TOELICHTING
Algemeen
Het is gebleken dat de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid
(NOW) op een aantal punten gewijzigd en aangevuld moet worden. Daartoe strekt deze
wijzigingsregeling.
I. Concern - werkmaatschappij
Tijdens het wetgevingsoverleg van 14 april 2020 is toegezegd om de Tweede Kamer te
informeren over mogelijke oplossingen voor vragen met betrekking tot omzetbepaling
op concern- dan wel werkmaatschappijniveau. Op 16 april jl. is tevens de motie van
het lid Palland c.s. inzake het noodpakket banen en economie aangenomen.1 In de motie wordt de regering verzocht te bezien of de NOW kan worden uitgebreid
met de mogelijkheid om op werkmaatschappijniveau c.q. autonoom aan het economisch
verkeer deelnemende onderdelen van een concern aanspraak te maken, met voldoende waarborgen
om negatieve effecten als strategisch gedrag te voorkomen. De Stichting van de Arbeid
pleit in haar brief van 10 april 2020 voor een uitbreiding van de regeling met de
mogelijkheid om op werkmaatschappij-niveau aanspraak te maken op de NOW. Dat voorkomt
volgens de Stichting van de Arbeid dat werkmaatschappijen geen andere optie hebben
dan collectief ontslag en afvloeiing van hun werknemers naar de WW.
De NOW-regeling beoogt ondernemingen die onder de huidige bijzondere omstandigheden
te maken hebben met een omzetverlies van 20% of meer een tegemoetkoming in de loonkosten
te geven op basis waarvan zij gedurende de maanden maart, april en mei zo veel mogelijk
de salarissen van hun werknemers kunnen doorbetalen.
Uitgangspunt in de hoofdregeling is dat bij een grotere samenstelling van rechtspersonen
of natuurlijke personen, zoals een concern, de omzetdaling van de gehele groep de
basis is. Dit is toegelicht in algemene toelichting.2 Deze redenering bevat drie elementen:
-
1. Het verzekeren van de juiste aansluiting tussen omzet en loonsom. Een aansluiting
die bij omzetvaststelling op het niveau van werkmaatschappij niet altijd verzekerd
is (vb. personeels-b.v., maar er zijn ook andere voorbeelden).
-
2. Het zo veel mogelijk aansluiten bij de (praktijk van de) jaarrekeningcontrole.
-
3. Het zo veel mogelijk tegen gaan van strategisch gedrag door ondernemers die binnen
een concern de mogelijkheid hebben te schuiven met omzet, opdrachten, voorraden en
personeel tussen de werkmaatschappijen. Dit is uitdrukkelijk niet toegestaan.
Door het bedrijfsleven, de vakbonden en in de motie Palland c.s. is gevraagd om een
versoepeling op dit punt, omdat bij omzetvaststelling op concernniveau het doel van
de regeling, behoud van werkgelegenheid, niet altijd zal kunnen worden gerealiseerd.
Dit kan zich voordoen als een werkmaatschappij van een concern met zeer uiteenlopende
activiteiten wel wordt geconfronteerd met 20% omzetdaling of meer, terwijl de activiteiten
van de andere werkmaatschappijen van het concern doorlopen of zelfs beter draaien
en op concernniveau daarom geen sprake is van 20% omzetdaling. Als werkmaatschappijen
van een concern geen individueel beroep op de regeling kunnen doen en er geen interne
solidariteit tussen de werkmaatschappijen en/of onderdelen binnen het concern is,
dan kan dit tot ertoe leiden dat de individuele werkmaatschappij toch overgaat tot
ontslag.
Gehoord de overwegingen van de Tweede Kamer en de wens van de Stichting van de Arbeid
is besloten de regeling aan te passen in het belang van het behoud van werkgelegenheid.
Aanpassing van de regeling
Allereerst blijft de hoofdregel ten aanzien van omzetbepaling ongewijzigd. Met de
voorgestelde wijziging wordt het enkel mogelijk gemaakt dat individuele werkmaatschappijen
van een concern subsidie voor hun loonkosten aanvragen op basis van de omzetdaling
van de werkmaatschappij (in plaats van het concernniveau) als bij het concern sprake
is van minder dan 20% omzetdaling. Dit wordt onderzocht door de accountant. Uit de accountantsverklaring zal moeten
blijken dat er sprake is van minder dan 20% omzetdaling op concernniveau en dat er
sprake van tenminste 20% omzetdaling op het niveau van de werkmaatschappij. Uit de
artikelen 3 en 4 van de regeling blijkt dat er sprake moet zijn van minstens 20% omzetverlies
om aanspraak te kunnen maken op de NOW. Vervolgens bepaalt de hoogte van de omzetdaling
bij de werkmaatschappij de hoogte van de NOW-subsidie. Hierbij geldt dezelfde afrondingssystematiek
als in het huidige artikel 6.
Voor concerns die een omzetdaling van ten minste 20% hebben, geldt dat zij gewoon
gebruik kunnen maken van de hoofdregel waarbij de omzetbepaling bepaald wordt op concernniveau.
Voor hen geldt deze afwijkingsmogelijkheid niet. Het moet gaan om dezelfde referentieperioden:
maart-april-mei, april-mei-juni of mei-juni-juli. Als verschillende werkmaatschappijen
van het concern apart aanvragen zullen zij ook dezelfde periode moeten opgeven.
De werkmaatschappij die in aanmerking wil komen voor de afwijkingsmogelijkheid moet
een eigen rechtspersoonlijkheid hebben. Onderdelen van rechtspersonen, zoals een autonoom
aan het economisch verkeer deelnemende onderdeel, vestiging of een business unit komen
niet in aanmerking. De reden hiervoor is dat dit onjuist gebruik kan bevorderen en
toetsing daarvan zou bemoeilijken alsmede dat dit de regeling zou openzetten voor
alle bedrijven die meerdere activiteiten in één bedrijf herbergen, dus ook voor bedrijven
die uit één rechtspersoon bestaan (en niet alleen concerns). Ook de 1-op-1 koppeling
met de loonaangifte zou op die manier verloren gaan. Daarnaast zijn de waarborgen
tegen misbruik te beperkt indien omzetbepaling op business unit zou worden toegestaan,
omdat een business unit slechts een interne structuur is. Hierom, mede tegen de achtergrond
van de motie Palland c.s., waarin om voldoende waarborgen wordt verzocht om negatieve
effecten als strategisch gedrag te mitigeren, is omzetbepaling op een ander niveau
dan op werkmaatschappij met eigen rechtspersoonlijkheid niet mogelijk. Wel is het
mogelijk dat een groepsdeel als bedoeld in artikel 2:405 lid 1 BW bestaande uit een
tussenholding en haar groepsmaatschappijen kan worden behandeld als waren zij één
rechtspersoon.
Desalniettemin blijven aan de omzetbepaling op werkmaatschappij-niveau risico’s verbonden:
(1) het subsidiegeld kan terecht komen bij concerns die als geheel goed draaien en
mede op basis van de NOW-subsidie winsten uitkeren; (2) het maakt het mogelijk dat
bedrijven gaan schuiven met personeel en omzet tussen werkmaatschappijen om de subsidie
te maximaliseren. Daarom worden in de regeling extra voorwaarden aan deze mogelijkheid
van omzetbepaling verbonden. Ad (1) door eisen te stellen aan het dividend- en bonusbeleid
en het beleid tot inkoop van eigen aandelen en aan het overleg met de vakbeweging
en ad (2) door aanvullende accountantscontroles te vereisen. Hieronder worden de uitgangspunten
van en de condities waaronder de versoepeling mogelijk wordt gemaakt geschetst.
1. Voorwaarden aan het concern/de werkmaatschappij om in aanmerking te komen
a. Het is geen personeels-bv
Personeel-bv’s moeten altijd uitgaan van omzetdaling op het concernniveau. Op dat
niveau komen de omzet(daling) en de inzet van het personeel immers samen. Op het niveau
van werkmaatschappijen van deze concerns is deze koppeling afwezig. De loonsom zit
bij de personeels-bv en de omzet zit bij de andere werkmaatschappijen. Daarom kan
een personeels-bv niet aanvragen. Hierbij gaat het zowel om personeelsbv’s voor het
reguliere personeel als voor personeelsbv’s voor specifiek personeel, zoals het management.
Aangezien het werkgeverschap (het loonheffingennummer) en de omzet bij de werkmaatschappij
gekoppeld moet zijn, kan alleen een werkmaatschappij aanvragen die zelf ook personeel
in dienst heeft én omzet genereert. Als er in een concern dus alleen een personeels-bv
is voor het management, maar in de werkmaatschappijen wordt wel het werkgeverschap
voor het personeel dat daar werkzaam is uitgeoefend (en dus ook verloond in de werkmaatschappij)
is het dus mogelijk om van deze regeling gebruik te maken.
b. Er is een overeenkomst met betrokken vakbonden over werkbehoud
Voorwaarde voor de regeling wordt dat een werkmaatschappij (de werkgever) met 20 of
meer werknemers met de belanghebbende verenigingen van werknemers, en bij gebreke
daarvan een andere vertegenwoordiging van werknemers, een akkoord heeft over werkbehoud
bij de werkmaatschappij. Hierbij wordt aangesloten bij de ‘belanghebbende verenigingen
van werknemers’ in de zin van de Wet melding collectief ontslag (WMCO). Dit zullen
veelal de vakbonden zijn met wie de cao gesloten is op bedrijfs- dan wel sectorniveau.
Bij werkmaatschappijen met minder dan 20 werknemers volstaat akkoord van een vertegenwoordiging
van werknemers. De accountant onderzoekt vervolgens of de belanghebbende verenigingen
van werknemers en bij gebreke daarvan, of bij minder dan 20 werknemers, de vertegenwoordiging
van werknemers akkoord is gegaan met de aanvraag voor NOW voor werkbehoud en neemt
de uitkomst van dit onderzoek op in de accountantsverklaring. Dit betreft een subsidievoorwaarde.
Als niet aan deze voorwaarde is voldaan, dan bestaat er geen recht op de subsidie
en wordt achteraf het voorschot teruggevorderd. Daardoor zijn er garanties dat gebruik
van deze uitzondering daadwerkelijk noodzakelijk is voor werkbehoud binnen de concerns.
c. Geen dividend of bonussen uitkeren en geen eigen aandelen kopen
Concerns, waarvan de werkmaatschappij een beroep doet op de regeling, moeten voorafgaand
aan de aanvraag verklaren over 2020 geen dividend of bonussen uit te keren of eigen
aandelen terug te kopen tot aan en inclusief de datum van de aandeelhoudersvergadering
waarin de jaarrekening wordt vastgesteld in 2021. Deze verklaring moet in de administratie
worden bewaard. De accountant zal dit meenemen in zijn onderzoek en neemt de uitkomst
van dit onderzoek op in de accountantsverklaring. Daarnaast moet een concern zich
ook feitelijk aan deze verplichting hebben gehouden. Indien het concern niet aan deze
voorwaarde heeft voldaan wordt de subsidie op nihil vastgesteld.
Door de wijziging kunnen ook werkmaatschappijen die zelf fors omzetverlies hebben
door Covid-19 een beroep op de NOW doen als ze onderdeel zijn van een concern dat
weinig omzetverlies heeft of zelfs winst draait en daardoor goede mogelijkheden heeft
om dividend of bonussen uit te keren of eigen aandelen in te kopen. Bij concerns en
ondernemingen die meer dan 20% omzetdaling hebben, zal dit minder snel aan de orde
zijn. Met deze voorwaarde wordt aangesloten bij de voorwaarden die de Europese Commissie
voorstelt, waarbij bedrijven worden ondersteund bij Covid-19. De regering is van mening
dat een concern dat dividend of bonussen uitkeert of eigen aandelen inkoopt omdat
het als concern nog gematigde of positieve bedrijfsresultaten behaalt, de verliezen
van de werkmaatschappijen ook zelf dient op te vangen en de verantwoordelijkheid voor
de loondoorbetaling van dat personeel dient te nemen. Indien een concern een beroep
doet op deze regeling, omdat het van mening is dat het vanwege de bijzondere omstandigheden
van de Covid-19 crisis niet zelf de problemen bij de werkmaatschappij kan opvangen,
het ook zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid dient te nemen. Met deze loonkostensubsidie
financiert de Staat immers direct de loonkosten die dan niet uit de bestaande middelen
van het concern behoeven te worden betaald. Voorkomen moet worden dat die ruimte door
het concern wordt benut om uiteindelijk bonussen aan directie en bestuur van het concern
en de werkmaatschappij die aanvraagt uit te keren en winstuitkeringen te betalen of
eigen aandelen in te kopen. Met deze voorwaarde wordt in ieder geval over het jaar
waarvoor de subsidie wordt verstrekt een dergelijke verplichting opgenomen.
Indien de aandeelhoudersvergadering besluit het bestuur te verplichten om dividend
uit te keren, zal niet aan de voorwaarde zijn voldaan. Als niet aan deze voorwaarde
is voldaan, dan bestaat er geen recht op de subsidie, wordt deze op nihil gesteld
en wordt achteraf het voorschot teruggevorderd. Bij bonussen zal dit beperkt worden
tot de bonussen van het bestuur en de directie van de groepshoofd en de betreffende
werkmaatschappij. Het strekt zich niet uit tot het overige personeel dat in het concern
werkzaam is en dat mogelijk variabel beloond wordt via bonussen. Dit betekent voor
DGA’s/bestuurders en andere directieleden dat zij mogelijk slechts hun basisvergoeding
ontvangen of hun gebruikelijk-loonregeling, vanwege het verbod om bonussen uit te
keren. Onder bonussen worden zowel winstdelingen als andere bonusbetalingen verstaan.
Dit verbod op bonusbetaling geldt alleen voor de directie en het bestuur van het concern
en de werkmaatschappij die aanvraagt. Het geldt dus niet voor het overige personeel.
Het concern dient zich hiervan bewust te zijn voor de aanvraag wordt gedaan en daarom
uitdrukkelijk te verklaren zich aan deze verplichtingen te houden. De accountant onderzoekt
dit en neemt de uitkomst van dit onderzoek op in de accountantsverklaring.
Deze verplichting dient wel proportioneel te zijn. Daarom wordt de voorwaarde opgenomen
om dergelijke handelingen niet te verrichten over 2020, tot aan en inclusief de datum
van de aandeelhoudersvergadering waarin de jaarrekening wordt vastgesteld in 2021.
Dit geldt ook voor andere concerns die niet via een aandeelhoudersvergadering werken,
zoals coöperaties. Voor hen geldt de vergadering waarin de jaarrekening wordt vastgesteld
in 2021. De reden van deze grens is dat met deze voorwaarden het concern ook wordt
beperkt in haar mogelijkheden, bijvoorbeeld om via een dividendbelofte op de langere
termijn aandeelhouders aan te trekken. Ook wordt geregeld dat het moet gaan om het
dividend, bonussen en eigen aandelen over 2020 tot aan de aandeelhoudersvergadering.
Dit voorkomt dat beslissingen over 2019, die al genomen waren maar in 2020 tot uitbetaling
zijn overgegaan, aan een concern tegen worden geworpen.
Op deze verplichting wordt één uitzondering gemaakt: als een ondernemer verplicht
is dividend uit te keren op grond van een vaststellingsverklaring met de Belastingdienst
of een wettelijke plicht vanuit belastingwetgeving dan blijft dit toegestaan. Achtergrond
is dat deze ondernemers daartoe verplicht zijn door de Belastingdienst omdat ze in
eerdere jaren excessief van hun eigen bv hebben geleend.
d. Deze mogelijkheid geldt alleen voor nieuwe aanvragen.
Aanvragen ingediend voor de inwerkingtreding van deze wijziging komen hiervoor niet
in aanmerking. Overigens zullen de aanvragen die eerder zijn ingediend uitgaan van
een omzetdaling van minstens 20% op concernniveau en derhalve niet in aanmerking komen
voor deze wijziging, omdat de voorwaarde is dat het concern geen 20% omzetdaling heeft.
2. Controlewaarborgen
Met het oog op het beperken van strategisch gedrag worden een aantal voorwaarden en
waarborgen voorgesteld. Over deze vooraarden is overleg gevoerd met de Koninklijke
Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). In de nog op te stellen standaarden
van accountants wordt nog uitgewerkt hoe de controle van de accountant hierop plaatsvindt.
Accountants zullen over deze en de eerdere voorwaarden onderzoek doen naar de toepassing
van deze voorwaarden door de werkmaatschappij en dit dus ook meenemen in de controle.
a. Geen werkzaamheden overdragen aan de andere werkmaatschappijen
De andere werkmaatschappijen mogen geen opdrachten of projecten uitvoeren die ten
koste gaan van de subsidie vragende entiteit, die dit normaal gesproken zou uitvoeren
en die voor die andere entiteit afwijkend zijn. Het is dan ook niet toegestaan in
of over de meetperiode op een laat of later moment opdrachten om te boeken van de
subsidie vragende entiteit naar een andere entiteit binnen de werkmaatschappij. Dit
betekent dat de subsidie vragende werkmaatschappij geen werkzaamheden mag overdragen
aan andere werkmaatschappijen binnen het concern voor de werkzaamheden behorende tot
de omzet zoals opgenomen in de jaarcijfers 2019 van de subsidie vragende werkmaatschappij
of, bij gebrek aan deze cijfers, de jaarcijfers 2018. Deze voorwaarde beperkt strategisch
gedrag van de groep om tussen werkmaatschappijen met omzet te schuiven. Dit wordt
door de accountant onderzocht.
b. Bij uitlening van werknemers wordt de omzetdaling gecorrigeerd
Als werknemers van de werkmaatschappij in het subsidie-tijdvak activiteiten ondernemen
bij een ander entiteit binnen het concern, dan dient bij de vaststelling van de subsidie
de omzetderving van de werkmaatschappij te worden verlaagd met de daaruit voortvloeiende
(theoretische) omzet. Dit voorkomt dat door schuiven met personeel de loonkosten,
die bij andere werkmaatschappijen via die omzet gedekt worden, voor financiering in
aanmerking komen. Deze personen zijn immers gewoon aan het werk voor het concern en
de omzet en resultaten van die activiteiten komen ook toe aan het concern (en de aandeelhouders).
Voorwaarde is dat de grondslagen en normale procedures voor uitlening niet aangepast
mogen worden. Voor deze berekening wordt uitgegaan van de omzet per loonkosteneenheid
zoals deze in de werkmaatschappij in 2019 is gegenereerd. Aanvullend personeel (dus
geen vervanging) dat pas sinds februari 2020 verloond wordt telt hier niet bij mee
(daar kan namelijk ook geen subsidie over worden ontvangen). Indien een werkmaatschappij
de omzet al op deze manier corrigeert via facturering, en men aan deze voorwaarde
voldoet, dan hoeft de omzetdaling natuurlijk niet dubbel te worden gecorrigeerd. Dit
wordt door de accountant onderzocht.
c. Het transferpricing systeem mag niet worden aangepast
Het Transferpricing systeem zoals gehanteerd in de jaarrekening 2019 of de laatst
vastgestelde jaarrekening is leidend voor de meetperiode 2020 en mag niet worden aangepast.
Dit voorkomt ten dele dat met omzet geschoven wordt door extra verhoging of verlaging
van interne doorbelastingen. In de regeling wordt namelijk niet verplicht gesteld
dat het dient te gaan om externe omzet. Reden daartoe is dat er anders een discrepantie
kan ontstaan tussen concerns die hun externe omzet wel via een verkoop-bv laten lopen
en concerns die een iets andere structuur hebben. Als dit niet goed door de werkmaatschappij
wordt berekend, dan dient de omzet te worden herberekend op basis van de eerder gehanteerde
interne verrekeningprijzen. Dit wordt door de accountant onderzocht.
d. Mutatie voorraden gereed product worden aan de omzet van de werkmaatschappij toegerekend
Mutatie voorraden gereed product worden aan de omzet toegerekend. Dit beperkt het
risico van schuiven met voorraden. Bijvoorbeeld: een productie-bv produceert goederen
en verkoopt deze normaal direct aan de verkoop-bv. In de meetperiode houdt de productie-bv
die goederen in voorraad, met een lagere omzet tot gevolg. Dat leidt ertoe dat dat
de omzetdaling toeneemt, terwijl de activiteiten niet of slechts beperkt afnemen.
Daarom wordt deze bijzondere voorwaarde voorgesteld voor werkmaatschappijen. De accountant
zal onderzoeken of de werkmaatschappij dit heeft gedaan in de omzetberekening.
II Openbaarmaking
Aangezien voor de financiering van de tegemoetkoming in loonkosten op grond van de
NOW een fors beroep gedaan wordt op publieke middelen (de geraamde kosten voor de
regeling bedragen €10 miljard euro), is transparantie over de besteding van deze middelen
van groot belang. De werkgever die een tegemoetkoming aanvraagt, wordt daarom geacht
akkoord te zijn met het eventueel openbaar maken van informatie uit het subsidiedossier.
De mogelijkheid dat deze gegevens openbaar worden, volgt overigens niet uit de NOW,
maar vloeit voort uit de algemene verplichtingen op grond van de Wet Openbaarheid
van Bestuur (Wob). Met de in de NOW opgenomen bepaling wordt voorkomen dat bij een
eventueel verzoek in het kader van de Wob onnodige administratieve lasten ontstaan,
nu niet eerst een zienswijze van de subsidieontvanger behoeft te worden gevraagd.
Tegelijkertijd kan bepaalde informatie waarover het UWV beschikt in het kader van
de subsidieaanvraag concurrentiegevoelig zijn. Dergelijke informatie behoeft op grond
van artikel 10, eerste lid, onderdeel c, niet openbaar gemaakt te worden. Er moet
dus een afweging gemaakt worden tussen het publieke belang dat met openbaarmaking
is gemoeid en de individuele (economische) belangen van de subsidieontvangers. Daarom
is ervoor gekozen om de ‘automatische instemming’ alleen te laten zien op een aantal
gegevens die voor transparantie over de besteding van publieke middelen het meest
van belang zijn, maar geen bedrijfsgevoelige informatie prijsgeven. De in deze regeling
opgenomen bepaling ziet daarom alleen op de bedrijfsgegevens en het door de aanvrager
ontvangen voorschot en het vastgestelde subsidiebedrag. Op deze manier bestaat wel
inzicht in welke bedrijven gebruikmaken van de NOW en welk bedrag daarmee is gemoeid,
maar wordt een eventuele benadeling door openbaarheid van informatie van deze bedrijven
zoveel mogelijk voorkomen.
III Informatieverplichting bij loonkostensubsidie
In de regeling was een verplichting opgenomen voor werkgevers die loonkostensubsidie
ontvangen op grond van artikel 10d van de Participatiewet om de toekenning van subsidie
op grond van de NOW te melden aan de gemeente van wie zij de loonkostensubsidie ontvangen.
Deze verplichting was bedoeld om de gemeente de ruimte te geven om de loonkostensubsidie
lager vast te stellen om zodoende dubbele financiering van loonkosten voor deze doelgroep
te voorkomen. Verrekening van de subsidie op grond van de NOW met de loonkostensubsidie
blijkt echter moeilijk dan wel niet uitvoerbaar. Om verrekening mogelijk te maken
zijn zeer ingrijpende aanpassingen in de uitvoeringssystemen bij gemeenten noodzakelijk.
Eerder is per brief aan de Tweede Kamer gemeld dat daarom is besloten dubbele financiering
van loonkosten voor mensen met een arbeidsbeperking onder de huidige bijzondere omstandigheden
te accepteren.3 De kosten hiervan zijn beperkt. Hiermee kan ook onrust worden voorkomen bij werkgevers
die mensen uit de doelgroep banenafspraak in dienst hebben.
IV Buitenlands rekeningnummer
In de regeling was als voorwaarde opgenomen dat een werkgever met een buitenlands
bankrekeningnummer binnen vier weken de aanvraag dient aan te vullen met een Nederlands
bankrekeningnummer. In de praktijk is gebleken dat het in veel gevallen onmogelijk
is om aan deze termijn te voldoen. Op basis van deze bevinding is besloten om de bepaling
uit de regeling aan te passen. De aanpassing leidt ertoe dat werkgevers met een niet-Nederlands
SEPA-bankrekeningnummer niet langer een Nederlands bankrekeningnummer hoeven aan te
leveren.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdelen A en B
In artikel 6a wordt voorzien in een uitzondering voor werkgevers die deel uitmaken
van een concern. Van een rechtspersoon die deel uitmaakt van een groep, dan wel dochtermaatschappij
van een andere rechtspersoon is, kan de omzetdaling afzonderlijk worden berekend indien
de groep als geheel geen omzetdaling van ten minste 20% heeft. Ingevolge het vijfde
lid worden een zogeheten ‘tussenholding’ en haar groepsmaatschappijen daarbij behandeld
als waren zij één rechtspersoon (een groepsdeel als bedoeld in artikel 405, eerste
lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek). Het eerste lid stelt hieraan de volgende
aanvullende voorwaarden:
-
a. De subsidieaanvraag is gedaan na het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel.
-
b. De rechtspersoon of vennootschap heeft geen bedrijfsmatige activiteiten die voor meer
dan de helft bestaan uit het binnen de groep ter beschikking stellen van arbeidskrachten.
Op grond van deze voorwaarde worden zogeheten personeels-BV’s uitgesloten van deze
mogelijkheid.
-
c. Voorafgaand aan de subsidieaanvraag wordt een overeenkomst getekend met de belanghebbende
verenigingen van werknemers, bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet melding collectief
ontslag, over werkbehoud. Op grond daarvan wordt als belanghebbende vereniging van
werknemers beschouwd een vereniging van werknemers, die in de onderneming werkzame
personen onder haar leden telt, krachtens haar statuten ten doel heeft de belangen
van haar leden als werknemers te behartigen, als zodanig in de betrokken onderneming
of bedrijfstak werkzaam is, voorts ten minste twee jaar in het bezit is van rechtspersoonlijkheid
en als zodanig aan de werkgever bekend is. Deze overeenkomst dient met het oog hierop
te worden gesloten met een vakbond. De werkgever handelt in overeenstemming met deze
overeenkomst.
-
d. Door het groepshoofd of de moedermaatschappij dient voorafgaande aan de aanvraag een
verklaring te worden opgesteld, waarin wordt opgenomen dat binnen de groep geen bonussen
aan het bestuur of de directie van het concern en de werkmaatschappij worden uitgekeerd
en geen winst of dividend zullen worden uitgekeerd, en dat er binnen de groep geen
eigen aandelen zullen worden ingekocht, tot en met de datum van de (aandeelhouders)vergadering
waarin de jaarrekening over 2020 wordt vastgesteld. Er is daarbij voorzien in een
uitzondering voor het geval er een wettelijke verplichting geldt om winst uit te keren
of een verplichting ingevolge een vaststellingsverklaring met de Belastingdienst.
De werkgever geeft bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie te kennen of hij
wil dat artikel 6a daarop wordt toegepast.
-
e. In onderdeel e is een voorwaarde opgenomen die inhoudt dat de andere rechtspersonen
of vennootschappen binnen een groep als bedoeld in dit artikel geen opdrachten of
projecten mogen uitvoeren die ten koste kunnen gaan van de rechtspersoon of vennootschap
waarvoor de omzetdaling met toepassing van artikel 6a wordt bepaald. Hiermee wordt
voorkomen dat de omzet van de rechtspersoon waarvoor subsidie wordt aangevraagd, kunstmatig
laag wordt gehouden.
-
f. De omzetdaling van de groep, bedoeld in artikel 6, vierde lid, moet minder dan 20%
bedragen in de gekozen periode waarover de omzetdaling wordt berekend. Indien de omzetdaling
van de groep als geheel 20% of meer bedraagt, dient de omzet van de groep te worden
vastgesteld met toepassing van artikel 6, vierde lid. Bepaling van de omzet op het
niveau van de werkmaatschappij is dan niet mogelijk. Wat verstaan wordt onder omzetdaling,
is geregeld in artikel 6, eerste lid. Daaruit vloeit voort dat het percentage van
de omzetdaling wordt uitgedrukt in hele procenten, en afgerond naar boven. Dat geldt
ook voor dit onderdeel.
In het tweede lid is een uitbreiding van het doel van de subsidieregeling opgenomen
specifiek met betrekking tot de werkgevers die subsidie ontvangen met toepassing van
artikel 6a. In deze bepaling is tot uitdrukking gebracht dat de subsidie niet ten
doel heeft om werkgevers tegemoet te komen in de loonkosten, als ook winst of bonussen
worden uitgekeerd, of eigen aandelen worden gekocht. Aan de werkgever die kiest voor
toepassing van artikel 6a worden met het oog op dit aangepaste doel aanvullende verplichtingen
opgelegd.
Het derde, vierde en zesde lid bevatten regels die in acht moeten worden genomen indien
de omzet wordt berekend met toepassing van het tweede lid.
In de eerste plaats wordt de omzet op grond van het derde lid naar boven bijgesteld
indien in de subsidieperiode werknemers worden uitgeleend aan een andere werkgever.
Deze bijstelling vindt plaats aan de hand van de loonkosten. In de tweede plaats dienen
mutaties in de voorraden te worden toegerekend aan de omzet.
Het vijfde lid is reeds toegelicht bij het eerste lid. In het zesde lid wordt geregeld
dat de omzet dient te worden gecorrigeerd indien andere rechtspersonen of vennootschappen
binnen de groep opdrachten of projecten hebben uitgevoerd die ten koste zijn gegaan
van de rechtspersoon waarvoor subsidie wordt verstrekt binnen de groep. Ook als in
strijd met de voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, wordt gehandeld
is dit aan de orde.
Onderdeel C, onder 1
Aan artikel 8, vijfde lid, wordt een zin toegevoegd, waarmee wordt geregeld dat voor
de werkgever waarop artikel 6a wordt toegepast niet hetzelfde percentage aan omzetverlies
hoeft te worden gehanteerd. De gedachte achter artikel 6a is immers dat toepassing
van dat artikel ertoe leidt dat een ander percentage gebruikt wordt. Opgemerkt wordt
dat de werkgever die deel uit maakt van een groep wel dezelfde omzetperiode aanhoudt
als de andere werkmaatschappijen in de groep, ook als artikel 6a wordt toegepast.
Dit is nodig omdat anders niet vastgesteld kan worden of de omzetdaling van het concern
in die periode 20% of meer was voor de werkmaatschappijen waar op werkmaatschappijniveau
is aangevraagd. Toepassing van de omzetdaling op niveau van de werkmaatschappijen
is niet mogelijk als de omzetdaling 20% of meer was.
Onderdeel C, onder 2
In artikel 8, achtste lid, was als voorwaarde opgenomen dat een werkgever met een
buitenlands bankrekeningnummer binnen 4 weken de aanvraag dient aan te vullen met
een Nederlands bankrekeningnummer. De bepaling had als intentie om aanspraak op de
NOW voor buitenlandse werkgevers mogelijk te maken zonder het aanvraagproces te compliceren.
In de praktijk is gebleken dat het in veel gevallen onmogelijk is om aan deze termijn
van vier weken te voldoen, ook met de grootst mogelijke inspanning aan de kant van
de aanvrager. Op basis van deze bevinding is besloten om de bepaling uit de regeling
aan te passen. De aanpassing leidt ertoe dat werkgevers met een niet-Nederlands SEPA-bankrekeningnummer
waarop de werkgever betalingen van de Belastingdienst inzake loonheffingen ontvangt’,
niet langer een Nederlands bankrekeningnummer moeten aanleveren. Voor werkgevers zonder
SEPA-bankrekeningnummer dient nog wel een SEPA-bankrekeningnummer aangeleverd te worden,
hiervoor geldt echter niet langer de termijn van vier weken. Als de werkgever verzocht
wordt de aanvraag met een SEPA-rekeningnummer aan te vullen, zal bij dat verzoek kenbaar
gemaakt worden binnen welke termijn dit moet worden aangevuld.
Buitenlandse werkgevers met Nederlandse werknemers en een SEPA-bankrekeningnummer
die aan alle overige voorwaarden voldoen blijven zodoende in aanmerking komen voor
NOW, maar zullen via de website van het UWV nog niet automatisch een aanvraag kunnen
indienen. Tot het moment dat het UWV het aanvraagproces opnieuw heeft ingericht, wordt
werkgevers met een niet-Nederlands SEPA-bankrekeningnummer geadviseerd contact op
te nemen met het klantcontactcentrum van UWV.
Onderdeel C, onder 3, onderdeel F
Aan artikel 8, dat betrekking heeft op het indienen van de aanvraag, wordt een negende
lid toegevoegd dat ziet op openbaarmaking. Deze bepaling is zo geformuleerd dat deze
ook ziet op aanvragen die voordat deze wijzigingsregeling in werking is getreden zijn
gedaan. Dat betekent dat elke aanvrager geacht wordt in te stemmen met openbaarmaking
op grond van deze nieuwe bepaling, ongeacht het moment waarop de aanvraag is gedaan.
Voor een verdere toelichting hierop wordt verwezen naar onderdeel II van het algemene
deel van deze toelichting.
Op grond van de wijziging van artikel 20, vijfde lid, blijft de instemming met openbaarmaking
ook na de vervaldatum van deze regeling van kracht.
Onderdeel D
In artikel 13, onderdeel i, was de informatieverplichting voor werkgevers met loonkostensubsidie
opgenomen. Deze is komen te vervallen. Voor een toelichting op dit onderdeel wordt
verwezen naar onderdeel IV van het algemene deel van deze toelichting.
Onderdeel E
Aan artikel 14 worden een nieuw lid toegevoegd.
In het nieuwe derde lid is geregeld dat de werkgever die toepassing van artikel 6a
wenst, de stukken waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 6a
meezendt met de aanvraag om subsidievaststelling. Deze werkgever overlegt tevens een
verklaring van een accountant waaruit blijkt dat aan deze voorwaarden is voldaan.
Tenslotte wordt het vijfde lid (nieuw) gewijzigd. In dit lid wordt verduidelijkt dat
de subsidie op nihil wordt vastgesteld indien de omzetdaling bij de vaststelling uiteindelijk
minder blijkt te zijn dan 20%. Hoewel dit al blijkt uit artikel 3 en uit de bij de
regeling behorende toelichting wordt dit duidelijkheidshalve tevens opgenomen in de
bepaling over de vaststelling van de subsidie. Tevens zal de subsidie op nihil worden
vastgesteld indien geen verklaring van een accountant wordt overlegd. Daarnaast is
in dit lid geregeld dat de subsidie van de werkgever die om toepassing van artikel
6a heeft verzocht, op nihil wordt vastgesteld, als niet aan alle voorwaarden van artikel
6a is voldaan of in strijd heeft gehandeld met de verklaring geen dividend of bonussen
uit te keren of geen eigen aandelen in te kopen. Dit betekent ook dat de subsidie
op nihil wordt vastgesteld als bij de vaststelling van de subsidie is verzocht om
toepassing van artikel 6a, terwijl de omzetdaling van het gehele concern 20% of meer
is.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees