Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 15 januari 2019, nr. MBO/1420991, houdende instelling van de Tijdelijke adviescommissie regionaal investeringsfonds mbo (Instellingsbesluit Tijdelijke adviescommissie regionaal investeringsfonds mbo 2019–2022)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gezien artikel 20 Regeling regionaal investeringsfonds mbo 2019–2022;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

Minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

commissie:

Tijdelijke adviescommissie regionaal investeringsfonds mbo, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

regeling:

Regeling regionaal investeringsfonds mbo 2019–2022.

Artikel 2. Instelling commissie

  • 1. Er is een Tijdelijke adviescommissie regionaal investeringsfonds mbo.

  • 2. De commissie wordt ingesteld met ingang van 1 januari 2019 en wordt opgeheven per 1 januari 2025.

  • 3. Leden van de commissie zijn ook na 1 januari 2025 te consulteren door de Minister in verband met de rechten en plichten die voortvloeien uit de in artikel 3 genoemde taken van de commissie.

Artikel 3. Taken

  • 1. De commissie is belast met het beoordelen van de subsidieaanvragen, bedoeld in artikel 21 van de regeling, en de voortgangsrapportages, bedoeld in artikel 22 van de regeling, alsmede de overige taken die haar zijn opgedragen op grond van de paragrafen 3 en 4 van de regeling.

  • 2. De commissie brengt per aanvraagperiode, als bedoeld in artikel 19 van de regeling, een advies uit aan de Minister over de subsidieaanvragen, bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de regeling. Dit advies bevat:

    • a. voor iedere aanvraag een beschrijving per criterium dat als voldoende of als onvoldoende is beoordeeld;

    • b. een rangschikking van de voldoende beoordeelde aanvragen, bedoeld in artikel 23 van de regeling; en

    • c. een draagkrachtige motivering per beoordeling.

  • 3. De commissie brengt per voortgangsrapportage een verslag uit aan de Minister. Dit verslag bevat:

    • a. een beoordeling als bedoeld in artikel 22, derde en vierde lid, van de regeling;

    • b. een advies als bedoeld in artikel 22, vijfde lid, van de regeling; en

    • c. indien toepassing wordt gegeven aan artikel 22, vijfde lid, onderdeel c, een draagkrachtige motivering bij het advies, als bedoeld in het vorige onderdeel.

  • 4. De commissie brengt per kalenderjaar een verslag uit over de wijze waarop de beoordelingen, bedoeld in artikel 20 van de regeling, hebben plaatsgevonden.

Artikel 4. Termijnen

  • 1. De commissie voert de taken met betrekking tot de subsidieaanvragen, bedoeld in artikelen 20, 21 en 23 van de regeling, telkens na afloop van een aanvraagperiode, als bedoeld in artikel 19 van de regeling, binnen dertien weken uit. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 21, zesde lid, van de regeling hanteert de commissie een termijn van tien werkdagen.

  • 2. De commissie hanteert voor de taken, bedoeld in artikel 22 van de regeling, de termijnen, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de regeling.

Artikel 5. Samenstelling, benoeming en ontslag

  • 1. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten hoogste acht andere leden.

  • 2. De voorzitter en de overige leden worden door de Minister benoemd en, in voorkomend geval, geschorst of tussentijds ontslagen.

  • 3. De voorzitter of een ander lid kan worden geschorst of tussentijds ontslagen indien:

    • a. daarom door de betreffende persoon is verzocht;

    • b. het functioneren van de voorzitter of het lid daartoe aanleiding geeft; of

    • c. gebleken is dat de onafhankelijkheid van de voorzitter of het lid niet gewaarborgd is.

  • 4. Bij tussentijds ontslag van een lid kan de Minister een ander lid benoemen.

  • 5. Een lid neemt niet deel aan de beoordeling van of advisering over een subsidieaanvraag, indien het de beoordeling van of het advies over een aanvraag betreft, waarbij dat lid een persoonlijk of zakelijk belang heeft.

Artikel 6. Leden

Tot leden van de commissie worden benoemd:

  • a. mevrouw dr. W.D. Bult-Spiering te Enschede, tevens voorzitter;

  • b. mevrouw dr. M.J.M. van den Berg te Rotterdam;

  • c. de heer bc. P. Dirckx te Wessem;

  • d. de heer E. van den Berg te Vijfhuizen;

  • e. de heer T.A.J.M. Ariëns te Vaals;

  • f. de heer J. Post te Wijhe;

  • g. mevrouw dr. A.M.C. Sluijter te Oegstgeest;

  • h. mevrouw M. Wagner te Zandvoort; en

  • i. de heer E. Berends te Haarlem.

Artikel 7. Secretariaat

  • 1. De commissie wordt ondersteund door een secretariaat.

  • 2. Het secretariaat is voor de inhoudelijke uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de commissie.

  • 3. In het secretariaat wordt voorzien door de Minister.

Artikel 8. Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De commissie kan zich, na toestemming van de Minister, door andere personen doen bijstaan, voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

Artikel 9. Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de Minister desgevraagd de door hem gewenste inlichtingen. De Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 10. Vergoeding

  • 1. De vergoeding van de voorzitter van de commissie bedraagt € 362,22 per dagdeel.

  • 2. De vergoeding van de overige leden bedraagt € 278,63 per dagdeel.

  • 3. Een commissielid ontvangt de volgende vergoeding:

    • a. voor het beoordelen van een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 21 van de regeling, respectievelijk het beoordelen van een voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 22 van de regeling:

      • 1°. één dagdeel voor het bestuderen van de stukken; en

      • 2°. één dagdeel voor het bijwonen van de presentatie, bedoeld in artikel 21, tweede lid, respectievelijk artikel 22, tweede lid, van de regeling,

      blijkend uit de taakverdeling tussen de commissieleden;

    • b. per aanvraagperiode één dagdeel voor het uitbrengen van advies aan de Minister.

  • 4. Naast de vergoeding in het derde lid, kan de voorzitter in overleg met het ministerie ten hoogste twee dagdelen per commissielid reserveren voor werkzaamheden van de commissie betreffende voorbereiding en evaluatie.

Artikel 11. Kosten van de commissie

De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de Minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning.

Artikel 12. Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen, adviezen en andere producten die door of namens de commissie worden vervaardigd of vergaard, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de Minister uitgebracht of overgedragen.

Artikel 13. Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de Directie Middelbaar Beroepsonderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 14. Inwerkingtreding en vervaldatum

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2019.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 januari 2025.

Artikel 15. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Tijdelijke adviescommissie regionaal investeringsfonds mbo 2019–2022.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

TOELICHTING

Algemeen

Op 19 november 2019 is de Regeling regionaal investeringsfonds mbo 2019–2022 in werking getreden1 (hierna: regeling). Op grond van deze regeling kunnen aanvragen worden ingediend voor subsidie voor publiek-private samenwerking. Op grond van artikel 20 van de regeling stelt de Minister een onafhankelijke beoordelingscommissie in. Deze commissie adviseert de Minister over de ingediende subsidieaanvragen en de in het kader van de tussentijdse beoordeling ingediende voortgangsrapportages. Dit besluit strekt tot instelling van deze tijdelijke adviescommissie.

Aan dit besluit zijn geen structurele of eenmalige administratieve lasten verbonden, omdat het besluit de instelling van een commissie betreft, waarmee geen informatieverplichtingen gemoeid zijn.

Artikelsgewijs

Artikel 2. Instelling

De adviescommissie bestaat uit een voorzitter en leden, die door de Minister worden benoemd voor de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2024. Hoewel in het kalenderjaar 2022 de laatste subsidieaanvragen kunnen worden ingediend, heeft de commissie nog tot en met 2024 nodig voor het beoordelen van de voortgangsrapportages, bedoeld in artikel 27.

Het derde lid maakt duidelijk dat het mogelijk is voor de Minister om ook nadat de commissie is opgeheven, in geval van bijvoorbeeld bezwaar en beroep, de leden van de commissie te raadplegen.

Artikel 3. Taken en artikel 4. Termijnen

De commissie heeft op grond van de regeling twee taken. De eerste taak betreft de beoordeling van de subsidieaanvragen die zijn ingediend op grond van artikel 8 van de regeling. De subsidieaanvraag kan betrekking hebben op: a. publiek private samenwerkingsverbanden (pps) waarvoor niet eerder subsidie is aangevraagd, of b. het door verbreding en verdieping aanzienlijk uitbreiden van een bestaande pps.

De commissie beoordeelt de aanvragen op grond van de criteria genoemd in artikel 21, derde of vierde lid, van de regeling. Aanvragen dienen voor elk van deze criteria ten minste voldoende te zijn beoordeeld om in aanmerking te komen voor toekenning. Deze aanvragen worden door de commissie gerangschikt. De Minister kan vervolgens, indien het totaal van de aanvragen dat voldoet aan de voorwaarden van deze regeling het subsidieplafond voor het betreffende kalenderjaar, bedoeld in artikel 4 van de regeling, overschrijdt, op basis van de rangschikking één of meer aanvragen afwijzen.

Aan het samenwerkingsverband wordt de mogelijkheid geboden om in een presentatie de subsidieaanvraag aan de commissie mondeling toe te lichten. Deze presentatie is niet verplicht. De commissie kan verdiepende vragen stellen naar aanleiding van de aanvraag en de eventuele presentatie.

De commissie heeft na afloop van een aanvraagperiode maximaal tien weken om haar advies uit te brengen aan de Minister zodat de Minister binnen de in de regeling gestelde termijn van zestien weken na de aanvraagperiode kan beslissen over de aanvragen.

Deze taak van de commissie staat omschreven in het tweede van artikel 3.

Daarnaast beoordeelt de commissie halverwege de subsidieperiode de voortgangsrapportages van de pps’en die op grond van deze regeling subsidie hebben ontvangen. De criteria op grond waarvan de voortgangsrapportages worden beoordeeld, staan omschreven in artikel 22, derde lid, van de regeling. De commissie kan, indien de voortgangsrapportage daartoe aanleiding geeft, een gesprek voeren met of een bezoek brengen aan het betreffende project. De commissie kan in bepaalde gevallen de Minister adviseren over eventuele verlaging dan wel beëindiging van de subsidieverlening. De periode van de tussentijdse beoordeling wordt voor ieder project in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen. Deze taak van de commissie staat beschreven in het derde lid van artikel 3.

Het uitbrengen van een verslag, bedoeld in het vierde lid, is van belang om zicht te houden op de effectiviteit van de regeling en de werkwijze van de commissie.

Artikel 5. Samenstelling, benoeming en ontslag

De commissieleden worden benoemd vanwege hun deskundigheid op het gebied van het beroepsonderwijs en publiek-private samenwerking. De commissie is divers samengesteld met leden met specifieke deskundigheid op het gebied van bedrijfsleven, beroepsonderwijs of overheid.

Artikel 8. Werkwijze

Bij ‘andere personen’ (tweede lid) kan worden gedacht aan experts op de relevante onderwerpen, inclusief, op persoonlijke titel, ambtelijke deskundigen.

Artikel 10. Vergoeding

De leden van de beoordelingscommissie ontvangen een vergoeding die is gebaseerd op het aantal dagdelen dat zij besteden aan besprekingen met de gehele commissie en een vergoeding van het een dagdeel per te beoordelen aanvraag. De toelichtende presentatie van die betreffende aanvraag is bij dat dagdeel inbegrepen.

De voorzitter ontvangt een vergoeding die is gebaseerd op het aantal dagdelen voor het voorzitten van de vergaderingen met de gehele commissie.

De vergoedingen zijn in overeenstemming met de Circulaire Vergoedingen adviescolleges en commissies2.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven

Naar boven