TOELICHTING
Algemeen
Met deze Regeling voorzieningenplanning vo BES 2019 treedt een nieuwe regeling in
werking en wordt de ‘Regeling voorzieningenplanning VO BES’ ingetrokken.
Wat is voorzieningenplanning?
Voorzieningenplanning is het geheel van wet- en regelgeving over de voorwaarden voor:
-
a. de start van een nieuwe school of scholengemeenschap; en
-
b. het wijzigen van het onderwijsaanbod, de vestigingen en de richting van bestaande
scholen en scholengemeenschappen.
Het doel van de voorzieningenplanning is het tot stand brengen en in stand houden
van een goed bereikbaar, toegankelijk en doelmatig netwerk van scholen en scholengemeenschappen
voor voortgezet onderwijs met een goede kwaliteit.
Aanleiding voor een nieuwe regeling
Op 1 augustus 2008 is een wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) in
werking getreden die de regels voor de voorzieningenplanning bij scholen voor vo moderniseerde,
vereenvoudigde en beperkte.3 De WVO is in 2013 geëvalueerd.4 De uitkomst van de evaluatie was dat het nieuwe systeem naar behoren werkt, maar
wel behoefte bleek aan enkele technische en licht beleidsmatige verbeteringen. Deze
verbeteringen zijn in 2018 in de wetgeving aangebracht bij de Wet tot wijziging van
onder meer de WVO en de WVO BES in verband met modernisering van de bepalingen over
voorzieningenplanning.5 Ook zijn bij die gelegenheid alle bepalingen over de voorzieningenplanning redactioneel
herzien waardoor die moderner, inzichtelijker en meer leesbaar zijn geworden. Deze
wetswijziging is met ingang van 1 augustus 2018 in werking getreden.6 Dit heeft mede tot gevolg dat ook de Regeling voorzieningenplanning VO BES moest
worden aangepast. De verbeteringen en verduidelijkingen leiden tot een omvangrijke
en onoverzichtelijke wijzigingsregeling. Daarom is de gehele ministeriële regeling
opnieuw vastgesteld.
Voorzieningenplanning Caribisch Nederland
Voor het stichten van scholen voor voortgezet onderwijs in Caribisch Nederland heeft
de wetgeving voor Caribisch Nederland eenzelfde uitgangspunt als de wetgeving voor
Europees Nederland. Het gaat in beide wetten om scholen van een omvang die onderwijs
van voldoende kwaliteit mogelijk maakt. In Europees Nederland is dit uitgewerkt in
het noemen van minimum leerlingenaantallen. Gezien de omvang van de bevolking op de
eilanden is het noemen van concrete aantallen in Caribisch Nederland niet altijd mogelijk,
laat staan dat voor alle 3 de eilanden dezelfde aantallen zouden kunnen worden aangehouden.
Bonaire
Voor Bonaire, met ongeveer 1.200 vo leerlingen, kan wel een tweede school of scholengemeenschap
voor voortgezet onderwijs worden gesticht, indien wordt voldaan aan de stichtingsnormen.
De stichtingsnormen zijn gebaseerd op 35 leerlingen per leerjaar per schoolsoort (in
Europees Nederland is dat 65 leerlingen per leerjaar per schoolsoort). Bij de vaststelling
van dit aantal is het huidige aantal leerlingen op Bonaire als uitgangspunt genomen.
Er zitten op de Scholengemeenschap Bonaire ongeveer 50 leerlingen per schoolsoort
per leerjaar, 75% hiervan is 35 leerlingen per schoolsoort per leerjaar. Voor praktijkonderwijs
geldt een iets lagere norm, omdat in deze onderwijssoort, net als in Europees Nederland,
over het algemeen met kleinere klassen wordt gewerkt.
Voor de opheffingsnorm in Bonaire geldt dat deze in een percentage van de stichtingsnormen
is uitgedrukt. De opheffingsnorm is 75% van de geldende stichtingsnormen. De opheffingsnormen
resulteren erin dat het niet in de verwachting ligt dat op Bonaire meer dan twee scholen
bekostigd zullen worden, tenzij een groei van het aantal inwoners zal plaatsvinden.
Saba en Sint Eustatius
Voor Sint Eustatius en Saba, met ongeveer in het totaal 250 en 100 vo leerlingen,
is het noemen van een minimaal aantal leerlingen niet mogelijk. De abstracte norm,
dat er voldoende leerlingen moeten zijn om onderwijs van voldoende kwaliteit te kunnen
bieden binnen de beschikbare bekostiging, leidt ertoe dat er op zowel Sint Eustatius
als op Saba ruimte is voor één school voor voortgezet onderwijs. Artikel 23 van de
Grondwet schrijft voor dat er vrijheid is van stichting van onderwijs en dat bijzonder
onderwijs en openbaar onderwijs op gelijke voet moeten worden bekostigd. Daarom moet
het mogelijk zijn om, als voldoende ouders dat wensen, een nieuwe school op te richten
van een andere denominatie dan de bestaande school. De norm dat er voldoende leerlingen
moeten zijn om onderwijs van voldoende kwaliteit te kunnen bieden binnen de beschikbare
bekostiging, is zowel de stichtings- als opheffingsnorm voor Sint Eustatius en Saba.
