Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 22 juni 2020, nummer WBN-CM 2020/1, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Curaçao en Sint Maarten

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in Curaçao en Sint Maarten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 HRWN-CM komt te luiden:

Artikel 1

  • 1. Voor de toepassing van deze Rijkswet wordt verstaan onder

    a. Onze Minister:

    Onze Minister van Justitie in zijn hoedanigheid van minister van het Koninkrijk;

    b. meerderjarige:

    hij die de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt of voordien in het huwelijk is getreden;

    c. moeder:

    de vrouw tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat;

    d. vader:

    de man tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat;

    e. vreemdeling:

    hij die de Nederlandse nationaliteit niet bezit;

    f. staatloze:

    een persoon die door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd;

    g. toelating:

    instemming door het bevoegd gezag met het bestendig verblijf van de vreemdeling in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    h. hoofdverblijf:

    de plaats waar een persoon zijn feitelijke woonstede heeft.

  • 2. Behoudens voor de toepassing van artikel 15A, onder a, van deze rijkswet wordt mede verstaan onder:

    a. echtgenoot:

    de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede de partner in een buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 61 en 62 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek wordt erkend, en

    b. huwelijk:

    het in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede het buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 61 en 62 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek wordt erkend.

Verwijzingen

Geen.

Overgangsrecht

Geen.

B

1-2. Toelichting ad artikel 1, tweede lid, HRWN-CM komt te luiden

1-2. Toelichting ad artikel 1, tweede lid

Behoudens voor de toepassing van artikel 15A, onder a, van deze rijkswet wordt mede verstaan onder:

a. echtgenoot:

de partner in een in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede de partner in een buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 61 en 62 van Boek 10 van het Burgerlijk wordt erkend, en

b. huwelijk:

het in Nederland geregistreerd partnerschap alsmede het buiten Nederland geregistreerd partnerschap dat op grond van de artikelen 61 en 62 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek wordt erkend.

Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap, die niet van toepassing is in Curaçao en Sint Maarten, vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:60 BW-NL tot en met artikel 10:91 BW-NL van toepassing. Artikel 10:91 BW-NL bepaalt dat het conflictenrecht van artikel 10-60 BW-NL tot en met artikel 10:91 BW-NL van toepassing is op geregistreerde partnerschappen die vanaf 1 januari 2005 in Europees Nederland zijn aangegaan.

In het kader van de RWN worden in Europees Nederland geregistreerde partnerschappen gelijkgesteld met een huwelijk. Met ingang van 1 januari 2005 worden buiten Europees Nederland geregistreerde partnerschappen gelijkgesteld met een huwelijk, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, RWN.

Dit betekent dat op of na 1 januari 2005 voor verkrijging van het Nederlanderschap op gelijke wijze als een huwelijkspartner in aanmerking komt, de partner van een Nederlander als het partnerschap in het buitenland is geregistreerd en op grond van artikel 10:60 BW-NL tot en met artikel 10:91 BW-NL in Europees Nederland wordt erkend.

De nationaliteitsrechtelijke gelijkstelling van het in Europees Nederland geregistreerde partnerschap en het buiten Europees Nederland geregistreerde partnerschap dat in Europees Nederland wordt erkend, geldt voor alle landen van het Koninkrijk. Het zojuist gestelde, neemt niet weg dat (tot 1 januari 2012 de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap) na 1 januari 2012 artikel 10:60 BW-NL tot en met artikel 10-91 BW-NL alleen in Europees Nederland kan worden toegepast. Dit betekent dus dat (tot 1 januari 2012 de Wet conflictenrecht geregistreerd partnerschap) artikel 10:60 BW-NL tot en met artikel 10-91 BW-NL niet van toepassing is in Curaçao en Sint Maarten.

De gelijkstelling geldt echter niet bij de toepassing van artikel 15A, eerste lid, aanhef en onder a, RWN. Hoofdregel van artikel 15A, RWN is dat het Nederlanderschap verloren gaat door vrijwillige verkrijging van de nationaliteit van een land dat partij is bij het Verdrag van Straatsburg. In een aantal gevallen zal dat verlies echter niet intreden. Zo zal het Nederlanderschap niet verloren gaan als het land, waarvan men de nationaliteit heeft verkregen, ook partij is bij het Tweede Protocol en de betrokkene bovendien getrouwd is met een persoon die de nationaliteit van dat land bezit. Deze uitzondering geldt niet als in plaats van een huwelijk sprake is van een geregistreerd partnerschap. Dat vloeit rechtstreeks voort uit de woorden ‘Behoudens voor de toepassing van artikel 15A, onder a, van deze Rijkswet’ in dit artikellid.

In de toelichting bij artikel 15A, aanhef en onder a, RWN is een en ander verder verduidelijkt; zie aldaar voorbeeld 3, in samenhang met voorbeeld 2.

C

Artikel 5b, HRWN-CM komt te luiden:

Artikel 5b

  • 1. Nederlander wordt ook het kind dat in het buitenland bij uitspraak van een ter plaatse bevoegde autoriteit wordt geadopteerd, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. de adoptie voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland van artikel 108 of artikel 109 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek, en

    • b. de adoptie heeft tot gevolg dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, en

    • c. ten minste een der adoptiefouders is Nederlander op de dag dat de uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen, en

    • d. het kind was op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig.

