situaties kan het ook gaan om het beter inregelen of beter gebruik maken van bestaande ventilatievoorzieningen. Via deze regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) stelt het kabinet daarom 100 miljoen euro (inclusief kosten voor uitvoering) beschikbaar voor gemeenten. Gemeenten en schoolbesturen zullen voor het verbeteren van het binnenklimaat in schoolgebouwen, maar ook voor de verduurzaming op lange termijn, nauw moeten samenwerken. Daarnaast ondersteunt het kabinet de Sectorale routekaarten verduurzaming maatschappelijk vastgoed (waarin partijen de ambitie hebben geformuleerd om bij te dragen aan het doel voor de utiliteitsbouw om in 2030 1Mton additioneel gas te besparen en in 2050 CO2-arm te zijn) middels het Kennis- en Innovatieplatform Maatschappelijk vastgoed enerzijds en een Ontzorgingsprogramma in samenwerking met de provincies voor kleine eigenaren in het maatschappelijk vastgoed die willen verduurzamen anderzijds.6

1.2 Doel van de regeling

De SUVIS richt zich op gemeenten die geld beschikbaar willen stellen voor schoolgebouwen in het funderend onderwijs, dus primair en voortgezet onderwijs inclusief het speciaal onderwijs. De verantwoordelijkheid voor huisvesting van verticale scholengemeenschappen en agrarische opleidingscentra valt onder de Wet educatie en beroepsonderwijs (zie artikel 76v.1 Wet op het voortgezet onderwijs respectievelijk artikel 2.6 Wet educatie en beroepsonderwijs). Zij kunnen geen aanspraak maken op deze regeling, omdat deze regeling gericht is op het construct waarbij de gemeente verantwoordelijk is voor nieuwbouw en het schoolbestuur voor onderhoud.

Voor gemeenten is er een specifieke uitkering beschikbaar om het binnenklimaat in bestaande gebouwen te verbeteren. De middelen dienen te worden ingezet voor het bekostigen van projecten die middels noodzakelijke en energiezuinige ventilatiemaatregelen en de daarbij behorende flankerende maatregelen het binnenklimaat van het gebouw verbeteren en eventueel energiebesparing realiseren. Het betreft een eenmalige specifieke uitkering en omdat het van belang is dat schoolbesturen en gemeenten hier snel mee aan de slag gaan dienen de projecten zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 1 januari 2022 van start te gaan.

Een bijdrage van 30 procent in de kosten zal gemeenten en schoolbesturen die nu nog onvoldoende middelen hebben handelingsperspectief geven. De overige 70 procent van de kosten zal tot stand komen door middel van cofinanciering. Vanuit de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor onderwijshuisvesting kunnen gemeenten en schoolbesturen samen afspraken maken over de verdeling van deze 70 procent, om zo te komen tot het totale benodigde bedrag aan investeringen in het gebouw.

1.3 Inhoud van de regeling
Mogelijkheden voor de specifieke uitkering

Op basis van de SUVIS kan een specifieke uitkering worden verstrekt voor projecten waarbij na uitvoering van de maatregelen minimaal aan de geldende wet- en regelgeving, zoals die in het Bouwbesluit, de Arboregelgeving en GGD- en RIVM- richtlijnen voor het binnenklimaat wordt voldaan. Dit betreft alleen projecten in bestaande gebouwen; nieuwbouw valt buiten deze regeling. Indien blijkt dat er dusdanig ingrijpende maatregelen nodig zijn om een schoolgebouw te verbeteren naar een frisse en energiezuinige school dat nieuwbouw nodig is, is er sprake van grootschalig achterstallig onderhoud, wat buiten de doelstelling van deze regeling valt. In dat geval zal een gemeente in overleg met een schoolbestuur moeten verkennen of vervangende nieuwbouw een betere optie is.

De maatregelen tot verbetering van het binnenklimaat kunnen als los project gestart worden, maar kunnen ook onderdeel uitmaken van een groter bouwproject. In beide gevallen is het wel van belang dat de (bouw)activiteiten die gefinancierd worden nog niet zijn aangevangen en dat rijksbijdrage via de specifieke uitkering wordt ingezet voor het daarvoor bestemde doel.

Als de binnenklimaatmaatregelen onderdeel uitmaken van een groter bouwproject, is het wel mogelijk dat de rest van het bouwproject, dat niet wordt opgevoerd in te financieren kosten, al gestart is voor 1 oktober 2020. De activiteiten moeten evenwel uiterlijk 1 januari 2022 worden gestart en 31 december 2023 zijn afgerond. Onder activiteiten worden de bouw- en installatiekosten voor een project verstaan, waaronder de kosten van ontwerp, bouwmateriaal, de gebouwgebonden installaties, projectmanagement en de kosten voor arbeid, sloop en lood- en asbestverwijdering.

Subsidie aan schoolbesturen uit specifieke uitkering

Gemeenten en schoolbesturen hebben elk verantwoordelijkheden aangaande schoolgebouwen. De SUVIS biedt gemeenten de mogelijkheid om schoolbesturen te subsidiëren om het binnenklimaat te verbeteren. Als een gemeente een aanvraag doet om een subsidie te verstrekken aan een schoolbestuur, geldt dit als één project. Als gemeenten en schoolbesturen een gezamenlijk project uitvoeren, kan de gemeente dit ook als één project indienen. In beide gevallen gelden dezelfde voorwaarden: op het totale project 30 procent bekostiging vanuit de SUVIS en 70 procent cofinanciering vanuit gemeente en/of schoolbestuur.

Hoogte van de specifieke uitkering en plafond

De specifieke uitkering beoogt gemeenten financieel te ondersteunen bij het nemen van maatregelen op gebouwniveau die tot doel hebben om het binnenklimaat te verbeteren. Hiervoor is in totaal € 98.717.000 bestemd. De specifieke uitkering bedraagt 30 procent van de totale bouw- en installatiekosten van een project (inclusief sloopkosten en lood- en asbestverwijdering). De hoogte van de specifieke uitkering is afhankelijk van het aantal leerlingen van de school. Er is op basis van het aantal leerlingen een staffel in vijf verschillende categoriseren bepaald, zodat voor iedere school relatief dezelfde cofinanciering mogelijk is. De minimale bijdrage bedraagt € 150.000, de maximale bijdrage bedraagt € 1.000.000. Het maximumbedrag per categorie is gebaseerd op ervaringscijfers vanuit o.a. de Gezonde Aanpak Scholen in Amsterdam en cijfers van Ruimte-OK. Binnen deze bedragen is rekening gehouden met eventuele aanvullende noodzakelijke verduurzamingsmaatregelen. Een project kan zowel gaan om één of meerdere schoolgebouwen op dezelfde locatie (enkel- of meerlaags) als om een combinatiegebouw, bijvoorbeeld wanneer zich ook een kinderopvang of buurthuis in het gebouw bevindt. In geval van combinatiegebouwen is de SUVIS evenwel alleen bedoeld voor bouwkosten die betrekking hebben op de onderdelen van het gebouw die gebruikt worden door de (door het Rijk gefinancierde) school. Ook wanneer kosten al door andere partijen, niet zijnde de gemeente of het schoolbestuur, worden bekostigd, vallen deze buiten de SUVIS.

Aanvraag van de specifieke uitkering

Er is geen maximum aan het aantal projecten dat een gemeente mag indienen. Wel omvat een aanvraag slechts één project; een bundeling van projecten is niet mogelijk. In geval van meerdere projecten dient de gemeenten dus meerdere aanvragen in. Hiermee wordt geborgd dat, als één van de projecten wordt afgekeurd, de overige projecten die wel voldoen aan de aanvraagvereisten doorgang vinden.

De aanvraagtermijn voor de specifieke uitkering loopt vanaf 4 januari 2021 tot en met 30 juni 2021. Een aanvraag kan worden ingediend op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO). De aanvraagvereisten zijn toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 9. Als het plafond van € 98.717.000 op 30 juni niet wordt bereikt, kan de aanvraagperiode worden verlengd tot en met 13 september 2021. De termijnen voor het starten en afronden van de activiteiten blijven in dat geval ongewijzigd. Zekerheid van verlenging is er pas wanneer hiervan een mededeling wordt gedaan in de Staatscourant.

Beoordeling aanvragen

De minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, dit om toekenning zo spoedig mogelijk te kunnen laten plaatsvinden. De beoordeling van de aanvragen gebeurt in het licht van de doelen van de regeling die hierboven zijn beschreven. In de SUVIS zijn een aantal voorwaarden opgenomen die gelden als drempel voor het toekennen van een aanvraag. Als niet aan alle voorwaarden wordt voldaan, zal de aanvraag afgewezen worden.

De maximale beoordelingstermijn van de aanvraag is 8 weken na ontvangst bij RVO, mogelijk eenmalig te verlengen met 8 weken, maar gestreefd wordt deze termijn zoveel korter te laten zijn als mogelijk. De beoordeling zal door de RVO worden uitgevoerd.

Monitoring en verantwoording

Om achteraf vast te kunnen stellen of de specifieke uitkeringen bijgedragen hebben aan de doelen van het programma, kan de Minister van BZK informatie opvragen bij gemeenten over de voortgang van de activiteiten. Het gaat dan om inzicht in:

  • genomen maatregelen binnen de regeling en daarbij behorende flankerende maatregelen zoals die gericht zijn op het voldoen aan de eisen voor isolatie en binnenklimaat;

  • de wijze waarop dit bijdraagt aan het verbeteren van het binnenklimaat en eventueel de energieprestatie;

  • de leerervaringen die gemeenten en schoolbesturen hebben opgedaan.

De ingewonnen informatie wordt gebruikt om de effectiviteit van deze regeling te monitoren.

Leerervaringstraject

Deze regeling wordt ook gebruikt om gemeenten onderling te laten delen in de opgedane ervaringen met het verbeteren van het binnenklimaat en energiebesparing. Dit geeft onder andere meer inzicht in het optimaliseren van de businesscase/financiering van de verduurzamingsopgave binnen het onderwijsvastgoed. De werkzaamheden binnen het Kennis- en Innovatieplatform Verduurzaming Maatschappelijk Vastgoed (KIPMV) zijn hier ook op gericht. Daarom wordt van gemeenten en schoolbesturen die gebruik maken van de regeling verwacht dat zij bereid zijn om te doen aan kennisoverdracht via het Kennis- en Innovatieplatform Verduurzaming Maatschappelijk Vastgoed. Voor het primair en voortgezet onderwijs is Ruimte-OK het kenniscentrum dat participeert aan dit platform. Deze kennisdeling houdt in dat deelnemende gemeentes en scholen ondersteuning kunnen krijgen door Ruimte-OK en (telefonisch) benaderd en bevraagd kunnen worden door Ruimte-OK voor kennisdeling.

Te nemen maatregelen

Doel van deze regeling is om het binnenklimaat bij schoolgebouwen op minimaal de wettelijke vereisten te brengen. Voor schoolgebouwen die zijn gebouwd voor 1 april 2012 of waarvan een bouwvergunning is aangevraagd voor 1 april 2012 betekent dit dat de maatregelen die worden genomen leiden tot een luchtverversingscapaciteit van ten minste 6 dm3/s per persoon of CO2-concentratie van maximaal 1.200 ppm. Voor schoolgebouwen die zijn gebouwd op grond van een omgevingsvergunning voor het bouwen na 1 april 2012 geldt dat de maatregelen moeten leiden tot een luchtverversingscapaciteit van ten minste 8,5 dm3/s per persoon of een CO2-concentratie van maximaal 950 ppm. Deze niveaus worden ook gehanteerd in het rapport van het LCVS. Het staat gemeenten en schoolbesturen vrij om in samenspraak te kiezen voor een beter niveau voor het binnenklimaat dan de normen voorschrijven. Ook in dit geval vindt binnen de SUVIS een vergoeding van 30% plaats.

Voor onderwijsgebouwen is een Programma van Eisen Frisse Scholen (PvE) gemaakt7. De meest recente versie hiervan dateert uit 2015, maar een update is voorzien eind 2020. Dit PvE geeft handvatten met betrekking tot het realiseren van een goed binnenmilieu en een lage energierekening.

Bij gebouwen waar nog geen kooldioxidemeters en energieregistratie- en bewakingssysteem aanwezig zijn, zijn deze twee maatregelen met monitoringsfunctie ook verplicht. Kooldioxidemeters en een energieregistratie- en bewakingssysteem zijn noodzakelijk om inzicht te krijgen in de kwaliteit van de lucht in een gebouw en energiestromen, op korte en lange termijn. Om deze reden dienen de kooldioxidemeters voorzien te zijn van een monitoringsfunctie waarvan de gegevens tenminste een jaar beschikbaar blijven (d.w.z. gegevens van minstens 12 maanden dienen te worden opgeslagen), en dat het energieregistratie- en bewakingssysteem een rapportagefunctie heeft waarbij de gegevens per dag, week en jaar zijn op te vragen. Met automatische rapportages wordt voorkomen dat er op locatie metingen moeten worden uitgevoerd die slechts leiden tot een momentopname. Bovendien zijn de kosten voor het aanbrengen van monitoring vergelijkbaar met het eenmalig uitvoeren van een steekproef. Juist de combinatie van CO2- én energiemonitoring kan bijdragen aan het voorkomen dat de kosten in exploitatie buitensporig oplopen.

2. Verhouding tot bestaande regelgeving

2.1 Financiële-verhoudingswet

Aan gemeenten kan op grond van deze regeling een eenmalige specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet worden verstrekt. De regels in de Financiële-verhoudingswet over specifieke uitkeringen zijn daarom van toepassing. Dit betekent onder meer dat de verantwoording verloopt op de in artikel 17a van die wet aangegeven wijze.

2.2 Staatssteunrecht

Deze regeling is gericht op gemeenten en de uitoefening van hun publieke taak zonder dat er sprake is van economische activiteiten van de gemeente. De regeling bevat daarom geen staatssteun. Gemeenten dienen evenwel bij het inschakelen van derden, zoals bouwbedrijven, te voorkomen dat er indirecte ongeoorloofde staatssteun wordt verleend. Dit kan bijvoorbeeld worden geborgd door het aanbesteden van eventuele opdrachten conform het aanbestedingsrecht. Indien de gemeente de specifieke uitkering gebruikt om schoolbesturen te subsidiëren, zal ook daar rekening gehouden moeten worden met de van toepassing zijnde aanbestedingsregels voor die schoolbesturen.

2.3 Verhouding tot Ontzorgingsprogramma en andere subsidieregelingen

Op 12 juni 20208 heeft de Minister van BZK toegezegd in te zetten op een ontzorgingsprogramma dat kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren kan begeleiden tot het moment van aanbesteding van maatregelen om vastgoed te verduurzamen. Hiertoe is de Regeling specifieke uitkering ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed9 opgesteld, waarbij een eenmalige specifieke uitkering kan worden verstrekt aan provincies voor activiteiten die tot doel hebben om kleine maatschappelijk vastgoedeigenaren te ontzorgen bij het verduurzamen van gebouwen die zij in eigendom hebben. Onderdeel van deze doelgroep zijn o.a. gemeenten en schoolbesturen. Deze doelgroep wordt in de regeling afgebakend tot:

  • gemeenten met minder dan 25.000 inwoners op 1 oktober 2020.

  • schoolbesturen van door het rijk bekostigde scholen in het primair onderwijs met maximaal tien gebouwde onroerende zaken in eigendom;

  • schoolbesturen van door het rijk bekostigde scholen in het voortgezet onderwijs met maximaal vijf gebouwde onroerende zaken in eigendom.

In relatie tot de voorliggende regeling is er bij het ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed geen sprake van bekostiging van de maatregelen die leiden tot een beter binnenklimaat of energiebesparing. Het betreft een specifieke uitkering voor het inrichten van ontzorgingsprogramma’s die advisering, vraagbundeling en kennisdeling door de provincie omtrent verduurzaming mogelijk maken bij kleine vastgoedeigenaren. De SUVIS is een specifieke uitkering aan gemeenten voor noodzakelijke verbetering van het binnenklimaat in schoolgebouwen van primair en voortgezet onderwijs.

Een specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor kosten voor activiteiten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd.

3. Uitvoering en toezicht

De regeling wordt uitgevoerd voor RVO, in mandaat van de Minister van BZK. Dit houdt in dat RVO de aanvragen ontvangt en beoordeelt en de beschikkingen verstuurt. Na afloop verantwoordt de gemeente de uitgaven via de Single information, single audit-systematiek (SiSa). Aan de hand van die verantwoordingsinformatie bij de jaarrekening van de gemeente zal RVO vaststellen of de uitkering is besteed voor hetgeen deze is verstrekt en de uitkering vaststellen.

Gemeenten en schoolbesturen kunnen bij de aanvraag hulp krijgen van Ruimte-OK. Deze organisatie ondersteunt bij het realiseren van duurzame en frisse scholen. In relatie tot deze regeling zal Ruimte-OK beschikbaar zijn om mee te denken bij het opstellen van het projectplan en de aanvraag voor de specifieke uitkering.

4. Gevolgen

4.1 Bestuurlijke lasten voor gemeenten

De bestuurlijke lasten bij de regeling bestaan uit de kosten van de informatieverplichtingen aan het Rijk. Deze kosten doen zich alleen voor als een gemeente zelf besluit een specifieke uitkering op basis van de SUVIS aan te willen vragen. Er is dus geen sprake van een verplichting. Desalniettemin is het belangrijk deze lasten beperkt te houden.

Bij de opzet van de SUVIS is nauw met de VNG samengewerkt om de bestuurlijke lasten voor de aanvragen zo minimaal mogelijk te houden. Van de aanvrager wordt verwacht dat zij een aanvraag binnen 6-18 uur afgehandeld kan hebben met een gemiddelde van 10 uur per aanvraag. Het aantal uren hangt samen met de omvang van de maatregelen en de omvang van de school. Het verwachte kennisniveau van de aanvrager is hoger opgeleid. De verwachting is dan ook per aanvraag maximaal 650 euro (65 euro uurtarief) aan kosten per aanvrager. Bij volledige uitputting van de regeling, waarbij 870 scholen een aanvraag doen, zullen de bestuurlijke lasten €565.500 zijn.

Gemeenten die deelnemen aan deze regeling verklaren zich bereid om benaderd te worden door Ruimte-OK voor kennisdeling in het KIPMV. Dit houdt in dat gemeenten op een aantal momenten worden benaderd om informatie aan te leveren, waarbij zij eveneens advies kunnen vragen aan Ruimte-OK en waarbij Ruimte-OK navraag doet naar ervaringen. De kennisdeling bevat geen rapportageverplichtingen.

4.2 Lasten voor de Rijksoverheid

De uitvoering van de regeling door RVO heeft effect voor de lasten van de overheid. Deze lasten worden geschat op €1.283.000, wat neerkomt op 1,28% van het subsidiebedrag.

4.3 Gevolgen voor het milieu

Deze regeling heeft als doelstelling het verbeteren van het binnenklimaat. Het aanbrengen van ventilatie kan, zeker in gebouwen waarin nog geen ventilatiesysteem aanwezig was, leiden tot een hoger energieverbruik. Daarom voorziet deze regeling ook in het bekostigen van energiebesparende maatregelen om het uiteindelijke energieverbruik (en daarmee ook de CO2-uitstoot) te beperken of bij voorkeur gelijk te houden.

5. Advies en consultatie

5.1 Advies Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)

Het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) heeft deze regeling niet geselecteerd voor een formeel advies. Dit gelet op de analyse dat er naar verwachting geen regeldrukeffecten aan de orde zijn als gevolg van het voorstel.

5.2. Consultatie en advies, Code interbestuurlijke verhoudingen

De coronacrisis heeft het belang van een gezond binnenklimaat in gebouwen, en scholen in het bijzonder, onderschreven. Dit kabinet heeft daarom 1 oktober 2020 besloten de 40 miljoen die beschikbaar was voor het op gang houden van de bouw als gevolg van de corona-crisis en scholen te verduurzamen, vol in te zetten op het verbeteren van het binnenklimaat op scholen.

De VNG is gevraagd om interbestuurlijke consultatie, mede op grond van de Code interbestuurlijke verhoudingen. De sectorraden (PO-Raad en VO-raad) en koepelorganisaties Bouwend Nederland en Techniek Nederland hebben ook aandachtspunten meegegeven. De reacties van deze betrokken partijen waren gericht op de oorspronkelijke specifieke uitkering doorbouwplan scholen. Wijzigingen van deze regeling n.a.v. het rapport van het LCVS en de Kamerbrief van 1 oktober 2020 zijn overlegd met de VNG, PO-Raad en VO-raad.

Vrijwel alle belanghebbenden vonden de indieningstermijn van de SUVIS te krap. Dit is ondervangen door de regeling later open te stellen (4 januari 2021) en de indieningstermijn een tot en met 30 juni 2021 mogelijk te maken. Hierdoor hebben gemeenten en schoolbesturen meer tijd om afspraken te maken over de verantwoordelijkheden, cofinanciering, verantwoording en evaluatie. Uiteraard is het wel van belang dat er snel wordt gestart. Bovendien is ervoor gezorgd dat projecten die zijn gestart vanaf 1 oktober 2020 kunnen worden gehonoreerd, de datum waarop het rapport van het LCVS is gepubliceerd, zodat op deze manier ook de snelle starters in aanmerking komen voor de regeling.

Daarnaast spreken zowel de sectorraden als de VNG de voorkeur uit om een knip te maken in de regeling, te weten 40 miljoen euro als oorspronkelijk bedoeld in het kader van het doorbouwplan en 60 miljoen euro aanvullende middelen. Hiervoor zijn diverse redenen, zoals onderstaand per argument wordt uitgewerkt. Er is echter een sterke politieke wens om de regeling snel open te stellen voor gemeenten, en de doorlooptijd zoals hierboven vermeld te verlengen.

Vanuit verschillende kanten werd aangegeven dat het maximum van drie projecten per gemeenten weinig is. Om tegemoet te komen aan de wens om meer projecten per gemeente mogelijk te maken, is besloten het aantal aanvragen per gemeente niet te beperken tot een maximum aantal.

Ook is verduidelijkt dat als een gemeente besluit de specifieke uitkering te gebruiken om daarmee een schoolbestuur te subsidiëren of bekostigen, dit geldt als een project. Daarvoor gelden dezelfde voorwaarden als wanneer de specifieke uitkering door de gemeente was besteedt aan het project: 30 procent uit de specifieke uitkering, 70 procent cofinanciering. Een gemeente kan een deel van die cofinanciering op zich nemen. Gemeenten en schoolbesturen kunnen ook gezamenlijk een project indienen, waarbij in totaal 30 procent vanuit de specifieke uitkering bekostigd kan worden.

De verhouding van specifieke uitkering en cofinanciering vanuit gemeenten danwel schoolbesturen was een ander aandachtspunt. De onzekere financiële situatie van veel gemeenten door de coronacrisis maakt dat er niet zomaar geld beschikbaar is voor deze cofinanciering. De oorspronkelijk voorziene korte indieningstermijn maakt ook dat omvangrijke middelen niet snel te alloceren zijn. Om aan dit punt tegemoet te komen is het subsidiepercentage verhoogd tot 30 procent (was 20 procent) en is de indieningstermijn verlengd. Bovendien is de mogelijkheid in de regeling toegevoegd dat – indien het plafond voor het totaal aantal aanvragen voor specifieke uitkeringen niet wordt bereikt – de aanvraagperiode kan worden verlengd tot en met 13 september 2021.

De VNG, PO-Raad en VO-raad geven aan dat er een veel grotere opgave op het gebied van onderwijshuisvesting is, met de bijbehorende behoefte aan stabiele financiering i.p.v. incidenteel geld, om echt te kunnen werken aan verduurzaming en kwaliteitsverbetering. Dit vraagstuk zal door OCW betrokken worden in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Onderhuiswijshuisvesting dat momenteel loopt.

De oorspronkelijke regeling was gericht op bovenwettelijke eisen inzake binnenklimaat en/of energiebesparing. Reactie hierop was dat scholen op dit moment geen middelen hebben om te voldoen aan de wettelijke eisen. Uit het rapport van LCVS is ook gebleken dat veel scholen op dit moment niet voldoen aan de minimumeisen. Daarom is het uitgangspunt van deze regeling veranderd en kunnen schoolgebouwen ook worden verbeterd tot het wettelijk minimum. Het realiseren van een beter binnenklimaat dan het wettelijk minimum past echter ook binnen de doelstellingen van deze regeling. Om te voorkomen dat (achteraf) uitgebreid aangetoond moet worden dat het oorspronkelijke binnenklimaat niet voldeed, wordt aan gemeenten een verklaring gevraagd. Gemeenten nemen hierbij zelf de verantwoordelijkheid om onderzoek te doen naar de staat van de ventilatie.

Verschillende belanghebbenden benadrukten het belang dat bij deze maatregelen om te komen tot een gezond binnenklimaat wordt gekeken naar de samenhang met de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 zoals afgesproken in het klimaatakkoord en hoe het verbeteren van het binnenklimaat past binnen de sectorale routekaarten verduurzaming maatschappelijk vastgoed die de sectoren hebben opgesteld. Bij voorkeur hebben de maatregelen een basis in de portefeuilleroutekaart/IHP/duurzaam meerjarenonderhoudsplan.

Opgemerkt is verder dat veel gebouwen die nu natuurlijke ventilatie hebben, na het toepassen van maatregelen om te komen tot frisse scholen, in sommige gevallen meer energie kunnen gaan verbruiken. Dit is onwenselijk zowel vanuit het oogpunt van CO2-reductie als toenemende energielasten voor scholen. De regeling biedt de mogelijkheid om flankerende maatregelen te bekostigen zoals energiebesparende maatregelen waarmee de exploitatielasten worden gedrukt, of zelfs een budgetneutrale exploitatie mogelijk wordt. Scholen kunnen meebetalen aan investeringen die leiden tot vermindering van exploitatielasten.

Techniek Nederland heeft aandacht gevraagd voor het toepassen van energie-efficiënte en geluidsarme ventilatiesystemen.

Opmerkingen die gaan over het leren van deze regeling zullen een plek krijgen in het KIPMV.

Tot slot is na de consultatieperiode besloten om vervangende nieuwbouw niet toe te staan binnen de SUVIS. Deze wijziging is na de consultatie besproken met de VNG.

6. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2021. Hiermee wordt aangesloten bij de vaste verandermomenten, maar afgeweken van de minimuminvoeringstermijn. Hiertoe is besloten omdat de problemen rondom de ventilatie op scholen, in het licht van de uitbraak van Covid-19, vragen om spoedige aanpak van de schoolgebouwen ter verbetering van het binnenklimaat.

Artikelsgewijs deel

Artikel 1. Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen die gelden voor deze regeling.

De begripsbepaling van bouw- en installatiekosten is bepalend voor kosten die op grond van deze regeling in aanmerking komen voor een specifieke uitkering. Dat zijn de kosten van ontwerp, bouwmateriaal, bouwmaterieel, de gebouwgebonden installaties, projectmanagement en arbeid, inclusief sloopkosten en kosten voor lood- en asbestverwijdering. Tot de kosten voor het ontwerp worden ook de architectskosten en advieskosten voor, bijvoorbeeld, het onderzoeken van de bodem ten behoeve van het ontwerp gerekend. Tot bouwkosten worden niet gerekend: verzekeringskosten, afschrijvingskosten, leges, aankoop van grond, onderzoekskosten voor bodemvervuiling en overige kosten van het bouwproject.

Een specifieke uitkering kan worden verleend voor een project, gedefinieerd als het samenhangende geheel van werkzaamheden aan één of meer schoolgebouwen op dezelfde locatie. Met “dezelfde locatie” wordt gedoeld op gebouwen die aan elkaar verbonden zijn of naast elkaar liggen, bijvoorbeeld op hetzelfde of aansluitende bouwwerkpercelen. Hiermee wordt voorkomen dat een bouwproject bij een school met meerdere gebouwen opgeknipt moet worden in verschillende aanvragen. Het is mogelijk dat zowel de gemeente als het schoolbestuur een bijdrage leveren in een project. Zolang de werkzaamheden van deze partijen voldoende met elkaar samenhangen zullen de werkzaamheden gelden als één project (ook voor wat betreft het maximumbedrag per project).

Projecten die in aanmerking komen zijn projecten voor schoolgebouwen waarin de ventilatie onvoldoende is en/of CO2-concentratie niet op het aanbevolen niveau is. Het begrip CO2-concentratie sluit aan bij de praktijk die onder meer gehanteerd wordt in het Programma van Eisen voor Frisse scholen. De ademzone is doorgaans op 1,5 meter hoogte, maar voor zittende leerlingen kan een andere hoogte passend zijn.

Voor de definitie van schoolgebouw is aangesloten bij het feitelijke gebruik van het gebouw. Als het gebouw gebruikt wordt door de onderwijsinstelling voor het onderwijs valt dat gebouw onder de definitie van een schoolgebouw. Dit betekent dat bijvoorbeeld ook een gymlokaal of -zaal als onderwijsgebouw gekwalificeerd kan worden. Het maakt niet uit dat het schoolgebouw ook gebruikt wordt voor andere activiteiten dan onderwijs. Hierbij is wel van belang dat de gemeente (of het schoolbestuur) niet de kosten draagt van andere partijen in een combinatiegebouw, zoals een kinderopvang. Die kosten kunnen ertoe leiden dat de gemeente ongeoorloofde staatssteun verleent en komen niet in aanmerking voor de uitkering (artikel 5, tweede lid, onder b). In de definitie van schoolgebouw wordt via afzonderlijke definities verwezen naar een school of nevenvestiging in het primair onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs en een hoofd-, neven- of tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 73 van de Wet op het voortgezet onderwijs. Verticale scholengemeenschappen en agrarische opleidingscentra zijn hiervan uitgesloten, zoals toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel 3. Plafond voor het verstrekken van specifieke uitkeringen

Het plafond voor het totaal aan aanvragen bedraagt € 98.717.000. Als dit plafond overschreden wordt, kunnen er geen aanvragen meer toegekend worden. Als het plafond gehaald is voordat de aanvraagtermijn voorbij is wordt daarvan mededeling gedaan in de Staatscourant.

Het is mogelijk dat het plafond nog niet is uitgeput nadat de aanvraagtermijn verlopen is. In dat geval kan de aanvraagtermijn door de Minister van BZK verlengd worden tot uiterlijk 13 september 2021. Hiervan zal eveneens mededeling gedaan worden in de Staatscourant.

Artikel 4. Verstrekken van de specifieke uitkering

In artikel 4 is bepaald voor welke projecten een specifieke uitkering verstrekt kan worden. Deze projecten zien op verbouw van bestaande schoolgebouwen, waarmee in ieder geval het binnenklimaat (op energiezuinige wijze) verbeterd wordt. Het project zelf kan breder zijn dan die maatregelen voor het energiezuinige binnenklimaat, maar die maatregelen moeten in ieder geval onderdeel uitmaken van het project om in aanmerking te komen voor een specifieke uitkering.

Het verbouwen van een bestaand gebouw kan in sommige gevallen ook zien op activiteiten die in de praktijk “onderhoud” genoemd worden, zoals het vervangen van installaties of verlichting. Gedragsmaatregelen, zoals het (her-)inregelen van bestaande installaties op een zelfstandig moment, vallen niet onder verbouw. Het vervangen van een oude installatie en het inregelen van de nieuwe, vervangende installatie dan weer wel.

In artikel 4 zijn drie maatregelen genoemd die in het project in ieder geval moeten worden opgenomen. Deze maatregelen zijn nodig voor een goed, energiezuinig en veilig binnenklimaat in het schoolgebouw.

De eerste maatregel bestaat uit het realiseren van luchtverversing die aansluit bij de eisen uit het Bouwbesluit, de Arboregelgeving en aanvullende richtlijnen. Als een schoolgebouw is gebouwd voor 1 april 2012 of voor die datum een bouwvergunning is aangevraagd geldt een luchtverversingscapaciteit van 6 dm3/s per persoon of CO2-concentratie van maximaal 1.200 ppm. Voor gebouwen waarvoor de omgevingsvergunning voor het bouwen is aangevraagd na 1 april 2012 zijn de minimumeisen vastgesteld op 950 ppm CO2 en 6,5 liter/seconde/persoon. In beide gevallen zijn de beoogde waarden gesteld als minimumwaarden. De gemeente kan er dus ook voor kiezen voor een beter binnenklimaat en de bouw- en installatiekosten daarvoor opnemen in de begroting in de aanvraag.

De tweede maatregel bestaat uit het toepassen van kooldioxidemeters. Daarbij wordt verwezen naar artikel 3.5 uit de Regeling Bouwbesluit 2012, dat luidt als volgt:

Artikel 3.5 (Regeling Bouwbesluit 2012)

Een kooldioxidemeter als bedoeld in artikel 7.23 van het besluit voldoet aan het volgende:

  • a. functioneert continu op de gangbare elektrische netspanning en een tijdelijke onderbreking van de elektrische aansluiting verstoort de ingestelde signaalniveaus niet;

  • b. kalibreert zichzelf automatisch;

  • c. heeft ten minste een CO2-meetfunctie met:

    • 1°. een meetbereik van tenminste 300 tot 5.000 ppm;

    • 2°. een bedrijfstemperatuur van 0–50 ˚C;

    • 3°. een nauwkeurigheid in temperatuurbereik van +15 tot + 35 ˚C:

      • bij CO2 van 300-1.000 ppm : < 10% van meetwaarde en

      • bij CO2 van 1.000-5.000 ppm : < 100 ppm;

    • 4°. een resolutie van 1 ppm;

  • d. waarschuwt bijtijds voor ventilatieproblemen door middel van een duidelijke indicatie betreffende de mate waarin een vertrek wordt geventileerd;

  • e. heeft 3 signaalniveaus met een eigen kleurcode:

    • 1°. CO2-concentratie van minder dan 1.000 ppm;

    • 2°. CO2-concentratie van 1.001 t/m 1.400 ppm;

    • 3°. CO2-concentratie van 1.401 ppm en hoger;

  • f. de CO2-concentratie moet afleesbaar zijn op een duidelijk display, waarbij de hoogte van cijfers en letters in het display minimaal 8 mm bedraagt.

De kooldioxidemeters moeten geïnstalleerd worden in iedere onderwijsruimte en voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in de Regeling Bouwbesluit 2012. Deze eis geldt overigens al voor onderwijsruimten in het primair onderwijs op basis van het Bouwbesluit 2012. Bovenop de technische eisen is het voorgeschreven om gebruik te maken van een monitoringsfunctie waarbij de gegevens ten minste een jaar bewaard blijven. Dit om te waarborgen dat de informatie over de concentratie kooldioxide beschikbaar is en geanalyseerd kan worden, waardoor er zicht gehouden wordt op de kwaliteit van het binnenklimaat.

Een derde maatregel is het aanbrengen van een energieregistratie- en bewakingssysteem met een rapportagefunctie. Vanwege de rapportagefunctie is de maatregel meer dan een slimme meter waarop verbruiksinformatie kan worden afgelezen.

De eerste maatregel – het verbeteren van de luchtverversing – zal in ieder schoolgebouw in het project getroffen gaan worden. De school heeft immers verklaard dat de bestaande schoolgebouwen niet voldoen aan de genoemde waarden (artikel 8, tweede lid, onder b). Voor de kooldioxidemeters- en monitoring en het energieregistratie- en bewakingssysteem geldt dat deze, vanzelfsprekend, alleen getroffen hoeven te worden als deze nog niet aanwezig zijn in de gebouwen.

Naast de drie verplichte maatregelen kan een project ook andere maatregelen bevatten, voor zover die extra maatregelen binnen de scope van de regeling vallen. Dat kunnen bijvoorbeeld maatregelen zijn waarmee de onderhouds- en energiekosten laag gehouden worden of het binnenklimaat verder verbeterd wordt.

Artikel 5. In aanmerking komende kosten

De gemeente kan twee soorten kosten opvoeren bij het aanvragen van de specifieke uitkering: de eigen bouw- en installatiekosten voor een project, bijvoorbeeld voor een grote renovatie, en de bouw- en installatiekosten die gemaakt worden door een schoolbestuur voor het verbouwen van een schoolgebouw. De wijze waarop de gemeente het schoolbestuur bekostigd is voor de specifieke uitkering niet van belang, zolang in de aanvraag duidelijk gemaakt kan worden welke kosten van het schoolbestuur de gemeente vergoedt. Als de kosten van de gemeente en het schoolbestuur ten behoeve van hetzelfde project worden gemaakt (dus voor één of meer schoolgebouwen op dezelfde locatie), moet de gemeente de kosten in één aanvraag opnemen. In aanmerking komen niet de kosten die al op andere wijze vergoed zijn en de kosten die worden gemaakt voor delen van het gebouw die niet door de school gebruikt worden. Bij dit laatste kan bijvoorbeeld gedacht worden aan ruimtes in een combinatiegebouw die gebruikt worden door een kinderopvang of openbare bibliotheek. In dat geval zullen de kosten voor, bijvoorbeeld, een nieuwe installatie voor luchtverversing naar rato verdeeld moeten worden over de gebruikers van het gebouw. Het deel van de kosten dat neerslaat bij het schoolbestuur kan vervolgens onderdeel uitmaken van de specifieke uitkering die de gemeente aanvraagt.

Artikel 6. Maximale hoogte van de specifieke uitkering

De specifieke uitkering bedraagt maximaal 30 procent van de totale bouw- en installatiekosten van de gemeente en/of het schoolbestuur. Voor één project kan bovendien maximaal het in het tweede lid genoemde bedrag verleend worden. Dit bedrag is gerelateerd aan het aantal leerlingen dat onderwijs krijgt in het schoolgebouw of in de schoolgebouwen waarvoor het project wordt uitgevoerd. Dit wordt getoetst aan de hand van de aanvraag en het aantal leerlingen dat op 1 oktober 2020 voor de schoolgebouwen is vastgesteld.

Artikel 7. Aanvraag van de specifieke uitkering

De specifieke uitkering wordt aangevraagd door een gemeente. Gemeenten kunnen de aanvraag indienen via het formulier dat beschikbaar is gesteld door RVO.

Het is niet mogelijk om met een samenwerkingsverband van gemeenten een aanvraag te doen of een aanvraag te doen voor een schoolgebouw dat niet in de gemeente ligt. Een aanvraag kan worden ingediend vanaf 4 januari tot en met 30 juni 2021. Aanvragen die na het sluiten van de indieningstermijn worden ingediend, kunnen niet behandeld worden.

In sommige gevallen zal een onvolledige aanvraag aangevuld kunnen worden op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Als de aanvraag niet aangevuld kan worden, of inhoudelijk niet voldoet aan de eisen in de regeling, kan deze niet toegekend worden. De gemeente kan in dat geval de aanvraag intrekken of wachten tot de aanvraag wordt afgewezen. Vervolgens kan de gemeente een verbeterde aanvraag indienen. Die verbeterde aanvraag moet wel eveneens gedaan binnen de aanvraagperiode van de regeling, dus uiterlijk 30 juni 2021.

Artikel 8. Aanvraagvereisten

De aanvraag moet aan een aantal aanvraagvereisten voldoen. Allereerst kan de aanvraag betrekking hebben op maximaal één project. De aanvraag kan zowel zien op de bouw- en installatiekosten van de gemeente als de kosten van het schoolbestuur, zolang de te bekostigen werkzaamheden in het kader van één project plaatsvinden. Dit kan betekenen dat in één project, en dus op één locatie, de gemeente kosten maakt voor renovatie, terwijl het schoolbestuur kosten maakt voor het aanpassen van de binneninstallaties. Voor de definitie van een ‘project’ wordt verder verwezen naar artikel 1 en de daarbij behorende toelichting. Ten tweede zal de gemeente informatie moeten verschaffen via het aanvraagformulier van RVO of bij te voegen bijlagen. Deze informatie ziet op: de adresgegevens van het betreffende schoolgebouw of de schoolgebouwen, een verklaring waaruit blijkt dat de luchtverversing in de betreffende schoolgebouwen (of delen daarvan) niet voldoet aan de waarden, genoemd in artikel 4, tweede lid, onder a of b, een overzicht van de maatregelen, genoemd in artikel 4, die worden getroffen en de gevolgen voor de luchtverversingscapaciteit of CO2-concentratie, het aantal leerlingen dat onderwijs krijgt in de schoolgebouwen, een begroting en een tijdsplanning. De begroting moet in ieder geval voldoende gedetailleerd zijn om te kunnen bepalen of de kosten voldoen aan de definitie van bouw- en installatiekosten en andere regels in deze regeling. Uit de planning moet blijken dat de werkzaamheden uiterlijk starten op 1 januari 2022 en worden afgerond uiterlijk op 31 december 2023 (artikel 10, eerste lid).

Artikel 9. Wijze van verdelen

De aanvragen van gemeenten worden bij binnenkomst beoordeeld op de aanvraagvereisten en de afwijzingsgronden. De aanvragen die voldoen aan de vereisten van de regeling zullen op volgorde van binnenkomst toegekend worden. Er wordt gekeken naar de dagtekening, en dus niet naar het specifieke tijdstip op de dag. Als er meerdere aanvragen worden ingediend op de datum dat het budget wordt uitgeput, wordt er tussen die aanvragen geloot.

Onvolledige aanvragen kunnen in sommige gevallen op grond van de Algemene wet bestuursrecht worden aangevuld door de aanvrager. In dat geval telt evenwel de datum van de aangevulde aanvraag als datum van binnenkomst. Het kan dus zo zijn dat de aanvraag daardoor lager in de volgorde terecht komt, of zelfs in geheel niet beoordeeld kan worden als het budget inmiddels is uitgeput. Als een aanvraag niet voldoet aan de regeling en ook niet kan worden aangevuld zal deze worden afgewezen, waarna de gemeente een nieuwe aanvraag kan indienen.

Artikel 10. Verplichtingen voor de ontvanger

De gemeente heeft, na het verstrekken van de specifieke uitkering, een aantal verplichtingen. Allereerst moeten de bouwactiviteiten (van gemeente en/of schoolbestuur) gestart worden uiterlijk 1 januari 2022, en afgerond worden uiterlijk op 31 december 2023. Deze laatste datum kan eventueel een half jaar later vastgesteld worden als de gemeente tijdig aangeeft dat de datum, buiten de schuld van de gemeente om, niet haalbaar blijkt. Ten tweede wordt de gemeente gevraagd om mee te doen in het traject van het Kennis- en Innovatieplatform verduurzaming maatschappelijke vastgoed, waarin informatie en ervaringen van de gemeente verzameld worden. Ten derde kan de gemeente gevraagd worden om informatie aan te leveren ten behoeve van de evaluatie van de regeling. Hierbij kan gedacht worden aan de gerealiseerde ventilatieverbetering van het schoolgebouw. Tot slot zal de gemeente zich moeten melden als er ontwikkelingen zijn waardoor het uitvoeren van de activiteiten naar waarschijnlijkheid niet, niet tijdig of anders zal plaatsvinden dan opgenomen in de aanvraag.

Artikel 11. Afwijzingsgronden

In artikel 11 is onder meer bepaald dat een specifieke uitkering niet wordt verstrekt als de bouwactiviteiten waarvoor de specifieke uitkering wordt aangevraagd (dus: het project als bedoeld in artikel 4, eerste lid) zijn gestart voor 1 oktober 2020.

Artikel 13. Verantwoording, vaststelling en terugvordering

In artikel 13 zijn de bepalingen opgenomen over de verantwoording van de gemeente en de vaststelling en, eventueel, terugvordering van de gemeente. De verantwoording verloopt via de ‘single information, single audit’-systematiek (SiSa). Dit is de gebruikelijke systematiek voor gemeenten bij het verantwoorden over specifieke uitkeringen. Aan de hand van de SiSa-informatie zal de specifieke uitkering vastgesteld worden. Er zijn twee mogelijke momenten waarop vaststelling plaats kan vinden. Allereerst zal worden vastgesteld als de gemeente, via SiSa, aangeeft dat er sprake is van een eindverantwoording. Deze manier zal naar verwachting in het merendeel van de gevallen van toepassing zijn. Als de gemeente echter geen eindverantwoording verstrekt, maar de uiterlijke datum voor het uitvoeren van de activiteiten wel verstreken is, zal er worden vastgesteld op basis van de SiSa-informatie die na die uiterlijke datum wordt verstrekt. Dus als de gemeente de activiteiten moet uitvoeren uiterlijk op 31 december 2023, zal de SiSa-informatie die in 2024 wordt verstrekt gebruikt worden voor de vaststelling van de specifieke uitkering. Mocht uit de verantwoordingsinformatie blijken dat de uitkering niet geheel of niet rechtmatig is besteed, dan kan de minister de uitkering lager vaststellen en het resterende deel van het bedrag terugvorderen.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Kamerstukken II 2020/21, kenmerk 2020Z17707

X Noot
2

Een frisse school is een schoolgebouw (basis- of voortgezet onderwijs) met een laag energiegebruik en een gezond binnenmilieu als het gaat om luchtkwaliteit, temperatuur, comfort, licht en geluid. Bron: RVO.nl

X Noot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300 VIII, nr. 210

X Noot
4

Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen, Eindrapportage Beeld van ventilatie op scholen in het

funderend onderwijs in Nederland d.d. 1 oktober 2020

X Noot
5

Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 32 847, nr. 650

X Noot
6

Staatscourant 2020 nr. 50645 30 september 2020

X Noot
8

Kamerstukken II 2019/20, 32 813, nr. 532.

Naar boven