TOELICHTING
1. Aanleiding
Deze wijzigingsregeling voorziet in de ophoging van het subsidieplafond voor MIT-haalbaarheidsprojecten
(paragraaf 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES)),
de openstelling van de subsidiemodule Eurostarsprojecten (titel 3.7 van de RNES),
de ophoging van subsidieplafonds van de subsidiemodule Borgstelling MKB-kredieten
(hierna: BMKB; titel 3.9 van de RNES), het herstel van enkele omissies in de BMKB
en een wijziging in de aflossingsmogelijkheid binnen de BMKB.
2. MIT-haalbaarheidsprojecten
De subsidiemodule MKB innovatiestimulering topsectoren (hierna: MIT) is gecreëerd
om innovatie te bevorderen bij het MKB en om het MKB beter aan te laten sluiten bij
de innovatieagenda's van de topsectoren. De MIT biedt daarvoor een 'koffer' met verschillende
instrumenten (de zogenaamde submodules). De submodule MIT-haalbaarheidsprojecten,
opgenomen in paragraaf 3.4.2 van de RNES, is opengesteld van 7 april 2020 tot en met
10 september 2020. Omdat de vraag bij de gebruikers van deze submodule groter is dan
verwacht, wordt het subsidieplafond van deze submodule opgehoogd met € 1.500.000 naar
€ 5.295.000 voor 2020.
3. Eurostars
In titel 3.7 van de RNES is de subsidiemodule Eurostarsprojecten opgenomen. Eurostars
is een programma dat mogelijk wordt gemaakt door het Eureka-netwerk. Eureka is een
intergouvernementeel programma van meer dan 40 landen en de Europese Unie die de leden
van het Eureka-netwerk vormen. De belangrijkste ambitie is het bevorderen van productiviteit
en concurrentiekracht van het MKB en de industrie door technologische R&D-samenwerking
en innovatie.
Eurostars is een internationaal programma dat zich richt op het ondersteunen van internationale
R&D-samenwerkingsprojecten door vooral het MKB. Eurostars is een generiek instrument
dat open staat voor R&D-samenwerkingsprojecten uit alle sectoren. Doordat de subsidiemodule
Eurostarsprojecten met deze wijzigingsregeling wordt opengesteld, wordt het mogelijk
gemaakt dat Nederlandse partijen kunnen deelnemen aan de Eurostarsprojecten in de
tweede helft van het jaar 2020. De subsidiemodule Eurostarsprojecten wordt opengesteld
van 28 mei 2020 tot en met 8 juni 2020. Het subsidieplafond is
vastgesteld op € 10.150.000.
4. BMKB
Op grond van de BMKB, opgenomen in titel 3.11 van de RNES, kan een borgstelling verstrekt
worden aan een bank of een aangewezen kredietverstrekker (hierna: financier) voor
het sluiten van bepaalde kredietovereenkomsten met MKB-ondernemers. De borgstelling
wordt tegen een provisie verstrekt. In de bijlagen 3.11.1, 3.11.2 en 3.11.3 van de
RNES zijn de modellen voor de overeenkomsten van borgtocht (hierna: overeenkomsten)
opgenomen op grond waarvan aan een financier de borgstelling wordt verstrekt.
Vanwege de effecten van de coronacrisis is de BMKB op een eerder moment aangepast
om ervoor te zorgen dat bedrijven niet in liquiditeitsproblemen komen. Zo is de borgstelling
door de Nederlandse Staat onder de BMKB verruimd.1 Deze verruiming heeft plaatsgevonden door de bij de BMKB behorende overeenkomsten
op enkele plaatsen te wijzigen voor gevallen waarin sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet
dat wordt afgesloten voor de duur van maximaal twee jaar in verband met de coronacrisis
(hierna: het corona-bedrijfsborgstellingskrediet). Aanvullend hierop is nog een aantal
wijzigingen doorgevoerd, waaronder de verlenging van de looptijd van het corona-bedrijfsborgstellingskrediet,
dat is opgenomen in artikel 3, eerste lid, onderdeel k, subonderdeel 5°, van de overeenkomsten,
tot de duur van maximaal vier jaar, alsook invoering van een afwijkende provisie.2
Bij de laatste verruiming van de BMKB zijn abusievelijk de aanpassingen ten aanzien
van het regime voor de berekening van de omvang en de duur van de borgstelling niet
meegenomen in artikel 9 van de overeenkomsten. Artikel 9, eerste lid, bevat het reguliere
regime, waarbij voor de berekening van de omvang van de borgstelling het bedrijfsborgstellingskrediet
na verloop van ieder kalenderkwartaal wordt verminderd met een zodanig vast bedrag,
dat het bedrijfsborgstellingskrediet op de laatste datum waarop het moet zijn afgelost,
maar uiterlijk na verloop van zes jaar, nihil bedraagt. Artikel 9, vierde lid, regelt
dat het eerste kalenderkwartaal van aflossing aanvangt op de eerste dag van het tweede
kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is
gesloten. Voor het onderhavige corona-bedrijfsborgstellingskrediet geldt een afwijkend
regime.