  • 2. Nederlander wordt voorts het kind dat in het buitenland is geadopteerd bij een adoptie die niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, welke adoptie in Nederland bij rechterlijke uitspraak in overeenstemming met artikel 111 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek wordt omgezet in een adoptie naar Nederlands recht, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. de adoptie voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland van artikel 108 of artikel 109 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek, en

    • b. ten minste een der adoptiefouders is Nederlander op de dag nadat drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg of in hoger beroep zijn verstreken zonder dat daartegen hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld, dan wel, indien beroep in cassatie is ingesteld, op de dag van de uitspraak in cassatie; en

    • c. het kind was op de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg minderjarig.

    Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht adoptie (Wcad), die niet van toepassing is in Curaçao en Sint Maarten, vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing. Artikel 10:112 BW-NL bepaalt dat het conflictenrecht van artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing is (met terugwerkende kracht) vanaf 1 januari 2004.

D

5b-1. Toelichting ad artikel 5b, eerste lid, HRWN CM komt te luiden:

5b-1. Toelichting ad artikel 5b, eerste lid

Nederlander wordt ook het kind dat in het buitenland bij uitspraak van een ter plaatse bevoegde autoriteit wordt geadopteerd, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de adoptie voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland van artikel 108 of artikel 109 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek, en

  • b. de adoptie heeft tot gevolg dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, en

  • c. ten minste een der adoptiefouders is Nederlander op de dag dat de uitspraak kracht van gewijsde heeft gekregen, en

  • d. het kind was op de dag van de uitspraak in eerste aanleg minderjarig.

Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht adoptie (Wcad), die niet van toepassing is in Curaçao en Sint Maarten, vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing. Artikel 10:112 BW-NL bepaalt dat het conflictenrecht van artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing is (met terugwerkende kracht) vanaf 1 januari 2004.

In Curaçao en Sint Maarten kunnen verklaringen van recht worden afgegeven.

5.1 Kern artikel 5b, eerste lid RWN: ‘sterke adoptie’

Kern van artikel 5b, eerste lid (en onder b) RWN is dat de buitenlandse adoptie leidde tot verbreking van de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen. Dit wordt een ‘sterke adoptie’ genoemd. Of sprake is (geweest) van een ‘sterke adoptie’ volgt uit het van toepassing zijnde vreemde familierecht. Is dit niet het geval geweest: lees verder bij artikel 5b, tweede lid RWN.

Het moet niet alleen gaan om een ‘sterke adoptie’. De adoptie moet ook in aanmerking komen voor erkenning in Europees Nederland, op grond van hetzij artikel 10:108 BW-NL of artikel 10:109 BW-NL. Onderscheiden naar artikel 10:108 BW-NL en artikel 10:109 BW-NL volgen hieronder twee overzichten met de voorwaarden voor de verkrijging van het Nederlanderschap. Voor de voorwaarden van artikel 10:108 BW-NL: zie onder 5.2, en zie voor de voorwaarden van artikel 10:109 BW-NL onder 5.4.

5.2 Concrete voorwaarden voor de verkrijging van het Nederlanderschap als artikel 10:108 BW-NL in het spel is, zijn:
  • er is een buitenlandse adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag);

  • door deze adoptie is de familierechtelijke band tussen het kind en de oorspronkelijke ouder(s) verbroken;

  • volgens artikel 10:108 BW-NL heeft die adoptie van rechtswege werking binnen de Nederlandse rechtsorde (zie nummer 5.3);

  • op de dag dat tegen die buitenlandse adoptie geen rechtsmiddel meer openstond (in het land waar de adoptie plaatsvond) is ten minste één van de adoptiefouders Nederlander;

  • op de dag dat in eerste instantie de adoptie in het buitenland werd uitgesproken, was het kind minderjarig.

Nogmaals: bij artikel 10:108 BW-NL geldt dat het moet gaan om adoptiefouder(s) die, op het moment van de adoptie, gewone verblijfplaats hebben (heeft) buiten Europees Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Het kind wordt Nederlander op de dag dat de buitenlandse adoptie niet langer (naar het recht van het adoptieland) vatbaar is voor aantasting door middel van het instellen van een rechtsmiddel tegen de adoptie.

5.3 Uitleg beoordeling erkenning van rechtswege van buitenlandse adoptie ex artikel 10:108 BW-NL.
Criteria beoordeling

De erkenningsvraag in geval van artikel 10:108 BW-NL zal doorgaans worden beantwoord door de ambtenaar van de burgerlijke stand, door de ambtenaar van de basisregistratie personen (BRP) of door de consulaire ambtenaar bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland. Wordt die vraag positief beantwoord dan is inschrijving van de desbetreffende registers mogelijk zonder dat een gerechtelijke erkennings- of exequaturprocedure nodig is. Wordt de inschrijving geweigerd, dan kan verzoeker zich tot de rechter wenden.