Voor Saba en Sint Eustatius geldt dat sprake kan zijn van de stichting van een nieuwe
school als een groot deel van de ouders van de toekomstige leerlingen liever zouden
zien dat de school van een andere denominatie zou zijn dan die van de bestaande school.
Als de behoefte aan een school van een andere richting is aangetoond én het bevoegd
gezag van de bestaande school weigert aan die behoefte gehoor te geven door de school,
volgens artikel 126 van de wet, om te zetten in de door de ouders verlangde richting
kan het initiatief worden genomen om een nieuwe school te stichten. Indien ten minste
75% van de ouders van leerlingen in de groepen 1 tot en met 7 van de basisschool,
een school van een andere richting wenst, zal een nieuwe school voor bekostiging in
aanmerking worden gebracht. Deze norm biedt het vooruitzicht op een levensvatbare
nieuwe scholengemeenschap. Verwacht mag immers worden dat het overgrote deel van de
ouders die zich voor een nieuwe scholengemeenschap hebben uitgesproken, hun kinderen
ook daadwerkelijk op die nieuwe school zullen inschrijven. In dat geval zal de bekostiging
van de bestaande school worden beëindigd, omdat deze, mede gezien de hoogte van de
bekostiging, onvoldoende leerlingen zal overhouden voor het kunnen bieden van onderwijs
van voldoende kwaliteit. Dit is in artikel 4 geëxpliciteerd.
Gevolgen voor de regeldruk
Deze Regeling voorzieningenplanning vo BES 2019 is redactioneel herzien waardoor zij
moderner, inzichtelijker en meer leesbaar is geworden. Inhoudelijke wijzigingen zijn
niet doorgevoerd en er zijn geen nieuwe elementen in de regeling opgenomen die leiden
tot meer of minder regeldruk. Zoals al aangegeven in de memorie van toelichting bij
het wetsvoorstel modernisering van de bepalingen over voorzieningenplanning (Kamerstukken
II 2016/17, 34 642, nr. 3), vindt het wetsvoorstel voor wat betreft administratieve lasten zijn uitwerking
in deze regeling. Op elk eiland is één school voor voortgezet onderwijs. De afgelopen
jaren zijn er geen aanvragen voor nieuwe scholen of wijzigingen in het bestaande aanbod
ingediend. De verwachting is dat dit komende jaren ook niet zal gebeuren.
De al bestaande aanvraagformulieren voor de voorzieningenplanning ondergaan beperkte
veranderingen. De daarin gehanteerde terminologie is, waar nodig, aangepast en verhelderd.
De regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). ATR heeft
besloten de regeling niet te selecteren voor een toets.
Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Het besluit is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan de Dienst Uitvoering Onderwijs
(DUO). En voor consultatie aangeboden aan Caribisch Nederland.
De Auditdienst rijk en Caribisch Nederland hebben geen opmerkingen gemaakt.
Van de zijde van DUO en de Inspectie van het Onderwijs zijn opmerkingen gemaakt die
hebben geleid tot verbeteringen van en aanvullingen op het besluit, ook om inconsistenties
weg te nemen.
Artikelsgewijs
Artikel 2
De wettelijke norm bij de stichting van scholen is neergelegd in artikel 120, eerste
lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES. Een school zal altijd bezocht moeten worden
door een zodanig aantal leerlingen dat het, mede gelet op de hoogte van de bekostiging,
mogelijk is om een school van voldoende kwaliteit in stand te houden.
Bonaire
Voor het eiland Bonaire wordt de Europees Nederlandse systematiek van het stichten
van nieuwe scholen gevolgd. De stichtingsnormen liggen echter lager dan in Europees
Nederland omdat het eiland kleiner is dan het voedingsgebied van een gemiddelde school
in het Europese deel van Nederland. Daarnaast wordt het deelnamepercentage voor een
verlangde richting, anders dan in Europees Nederland, aangetoond door middel van een
directe meting van de belangstelling van ouders van basisschoolleerlingen.
Sint Eustatius en Saba
Voor de eilanden Sint Eustatius en Saba geldt dat het aantal leerlingen zo klein is,
dat mede gelet op de hoogte van de bekostiging, er in de praktijk slechts sprake kan
zijn van één kwalitatief goede scholengemeenschap of school. De scholen(gemeenschappen)
zouden zo klein worden dat de kwaliteit niet gewaarborgd kan worden.
In verband hiermee zijn in de regeling geen stichtingsnormen opgenomen. Wel voorziet
het tweede lid in een systeem waarmee een school van een andere richting kan worden
gesticht. Dit gaat echter altijd ten koste van de bestaande school. Een nieuwe school
kan voor bekostiging in aanmerking worden gebracht als de ouders van minimaal 75%
van de leerlingen van de groepen één tot en met zeven van de basisschool een school
wenst van andere richting dan die van de bestaande school op het eiland. Deze ouders
moeten dan wel allemaal een school wensen van eenzelfde richting, die een ándere moet
zijn dan de richting van de bestaande school. De wensen van de ouders kunnen ook leiden
tot omzetting van de bestaande school in een school van de gewenste richting. Alleen
als het bevoegd gezag van de bestaande school de omzetting weigert kan de Minister
besluiten het initiatief om een nieuwe school te stichten te honoreren. Het directe
gevolg hiervan is dat de bekostiging van de bestaande school zal moeten worden beëindigd.
De zittende leerlingen kunnen desgewenst hun opleiding aan die school nog afmaken.
Het minimum, van de ouders van 75% van de leerlingen, een school van een andere richting
wensen, is gekozen omdat in de praktijk blijkt dat de belangstelling – het deelnamepercentage
– voor de verlangde richting hoger uitvalt dan de feitelijke realisatie. De feitelijke
realisatie ligt voor het voortgezet onderwijs op ongeveer 70% van het deelnamepercentage
op basis van directe meting. Met zo’n realisatie betekent het dat de nieuwe school
in ieder geval op meer dan de helft van de populatie leerlingen van het eiland kan
rekenen.
Overigens geldt bij het bestaan van één school op het eiland dat deze school het onderwijs
zodanig inricht dat dit toegankelijk is voor alle leerlingen, dus ook voor leerlingen
waarvan de ouders voor een andere denominatie zouden hebben gekozen.
Artikel 3
De methodieken voor het berekenen of een nieuwe school voor bekostiging in aanmerking
kan komen zijn opgenomen in bijlagen 1 en 2 bij deze regeling. Het aanvraagformulier
is opgenomen in bijlage 3.
Bijlage 1 schrijft voor hoe het leerling-potentieel wordt berekend waarmee moet worden
aangetoond dat de aangevraagde school of scholengemeenschap aan de stichtingsnorm
haalt.
Bijlage 2 schrijft voor hoe het deelnamepercentage verlangde richting moet worden
bepaald.
Bijlage 3 spreekt over t+2, waarbij t het jaar van de aanvraag is. De +2 betekent
dat als de aanvraag wordt ingediend voor 1 november van 2019 de start van de nieuwe
school niet eerder kan plaatsvinden dan 1 augustus 2021.
Artikel 4
Artikel 188 van de wet bepaalt dat een school wordt opgeheven indien in drie achtereenvolgende
jaren het aantal leerlingen minder is dan de opheffingsnorm. De opheffingsnorm is,
net als in de Europees Nederlandse systematiek, gerelateerd aan de stichtingsnorm.
Dit geldt zowel voor de getalsmatige norm die op Bonaire geldt, als voor de meer abstracte
norm die geldt op Sint Eustatius en Saba.
Artikel 5 tot en met 7
De Rijksvertegenwoordiger dient er zorg voor te dragen dat is voorzien in de behoefte
van openbaar onderwijs (artikel 122, eerste lid, WVO BES). Daarom moet voor de omzetting
van een openbare school in een bijzondere school aangevraagd worden en volstaat een
melding niet. Vanwege de verantwoordelijkheid van de Rijksvertegenwoordiger voor het
openbaar onderwijs, dient bij de aanvraag voor omzetting van openbaar onderwijs naar
bijzonder onderwijs een advies van de Rijksvertegenwoordiger te worden meegestuurd.
Voor andere omzettingen en uitbreiding met een of meer richtingen geldt een meldingsprocedure
bij DUO.
Artikel 8
Een school kan een nevenvestiging op hetzelfde eiland in gebruik nemen, mits het eilandsbestuur
daarmee heeft ingestemd. Het eilandsbestuur dient daartoe te verklaren dat het zal
voorzien in de benodigde huisvesting. Vier maanden voor de feitelijke ingebruikneming
dient dit bij de Dienst Uitvoering Onderwijs gemeld te worden.
Artikel 9
Het bevoegd gezag mag binnen de grenzen van het eiland zijn hoofd- en/of nevenvestigingen
verplaatsen zonder dat dit consequenties heeft voor de bekostiging. Voorwaarde is
dat het eilandsbestuur instemt met de verplaatsing door te verklaren te zullen voorzien
in de benodigde huisvesting op de nieuwe locatie. Indien aan deze voorwaarde is voldaan
kan het bevoegd gezag de verplaatsing uiterlijk vier maanden voor de feitelijke verplaatsing
melden bij de Dienst Uitvoering Onderwijs.
Artikelen 10 tot en met 12
Deze artikelen hebben betrekking op de startbekostiging van nieuwe scholen. De inhoud
is ontleend aan de in Europees Nederland geldende regels op dit punt. Met de financiële
positie in artikel 12, vijfde lid, wordt onder andere gekeken naar het weerstandsvermogen
of liquiditeitsvermogen.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob