Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 17 februari 2020, kenmerk 1637992-200907-WJZ, houdende vaststelling per 1 januari 2020 van bedragen krachtens het Besluit langdurige zorg en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 voor het berekenen van het bijdrageplichtig inkomen over het lopende kalenderjaar

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3.3.1.7, derde lid, van het Besluit langdurige zorg en artikel 3.7, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

Besluit:

ARTIKEL I

Bijlage G bij artikel 4.7 van de Regeling langdurige zorg komt te luiden:

BIJLAGE G BIJ ARTIKEL 4.8 VAN DE REGELING LANGDURIGE ZORG

  • 1. Deze bijlage is uitsluitend van toepassing op de berekening van de bijdrage met inachtneming van het lopende kalenderjaar, bedoeld in de artikelen 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, onder 2° en 4°, 3.3.2.4, tweede en vierde lid, 3.3.2.5, eerste en tweede lid, en 3.3.2.6, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg.

  • 2. Het in artikel 3.3.1.2, eerste lid, onder b, aanhef, van het Besluit langdurige zorg genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, telkens vastgesteld op: € 10.542.

  • 3. De in artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, onder 4° en 5°, van het Besluit langdurige zorg genoemde bedragen worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, telkens vastgesteld op € 20.869.

  • 4. Het in artikel 3.3.2.4, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 6.325.

  • 5. De in artikel 3.3.2.4a, eerste en derde lid, van het Besluit langdurige zorg genoemde bedragen worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op € 20.869.

  • 6. Het in artikel 4.3, onderdeel a, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 3.998.

  • 7. Het in artikel 4.3, onderdeel b, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 6.219.

  • 8. De in artikel 4.4, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedragen, respectievelijk percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 1.642, 5,45%, € 2.510,45 en € 4.761,14.

  • 9. De in artikel 4.4, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedragen, respectievelijk percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 1.642, 5,45% en € 4.761,14.

  • 10. De in artikel 4.4, eerste lid, onderdeel c, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedragen, respectievelijk percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 1.642, 5,45%, € 2.237,80 en € 4.761,14.

  • 11. De in artikel 4.4, tweede lid, onderdeel a, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedragen, respectievelijk percentage worden vastgesteld op: € 1.250, € 21.431, 13,55% en € 21.431.

  • 12. De in artikel 4.4, tweede lid, onderdeel b, van de Regeling langdurig genoemde bedragen, respectievelijk percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 2.397, € 21.431, 13,55% en € 21.431.

  • 13. Het in artikel 4.6, onderdeel a, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 9.653.

  • 14. Het in artikel 4.6, onderdeel b, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 11.461.

  • 15. Het in artikel 4.6, onderdeel c, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 7.322.

  • 16. Het in artikel 4.6, onderdeel d, van de Regeling langdurige zorg genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 14.866.

ARTIKEL II

Bijlage B. bij artikel 12a van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 komt te luiden:

BIJLAGE B. BIJ ARTIKEL 13A VAN DE UITVOERINGSREGELING WMO 2015

  • 1. Dit onderdeel is uitsluitend van toepassing op de berekening van de bijdrage met inachtneming van het lopende kalenderjaar, bedoeld in de artikelen 3.9, tweede en vierde lid, 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2° en 4°, 3.14, tweede en vierde lid, 3.15, eerste en tweede lid, en 3.16, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

  • 2. Het in artikel 3.2, eerste lid, onder b, aanhef, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, telkens vastgesteld op: € 10.542.

  • 3. De in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 4° en 5°, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 genoemde bedragen worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, telkens vastgesteld op: € 20.869.

  • 4. De in artikel 3.14a, eerste en derde lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 genoemde bedragen worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, telkens vastgesteld op: € 20.869.

  • 5. Het in artikel 10, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 3.998.

  • 6. Het in artikel 10, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 6.219.

  • 7. De in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedragen, respectievelijk percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 1.642, 5,45%, € 2.510,45 en € 4.761,14.

  • 8. De in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedragen, respectievelijk percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 1.642, 5,45% en € 4.761,14.

  • 9. De in artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedragen, respectievelijk percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 1.642, 5,45%, € 2.237,80 en € 4.761,14.

  • 10. De in artikel 11, tweede lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedragen, respectievelijk percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 1.250, € 21.431, 13,55% en € 21.431.

  • 11. De in artikel 11, tweede lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedragen, respectievelijk percentage worden voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 2.397, € 21.431, 13,55% en € 21.431.

  • 12. Het in artikel 13, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 9.653.

  • 13. Het in artikel 13, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 11.461.

  • 14. Het in artikel 13, derde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 7.322.

  • 15. Het in artikel 13, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 genoemde bedrag wordt voor de berekening, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld op: € 14.866.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2020.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

TOELICHTING

De eigen bijdrage voor zorg (Wlz) of ondersteuning (Wmo 2015) wordt onder meer vastgesteld aan de hand van het bijdrageplichtig inkomen. In beginsel wordt dit bijdrageplichtig inkomen over het peiljaar t-2 berekend.1 Het gaat dus – kort gezegd – om het inkomen en vermogen van het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de verzekerde (Wlz) of cliënt (Wmo 2015) zijn recht op zorg of ondersteuning te gelde brengt.

Het komt voor dat verzekerden of cliënten er in de tussenliggende periode zo in inkomen op achteruit gaan, dat het inkomen en vermogen uit het jaar t-2 niet kan worden gebruikt voor de berekening van de eigen bijdrage. In dergelijke gevallen kan het bijdrageplichtig inkomen, op aanvraag van verzekerde of cliënt, aan de hand van het inkomen over het lopende kalenderjaar (jaar t) worden berekend. Dit is een zogenaamde peiljaarverlegging.2

Een peiljaarverlegging is mogelijk voor verzekerden of cliënten die er € 2.100 aan inkomen op achteruit zijn gegaan (lage bijdrage) of minder overhouden dan de zak- en kleedgeldgrens (hoge bijdrage; zie de normen in § 3.2 van de Participatiewet). Als de eigen bijdrage bijvoorbeeld voor het jaar 2020 wordt berekend, dan is 2018 in beginsel het peiljaar voor de inkomensgegevens. Bij een peiljaarverlegging wordt de eigen bijdrage voor 2020 aan de hand van de inkomensgegevens over 2020 berekend.

In het Besluit langdurige zorg en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is bepaald dat de diverse bedragen die van belang zijn voor een peiljaarverlegging, bij ministeriële regeling worden vastgesteld voor het lopende kalenderjaar.3 De bedragen zijn opgenomen in een bijlage bij de Regeling langdurige zorg (Rlz) respectievelijk een bijlage bij het Uitvoeringsregeling Wmo 2015 (UrWmo 2015). Via voorliggende regeling zijn de bedragen vastgesteld voor het kalenderjaar 2020.

Overige wijzigingen

Sinds 1 januari 2019 betaalt de cliënt die onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een GGZ-C indicatie (beschermd wonen) heeft gekregen, de eigen bijdrage voor beschermd wonen conform de bijdragensystematiek van de Wmo 2015.4 De specifieke indexeringsbepalingen voor peiljaarverlegging (Bijlage B. bij artikel 12a van de UrWmo 2015, onderdeel 2) die voor deze cliënten als overgang golden, zijn daarom geschrapt. Overigens zijn de bedragen conform de Wmo 2015 gunstiger dan de bedragen conform het overgangsrecht.

De artikelen in hoofdstuk 4 van de Rlz en hoofdstuk 6 van de UrWmo 2015 zijn met ingang van 1 januari 2020 vernummerd.5 Om die reden is een aantal redactionele wijzigingen doorgevoerd.

Gevolgen voor de regeldruk

Verzekerden en cliënten moeten kennisnemen van de nieuwe bedragen. Gezien de verwaarloosbare impact van deze kennisname van de administratieve lasten zijn deze niet verder gekwantificeerd. Het Adviescollege toetsing regeldruk is akkoord met dit oordeel.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge


X Noot
1

Artikel 3.3.2.1 in verbinding met artikel 3.3.2.3, eerste lid, van het Besluit langdurige zorg, respectievelijk artikel 3.9, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

X Noot
2

Artikel 3.3.2.3, tweede lid, van het Besluit langdurige zorg, respectievelijk artikel 3.9, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

X Noot
3

Artikelen 3.3.1.7, derde lid, en 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, onder 2° en 4°, van het Besluit langdurige zorg respectievelijk de artikelen 3.7, vierde lid, en 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2° en 4°, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

X Noot
4

Artikel 3.1, derde lid, onder 2°, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015; zie nader: Stb. 2019, 319, p. 15-16.

Naar boven