Leidraad bij de erkenning op grond van artikel 10:108 BW-NL is het afschrift van de buitenlandse adoptie-uitspraak. Dit buitenlandse document moet, zo nodig, te zijn gelegaliseerd of zijn voorzien van een apostille in het land van herkomst.

Ook moet met (als nodig: gelegaliseerde) bescheiden de gewone verblijfplaats van betrokkenen te worden aangetoond zowel op het moment van indiening van het adoptieverzoek als het moment van totstandkoming van de adoptie.

Tenzij er aanwijzingen zijn voor fraude, zal de ambtenaar zich, behalve genoemde bescheiden, geen andere bescheiden van andere buitenlandse bij de adoptie betrokken instanties behoeven te laten overleggen (nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, 28 457, 2002–2003, nr. 6, pp. 7 en 8.).

Situaties artikel 10:108 BW-NL

Als vermeld: bij de toepassing van artikel 10:108 BW-NL gaat het altijd om adoptiefouder(s) die, op het moment van de adoptie, gewone verblijfplaats heeft (hebben) (gehad) buiten Europees Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Onderstaand volgen twee overzichten met de voorwaarden voor de erkenning van rechtswege, onderscheiden naar gewone verblijfplaats van adoptiefouder(s) én adoptiefkind:

  • op het moment van de indiening van het adoptieverzoek alsook,

  • op het moment van de totstandkoming van de buitenlandse adoptie-uitspraak.

Overzicht situatie 1: alle betrokkenen woonachtig in het land waar de adoptie plaatsvond

Erkenning van rechtswege van een buitenlandse adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag) geschiedt in het geval dat adoptiefouders én adoptiefkind hun gewone verblijfplaats hebben (gehad) in het land waar de adoptie plaatsvond als de adoptie is uitgesproken door de tot adoptie-uitspraken bevoegde autoriteit.

Het moet altijd gaan om een in het desbetreffende buitenland tot het uitspreken van adopties bevoegde instantie.

Zowel op het tijdstip van het indienen van het adoptieverzoek als de totstandkoming van de buitenlandse adoptie-uitspraak moeten adoptiefouders én adoptiefkind hun gewone verblijfplaats hebben gehad in het land waar de adoptie plaatsvond.

Ondanks het zojuist vermelde vindt tóch geen erkenning van rechtswege plaats als:

  • aan de adoptie-uitspraak kennelijk geen behoorlijk onderzoek is voorafgegaan; of

  • aan de adoptie-uitspraak kennelijk geen behoorlijke rechtspleging ten grondslag ligt; of

  • de erkenning van de adoptie kennelijk in strijd met de openbare orde zou zijn. Dit is in elk geval zo als de adoptie een kennelijke schijnhandeling betreft.

Overzicht situatie 2: adoptiefouders wonen in het ene vreemde land, het kind in het andere vreemde land

Voorwaarden voor erkenning van rechtswege van een buitenlandse adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag) als de adoptie is uitgesproken in het land waar òf de adoptiefouder(s) zijn/hun gewone verblijfplaats heeft/hebben (gehad), òf het kind zijn gewone verblijfplaats heeft (gehad), zijn:

  • de adoptie is in den vreemde uitgesproken door de tot adoptie-uitspraken bevoegde autoriteit. Het moet altijd gaan om een in het desbetreffende buitenland tot het uitspreken van adopties bevoegde instantie;

  • op het tijdstip van het indienen van het adoptieverzoek en op het tijdstip van totstandkoming van de buitenlandse adoptie-uitspraak hadden de adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in het land waar de adoptie plaatsvond; dan wel

  • op het tijdstip van het indienen van het adoptieverzoek en op het tijdstip van totstandkoming van de buitenlandse adoptie-uitspraak had het adoptiefkind gewone verblijfplaats in het land waar de adoptie plaatsvond.

Ondanks het zojuist vermelde vindt tóch geen erkenning van rechtswege plaats als:

  • aan de adoptie-uitspraak kennelijk geen behoorlijk onderzoek is voorafgegaan; of

  • aan de adoptie-uitspraak kennelijk geen behoorlijke rechtspleging ten grondslag ligt; of

  • de adoptie die in de staat van herkomst van het kind is uitgesproken, niet erkend is in de staat waarin de adoptiefouder(s) zowel op het moment van het adoptieverzoek als op het moment van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of

  • de adoptie die in de staat van de gewone verblijfplaats van de adoptiefouder(s) is uitgesproken, niet is erkend in de staat waar het kind zowel op het moment van het adoptieverzoek als op het moment van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had; of

  • de erkenning van de adoptie kennelijk in strijd met de openbare orde zou zijn. Dit is in elk geval zo als de adoptie een kennelijke schijnhandeling betreft.

5.4 Concrete voorwaarden voor de verkrijging van het Nederlanderschap als artikel 10:109 BW-NL in het spel is, zijn:
  • er is een buitenlandse adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag);

  • door deze adoptie is de familierechtelijke band tussen het kind en de oorspronkelijke ouder(s) verbroken;

  • er is een rechterlijke verklaring op grond van artikel 1:26 BW-NL aanwezig (de rechterlijke verklaring);

  • op de dag dat tegen die buitenlandse adoptie geen rechtsmiddel meer openstond (in het land waar de adoptie plaatsvond) is ten minste één van de adoptiefouders Nederlander;

  • op de dag dat in eerste instantie de adoptie in het buitenland werd uitgesproken, was het kind minderjarig.