Artikel 9, lid 6a, onderdeel a, bepaalt dat de duur van het corona-bedrijfsborgstellingskrediet
niet ten hoogste zes jaar, maar ten hoogste twee jaar is. Omdat het corona-bedrijfsborgstellingskrediet
door de eerder genoemde verruiming van de borgstelling een looptijd van ten hoogste
vier jaar heeft, wordt deze aanpassing ook in artikel 9, lid 6a, onderdeel a, van
de overeenkomsten doorgevoerd. Hierdoor zal het corona-bedrijfsborgstellingskrediet
in het vervolg op de laatste dag van de looptijd van dit bedrijfsborgstellingskrediet,
maar uiterlijk na verloop van vier jaar, moeten zijn afgelost. Voor deze wijziging
wordt verwezen naar artikel I, onderdelen A, subonderdeel 1, en B, subonderdeel 1,
van deze regeling.
De voormelde aflossing kan op twee manieren geschieden. In de eerste plaats kan dat
door het bedrijfsborgstellingskrediet na verloop van ieder kwartaal te verminderen
met een vast bedrag, zodat het na verloop van vier jaar nihil bedraagt en dus is afgelost.
Op grond van artikel 9, lid 6a, onderdeel b, is het aan de financier om te bepalen
in welk kwartaal met de aflossing moet worden begonnen. Daartoe bestaat de vrijheid.
Hoe later wordt begonnen met aflossen, hoe hoger het vaste bedrag zal zijn. In de
tweede plaats kan de financier ook kiezen voor een aflossing aan het einde van de
looptijd ten bedrage van de hoofdsom. Dit wordt bereikt door in het laatste kwartaal
van de looptijd van het bedrijfsborgstellingskrediet met de aflossing te beginnen
en deze dan in één keer af te lossen. Deze wijze van aflossing blijft in stand voor
het corona-bedrijfsborgstellingskrediet met een looptijd van ten hoogste twee jaar
(hierna: het kortlopende corona-bedrijfsborgstellingskrediet).
Voor het corona-bedrijfsborgstellingskrediet met een looptijd van meer dan twee jaar
tot en met ten hoogste vier jaar (hierna: het langlopende corona-bedrijfsborgstellingskrediet)
zal een ander regime gaan gelden. Artikel 9, lid 6a, onderdeel b, van de overeenkomsten
wordt op een wijze aangepast, zodat in het vervolg bij het langlopende corona-bedrijfsborgstellingskrediet
met de aflossing moet worden begonnen op de eerste dag van het negende kalenderkwartaal
dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten. Deze
aanpassing sluit aan bij de reeds door de financiers gehanteerde praktijk die veelvuldig
gebruik maakt van de mogelijkheid om op grond van artikel 9, lid 6a, onderdeel b,
te kiezen voor een dergelijke wijze van aflossing. De reden voor deze keuze is de
inschatting dat bedrijven die een langlopend corona-bedrijfsborgstellingskrediet afsluiten,
pas aan het begin van het negende kwartaal in staat zullen zijn te beginnen met de
aflossing van het langlopende corona-bedrijfsborgstellingskrediet. In het kader van
rechtszekerheid wordt dan ook in artikel 9, lid 6a, onderdeel b, aangesloten bij de
gangbare praktijk. Verder blijven vanzelfsprekend de opschortende voorwaarden voor
het moment van aanvang van de aflossing van toepassing, zoals deze zijn opgenomen
in artikel 9, zevende en achtste lid, van de overeenkomsten, zodat op een later moment
begonnen kan worden met de aflossing indien dit in een specifiek geval gewenst is.
