Regeling van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 16 oktober 2020, nr. IENW/BSK-2020/175451, houdende vaststelling van de Regeling vergoedingen waterschapsverkiezingen

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 98, tweede lid, van de Waterschapswet;

BESLUIT:

Artikel 1

  • 1. De som van de vergoedingen die de waterschappen gezamenlijk verschuldigd zijn krachtens artikel 98, tweede lid, van de Waterschapswet is:

    • a. voor de periode 2020 tot en met 2023 gelijk aan € 11,2 miljoen;

    • b. voor de periode 2024 tot en met 2027 gelijk aan € 11,2 miljoen, geïndexeerd overeenkomstig de consumentenprijsindex over de periode 2021 tot en met 2023, zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek;

    • c. voor elke volgende periode van vier kalenderjaren gelijk aan het bedrag dat verschuldigd was in de daaraan voorafgaande periode van vier kalenderjaren, geïndexeerd overeenkomstig de consumentenprijsindex over de laatstgenoemde periode van vier kalenderjaren, zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

  • 2. Het aandeel van een afzonderlijk waterschap in de som van de vergoedingen, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald op basis van het aandeel van het waterschap in het totale aantal kiesgerechtigde ingezetenen van de waterschappen tezamen tijdens de laatst gehouden waterschapsverkiezingen.

Artikel 2

De vergoeding die een waterschap per kalenderjaar verschuldigd is, bedraagt een vierde van het op basis van artikel 1 voor het waterschap bepaalde bedrag.

Artikel 3

  • 1. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt de vergoeding die een waterschap verschuldigd is telkens in het eerste jaar van een periode van vier kalenderjaren vóór 15 mei bij beschikking vast.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de vergoeding die verschuldigd is voor de periode 2020 tot en met 2023 vastgesteld vóór 15 november 2020.

Artikel 4

De Vergoedingenregeling waterschapsverkiezingen 2015 en de Vergoedingenregeling waterschapsverkiezingen 2019 worden ingetrokken.

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 november 2020.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vergoedingen waterschapsverkiezingen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

TOELICHTING

Sinds 2015 organiseren gemeenten iedere vier jaar de waterschapsverkiezingen, tegelijk met de verkiezingen voor de Provinciale Staten.

Artikel 98, tweede lid, eerste volzin, van de Waterschapswet bepaalt dat elk waterschap aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat een vergoeding is verschuldigd voor de kosten van gemeenten vanwege de organisatie van de waterschapsverkiezingen. Krachtens artikel 98, tweede lid, derde volzin, van de Waterschapswet kan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat regels stellen over de berekening van de te betalen vergoeding, de wijze van betaling van de verschuldigde vergoeding en het tijdstip waarop de verschuldigde vergoeding wordt voldaan. Deze regeling geeft hieraan uitvoering.

In 2015 respectievelijk 2019 hebben de waterschappen de kosten van de gemeenten op basis van een eenmalige regeling vergoed.1 Op verzoek van de Unie van Waterschappen (Unie) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn met de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties afspraken gemaakt om tot een structurele regeling te komen, die niet alleen zal gelden voor de waterschapsverkiezingen in 2023, maar ook voor de waterschapsverkiezingen in de verdere toekomst.

Voor de waterschapsverkiezingen 2023 en daarna hebben de VNG en de Unie onderzoek laten doen naar de extra kosten die gemeenten moeten maken voor de organisatie van de waterschapsverkiezingen ten opzichte van de gelijktijdige organisatie van de Provinciale Statenverkiezingen. Daarbij zijn de verkiezingen van 2019 tot uitgangspunt genomen. Uit het onderzoek blijkt dat de totale meerkosten € 11,2 miljoen bedragen.2 De VNG en de Unie hebben zich aan de uitkomst van dit onderzoek verbonden en verzocht dit bedrag in de onderhavige regeling vast te leggen. Vanaf 2020 betalen de waterschappen de verschuldigde vergoeding verspreid over vier jaar. Dit betekent dat de waterschappen in de jaren 2020 t/m 2023 tezamen € 2,8 miljoen per jaar betalen (artikel 1, eerste lid, onderdeel a).

Overeenkomstig de afspraken met de VNG en de Unie wordt het bedrag van € 11,2 miljoen voor de vanaf 2027 te houden waterschapsverkiezingen geïndexeerd. In 2024 wordt op basis van de consumentenprijsindex (CPI) voor de periode 2021 tot en met 2023 bepaald welk extra bedrag vanwege de indexering in de jaren 2024 tot en met 2027 in rekening zal worden gebracht (artikel 1, eerste lid, onderdeel b). De bijdrage in de jaren 2024 tot en met 2027 bedraagt derhalve per jaar € 2,8 miljoen vermeerderd met een kwart van het bedrag voor de indexering over de genoemde periode van drie jaren. Met ingang van 2028 wordt het bedrag van de indexering over vier jaar berekend (artikel 1, eerste lid, onderdeel c). Onvoorziene omstandigheden die van invloed zijn op de hoogte van de kosten van het organiseren van de verkiezingen kunnen uiteraard aanleiding zijn om in overleg met de VNG en de Unie de hoogte van het bedrag te herzien.

De in artikel 1 genoemde bedragen worden over de waterschappen omgeslagen op basis van de verhoudingen tussen de aantallen kiesgerechtigde ingezetenen van de waterschappen voor de laatst gehouden waterschapsverkiezingen (artikel 1, tweede lid). Kiesgerechtigd zijn degenen die op de dag van de kandidaatstelling ingezetenen zijn van het waterschap en op de dag van de stemming de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt (artikel B 2a, eerste lid, Kieswet). De kandidaatstelling voor de waterschapsverkiezingen vindt plaats op de maandag in de periode van 30 januari tot en met 5 februari of, in een schrikkeljaar, op de maandag in de periode van 31 januari tot en met 6 februari (artikel F 1, eerste lid, Kieswet). Burgemeester en wethouders registreren de kiesgerechtigdheid van de ingezetenen van de gemeente (artikel D 1 Kieswet). Zo nodig kunnen zij bij het dagelijks bestuur van het waterschap informatie vragen over de grenzen van het gebied van het waterschap (artikel D 3 Kiesbesluit).

Artikel 98, tweede lid, van de Waterschapswet bepaalt dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de vergoeding die een waterschap verschuldigd is, vaststelt. De Unie berekent op basis van de gegevens van de gemeenten het aantal kiesgerechtigde ingezetenen per waterschap tijdens de laatst gehouden waterschapsverkiezingen en geeft de aantallen door aan het ministerie. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt op basis daarvan het verschuldigde bedrag per waterschap vast (artikel 3). Omdat dit bedrag gedurende vier jaren gelijk blijft, kan worden volstaan met één beschikking per vier jaren. Deze beschikking wordt telkens vastgesteld in het eerste jaar van die periode.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal worden gemachtigd de verschuldigde bedragen in ontvangst te nemen. Deze minister stelt op basis van de door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bij beschikking vastgestelde vergoedingen een Rijksfactuur per waterschap op en brengt de bedragen jaarlijks in rekening bij de waterschappen.

Vooruitlopend daarop heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het basisbedrag van € 2,8 miljoen per jaar structureel overgeboekt naar de begroting van het gemeentefonds, zodat de middelen via de algemene uitkering van het gemeentefonds aan gemeenten kunnen worden uitgekeerd.

Voor de hierboven beschreven methode van vaststelling van het verschuldigde bedrag per waterschap en wijze van betaling is gekozen om de bestuurlijke lasten voor zowel gemeenten en waterschappen als de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te beperken.

Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden, omdat de adressanten van de onderhavige regeling, de waterschappen, nauw betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de afspraken die eraan ten grondslag liggen en hebben ingestemd met de regeling. De regeling is eveneens afgestemd met de VNG.

De Vergoedingenregeling waterschapsverkiezingen 2015 en de Vergoedingenregeling waterschapsverkiezingen 2019 zijn uitgewerkt en worden daarom ingetrokken (artikel 4).

De datum van inwerkingtreding van deze regeling is 1 november 2020. Om overeenkomstig de wens van de VNG en de Unie nog met ingang van 2020 uitvoering te kunnen geven aan de regeling, is een uitzondering gemaakt op de vaste verandermomenten en de minimuminvoeringstermijn van drie maanden (Ar 4.17, vijfde lid, onderdeel a).

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Stcrt. 2014, 30438 respectievelijk Stcrt. 2019, 4458.

X Noot
2

Meerkosten voor gemeenten voor de organisatie van de waterschapsverkiezingen, 22 juli 2019 (onderzoek uitgevoerd door Regioplan en Cebeon), www.uvw.nl.

Naar boven