Nogmaals: bij artikel 10:109 BW-NL geldt dat het altijd gaat om adoptiefouder(s) die, op het moment van de adoptie, gewone verblijfplaats hebben (heeft) in Europees Nederland. Let op! Dus niet van toepassing als de adoptiefouders woonachtig zijn in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Het kind verkrijgt het Nederlanderschap met ingang van de datum waarop de Nederlandse rechter een verklaring op grond van artikel 1:26 BW-NL heeft afgegeven. Deze verklaring is een constitutief vereiste voor de erkenning van de buitenlandse adoptie.

E

5b-2. Toelichting ad artikel 5b, tweede lid HRWN-CM komt te luiden:

5b-2. Toelichting ad artikel 5b, tweede lid

Nederlander wordt voorts het kind dat in het buitenland is geadopteerd bij een adoptie die niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, welke adoptie in Nederland bij rechterlijke uitspraak in overeenstemming met artikel 111 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek wordt omgezet in een adoptie naar Nederlands recht, indien en op het tijdstip waarop aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de adoptie voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in Nederland van artikel 108 of artikel 109 van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek, en

  • b. ten minste een der adoptiefouders is Nederlander op de dag nadat drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg of in hoger beroep zijn verstreken zonder dat daartegen hoger beroep of beroep in cassatie is ingesteld, dan wel, indien beroep in cassatie is ingesteld, op de dag van de uitspraak in cassatie; en

  • c. het kind was op de dag van de uitspraak houdende omzetting in eerste aanleg minderjarig.

Op 1 januari 2012 is de Wet conflictenrecht adoptie (Wcad), die niet van toepassing is in Curaçao en Sint Maarten, vervallen. Vanaf die datum is in Europees Nederland artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing. Artikel 10:112 BW-NL bepaalt dat het conflictenrecht van artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL van toepassing is (met terugwerkende kracht) vanaf 1 januari 2004.

6.1 Kern artikel 5b, tweede lid RWN: ‘zwakke adoptie’

Kern van artikel 5b, tweede lid RWN is dat de op grond van artikel 10:103 BW-NL tot en met artikel 10:112 BW-NL erkende buitenlandse adoptie niet leidde tot verbreking van de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en de oorspronkelijke ouder(s). Of sprake is (geweest) van een ‘zwakke adoptie’ volgt uit het van toepassing zijnde vreemde familierecht.

Om toch naar Europees Nederlands recht de familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en de oorspronkelijke ouder(s) te verbreken, kan op grond van artikel 10:111 BW-NL een rechterlijke omzetting van de buitenlandse adoptie plaatsvinden in een adoptie naar Europees Nederlands recht.

6.2 Concrete voorwaarden voor de verkrijging van het Nederlanderschap als artikel 10:111 BW-NL in het spel is, zijn:
  • er is een buitenlandse adoptie (niet zijnde een adoptie conform het Haags adoptieverdrag);

  • er is een rechterlijke omzetting van de buitenlandse adoptie op grond van artikel 10:111 BW-NL;

  • op de dag drie maanden na de dag van de (Nederlandse) omzettingsuitspraak is ten minste één van de adoptiefouders Nederlander; of op de dag drie maanden na de dag van de omzettingsuitspraak in hoger beroep is ten minste één van de adoptiefouders Nederlander; of op de dag dat in cassatie uitspraak is gedaan over de omzetting is ten minste één van de adoptiefouders Nederlander;

  • op de dag dat in eerste instantie de (Nederlandse) omzetting werd uitgesproken, was het kind minderjarig.

Het kind wordt Nederlander op de dag als bepaald onder b van artikel 5b, tweede lid RWN,

  • als geen hoger beroep tegen de omzetting is ingesteld: na drie maanden en één dag na de omzetting;

  • als, na hoger beroep, geen cassatie wordt ingesteld: na drie maanden en één dag na de uitspraak in hoger beroep;

  • als cassatie is ingesteld: op de dag van de uitspraak in cassatie.

Bijlage bij artikel 5b HRWN-CM
Afdeling 3 Artikel 10:107 BW-NL tot en met artikel 10:111 BW-NL

De erkenning van een buitenlandse adoptie en haar rechtsgevolgen

Artikel 10:107 BW-NL

Deze afdeling heeft betrekking op adopties waarop het Haags Adoptieverdrag 1993 niet van toepassing is.

Artikel 10:108 BW-NL

  • 1. Een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen, wordt in Nederland van rechtswege erkend indien zij is uitgesproken door:

    • a. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de vreemde staat waar de adoptiefouders en het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of

    • b. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de vreemde staat waar hetzij de adoptiefouders, hetzij het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden.

  • 2. Aan een beslissing houdende adoptie wordt erkenning onthouden indien:

    • a. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of

    • b. in het geval, bedoeld in lid 1, onder b, de beslissing niet is erkend in de staat waar het kind, onderscheidenlijk de staat waar de adoptiefouders zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of

    • c. de erkenning van die beslissing kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde.