Ten aanzien van het langlopende corona-bedrijfsborgstellingskrediet wordt ook van
de gelegenheid gebruik gemaakt om een correctie met betrekking tot de provisiebetaling
door te voeren. Recent is er voor het corona-bedrijfsborgstellingskrediet een afwijkende
provisiebetaling ingevoerd3. Hierbij wordt voor de hoogte van de provisie onderscheid gemaakt tussen het voormelde
kortlopende en langlopende corona-bedrijfsborgstellingskrediet. Uit de systematiek
van de bepalingen van de BMKB, alsook bijhorende toelichting bij voormelde aanpassingen,
volgt dat het langlopende corona-bedrijfsborgstellingskrediet een looptijd van meer
dan twee jaar tot en met ten hoogste vier jaar heeft. Om dit verder te verduidelijken,
is de minimumlooptijd ‘van meer dan twee jaar’ nog meer geëxpliciteerd in de bepalingen
betreffende de provisiebetalingen, die zijn opgenomen in artikel 3.11.4, vijfde lid,
van de RNES en artikel 7, zesde lid, van de overeenkomsten.
Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in de aanhef van artikel 9, lid 6a,
van de overeenkomsten de verwijzing naar artikel 3 te corrigeren.
Ten slotte bevat artikel II, onderdelen 3 en 4, van deze regeling een ophoging van
de subsidieplafonds van de BMKB. Door de eerdere verruiming van de BMKB is het gebruik
van de BMKB in de loop van 2020 toegenomen. Eind 2019 is voor het jaar 2020 een subsidieplafond
voor de BMKB beschikbaar gesteld van € 640.000.000 voor banken en € 25.000.000 voor
aangewezen kredietverstrekkers. Omdat, gelet op de toegenomen vraag, de verwachting
is dat deze subsidieplafonds voor het jaar 2020 niet toereikend zullen zijn, worden
de subsidieplafonds verhoogd naar € 1.350.000.000 respectievelijk € 150.000.000.
5. Staatssteun
5.1. MIT-haalbaarheidsprojecten
De MIT bevat staatssteun die, behoudens paragraaf 3.4.3 (MIT-kennisvouchers), wordt
gerechtvaardigd door de artikelen 25 en 28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening4 (artikel 3.4.29, eerste lid, van de RNES). Subsidie die krachtens paragraaf 3.4.3
wordt verleend en subsidie voor een MIT-innovatie-adviesproject dat niet onder artikel
28 van de algemene groepsvrijstellingsverordening valt, bevatten staatssteun en worden
gerechtvaardigd door de algemene de-minimisverordening5 (artikel 3.4.29, tweede lid, van de RNES). De wijziging van het subsidieplafond van
een submodule van de MIT brengt hierin geen verandering, omdat de voorwaarden van
de MIT ongewijzigd blijven.
5.2. Eurostars
De op grond van de subsidiemodule Eurostarsprojecten te verlenen subsidie wordt gerechtvaardigd
door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Eurostarsprojecten
betreffen onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten. De eisen in titel 3.7 van de RNES,
alsook de algemene eisen uit het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies zorgen ervoor
dat de subsidie verleend wordt in overeenstemming met de eisen uit het voormelde artikel
uit de algemene groepsvrijstellingsverordening en eisen met betrekking tot transparantie,
stimulerend effect en cumulatie. Ook blijft voormelde subsidiemodule binnen de daarvoor
geldende drempels voor aanmelding van de steun en maximum steunintensiteiten. Omdat
deze subsidiemodule ongewijzigd wordt opengesteld, verandert er niets in de steunintensiteit.
De openstelling van de subsidiemodule Eurostarsprojecten zal separaat ter kennisneming
aan de Europese Commissie worden gemeld, conform artikel 11, onderdeel a, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening. Indien een subsidie die op grond van deze subsidiemodule
wordt verleend, staatssteun bevat die door de algemene groepsvrijstellingsverordening
wordt gerechtvaardigd, maakt de Minister van Economische Zaken en Klimaat op grond
van artikel 1.8 van de RNES binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de
volgende gegevens bekend:
-
a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening (beknopte informatie over de subsidieregeling), en
-
b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000 (beknopte informatie over
het project).
5.3. BMKB
De op grond van de BMKB te verlenen subsidie bevat staatssteun die wordt gerechtvaardigd
door de algemene de-minimisverordening (zie artikel 3.11.11 van de RNES). De verduidelijking
ten aanzien van de provisiebetaling, aanpassing van de aflossingsperiode van het corona-bedrijfsborgstellingskrediet
en ophoging van de subsidieplafonds voor de BMKB brengen hierin geen verandering,
omdat de overige voorwaarden van deze subsidiemodule ongewijzigd blijven.
6. Regeldruk
De wijzigingen opgenomen in deze regeling leiden niet tot inhoudelijke aanpassingen
in de betreffende subsidiemodules, en daarmee niet tot wijziging van informatieverplichtingen.
Er is dan ook geen sprake van een toe- of afname van de regeldruk bij de gebruikers
van deze subsidiemodules.
7. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Met de datum van inwerkingtreding wordt
afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten, inhoudende dat ministeriële
regelingen met ingang van de eerste dag van een kwartaal in werking treden en twee
maanden voordien bekend worden gemaakt. Dat kan in dit geval worden gerechtvaardigd,
omdat de doelgroep van de betreffende subsidiemodules gebaat is bij spoedige inwerkingtreding.
De datum van inwerkingtreding zorgt ervoor dat de subsidiemodule Eurostarsprojecten
op 28 mei 2020 opengesteld kan worden. Hierdoor sluit het begin van de openstellingsperiode
(vrijwel) aan op de afronding en publicatie op 25 mei 2020 van de beoordeling en rangschikking
van de internationale Eurostarsprojecten door een internationale jury. De Nederlandse
organisaties die deelnemen aan projecten die door deze jury positief zijn beoordeeld,
zouden via de subsidiemodule Eurostarsprojecten voor nationale subsidie in aanmerking
kunnen komen. Om ervoor te zorgen dat deze projecten spoedig van start kunnen gaan,
kunnen de subsidieaanvragen direct op 28 mei 2020 worden ingediend. Vasthouden aan
de systematiek van de vaste verandermomenten zou hebben betekend dat subsidieaanvragen
pas zouden kunnen worden ingediend vanaf het eerstvolgende vaste verandermoment van
1 oktober 2020. Omdat de subsidiemodule Eurostarsprojecten ongewijzigd wordt opengesteld,
zal de doelgroep ook voldoende tijd hebben om subsidieaanvragen voor te bereiden en
in te dienen.
Voor de submodule MIT-haalbaarheidsprojecten van de MIT geldt ook dat de doelgroep
gebaat is bij spoedige inwerkingtreding, omdat het budget voor deze submodule wordt
verhoogd, waardoor meer projecten kunnen worden gehonoreerd.
Verder is ook de doelgroep van de BMKB gebaat bij spoedige inwerkingtreding van artikel
II, onderdelen 3 en 4. Deze onderdelen betreffen de ophoging van de subsidieplafonds
voor de BMKB. Het vasthouden aan de systematiek van de vaste verandermomenten zou
hebben betekend dat er naar verwachting voor de komende periode onvoldoende budget
beschikbaar zou zijn voor de BMKB. Omdat de openstellingsperiode van de BMKB pas op
31 december 2020 zal eindigen, zal de doelgroep voldoende tijd hebben om een aanvraag
voor te bereiden en in te dienen. Daarbij kan afwijking van de systematiek van de
vaste verandermomenten voor artikel I, onderdelen A, B, subonderdelen 1 en 2, onder
a en b, en C, subonderdelen 1 en 2, onder a en b, worden gerechtvaardigd omdat het
hier reparatieregelgeving betreft. Het betreft hier een verduidelijking ten aanzien
van de provisiebetaling, een correctie van een verwijzing en de aanpassing van de
aflossingsperiode, die verband houdt met de eerdere verlenging van het corona-bedrijfsborgstellingskrediet
van ten hoogste twee jaar naar ten hoogste vier jaar. Met deze onderdelen worden de
voorwaarden voor de gebruikers van de BMKB versoepeld.
Daarnaast zorgen de onderhavige wijzigingen ervoor dat de BMKB effectiever ingezet
kan worden voor de ondersteuning van MKB-ondernemers gedurende de coronacrisis. Om
die reden bestaat evenmin bezwaar tegen de terugwerkende kracht die aan artikel I,
onderdelen A, B, subonderdelen 1 en 2, onder a en b, en C, subonderdelen 1 en 2, onder
a en b, betreffende de aanpassing van de BMKB wordt verleend. Gezien de effecten van
de coronacrisis was het namelijk noodzakelijk om reeds vooruitlopend op de inwerkingtreding
van deze regeling de benodigde kredieten te verstrekken. Daarbij hebben ook (potentiële
toekomstige) gebruikers voldoende tijd om een aanvraag voor te bereiden en in te dienen,
omdat de openstellingsperiode van de BMKB pas op 31 december 2020 eindigt.
Tot slot kan afwijking van de systematiek van de vaste verandermomenten voor artikel
I, onderdelen B, subonderdeel 2, onder c, en C, subonderdeel 2, onder c, worden gerechtvaardigd,
omdat hiermee meer rechtszekerheid wordt gegeven aan de subsidieaanvrager. Deze onderdelen
betreffen de vastlegging van de gehanteerde praktijk bij de aanvang van de aflossingstermijn
bij het langlopende corona-bedrijfsborgstellingskrediet.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer