TOELICHTING
Algemeen deel
1. Doel en hoofdlijnen van de regeling
Het kabinet wil in Nederland uiterlijk in 2050 een volledig circulaire economie tot
stand brengen. Daarbij heeft het kabinet de ambitie om in 2030 een (tussen)doel te
realiseren van een economie met 50% minder gebruik van primaire grondstoffen (mineraal,
fossiel en metalen). In het Nationaal Grondstoffenakkoord1 zijn deze ambities onderschreven door meer dan 400 bedrijven, ngo’s, financiële instellingen,
kennisinstituten, overheden en andere organisaties. Met het Uitvoeringsprogramma Circulaire
Economie 2019–20232 geven het kabinet en de deelnemende partijen aan het Nationaal Grondstoffenakkoord
vorm aan de transitie naar een circulaire economie in de jaren 2019 tot en met 2023.
In dit programma is beschreven welke activiteiten worden uitgevoerd om de transitie
naar een circulaire economie in brede zin te bevorderen.
Ook in het Klimaatakkoord wordt ingezet op het bevorderen van circulaire werkwijzen.
Circulaire werkwijzen hebben bewezen direct een bijdrage te leveren aan de CO2-reductieopgave van het kabinet. Het kabinet maakt daarom in het Klimaatakkoord zichtbaar
aan de industrie dat de toekomst van de industrie circulair en klimaatneutraal is
en dat in de periode tot 2030 nog veel ontwikkelingen moeten worden doorlopen om tot
volwassen, marktrijpe circulaire werkwijzen te komen.
Met deze subsidieregeling wordt uitvoering gegeven aan het hiervoor genoemde Uitvoeringsprogramma
Circulaire Economie en wordt bijgedragen aan de doelen van het Klimaatakkoord. In
een circulaire economie worden grondstoffen efficiënt ingezet en hergebruikt, zonder
schadelijke emissies naar het milieu. Voor zover er nieuwe grondstoffen nodig zijn,
worden deze op duurzame wijze gewonnen en wordt verdere aantasting van de sociale
en fysieke leefomgeving en de gezondheid voorkomen. Producten en materialen worden
zo ontworpen dat ze kunnen worden hergebruikt met zo min mogelijk waardeverlies en
zonder schadelijke emissies naar het milieu. De subsidieregeling geeft een kader voor
het verstrekken van subsidies ter bevordering van de totstandkoming van circulaire
oplossingen. Dat zijn oplossingen voor producten, processen, diensten en businessmodellen
waarbij er geen afval (meer) ontstaat en/of grondstoffen langer en steeds opnieuw
gebruikt worden. Hiermee wordt op nieuwe grondstoffen bespaard en de CO2-uitstoot verminderd.
De focus ligt in de huidige fase van de regeling op het bevorderen van circulaire
ketenprojecten.
In latere fases van de regeling kunnen ook andere activiteiten in aanmerking komen
voor subsidie. Indien nieuwe activiteiten voor subsidie in aanmerking komen, zal de
regeling gewijzigd worden. Het onderwerp dat de focus vormt van de huidige fase van
de regeling wordt hieronder nader toegelicht. In het artikelsgewijze deel van deze
toelichting wordt ingegaan op de vereisten die worden gesteld aan de aanvrager, wijze
van verdelen van de subsidie, verplichtingen die worden gesteld aan de subsidieverstrekking
en andere details van de regeling.
Circulaire ketenprojecten
Op grond van de regeling kunnen subsidies worden verstrekt voor circulaire ketenprojecten.
Dit zijn projecten waarbij bedrijven in samenwerking een product, proces, dienst of
businessmodel meer circulair ontwerpen, produceren of organiseren, zodat minder grondstoffen
worden verbruikt en minder CO2 wordt uitgestoten. Zoals hierna ook is opgemerkt, is in de praktijk gebleken dat
bedrijven circulaire oplossingen vaak alleen in samenwerking met andere partijen in
de keten tot stand kunnen laten komen. De subsidieverstrekking voor circulaire ketenprojecten
richt zich daarom op samenwerkingsverbanden. Deze worden in de regeling aangeduid
als circulaire ketensamenwerkingsverbanden. Binnen het hiervoor genoemde Uitvoeringsprogramma
Circulaire Economie 2019–2023 is ‘Het Versnellingshuis: Nederland Circulair!’ (hierna
het Versnellingshuis) genoemd als een belangrijk instrument om nieuwe vormen van circulariteit
te faciliteren en op te schalen. Het Versnellingshuis is een samenwerkingsverband
van Nederland Circulair!, VNO-NCW/MKB-Nederland en het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat.
Het Versnellingshuis helpt onder andere individuele (veelal MKB) bedrijven bij vragen
over hun circulaire businesscase met betrekking tot financiering, kennis, wet- en
regelgeving en netwerkpartners.
Het is de ervaring van de partijen in het Versnellingshuis dat bedrijven om circulair
te gaan werken vaak moeten samenwerken met andere partijen in de keten, zoals bijvoorbeeld
afnemers en toeleveranciers. Daarnaast moeten zij investeren in innovatieve ideeën
op een nieuw terrein. Deze bedrijven ervaren binnen deze samenwerking meer dan gemiddeld
belemmeringen op het gebied van financiering, kennis, marktkansen en ketenbenadering.
De subsidieverstrekking voor circulaire ketenprojecten kan de hiervoor genoemde samenwerking
bevorderen en deze belemmeringen verminderen.
De subsidieverstrekking voor circulaire ketenprojecten kan aansluiten op het volgen
van een zogenaamde CIRCO-track voor ondernemers. CIRCO is een instrument om circulair
ontwerpen te bevorderen. CIRCO staat voor ‘creating business through circular design’.
Het is een programma voortgekomen uit de Topsector Creatieve Industrie. In een CIRCO-track
worden productiebedrijven (veelal maakbedrijven) en creatieve professionals in een
driedaagse workshop geholpen om zelfstandig stappen te zetten naar het verduurzamen
van hun producten via circulair ontwerpen van hun producten en/of businessmodellen.
Op basis van een toegesneden methodologie (de CIRCO-methode) wordt de optimalisering
van de keten, waarvan het productiebedrijf deel uitmaakt, ten behoeve van circulair
werken in beeld gebracht. Vervolgens wordt toegewerkt naar een businesscase voor daadwerkelijke
uitvoering van die optimalisering. Als in een CIRCO-track een commercieel haalbaar
voorstel tot stand komt, kan de subsidie voor ketenprojecten ondernemers ondersteuning
geven bij het verder uitwerken daarvan.
De subsidieverstrekking voor de circulaire ketenprojecten is gericht op MKB bedrijven.
Omdat alleen aan MKB bedrijven subsidie wordt verstrekt, kan voor 50% van de subsidiabele
kosten van deze bedrijven subsidie worden verleend. Daarnaast is uit recent onderzoek
gebleken dat innovatie gericht op een circulaire economie vooral bij kleine ondernemingen
plaatsvindt. Dat sluit niet uit dat grote bedrijven, zoals multinationals ook betrokken
kunnen zijn. De betrokkenheid van grote bedrijven kan er bijvoorbeeld juist aan bijdragen
dat de in het project ontwikkelde producten, processen, diensten of businessmodellen
eerder of breder worden toegepast. Grote bedrijven kunnen echter geen subsidie voor
hun betrokkenheid ontvangen en kunnen daarom ook geen deel uitmaken van het circulaire
ketensamenwerkingsverband dat subsidie aanvraagt op grond van deze regeling.
De circulaire ketensamenwerkingsverbanden waarvoor subsidie wordt verstrekt worden
begeleid door een procesbegeleider. Circulaire werkwijzen worden soms niet gerealiseerd,
omdat samenwerking en vertrouwen tussen partijen niet vanzelf tot stand komen en transactiekosten
met zich meebrengen. De inzet van een ervaren procesbegeleider die de sector, de regio
en het samenspel tussen partijen kent, kan ervoor zorgen dat deze samenwerking wel
tot stand komt.
Circulair werken vergt naast technologische innovatie vaak veranderingen in werkwijzen,
processen en businessmodellen. Circulaire ketenprojecten kunnen activiteiten omvatten
die te classificeren zijn als ‘onderzoeks- en ontwikkelingsproject dat valt binnen
de categorie experimentele ontwikkeling’ in de zin van artikel 25 van de algemene
groepsvrijstellingsverordening3 (hieronder valt technologische innovatie). Daarnaast kunnen deze projecten ook activiteiten
omvatten die te classificeren zijn als ‘proces- en organisatie-innovatie’ in de zin
van artikel 29 van deze verordening (hieronder vallen veranderingen in werkwijzen,
processen en businessmodellen). Het aanstellen van een procesbegeleider valt onder
artikel 18 van de algemene groepsvrijstellingsverordening (consultancysteun voor kleine
en middelgrote ondernemingen (hierna: kmo’s)).
Beoogd is initiatieven te stimuleren die zo hoog mogelijk op de zogenaamde R-ladder4 van circulaire strategieën staan, omdat deze in beginsel meer grondstoffen besparen.
De regeling sluit projecten die overwegend gericht zijn op ‘downcycling’ uit. Bij
‘downcycling’ worden materialen teruggewonnen voor minder hoogwaardig gebruik dan
de oorspronkelijke toepassing, zoals gebruik als brandstof of opvulmateriaal. Recycling
mag wel het doel zijn van een ketenproject mits materialen tenminste hun waarde en
functie behouden en een toepassing kennen. Voor de transitie naar een circulaire economie
is het ontwikkelen van initiatieven hoger op de R-ladder van groot belang. Op het
gebied van recycling en ‘downcycling’ zijn er al veel initiatieven.
Het eindpunt van een succesvol circulair ketenproject is een circulaire werkwijze
die door bedrijven in hun bedrijfsvoering kan worden toegepast of een circulair concept
dat op de markt gebracht kan worden. Om dit te bereiken kunnen in een circulair ketenproject
bijvoorbeeld technische testen en (logistieke) pilots worden gedaan en onderlinge
afspraken worden gemaakt over materiaalstromen. Voor toekenning van de subsidie moet
op grond van de aanvraag aannemelijk zijn dat het door het circulair ketensamenwerkingsverband
ontwikkelde circulaire product, proces, dienst of businessmodel ook daadwerkelijk
door de ondernemers toegepast zal worden. Alleen bij daadwerkelijke toepassing zal
immers de gewenste grondstofbesparing en reductie van CO2-uitstoot gerealiseerd worden.
2. Verhouding tot bestaande regelgeving
Een nationaal bestuursrechtelijk kader voor deze regeling wordt gevormd door de Algemene
wet bestuursrecht (hierna: Awb). Meer specifiek kan gewezen worden op de hoofdstukken
4.1 (Beschikkingen) en 4.2 (Subsidies) van de Awb, waarin bepalingen zijn opgenomen
die relevant zijn of kunnen zijn voor subsidieontvangers.
Daarnaast zijn het Kaderbesluit Subsidies I en M (hierna: het Kaderbesluit) en de
staatssteunregels van belang voor de onderhavige regeling.
Kaderbesluit
Deze subsidieregeling is gebaseerd op het Kaderbesluit en de daaraan ten grondslag
liggende Kaderwet Subsidies I en M. De bepalingen van het Kaderbesluit zijn dan ook
van toepassing op de subsidieverstrekking op grond van de onderhavige regeling, ook
wanneer er niet expliciet in de regeling naar verwezen wordt. Voor de subsidieontvangers
is dan ook niet alleen deze regeling, maar ook het Kaderbesluit van belang. In het
Kaderbesluit zijn onder andere artikelen opgenomen over de subsidiabele kosten (hoofdstuk
3), het indienen van de aanvraag (hoofdstuk 5), afwijzingsgronden van een aanvraag
(hoofdstuk 6), verplichtingen voor de subsidieontvanger (hoofdstuk 8) en de subsidievaststelling
(hoofdstuk 10).
Europeesrechtelijke aspecten
De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. Geconstateerd
is dat de subsidie die wordt verstrekt op grond van deze regeling voor de circulaire
ketenprojecten kan worden aangemerkt als staatssteun. In deze subsidieregeling wordt
gebruikgemaakt van de algemene groepsvrijstellingsverordening, waardoor er bij subsidieverstrekking
op basis van deze regeling sprake is van een geoorloofde vorm van staatssteun.
Voor de subsidieverstrekking voor de circulaire ketenprojecten is gebruik gemaakt
van de vrijstellingen van artikel 18 (consultancysteun voor kmo's), artikel 25 (steun
voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten) en artikel 29 (steun voor proces- en organisatie-innovatie)
van de algemene groepsvrijstellingsverordening. De specifieke voorwaarden die voor
deze vrijstellingen gelden zijn voor zover nodig in paragraaf 2 van de regeling opgenomen.
In paragraaf 1 van de regeling zijn de algemene voorwaarden uit hoofdstuk 1 van de
algemene groepsvrijstellingsverordening verwerkt, voor zover deze niet volgen uit
het Kaderbesluit. In artikel 1.3, onder a tot en met c, is bepaald dat de subsidieaanvraag
wordt afgewezen voor zover sprake is van ongeoorloofde cumulatie van steun, als er
sprake is van een onderneming in moeilijkheden of de werkzaamheden aan het project
reeds zijn aangevangen voordat de aanvraag voor dat project is ingediend. Onder d
is bepaald dat subsidieaanvraag wordt afgewezen wanneer de subsidieverstrekking niet
in overeenstemming is met enige andere bepaling in de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Dit betekent onder andere dat een subsidieaanvraag wordt afgewezen wanneer subsidie
wordt gevraagd door bedrijven uit bepaalde sectoren die op grond van artikel 1, tweede
en derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening zijn uitgesloten van
de algemene groepsvrijstellingsverordening.
3. Administratieve lasten en risicoanalyse
De administratieve lasten van de aanvragers van subsidie bestaan uit het kennisnemen
van de regeling, het doen van de aanvraag en de overige verplichtingen die voortvloeien
uit de regeling voor ontvangers van subsidie. Voor de subsidieverstrekking voor de
circulaire ketenprojecten zijn de administratieve lasten geschat op gemiddeld 5% van
het totale subsidiebedrag. De administratieve lasten van de regeling zijn zo laag
mogelijk gehouden.
Er is een risicoanalyse uitgevoerd. Hieruit zijn geen bijzondere risico’s naar voren
gekomen. Deze analyse heeft daarom niet geleid tot substantiële aanpassingen van de
regeling.
4. Uitvoering
Paragraaf 2 van de regeling (Circulaire ketenprojecten) wordt uitgevoerd door de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO), onderdeel van het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat. Mandaat en machtiging daartoe is verleend in het Besluit mandaat,
volmacht en machtiging algemeen directeur Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op
het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. RVO is betrokken
geweest bij het opstellen van de regeling en heeft een uitvoerbaarheidstoets uitgevoerd.
Uit die toets zijn geen problemen in de uitvoerbaarheid naar voren gekomen.
5. Consultatie
De onderhavige regeling brengt geen significante verandering in de rechten en plichten
van burgers, bedrijven en instellingen en heeft ook geen grote gevolgen voor de uitvoeringspraktijk.
Op grond van het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie5 kon internetconsultatie daarom achterwege blijven.
6. Inwerkingtreding en horizonbepaling
Bij de vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding is afgeweken van de vaste
verandermomenten (Aanwijzing voor de regelgeving 4.17, tweede lid) en de in dit geval
geldende minimuminvoeringstermijn van twee maanden (Aanwijzing voor de regelgeving
4.17, vierde lid). Hiertoe wordt overgegaan omdat hiermee ongewenste publieke nadelen
worden voorkomen. Het later in werking laten treden van deze regeling zou ertoe leiden
dat pas later in 2020 beschikt kan worden op de aanvragen om subsidie. Dit zou een
vertraging opleveren voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten ten behoeve
van de transitie naar een circulaire economie en de voordelen voor het milieu die
hiermee gemoeid zijn.
De regeling geldt voor een periode van vijf jaar en vervalt met ingang van 9 april
2025. Uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding van de regeling wordt een verslag gepubliceerd
over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk.
Artikelsgewijs deel
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
Artikel 1.1 bevat de begripsbepalingen die van belang zijn voor de gehele regeling.
Artikel 1.2 Doel van de regeling
Voor het doel van de regeling wordt verwezen naar de doelstelling van de regeling
die in het algemeen deel van de toelichting is verwoord.
Artikel 1.3 Afwijzingsgronden
In de artikelen 11 en 12 van het Kaderbesluit zijn de gronden voor afwijzing van een
aanvraag om subsidie opgenomen. Daarnaast zijn in deze regeling, onder andere in artikel
1.3, aanvullende afwijzingsgronden opgenomen. De afwijzingsgronden in artikel 1.3
zijn opgenomen om te voldoen aan de vereisten van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Paragraaf 2 Circulaire ketenprojecten
Artikel 2.1 Begripsbepalingen
Artikel 2.1 bevat de begripsbepalingen die van belang zijn voor de in paragraaf 2
van de regeling genoemde activiteiten.
In de begripsomschrijving van circulair ketensamenwerkingsverband kunnen onder keten zowel productketens als materiaalketens worden verstaan. Het vereiste
dat de MKB-ondernemers verschillende rollen in de keten moeten vervullen zorgt ervoor
dat de deelnemende bedrijven in verschillende schakels van de keten actief zijn, zoals
primaire grondstoffenwinning, productie, gebruik of verkoop. Het is niet vereist dat
een hele – nu vaak nog lineaire – keten betrokken is.
In de begripsomschrijving van groep wordt gedoeld op bedrijven die in een economisch afhankelijke relatie tot elkaar
staan.
Artikel 2.2 Doel van de subsidie
Voor een toelichting bij het doel van de subsidieverstrekking wordt verwezen naar
hetgeen is opgemerkt in het algemeen deel van de toelichting onder Circulaire ketenprojecten.
Artikel 2.3 Subsidiabele activiteiten
De Minister kan subsidie verstrekken voor een circulair ketenproject dat voldoet aan
de begripsomschrijving van artikel 2.1 en de overige voorwaarden die worden genoemd
in artikel 2.3.
Onder a wordt de eis gesteld dat de uitvoering van een circulair ketenproject gericht
moet zijn op activiteiten die leiden tot grondstoffenbesparing en reductie van CO2-uitstoot. Om dit te kunnen beoordelen moet bij de aanvraag om verlening van de subsidie
een zo goed mogelijke inschatting worden gemaakt van mogelijk te realiseren grondstofbesparing
– ook reductie als gevolg van levensduurverlenging kan hieronder vallen – en de daarmee
gepaard gaande reductie in CO2-uitstoot ten opzichte van niet circulaire alternatieven. Het gaat daarbij om de grondstoffenbesparing
en de reductie van CO2-uitstoot als de ontwikkelde producten, processen, diensten of businessmodellen daadwerkelijk
worden toegepast op de markt.
Het vereiste onder b dat een procesbegeleider wordt aangesteld, is opgenomen omdat
een onafhankelijke begeleider waarborgen geeft voor een goede samenwerking, eerlijke
afspraken en resultaatgerichtheid in het proces. De onafhankelijkheid van een procesbegeleider
is gewaarborgd door de eis in artikel 2.12, onder a, dat belangenverstrengeling moet
worden voorkomen wanneer er betrokkenheid bestaat tussen de procesbegeleider en één
of meer ondernemers in het circulair ketensamenwerkingsverband. Een procesbegeleider
bevordert de uitvoering van het projectplan door de deelnemers in het ketensamenwerkingsverband,
brengt de deelnemers bij elkaar en faciliteert overleggen. Afhankelijk van het project
kan de procesbegeleider ook kennis inbrengen of derde partijen betrekken. De aanvragende
bedrijven bepalen welke werkzaamheden de procesbegeleider gaat uitvoeren. Uit de begripsomschrijving
van procesbegeleider volgt dat een procesbegeleider niet gelijktijdig ook de rol van penvoerder (zoals
genoemd in artikel 2.9) van het circulair ketensamenwerkingsverband kan vervullen.
De penvoerder is een MKB-ondernemer die deel uitmaakt van het ketensamenwerkingsverband
en een rol vervult in de keten.
Dit onderdeel bevat tevens het vereiste van daadwerkelijke samenwerking zoals gedefinieerd
in artikel 2.1. Wanneer sprake is van daadwerkelijke samenwerking (en geen van de
MKB-ondernemers in het circulair ketensamenwerkingsverband meer dan 70% van het totaal
van de voor alle MKB-ondernemers in het circulair ketensamenwerkingsverband in aanmerking
komende subsidiabele kosten voor zijn rekening neemt, zoals vereist in artikel 2.11,
onderdeel c) kan een hoger subsidiepercentage worden toegekend voor zover het gaat
om activiteiten die vallen onder de vrijstelling ‘steun voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten’.
Dit maakt het mogelijk dat in de regeling een subsidiepercentage van 50% voor de subsidiabele
kosten wordt toegekend. Om de uitvoering van de regeling te vereenvoudigen is ervoor
gekozen om ook voor de activiteiten die vallen onder de vrijstellingen ‘consultancysteun
voor kmo’s’ en ‘proces- en organisatie-innovatie’ te eisen dat sprake is van daadwerkelijke
samenwerking.
Het vereiste onder c dat het circulair ketenproject is aan te merken als een experimentele
ontwikkeling of als proces- en organisatie-innovatie ziet ook op situaties waarbij
sprake is van een project waarbinnen activiteiten worden uitgevoerd die onder beide
genoemde categorieën vallen.
Uit het vereiste onder d volgt dat geen subsidie kan worden verstrekt voor een project
dat op ‘downcycling’ ziet.
Artikel 2.4 Subsidiabele kosten
In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat als standaardberekeningswijze voor
de berekening van uurtarieven een forfaitair uurtarief wordt gehanteerd als bedoeld
in artikel 7, tweede lid, onder c, van het Kaderbesluit. Onder de aan derden betaalde
kosten vallen ook de kosten voor de inhuur van de procesbegeleider. De MKB-ondernemers
bepalen de hoogte van de vergoeding voor de werkzaamheden van de procesbegeleider.
Omdat de omvang van de werkzaamheden van de procesbegeleider ten opzichte van de omvang
van de werkzaamheden van de bedrijven zelf sterk kan verschillen per circulair ketensamenwerkingsproject
is in de regeling geen minimum of maximum gesteld voor deze vergoeding. Om te voorkomen
dat ‘indirecte staatssteun’ wordt verstrekt aan de procesbegeleider is in het tweede
lid bepaald dat de kosten voor een procesbegeleider niet hoger dan marktconform mogen
zijn.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de subsidiabele kosten, de kosten
zijn als bedoeld in artikel 18, derde lid, artikel 25, derde lid, of artikel 29, derde
lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Er wordt naar deze artikelen
verwezen, omdat in deze artikelen een limitatieve opsomming is gegeven van de kosten
waarvoor subsidie kan worden verstrekt wanneer gebruik wordt gemaakt van de vrijstellingen
‘consultancysteun voor kmo’s, ‘onderzoeks- en ontwikkelingsproject’ of ‘proces- en
organisatie-innovatie’ van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
In het derde lid zijn kosten voor marketing- en salesactiviteiten, opleidingen en
deelname aan tentoonstellingen en symposia uitgesloten omdat deze buiten de activiteiten
vallen die voorzien zijn voor het exploratieve karakter van de ketenprojecten en teveel
zien op de daadwerkelijke implementatiefase die na de uitvoering van de ketenprojecten
moet volgen.
Artikel 2.5 Hoogte subsidie
Zoals hiervoor opgemerkt wordt voor subsidieverstrekking voor circulaire ketenprojecten
gebruik gemaakt van de vrijstellingen ‘consultancysteun voor kmo’s, ‘steun voor onderzoeks-
en ontwikkelingsprojecten’ of ‘steun voor proces- en organisatie-innovatie’ uit de
algemene groepsvrijstellingsverordening. Het subsidiebedrag voor MKB-ondernemers,
die deel uitmaken van het ketensamenwerkingsverband, mag veelal op basis van deze
vrijstellingen niet hoger zijn dan 50% van de subsidiabele kosten. Voor deze subsidieregeling
is dan ook gekozen hierbij aan te sluiten.
Artikel 2.7 Wijze van verdeling
In dit artikel wordt wat betreft de verdeling van het subsidieplafond het uitgangspunt
‘wie het eerst komt, het eerst maalt’ toegepast. Dit betekent dat ook het bepaalde
in artikel 8, derde lid, onder b, van het Kaderbesluit van toepassing is. Uit dit
artikel volgt dat wanneer op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan
één aanvraag wordt ontvangen, de onderlinge rangschikking van die aanvragen wordt
vastgesteld door middel van een loting.
Artikel 2.9 Aanvrager
Bij het indienen van de aanvraag door de penvoerder is van belang dat in artikel 26
van het Kaderbesluit is bepaald dat de penvoerder bij de aanvraag een overeenkomst
voegt betreffende de samenwerking van de deelnemers van het samenwerkingsverband en
een verklaring van de deelnemers waarin een penvoerder is aangewezen.
Artikel 2.10 Aanvraag
De voor een ieder toegankelijke publicaties die worden genoemd in het tweede lid onder
a worden gebruikt voor communicatie over de regeling, bijvoorbeeld op de website van
RVO.
Artikel 2.11 Afwijsgronden
De afwijzingsgrond onder a is opgenomen, omdat geen budget wordt ingezet voor projecten
die te ver in de toekomst liggen waarmee mogelijk ten onrechte een claim wordt gedaan
op het subsidiebudget.
De afwijzingsgrond onder b is opgenomen omdat twee jaar voldoende ruimte geeft om
met een circulair ketensamenwerkingsverband daadwerkelijk tot resultaat te komen.
Een termijn van één jaar zou te kort zijn voor het uitvoeren van de activiteiten.
Niet alleen worden er nieuwe producten, processen, diensten of businessmodellen ontwikkeld,
ook worden er nieuwe samenwerkingen aangegaan. Daar moet tijd voor zijn. De druk om
iets binnen een jaar rond te krijgen kan dan contraproductief werken.
De afwijzingsgrond onder c is opgenomen om aan de voorwaarde van artikel 25, zesde
lid, onder b, van de algemene groepsvrijstellingsverordening, dat geen van de MKB-ondernemers
in het circulair ketensamenwerkingsverband meer dan 70% van het totaal van de voor
alle MKB-ondernemers in het circulair ketensamenwerkingsverband in aanmerking komende
subsidiabele kosten voor zijn rekening neemt, te kunnen voldoen. Zoals hiervoor reeds
is opgemerkt kan, wanneer aan deze voorwaarde wordt voldaan en sprake is van daadwerkelijke
samenwerking als gedefinieerd in artikel 2.1, een hoger subsidiepercentage worden
toegekend voor zover het gaat om activiteiten die vallen onder de vrijstelling ‘steun
voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten’.
De afwijzingsgrond onder d is opgenomen om het subsidiebudget zo goed mogelijk te
verdelen onder MKB-ondernemers.
De afwijzingsgrond onder e is opgenomen omdat alleen bij daadwerkelijke toepassing
van de resultaten van het ketenproject grondstoffenbesparing en reductie van CO2-uitstoot plaatsvindt. Wanneer op voorhand wordt betwijfeld of de resultaten van het
uitgevoerde project daadwerkelijk worden toegepast, wordt de aanvraag om subsidie
afgewezen.
Artikel 2.12 Verplichtingen subsidieontvanger
Onder a is de verplichting opgenomen om maatregelen te nemen om belangenverstrengeling
te voorkomen tussen de procesbegeleider en één of meer ondernemers in het circulair
ketensamenwerkingsverband wanneer er betrokkenheid bestaat tussen hen. Deze betrokkenheid
kan er bijvoorbeeld uit bestaan dat een MKB-ondernemer die deelneemt aan het samenwerkingsverband
tevens bestuurslid is van de procesbegeleider. In dat geval zou belangenverstrengeling
kunnen worden voorkomen door op bestuursniveau af te spreken dat het betreffende bestuurslid
zich onthoudt van stemming in bestuursvergaderingen voor zover het gaat over het circulair
ketensamenwerkingsverband.
De onder b opgenomen verplichting dat een kort verslag van de resultaten van de uitvoering
van het project moet worden ingediend, wordt van belang geacht omdat de geleerde lessen
uit deze subsidieregeling op die manier goed gedeeld kunnen worden en dit ondersteunend
kan zijn bij monitoring van gerealiseerde grondstoffenbesparing en reductie van CO2-uitstoot.
Artikel 2.13 Subsidievaststelling
In artikel 15, tweede lid, onderdeel b, van het Kaderbesluit is bepaald dat indien
een subsidie lager dan € 25.000 wordt verstrekt, een beschikking tot subsidieverlening
wordt gegeven, met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten
zijn verricht en van de datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.
Dit betekent dat eerst een besluit tot subsidieverlening wordt genomen en dat de subsidievaststelling
ambtshalve plaatsvindt zonder dat hiervoor een aanvraag wordt ingediend.
Paragraaf 3 Slotbepalingen
Artikel 3.2 Inwerkingtreding en horizonbepaling
Voor een toelichting op de inwerkingtreding en horizonbepaling wordt verwezen naar
het algemene deel van deze toelichting.
De Minister voor Milieu en Wonen, S. van Veldhoven-van der Meer