  • 3. Op de in lid 2, onder c, genoemde grond wordt aan een beslissing houdende adoptie in elk geval erkenning onthouden indien de beslissing kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.

  • 4. De erkenning van de beslissing kan, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet op de in lid 2, onder c, genoemde grond worden geweigerd enkel omdat daarop een ander recht is toegepast dan uit de bepalingen van afdeling 2 zou zijn gevolgd.

Artikel 10:109 BW-NL

  • 1. Een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen en die is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit van staat waar het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had, terwijl de adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, wordt erkend indien:

    • a. de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in acht zijn genomen,

    • b. de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en

    • c. erkenning niet op een grond, bedoeld in artikel 108 lid 2 of lid 3 van dit Boek, zou worden onthouden.

  • 2. Een adoptie als bedoeld in lid 1 wordt slechts erkend indien de rechter heeft vastgesteld dat aan de in dat lid genoemde voorwaarden voor erkenning is voldaan. Toepasselijk is de procedure van artikel 26 van Boek 1.

  • 3. De rechter die vaststelt dat aan de voorwaarden voor erkenning van de adoptie is voldaan, geeft ambtshalve een last tot toevoeging van een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte van de burgerlijke stand. De artikelen 25 lid 6, 25c lid 3 en 25g lid 2 van Boek 1 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10:110 BW-NL

  • 1. De erkenning als bedoeld in de artikelen 108 en 109 van dit Boek, houdt tevens in de erkenning van:

    • a. de familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en zijn adoptiefouders en, in voorkomend geval, de bloedverwanten van zijn adoptiefouders;

    • b. het gezag van de adoptiefouders over het kind;

    • c. de verbreking van de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen tussen het kind en zijn moeder en vader, indien de adoptie dit gevolg heeft in de staat waar zij plaatsvond.

  • 2. Ingeval de adoptie in de staat waar zij plaatsvond niet tot gevolg heeft dat de voordien bestaande familierechtelijke betrekkingen worden verbroken, mist de adoptie ook in Nederland dat gevolg.

Artikel 10:111 BW-NL

In het in artikel 110 lid 2 van dit Boek bedoelde geval kan, als het kind in Nederland gewone verblijfplaats heeft en daar voor permanent verblijf bij de adoptiefouders is toegelaten, een verzoek tot omzetting in een adoptie naar Nederlands recht worden ingediend. Artikel 11 lid 2 van de Wet tot uitvoering van het op 29 mei 1993 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 105 lid 2 van dit Boek is van overeenkomstige toepassing op de toestemming van de ouders wier toestemming tot de adoptie vereist was.

F

Artikel 6a, HRWN-CM komt te luiden:

Artikel 6a

  • 1. De in artikel 6, derde lid, bedoelde bevestiging wordt geweigerd indien de vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, een andere nationaliteit bezit en niet het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen dan wel niet bereid is het mogelijke te zullen doen om, na de totstandkoming van de bevestiging, die nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op

    • a. de vreemdeling die onderdaan is van een Staat die Partij is bij het op 2 februari 1993 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1994, 265);

    • b. de vreemdeling die in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten is geboren en daar ten tijde van de verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap zijn hoofdverblijf heeft;

    • c. de vreemdeling die gehuwd is met een Nederlander;

    • d. de vreemdeling die in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten erkend is als vluchteling.

  • 3. De autoriteit bedoeld in artikel 6, derde lid, beoordeelt of de vreemdeling heeft voldaan aan het vereiste, genoemd in het eerste lid, of dat de vreemdeling een beroep toekomt op een van de uitzonderingen, genoemd in het tweede lid. Indien dit het geval is en ook aan de overige vereisten is voldaan, bevestigt zij schriftelijk de verkrijging van het Nederlanderschap.

  • 4. De autoriteit vraagt advies aan Onze Minister indien de vreemdeling stelt dat afstand van zijn andere nationaliteit redelijkerwijs niet kan worden verlangd. De autoriteit deelt de vreemdeling mee dat Onze Minister om advies is verzocht en binnen welke termijn op de optie zal worden besloten.

  • 5. De autoriteit besluit na ontvangst van het advies van Onze Minister schriftelijk op de verkrijging van het Nederlanderschap.

  • 6. De beslistermijn als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, wordt met vier weken verlengd, indien de autoriteit Onze Minister verzoekt om advies, bedoeld in het vierde lid.

Verwijzingen

RWN: artikelen 1; 2; 8; 9; 12; 13; 14.1; 21; 22; 23; 26 en 28

RRWN: artikelen IB; II.2 en V.1

BVVN: artikelen 3 t/m 12, 24, 30a t/m 30d, 32, 57 t/m 69 en 73

Awb: artikelen 4:5; 4:7; 4:15 en hoofdstukken 6 t/m 8

BW: artikelen 1:5; 1:253aa; 1:253sa en 1:253t

Boek 10 BW-NL: artikelen 22 lid 2 en 25, lid 1 onder b

WRvS: artikelen 37 en 39

Verdragen: artikel 1 Overeenkomst van Rome inzake de wettiging door huwelijk;

artikelen 1 en 12 Verdrag van New York ter beperking der staatloosheid;

artikelen 6.1a en 6.2b Europees Verdrag inzake nationaliteit.

Overgangsrecht

De afstandsverplichting geldt alleen voor optanten die op of na 1 oktober 2010 een optieverklaring ex artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, RWN hebben afgelegd.

G

6a-1. Toelichting ad artikel 6a, eerste lid, HRWN-CM komt te luiden:

6a-1. Toelichting ad artikel 6a, eerste lid

De in artikel 6, derde lid, bedoelde bevestiging wordt geweigerd indien de vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, een andere nationaliteit bezit en niet het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen dan wel niet bereid is het mogelijke te zullen doen om, na de totstandkoming van de bevestiging, die nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd.

Een vreemdeling die een optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, onder e, RWN aflegt (vanaf het vierde levensjaar toelating en hoofdverblijf in een land van het Koninkrijk), moet in beginsel afstand doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Dit is alleen anders indien het doen van afstand redelijkerwijs niet van hem verlangd kan worden. Daarnaast zijn er categorieën optanten waarop het vereiste van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit niet van toepassing is (artikel 6a, tweede lid, RWN).

Gronden om geen afstand van de oorspronkelijke nationaliteit te vragen of te hoeven doen.

Een optant die in beginsel afstandsplichtig is, hoeft indien één van de onderstaande situaties zich voordoet toch geen afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit:

  • 1. de optant die door verkrijging van het Nederlanderschap zijn oorspronkelijke nationaliteit automatisch verliest;

  • 2. de optant die onderdaan is van een staat die niet toestaat dat afstand van die nationaliteit wordt gedaan;

  • 3. de optant die volgens de wetgeving van het land waarvan hij de nationaliteit bezit eerst afstand van die nationaliteit kán doen nadat hij Nederlander is geworden. Na de verkrijging van het Nederlanderschap dient de optant wél afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit;

  • 4. de optant die voor het doen van afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit een zodanig hoog bedrag moet betalen dat hij een substantieel financieel nadeel zal lijden;

  • 5. de optant die door het doen van afstand vermogensrechtelijke rechten zal verliezen, waardoor hij een substantieel financieel nadeel zal lijden;

  • 6. de optant die eerst afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit kan doen, nadat hij in het land waarvan hij de nationaliteit bezit zijn militaire dienstplicht heeft verricht of deze heeft afgekocht;

  • 7. de optant van wie niet kan worden verlangd dat hij contact opneemt met de autoriteiten van de staat waarvan hij de nationaliteit bezit;

  • 8. de optant die bijzondere en objectief waardeerbare redenen heeft om geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit;

  • 9. de optant die onderdaan is van een staat welke niet door Nederland wordt erkend;

  • 10. de optant die onderdaan is van een staat die partij is bij het zogenaamde Tweede Protocol;

  • 11. de optant die is geboren in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en daar zijn hoofdverblijf heeft ten tijde van de optieverklaring;

  • 12. de optant die is gehuwd met een Nederlander;

  • 13. de optant die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is erkend als vluchteling.

Voor de toelichtingen wordt verwezen naar artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN, paragraaf 3. Zie tevens artikel 6 Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap.

Een optant die in de PIVA is ingeschreven als staatloze en derhalve wordt aangemerkt als staatloze in de zin van de RWN (zie de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, RWN), kan logischerwijs geen afstand doen. Hij wordt immers door geen enkele staat als onderdaan beschouwd. Dit geldt niet voor een optant die in de PIVA is opgenomen als zijnde van onbekende nationaliteit, omdat zijn nationaliteit niet kan worden vastgesteld (zie de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, RWN). Hij zal in de meeste gevallen immers wél in het bezit zijn van een nationaliteit. Eerst indien deze optant aan de hand van de daarvoor geldende regels van de Verordening PIVA persoonsgegevens in de bevolkingsadministratie wordt opgenomen als zijnde staatloos, kan worden aangenomen dat hij geen afstand van een nationaliteit kan doen.

H

Artikel 8 HRWN-CM komt te luiden:

Artikel 8

  • 1. Voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 komt slechts in aanmerking de verzoeker

    • a. die meerderjarig is;

    • b. tegen wiens verblijf voor onbepaalde tijd in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, geen bedenkingen bestaan;

    • c. die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, toelating en hoofdverblijf heeft;

    • d. die in het Koninkrijk en het land van ingezetenschap als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal en – indien hij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba hoofdverblijf heeft – de taal die op het eiland van het hoofdverblijf gangbaar is, alsmede van de staatsinrichting en maatschappij van het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en hij zich ook overigens in een van deze samenlevingen heeft doen opnemen; en

    • e. die verklaart bereid te zijn bij de verkrijging van het Nederlanderschap een verklaring van verbondenheid af te leggen. Het besluit tot verlening wordt niet bekend gemaakt dan nadat de verklaring daadwerkelijk is afgelegd.

  • 2. Het eerste lid, onder c, geldt niet met betrekking tot de verzoeker die hetzij te eniger tijd het Nederlanderschap of de staat van Nederlands onderdaan-niet-Nederlander heeft bezeten, hetzij sedert tenminste drie jaren de echtgenoot is van en samenwoont met een Nederlander, hetzij tijdens zijn meerderjarigheid in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten is geadopteerd door ouders van wie in elk geval één het Nederlanderschap bezit.

  • 3. De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt op twee jaren gesteld voor degene die in totaal ten minste tien jaren in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba toelating en hoofdverblijf heeft gehad.

  • 4. De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt op drie jaren gesteld voor de verzoeker die hetzij ongehuwd tenminste drie jaren onafgebroken met een ongehuwde Nederlander in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleeft, hetzij staatloos is.

  • 5. De termijn bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt eveneens op drie jaren gesteld voor de verzoeker die door erkenning of wettiging zonder erkenning het kind van een Nederlander is geworden. Voor de verzoeker die tijdens zijn minderjarigheid is erkend of gewettigd wordt de termijn van drie jaren verminderd met de onafgebroken periode gedurende welke hij onmiddellijk voorafgaande aan zijn meerderjarigheid na de erkenning of wettiging zonder erkenning, verzorging en opvoeding heeft genoten van de Nederlander door wie hij is erkend of wiens kind hij door wettiging zonder erkenning is geworden.

  • 6. Een krachtens het eerste lid, onder d, vastgestelde algemene maatregel van rijksbestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan beide kamers der Staten-Generaal.

I

Artikel 9 HRWN-CM komt te luiden:

Artikel 9

  • 1. Het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 wordt niettemin afgewezen, indien

    • a. op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk;

    • b. de verzoeker die een andere nationaliteit bezit, niet het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen dan wel niet bereid is het mogelijke te zullen doen om, na de totstandkoming van de naturalisatie, die nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd;

    • c. de verzoeker op wie een van de uitzonderingen van artikel 8, tweede lid, van toepassing is, zijn hoofdverblijf heeft in het land waarvan hij onderdaan is.

  • 2. Indien de verzoeker het Nederlanderschap heeft verloren ingevolge artikel 16, eerste lid, kan het verzoek op de grond bedoeld in het eerste lid, onder a, alleen worden afgewezen, indien hij binnen een periode van tien jaren voorafgaande aan het verzoek veroordeeld is wegens een strafbaar feit tegen de veiligheid van het Koninkrijk of is veroordeeld tot een gevangenisstraf van tenminste vijf jaren wegens een ander strafbaar feit.

  • 3. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op

    • a. de verzoeker die onderdaan is van een Staat die Partij is bij het op 2 februari 1993 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1994, 265);

    • b. de verzoeker die in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten is geboren en daar ten tijde van het verzoek zijn hoofdverblijf heeft;

    • c. de verzoeker die is gehuwd met een Nederlander;

    • d. de verzoeker die in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten erkend is als vluchteling.

  • 4. Op het verzoek wordt beslist binnen één jaar na de betaling van het verschuldigde recht, bedoeld in artikel 13 of na de beslissing tot algehele ontheffing van die betaling, dan wel na de ontvangst van de gevraagde aanvulling van het verzoek, noodzakelijk voor de beoordeling daarvan. De beslissing kan ten hoogste tweemaal zes maanden worden aangehouden.

  • 5. Beslissingen tot afwijzing of aanhouding van verzoeken tot verlening van het Nederlanderschap kunnen door Onze Minister worden genomen.

Verwijzingen

RWN: artikelen 1.1f; 1.2; 6; 7; 8; 10; 11.6; 13; 15.1d en 16.1

BVVN: artikelen 31; 32; 46.2, 48, 50, 58, 59 en 60

Awb: artikelen 4:5; 4:7; 6:2; 7:1; 8:1 en 8:7.2

Bdr: artikelen 1b; 1c en 5 t/m 9

Rgdr: artikelen 2.2 en 5.3

WvSrA: artikelen 41a-m, 76.4; 97 t/m 438; 611 en volgende

BRP: artikel 2.15

Overgangsrecht

Ingevolge overgangsbepaling artikel II, tweede lid, RRWN (Stb. 2010, 242) geldt overgangsrecht voor artikel 9, derde lid, onder c, RWN.

Dit heeft tot gevolg dat ten aanzien van verzoeken om naturalisatie die zijn ingediend vóór 1 oktober 2010, nog steeds de uitzonderingscategorie bij afstand “de verzoeker die voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een periode van vijf jaar onafgebroken in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn hoofdverblijf gehad heeft” van toepassing is. Voor verzoekers die op of na 1 oktober 2010 een verzoek indienen geldt deze uitzonderingscategorie dus niet meer.

J

9-3. Toelichting ad artikel 9, derde lid, HRWN-CM komt te luiden:

9-3. Toelichting ad artikel 9, derde lid

Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op

  • a. de verzoeker die onderdaan is van een Staat die Partij is bij het op 2 februari 1993 te Straatsburg tot stand gekomen Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1994, 265);

  • b. de verzoeker die in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten is geboren en daar ten tijde van het verzoek zijn hoofdverblijf heeft;

  • c. de verzoeker die gehuwd is met een Nederlander;

  • d. de verzoeker die in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten erkend is als vluchteling.

Wetshistorie

Tot 1 oktober 2010 luidde artikel 9, derde lid, onder c:

Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op de verzoeker die voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een periode van vijf jaar onafgebroken in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba zijn hoofdverblijf gehad heeft.

Sinds 1 oktober 2010 is artikel 9, derde lid, onder c vervallen. De overige subleden zijn daardoor een letter opgeschoven.

De afstandsverplichting gold tot 1 oktober 2010 niet voor de verzoekers die voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd vijf jaar onafgebroken in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba zijn hoofdverblijf heeft gehad. Vanaf 1 oktober 2010 geldt voor deze groep wel de afstandsverplichting. Deze groep moet dus bij alle verzoeken die op of na 1 oktober 2010 worden ingediend, de bereidheidsverklaring ondertekenen (zie overgangsbepaling artikel II, tweede lid, RRWN (Stb. 2010, 242).

K

Artikel 17, HRWN-CM komt te luiden:

Artikel 17

  • 1. Een ieder die, buiten een bij enige in een der delen van het Koninkrijk gevestigde rechterlijke instantie of een in administratief beroep aanhangige zaak, daarbij onmiddellijk belang heeft, kan bij de rechtbank Den Haag of, indien hij in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woonachtig is, bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba een verzoek indienen tot vaststelling van zijn Nederlanderschap of tot vaststelling dat hij het Nederlanderschap niet bezit. Het verzoek kan ook strekken tot de vaststelling dat de betrokkene op een bepaald tijdstip het Nederlanderschap al dan niet bezat.

  • 2. Een verzoek als in het vorige lid bedoeld kan ook ten aanzien van een overledene worden gedaan.

Verwijzingen

RWN: artikel 24.1

Overgangsrecht

Geen.

L

Artikel 22a HRWN-CM komt te luiden:

Artikel 22a

  • 1. Tegen een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bedoeld in artikel 14, vierde lid, staat rechtstreeks beroep open bij de rechtbank Den Haag of, indien degene die het betreft in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba woonachtig was, bij het Gerecht van eerste aanleg van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 2. De termijn voor het indienen van een beroepsschrift bedraagt vier weken.

  • 3. Uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een besluit tot intrekking van het Nederlanderschap als bedoeld in artikel 14, vierde lid, stelt Onze Minister de rechtbank of het Gerecht van eerste aanleg van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba hiervan in kennis, tenzij degene die het betreft voordien zelf beroep heeft ingesteld. Zodra de rechtbank onderscheidenlijk het Gerecht van eerste aanleg de kennisgeving heeft ontvangen, wordt degene die het betreft geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap.

  • 4. Tegen de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in het eerste lid, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de uitspraak van het Gerecht van eerste aanleg, bedoeld in het eerste lid, kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 5. Indien de ingevolge het eerste lid bevoegde rechtbank bij het beroep van oordeel is dat het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap, bedoeld in artikel 14, vierde lid, in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond.

  • 6. Er wordt door de griffier van de ingevolge het eerste lid bevoegde rechtbank, door de griffier van het Gerecht van eerste aanleg van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, door de griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en door de griffier van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen griffierecht geheven.

  • 7. Beroep tegen het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap, bedoeld in artikel 14, vierde lid, wordt geacht tevens beroep tegen het besluit tot ongewenstverklaring, bedoeld in artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, artikel 16d van de Wet toelating en uitzetting BES, dan wel overeenkomstige artikelen uit de wetgeving van de andere landen, te omvatten.

M

Model 3.1. HRWN-CM ‘Verklaring omtrent bezit van het Nederlanderschap ...’ komt te luiden als aangegeven in bijlage 1

ARTIKEL II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant, de Landscourant van Curaçao en de Landscourant van Sint Maarten worden geplaatst en treedt in werking met ingang van 1 oktober 2020.

Den Haag, 22 juni 2020

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W. Beaujean directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model 3.1: Verklaring omtrent bezit van het Nederlanderschap

(artikel 15, vierde lid Rijkswet op het Nederlanderschap;

artikel 61, eerste lid onder b en c Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap)

TOELICHTING

Algemeen

Dit wijzigingsbesluit ziet hoofdzakelijk op aanpassingen van technische aard, als gevolg van de inwerkingtreding van de Reparatierijkswet Justitie en Veiligheid 2019 op 1 april 2020 (Stb 2020 1, 18 december 2019; Stb 2020 89, 6 maart 2020). Het betreft hier voornamelijk correcties die zien op verwijzingen naar artikelleden, die als gevolg van eerder aangepaste regelgeving niet meer met elkaar correspondeerden. Opmerkingen in de handleiding over deze foutieve verwijzingen worden nu deze inmiddels zijn hersteld door de inwerkingtreding van de Reparatierijkswet uit de handleiding geschrapt. Het vorenstaande heeft derhalve geen inhoudelijke wijzigingen in beleid tot gevolg.

Artikel I

A t/m G en I t/m L

Betreft louter correcties van technische aard als gevolg van de inwerkingtreding van de Reparatierijkswet op 1 april 2020.

H

Artikel 8 (geciteerde wettekst) bevatte een verouderde tekst bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, RWN.

M

In model 3.1 is een foutieve verwijzing naar een artikellid aangepast.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W. Beaujean directeur-generaal Migratie

Naar boven